Het lot van de Nederlands-Iraanse Zahra Bahrami |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het op 5 januari 2011 uitgegeven persbericht van het Iran Comité «Behandeling van Nederlandse burgers moet gevolgen hebben voor Nederlands-Iraanse relaties»?1
Ja.
Is er van uw kant of die van de Nederlandse ambassade in Teheran contact opgenomen met het regime van de Islamitische Republiek Iran over het doodvonnis over Zahra Bahrami? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar nader op ingaan?
Ik heb zowel bij de Iraanse ambassadeur in Den Haag als via de Nederlandse ambassadeur in Teheran nadrukkelijk en bij herhaling uitsluitsel gevraagd omtrent de positie van mevrouw Bahrami. Ik heb met kracht gepleit voor een eerlijke toegankelijke procesgang voor mevrouw Bahrami met juridische bijstand van haar keus. Nederland blijft zich hiervoor inzetten langs diplomatieke weg, ook in EU-verband.
Hoe beoordeelt u de suggestie van het Iran Comité dat de ongehoorde wijze waarop het Iraanse regime Nederlandse staatsburgers zoals Zahra Bahrami behandelt, gevolgen moet hebben voor de Nederlands-Iraanse betrekkingen?
Deze zaak wordt bemoeilijkt door het feit dat Iran de Nederlandse nationaliteit van bipatride gedetineerden niet erkent. Dit wordt door Nederland bij elke mogelijke gelegenheid betwist. Aangaande de suggestie van het Iran Comité dat Nederland de relaties met Iran zou moeten herzien, ligt voor mij de nadruk op het voortzetten van de diplomatieke banden met Iran teneinde onze ernstige zorgen omtrent het Iraanse nucleaire programma, de mensenrechtenschendingen en de situatie van bipatride gedetineerden onvervroren aan de Iraanse autoriteiten te kunnen overbrengen. Er is reeds een uitgebreid economisch sanctiepakket van kracht gericht op het Iraanse leiderschap.
Over welke concrete diplomatieke en economische sanctiemogelijkheden beschikt u om het regime van de Islamitische Republiek Iran te bewegen Nederlandse consulaire bijstand toe te staan voor in Iran gedetineerde Nederlandse staatsburgers zoals Zahra Bahrami?
Zie antwoord vraag 3.
Vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hogere prijs voor vlees zonder antibiotica»?1
Ja.
Vindt u het rechtvaardig dat de consument moet betalen voor de vermindering van het antibioticagebruik in vlees?
Het artikel waarnaar u verwijst, bericht over vleeskippen met het zogenaamde Beter Leven-kenmerk (tussensegment). Deze kippen krijgen met name meer licht en ruimte aangeboden dan reguliere vleeskippen. Een gunstig bijeffect is dat in deze vorm van pluimveehouderij significant minder antibiotica worden gebruikt. Een eventuele hogere consumentenprijs wordt met name veroorzaakt door verbeterde houderijomstandigheden en niet door het gebruik van minder antibiotica.
Deelt u de mening dat goed consumentengedrag in dit geval bestraft wordt met een boete op de consumentenprijs?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat met name het gebruik van antibiotica in de veehouderij minder aantrekkelijk gemaakt zou moeten worden, bijvoorbeeld via een heffing? Zo nee, waarom niet?
Op 8 maart 2010 stuurde minister Verburg het rapport van Berenschot aan uw Kamer (Kamerstukken 29683-42)2. Op basis van dit rapport is het niet aannemelijk dat een heffing op antibiotica effectief zal zijn. «De totale impact van antibiotica voor de kostprijs van de intensieve veehouderij is beperkt, terwijl het economische belang zeer groot is. Dit heeft er vooral mee te maken dat door het gebruik van antibiotica grote bedrijfsrisico’s voorkomen kunnen worden», aldus Berenschot. Bovendien verwacht Berenschot dat een heffing het ontstaan van illegale handelscircuits of internethandel in de hand werkt.
Overigens stelt de kwaliteitsmanager van Plukon uitsluitend dat de dierenarts geen apotheekfunctie meer zou moeten hebben. In de begeleidende brief bij het rapport ging minister Verburg al specifiek in op de wenselijkheid van het ontkoppelen van voorschrijven en verhandelen door de dierenarts. Ik onderschrijf haar stellingname dat de aanpak die de veehouderij zelf voorstelt op dit moment kansrijker is.
In onze brief van 8 december 2010 (Kamerstukken 29683-65) geven de minister van VWS en ik een reactie op de plannen van de sector om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen en beschrijven wij het ingezette beleid. Tegenvallende (tussentijdse) reductieresultaten kunnen aanleiding zijn voor aanpassing van dit beleid.
Onderschrijft u de stelling van de kwaliteitsmanager van Plukon dat de vermindering van het antibioticagebruik teveel wordt overgelaten aan de sector? Zo ja, op welke wijze wilt u daar verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de levering van antibiotica uitsluitend toe te staan aan onafhankelijke apotheken? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de regie van de bestrijding van MRSA- en ESBL-bacteriën geheel in handen te leggen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport conform de unanieme wens van de Eerste Kamer?2 Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
De minister van VWS en ik zijn van mening dat de bestrijding van antibioticaresistentie een gezamenlijke beleidsverantwoordelijkheid is van zowel het ministerie van VWS als van EL&I.
De minister van VWS is beleidsverantwoordelijk voor de aanpak van antibioticaresistentie in de humane zorg en voor de bescherming van de volksgezondheid in het algemeen.
Het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij vraagt om aanpassingen in de huisvesting en het diermanagement veehouderijbedrijven. Deze vraagstukken liggen op het terrein van het ministerie van EL&I. Het bepalen van de doelstellingen en de monitoring van de vermindering gebeurt vanuit onze beide departementen gezamenlijk. Het belang van de volksgezondheid staat hierbij voorop.
De in beslaggenomen zeehonden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Klopt het dat de zeehonden die gisteren in Venlo in beslag genomen zijn naar het Dolfinarium Harderwijk zijn overgebracht?1 Zo ja, waarom zijn ze juist daarheen gebracht?
Beide zeehonden zijn bestuursrechtelijk in bewaring genomen door de Dienst Regelingen en ondergebracht bij het Dolfinarium te Harderwijk. Het Dolfinarium is een erkende opslaghouder voor in beslag genomen zeezoogdieren.
Is het de bedoeling dat de zeehonden uiteindelijk weer in het wild worden uitgezet? Zo ja, wie beslist hierover? Op basis van welke informatie wordt deze beslissing genomen?
De informatie over de herkomst van deze dieren is doorslaggevend voor hun toekomst. Indien het dieren zijn die in gevangenschap zijn gekweekt, dan zullen ze niet worden uitgezet. Indien het dieren zijn die in het wild zijn gevangen, dan geldt als uitgangspunt dat op de plaats van herkomst. De beslissing hierover zal worden genomen door de bestuursrechter. De kosten hiervan komen voor rekening van de eigenaar of bij degene die deze dieren onder zich had.
Kunt u uiteenzetten hoe de visboer over de zeehonden kon beschikken?
Er bestaat een illegaal circuit waarin beschermde dieren worden verhandeld. In het belang van de strafrechtelijke behandeling van deze zaak kan ik daar verder niet op ingaan.
Welke mogelijke sancties kunnen de visboer opgelegd worden voor het in bezit hebben van zeehonden?
De betrokkene is bestuursdwang aangezegd door Dienst Regelingen van het Ministerie van EL&I. Tevens zal proces-verbaal worden opgemaakt door de politie voor strafrechtelijke afhandeling van deze zaak.
Klopt het dat de Algemene Inspectie Dienst (AID) in 2004 bij deze man al drie bavianen en twee lynxen in beslag heeft genomen?2 Zo ja, deelt u de mening dat dergelijk recidivisme ongewenst is?
Eerdere overtredingen zijn mij bekend. Ik acht recidivisme in dezen ongewenst.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk illegaal bezit van wilde en/of uitheemse dieren veelal voorkomen kan worden? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom u denkt dat dit niet kan en daarbij de aanpak schetsen die u de afgelopen jaren hebt gevolgd?
Kunt u helder uiteenzetten op welke wijze u dit dierenrecidivisme gaat aanpakken en welke extra inspanningen u daarvoor gaat leveren ten opzichte van het lopende beleid? Kunt u uw ambities inzichtelijk maken in termen van streefcijfers en doelstellingen?
In het algemeen kan niet worden gesteld dat herhaaldelijk illegaal bezit kan worden voorkomen. Het is de intentie van dit kabinet om de illegale handel in dieren (huisdieren, inheemse niet gedomesticeerde en exotische dieren) effectiever te bestrijden. Concrete streefcijfers zijn lastig te formuleren ten aanzien van een problematiek die zich in het illegale circuit afspeelt.
Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waar blijven de deskundigen?»?1
Ja.
Is het waar dat er nog geen enkele deskundige is geregistreerd in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD)? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, hoeveel deskundigen zijn tot nu toe opgenomen in het register?
Nee. Tot nu toe zijn 36 deskundigen opgenomen in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD, www.nrgd.nl).
Wat is de rol van het onafhankelijke College gerechtelijk deskundigen, dat moet beslissen of een deskundige ingeschreven kan worden in het register, bij de trage totstandkoming van het register?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683). Het registratieproces duurt vanaf het instellen van een normstellingsadviescommissie tot de uiteindelijke openbaarmaking van geregistreerde deskundigen in het NRGD ongeveer tien maanden. Het College is hierbij afhankelijk van het veld, dat een substantiële bijdrage dient te leveren aan de normstelling en de daarop volgende toetsing van aanvragers. Aangezien aanmelding op vrijwillige basis plaatsvindt, is het College bij het vullen van het register verder afhankelijk van de mate waarin deskundigen zich aanmelden voor registratie.
Welke consequentie heeft het uitblijven van het inschrijven van deskundigen in het register voor de kwaliteit van de deskundigen die worden opgeroepen bij een terechtzitting?
Dit heeft geen consequenties. Deskundigen moeten in alle gevallen aan bepaalde kwaliteitseisen (kennis van een bepaald deskundigheidsgebied en bekwaamheid) voldoen en moeten geschikt zijn om de specifieke opdracht te vervullen. De zittingsrechter zal zich hiervan moet vergewissen. Het register vormt daarbij een hulpmiddel. Als een niet in het NRGD geregistreerde deskundige beoordeeld moet worden, kan de zittingsrechter de criteria hanteren die in het Besluit register in strafzaken zijn vastgelegd voor toetsing door het College gerechtelijk deskundigen.
Betekent het uitblijven van een register een lastenverzwaring voor de rechtspraktijk vanwege de papieren rompslomp en een lastenverzwaring voor de rechterlijk macht omdat een rechter de benoeming van de opgeroepen, niet geregistreerde deskundige moet motiveren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683). De daarin genoemde werkafspraken met het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) zien ook op de lastenverzwaring die verbonden is aan de gevallen waarin RC’s deskundigen benoemen. Om deze lasten te verminderen kan de RC ten aanzien van bij deze organisaties werkzame deskundigen een standaardformulier en een standaardmotivering gebruiken. De gerechten worden overigens financieel gecompenseerd voor de extra inspanningen die gepleegd moeten worden.
Is het waar dat de rechters de te benoemen deskundige maar zeer licht toetst? Zo ja, wat is de waarde van de betrouwbaarheid en de waardering van de deskundigheid van een opgeroepen deskundige als deze betrouwbaarheid en deskundigheid nagenoeg niet wordt getoetst?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 4 en 5. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij meegedeeld dat in het kader van genoemde werkafspraken de RC de kwaliteit van een bij het NFI of NIFP werkzame deskundige in deze overgangsfase licht toetst en dat het zwaartepunt van de kwaliteitstoets bij het NFI en het NIFP ligt. De waarde van de betrouwbaarheid en de waardering van de deskundigheid van een deskundige is volgens de Raad voor de Rechtspraak gelegen in de mate waarin genoemde organisaties hun kwaliteitsborging realiseren.
Welke acties gaat u ondernemen om te zorgen dat het NRGD met gekwalificeerde deskundigen wordt gevuld? Op welke termijn gaan deze acties hun beslag krijgen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 683).
Het Heereveense model bij vergunningaanvragen |
|
Jan van Bochove (SGP), Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het Heerenveense model van vergunningaanvragen, waarin delen van de bouwaanvraag niet getoetst worden en waarover dus geen gegevens overlegd hoeven te worden omdat de aanvrager verklaart dat deze zaken in orde zijn? Wat is hierover uw oordeel?
Ik ben bekend met het Heerenveense model. In 2009 heeft de VROM-Inspectie onderzoek gedaan naar vormen van bouwtoezicht die door gemeenten in Nederland worden gehanteerd1. In dat onderzoek is ook het Heerenveense model meegenomen.
Het Heerenveense Model bestaat in essentie uit het achterwege laten van de beoordeling van een aantal aspecten uit het Bouwbesluit 2003. Dit betreft onder meer de aspecten EPC-berekening (energiezuinigheid), daglicht en de voorschriften met betrekking tot bruikbaarheid van woningen. De vergunninghouder verklaart met een «modelverklaring aan te leveren gegevens» dat het gehele plan aan het Bouwbesluit 2003 voldoet. De gemeente toetst deze gegevens niet en ziet ook niet toe op de naleving. De gegevens en bescheiden behorende bij deze aspecten hoeven niet aangeleverd te worden bij een aanvraag omgevingsvergunning. De toets van de gemeente Heerenveen beperkt zich op de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen in hoofdlijn tot de aspecten veiligheid en (het grootste deel van) gezondheid.
De VROM-Inspectie adviseert in haar rapportage het Heerenveense model op een aantal punten aan te passen. Geadviseerd wordt om de kwaliteitsaspecten die niet meer worden getoetst – en dan met name het aspect energiezuinigheid – te heroverwegen. De overige aanbevelingen hebben betrekking op het ontbreken van toezicht op de naleving en het feit dat hier aan private zijde niets tegenover staat. Het ontbreekt aan borging van kwaliteit, een aspect dat juist van wezenlijk belang is bij het eventuele terugbrengen van de rol van de overheid.
Bent u ook van mening dat nieuwe werkwijzen om de bureaucratie te verminderen, zoals het Heerenveense model, niet door de vormgeving van overheidssoftware geblokkeerd mogen worden?
Ja. ICT mag geen hinder opleveren bij het verminderen van administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven. Voorwaarde hierbij is wel dat deze nieuwe werkwijzen voldoen aan wet- en regelgeving.
Is het waar dat de circa 100 000 unieke bezoekers van het www.omgevingsloket.nl niet volgens het Heerenveense model daar hun aanvraag kunnen indienen en dat de gemeente Heerenveen dit heeft opgelost door haar burgers de mogelijkheid te geven een apart formulier te downloaden op de website van de gemeente Heerenveen?
Nee, dat is niet juist. De gemeente Heerenveen biedt op haar site weliswaar een eigen aanvraagformulier aan, maar dit is niet noodzakelijk voor toepassing van het Heerenveense model.
Het Omgevingsloket online biedt aanvragers de mogelijkheid om digitaal een vergunningaanvraag in te vullen en in te dienen. Het Omgevingsloket geeft als hulpmiddel een overzicht van informatie die aangeleverd moet worden bij een aanvraag. Hierbij wordt, conform de Ministeriële regeling omgevingsrecht, aangegeven dat het gaat om die informatie die noodzakelijk is bij de beoordeling van de aanvraag. Het is in deze fase van het vergunningenproces aan de aanvrager om te bepalen welke informatie hij toevoegt. Het systeem bepaalt dit dus niet en blokkeert dus ook niet de aanvraag als bepaalde bijlagen er niet bij zitten. In het Omgevingsloket is aangegeven dat over het wel of niet toevoegen van genoemde bijlagen in het loket contact kan worden gezocht met de gemeenten.
Mijns inziens heeft een apart formulier zoals gehanteerd in Heerenveen (een aangepaste versie van het aanvraagformulier bouwvergunning, zoals dat tot 1 oktober 2010 van kracht was) geen toegevoegde waarde. Het Omgevingsloket online vormt geen blokkade indien men wil werken in lijn met het Heerenveense model. De door de gemeente gevraagde «modelverklaring aan te leveren gegevens» kan eventueel als bijlage ook digitaal bij een aanvraag worden ingediend.
Het formulier dat Heerenveen gebruikt is verouderd. Aanvragers worden hierdoor verkeerd voorgelicht omdat er nog steeds de oude termen van vóór de inwerkingtreding Wabo worden genoemd. Zo worden aanvragers naar verouderde informatiebronnen verwezen en worden verkeerde termijnen genoemd. Uit ambtelijk contact met de gemeente Heerenveen is gebleken dat men dit onderkent. Inmiddels werkt Heerenveen op de hierboven geschetste manier. Dus een aanvraag gaat via het Omgevingsloket. Het oude formulier is inmiddels verwijderd.
Bent u bekend met de oorzaak hiervan, namelijk dat de ICT achter het online omgevingsloket het simpelweg niet mogelijk maakt om het Heerenveense model toe te passen, omdat een aantal vragen niet uitgevinkt kunnen worden door gemeenten – terwijl dit bij veel andere vragen wel mogelijk is, maar juist niet bij de vragen die voor het Heerenveense model relevant zijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit probleem kan worden opgelost?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, sluit het Omgevingsloket het Heerenveense model niet uit. Het verschil tussen het formulier in het Omgevingsloket en het formulier van de gemeente Heerenveen is, naast dat het een verouderd formulier is, de modelverklaring die aan het formulier is toegevoegd. Dit formulier zouden aanvragers ook apart kunnen invullen en als bijlage (digitaal) toevoegen bij de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
De gemeente kan in haar voorlichting, precies zoals ze dat nu ook doet, aanvragers wijzen op de mogelijkheid van het Heerenveense model en werkwijze. Ze kan daarbij deze modelverklaring beschikbaar stellen en aanvragers verzoeken om deze verklaring te ondertekenen en bij te voegen bij de aanvraag. Ze kan dan zelf stellen welke overige bijlagen de aanvrager bij moet leveren om de aanvraag te kunnen beoordelen. Zoals bij vraag 3 aangegeven zal de gemeente Heerenveen ook op deze manier gaan werken.
Bent u bereid het Heerenveense model mogelijk te maken via het omgevingsloket online?
Dat is niet nodig: het Omgevingsloket online kent geen belemmeringen voor het Heerenveense model. Zie de beantwoording van vraag 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze u het Heerenveense model meeneemt in het uitvoeren van de adviezen uit het rapport «Privaat wat kan, publiek wat moet» van de commissie Fundamentele Verkenning Bouw (Commissie Dekker)? Kunt u er daarbij nadrukkelijk voor zorgen dat bij het uitvoeren van deze adviezen technische ICT problemen aangepakt en opgelost zullen worden?
Werkwijzen zoals het Heerenveense model passen goed in de sturingsfilosofie van de Commissie Dekker. Het Heerenveense model legt de verantwoordelijkheid duidelijker daar waar deze hoort: bij de aanvrager en niet bij de overheid. Echter belangrijk verbeterpunt ook in relatie tot de aanbevelingen van de commissie Dekker is de kwaliteitsborging bij de bouwpraktijk.
ICT is hierbij slechts een hulpmiddel en kan en mag nooit leidend zijn. Mocht de uitvoering van de adviezen van de Commissie Dekker gevolgen hebben voor het Omgevingsloket online dan zal het loket hierop worden aangepast.
Geweld tegen vrouwen op Haïti |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het schokkende rapport van Amnesty International over seksueel geweld tegen vrouwen in de opvangkampen voor getroffenen van de aardbeving op Haïti?1
Ja.
Deelt u de conclusie van Amnesty International dat het seksueel geweld tegen vrouwen toeneemt en dat dringend maatregelen moeten worden getroffen om hiertegen actie te ondernemen?
Ja.
Zo ja, bent u bereid onmiddellijk bij de Haïtiaanse autoriteiten, bij de op Haïti aanwezige internationale hulporganisaties en niet-gouvernementele organisaties (NGO's), zowel rechtstreeks als via de Europese Unie en relevante organisaties van de Verenigde Naties, te pleiten voor spoedige maatregelen om meisjes en vrouwen in de opvangkampen veel beter te beschermen? Wilt u de Kamer informeren over de stappen die u hiervoor heeft ondernomen en de resultaten die dat heeft opgeleverd?
Allereerst wil ik benadrukken dat de internationale gemeenschap zich reeds inzet om de veiligheid in opvangkampen te verbeteren, in het bijzonder betreffende de bescherming van vrouwen en meisjes in deze kampen. Er zijn bewonerscomités die bewakings- en beveiligingstaken hebben. Ook bij de distributie van hulpgoederen wordt rekening gehouden met veiligheidsaspecten. Bij de inrichting van kampen wordt bijvoorbeeld gezorgd voor betere verlichting. Binnen het beschermingscluster zorgen betrokken VN-organisaties voor training van kampmanagers, NGO’s en politie in bescherming en mensenrechten.
Een aantal betrokken VN-organisaties, het United Nations Children’s Fund (UNICEF) en het United Nations Development Fund for Women (UNIFEM), heeft reeds verscherpte toezichtmaatregelen ingesteld via onder andere de bewonerscomités in de kampen. Ook wordt een contingent van vrouwelijke politie- agenten bij de VN-vredesmacht op Haïti (MINUSTAH) ingezet. Deze maatregelen zijn mede onder druk van donoren, waaronder Nederland, tot stand gekomen.
Desondanks blijft het inzetten van voldoende capaciteit een uitdaging, vanwege de grote schaal van verkrachtingen en seksueel geweld. Ik zal dan ook doorgaan met het aanspreken van de Haïtiaanse autoriteiten, de internationale hulporganisaties en de niet-gouvernementele organisaties die betrokken zijn bij het beheer van de opvangkampen om hier al het mogelijke tegen in stelling te brengen.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden moeten worden onderzocht om bij de discussie over de besteding van hulpgelden voor wederopbouw, zowel uit bilaterale, Europese en VN-bron, alsmede van de NGO's, de bescherming van meisjes en vrouwen tegen seksueel geweld als voorwaarde in te brengen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om dat te bereiken?
Het World Food Programme (WFP), het United Nations Populations Fund (UNFPA) en UNICEF hebben specifiek op vrouwen en meisjes gerichte programma’s in Haïti. Ook is er een genderadviseur toegevoegd aan de VN-operatie in Haïti om specifieke aandacht te geven aan de hulpbehoefte van vrouwen. Via UNFPA en de Uitvoerende Raad van UNFPA heeft Nederland het onderwerp seksueel geweld hoger op de agenda gezet.
De deelnemende organisaties in de Nederlandse Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) zetten zich via hun partners en koepelorganisaties in om binnen hun noodhulp- en vroege wederopbouwprojecten concreet aandacht te schenken aan het tegengaan van risico’s met betrekking tot geweld tegen vrouwen en aan zorgverlening op het gebied van reproductieve gezondheid. Voor eind februari 2011 zal SHO een strategisch wederopbouwplan bij BZ indienen.
Het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg plotseling vertrekt?1
Ik heb er notie van genomen.
Wat is de reden van het plotselinge vertrek? Indien u hier geen kennis van heeft, bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De bestuurder heeft een aanbod gekregen van een andere zorginstelling. Dat de bestuurder hierop in gaat, is zijn eigen beslissing, waarover ik niets te zeggen heb.
Is het waar dat deze bestuurder afziet van een vertrekbonus en vrijwillig vertrekt? Op welke vertrekregeling kan hij aanspraak maken?
Dit is iets wat tussen deze bestuurder en de organisatie speelt.
Wat was de hoogte van het salaris dat deze bestuurder ontving over 2010?
Het inkomen van deze bestuurder over 2010 wordt verantwoord in het jaarverslag van 2010. Dit komt medio 2011 uit, waardoor ik hier nu geen antwoord op kan geven.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u de zorgen deelt over de grote afstand tussen bestuur en personeel? Deelt u de mening dat het in dit licht niet bevorderlijk is als een voorzitter van de Raad van Bestuur binnen één jaar alweer vertrekt?2
Ik ben het eens met het feit dat een snel verloop van bestuurders in een organisatie onrust kan veroorzaken. Echter het is een beslissing van de bestuurder zelf, waarvoor ik niet verantwoordelijk ben.
Is het waar dat deze bestuurder inmiddels een baan heeft geaccepteerd bij een andere zorginstelling? Zo ja, wekt dit niet de onwenselijke indruk dat de zorg een duiventil is voor bestuurders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze bestuurder heeft inderdaad een aanbod geaccepteerd bij een andere zorgorganisatie. Zoals eerder gezegd is dat een beslissing van de bestuurder zelf, waar ik niet over ga en wat niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Heeft de vertrekkende bestuurder een fusie of een andere ingrijpende organisatieverandering voorbereid die na zijn vertrek zal worden uitgevoerd? Zo ja, kunt u hierop een toelichting geven?
Gezien het proces waarin HWW Zorg zich bevindt zijn al veranderingen in gang gezet en zullen de komende tijd nog verder doorgevoerd worden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de zorginstellingen HWW-zorg, dat 12 januari a.s. plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Een inventarisatie naar de sluiting van coffeeshops door voorgenomen kabinetsbeleid |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zes op de tien coffeeshops bij kabinetsbeleid dicht», waarin gesteld wordt dat 57,9% van de Nederlandse coffeeshops in veertien steden door het kabinetsbeleid zou moeten sluiten?1
Bent u bereid in uw drugsnota, op basis van het door u gestelde afstandscriterium tussen coffeeshops en scholen, een lijst op te nemen met daarin alle coffeeshops die te maken krijgen met sluiting? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn uw verwachtingen omtrent de toename van de hoeveelheid straathandel, zoals die ook is toegenomen door de sluiting van coffeeshops in West-Brabant? Bent u bereid een nulmeting uit te voeren naar de effecten van het gebruik van harddrugs, de straathandel en de daarmee samenhangende overlast, zodat de consequenties van het ingezette beleid nauwkeurig kunnen worden vastgesteld?
Een vergelijking met de gemeenten in West-Brabant is niet zonder meer te maken, omdat in deze gemeenten alle coffeeshops hun deuren moesten sluiten, terwijl het afstandscriterium in het algemeen minder verstrekkende gevolgen zal hebben. De gevolgen op de straathandel zullen dan ook moeten worden afgewacht. Indien straathandel wordt aangetroffen dan zal die met de beschikbare wettelijke mogelijkheden worden aangepakt door het lokaal bestuur, Openbaar Ministerie en de politie. De straathandel is ook een punt van aandacht van de Taskforce bestrijding georganiseerde criminaliteit in Brabant, waar het aangescherpte coffeeshopbeleid van het kabinet versneld wordt invoerd. De Taskforce beziet in dat kader ook of een nulmeting gewenst is. Ik wacht dit af voordat ik besluit over een landelijke nulmeting.
Welke rol spelen gemeenten in de totstandkoming van uw beleid? In hoeverre wilt u rekening houden met lokale situaties en lokaal maatwerk accepteren, zeker in steden waar in goed overleg al tot afspraken met coffeeshops is gekomen, en waar de AHOJ-G2 criteria goed worden nagekomen, ook wat betreft jongeren?
Binnen de kaders van het regeerakkoord wordt overleg gevoerd met verschillende gemeenten, bijvoorbeeld in het kader van de Taskforce Brabant.
De situatie in Ivoorkust |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Zijn de diplomatieke inspanningen van de Economic Community of West African States (Ecowas) en de Afrikaanse Unie om een oplossing te vinden voor de politieke crisis in Ivoorkust in een impasse terechtgekomen?1
De inspanningen van ECOWAS en de Afrikaanse Unie om een vreedzame oplossing te vinden voor de politieke crisis in Ivoorkust gaan onverminderd voort, ondanks het verschil van inzicht dat bestaat bij een aantal leden binnen ECOWAS en de AU over de aanpak van deze crisis. Hoewel er nog geen concreet uitzicht is op een spoedige oplossing, is het nog te vroeg om te spreken van een impasse.
Deelt u de mening dat deze inspanningen op dit moment de meest vruchtbare manier zijn waarop de internationale gemeenschap haar goede diensten kan aanbieden om ervoor te zorgen dat de verkiezingsuitslag in Ivoorkust door alle partijen wordt aanvaard?
Ja. De inspanningen van ECOWAS en de AU zijn voor Nederland leidend bij het vinden van een vreedzame oplossing van de crisis in Ivoorkust. Nederland zal blijven aandringen op een eensgezinde inzet van de AU en ECOWAS en deze desgevraagd en waar mogelijk in EU verband ondersteunen.
Zo ja, op welke wijze kan de EU bijdragen aan het doorbreken van de impasse waarin deze inspanningen lijken te zijn beland? Ziet u hier een speciale rol voor Hoge Vertegenwoordiger Ashton, of wellicht een groep van ministers van Buitenlandse Zaken van EU-landen, waaronder uzelf, dan wel van het teamvoorzitterschap van de Raad?
Hoge Vertegenwoordiger Ashton heeft op 15 december 2010 een verklaring afgegeven waarin zij de politieke krachten in Ivoorkust oproept de verkiezingsuitslag te respecteren, verantwoordelijkheid te nemen en zich te onthouden van het gebruik van geweld. De EU heeft daarnaast sancties ingesteld. Het betreft in eerste instantie een inreisverbod tegen voormalig president Gbagbo en een aantal personen en organisaties die hem ondersteunen en de bevriezing van hun tegoeden. Op verzoek van president Ouattara hebben de EU en verschillende lidstaten de ambassadeurs zoals benoemd door president Ouattara per direct erkend. De Hoge Vertegenwoordiger ontwikkelt voorstellen om de democratisch gekozen autoriteiten verder te kunnen ondersteunen. De diplomatieke acties die vanuit de EU ondernomen worden, zijn primair gericht op ondersteuning van de initiatieven van ECOWAS en de Afrikaanse Unie.
Kent u het aanbod van de Amerikaanse regering om de heer Gbagbo toe te laten tot de VS, zodat hij zich bij zijn ouders zou kunnen voegen?1 Is er aanleiding voor de EU of individuele lidstaten om te bezien of een dergelijk of soortgelijk aanbod zou kunnen helpen om te impasse te doorbreken? Zo ja, waaruit zou zo'n aanbod kunnen bestaan?
Ik heb kennis genomen van het Amerikaanse aanbod. Nederland pleit voor een oplossing die aangedragen wordt door ECOWAS en de Afrikaanse Unie. Er is onder deze omstandigheden geen aanleiding om een dergelijk of soortgelijk aanbod vanuit de EU of Nederland te doen.
De op handen zijnde uitzetting van een Somaliër |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een tot christen bekeerde moslim uit Somaliland een dezer dagen ons land dreigt te worden uitgezet?
Ik ben bekend met de aanwezigheid van deze persoon in Nederland. Betrokkene heeft geen rechtmatig verblijf en dient Nederland derhalve zelfstandig te verlaten. Ten aanzien van betrokkene is geen concrete uitzetting gepland.
Kunt u aangeven of al eerder bekeerde moslims zijn uitgezet naar Somalië of Somaliland, aangezien daar de doodstraf op afvalligheid staat en deze teruggestuurde asielzoekers dus met de dood worden bedreigd? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zoals uw Kamer bekend is, wordt de geloofsovertuiging van vreemdelingen niet geregistreerd in het geautomatiseerde systeem van de Dienst Terugkeer & Vertrek.
Uiteraard wordt de religie van een individuele asielzoeker in zijn/haar dossier bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst wel vastgelegd, als de religie relevant kan zijn voor de beoordeling van het asielverzoek.
In de totaaloverzichten van afgewezen en gehonoreerde asielverzoeken is geen uitsplitsing naar religie opgenomen. Dit zou ook niet zinvol zijn, omdat religie niet altijd het enige of doorslaggevende punt is bij de toe- of afwijzing van een asielverzoek, zelfs niet als religie als argument in het asielverzoek wordt aangedragen.
Hoe schat u de mogelijke gevolgen voor betrokkene in, wanneer hij terugkeert naar Somaliland, waar overgang van de islam naar enige andere religie grondwettelijk is verboden?
Uit het meest recente ambtsbericht inzake Somalië blijkt dat in Somaliland de islam de officiële religie is. Hoewel een moslim geen afstand kan doen van zijn of haar geloof mogen niet-moslims in vrijheid hun geloof belijden.
Ter onderbouwing van de asielaanvraag heeft betrokkene onder andere aangevoerd dat hij sinds ruim 30 jaar het christelijke geloof belijdt. Tevens heeft hij aangevoerd dat hij hierdoor geen problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
Hoewel aan de christelijke geloofsovertuiging niet is getwijfeld vormt deze geen aanleiding tot bescherming in Nederland omdat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM heeft te vrezen, nu hij in verband met zijn bekering nooit problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst. Daarnaast zijn in Noord-Somalië, waar betrokkene vandaan komt, geen gevallen bekend van vervolging van christenen.
Zoals gesteld in de Vreemdelingencirculaire wordt van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat betrokkene geen ruchtbaarheid zou moeten geven aan zijn geloof is geen overweging geweest in het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Nederland heeft een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van (hoger) beroep (rechterlijke toets) waarin wordt getoetst of een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel bij terugkeer te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 EVRM. Ook bij deze asielaanvraag is zorgvuldig nagegaan of uit de individuele omstandigheden, met name het christelijk geloof, en in het licht van de situatie in Somalië, blijkt dat hij bescherming nodig heeft. Nu is vastgesteld dat dit niet het geval is, is terugkeer aan de orde.
Ik acht de beslissingen op de asielaanvraag van betrokkene dan ook in lijn met het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wat is uw oordeel over de argumentatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat, indien de autoriteiten van Somaliland niet op de hoogte zijn van de bekering naar het christelijke geloof van de betrokkene en hij er verder zijn mond over kan houden (geen ruchtbaarheid aan geeft), hij geen gevaar zal lopen? Is deze uitspraak niet in tegenspraak met het beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat pleit voor godsdienstvrijheid, en in tegenspraak met artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin het recht beschreven staat om van geloof te veranderen en het geloof te uiten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat de informatie in het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken – waarop IND en rechters zich veelal baseren – over christenen in Somalië zo summier is, terwijl Open Doors en Compass Direct beschikken over zeer gedocumenteerde informatie?
Zoals het ambtsbericht Somalië van september 2010 meldt, is het moeilijk om gedetailleerde informatie en cijfers te krijgen over de mensenrechtensituatie in Somalië, vanwege de slechte veiligheidssituatie aldaar. Dit geldt met name voor Zuid- en Centraal-Somalië. Als gevolg hiervan is ook de berichtgeving over schendingen van de vrijheid van godsdienst beperkt.
De nieuwsberichten op de website van Compass Direct over Somalië hadden betrekking op incidenten in Zuid- c.q. Centraal-Somalië. Deze website is nog laatstelijk geraadpleegd waarbij geen informatie is aangetroffen over de situatie in Noord-Somalië, de regio waarop de onderhavige casus betrekking heeft.
De verslaglegging in het ambtsbericht over schendingen van de vrijheid van godsdienst is gebaseerd op rapporten die in 2009 en 2010 verschenen zijn. De strekking ervan is in lijn met de berichten uit openbare bronnen. Er zijn in de beschikbare openbare bronnen inzake het jaar 2010 geen berichten over incidenten aangetroffen waarbij christenen uit Noord-Somalië (Somaliland en Puntland) als slachtoffer betrokken waren.
Kunt u zich voorstellen dat de zinsnede uit het Algemeen ambtsbericht Somalië, september 2010 «In Somalië bestaat een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap», zonder verwijzing naar de vervolgingen waaraan christenen in Somaliland blootstaan, de suggestie kan wekken dat het in Somalië en Somaliland wel meevalt met onderdrukking van de godsdienstvrijheid voor christenen?
Op de aangehaalde zinsnede volgen twee paragrafen die de situatie in Zuid- c.q. Centraal Somalië en Noord-Somalië specificeren ten aanzien van de vrijheid van godsdienst.
Weet u dat de uitgezette Somaliër via Mogadishu naar Somaliland zal moeten reizen en hij dan gemakkelijk in handen van Al Shabaab kan vallen, door wie in het verleden verschillende Somalische christenen zijn onthoofd?
Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 7 januari 2011 twee gemotiveerde interim measures getroffen die betrekking hebben op asielzoekers afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië.
Het is, tot het EHRM uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedures op basis van deze interim measures niet langer mogelijk om vreemdelingen uit te zetten naar Zuid- en Centraal Somalië. De Nederlandse overheid acht zich gehouden om aan deze interim measures, gezien de motivering en juridische strekking, generieke werking te verlenen en aan de betreffende categorie vreemdelingen, behoudens contra-indicaties, opvang te verlenen. De interim measures gelden echter niet voor uitzettingen naar Somaliland en Puntland.
De getroffen interim measures hebben mede tot gevolg dat uitzetting via het vliegveld van Mogadishu vindt niet langer plaats vindt.
Weet u dat er in Nederland verschillende Somalische christenen met de dood zijn bedreigd, en dat deze dreiging in het land van herkomst gemakkelijk kan worden uitgevoerd?
Situaties als in de vraag omschreven worden meegewogen in de individuele beoordeling van het asielverzoek. Ik verwijs daartoe ook naar de beantwoording van vraag 4 omtrent de toets of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
Hoe verhoudt zich de beslissing de Somalische christen uit te zetten tot de volgende uitspraak van toenmalig staatssecretaris van Justitie, Albayrak: «Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat is een beleidsregel. Ik zal erop toezien dat wij ook in de uitvoering van dit uitgangspunt uitgaan»?1 Onderschrijft u nog steeds deze beleidslijn? Zo ja, wat gaat u doen om de uitzetting van de bekeerde Somaliër tegen te houden?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 3 en 4 staat het niet-moslims in Somaliland vrij om hun geloof te belijden. Dit strookt ook met hetgeen door de betreffende vreemdeling is aangegeven in zijn asielrelaas.
Uitzetting is dan ook niet strijdig met bovenstaande beleidslijn, die nog steeds van kracht is.
Kunt u deze vragen, vanwege de op handen zijnde uitzetting, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Er is ten aanzien van betrokkene op dit moment geen concrete uitzetting gepland. Dit neemt overigens niet weg, zoals hierboven uiteengezet, dat uitzetting naar Somaliland beleidsmatig mogelijk is.
Dioxine in diervoeders |
|
Henk van Gerven |
|
Is het mogelijk dat ook in Nederland partijen diervoeders met dioxine worden geleverd? Zo nee, welke garantie kunt u daarvoor geven?1
Voor zover op dit moment bekend en, door de Duitse autoriteiten aangegeven, zijn er geen partijen diervoeders met dioxine geleverd in Nederland.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds het dioxineschandaal met veevoer in 1999?
Tot eind 2004 was het toezicht op de diervoederregelgeving in handen van het Productschap Diervoeders. Daartoe was in productschapverordeningen uitvoering gegeven aan de Europese richtlijnen ten aanzien de productie, opslag en distributie van diervoeders. Vanaf 2004 wordt via de kaderwet Diervoeders uitvoering aan de Europese regelgeving gegeven en houdt de overheid hier zelf toezicht op. Daarnaast zijn er op het Europese vlak een aantal nieuwe verordeningen van kracht waaronder de Diervoederhygiëneverordening (nr. (EG) 183/2005). De belangrijkste aspecten hiervan zijn de nadrukkelijk eigen verantwoordelijkheid van het diervoederbedrijf voor de veiligheid van haar producten, en de verplichting een Hazard Analyses Critical Control Point (HACCP) plan geïmplementeerd te hebben. Dit laatste moet ervoor zorgen dat het bedrijf de risico’s van grondstoffen en productieproces in kaart brengt en beheerst.
De nVWA houdt toezicht op naleving.
Tevens heeft de diervoedersector het GMP+ kwaliteitssysteem in het leven geroepen. Belangrijke aspecten hierin zijn risicobeoordeling van diervoedergrondstoffen en certificering van bedrijven.
Onderdeel daarvan is dat diervoederbedrijven uitsluitend mogen afnemen van bedrijven die GMP+ gecertificeerd zijn.
Bovendien zijn er nog de initiatieven in de diervoedersector van TrusQ en Safefeed, die specifiek op de risico’s van de inkoop van grondstoffen gericht zijn.
Zowel het overheidstoezicht als het private toezicht binnen de diervoedersector hebben ertoe geleid dat de naleving is verbeterd en de kans op misstanden is verkleind.
Wat zijn de belangrijkste bronnen van dioxine in Nederland? Hoe vindt controle en handhaving hierop plaats?
Er zijn diverse oorzaken van een verontreiniging van diervoeders met dioxine denkbaar. Contact met verbrandingsgassen bij droogprocessen, verontreiniging vanuit de lucht en vroegere vulkanische activiteit bij delfstoffen zijn daarbij bekende voorbeelden.
In de eerste plaats is, zoals ook al is aangegeven bij vraag 2, het diervoederbedrijf verantwoordelijk voor de veiligheid van de geproduceerde diervoeders, en daarmee voor de controle op ongewenste stoffen. De nVWA controleert hierop op basis van het Nationaal Plan Diervoeders. In dit plan heeft de nVWA grondstoffen opgenomen die een potentieel risico vormen voor de dier- en volksgezondheid. Dit Nationaal Plan Diervoeders is openbaar en inzichtelijk op de website van de nVWA.
Hoe is de handhaving en controle op opslag en verkoop van partijen vetten op dioxine in Nederland geregeld?
De nVWA houdt risicogebaseerd toezicht. Alle diervoederbedrijven (productiebedrijven en opslagbedrijven) worden jaarlijks minimaal één keer gecontroleerd. Het Nederlandse bedrijf dat in deze crisis betrokken is, staat onder regulier toezicht van de nVWA.
Daarnaast wordt via het hierboven reeds genoemde Nationaal Plan diervoeders een monitoring uitgevoerd op ongewenste stoffen in diervoeders. In 2011 worden daartoe 550 monsters onderzocht op dioxines. Vetten en oliën maken hier ook deel vanuit (100 monsters).
De partij vetten die via Nederland is verhandeld betreft zogenaamde technische vetten. Dat wil zeggen dat deze vetten niet toegepast mogen worden in diervoeders of in de levensmiddelenindustrie.
Na de melding dat de verontreinigde vetten afkomstig waren uit Nederland heeft de nVWA een uitgebreid (dossier)onderzoek verricht bij de betreffende Nederlandse tussenhandelaar. Uit dit onderzoek van onder andere de vervoersdocumenten en het leveringscontract blijkt dat dit bedrijf de vetten als technisch vet heeft verkocht en dus te goeder trouw heeft gehandeld. Ook de Duitse autoriteiten en de Europese Commissie hebben dit in een eerder stadium geconcludeerd.
Acht u de controle en handhaving op vetten voor de veevoerindustrie voldoende? Zo ja, hoe kon deze partij via Nederland verhandeld worden? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er nog altijd niet per ingekochte partij vetten door vetsmelterijen en handelaren in afvalvetten wordt gecontroleerd op dioxine? Zo ja, bent u bereid om per partij ingekochte afvalvetten een dioxinetest te verplichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 2 en 3 heb aangegeven is het diervoederbedrijf primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de diervoeders die het produceert. Een bedrijf dient de risico’s te beoordelen van haar grondstoffen en eindproduct en deze risico’s te borgen. Dit kan per vet en oorsprong verschillend zijn. De nVWA controleert bij haar inspecties of het diervoederbedrijf, in dit geval de vetsmelterij of handelaar, de risico’s voldoende benoemt en controleert. In geval van nalatigheid op dit vlak riskeert het bedrijf een proces-verbaal of een bestuurlijke maatregel in de vorm van intrekking van de registratie of stilleggen van het bedrijf.
Uitlatingen van de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland over handhaving van het boerkaverbod |
|
Geert Wilders (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitlatingen die zijn gedaan door de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland, de heer Welten, in het NTR-programma «5 jaar later» van dinsdag 4 januari 2011?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is indien een korpschef van de Nederlandse politie met gebruikmaking van het individuele recht, namelijk de discretionaire bevoegdheid van de individuele politieman, democratisch aangenomen formele wetgeving in zijn geheel niet wil uitvoeren met als motivatie: «mindere prioriteit»? Zo nee, waarom niet?
Wetten worden gehandhaafd in het hele land. De korpsbeheerder heeft mij bevestigd dat er in de Amsterdamse driehoekgeen misverstand over bestaat dat de wet ook in Amsterdam geldt en wordt gehandhaafd.2
Deelt u de mening dat wanneer bij een mogelijk boerkaverbod de politie enkel waarschuwend wil optreden, met andere woorden niet verbaliserend, de politie in casu de korpschef, zichzelf indirect boven de wet stelt en dat dit in een rechtsstaat onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet komt met een voorstel voor een algemeen verbod op gelaatsbedekkende kleding zoals boerka’s. Daarin zal worden opgenomen welke sancties zullen volgen op het overtreden van dit verbod.
Bent u bereid met de heer Welten zo snel mogelijk een functioneringsgesprek te voeren naar aanleiding van dit interview waarin hij de mogelijkheid krijgt geboden om zijn woorden publiekelijk terug te nemen en indien hij dit niet wenst te doen, zijn ontslagprocedure per direct in te zetten? Zo nee, waarom niet?
De Amsterdamse driehoek, waar de heer Welten onderdeel van uitmaakt, heeft inmiddels publiekelijk bevestigd dat de wet (ook) in Amsterdam wordt gehandhaafd.
Kunt deze vragen voor 12 januari 2011, 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
De aanzwellende islamitische jihad tegen christenen in Irak |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Two killed and eight injured in bomb attacks on Baghdad Christians»1 en «Resurgent al-Qaida threatens Christians in Iraq with «destruction'»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de tegen Irakese christenen gerichte bedreigingen met vernietiging en terreuraanslagen niet op zichzelf staan, maar dat deze onderdeel uitmaken van een islamitische jihad die erop gericht is de christenen uit de islamitische wereld te verdrijven? Ziet u wat dat betreft een verband tussen de in december 2010 gepleegde aanslagen tegen christenen in Alexandrië (Egypte), Jos (Nigeria) en Bagdad (Irak)?
Naar verluidt zouden de gijzelnemers in Bagdad de vrijlating hebben geëist van twee (tot de islam bekeerde) echtgenotes van Koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een Koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dit kan ik echter niet bevestigen. Er zijn verder geen concrete aanwijzingen voor een verband tussen de gebeurtenissen in Alexandrië, Jos en Bagdad.
In genoemde landen doen zich al geruime tijd plaatselijk spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Het is van belang deze incidenten in de lokale context te plaatsen en niet slechts te verklaren op basis van religie. In het geval van Irak spelen onder andere de slechte veiligheidssituatie, georganiseerde criminaliteit en sektarisch geweld een rol.
Welke acties worden er door u en de internationale gemeenschap ondernomen om te voorkomen dat de Irakese christelijke gemeenschap daadwerkelijk vernietigd wordt?
Ik heb mij, op grond van hun primaire verantwoordelijkheid, allereerst tot de Iraakse autoriteiten gewend om te bevorderen dat de veiligheidssituatie in Irak zal verbeteren en dat de veiligheid van alle Iraakse burgers gewaarborgd zal worden. Een verbetering in de algemene veiligheidssituatie zal naar verwachting zijn weerslag hebben op de veiligheid van de minderheden. In Irak vinden incidenten waarbij religieuze groepen betrokken zijn voornamelijk plaats in de onrustige gebieden in en rond Bagdad, Mosul en Anwar. In andere gebieden waar ook christenen wonen maar waar de veiligheidssituatie beter is, zoals Basra, vinden geen incidenten plaats. Door deelname aan de NAVO Trainingsmissie in Irak en de EU-missie EUJUST LEX, die tot doel heeft de Iraakse veiligheids- en justitiële sector te versterken, draagt Nederland bij aan de versterking van de Iraakse rechtsstaat.
Nederland spreekt in bilateraal en EU-verband met de Iraakse autoriteiten over deze problematiek en benadrukt daarbij continu het belang van het waarborgen van de veiligheid en de mensenrechten van religieuze minderheden. De Iraakse autoriteiten nemen de zaak serieus en hebben maatregelen genomen om de christelijke Irakezen te beschermen. Een voorbeeld hiervan is het beveiligen door leger en politie van plaatsen waar christenen samenkomen en het feit dat christenen in Mosul wapens mogen dragen. De Iraakse autoriteiten benadrukken dat de christelijke Irakezen historisch gezien onderdeel uitmaken van Irak en vragen hen in Irak te blijven. Iraakse religieuze leiders zijn op 12 januari in Kopenhagen bijeengekomen om te bespreken hoe het religieuze geweld een halt toegeroepen kan worden. De EU financiert al langere tijd activiteiten op het gebied van dialoog tussen religieuze leiders.
Onlangs heb ik EU-buitenlandvertegenwoordiger Ashton gevraagd de recente incidenten tegen religieuze minderheden in een aantal landen te agenderen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 31 januari a.s., wat door haar is toegezegd. Samen met andere Europese ministers van Buitenlandse Zaken zal ik daar bespreken wat de EU concreet kan doen om de positie van religieuze minderheden beter te beschermen en hun vrijheid van godsdienst en levensovertuiging te bevorderen.
De benoeming van een interim-bestuurder bij ProRail |
|
Paulus Jansen |
|
Zal het in het artikel genoemde lid van de Raad van Commissarissen inderdaad per 5 januari 2011 benoemd worden tot interim-bestuurder bij ProRail?1 Zo ja, is de benoeming gebonden aan een maximale termijn? Wat is de honorering van de interim-bestuurder?
Ja, mevrouw Zuiderwijk-Jacobs is per 5 januari 2011 benoemd als tijdelijk bestuurder van ProRail. Per 1 februari 2011 zal ze tevens optreden als tijdelijk President-directeur.
De benoeming is voor bepaalde tijd, namelijk tot het moment dat er een definitieve opvolger van de heer Klerk wordt aangesteld. Het streven is deze opvolger op korte termijn te kunnen presenteren.
Mevrouw Zuiderwijk-Jacobs werkt voltijds en ontvangt daarvoor een vast salaris van 188 000 euro op jaarbasis. Ze ontvangt geen bonussen. Daarmee wordt voldaan aan de Balkenendenorm. Zoals mijn ambtsvoorganger in zijn brief aan uw Kamer van 22 september 2010 heeft aangegeven, is ProRail voor het beloningsbeleid ingedeeld in de categorie «publiek», waarop de Balkenendenorm van toepassing is.2
Bij wie berust de bevoegdheid om een interim-bestuurder te benoemen en te ontslaan?
Bij de aandeelhouder van ProRail, zijnde Railinfratrust, waarvan de Staat 100% aandeelhouder is. Omdat de besturen van Railinfratrust en ProRail een personele unie vormen, betekent dit dat wanneer de Staat een bestuurder van Railinfratrust benoemt (of ontslaat), deze bestuurder tevens benoemd (of ontslagen) dient te worden als bestuurder van ProRail. Derhalve is mevrouw Zuiderwijk-Jacobs zowel bestuurder van Railinfratrust als bestuurder van ProRail.
Is het benoemen van een interim-bestuurder uit de gelederen van de zittende Raad van Commissarissen in overeenstemming met Code Tabaksblat? Indien een dergelijke benoeming aan voorwaarden gebonden is: kunt u onderbouwen dat voldaan is aan deze voorwaarden?
Ja. Wel gaat de Code Tabaksblat ervan uit dat de desbetreffende commissaris dan uit de Raad van Commissarissen terugtreedt. Dit is in het geval van mevrouw Zuiderwijk-Jacobs ook gebeurd.
Hoe luidde het functieprofiel op basis waarvan de nieuwe interim-bestuurder van ProRail is geselecteerd?
Gelet op het snelle terugtreden van de heer Klerk en de noodzaak om in afwachting van een definitieve opvolger, de continuïteit en de slagkracht van het bestuur van ProRail te waarborgen, heeft de voorzitter van de Raad van Commissarissen voorgesteld een tijdelijk bestuurder te benoemen. Gelet op de continuïteit, het belang van een goede bekendheid met ProRail en het vereiste van directe inzetbaarheid, heeft de Raad van Commissarissen gekeken of iemand uit haar midden de tijdelijke functie zou kunnen vervullen. Daarbij is als voorwaarde gesteld het beschikken over bestuurservaring in klantgerichte organisaties. Mevrouw Zuiderwijk-Jacobs voldeed aan dit profiel en is daarom door de Raad van Commissarissen aan mij voorgedragen. Ik acht mevrouw Zuiderwijk-Jacobs geschikt voor de tijdelijke functie.
Wat is de planning voor de definitieve invulling van de vacature die is ontstaan door het vertrek van de huidige President-directeur van ProRail?
Op dit moment wordt er door de Raad van Commissarissen gezocht naar geschikte kandidaten voor de functie van President-directeur waarmee ik dien in te stemmen. Het streven is de nieuwe President-directeur op korte termijn te kunnen presenteren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 11 januari 2011 wanneer de Kamer haar werkzaamheden hervat?
Om een zorgvuldige beantwoording van deze vragen te waarborgen, was het helaas niet mogelijk deze vóór 11 januari naar uw Kamer te sturen.
Burgemeesters die stoppen vanwege de FPU |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de diverse berichten over burgemeesters die vanwege dreigend pensioenverlies stoppen met hun functie?1
Ja. Andere geluiden trof u aan in De Pers (vrijdag 7 januari 2011) en het Financieel Dagblad (donderdag 6 januari 2011).
Hoeveel burgemeesters zullen de komende jaren nog voor het dilemma komen te staan tussen het volmaken van de ambtstermijn en verlies van pensioen of vóór het einde van de ambtstermijn stoppen en behoud van pensioen?
Het aantal burgemeesters dat tijdens de huidige ambtstermijn 65 jaar wordt, en dus voor de keus staat om al dan niet vóór de leeftijd van 65 jaar te stoppen, bedraagt 45.
Overigens is er geen sprake van verlies van pensioen. Er wordt alleen een bepaald voordeel niet verkregen. Dat voordeel was daar ook niet voor bedoeld. Het kiezen om door te werken vanaf de leeftijd van 62 jaar, is een individuele keuze. Zo is het ook voor het doorwerken vanaf 65 jaar.
In 2006 is de fiscale facilitering van de VUT-premie afgeschaft; met andere woorden de Vut is niet langer mogelijk. Voor personen geboren voor 1 januari 1950 is in het zicht van de finish afgesproken, dat zij nog wel vervroegd kunnen uittreden. De overgangsmaatregel is een voorwaardelijk recht dat omslaggefinancierd is: de kosten worden betaald door alle werkenden, zij betalen daartoe een Vut-premie. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel (de wet Vut Prepensioen en Levensloop; Wet VPL), heeft TK-lid Vendrik voorgesteld het doorwerken voor deze groep gedurende de Vut-leeftijd te stimuleren door een actuariële herrekening van de uitkering. Het amendement Vendrik is aangenomen met steun van onder andere de PvdA. Iedere maand die men later uittreedt vanaf de Vut spilleeftijd (ongeveer 62 jaar), wordt het maandelijkse Vut-uitkeringsbedrag verhoogd. Bij uittreden op de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden is de Vut-uitkering op zijn hoogst, en mag die eenmalig aan het pensioen worden toegevoegd. Treedt men uit bij de leeftijd van 65 jaar, dan is men te laat om voor een stimuleringsmaatregel Vut in aanmerking te komen. Men heeft geen recht op een voorwaardelijke Vut-uitkering. Dat is de uitwerking van amendement Vendrik, of de »64.11 bonus». Het gegeven dat meer personen nu langer doorwerken vanaf de leeftijd van 62 jaar tot en met de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden, geeft aan dat de stimuleringsmaatregel – van doorwerken gedurende de Vut-gerechtigde leeftijd – werkt.
Overigens ligt een vergelijking tussen uittreden bij 64 jaar en 11 maanden en bij 65 jaar niet voor de hand, want personen die willen doorwerken treden in de regel niet al uit bij de leeftijd van 65 jaar en nul maanden. Dat is slechts één maand later dan 64 jaar en 11 maanden. Het doorwerken zal over het algemeen een aanzienlijk langere periode beslaan. Alleen in de situatie waarin slechts enkele maanden wordt doorgewerkt, kan uittreden bij de leeftijd van 64 jaar en 11 maanden financieel aantrekkelijker zijn.
Voor hoeveel andere medewerkers in overheidsdienst die zijn aangesloten bij het ABP en fpu-gerechtigd zijn, geldt dat zij verplicht moeten stoppen op hun 65ste willen ze pensioenverlies voorkomen?
In totaal zijn er nog 43 302 personen bij de overheid met uitzicht op FPU. Dat is 4,36% van het personeelsbestand bij de overheid. Het gaat om overheidswerknemers die vóór 1 januari 1950 geboren zijn. Voor deze groep geldt de overgangsregeling in de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL). De maatregel is uitsluitend als stimulans bedoeld voor doorwerken tijdens de VUT-periode.
Er is geen sprake van een «verplichting of dwang» om te stoppen. Als wordt gekozen voor langer doorwerken vanaf 65 jaar, loont dat. Er wordt loon verkregen (in plaats van Abp-pensioen: wat een percentage van het loon is), er is vrijstelling van sociale zekerheidspremies en men ontvangt AOW. Tevens wordt een hoger maandbedrag aan Abp-pensioen opgebouwd.
Wat vindt u ervan dat burgemeesters, respectievelijk medewerkers in overheidsdienst, eerder stoppen dan wenselijk is onder invloed van verlies aan pensioenopbouw?
Het moment van uittreden is een persoonlijke keuze. In het algemeen stimuleert de hierboven genoemde maatregel juist dat overheidswerknemers langer doorwerken gedurende de VUT-periode.
Kunt u de Kamer informeren over de pogingen die zijn gedaan om deze ongewenste ontwikkeling te voorkomen? Waarom heeft dit tot op heden niet tot resultaten geleid?
De maatregel die stimuleert tot uitstel van vervroegde uittreding is gebaseerd op het overgangsrecht voor prepensioenregelingen en regelingen voor vervroegde uitkeringen in de Wet VPL2. De invulling van de wet VPL is overgelaten aan de sociale partners. Voor de overheid is de wijze van invulling tot stand gekomen in het arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarbij is afgesproken dat de maatregel alleen geldt voor werknemers die doorwerken gedurende de periode waarin zij vervroegd kunnen uittreden. Omwille van een evenredige verdeling tussen jong en oud hebben sociale partners, die verantwoordelijk zijn voor de FPU-regeling, niet gekozen voor een extra financieel voordeel bij doorwerken vanaf de leeftijd van 65 jaar. In het antwoord op vraag 3 treft u de voordelen aan van doorwerken na 65 jaar.
Nu de leeftijd waarop overheidswerknemers vervroegd uittreden daadwerkelijk oploopt (van 59,4 jaar in 2005 tot 62,0 jaar in 2009), is er geen aanleiding de maatregel bij te stellen. Daarbij komt dat de overgangsmaatregel automatisch afloopt op 1 januari 2015. Op dat moment heeft iedereen die vóór 1 januari 1950 is geboren, de leeftijd van 65 jaar bereikt.
Bent u bereid op de kortst mogelijke termijn maatregelen te treffen, zodat burgemeesters en andere fpu-gerechtigden, ongestraft hun termijn kunnen volmaken, ook als dat betekent dat men langer doorwerkt dan tot 65 jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Het KNMG-concept standpunt over de rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het KNMG-concept standpunt over de rol van de arts bij het zelfgekozen levenseinde?1
Ja.
Wat is de status van dit KNMG-concept standpunt?
De KNMG verwerkt de komende periode de uitkomsten van een ledenraadpleging in het definitieve standpunt, dat naar verwachting in het voorjaar verschijnt.
Hoe beoordeelt u het KNMG-concept standpunt in relatie tot tekst en intentie van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, namelijk dat de arts de overtuiging moet krijgen dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt?
Ik zie het concept standpunt en de ledenraadpleging als een bezinning van de KNMG over de invulling van het uitzichtloos en ondraaglijk lijden en acht dit een nuttige discussie. Ik zal, gezien de conceptstatus van het standpunt, hier niet inhoudelijk op ingaan.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst (KNMG) over de uitspraak in het concept-standpunt dat het «geen absolute voorwaarde» is «dat er een omschreven medische classificeerbare aandoening aanwezig moet zijn om als arts te beoordelen of er sprake is van ondraaglijk lijden in de zin van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (pagina1» terwijl de Hoge Raad voor de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, bepaalde dat bij toetsing sprake moet zijn van medisch geclassificeerde lichamelijke of psychische ziekten of aandoeningen?2 Deelt u de mening dat het KNMG-concept standpunt verwarring bij artsen veroorzaakt wanneer zij een verzoek tot hulp bij levensbeëindiging beoordelen? Zo ja, hoe gaat u dat voorkomen?
Zoals gezegd zie ik geen aanleiding een inhoudelijke beoordeling te geven van het concept-standpunt van het KNMG. Het huidige systeem biedt voldoende waarborgen voor het naleven van de wettelijke toetsingscriteria. De KNMG geeft in haar conceptstandpunt een invulling aan een van de wettelijke zorgvuldigheidseisen zoals vastgelegd in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtl). De RTE’s beoordelen van elk gemeld geval of de arts heeft voldaan aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen. Hiermee hebben de RTE’s sinds 2002 nadere invulling gegeven aan het wettelijke kader en de KNMG verwijst hiernaar in het concept standpunt. De beroepsgroep geeft in haar concept standpunt uitdrukking aan een voortschrijdend inzicht over de invulling van de criteria uit de wet, de adviezen van de RTE’s en jurisprudentie. Wanneer de beroepsgroep deze invulling in de praktijk toepast toetsen de RTE’s aan de hand van de wet en bestaande jurisprudentie of de meldend arts conform de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld. Deze rolverdeling heeft tot op heden tot volle tevredenheid gewerkt.
De onrust in Tunesië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u de berichten over de demonstraties tegen het bewind van president Zine el Abidine Ben Ali van Tunesië?1
Gaan op verschillende plaatsen in Tunesië vele duizenden demonstranten de straat op om te protesteren tegen de nijpende economische situatie, het gebrek aan vrijheid en de alles verstikkende corruptie van het regime Ban Ali? Zo ja, waarom kan hierover niet rechtstreeks worden bericht door de media en is men aangewezen op anonieme bloggers voor informatie?
Is dit het gevolg van een persbreidel door het regime? Zo ja, bent u bereid via de EU met kracht te protesteren tegen de persbreidel in Tunesië?
Deelt u de mening dat het gebrek aan economisch perspectief, de ernstige tekortkomingen op het vlak van mensenrechten, het gebrek aan politieke vrijheden en de enorme corruptie een voedingsbodem vormen voor radicalisering, die dankbaar door islamitische fundamentalisten zal worden gebruikt om hun invloed uit te breiden en meer terreur te veroorzaken? Zo ja, bent u bereid in EU-verband met spoed een speciale EU-strategie te bepleiten die er aan moet bijdragen dat in Tunesië de mensenrechten verbeteren, de politieke vrijheden toenemen, de persbreidel stopt, de corruptie wordt aangepakt, als voorwaarden om radicalisering tegen te gaan en economische ontwikkeling mogelijk te maken?
Bent u tevens bereid Frankrijk aan te sporen tot het verhogen van de bilaterale inspanningen om verbeteringen in Tunesië te bereiken, aangezien Frankrijk een speciale band heeft met Tunesië en veel invloed heeft in dat land?
De aanpak van strategische sectoren in de Europese Unie |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraken van EU-commissaris Antonio Tajani (Industrie) in de Duitse krant Handelsblatt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het zeer gewenst is om – ook in het kader van de EU-2020 strategie – de industriebelangen van en binnen de EU zorgvuldig te wegen, innovatieve industrie voor Europa te behouden en te versterken en een strategie te hanteren die moet voorkomen dat bedrijven die voor de Europese Unie van strategisch belang zijn of kennis en patenten bezitten die voor de Europese Unie van strategisch belang zijn, risico’s lopen door overname of verkoop? Zo nee, waarom niet?
Industrie en aan de industrie verwante diensten (zoals logistiek en zakelijke dienstverlening) zijn cruciaal voor economische groei, welvaart en voor maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid, gezondheid en veiligheid. Daarom geeft dit kabinet het ondernemers volop de ruimte in het nieuwe bedrijfslevenbeleid. Enerzijds door in te zetten op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers (o.a. fiscaliteit, infrastructuur, onderwijs en aanpak regeldruk). Anderzijds zet dit kabinet in op het versterken van economische topgebieden, zoals agrofood, high tech, water, chemie en logistiek. Nederland heeft unieke sterktes, waarmee internationaal het verschil wordt gemaakt en het kabinet wil samen met bedrijven en kennisinstellingen deze sterktes verder uitbouwen.
Het versterken van de concurrentiekracht van de industrie is een belangrijk onderdeel van de Europa 2020-strategie gericht op slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid. Op 28 oktober 2010 heeft de Europese Commissie de Mededeling over een geïntegreerd industriebeleid in een tijd van mondialisering (COM (2010) 614 final) uitgebracht. Dit is een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie. Op 10 december 2010 heeft de Raad voor het Concurrentievermogen conclusies over deze Mededeling aangenomen (Raad van de Europese Unie, 17838/10). Belangrijke actiepunten voor de komende periode zijn o.a. het verder versterken van de interne markt, slimme regelgeving, betere toegang tot financiering van bedrijven, het zorgen voor een eerlijk speelveld, aandacht voor het MKB en het stimuleren van innovatie.
Cruciaal voor de concurrentiekracht van bedrijven is een goede marktdynamiek (inclusief de mogelijkheden van bedrijfsovername of -verkoop). Buitenlandse investeringen spelen hierbij een belangrijke rol, omdat hiermee nieuwe kennis, vaardigheden en technologie vanuit het buitenland kunnen binnenstromen. Dit verhoogt de productiviteit. De andere kant van deze medaille is dat hierdoor ook kennis naar het buitenland kan stromen. Veel fusies en overnames hebben o.a. als doel het binnenhalen van technologische onderzoekscapaciteit. Dit hoeft zeker niet nadelig te zijn: voor bedrijven in het thuisland van het overgenomen bedrijf is dit vaak zelfs een extra prikkel om verder te innoveren om zo de meest geavanceerde technologie in huis te blijven houden.
Ten behoeve van marktdynamiek ziet de overheid (zowel nationaal als in Europa) toe op gezonde concurrentieverhoudingen via toezicht op mededinging en toetsing van fusies en overnames. Verder is het van belang dat publieke belangen geborgd blijven. Bedrijfsactiviteiten en kennis die van publiek belang zijn, zijn in Nederland op verschillende wijzen goed beschermd. Zo geldt voor niet beursgenoteerde bedrijven in strategische sectoren dat cruciale delen van strategische bedrijven of infrastructuur via (meerderheids- of zelfs 100%) aandeelhouderschap in eigendom zijn van de staat. Verder worden publieke belangen geborgd via specifieke sectorale wet- en regelgeving (bijvoorbeeld op het terrein van energie en telecom) in combinatie met toezichthoudende organen. Tenslotte voorkomt het concentratietoezicht door de NMa ongewenste machtsposities in strategische sectoren. Voor alle beursgenoteerde bedrijven geldt verder een verplichte melding van belangen vanaf een belang van 5%. Er is een wetsvoorstel aanhangig in de Tweede Kamer waarbij deze grens wordt verlaagd naar 3% en waarbij aandeelhouders tevens moeten aangeven of zij voor of tegen de strategie van de vennootschap zijn (2009, TK 32 014, nr. 2). In Europa is er een belangrijke rol voor DG Mededinging, die toeziet op gezonde concurrentieverhoudingen en een eerlijk speelveld binnen de Europese Unie.
Zo ja, deelt u de opvatting dat een dergelijke strategie op de meest korte termijn in werking dient te treden? Zo nee, waarom niet?
In februari zal de Tweede Kamer een nadere uitwerking van het bedrijfslevenbeleid ontvangen. Dit beleid en het Europese industriebeleid liggen in elkaars verlengde en vormen tezamen een offensieve strategie die is gericht op het versterken van het vestigingsklimaat en de concurrentiekracht van de Nederlandse en Europese industrie. Dit is de beste garantie voor het ontstaan, behoud en aantrekken van toonaangevende en innovatieve bedrijven. Ik zie geen aanleiding om hier extra elementen aan toe te voegen, bijvoorbeeld in de vorm van extra toetsing van fusies en overnames. Dit zou namelijk leiden tot extra bureaucratie. Ook draagt extra regelgeving niet bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en schrikt dit investeerders af. Daarnaast bestaat het gevaar dat een dergelijke stap zal leiden tot protectionistische maatregelen door derde landen. Een open en internationaal georiënteerde economie zoals de Nederlandse economie zal hiervan schade ondervinden.
Zo ja, deelt u de opvatting dat het hierbij niet alleen moet gaan om defensieve industriële belangen maar ook om de verspreiding en het vermarkten van kennis en onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het stimuleren van innovatie is een belangrijk onderdeel van het bedrijfslevenbeleid. Alleen door voortdurend te vernieuwen kunnen bedrijven de internationale concurrentiestrijd aan. De uitdaging voor de komende tijd is vooral het beter vermarkten van kennis en patenten (valorisatie), want Nederland heeft veel hoogwaardige kennis in huis, maar slaagt er nog onvoldoende in om die kennis om te zetten in nieuwe producten en diensten en vernieuwend ondernemerschap.
Ook in het Europese industrie en innovatiebeleid is valorisatie een belangrijk aandachtspunt, getuige de Raadsconclusies van het vlaggenschipinitiatief Innovatie Unie van 26 november 2010 en het vlaggenschipinitiatief Europees Industriebeleid van 10 december 2010. Kernpunten naast verbetering van de interne markt zijn o.a. een goed en betaalbaar EU-octrooisysteem, verbetering van de toegang tot (risico)kapitaal, verbetering van toegang tot Europese programma’s en innovatief aanbesteden. Nederland zet zich actief in de EU in om door versterkte samenwerking tussen een groep van lidstaten een EU-octrooi van de grond te krijgen, wat veel positieve gevolgen zal hebben voor Europese ondernemers. Verder is Nederland voorstander dat de Europese Commissie onderzoekssamenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven bevordert.
Dit draagt bij aan betere verspreiding en vermarkting van kennis en onderzoek binnen Europa. Bovendien draagt dit bij aan het creëren van een interessant vestigingsklimaat voor bedrijven, omdat zij hiermee het excellente kennispotentieel dat in Europa voorhanden is kunnen benutten.
Zo ja, bent u voornemens deze onderwerpen bij de eerstvolgende EuropeseRaad voor het Concurrentievermogen inhoudelijk aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Raad voor Concurrentievermogen van 25 november en 10 december jl. is gesproken over de Mededeling en zijn Raadsconclusies aangenomen over de Europese strategie voor industriebeleid. Het komt nu aan op uitvoeren van de verschillende actiepunten. Uiteraard zal Nederland de voortgang van de beleidsacties scherp volgen.
Bent u daarnaast bereid dit onderwerp te (doen) agenderen op de eerstvolgende Europese top over de EU-2020 strategie? Zo ja, met welke inzet van Nederland zal dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Op 17 juni 2010 heeft de Europese Raad de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid aangenomen. De thematische kant van de Europa 2020-strategie heeft de afgelopen maanden vorm gekregen door de invulling van de zeven vlaggenschipinitiatieven. Zo zijn de vlaggenschipinitiatieven Innovatie Unie en Industriebeleid in het najaar van 2010 uitgebracht en zal het laatste vlaggenschipinitiatief over Hulpbronnenefficiëntie eind deze maand worden gepubliceerd. Het komt nu aan op het uitvoeren van alle actiepunten uit de vlaggenschipinitiatieven zowel op nationaal als Europees niveau. De vakraden en de Europese Raad zullen regelmatig de voortgang bespreken. Zo zal de Europese Raad van 4 februari in het teken staan van innovatie en energie, twee belangrijke thema’s van de Europa 2020-strategie.
Op welke wijze krijgt geopolitieke industrie- en kennisstrategie een plaats in de nota over een nieuwe industriepolitiek, die u aan het ontwikkelen bent?
In toenemende mate zijn geopolitieke ontwikkelingen van invloed op randvoorwaarden en het speelveld waarmee bedrijven te maken hebben. Dit is mede een gevolg van de toenemende internationalisering en voortschrijdende mondialisering van de economie, waardoor «nieuwe» spelers op de markten zijn gekomen die soms andere spelregels hanteren. Landen die bijvoorbeeld sterk gedomineerd worden door staatskapitalisme, kunnen de regels van het economisch spel veranderen. Het is ook een gevolg van toenemende schaarste van grondstoffen en andere natuurlijke hulpbronnen die geconcentreerd zijn in bepaalde landen of werelddelen. Dit alles heeft tot gevolg dat economische diplomatie steeds belangrijker wordt voor de concurrentiekracht voor bedrijven, bijvoorbeeld bij het aantrekken van (hoogwaardige) buitenlandse investeringen of de toegang van bedrijven tot grondstoffen en natuurlijke hulpbronnen. Economische diplomatie is dan ook een onlosmakelijk onderdeel van het nieuwe bedrijfslevenbeleid: mocht onverhoopt een bedrijf uit Nederland tegen problemen aanlopen bij het zakendoen in het buitenland, dan zal ik niet aarzelen om via economische diplomatie, waar nodig, te interveniëren.
Deelt u de opvatting dat het niet wenselijk is om hierbij op voorhand te pleiten voor een nieuwe autoriteit, met alle nieuwe institutionele en financiële effecten en extra kosten van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er opnieuw een EU-instituut bijkomt?
Gelet op bovenstaande antwoorden zie ik zie geen aanleiding om een dergelijke autoriteit op te richten. Overigens ligt er bij mijn weten geen concreet voorstel van de Europese Commissie met betrekking tot dit punt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 15 januari 2011?
De aanwijzing van Natura 2000 gebieden |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
![]() |
Waarom heeft u, anders dan u op 1 december jl. bij het algemeen overleg «Programmatische Aanpak Stikstof» suggereerde, in uw brief van (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 167) slechts 23 nieuwe Natura 2000 gebieden aangewezen, waaronder geen enkel gebied in de categorie waar weliswaar sprake is van stikstofproblematiek, maar ook zicht is op een herstelstrategie?
In het overleg met uw Kamer op 8 november en 1 december 2010 heb ik aangegeven dat ik met de provincies wil overleggen over de aan te wijzen gebieden. Dit overleg heeft geleid tot 23 definitief aangewezen gebieden. In mijn brief van 31 december 2010 staat de reden waarom ik nu met name gebieden heb aangewezen waar geen stikstofvraagstuk aan de orde is of door het generiek beleid wordt opgelost. Overigens valt het gebied Drents-Friese Wold (één van de 23 gebieden) wel in de genoemde categorie.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2011 een overzicht sturen van alle gebieden in deze categorie?
Bijgevoegd treft u het overzicht van de gebieden die voorgelegd zijn aan de provincies en waarvan ik na overleg met de provincies heb besloten deze in 2010 nog niet aan te wijzen. Dit betreft voornamelijk gebieden met een stikstofprobleem met zicht op een herstelstrategie en waarvan het aanwijzingsbesluit zover is gevorderd dat aanwijzing mogelijk is.
Op welke provincies doelt u in uw brief (Kamerstuk 32 500 XIII, nr. 167) als u verwijst naar «het merendeel van de provincies» die u ertoe gebracht heeft om uw eerder gekozen beleidslijn te verlaten?
Ik heb mijn eerder gekozen beleidslijn niet verlaten. Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1, heb ik eerder aangegeven dat ik over de aanwijzing van gebieden overleg zou voeren met de provincies.
Waarom heeft u zich door deze provincies laten overtuigen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2011 de relevante correspondentie met alle provincies over de gebieden in deze categorie toesturen?
Op 13 december heb ik de provincies bijgevoegde brief gezonden. In deze brieven zijn de resultaten van eerdere afstemming met de provincies verwoord en ter finale check voorgelegd aan de provincies. De provincies hebben via mijn regionale directeuren laten weten in te stemmen met de voorstellen.
Bent u voornemens gebieden in deze categorie alsnog later aan te wijzen? Zo ja, wanneer en welke criteria gaat u daarbij hanteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, het streven is om dit jaar zoveel mogelijk gebieden definitief aan te wijzen. De belangrijkste voorwaarde is dat de stikstofproblematiek (Programmatische Aanpak Stikstof) en de wateropgave die hier vaak aan is gekoppeld (financieel) hanteerbaar zijn.
Heeft u de Europese Commissie intussen op de hoogte gebracht van het feit dat u slechts 56 van de 162 gebieden binnen de op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste termijn heeft aangewezen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie is recent op de hoogte gesteld van de voortgang van Natura 2000. Ik heb op dit moment geen informatie dat de Europese Commissie een ingebrekestelling overweegt.
Voorziet u een ingebrekestelling door de Europese Commissie? Zo ja, welke consequenties kan dit hebben en hoe denkt u daarop te anticiperen? Zo nee, waarom niet en welke reactie verwacht u dan van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het denkbaar dat u uiteindelijk (veel) minder Natura 2000 gebieden zal aanwijzen, als gevolg van de bezuinigingen? Zo ja, hoe rijmt u dat met de eerdere afspraken en nationale en Europese ambities in het kader van de bescherming van de biodiversiteit en welke consequenties kan dit hebben?
Ik acht het niet waarschijnlijk dat Nederland veel minder Natura 2000-gebieden zal aanwijzen.
De terroristische moordaanslag op Koptische Christenen in Egypte |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de aanslag op een koptische kerk in Alexandrië op oudejaarsavond, waarbij 21 mensen zijn omgekomen en vele mensen gewond?1
Met afschuw heb ik kennis genomen van de aanslag op een koptische kerk in Alexandrië op oudejaarsavond. Ik heb mijn Egyptische ambtgenoot een brief geschreven waarin ik mijn medeleven betuig aan de Egyptische regering en aan hen die vrienden of familie bij deze aanslag hebben verloren. Daarnaast roep ik de Egyptische regering in de brief op om al het mogelijke te doen om religieuze minderheden in Egypte te beschermen.
Is er een verband tussen de recente terroristische aanslagen op christenen in Irak en deze aanslag, zoals wordt gesuggereerd door een militante Irakese website, «Netwerk van Islamitische glorie», die oproept om kerken aan te vallen?
Zowel in Irak als in Egypte doen zich geruime tijd spanningen voor tussen verschillende religieuze groeperingen. Naar verluidt zouden de gijzelnemers bij de gijzeling in de koptische kerk in Bagdad in oktober 2010 de vrijlating hebben geëist van de (islamitische) echtgenotes van twee koptische priesters in Egypte, die daar tegen hun wil in een koptische kerk zouden worden vastgehouden. Dat kan ik echter niet bevestigen. De aanslag is niet opgeëist. In een toespraak van de Egyptische minister van Binnenlandse Zaken, Habib al-Adly, op 23 januari 2011 heeft deze aangegeven dat onderzoek van de Egyptische autoriteiten naar de (daders van de) aanslag heeft uitgewezen dat een splintergroepering van Al Qaida, met de naam «het Palestijnse Leger van de islam» achter de aanslag zit. Inmiddels is de hoofdverdachte in deze zaak, de 28-jarige Ahmed Lotfi Ibrahim Mohamed gearresteerd.Het Palestijnse Leger van de Islam zelf heeft alle betrokkenheid bij de aanslag ontkend. Verdere informatie over het resultaat van het onderzoek van de Egyptische autoriteiten is niet openbaar gemaakt.
Waarom zijn de drie verdachten die tijdens de vorige koptische Kerstviering (6 januari 2010) opgepakt zijn, nadat zeven koptische christenen in Nag Hammadi (Egypte) werden vermoord, nog niet berecht? Bent u bereid bij de Egyptische autoriteiten aan te dringen op een spoedige rechtsgang?
Het proces van de drie verdachten van de aanslag in Naga Hammadi op 6 januari 2010 neemt veel tijd in beslag, onder andere vanwege onenigheid tussen de advocaten van de verdachten. Op 17 januari 2011 heeft een staatsveiligheidsrechtbank vonnis gewezen tegen de hoofdverdachte (de schutter). Hij is ter dood veroordeeld. Een uitspraak tegen de twee medeverdachten wordt op 20 februari 2011 verwacht. Omdat het vonnissen van een staatsveiligheidsrechtbank betreft is geen hoger beroep mogelijk. Of de doodstraf daadwerkelijk zal worden uitgevoerd is nog niet bekend. Daarover worden in de regel geen mededelingen gedaan. De Nederlandse ambassade heeft op een aantal momenten als waarnemer deelgenomen aan de procesgang.
Kunnen koptische christenen in Egypte en Irak nog wel de koptische Kerst op 6 januari in hun kerkgemeenschappen vieren?
De veiligheidsmaatregelen rond koptische doelen zijn in aanloop naar de koptische kerst op 6 januari j.l. verscherpt. Voor zover mij bekend is de koptische kerst zonder incidenten verlopen en hebben de kopten in Egypte en Irak hun kerst inderdaad in hun kerkgemeenschappen kunnen vieren.
Wat vindt u van de reactie van de Arabische Liga op het toenemende geweld tegen religieuze minderheden, aanslagen op kerken en gijzelingsacties?
De Secretaris Generaal van de Arabische Liga, de heer Amr Moussa, heeft de aanslag op de koptische kerk in Alexandrië veroordeeld. In zijn reactie heeft hij de Egyptische bevolking tevens opgeroepen vast te houden aan hun nationale eenheid en zich collectief tegen dergelijke criminele aanvallen te scharen. Dat is een passende reactie.
Op welke wijze proberen de Europese Unie en de internationale gemeenschap bij te dragen aan vermindering van spanningen tussen christenen en moslims in Egypte en Irak?
Op 11 januari heb ik EU-buitenlandvertegenwoordiger Ashton gevraagd het recente geweld tegen religieuze minderheden in diverse landen op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 31 januari te zetten. Tijdens deze vergadering zal worden besproken wat de EU concreet kan doen om spanningen tussen religieuze groepen en geweld tegen religieuze minderheden in derde landen tegen te gaan. Ik heb voorgesteld de informatie van speciaal VN-rapporteur Bieleveldt bij de discussies te betrekken. Voorts gaf mevrouw Ashton aan dat de positie van religieuze minderheden een vast onderdeel zal vormen van de EDEO mensenrechtenrapportages.
In het kader van het EU-Associatieakkoord wordt dit onderwerp met de Egyptische autoriteiten besproken. Mensenrechten, waaronder godsdienstvrijheid, maken deel uit van de reguliere mensenrechtendialoog die plaatsvindt tussen de EU en Egypte in het kader van het Associatieakkoord. In de periode tussen 2007–2010 heeft de EU € 17 miljoen ingezet voor het bevorderen van mensenrechten in Egypte. Dit is ingezet voor programma’s ten behoeve van het bevorderen van fundamentele mensenrechten, waaronder burger- en politieke rechten.
Ook de VN Mensenrechtenraad biedt een forum om dit onderwerp te bespreken. Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Egypte in de Mensenrechtenraad heeft Nederland aandacht gevraagd voor de rechten van religieuze minderheden in Egypte. Nederland heeft met name aangedrongen op het afschaffen van discriminerende bepalingen en de aanname van uniforme regels voor het bouwen en renoveren van kerken en andere gebedshuizen.