De plannen voor privatisering van het gevangeniswezen en het bericht 'kleinere cel is beter' |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u van mening bent dat de gevangenissen soberder moeten en Nederlandse cellen wel wat kleiner kunnen?1 Wanneer kan de Kamer een gemotiveerde onderbouwing van deze standpunten, inclusief uitgewerkte plannen voor het gevangeniswezen, verwachten?
Ook voor het gevangeniswezen geldt dat telkens een afweging moet worden gemaakt op welke wijze de taken het meest kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. Tijdens een recent werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk heb ik een (private) gevangenis bezocht. Ik heb daar kunnen vaststellen dat het kennelijk ook mogelijk is om op een adequate wijze invulling te geven aan de detentietaak in cellen die kleiner zijn dan in Nederland. Daarmee heb ik niet willen aangeven dat ik een voorstander ben van kleinere cellen in Nederland. Ik heb dan ook geen concrete voornemens op dit punt, zeker niet wat betreft het aanpassen van de huidige gevangenissen.
Blijft u nog steeds van mening dat de uitgangspunten van het programma «Modernisering Gevangeniswezen» overeind staan?
De persoonsgerichte aanpak vormt het hart van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW). Met deze aanpak worden bemoedigende resultaten geboekt en het kabinet zet deze aanpak dan ook voort. Er is wel sprake van een belangrijk accentverschil: de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde staat meer voorop. Gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, kunnen rekenen op een soberder aanpak. Ik acht het niet verantwoord te blijven investeren in gedetineerden bij wie is vast komen te staan dat dat geen toegevoegde waarde heeft.
Bent u bereid een volledig overzicht te geven van de kosten voor het huisvesten van gedetineerden, uitgesplitst naar beveiliging, dagprogramma, kosten gebouwen, etc?
Het gevangeniswezen kent verschillende bestemmingen met een eigen dagprijs. De hoogte van de dagprijs is onder meer afhankelijk van het van toepassing zijnde dagprogramma en de benodigde mate van beveiliging en zorg (inclusief psycho-medische zorg). In de begroting 2011 is een gemiddelde dagprijs per cel voor het gevangeniswezen opgenomen van € 231. Dit bedrag is inclusief de toeslagen voor de landelijke diensten (waaronder de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de shared service centra) en de centrale overhead, waaronder de kosten voor het hoofdkantoor. De kosten voor het dagprogramma bedragen gemiddeld genomen ca. 25% van het totaal. Ditzelfde percentage van 25% geldt ook voor zowel de beveiligingskosten als de huisvestingskosten. De resterende 25% bestaat met name uit verzorgingskosten en trajectkosten.
Hoeveel denkt u de komende tijd extra te kunnen besparen op de gevangenissen? Ten koste van welke in de vorige vraag genoemde aspecten zal dit gaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kunnen gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, voortaan rekenen op een soberder aanpak. Uw Kamer kan nog dit jaar een uitwerking verwachten van deze nieuwe aanpak.
Hoeveel is er de laatste jaren reeds bezuinigd op het gevangeniswezen, inclusief (nog niet gerealiseerde) «taakstellingen»?
Het gevangeniswezen is onderdeel van het agentschap Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan DJI opgelegde algemene kortingen (bijvoorbeeld het niet uitkeren van de loonbijstelling) en taakstellingen (bijvoorbeeld de algemene doelmatigheidskorting) worden naar rato toebedeeld aan de onder DJI ressorterende sectoren, waaronder het gevangeniswezen. De afgelopen jaren zijn aan het gevangeniswezen taakstellingen en kortingen opgelegd die oplopen tot een bedrag van ca. € 220 miljoen op jaarbasis. Ongeveer de helft hiervan betreft capaciteitsgerelateerde taakstellingen en kortingen. De andere helft heeft met name betrekking op efficiencykortingen, niet uitkeren van loon- en prijsbijstellingen en arbeidsvoorwaarden, alsmede het beperken van de kosten voor externen. Deze taakstellingen en kortingen hebben een structureel karakter.
Op welke wijze denkt u de gevangenissen verder te kunnen versoberen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de cellen verkleinen? Geldt dit alleen voor nieuwbouw of gaan er ook grootschalige verbouwingen plaatsvinden? Welke minimum afmetingen van de cellen heeft u hierbij in gedachten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn nu precies uw plannen met betrekking tot de privatisering van het gevangeniswezen? Voor welke taken denkt u dat privatisering in optie kan zijn? En voor welke taken sluit u privatisering uit? Bent u bereid privatisering van het zogeheten «primaire proces» (het werken met gedetineerden) uit te sluiten van privatisering omdat dit een publieke taak is en bezuinigingen hierop als gevolg van commerciële doelstellingen rechtstreeks de veiligheid van de maatschappij raken? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord staat het voornemen om de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken voor te bereiden. Alvorens een besluit te nemen laat ik een onderzoek uitvoeren door het WODC naar de ervaringen met private gevangenissen in verschillende landen en de mogelijkheden voor Nederland. Een grondig onderzoek is nodig, omdat het hier gaat om een complexe materie die een zorgvuldige besluitvorming vereist. Ik verwacht de uitkomsten van het onderzoek deze zomer, waarna ik uw Kamer na het zomerreces nader zal informeren.
Er zijn in het Verenigd Koninkrijk en ook daarbuiten goede ervaringen opgedaan met de privatisering van gevangenissen. Door de komst van private gevangenissen in het Verenigd Koninkrijk is het publieke monopolie doorbroken en de concurrentie die als gevolg hiervan is ontstaan heeft niet alleen geleid tot kostenreducties, maar ook tot een hogere effectiviteit. Ook bij publieke gevangenissen heeft dit geleid tot verbeteringen, omdat zij geleerd hebben van de technieken die door de marktpartijen zijn toegepast. Tot nu toe ging het in het Verenigd Koninkrijk om nieuwe gevangenissen. Er zijn echter ook evaluatierapporten bekend die minder positief zijn over de gevolgen van privatisering. Vandaar het besluit om het WODC een grondig literatuuronderzoek te laten verrichten en de voor- en nadelen van privatisering op een rij te laten zetten. Op voorhand sluit ik geen activiteiten uit van privatisering. Het onderzoek van het WODC moet er juist meer duidelijkheid in brengen welke mogelijkheden er zijn en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het garanderen van de veiligheid van de maatschappij is en blijft uiteraard ook wat betreft het kabinet een eerste vereiste.
Hoeveel mensen die dagelijks werkzaam zijn in de Nederlandse gevangenissen heeft u sinds uw aantreden als staatssecretaris gesproken?
Sinds het aantreden van dit kabinet heb ik aan drie penitentiaire inrichtingen, twee justitiële jeugdinrichtingen en een detentiecentrum een werkbezoek gebracht. Tijdens deze bezoeken heb ik met tal van medewerkers gesproken uit de betreffende inrichtingen. In de komende periode heb ik het voornemen om alle justitiële inrichtingen te bezoeken.
Klopt het dat u van mening dat de macht van de vakbonden doorbroken moet worden om veranderingen in het gevangeniswezen te bewerkstelligen? Zo ja, hoe komt u hierbij? Bent u bereid om er voor te zorgen dat het personeel niet minder maar juist meer te zeggen moet krijgen over werk dat zij doen?
Het gevangeniswezen maakt een groot veranderingsproces door als gevolg van de implementatie van het programma MGW. MGW is een participatief proces, waarbij vanaf de ontwikkeling van de visie en het strategisch kader vertegenwoordigers van alle functiegroepen binnen het gevangeniswezen betrokken zijn geweest. Ook de medezeggenschap en de bonden zijn op alle daarvoor bestemde momenten in het proces betrokken. Mijn opmerking tijdens een werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk over de macht van de vakbonden, dient in de historische context aldaar te worden geplaatst. Naar ik heb begrepen heeft dit punt in het Verenigd Koninkrijk wel meegespeeld in het proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit een aantal gevangenissen te privatiseren.
Hoe gaat u de veiligheid van het personeel waarborgen wanneer er, al dan niet als gevolg van privatisering, verder bezuinigd gaat worden op de gevangenissen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 blijft het garanderen van de veiligheid van de maatschappij een eerste vereiste. Dat geldt evenzeer voor het garanderen van de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Zie overigens ook het antwoord op de vragen 9 en 10.
Bent u bereid de veiligheid van het personeel op de eerste plaats te zetten, hieraan nooit of te nimmer concessies te doen en vooral goed te luisteren naar de mensen zelf die dit belangrijke werk doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
De mediazuil in de isoleercel |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «TV kijken in de isoleercel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de isoleercel in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) er primair op gericht moet zijn, mensen daar zo snel mogelijk weer uit te krijgen? Heeft de plaatsing van een mediazuil gevolgen voor de duur van het verblijf in de isoleercel? Wanneer een dergelijke mediazuil leidt tot een langer verblijf in de isoleercel, deelt u de mening dat deze mediazuil zo snel mogelijk verwijderd moet worden?
Ja ik deel uw mening dat een verblijf in de separeer in de GGZ tot het minimale moet worden beperkt. Vooralsnog is niet bekend of de mediazuil gevolgen heeft voor de duur van het verblijf in de separeer. De verwachting is dat de mediazuil bij kan dragen aan kortere separaties en deze minder traumatisch maken. Dit punt wordt bij de evaluatie van de effecten van de mediazuil betrokken.
Leidt het kijken van televisie in een isoleercel op zich al niet tot ongewenste prikkels? Hoe wordt ervoor gezorgd dat de bekeken programma's geen nadelige invloed hebben op de gemoedstoestand van de patiënt, die toch niet voor niets in de isoleercel zit?
De toepassing van de mediazuil dient gezien te worden in het licht van kwaliteitsverbetering van de toepassing van dwangmaatregelen.
Bij sommige cliënten zou het zo kunnen zijn dat televisie kijken leidt tot extra prikkels, anderen zullen er juist rustiger van worden. De cliënten die in de separeer zitten, dienen op basis van een separeerprotocol intensief geobserveerd te worden, waarbij vanzelfsprekend ook gelet wordt op de reactie van cliënten op televisieprogramma’s. Veel mensen worden onrustig van te weinig prikkels; dat kan leiden tot frustratie en agressie. De mediazuil kan door de medewerkers in- en uitgeschakeld worden. Als er sprake is van contra-indicaties voor het gebruik ervan, zal de mediazuil niet aangezet worden. Voor alle andere gevallen zal de mediazuil beschikbaar zijn.
Hoe verhoudt deze zaak zich tot de brief van uw ambtsvoorganger d.d. 10 maart 20102 over het onderzoek naar de problematiek van sanitaire voorzieningen in een isoleercel? Welke gevolgen heeft het plaatsen van een mediazuil op de beschikbaarheid van het personeel? Deelt u de mening dat de oplossing van de sanitaire problematiek voorrang heeft boven van het plaatsen van een mediazuil in psychiatrische instellingen?
De plaatsing van de mediazuil staat los van personeelsbezetting; het is een kwaliteitsinstrument. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Wat betreft het laatste deel van de vraag: deze zaken zijn niet goed met elkaar te vergelijken en zouden ook niet moeten wedijveren met elkaar. Zowel goede sanitaire voorzieningen als het tegengaan van deprivatie (gemis aan bepaalde zintuiglijke ervaringen of aan slaap), verveling en gevoelens van eenzaamheid en angst bij gesepareerde cliënten, verdienen beide een hoge prioritering.
Wat is uw mening over de constructie waarbij de instelling de mediazuilen tegen een kleine vergoeding van de fabrikant krijgt? Heeft de fabrikant ook voor de overige psychiatrische instellingen de mediazuil tegen een kleine vergoeding ter beschikking gesteld?3 Is het normaal gebruik binnen de psychiatrische instellingen dat fabrikanten dergelijke voorzieningen tegen een zacht prijsje ter beschikking stellen?
Mij zijn geen andere initiatieven bekend dat ook andere instellingen een mediazuil hebben geplaatst (tegen welke vergoeding dan ook). Het is de eigen verantwoordelijkheid van instellingen om instrumenten en andere producten tegen een voor hen gunstige prijs in te kopen.
Contra-expertise in forensisch onderzoek |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Forensic Science Service to be wound up»1 over de sluiting per 2012 van de Britse tegenhanger van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Ja.
In hoeverre is de positie van het NFI in Nederland vergelijkbaar met die van de FSS in het Verenigd Koninkrijk?
Het NFI is als agentschap onderdeel van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en valt dus volledig onder mijn verantwoordelijkheid. Vanaf 1991 tot 1999 was de FSS een agentschap van de UK Home Office en had dus een vergelijkbare positie als het NFI. In 1999 kreeg de FSS een «Trading Fund Status»2. Hierdoor werd de FSS verder losgeweekt van de overheid en ontstonden er mogelijkheden voor een markt in forensisch onderzoek. In 2005 werd de FSS een GovCo Government-owned Company, een bedrijf met beperkte aansprakelijkheid dat in zijn geheel in eigendom is van de Home Office, waardoor het één van de (winstgeoriënteerde) marktpartijen in het VK is geworden. Het budget voor forensisch onderzoek is sinds 1999 overgeheveld naar de politiekorpsen die zelf kunnen bepalen hoe ze dat geld besteden. Momenteel heeft de FSS dus een andere positie en kent het een andere financiering dan het (niet winstgeoriënteerde) NFI in Nederland.
Wordt er in Nederland gebruik gemaakt van de diensten van de Forensic Science Service (FSS) voor contra-expertises in forensisch onderzoek? Zo ja, hoe vaak en hoe belangrijk is de FSS voor Nederland voor de mogelijkheid om contra-expertises aan te vragen?
Van de diensten van de FSS wordt nauwelijks gebruik gemaakt voor contra-expertises in forensisch onderzoek. In Nederland zijn er verschillende particuliere instituten – zoals Verilabs, TMFI en IFS – die forensisch onderzoek doen en waar contra-expertise kan worden verricht.
In zaken waarin contra-expertise via het NFI is aangevraagd, is in 2010 geen enkele zaak aan de FSS overgedragen. Er zijn in Nederland, Engeland en andere omringende landen andere aanbieders van forensisch onderzoek die onder meer contra-expertise kunnen uitvoeren. Dat de FSS in financiële problemen is gekomen, wil niet zeggen dat er als gevolg daarvan te weinig mogelijkheden zijn voor Nederlandse partijen om contra-expertise te vragen.
Deelt u de mening dat de expertise, ervaring en de verworven positie van een overheidsinstelling op het gebied van forensisch onderzoek niet of in ieder geval niet eenvoudig volledig kan worden vervangen door marktpartijen? Zo ja, wat betekent dat voor de ontwikkeling van de markt voor forensisch onderzoek en de positie van het NFI? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan de instandhouding van de huidige positie van het NFI als onderdeel van de rechtshandhaving. Tussen de kerntaken van het NFI, te weten zaakonderzoek, het ontwikkelen en implementeren van nieuwe onderzoeksmethoden en -technieken en het zijn van (inter)nationaal kennis- en expertisecentrum, bestaat een samenhang die ik niet wil verbreken.
De Wet deskundigen in strafzaken (Stb 2009, 33, die op 1 januari 2010 in werking is getreden, geeft de verdediging een recht op contra-expertise. Om deze reden is het noodzakelijk om, naast het NFI, andere instellingen voor forensisch onderzoek in te schakelen. Een systeem met particuliere aanbieders van forensische diensten, kan echter alleen goed functioneren als de kwaliteit van zowel de deskundigen als van de forensische instituten gewaarborgd is. Verder moeten de producten- en dienstencatalogi van de forensische instituten voldoende aansluiten op de wensen inzake productiecapaciteit, snelheid, productvernieuwing e.d., de kennis- en opleidingsbehoeften en de «belevingswereld» van de vragende partijen. Tegelijkertijd zal bij de vragende partijen een voldoende niveau van «kennis en kunde» moeten ontstaan voor zowel de vraagstelling als voor het begrijpen van de deskundigenrapportage. Vereist is dus een integraal stelsel van kwaliteitsborging, waarover ik in overleg ben met betrokken partijen.
Het is thans nog te vroeg om voor één van de in het rapport geschetste scenario’s te kiezen. Eerst zal de kennis en ervaring die het Experiment Inschakeling Particuliere Instituten4 oplevert worden geëvalueerd, waarna in 2012 – in samenhang met de dan verworven inzichten in de kwaliteitsystemen – de balans kan worden opgemaakt en ik de Kamer nadere voorstellen zal doen over de toekomst van de forensische opsporing. Daarbij zullen dan ook de in het rapport genoemde scenario’s en de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk worden betrokken.
Deelt u de mening dat voor de waarborging van onafhankelijk forensisch onderzoek, naast het NFI, andere instellingen voor forensisch onderzoek, al dan niet commercieel, nodig zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er voldoende mogelijkheden om in binnen- of buitenland bij al dan niet commerciële partijen contra-expertise te laten verrichten? Zo ja, kunt een beeld schetsen van die mogelijkheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Neemt u de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk met de FSS en de «markt» voor forensisch onderzoek mee in uw overwegingen ten aanzien van de ontwikkelingen van die «markt» in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een onderbouwde voorkeur uitspreken voor een van de drie scenario’s die in het recente WODC-rapport over marktwerking in het forensisch onderzoek2 worden geschetst of gaat u op een andere wijze binnenkort een visie geven over deze marktwerking?
Zie antwoord vraag 4.
De strenge regels die gesteld worden aan bezoekers van voetbalwedstrijden |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Platform eist recht op voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het besluit van de burgemeester van Heerenveen om over te gaan tot de invoering van een «auto-combi kaart»? Op welke wijze draagt het onderweg ophalen van kaarten bij aan het terugdringen van overlast door voetbalsupporters? Op welke wijze wordt voorkomen dat het «onderweg ophalen» van de kaarten in de praktijk slechts leidt tot het verplaatsen van het probleem?
De beslissing om een vervoersregeling op te leggen is een lokale verantwoordelijkheid. De burgemeester van Heerenveen heeft deze beslissing genomen op basis van eerdere gebeurtenissen. In het seizoen 2008/2009 hebben Groningen supporters zich misdragen en hebben ze een waarschuwing gekregen voor de wedstrijd tussen beide clubs in het seizoen 2009/2010. Dit heeft volgens de burgemeester onvoldoende effect gehad, omdat er in 2009 in het centrum van Heerenveen provocerende acties hebben plaatsgevonden. Daarbij was inzet van de ME nodig die de lange wapenstok heeft moeten gebruiken om supporters-groepen te scheiden om escalatie te voorkomen. Op basis hiervan is een autocombi opgelegd voor de wedstrijd van 30 januari 2011. Daarna heeft nog overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, de club en de supportersclub van FC Groningen maar dit heeft niet tot wijziging van het besluit geleid. Over het verplaatsen van het probleem hebben mij geen signalen bereikt.
Klopt het bericht dat stadionverboden op basis van de standaardvoorwaarden van de voetbalbond steeds vaker door de rechter ongeldig worden verklaard? Zo ja, kunt u toelichten om welke aantallen het hier gaat?2
De KNVB geeft aan, dat het bericht waarnaar wordt verwezen, van een aantal jaar geleden is. Het is juist dat in die tijd de KNVB heeft moeten constateren dat de reikwijdte van de Standaardvoorwaarden (zijnde algemene voorwaarden in de zin van het Burgerlijk Wetboek) voor juridische beperkingen zorgden die aanleiding gaven te zoeken naar een andere, bredere, grondslag om stadionverboden op te kunnen leggen. De verbreding van de grondslag is uiteindelijk gevonden in het zogeheten «huisrecht» van de betaald voetbalorganisaties. Daarbij hebben alle betaald voetbalorganisaties in Nederland de KNVB een volmacht verleend, om personen die zich hebben schuldig gemaakt aan voetbalgerelateerd wangedrag de toegang tot de voetbalstadions van alle Nederlandse betaald voetbalorganisaties te ontzeggen.
De huidige praktijk ten aanzien van stadionverboden waarover de rechter een uitspraak heeft gedaan is volgens de KNVB daardoor inmiddels een andere, dan het artikel suggereert. Het is namelijk zo, dat in het seizoen 2009/2010 en het thans lopende seizoen 2010/2011 de KNVB in alle gevallen door de rechter in het gelijk is gesteld met betrekking tot de stadionverboden die op basis van de Standaardvoorwaarden zijn opgelegd. Uit een vertrouwelijk overzicht van de zijde van de KNVB blijkt dat het om zeven gevallen gaat in genoemde periode.
Klopt het bericht dat de KNVB-juristen en het ministerie van Justitie en Veiligheid samenwerken aan een nieuwe aanpak omdat het stadionverbod niet werkt? Zo ja, wordt deze aanpak onderdeel van het actieplan om van voetbal weer een schone sport te maken dat komend voorjaar aan de Kamer wordt verzonden of is hier sprake van een afzonderlijk voorstel waar met de KNVB aan werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie werkt samen met de vertegenwoordigers uit de landelijke regiegroep voetbal en veiligheid aan een vernieuwd beleids-kader, getiteld Voetbal en Veiligheid. In de regiegroep hebben vertegenwoordigers van de gemeenten, politie, KNVB, OM en het Ministerie van Veiligheid en Justitie zitting. In het beleidskader staan doelstellingen hoe voetbal weer tot een feest te maken. Dadergerichte aanpak, vermindering aantal combiregelingen en goed gastheerschap zijn hier een onderdeel van. Het beleidskader wordt dit voorjaar vastgesteld en door de Minister van Veiligheid en Justitie naar de Tweede Kamer gestuurd.
Het actieplan waaraan gerefereerd wordt is in ontwikkeling bij mijn Ministerie en ik ben daarover in overleg met de sportwereld. Het gaat om een actieplan om zowel in de topsport als in de breedtesport uitwassen in de vorm van verbaal en fysiek geweld uit te bannen. Dit plan zal de gehele sport betreffen en dus niet alleen de voetballerij. Ik heb dit actieplan vermeld in mijn brief aan de Kamer van 26 januari 2011, betreffende «Zorg die werkt: de beleidsdoelstellingen van de Minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport».
De fiscale aftrekbaarheid van schikkingen in fraudezaken |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Farshad Bashir (SP) |
|
![]() |
Waarom zijn er weer transacties gesloten in het vastgoedfraudezaak Klimop? Op welk moment precies en op basis van welke argumenten heeft u hier mee ingestemd?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362) en naar het verslag van het spoeddebat van 30 juni 2010 over schikkingen in vastgoedfraudezaken (Kamerstukken II, 2009–2010, 93–7698 – 93–7704).
Ik heb op 24 december 2010 ingestemd met deze transacties op grond van de volgende argumenten. De strafbare feiten zijn terug te brengen tot één feitencomplex waarin de verschillende verdachten een rol hebben gespeeld. De natuurlijke persoon waarmee getransigeerd is had daarin een ondergeschikte rol. De verdachte met een leidende rol in dit feitencomplex wordt gedagvaard. Verder was aan de door het Openbaar Ministerie (OM) voor transigeren gestelde voorwaarde voldaan dat de verdachten tot een regeling met de benadeelde partijen zouden komen waarin het in de strafzaak berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in ieder geval volledig zou zijn verwerkt. Daardoor zijn deze benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Verder heb ik de transacties afgezet tegen de afdoening van het totale feitencomplex binnen het Klimop-onderzoek. Uit het feit dat ik op grond van deze argumenten met de transacties heb ingestemd kunt u afleiden dat ik van mening ben dat ze een doelmatige afdoening vormen van een deel van de Klimop-strafzaak, waarmee een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op de strafbare feiten. Overigens gaat het bij drie van de vier transacties om rechtspersonen, waartegen ook bij een dagvaarding geen taakstraf (of gevangenisstraf) kan worden geëist.
In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het OM en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. Dit is wat er in het persbericht van het OM (10 januari 2011, www.om.nl)bedoeld wordt met een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening van de omvangrijke Klimop-strafzaak als geheel.
Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie (OM) dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak?1 Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze vastgoedfraudezaak zo ingewikkeld en grootschalig is dat deze zaak met de huidige capaciteit van het OM, FIOD-ECD en rechterlijke macht onmogelijk volledig kan worden onderzocht en niet in het geheel voorgelegd kan worden aan de strafrechter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat verdachten van miljoenenfraude in het kader van de transactie weg kunnen komen met een boete en maximaal 120 uur taakstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan wordt beoordeeld aan of verdachten een transactie wordt aangeboden dan wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362).
Waarom is bij deze schikkingen geen openheid gegeven over de hoogte van de regelingen met benadeelde partijen en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
In het persbericht is hoogte van de regeling tussen de benadeelde partijen en de verdachten niet weergegeven, omdat de partijen naast overeenstemming over het wederrechtelijk verkregen voordeel ook overeenstemming bereikt over schadeclaims en reële vorderingen en schulden uit werkzaamheden. Het onderscheid daartussen viel niet altijd eenduidig vast te stellen. Bij andere transacties in het onderzoek Klimop speelde deze complexe situatie niet.
Is het waar dat schikkingen in strafzaken, zoals in deze grootschalige vastgoedfraudezaak deels fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor de schikking netto veel lager uit kan vallen?2 Hoe is dit mogelijk?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386) en naar het antwoord op vraag 6 van het lid Recourt van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1423).
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de belastingbetaler op deze manier meebetaalt aan schikkingen in strafzaken? Welke maatregelen gaat u nemen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat dit voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Verspreiding privégegevens via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Privégegevens gastouders op straat»?1
Ja.
Waarom worden privéadressen en telefoonnummers van gastouders gepubliceerd via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) terwijl sommige gastouders dit niet willen?
Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) heeft als belangrijk doel het registreren en tevens openbaar zichtbaar maken van alle kinderopvang die voldoet aan de wettelijk vastgestelde kwaliteitsnormen. Vraagouders kunnen, door het LRK te raadplegen, zelf met zekerheid vaststellen of hun kinderopvangorganisatie of gastouder aan de eisen voldoet en of zij derhalve recht hebben op een kinderopvangtoeslag. Zij kunnen bovendien de gegevens uit het LRK gebruiken voor het aanvragen van die toeslag.
Gastouderopvang wordt pas in het LRK opgenomen als zowel de gastouder zelf als de opvanglocatie aan de eisen voldoet. Omdat gastouders op meer lokaties werkzaam kunnen zijn, biedt alleen het tonen van de opvanglokatie aan vraagouders zekerheid over het «goedgekeurd zijn» van hun gastouderopvang en over het daaraan gekoppelde recht op een kinderopvangtoeslag.
Doordat gastouders in de meeste gevallen op het eigen woonadres opvang verzorgen, staat dat eigen woonadres vaak als opvanglokatie in het LRK vermeld.
In het Besluit registratie kinderopvang is geregeld dat gastouders en hun opvanglocaties die in het LRK zijn geregistreerd, zichtbaar zijn via internet.
Deze wetgeving is in juni 2009 voorgelegd aan het College Bescherming Persoongegevens, die tegen de openbaarheid van deze gegevens geen bezwaar maakte.
In het LRK worden naast de naam van de gastouder en de opvanglokatie ook de contactgegevens van het gastouderbureau getoond, waaronder het telefononnummer van het gastouderbureau. In een aantal gevallen heeft de gemeente – die de gegevens in het LRK invoert – hier abusievelijk het telefoonnummer van de gastouder zelf ingevoerd, in plaats van dat van het gastouderbureau. Gastouders die dit vaststellen kunnen dit via hun gastouderbureau door de gemeente laten herstellen.
Kunt u ervoor zorgen dat de privégegevens van gastouders in principe niet worden verspreid via het LRK tenzij de betrokkene hier expliciet toestemming voor heeft gegeven?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik beschreven wat de achtergrond is van het tonen van het opvangadres in het LRK. Op het moment dat een gastouder zich laat registeren in het LRK en zich derhalve op een professionele manier met kinderopvang gaat bezighouden, is de consequentie dat de opvanglocatie in het LRK getoond wordt. Door een aanvraag tot registratie in te dienen gaat de gastouder impliciet akkoord met die vermelding. Gezien het doel van het LRK kan ik de gastouder hierin geen keuze bieden.
Kunt u de privégegevens op korte termijn verwijderen van het LRK?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik uitgelegd wat het doel is van het tonen van de opvanglokatie in het LRK. Ik wil vasthouden aan de huidige opzet van het LRK, waarin van iedere gastouder de opvanglocatie wordt getoond. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik tevens aangegeven dat gastouders hun telefoonnummer wel kunnen laten verwijderen, indien dat abusievelijk door de gemeente in de contactgegevens is opgenomen. Het gastouderbureau dient hiertoe een mutatieformulier in bij de gemeente.
Een massaproces tegen Turks-Koerdische politici |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een massaproces op 13 januari 2011 in de Turkse Koerdische stad Diyarbakir tegen onder andere 74 volgens de Turkse kieswet verkozen burgemeesters en gemeenteraadsleden?1 Is het waar dat zij lid zijn van een legale politieke partij, zoals de DTP, die inmiddels BDP heet? Zo neen, wat zijn dan de feiten?
Ja. Naar ik begrijp, was in elk geval een aantal van deze 74 verdachten voor de toenmalige DTP politiek actief.
Is het waar dat behalve deze beklaagden nog honderden mensenrechtenactivisten en andere maatschappelijk actieve burgers aangeklaagd worden op beschuldiging van lidmaatschap van een terroristische organisatie? Om hoeveel mensen gaat het naar uw informatie precies en is voor allen de aanklacht gelijk? Zo nee, wat zijn de verschillen? Is naar uw opvatting daadwerkelijk sprake van lidmaatschap van een terroristische organisatie of is hier sprake van politieke vervolging?
Genoemde verdachten maken deel uit van een groep van meer dan 1900 mensen die sinds april 2009 zijn opgepakt. Onder hen zijn journalisten, advocaten, bestuurders en medewerkers van ngo’s. Zij worden beschuldigd van lidmaatschap van de zogenaamde KCK, de vermeende civiele tak van de verboden PKK.
Deelt u de opvatting dat het gaat om een politiek proces dat niet overeenkomt met de criteria van Kopenhagen en niet hoort in land dat kandidaat is voor het EU-lidmaatschap? Indien nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Turkse regering te melden dat een politiek proces ongepast is een rechtsstaat? Indien nee, waarom niet?
Het zal moeten blijken of sprake is van een politiek proces. De EU ziet er, conform de politieke Kopenhagen-criteria, op toe dat in Turkije sprake is van een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang. Ook Nederland volgt dit proces daarom op de voet. Zo was de Nederlandse Ambassade op de eerste dag, d.d. 18 oktober jl., van dit proces aanwezig. Indien de rechten van verdachten met voeten worden getreden, zal het Kabinet de Turkse autoriteiten hierop – zowel bilateraal als in EU-verband – aanspreken. Eerst zal het verloop van deze rechtszaak moeten worden afgewacht. Het Kabinet wil immers niet op de stoel van de rechter zitten. Turkije kan, tot slot, alleen lid van de EU worden als het aan alle toetredingsvoorwaarden, waaronder de Kopenhagen-criteria, voldoet.
Bent u bereid er bij de Turkse autoriteiten op aan te dringen deze verdachten te vrijwaren van rechtsvervolging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid een vertegenwoordiger van de Nederlandse ambassade in Ankara aanwezig te laten zijn tijdens het proces om de gang van zaken te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen van een veroordeling voor de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de EU? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bereikbaarheid van mijnpensioenoverzicht.nl en de juistheid van gepresenteerde pensioengegevens |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is de oorzaak van de vrijwel onbereikbare site mijnpensioenoverzicht.nl op de dag van de introductie?1 Hoeveel aanvragen zijn er op 6 januari 2011 gedaan? Op hoeveel was de server berekend? Wat wordt gedaan om de bereikbaarheid te garanderen?
Vanaf de start van de ontwikkeling van het pensioenregister was duidelijk dat de introductie van de website mijnpensioenoverzicht.nl onmiddellijk tot een piek in de bevragingen zou leiden. Mede vanwege financiële redenen is het niet haalbaar de infrastructuur achter de website op een dergelijke piek te dimensioneren. De website bevat daarom een plafond, dat het aantal gelijktijdige bezoekers op de website maximeert. Bezoekers, die kunnen inloggen, ervaren een stabiele en snelle website. Bezoekers, die niet kunnen inloggen omdat het plafond is bereikt, krijgen een zogenoemde «te druk»-pagina te zien, met het verzoek het op een later moment nogmaals te proberen. Daarmee wordt voorkomen dat de website door grote toeloop echt onbereikbaar zou worden door technische overbelasting.
Op 6 januari is de website, voorafgaande aan de officiële opening, vanaf 9:15 uur beperkt open gezet. Op de eerste dag hebben 66 000 bezoekers hun pensioenaanspraken bekeken, terwijl de site 1 210 000 keer de «te druk»-pagina toonde. Deze verhouding is in de dagen na de lancering sterk verbeterd, in die zin dat het in een toenemend aantal gevallen lukte om in te loggen. Op dit moment is de site uitstekend bereikbaar. Het aantal bezoekers ligt vrijwel voortdurend onder het voornoemde plafond. Tot en met 14 januari hebben bijna 600 000 mensen hun pensioenaanspraken opgevraagd.
De website kan naar schatting tussen de 2 500 000 en 3 000 000 bezoekers per maand aan.
Leveren nu alle pensioenfondsen gegevens aan mijnpensioenoverzicht.nl? Zo ja, hoe kan het dan voorkomen dat bijvoorbeeld de gegevens van de beheerder van pensioenpremies van Kamerleden niet vermeld worden? Zo nee, welke zijn dat, waarom melden zij niet en waarom wordt dat niet vermeld?
Een twaalftal pensioenuitvoerders is niet op tijd aangesloten. Het gaat hier om iets meer dan 4000 individuele pensioenaanspraken op een totaal van bijna 16 miljoen aanspraken die wel zijn opgenomen. Deze pensioenuitvoerders hebben hun deelnemers geïnformeerd dat hun aanspraken bij de desbetreffende pensioenuitvoerder (nog) niet op de website te zien zijn. De Autoriteit Financiële Markten bewaakt dat deze uitvoerders zich alsnog en zo snel mogelijk aansluiten.
De pensioenuitvoerders beschikken niet in alle gevallen over een burgerservicenummer van de (gewezen) deelnemer. In dergelijke situaties is het voor de betrokken pensioenuitvoerder niet mogelijk de pensioenaanspraken in de verwijsindex op te nemen. De desbetreffende deelnemers zullen hun aanspraken dan ook niet via mijnpensioenoverzicht.nl kunnen inzien.
De reden dat Kamerleden hun pensioenaanspraken, die zij opbouwen als Kamerlid, niet kunnen inzien, is dat de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) een begrotingsgefinancierde regeling is en tot dusverre niet valt onder de (informatiebepalingen van de) Pensioenwet. In die zin past het niet in het pensioenregister. Ik heb inmiddels contact opgenomen met de minister van BZK om te bezien of de mogelijkheid bestaat dat ook de APPA pensioenoverzichten kunnen worden opgenomen in het pensioenregister.
Kan het voorkomen dat een pensioenfonds wel meedoet aan mijnpensioenoverzicht.nl maar op het moment van opvraag van gegevens die gegevens niet levert? Zo ja, wat is de reden? Wordt daarmee de betrouwbaarheid van mijnpensioenoverzicht.nl ondermijnd?
Ja, dat is mogelijk. De website haalt de pensioenaanspraken op nadat de burger heeft ingelogd. Het is mogelijk dat een pensioenuitvoerder de gevraagde gegevens tijdelijk niet kan leveren als gevolg van bijvoorbeeld systeemonderhoud of een technisch probleem. In dat geval krijgt de burger de melding, dat geen gegevens zijn ontvangen. De burger kan dan op een later moment opnieuw inloggen, dan wel direct contact opnemen met de betrokken pensioenuitvoerder (waarvan de contactgegevens op de website zijn te vinden).
Worden de pensioenen op basis van beschikbare premieregelingen ook in mijnpensioenoverzicht.nl gemeld? Hoe wordt de tot nu ingelegde premie omgerekend naar het pensioen op 65 jarige leeftijd?
Ja, de pensioenen op basis van beschikbare premieregelingen worden ook op de website getoond. De pensioenuitvoerder berekent het pensioen op 65-jarige leeftijd ten behoeve van het te verstrekken jaarlijkse pensioenoverzicht. De gegevens van dit pensioenoverzicht worden op de website getoond.
Kan de bedoeling van mijnpensioenregister.nl om «verborgen pensioenen» zichtbaar te maken waar gemaakt worden als pensioenfondsen kennelijk niet hun gegevens doorgeven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het aantal aanspraken dat nu nog niet getoond wordt is zeer beperkt ten opzichte van het totale aantal aanspraken. Daarnaast zullen de nu ontbrekende circa 4000 aanspraken op korte termijn zichtbaar worden op de website. Daarmee is de doelstelling om «verborgen pensioenen» zichtbaar te maken bereikt.
De zorgwekkende financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK |
|
Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de huidige financiële situatie bij onderwijsstichting SKOZOK (Samen Koersen op Zichtbare Onderwijs Kwaliteit)?1
Mijn beeld van de financiële positie van onderwijsstichting SKOZOK is grotendeels gebaseerd op het meest recente jaarverslag waarover ik beschik; dat van 2009. Het jaarverslag 2009 van onderwijsstichting SKOZOK laat zien dat het positieve resultaat van de jaren daarvoor in 2009 is omgeslagen in een negatief resultaat. Een negatief resultaat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn; dit kan ook het gevolg zijn van investeringen ten laste van het vermogen. Eind 2009 waren de vermogenspositie en de liquiditeit van SKOZOK uitstekend.
Wat zijn de oorzaken van de financiële problemen bij onderwijsstichting SKOZOK?
Uit de gegevens waarover ik beschik komt het beeld naar voren dat het dalende aantal leerlingen de afgelopen jaren door het schoolbestuur niet is vertaald in een daling van het aantal leraren. In het jaarverslag 2009 merkt het schoolbestuur zelf op dat het tekort met name wordt veroorzaakt door een te hoge personele inzet. Dit heeft het schoolbestuur mij ook bevestigd. Ook blijkt uit datzelfde jaarverslag dat het bestuur in 2009 nog geen gebruik maakte van een meerjarenbegroting. Dit onderstreept het belang van de acties die ik samen met de PO-raad onderneem om de financiële deskundigheid te bevorderen.
Hoeveel geld kreeg SKOZOK minder vanuit het rijk vanwege de miljoenenbezuiniging op het bestuur en management van basisscholen en de bezuiniging op de groeiregeling? Hoe heeft SKOZOK deze bezuiniging daadwerkelijk vormgegeven?
Als gevolg van de bezuinigingen heeft het schoolbestuur circa € 360 000 minder ontvangen op een totale lumpsumuitkering van circa € 26,5 miljoen. Het schoolbestuur SKOZOK is vrij in de wijze waarop zij de bezuiniging vormgeeft en legt daar horizontaal verantwoording over af. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u nog steeds van mening dat «gezien de omvang van de bezuiniging schoolbesturen in staat moeten zijn de kwaliteit van het onderwijs te ontzien?»2 Kunt u uw antwoord toelichten? Geldt dit ook voor onderwijsstichting SKOZOK? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de verandering in de lumpsumuitkering waar besturen als gevolg van de bezuinigingen mee geconfronteerd worden, is van dezelfde omvang als de budgetschommelingen die jaarlijks worden veroorzaakt door veranderende leerlingaantallen. In het geval van SKOZOK bedraagt de percentuele verandering van de lumpsumuitkering iets meer dan 1%, terwijl de schommelingen in de lumpsum zonder de bezuiniging zich jaarlijks tussen de 1% à 2% bevinden.
In hoeverre komen deze bezuinigingen op het bordje van personeel en leerlingen terecht?
Het vorige kabinet heeft een duidelijk signaal afgegeven aan de besturen om het primaire proces bij de uitwerking van de bezuinigingen te ontzien. Uiteindelijk zijn het echter de schoolbesturen die in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners de bezuinigingen concreet invulling geven, daarbij rekening houdend met de individuele situatie en behoefte van de school. Dat kan ertoe leiden dat schoolbesturen afwijken van de richting die vanuit het Rijk is meegegeven.
Hoeveel leraren worden er ontslagen bij SKOZOK? Voor hoeveel andere personeelsleden dreigt ontslag? Wat is hun functie? In hoeverre is deze ontslagronde het gevolg van de door vorige kabinet ingezette bezuinigingen op bestuur en management, in hoeverre is ze het gevolg van financieel wanbeheer van het schoolbestuur?
Het bestuur is vrij in de keuzes die het maakt inzake de financiële huishouding. Dit gaat in overleg met directeuren en medezeggenschapspartners. Het schoolbestuur legt daar vervolgens horizontaal verantwoording over af. Dit geldt ook voor de keuzes die in bovenstaande vragen besloten liggen.
Wat gaat er veranderen qua arbeidsvoorwaarden bij SKOZOK, bijvoorbeeld wat betreft de Bapo-regeling3, vervanging bij zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof, compensatieverlof, etc.?
De genoemde secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderdeel van de decentrale CAO; eventuele veranderingen in deze arbeidsvoorwaarden worden overeengekomen tussen de werkgeversorganisatie (PO-Raad) en de vakbonden. De secundaire arbeidsvoorwaarden voor het primair onderwijs zijn per 1 augustus 2006 gedecentraliseerd. Vanaf deze datum maakt de minister van OCW met de vakbonden in de centrale CAO Primair Onderwijs uitsluitend nog afspraken over de zogeheten protocolonderwerpen (algemene salarisontwikkeling, algemene arbeidsduur en bovenwettelijke sociale zekerheid). Over de overige onderwerpen worden afspraken gemaakt in de decentrale CAO PO.
Hoeveel basisscholen geven aan dat zij het primair proces niet kunnen ontzien bij de verwerking van de landelijke bezuinigingen op basisonderwijs?
Van een aantal schoolbesturen heb ik brieven ontvangen waarin zij de zorg uitspreken het primaire proces niet te kunnen ontzien als gevolg van de bezuinigingen. De SP heeft mij tijdens de begrotingsbehandeling het rapport «Minder geld, grotere klassen» aangeboden, waarin op basis van een enquête onder een aantal schoolbesturen wordt ingegaan op het effect van de bezuinigingen op het primaire proces. Ik kom daar binnenkort in een brief aan uw Kamer op terug.
Kunt u garanderen dat dit aantal niet nog verder oploopt door de geplande bezuinigingen op wat u passend onderwijs noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregelen bij passend onderwijs staan niet op zichzelf maar zijn onderdeel van een breder pakket met naast bezuinigingen ook investeringen van vergelijkbare omvang. Binnen de onderwijsbegroting worden de prioriteiten herschikt ten gunste van de kwaliteit van het onderwijs. In het kader van mijn plannen voor passend onderwijs heb ik de Kamer over de financiële gevolgen voor de sector geïnformeerd.
Bent u in algemene zin van mening dat bij financieel wanbeheer door een overkoepelend bestuur, het niet uit te leggen is dat er voor dat falende bestuur geen consequenties aan verbonden zijn?
In het belang van de onderwijskwaliteit en de rechtmatige en doelmatige besteding van middelen vind ik dat financieel wanbeheer in het algemeen niet zonder consequenties kan blijven. Bestuurders dienen zich intern en extern te verantwoorden. Tot welke consequenties de interne verantwoording kan leiden is afhankelijk van de gekozen rechtspersoonlijkheid en de statutaire bepalingen van de rechtspersoon. Op basis van de externe verantwoording ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de rechtmatige besteding van middelen en spreekt zij besturen aan op de doelmatige inzet van middelen.
Bent u bereid om schoolbesturen die te maken hebben met krimp tegemoet te treden wanneer zij vanwege die krimp in financiële moeilijkheden komen?
Vooraleerst is het onvermijdelijk dat een daling van het aantal leerlingen leidt tot een daling van de bekostiging; van schoolbesturen wordt gevraagd hun formatie hierop aan te passen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel wil ik primair de kwaliteit, toegankelijkheid en diversiteit van het onderwijsaanbod borgen, ook in krimpgebieden. Om adequaat op de gevolgen van krimp in te kunnen spelen is kennis nodig. Daartoe wordt er momenteel een aantal onderzoeken uitgevoerd rond het onderwerp krimp. Een belangrijke vraag in deze onderzoeken is of krimp inderdaad tot financiële moeilijkheden leidt voor schoolbesturen. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal ik mij beraden op eventuele vervolgstappen. Daarnaast werk ik aan een experimenteerartikel in de WPO, zodat kan worden geëxperimenteerd met een herschikking van voorzieningen en vergaande sectoroverstijgende samenwerking. Daarmee wordt meer ruimte gecreëerd om tot onconventionele oplossingen te komen om een kwalitatief goed en divers opleidingsaanbod in stand te houden.
Massaontslagen bij universiteiten door bezuinigingen en gevolgen voor de kenniseconomie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over bezuinigingen bij universiteiten die tot massaontslagen zullen leiden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen vanuit de universitaire wereld?
Ik onderken dat de maatregelen inderdaad ingrijpend zijn, maar stel ook vast dat deze nodig zijn. Het kabinet staat voor de opgave om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. Niet als doel op zich, maar om de economie en samenleving nu en in de toekomst houdbaar te laten zijn. Tegelijkertijd wil het kabinet een forse impuls geven aan de kwaliteit van het hoger onderwijs. Om de middelen voor de kwaliteitsimpuls vrij te maken, moeten er ook ombuigingen plaatsvinden. Daarnaast wordt ook van de student wordt een hogere bijdrage gevraagd, als investering in zijn eigen toekomst.
Voor de kwaliteitsimpuls is een bedrag beschikbaar van € 50 mln. in 2012, oplopend tot € 230 mln. in 2015 en tot € 300 mln. structureel2. Daarnaast vinden volgens het regeerakkoord in deze jaren bezuinigingen plaats. Tot 2015 is er sprake van een netto terugloop van de rijksmiddelen. Vanaf 2015 voorziet de financiële paragraaf van het Regeerakkoord er structureel in dat bezuinigingen en investeringen in het hoger onderwijs vrijwel met elkaar in evenwicht zijn. In het artikel noemt VSNU wel de bezuinigingen maar lijkt men voorbij te gaan aan de investeringen in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat een dergelijke grote ontslaggolf desastreuze gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en positionering van het Nederlandse onderzoeksveld en onze kenniseconomie? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nog te vroeg om te speculeren over de gevolgen van de kwaliteit en positionering van het onderzoek in relatie tot het verlies aan arbeidsplaatsen. Het hangt ervan af hoe de bezuinigingen zullen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden.
Overigens is het onderzoek bij de organisaties NWO en KNAW bij de bezuinigingen ontzien. Wat betreft het aflopen van de FES middelen: dit zijn tijdelijke stimuleringsimpulsen en verwacht mag worden dat daar geen vast personeel op wordt ingezet. Instellingen kunnen naast de structurele middelen vanuit de overheid, extra inkomsten genereren door intensieve samenwerking aan te gaan met het bedrijfsleven en middelen aan te trekken vanuit de Europese fondsen.
In Nederland wordt de kwaliteit van al het door kennisinstellingen uitgevoerde onderzoek getoetst aan het Strategisch Evaluatie Protocol (SEP). Dit protocol biedt de juiste checks en balances voor het waarborgen van de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek. Het is dus vooraleerst een kwestie van kwaliteit ipv kwantiteit.
Het regeerakkoord geeft aan dat het kabinet zal bevorderen dat onderzoek plaatsvindt in samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. De onderzoeksagenda van OCW die wordt neergelegd in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en Onderzoek (juni 2011) zal, met als vertrekpunt de huidige en opkomende sterktes in het Nederlandse onderzoek, aansluiten bij de Europese onderzoeksspeerpunten en bij de bedrijfslevenbrief van de minister van EL&I (mei 2011). Hierbij geldt dat een betere benutting van onderzoek en een sterke profilering onmisbaar voor de innovatiekracht van Nederland. Beide vereisen het stellen van prioriteiten en het slim inzetten van de beschikbare middelen.
Op welke wijze rijmt de papieren ambitie van dit Kabinet, om de Nederlandse kenniseconomie tot de top van de wereld te laten behoren, met deze bezuinigingen en de grote gevolgen daarvan?
Het kabinet heeft de ambitie in deze periode een belangrijke stap in de richting van de top 5 te zetten. Daarbij hoort hoger onderwijs en onderzoek dat van hoge kwaliteit is en dat past bij de vraag van arbeidsmarkt en samenleving. Het regeerakkoord zet daarom nadrukkelijk in op een kwaliteitsimpuls voor het hoger onderwijs. Daartoe presenteert het regeerakkoord een samenhangende agenda voor hoger onderwijs en onderzoek, met maatregelen voor zowel de vormgeving als de financiering van de kwaliteitsverbetering. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veerman. In juni ontvangt u de strategische agenda voor Hoger Onderwijs en Onderzoek.
De kwaliteitsopdracht waar de instellingen voor staan is desalniettemin fors. Tegelijkertijd wordt ook het hoger onderwijs geconfronteerd met de financiële taakstelling van het regeerakkoord en ingrijpende hervormingen. De onderwijsinstellingen staan daarmee voor de grote opgave de doelmatigheid te vergroten en tegelijkertijd een kwaliteitsimpuls te realiseren. Het kabinet wil de instellingen daarbij ondersteunen. Het zal de instellingen de ruimte bieden te komen tot meer maatwerk en differentiatie en daarvoor regelgeving waar nodig aanpassen. In lijn met de motie Van der Ham – Dijkgraaf (TK 31 288, nr. 115) zal bijvoorbeeld worden gekeken naar mogelijkheden voor instellingen het aantal langstudeerders dat geen voortgang meer boekt, te beperken.
Deelt u de mening dat met deze effecten uitvoering van de motie-Hamer2, en de bijbehorende ambitie om qua onderwijs en kennis tot de wereldtop te behoren, onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze denkt u voorts te voorkomen dat de onderwijskwaliteit op universiteiten ernstig onder druk komt te staan als gevolg het dreigende ontslag van veel onderwijzend personeel?
Dit hangt af van hoe de bezuinigingen neerslaan en waar de investeringen zullen plaatsvinden. De instellingen zijn vrij deze zelf in te vullen maar ik veronderstel dat dit vooral zal neerslaan bij de overhead en niet ten laste zal gaan van het primaire onderwijsproces. Voor de kwaliteits-borging bestaat een systeem van checks en balances, getoetst door de NVAO en de Inspectie van het Onderwijs. Zoals aan de Tweede Kamer eerder is gemeld, wordt dit systeem van checks en balances nu kritisch bezien. Zo doet de Inspectie van het Onderwijs thans onderzoek naar de kwaliteit van afstudeertrajecten in het hoger onderwijs.
De inhuur van externen |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de inzet van dure externe medewerkers in de publieke sector is gestegen?1 Hoe kunt u deze stijging verklaren?
Het persbericht waarnaar u verwijst is gebaseerd op het onderzoeksrapport «Externen management: feiten en ficties» van Atos Interim Management. In het onderzoek dat in het najaar van 2010 heeft plaatsgevonden is een streekproef van interim-managers gevraagd naar hun verwachting over hoe de Nederlandse markt zich ontwikkelt, wat betreft vraag en aanbod en tarifering. Daarnaast is ook een steekproef van opdrachtgevers naar hun mening gevraagd over hoe de vraag zich zal ontwikkelen, welke functies het meest benodigd zijn en hoe deze worden ingevuld. In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt in de sectoren Financiële dienstverlening, Industrie/diensten/retail, Overheid, Utilities, telecom & OV en Zorg. Een specificatie van de sector Overheid wordt niet gegeven.
Het onderzoek bevat geen gegevens over de ontwikkeling van de feitelijke omvang van de inhuur van interim-managers in de verschillende sectoren. In het onderzoek wordt dan ook niet de conclusie getrokken dat er sprake is van een stijging van de inhuur van interim-managers in de publieke sector. Voor mij is het onderzoek derhalve geen aanleiding het sturingsinstrumentarium externe inhuur zoals dat binnen de rijksoverheid wordt gehanteerd (uitgavennorm en maximumuurtarief) aan te passen of andere maatregelen te treffen.
De aspecten van externe inhuur die u in uw overige vragen noemt zijn geïncorporeerd in dit sturingsinstrumentarium. Dat betekent dat aan de afwegingen die de opdrachtgevers binnen de rijksoverheid op deze aspecten van externe inhuur moeten maken reeds grenzen zijn gesteld.
Wat gaat u doen om, conform de motie-Roemer2, de inhuur van dure externe medewerkers bij overheden terug te dringen?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u verzekeren dat de aangekondigde bezuinigingen niet zullen leiden tot meer inhuur van externe medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van het bestaan van de zogenoemde «near employees», externen die jarenlang in dienst blijven van overheden?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat deze «near employees» toch wel erg lijken op gewone werknemers en, om kosten te besparen, in gewone dienst zouden moeten zijn?
Zie antwoord op vraag 1.
Het rapport Steenrijk en Straatarm en het artikel 'Ministerie faalde bij aanpakken Servatius' |
|
Paulus Jansen (SP), Jan van Bochove (SGP), Linda Voortman (GL), Jacques Monasch (PvdA), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wilt u een beargumenteerde reactie geven op de kritiek in het rapport Steenrijk en Straatarm1 op het verbeterplan «Fit en Gezond» van de Maastrichtse woningcorporatie Servatius?2 Deelt u de conclusie uit het rapport dat er geen rekening gehouden is met de gevolgen van de verkoop van sociale huurwoningen voor de Maastrichtse volkshuisvesting en de lokale woningmarkt, onder meer door verpaupering van wijken met gedifferentieerd bezit ten gevolge van minder onderhoud en willekeurige verkoop?
Het rapport Steenrijk en Straatarm is opgesteld in opdracht van en voor de gemeenteraad van Maastricht. Ik acht het een goede zaak dat op deze wijze op lokaal niveau aandacht aan de volkshuisvesting wordt besteed. Op het punt van verkoop van huurwoningen aan eigenaar-bewoners acht ik de kritiek in het rapport eenzijdig en niet in verhouding staand tot de feiten. De kritiek is eenzijdig omdat in het rapport volledig wordt voorbijgegaan aan de positieve effecten van eigenwoningbezit ten opzichte van huren. Verder merk ik op dat het verbeterplan «Fit en Gezond» van Servatius zich richt op de verkoop van gemiddeld 90 woningen per jaar, waar Servatius meer dan 11 000 huurwoningen in Maastricht bezit. Dergelijke verkoopaantallen hebben geen wezenlijk effect op de woningmarkt, zoals ook is besproken in de hoorzitting van de raadscommissie Stadsontwikkeling van Maastricht op 9 september 2010. Het is dan ook niet aannemelijk dat bijvoorbeeld verpaupering van wijken ontstaat, enkel door het realiseren van de verkoopplannen zoals die in «Fit en Gezond» staan vermeld.
Wanneer heeft het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie schriftelijk en/of mondeling verzocht om in te grijpen bij woningcorporatie Servatius? Wilt u de Kamer een afschrift sturen van de relevante schriftelijke adviezen?
Het CFV heeft richting de toenmalige minister voor WWI eenmaal geopperd om in te grijpen bij Servatius, namelijk in een mail van de directeur van het CFV aan het departement d.d. 7 september 2009. Op 29 september 2009 is door de toenmalige minister voor WWI een extern toezichthouder bij Servatius aangesteld.
Is het waar dat het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in juni 2008 formeel op de hoogte werd gesteld over de financiële problematiek rond het campusproject van woningcorporatie Servatius? Zo ja, door wie en wilt u de Kamer een afschrift sturen van deze brief? Zo ja, hoe is dit te rijmen met het antwoord3 op een eerdere vraag van het lid Van Bochove over Servatius, waarbij gesteld wordt: «Pas in september 2009 werd ten volle duidelijk welk onrendabel gemoeid was met het Campusproject en in welke financiële problemen Servatius zich bevond»?
Het toenmalige ministerie van VROM heeft in juni 2008 geen signalen ontvangen over de financiële problematiek rond het campusproject van woningcorporatie Servatius.
Waarom is er een half jaar verstreken tussen de formele melding en de «vooraankondiging van een aanwijzing» door de toenmalige minister voor Wonen, Wijken en Integratie in december 2008?
In juni 2008 heeft Servatius het ministerie laten weten dat een deel van de woningvoorraad economisch was overgedragen aan een dochter, met als slotzin «Deze brief heeft nadrukkelijk niet de status van een melding ex MG 2006-06.» Dit betrof derhalve geen formele melding. In die periode bleek dat zo’n 23 corporaties bezit hadden overgedragen. In een brief van toenmalig minister Van der Laan (29 453, nr. 136, d.d. 30 oktober 2009) wordt beschreven welke inspanning het heeft gevergd om al die transacties weer ongedaan te maken. Ik voeg daaraan toe dat het ministerie zorgvuldig heeft nagegaan of een aanwijzing op dit punt overeind zou blijven bij toetsing door een rechter. Op 23 oktober 2008 heeft daarover een afrondend overleg met de Landsadvocaat plaatsgevonden. Op 12 december 2008 heeft Servatius een vooraankondiging van een aanwijzing ontvangen.
De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag over de opvang van minderjarige kinderen van vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011 over de opvang van een Angolees gezin met drie minderjarige kinderen?1 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak, en zal hiertegen in cassatie gaan. De uitspraak onderkent naar mijn mening onvoldoende dat terugkeer de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf is, dat ouders primair verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen, en dat het derhalve niet aan de overheid is om zorg te dragen voor gezinnen met minderjarige kinderen op het moment dat de ouders weigeren om invulling te geven aan hun vertrekplicht.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak met ingang van heden geen (gezinnen met) minderjarige kinderen van asielzoekers en andere vreemdelingen vanuit de vrijheidsbeperkende lokatie, een asielzoekerscentrum of vreemdelingenbewaring niet meer op straat te zetten zonder dat onderdak en middelen van bestaan zijn gewaarborgd?
Ik respecteer deze uitspraak, hetgeen betekent dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet vanuit reguliere opvangocaties van het COA of vanuit de VBL in Ter Apel op straat zullen worden gezet. Hieraan wordt overigens reeds vanaf het tussenarrest van het Hof invulling gegeven. Voor deze gezinnen geldt onverkort dat zij onder toezicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) moeten blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Indien vreemdelingenbewaring van een gezin met minderjarige kinderen wordt opgeheven zonder dat vertrek uit Nederland heeft plaatsgevonden, zal het gezin (opnieuw) worden geplaatst in hetzij een opvanglocatie van het COA, hetzij de VBL in Ter Apel.
Ik streef ernaar dat er op termijn een aparte, sobere vrijheidsbeperkende locatie van het COA zal worden opgezet voor deze gezinnen met minderjarige kinderen, waar intensief aan hun vertrek uit Nederland kan worden gewerkt.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat er voor de Nederlandse staat een plicht bestaat om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor minderjarige kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat de door u voorgestelde maatregelen, waarbij uitgeprocedeerde minderjarige kinderen van hun moeder worden gescheiden en in een pleeggezin of residentiële zorginstelling worden ondergebracht, een disproportionele inbreuk op het recht van de kinderen om hun gezinsleven voort te zetten opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak te bezien of er voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen, in de periode dat zij werken aan terugkeer naar het land van herkomst, zo snel mogelijk terugkeerhuizen kunnen worden opgericht, om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor de kinderen, conform het voorstel in de initiatiefnota «Altijd onderdak voor kinderen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Prestatieloon voor gemeenteambtenaren |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ambtenaren in de gemeente Aalten een «flexibel» salaris krijgen?1 Zijn er meer gemeenten waar ambtenaren op soortgelijke wijze worden beloond?
Het kabinet heeft geen zeggenschap over de wijze van beloning van de gemeenteambtenaren. Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden zijn sinds 1993 gedecentraliseerd.
Voor gemeenteambtenaren gelden salarisschalen, die als bijlage gevoegd zijn bij de uitwerkingsovereenkomst (UWO) van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling (CAR). De CAR UWO wordt vastgesteld door de VNG i.c. College van Arbeidszaken tezamen met de overheidswerknemersorganisaties. In 2001 hebben sociale partners in de overheidssector Gemeenten een handreiking voor gemeenten opgesteld met als titel Bewust belonen. De handreiking was het product van een afspraak in het Landelijk Overleg Gemeenten Arbeidsvoorwaarden (LOGA) over het stimuleren van resultaat gericht belonen.
Uit de tekst van de CAR/UWO blijkt (art. 3:7:8, en 15:1:28) dat er eigen beleidsruimte bestaat voor afzonderlijke gemeenten om de volgende instrumenten voor flexibele beloning in te vullen: de gratificatie, het toekennen van een (extra) periodieke verhoging, onthouding van een periodiek, het stelsel van aanloopschaal, functionele schaal en uitloopschaal, de persoonlijke toelage, de tijdelijke toeslag en de incidentele beloning in geld of in extra verlofvorm. Het is aan een gemeente om invulling te geven aan bewust c.q. flexibel te belonen.
Worden bij het toepassen van deze bonusregeling de wettelijke regels gevolgd?
Op basis van het artikel in Gemeente.nu kan ik daar geen oordeel over vellen. Op voorhand is er geen enkele reden om te veronderstellen dat er sprake is van strijdigheid met wettelijke regels. Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over dergelijke prestatiegerichte beloningen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe denkt u dat deze vorm van prestatiebeloning de collegialiteit en de samenwerking tussen gemeenteambtenaren zal bevorderen?
Er bestaan verschillende wetenschappelijke inzichten over de effectiviteit en gevolgen van prestatiebeloning. Zie antwoord vraag 1.
Is over de invoering van deze vorm van prestatiebeloning overleg geweest met de vakbonden? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Oud-bestuurders van de DSB-bank |
|
Ewout Irrgang |
|
|
|
Wat is de reden dat de toezichthouders de laatste herbeoordeling van de voormalig DSB-bestuurders in mei 2010 nog niet afgerond hadden1, terwijl uw ambtsvoorganger in november 2009 stelde dat de toezichthouders daar eind die maand klaar mee zouden moeten zijn?2
Hebben de toezichthouders inmiddels de laatste herbeoordeling afgerond? Zo nee, waarom hebben de toezichthouders meer dan een jaar nodig gehad om de laatste herbeoordeling uit te voeren? Zo ja, wanneer was deze toets afgerond? Waarom is er nog geen oordeel van de heer Scheltema over die herbeoordeling?
Bent u bereid actie te ondernemen om het proces te versnellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u precies doen?
De oproep van Turkse professionals om meer aandacht te schenken aan de integratieproblematiek van Turkse jongeren |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u de signalen van de groep Turks-Nederlandse professionals in het manifest1 over integratieproblemen onder Turkse jongeren? Hebt u informatie waaruit blijkt dat sprake zou zijn van afnemende binding met de Nederlandse samenleving onder Turkse of Turks-Nederlandse jongeren, toegenomen isolement of versterkte concentratie op de eigen Turkse afkomst, op andere personen van Turkse herkomst, op het geloof of op conservatieve Turkse organisaties? Is er wat dat betreft daadwerkelijk sprake van een trend ten opzichte van het verleden?
Hebt u andere signalen opgevangen die zouden wijzen op een negatieve ontwikkeling in de integratie en participatie van Turkse jongeren?
Herinnert u zich onder meer de stellingen in het Jaarrapport Integratie 2010 van het CBS dat enerzijds positief bericht over de integratie onder de tweede generatie allochtonen (waaronder Turkse jongeren), maar waarin ook onder meer wordt gesteld dat Turken minder vaak participeren, minder sociaal vertrouwen hebben, minder belangstelling hebben in de politiek en zich minder vaak grotendeels of geheel Nederlander voelen dan andere groepen niet-westerse allochtonen?
Welke verklaringen ziet u voor deze door het CBS geconstateerde feiten? Ziet u bijvoorbeeld specifieke belemmeringen of ontwikkelingen bij Turkse migranten, hun kinderen en kleinkinderen die succesvolle participatie in de Nederlandse samenleving bemoeilijken? Zo ja, welke zijn dat in uw ogen?
Kunt u toelichten of naar uw mening in het integratiebeleid voldoende aandacht is voor de specifieke problematiek van deze jongeren? In hoeverre is een gerichte aanpak van deze specifieke problematiek nog mogelijk, gelet op de in het regeerakkoord overeengekomen bezuiniging op specifiek integratiebeleid?
Wat voorop blijft staan, is de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te investeren in hun toekomst in Nederland. Ook voor de Turkse Nederlanders geldt dat zij zelf als eerste aan zet zijn om hun achterstanden in te lopen.
Het kabinet stelt zich dan ook op het standpunt dat de problematiek waar een deel van de Turks-Nederlandse jongeren mee te maken heeft niet via specifiek beleid moet worden aangepakt. Daarmee worden groepen stelselmatig apart gezet. Dit is niet effectief. Personen moeten beoordeeld worden op hun gedrag en niet op hun herkomst.
Dit kabinet zet zich in voor een beter bereik en effectiviteit van het generieke beleid voor alle groepen. Daar waar sprake is van een bijzondere problematiek zal binnen de generieke aanpak maatwerk moeten plaatsvinden.
Acht u de verharding van het politieke klimaat, dat door de ondertekenaars van het manifest genoemd wordt als één van de oorzaken voor de door hen gesignaleerde toegenomen afkeer van de Nederlandse samenleving, als een probleem? Trekt u zich het signaal aan dat jongeren met een niet-westerse herkomst zich minder thuis gaan voelen in Nederland door het harde politieke klimaat? Zo ja, hoe denkt u daar verandering in te kunnen brengen?
Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 is aangegeven, worden de signalen van de schrijvers van het manifest vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap verschillend geduid. Dat geldt ook voor de mogelijke oorzaken. Uiteraard is het van belang dat iedere burger van Nederland zich thuis voelt in Nederland. De mate waarin mensen zich meer of minder thuis voelen, hangt van vele factoren af zoals het hebben van werk of de mate van participatie in de directe leefomgeving en breder in de samenleving, naast de eigen appreciatie van het meteorologisch, sociaal, economisch en politieke klimaat.
Bent u benaderd door de groep ondertekenaars en zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Bent u bereid om met hen het gesprek aan te gaan naar aanleiding van het manifest?
Er is op ambtelijk niveau overleg geweest met twee van de opstellers van het manifest en het Inspraakorgaan Turken (IOT). In het gesprek werd de inzet van dit kabinet onderschreven, dat men zelf verantwoordelijk is om mee te doen, maar voorts dat het ook van belang is dat het reguliere beleid ook allochtone jongeren, en dus ook de Turks-Nederlandse jongeren, in voldoende mate bereikt en op een effectieve manier helpt.
De opstellers zijn voornemens een expertmeeting te organiseren over de mogelijkheden voor Turks-Nederlandse jongeren om te participeren in de Nederlandse samenleving. De bedoeling is dat behalve de eigen gemeenschap ook welzijnsinstellingen, wetenschappers en bedrijfsleven worden betrokken. Afgesproken is om in gesprek te blijven over dit onderwerp met het IOT en de opstellers van het manifest.
Het UNEP/OCHA rapport over loodvergiftiging in Noord-Nigeria |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Lead Pollution and Poisoning Crisis» van de Joint UNEP/Ocha environment unit?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit rapport?
Ja. Het rapport is gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek dat is uitgevoerd op verzoek van het Nigeriaanse ministerie van Gezondheid. Het onderzoek, waaraan vier medewerkers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hebben deelgenomen, is door Nederland gefinancierd vanuit het humanitaire hulpbudget. De uitkomsten zijn zorgwekkend. Het is nu in de eerste plaats aan de Nigeriaanse autoriteiten om opvolging te geven aan de aanbevelingen in het rapport. Zo dient onder meer voorkomen te worden dat verwerking van erts plaatsvindt op gevoelige plaatsen, zoals in woonhuizen en bij waterbronnen. Ook dient de loodvervuiling in dorpen zo spoedig mogelijk opgeruimd te worden.
Deelt u de mening dat de wijze van delving van goud in Zamfara-state (Nigeria) onaanvaardbare gezondheids en milieurisico’s met zich meebrengt?
De in het rapport beschreven wijze van gouddelving brengt grote gezondheids- en milieurisico’s met zich mee. In het rapport worden aanbevelingen gedaan om deze risico’s te reduceren.
Deelt u de mening dat goud uitsluitend gedolven zou moeten worden op een wijze die geen schade aanbrengt aan mens en milieu? Zo ja, bent u bereid u daarvoor in te spannen? Zo nee, waarom niet?
In Zamfara-state gaat het om kleinschalige artisanale mijnbouw. Volgens de Nigeriaanse wet- en regelgeving is dit illegaal. Armoede en gebrek aan alternatieve werkgelegenheid zijn er mede de oorzaak van dat de lokale bevolking zich op de gouddelving heeft gestort. Ook de hoge goudprijs speelt hierbij een rol. Artisanale mijnbouwers hebben vaak niet de financiële middelen om over te gaan op delvingsmethoden die minder schadelijk zijn voor mens en milieu. De aanbevelingen in het UNEP/OCHA-rapport laten evenwel zien dat met relatief eenvoudige acties verbetering in de situatie kan worden gerealiseerd. De Nigeriaanse autoriteiten zullen hierbij het initiatief moeten nemen.
Zijn er op Europees niveau initiatieven die verduurzaming van gouddelving nastreven? Zo ja, welke? Op welke wijze is Nederland daarbij betrokken? Zo nee, bent u bereid zich in te zetten om zorg te dragen van verduurzaming van de internationale goudhandel analoog aan «green gold» initiatieven en de Kamer daarover te informeren? Zo ja, welke stappen gaat u daar in nemen en op welk termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt diverse initiatieven die gericht zijn op het verduurzamen en transparant maken van handelsketens in de mijnbouwsector. Zo ondersteunt Nederland het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI), dat zich richt op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Het EITI is inmiddels in Nigeria wettelijk verankerd en zorgt voor jaarlijkse audits van de afdrachten en inkomsten die uit olie- en gasproductie voortkomen.
Ook ondersteunt Nederland in enkele landen bestaande initiatieven op het gebied van de verduurzaming van kleinschalige artisanale mijnbouw, waaronder Green Gold. Dit is onder meer het geval in Colombia en Mongolië. Door de hogere prijs voor duurzaam goud is sprake van een beperkte nichemarkt. Naar mijn weten is er in Nigeria nog geen vergelijkbaar initiatief genomen. Het is in eerste instantie aan lokale actoren, inclusief het maatschappelijk middenveld, om een dergelijk initiatief in Nigeria op te zetten voor wat betreft de goudwinning.
In de aan uw Kamer toegezegde Grondstoffennotitie zal onder meer de Nederlandse inzet ten aanzien van de verduurzaming van grondstoffendelving nader worden uitgewerkt. Ook de Raw Materials Mededeling van de Europese Commissie, die begin februari 2011 wordt verwacht, zal naar verwachting aanknopingspunten bieden om delving van grondstoffen, inclusief goudwinning, te verduurzamen.
Zijn Europese bedrijven betrokken bij de goudhandel uit de Zamfare-state? Zo ja, welke? Welke van deze bedrijven zijn in Nederlandse handen? Zo nee, waar gaat het goud dan naar toe?
Voor zover de regering bekend zijn Europese bedrijven niet direct betrokken bij de goudhandel in Zamfara State. De Federatie Goud en Zilver (FGZ), waar de brancheorganisatie voor goud- en zilversmeden toe behoort, heeft desgevraagd aangegeven dat hun leden hun goud vooral verkrijgen via inzameling en recycling van gebruikt goud. Het goud dat wordt gebruikt voor beleggingen in de vorm van goudbaren betreft slechts een klein gedeelte van de goudmarkt in Nederland en wordt ingekocht op de termijnmarkten. FGZ heeft geen inzicht in de herkomst van het goud op de openbare markt.
Zoals eerder aangegeven is in Zamfara State sprake van kleinschalige artisanale mijnbouw. Gezien het feit dat het goud door individuele producenten via meerdere tussenpersonen wordt doorverkocht is het welhaast onmogelijk om uit te vinden waar het goud precies terechtkomt.
Heeft u zicht op de mate waarin de delving ontwrichtend is voor de lokale samenleving in Noord-Nigeria? Zo ja, kunt u ons daarover informeren? Zo nee, waarom niet?
Het in vraag 1 genoemde rapport geeft een duidelijk beeld van de negatieve gevolgen van de delving voor de lokale samenleving in Noord-Nigeria.
De ontvangst van een Wit-Russische minister door de EU Hoge Vertegenwoordiger lady Ashton |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het statement van de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, mw. Clinton, en de Hoge Vertegenwoordiger voor het Buitenlands Beleid van de EU Lady Ashton op 23 december over een gezamenlijke aanpak van het regime in Belarus1 en van het statement van minister Clinton dat zij ernaar streeft de visa ban lijst voor Wit-Russen uit te breiden met onder andere de minister van Buitenlandse Zaken van Wit-Rusland, Martinov2?
Ik ben op de hoogte van de gezamenlijke verklaring van de EU en VS en van de voorgenomen ontmoeting later deze week.
Bent u op de hoogte van het bericht op de onafhankelijke Wit-Russische mediasite Charter97.org, dat Lady Ashton op maandag 10 januari 2011 Martinov wil ontvangen3 ?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze ontmoeting onwenselijk is, gezien de wens samen met de Verenigde Staten op te treden, gezien het feit dat het Europees Parlement woensdag 13 januari over Wit-Rusland zal spreken en gezien de Nederlandse wens het regime in Wit-Rusland aan te pakken, onder andere met een inreisverbod van Loekashenko en zijn getrouwen4?
Zoals in mijn verklaringen van 20 en 23 december jl. gesteld, dringt Nederland in de EU aan om het inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen wederom in te stellen. Of minister Martynov, die thans niet op de EU-sanctielijst staat, op deze lijst moet worden gezet, dient in de EU te worden besproken. Op dit moment staat het EU-beleid een ontvangst van minister Martynov echter niet in de weg. Ook in de periode 2004–2008 onderhield de toenmalige Hoge Vertegenwoordiger Solana contact op dit niveau.
Andere EU-lidstaten plaatsen weliswaar net als Nederland vraagtekens bij de opportuniteit en de voorbereiding van de voorziene ontmoeting maar willen deze niet laten afzeggen. In dat licht zullen, mede op Nederlandse instigatie, tijdens het gesprek van Hoge Vertegenwoordiger Ashton met minister Martynov de ontwikkelingen in Belarus sterk worden veroordeeld en wordt opgeroepen arrestanten direct vrij te laten. Het is goed dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton het gesprek, dat nu toch waarschijnlijk plaatsvindt, gebruikt om een krachtige veroordeling uit te spreken en te trachten verbetering in de situatie van de gevangenen te brengen. Nederland zal in de EU voorstellen dat de Hoge Vertegenwoordiger ook de Belarussische oppositie ontvangt.
Bent u bereid er bij Lady Ashton onmiddellijk op aan te dringen de Wit-Russische Minister van Buitenlandse Zaken Martinov niet te ontvangen?5
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden voordat het geplande gesprek tussen Lady Ashton en minister Martinov maandag 10 januari kan plaatsvinden?
Ja. Het geplande gespek zal a.s. woensdag plaatsvinden.
De brand bij Moerdijk |
|
Anne Mulder (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Brand Moerdijk: brand meester»?1
Ja, ik ben bekend met het bewuste artikel in het Financieel Dagblad.
Kunt u aangeven wat de stank- en rookontwikkeling in de omgeving is geweest als gevolg van deze brand?
De brand ontwikkelde zich spoedig tot een zeer grote brand. In de directe omgeving benedenwinds, op het bedrijventerrein, was de stank- en rookontwikkeling het hevigst. Vanaf het bedrijventerrein steeg de rook door de grote hitte naar circa 500 m hoogte (inversielaag) en verspreidde zich in noordelijke tot noordoostelijke richting over grote afstand. Bewoners in de benedenwindse zone tot 10 km typeerden de geur als een chemische verflucht (terpentineachtig) die irritatie veroorzaakte aan de luchtwegen. Op grotere afstand dan 10 km waren de stank en de rook ook waarneembaar, echter minder intens. Diverse klachten van blootstelling aan rook zijn gemeld in bijvoorbeeld Rotterdam, Dordrecht en Gouda. Ook op grotere afstand is geuroverlast gemeld, in de provincies Utrecht, Noord-Holland en Overijssel.
Welke onderzoeken worden op dit moment uitgevoerd naar de effecten van de brand op de volksgezondheid? Kunt u aangeven of deze onderzoeken op elkaar zijn afgestemd en wanneer de resultaten van deze onderzoeken verwacht kunnen worden?
Aan mensen die klachten of zorgen hebben in verband met de brand is het advies gegeven om contact op nemen met de huisarts of GGD. Dit advies blijft van kracht. Voorts wordt alle mensen die klachten of hinder hebben ondervonden tijdens of na de brand gevraagd een vragenlijst invullen. Deze vragenlijst werd verstrekt via GGD of behandelend arts en was tot 1 februari ook te downloaden van de website www.crisis.nl2. De vragenlijst is bedoeld voor bewoners, hulpverleners, journalisten en medewerkers van bedrijven op het bedrijventerrein en mensen die tijdens de brand als passant in het gebied aanwezig waren. Werknemers van omliggende bedrijven konden zich tussen 17 januari en 9 februari melden bij het Actiecentrum Bedrijfsgezondheidszorg dat is ingericht op het bedrijventerrein, waar zij de vragenlijst konden invullen. Daarnaast worden hulpverleners die zich hebben gemeld met klachten over enkele weken opnieuw benaderd om na te gaan of er zich mogelijk ook op termijn nog gezondheidsklachten zullen of kunnen voordoen.
Alle vragenlijsten worden door het bureau Gezondheid Milieu en Veiligheid van de GGD in Tilburg verzameld. Op deze wijze worden door de GGD'en in samenwerking met het RIVM de gezondheidseffecten in de gaten gehouden en wordt bekeken of nadere acties nodig zijn. Vragenlijsten konden worden ingeleverd tot en met 2 februari. Na analyse van de antwoorden kan meer worden gezegd over nut en noodzaak van eventuele verdere activiteiten. De veiligheidsregio heeft met het RIVM en de GGD afgesproken dat voor de analyse, inclusief advies over het vervolgtraject, drie weken gereserveerd worden. Die termijn is nodig om een goede analyse te kunnen maken. Dat betekent dat een beslissing over vervolgstappen daarna genomen kan worden. Het eindrapport wordt begin maart verwacht. In het debat op 13 januari heeft de minister van VWS toegezegd na vier weken een beslissing over vervolgstappen te nemen naar aanleiding van het gezondheidsonderzoek. Omdat in de veiligheidregio andere termijnen zijn afgesproken, wordt die periode bijgesteld naar acht weken.
Welke onderzoeken worden op dit moment uitgevoerd naar de effecten van de brand op het milieu? Kunt u aangeven of deze onderzoeken op elkaar zijn afgestemd en wanneer de resultaten van deze onderzoeken verwacht kunnen worden?
In de brief van 12 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 26 956, nr. 75) informeerden wij uw kamer over de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk. In deze brief zijn onder andere de onderzoeken die over de effecten van de brand op het milieu zijn uitgevoerd, uitvoerig behandeld. Daarbij is ook ingegaan op de onderlinge afstemming van de onderzoeken en de te verwachten tijdstippen van onderzoeksresultaten.
In de brief van 12 januari is onder meer ingegaan op de onderzoeksactiviteiten van het BOT-mi (Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten) en de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM.
Naar aanleiding van de brand in Moerdijk is vanuit de veiligheidsregio’s Midden- en West-Brabant en Zuid-Holland Zuid het BOT-mi verzocht te adviseren op te nemen maatregelen ter beperking van de gevolgen van het incident voor het milieu en de volksgezondheid. Tevens werd door tussenkomst van I&M de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) van het RIVM ingezet ter ondersteuning van de regionale brandweer van Zuid-Holland Zuid en overige betrokken diensten in het incident- en effectgebied.
Bij de brief van 12 januari is een aantal op dat moment actuele rapportages als bijlage aan u aangeboden.
Het BOT-mi is vanaf het begin van de brand bij Chemie-Pack in Moerdijk betrokken bij de advisering van de veiligheidsregio’s. Er zijn meerdere steeds geactualiseerde BOT-mi adviezen afgegeven met betrekking tot gezondheidsaspecten, behandeling van vee en gewassen en meer algemeen, het omgaan met de roetachtige depositie. In opdracht van Crisismanagement I&M is ook de Milieu Ongevallen Dienst (MOD) ter plaatse gestuurd om, onder aansturing van de brandweer, metingen te verrichten naar onder andere de aard en samenstelling van de omgevingslucht en de depositie (neerslag), op verschillende plaatsen in het zogenoemde effectgebied.
Ook daarna zijn de onderzoeksactiviteiten van BOT-mi, RIVM/MOD en andere onderzoeksdiensten voortgezet. Deze onderzoeken zijn vanuit een verschillende domeinen ingezet (zoals volksgezondheid, arbeidsveiligheid, voedselveiligheid, dierwelzijn, land- en tuinbouwproducten, oppervlaktewater, drinkwater en bodem). Alle onderzoeksresultaten (tussentijdse en geconsolideerde rapportages) zijn door de Veiligheidsregio’s Midden West Brabant en Zuid Holland Zuid gepubliceerd op www.crisis.nl.
De verwachting is dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid eveneens deze aspecten van de hulpverlening bij haar onderzoek zal betrekken.
Het verband tussen de aanval op Falluja in 2004 en geboorteafwijkingen in die stad |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van een onderzoek waaruit blijkt dat sinds 2003 een toename van 15% ernstige geboorteafwijkingen in de Iraakse stad van Falluja is geconstateerd?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de zorgen van de onderzoekers dat deze ontwikkelingen de volksgezondheid van Falluja bedreigen en het vermogen tot zorg voor de overlevende kinderen? Deelt u de mening dat er bij Iraakse autoriteiten op moet worden aangedrongen gepaste maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers geven geen uitsluitsel over de mogelijke effecten van het gebruik van verarmd uranium in munitie op de volksgezondheid. De regering neemt met belangstelling kennis van dergelijk onderzoek en waardeert de inspanningen die op dit gebied door onderzoeksinstellingen worden verricht. Ik zie op basis van dit onderzoek geen aanleiding de Iraakse autoriteiten hierop aan te spreken.
Deelt u conclusie dat het noodzakelijk is dat de Amerikaanse autoriteiten alle gegevens met betrekking tot het gebruik van wapens en munitie tijdens de oorlog in Irak en met name de slag om Falluja in 2004 aan de autoriteiten in Irak en aan internationale gezondheidsorganisaties over moeten dragen? Zo ja, bent u bereid daartoe aan te dringen bij de Verenigde Staten? Indien nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de conclusie dat dit onderzoek aanleiding geeft tot nader onderzoek door het Nederlandse ministerie van Defensie en TNO Veiligheid en Defensie?2 Zo ja, welke stappen onderneemt u? Indien nee, waarom niet?
Er is binnen de VN veelvuldig gesproken over de effecten van verarmd uranium in munitie. De regering onderkent het belang van dit onderwerp en spant zich in ervoor te zorgen dat de discussie over de gevolgen van verarmd uranium recht doet aan de feiten. De regering is van mening dat op basis van onderzoek dat tot dusver is uitgevoerd door een groot aantal relevante instanties het mogelijke schadelijke effect op de gezondheid van het gebruik van verarmd uranium in munitie en wapensystemen niet kan worden vastgesteld. Het genoemde onderzoek geeft geen aanleiding tot nader onderzoek door het ministerie van Defensie of TNO Veiligheid en Defensie.
Herinnert u zich uw toezegging het onderzoek van de Iraakse mensenrechtencommissie af te wachten en uw bericht een jaar later dat van dat onderzoek nog niets vernomen was? Hebt u inmiddels de resultaten van het aangekondigde onderzoek in Falluja van de mensenrechtencommissie in Irak gekregen? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, deelt u de conclusie dat dit zeer onbevredigend is? Bent u in dat geval bereid alsnog aan te dringen op onderzoek?3
De Nederlandse ambassade in Bagdad heeft herhaaldelijk contact gezocht met het Iraakse Ministerie van Mensenrechten om de resultaten van het aangekondigde onderzoek in Falluja te vernemen. Tot nu toe hebben deze pogingen geen resultaat opgeleverd. Nederland blijft aandringen op het bekendstellen van de resultaten van dit onderzoek door een commissie van het Ministerie van Mensenrechten. Mocht alsnog informatie verkregen worden over dit onderzoek, dan zal de Tweede Kamer uiteraard hierover worden geïnformeerd.
Bent u bereid er bij de Amerikaanse autoriteiten op aan te dringen dat de VS deel moeten nemen aan het Derde Protocol bij de VN Conventie aangaande Conventionele Wapens; het Protocol on Prohibitions or Restrictions on the Use of Incendiary Weapons en het Eerste Protocol uit 1977 bij de Geneefse Verdragen uit 1949?4 Zo ja, wilt u daar op aandringen bij de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland is partij bij zowel het Derde Protocol bij het Conventionele Wapensverdrag (CCW) als bij het Eerste Protocol bij de Geneefse Verdragen en hecht grote waarde aan beide protocollen. Nederland zal zich blijven inzetten om landen die geen partij bij de protocollen zijn te bewegen deze alsnog te ondertekenen.