De uitzetting van acht Iraakse gezinnen naar Irak |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat op donderdag 7 april 2011, om 8.00u., acht Iraakse gezinnen door Nederland worden uitgezet naar Irak?1 Klopt het dat daar ook dertien minderjarige kinderen bij zijn?
Op donderdag 7 april 2011 zijn zes Iraakse gezinnen (dertien volwassenen en dertien minderjarigen) uitgezet naar Irak.
Hebben alle betreffende gezinnen de gelegenheid gehad om een interim measure in te dienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zodat is gewaarborgd dat hun uitzetting niet in strijd is met het EVRM?
Alle vreemdelingen zijn door middel van informatiebladen en mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2010 over de uitvoering van de motie Voordewind en door uitreiking van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Gesthuizen (SP) van 25 november 2010 expliciet gewezen op de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden tegen de voorgenomen uitzetting en op de mogelijkheid om contact op te nemen met hun advocaat.
Hoe lang voorafgaand aan de uitzetting zijn de gezinnen, inclusief de minderjarige kinderen, in vreemdelingenbewaring geplaatst, in het uitzetcentrum in Rotterdam?
De meeste gezinnen zijn een week voor de uitzetting overgebracht van de Vrijheidsbeperkende Locatie naar het uitzetcentrum Rotterdam. Eén gezin is vier dagen voorafgaand aan de geplande uitzetting in bewaring gesteld op het uitzetcentrum in Rotterdam. In het kader van het beleid inzake vreemdelingenbewaring van gezinnen met minderjarige kinderen, blijft bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in beginsel beperkt tot maximaal veertien dagen. De gang van zaken rondom de inbewaringstelling van de gezinnen die zijn uitgezet naar Irak is in overeenstemming met dat uitgangspunt.
Klopt het dat de minderjarige kinderen van de meeste gezinnen langer dan een week voorafgaand aan de uitzetting in de cel hebben doorgebracht? Hoe verhoudt zich dat tot uw recente voornemen om kinderen in beginsel niet meer in vreemdelingenbewaring te plaatsen? Deelt u de mening dat het niet noodzakelijk is om in situaties van naderende uitzetting kinderen zo lang van tevoren op te sluiten? Waren voor de kinderen geen alternatieven voor de vreemdelingenbewaring voorhanden? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de mate van vrijwilligheid een rol speelt bij de beslissing om kinderen in deze situaties in vreemdelingenbewaring te plaatsen? Hoeveel van de dertien kinderen hebben aangegeven «vrijwillig» akkoord te gaan met de vreemdelingenbewaring? Deelt u de mening dat kinderen niet in staat zijn daarover zelf een weloverwogen beslissing te nemen?
Deze vraag is niet aan de orde op het moment van gedwongen uitzetting.
Wat klopt er van de signalen van betrokken vreemdelingenadvocaten dat er tijdens de staande houding en overplaatsing van de acht Iraakse gezinnen, in de bejegening van sommige (leden van de) gezinnen op een te stevige en onvoldoende respectvolle wijze door de Vreemdelingenpolitie is opgetreden? Klopt het bijvoorbeeld dat het één van de kinderen niet meer werd toegestaan naar het toilet te gaan, dat één van de kinderen te hardhandig werd afgevoerd, en dat één van de islamitische vrouwen in de situatie terecht kwam waarbij zij zich in het bijzijn van twee mannelijke agenten moest omkleden? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort zaken onnodig en kwetsend zijn en niet mogen voorkomen?
Navraag bij de vreemdelingenpolitie leert dat bovenstaande berichten niet kloppen. Uit informatie van de Vreemdelingenpolitie blijkt dat er vooraf is ingezet op een rustig verloop van de staande houdingen waarbij de nodige aandacht is gevraagd voor het feit dat het gezinnen met kinderen betrof. Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen door vreemdelingen emotioneel is gereageerd op de staandehouding.
Bent u bereid de Kamer uitgebreid in te lichten over de aanloop en het verloop van de betreffende uitzetting van de acht Iraakse gezinnen naar Irak? Kunt u daarbij aangeven op welke wijze is gewaarborgd dat deze uitzetting, waarbij kwetsbare mensen gedwongen worden verwijderd naar een land dat nog immer zeer onveilig is, desondanks met de maximale zorgvuldigheid is uitgevoerd?
Tijdens het grondproces voorafgaand aan de vlucht zijn extra vrouwelijke leden van de Koninklijke Marechaussee ingezet ten behoeve van de gezinnen. Tevens zijn de gezinnen apart, een busje voor ieder gezin, naar het platform gebracht en in staat gesteld gezamenlijk in te stappen. Aan boord is rekening gehouden met de kinderen: eten, luiers, spelletjes. Tevens zijn de gezinnen gescheiden geplaatst van de alleenstaanden.
Er was een arts aan boord voor eventuele onvoorziene medische klachten. Ook was een tolk beschikbaar. Aan boord was, evenals bij het boardingproces, extra vrouwelijk personeel van de Koninklijke Marechaussee aanwezig.
Het gebrek aan opvang voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Te weinig opvang na mensenhandel»1 en de CoMensha jaarcijfers 2010?2
Het artikel in Trouw schetst de knelpunten die CoMensha ervaart bij het organiseren van opvang voor groepen slachtoffers van mensenhandel, die worden aangetroffen na geplande acties van opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie. Deze knelpunten zijn mij bekend. Inmiddels is er door de Task Force aanpak mensenhandel – met instemming van CoMensha – een werkwijze opgesteld voor het organiseren van opvang bij dergelijke acties. Er wordt door de Task Force momenteel gewerkt aan een nader voorstel om de werkwijze aan te passen specifiek voor groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting (zie ook het antwoord op vraag 6.
De jaarcijfers van CoMensha laten evenals de jaren hiervoor een groei in het aantal slachtoffers zien. Enerzijds geeft deze groei aan dat de prioriteit die de aanpak van mensenhandel heeft zijn vruchten afwerpt. Door de intensieve opsporing worden immers meer slachtoffers aangetroffen. Anderzijds geven de cijfers aan dat mensenhandel een ernstig en complex probleem is dat stevig moet worden aangepakt. Om deze reden zal ik deze kabinetsperiode de aanpak van mensenhandel intensiveren door het verdubbelen van het aantal aangepakte criminele organisaties, waaronder organisatie die zich met mensenhandel bezighouden. Daarnaast zal ik de maximumstraffen voor mensenhandel verhogen.
Deelt u de mening dat het niet alleen uit humaan oogpunt een plicht is voor de overheid te zorgen voor voldoende opvang voor mensen die zijn uitgebuit, maar dat dit ook in het belang van de opsporing is omdat mensen die tot rust komen in de opvang eerder bereid zijn te verklaren tegen de daders van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Sinds wanneer bent u bekend met de cijfers van CoMensha waaruit blijkt dat er nog steeds te weinige bedden zijn voor slachtoffers van mensenhandel? Hebben deze cijfers u verrast? Zo nee, hoe kan het dat u in het algemeen overleg over mensenhandel op 31 maart 2011 ontkende dat er sprake was van een tekort aan opvangplaatsen en beweerde over de meest actuele cijfers te beschikken?
Ik heb regelmatig overleg met CoMensha en ben daarmee goed op de hoogte van de ontwikkelingen ten aanzien van het aantal slachtoffers. De cijfers verrassen mij dan ook niet. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik aangegeven dat de situatie met betrekking tot de opvang aanmerkelijk is verbeterd sinds de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» van start is gegaan. Daarnaast heb ik opgemerkt dat er nog steeds een tekort is, maar dat er slechts sprake is van een wachtlijst van enkele plekken. De cijfers van CoMensha zijn hiermee niet in strijd.
Kloppen de cijfers van CoMensha niet of heeft u vorige week de Kamer niet goed of onzorgvuldig geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de vijftig extra bedden van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel haast continu bezet zijn geweest? Welke conclusie verbindt u hieraan?
Dit klopt. Dit geeft aan dat er een grote behoefte is aan deze opvangplaatsen. Verdere conclusies zal ik trekken op basis van de evaluatie van deze pilot.
Is het waar dat grote groepen slachtoffers van mensenhandel, die bijvoorbeeld in de horeca of in de tuinbouw werkzaam zijn geweest en daarbij zijn uitgebuit, niet kunnen worden opgevangen in de reguliere opvang? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook voor deze grote groepen adequate opvang beschikbaar is?
Ja, grote groepen kunnen veelal niet in de reguliere opvang terecht. Om deze reden moeten er al tijdens de voorbereiding op acties van de opsporingsdiensten (waarbij deze groepen worden aangetroffen) tussen de betrokken instanties afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van opvangplekken. De bij vraag 1 bedoelde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel wordt in de praktijk toegepast en op basis van door CoMensha aan te leveren casuïstiek gemonitord en zo nodig verbeterd. Bovendien werkt de Task Force aanpak mensenhandel momenteel een nader voorstel uit om de specifieke knelpunten betreffende de opvang van grote groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting op te lossen.
Bent u het eens met de observatie van CoMensha dat er gebrek is aan diversiteit van beschikbare opvangplekken en dat veel meer gedacht moet worden aan afspraken met woningcorporaties en gemeenten over tijdelijke huisvesting, eventueel aangevuld met ambulante hulpverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen?
In de praktijk kunnen slachtoffers van overige uitbuiting (bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw) andere opvangbehoeften hebben dan slachtoffers van seksuele uitbuiting. In het kader van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» wordt door het WODC geëvalueerd in hoeverre de opvang van slachtoffers van mensenhandel structureel moet worden georganiseerd en of het mogelijk en wenselijk is om naar de aard van de uitbuiting een onderscheid te maken binnen de opvang. Op basis van deze evaluatie en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal ik samen met de Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een besluit nemen over de wijze waarop de opvang structureel moet worden georganiseerd.
Is het waar dat opsporingsdiensten (zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)) nu soms tijdelijk de opvang van slachtoffers financieren? Wat vindt u hiervan? Is het geld van de opsporingsdiensten hiervoor bedoeld? Zo nee, welke oplossing gaat u hiervoor bieden?
Dit is inderdaad voorgekomen. Ik ben van mening dat de middelen van de opsporingsdiensten hiervoor niet zijn bedoeld. Toepassing van de hiervoor genoemde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel moet ertoe leiden dat de middelen van opsporingsdiensten hiervoor niet meer hoeven te worden aangewend.
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de opvang van deze slachtoffers, de gemeente, CoMensha of het ministerie? Hoe is de financiering hiervan georganiseerd? Bent u bereid hierin voor meer duidelijkheid te zorgen?
Op basis van de evaluatie van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal een besluit worden genomen over de wijze waarop de opvang structureel dient te worden georganiseerd, en daarmee ook over de vraag welke instantie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de financiering wordt geregeld.
Kunt u garanderen dat geen enkel slachtoffer tussen de wal en het schip valt, bijvoorbeeld omdat gemeenten naar elkaar wijzen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat voor alle slachtoffers van mensenhandel opvang beschikbaar is?
Ja zal – samen met Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – mijn uiterste best doen om mede op basis van de evaluatie van de hiervoor genoemde pilot een solide en toekomstbestendige oplossing te vinden voor de structurele opvang van slachtoffers van mensenhandel.
Bonussen voor de LeasePlan-directie |
|
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gewoon bonussen voor de Leaseplan-directie»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de LeasePlan-directie zulke enorme bonussen ontvangt, terwijl LeasePlan ook garantiestellingen van de staat ontvangt?
Zoals ik al eerder heb aangegeven ben ik er niet blij mee als financiële instellingen met staatssteun variabele beloningen toekennen.
Op welke wijze bent u betrokken bij het besluit om aan de LeasePlan-directie zulke bonussen te verstrekken?
Ik ben niet betrokken geweest bij het besluit om aan de LeasePlan-directie deze variabele beloning toe te kennen. Hier gaat de Raad van Commissarissen over. Het afzien van variabele beloningen was ook geen voorwaarde in de garantieregeling, die destijds is afgesproken.
Garanties zijn volgens de regels van de garantieregeling alleen verstrekt aan instellingen die voldoende solvabel zijn. De garantieregeling had derhalve niet als doel de solvabiliteit van een instelling te verbeteren, maar richtte zich tot fundamenteel gezonde en levensvatbare instellingen, die liquiditeitsproblemen hadden omdat zij zichzelf niet meer konden financieren doordat de kapitaalmarkt voor niet-gegarandeerde leningen was opgedroogd. Daarnaast gold de voorwaarde dat garanties alleen verstrekt werden om aflopende schulden te herfinancieren. DNB toetste voorafgaand aan een garantietoekenning of er bij de instelling in kwestie een herfinancieringsbehoefte bestond. Het is dus niet zo dat LeasePlan dankzij de garantieregeling in staat is om variabele beloningen toe te kennen.
In hoeverre heeft u mee laten wegen dat LeasePlan in zeer ruime mate gebruik maakt van garantiestellingen van de overheid? In hoeverre was LeasePlan zonder deze garantiestellingen überhaupt in staat geweest bonussen uit te keren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan iets aan deze situatie te doen? Zo ja, wat? Bent u van plan het beleid ten aanzien van bonussen bij financiële instellingen die garantiestellingen van de overheid te ontvangen aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is met uw Kamer van mening dat financiële ondernemingen die staatssteun ontvangen uiterst terughoudend moeten omgaan met het verstrekken van bonussen. Op dit moment werkt het kabinet daarom aan een verdere integrale en samenhangende aanpak van de bonuscultuur bij banken en bij instellingen die staatssteun ontvangen. Ik ben bijvoorbeeld van plan een verbod op bonussen in te stellen voor financiële instellingen die in de toekomst staatssteun genieten. Ik heb daarnaast besloten het begrip staatssteun uit te breiden, zodat ook financiële instellingen die leningen met staatsgarantie gaan uitgegeven er ook onder vallen.
Voor het zomerreces zal ik een brief sturen, waarin de contouren van het kabinetsbeleid, dat zich richt op de korte termijn en op de lange termijn, op dit terrein worden geschetst. Hierin wordt ook ingegaan op uitvoering motie Van Vliet.2
Blokkades van Franse havens |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Ad Koppejan (CDA), Arie Slob (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de blokkade van Franse havens door Franse vissers waardoor Nederlandse vissers maandag 28 maart 2011 niet konden uitvaren?
Ja.
Klopt het dat er tussen 8 en 12 april 2011 weer een blokkade dreigt?
In de genoemde periode zijn er geen acties ondernomen tegen Nederlandse vissers. Nederlandse vissers hebben inmiddels aangeland op een daartoe door de Franse autoriteiten geadviseerde plaats in de haven van Boulogne sur Mer, alwaar ook toezicht van de gendarmerie is.
Klopt het dat Franse autoriteiten adviseren buitenlandse vissers tussen Calais en Duinkerken niet aan te landen en niet te vissen in het Oostelijk Kanaal en dat dit advies door de Nederlandse regering is overgenomen?
De Franse autoriteiten hebben op 30 maart de ambassade en het Ministerie geïnformeerd over mogelijke spanningen tussen Franse vissers en buitenlandse vissers in het Kanaal.
Ook hebben zij toen geadviseerd in verband met de intensiteit en het karakter van de acties tijdelijk geen visserijactiviteiten te ondernemen in Franse wateren dan wel aan te landen in Noord Franse havens. Een dergelijk advies is ook aan België en het Verenigd Koninkrijk gegeven. Vervolgens is de Nederlandse visserijsector hierover geïnformeerd.
Vanaf het begin is er intensief contact geweest met de Franse autoriteiten.
Na enkele dagen kon het advies daarom aangepast worden in het advies aan te landen in de door de Franse autoriteiten beveiligde buitenhaven in Boulogne sur Mer. Ik heb en marge van de Landbouw en Visserij Raad van 14 april jl. de situatie met de Franse delegatie besproken en daarbij het belang van een vrij verkeer van goederen en personen benadrukt. Afgesproken is op korte termijn een overleg met beide ministeries en beide sectoren te organiseren. Dit overleg zal deze of volgende week plaatsvinden. Ik zal opnieuw contact met mijn Franse ambtgenoot opnemen om de urgentie van de zaak aan te geven en het overleg te bespoedigen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse vissers in dit gebied volledig legaal actief zijn en visvergunningen hebben?
Het is de Nederlandse vissers toegestaan – uiteraard met respectering van de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid – in de betrokken wateren actief te zijn.
Blokkades van havens en het hinderen van visserij activiteiten acht ik in strijd met het Europese vrije verkeer. De informatie en de adviezen van Franse zijde werden gegeven uit overwegingen van voorzorg. Dit had juist als doel te vermijden dat Nederlandse vissers door Franse acties in de problemen zouden komen.
Hoe beoordeelt u de blokkades en het Franse advies in het licht van het Europese vrije verkeer voor goederen en personen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederlandse vissers die deze havens aan willen doen recht hebben op bescherming door de Franse autoriteiten?
Ja. De verstrekte adviezen zijn bedoeld om de veiligheid van Nederlandse vissers zo goed mogelijk te borgen.
Bent u bereid te bemiddelen in deze kwestie en uw Franse collega’s aan te spreken op de bereikbaarheid van de havens?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in verband met de urgentie van deze problematiek deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Herbewapening van terreurorganisatie Hezbollah |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de honderden wapenopslagplaatsen van terreurorganisatie Hezbollah in Zuid-Libanon?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Deze aanhoudende berichten over bewapening van Hezbollah zijn zorgwekkend. Het bezit van wapens in Libanon is op grond van VN-veiligheidsraadresolutie 1701 onderhevig aan de goedkeuring van en de controle door de Libanese overheid. In Zuid-Libanon is bewapening alleen toegestaan aan de Libanese strijdkrachten of UNIFIL.
De berichten vormen aanleiding voor Nederland zich sterk te maken voor de naleving van verplichtingen voortvloeiende uit VN-Veiligheidsraadresoluties. Daarmee is immers ook de veiligheid van Israël gewaarborgd.
Hoe verhouden deze opslagplaatsen zich tot de vigerende VN-resoluties waarin de herbewapening van Hezbollah volstrekt ontoelaatbaar wordt geacht?
Conform VN-Veiligheidsraadresolutie 1701 (verder: VNVR-resolutie 1701) is het bezit van wapens in Libanon onderhevig aan de goedkeuring van en de controle door de Libanese overheid. In Zuid-Libanon is bewapening alleen toegestaan aan de Libanese strijdkrachten of UNIFIL. Indien juist kunnen de bedoelde opslagplaatsen worden aangemerkt als een schending van voornoemde resolutie.
Is het waar dat deze wapenopslagplaatsen zoveel mogelijk zijn gebouwd in de buurt van ziekenhuizen, scholen en in woonwijken? Welke strategie van Hezbollah zit hierachter volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar, dat Hezbollah nu over drie keer zoveel raketten beschikt als vóór de oorlog met Israël in 2006? Wat betekent dit voor de veiligheid van Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft de controle door de VN van de naleving van haar eigen resoluties zo kunnen falen? Hoe heeft deze enorme herbewapening van Hezbollah onder het toeziend oog van de VN kunnen plaatsvinden?
Na het conflict tussen Israël en Hezbollah in de zomer van 2006 is het mandaat van UNIFIL uitgebreid met assistentie van de Libanese autoriteiten bij het weren van wapens en het ontwapenen van milities. Op 30 augustus 2010 heeft de VN-Veiligheidsraad unaniem besloten tot verlenging van de missie van UNIFIL met één jaar. Hierbij is nogmaals uitdrukkelijk gewezen op de verplichting van het instellen van een zone vrij van gewapende milities en wapens buiten controle van de staat in Zuid-Libanon. UNIFIL heeft ertoe bijgedragen dat het sinds 2006 rustig is gebleven in de regio.
UNIFIL steunt en assisteert, conform het mandaat, de Libanese strijdkrachten en beoogt daarmee de legitimiteit van de Libanese autoriteiten te versterken. Het Libanees leger (LAF) heeft de mogelijkheid om actief huiszoekingen te doen naar wapens. UNIFIL kan de LAF daarbij assisteren. Wanneer UNIFIL een wapenopslag vindt, wordt ook zorggedragen voor de inbeslagname van deze wapens door de LAF. Een vergelijkbare manier van samenwerking vindt plaats bij controle van schepen of controle aan de grens.
De aanhoudende berichten over de bewapening van Hezbollah zijn zorgwekkend en vormen aanleiding om de situatie in Libanon blijvend en nauwlettend in de gaten te houden.
Is het bericht waar, dat een substantieel deel van de bewapening van Hezbollah afkomstig is uit Syrië en Iran? Hoe kon er – mede onder toeziend oog van de VN – zo’n grootschalige wapensmokkel plaatsvinden naar Hezbollah? Wat heeft de VN hiertegen ondernomen en waarom heeft zij hierin gefaald?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat de internationale gemeenschap doen om deze wapenopslagplaatsen, die volstrekt strijd zijn met de VN-resoluties, zo snel mogelijk te ontmantelen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke acties heeft de VN ondernomen in reactie op de geconstateerde schendingen van de VN-resoluties? Op welke wijze zullen controle en bestrijding van wapensmokkel naar Hezbollah nu worden geïntensiveerd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke kanalen gaat u gebruiken om dit punt zo hoog mogelijk op de internationale agenda te plaatsen?
Nederland heeft recent de zorgen over het onderwerp overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als Michael Williams, de speciaal gezant van de SGVN. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VNVR-resolutie 1701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland blijft daarnaast waar mogelijk aandacht vragen voor het onderwerp. Een eerste gelegenheid hiervoor dient zich aan tijdens de a.s. Raad voor Buitenlandse zaken op 18 juli a.s. De Nederlandse ambassade in Washington brengt het onderwerp ondertussen geregeld op tijdens reguliere contacten met de Amerikaanse autoriteiten.
Libanon is verantwoordelijk voor de naleving van VNVR-resoluties. In een verklaring van 27 april jl. over de uitvoering van VNVR-resolutie 1559 (die handelt over de soevereiniteit van Libanon) sprak de SGVN zijn zorgen uit over de gevolgen van de proliferatie van wapens buiten controle van de staat en van de aanwezigheid van gewapende milities voor de vrede en veiligheid van Libanon. Hij riep de politieke leiders van Libanon op de soevereiniteit van hun land te versterken, Hezbollah om zich te ontwapenen en de verschillende partijen om het proces van de nationale dialoog te hervatten.
Wat gaat u, samen met de internationale partners, doen om de veiligheid van Israël zoveel mogelijk te garanderen en een nieuwe oorlog tussen Hezbollah en Israël te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
De situatie van Libische asielzoekers |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank ‘s Gravenhage van 4 maart jl., gepubliceerd op 31 maart jl., over de vreemdelingenbewaring van een Libische uitgeprocedeerde asielzoeker?1
Ja.
Is het waar dat de bewaring van de betreffende vreemdeling is opgeheven, omdat het vanwege de onzekere en slechte veiligheidssituatie in Libië niet verantwoord is vreemdelingen naar Libië uit te zetten, en er derhalve voor alle Libische vreemdelingen die moeten terugkeren naar hun land van herkomst op dit moment geen zicht op uitzetting is? Kunt u dit toelichten?
Op 4 maart 2011 heeft de rechtbank te ’s-Gravenhage geoordeeld dat de bewaring van de desbetreffende vreemdeling niet langer rechtmatig is. Hierop is de maatregel van bewaring direct opgeheven. De rechtbank kwam tot dit oordeel door de vele onzekerheden en de onduidelijkheid over de verdere ontwikkelingen ten aanzien van het overheidsgezag in Libië en het tijdsbeslag dat nodig is voor een stabilisering van de situatie aldaar. De rechtbank stelde derhalve vast dat geen reëel zicht meer bestaat op uitzetting van de vreemdeling binnen een redelijke termijn.
Onlangs is een besluit- en vertrekmoratorium aangekondigd voor Libische vreemdelingen (Kamerstukken II 2010/11, 19 637, nr. 1412). Het vertrekmoratorium heeft tot gevolg dat het vertrek naar Libië van deze Libische vreemdelingen tijdelijk wordt opgeschort en er ontstaat een recht op opvang met uitzondering van vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid, die moeten terugkeren naar een ander land dan Libië en Libische vreemdelingen op wie een Dublinclaim van toepassing is.
Betekent het voorgaande dat de vreemdelingenbewaring van alle Libische vreemdelingen die momenteel in de cel zitten, moet worden opgeheven? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel Libische vreemdelingen op dit moment in vreemdelingenbewaring zitten?
Thans zit één vreemdeling met de Libische nationaliteit in vreemdelingenbewaring. De reden dat de bewaring van deze vreemdeling niet is opgeheven is gelegen in het feit dat deze vreemdeling in uitvoering van de Dublin-verordening kan worden overgedragen aan een andere lidstaat.
Kunt u aangeven hoeveel Libische asielzoekers er op dit moment in Nederland verblijven? Hoeveel van hen bevinden zich in een lopende asielprocedure?
Uit het systeem (INDIS) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat er zich op de peildatum 1 mei 2011 circa 135 Libiërs in Nederland bevinden met een lopende asielprocedure. Dit betreft ook Libiërs die reeds voor het uitbreken van de conflicten in Libië een asielprocedure hadden lopen. Zoals ik reeds aan uw Kamer heb aangegeven, kunnen geen betrouwbare kwantitatieve gegevens worden gegeven over personen die in de illegaliteit buiten het zicht van de overheid verblijven. Hoeveel Libische ex-asielzoekers er naast de hierboven genoemde circa 135 in Nederland verblijven is daarom niet bekend.
Deelt u de mening dat het, vanwege de onveilige situatie in Libië die momenteel veel kenmerken heeft van een burgeroorlog, aangewezen is om ten aanzien van Libische asielzoekers een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen? Kunt u dit toelichten? Zijn andere Europese lidstaten tot zo’n moratorium overgegaan?
Zoals ik heb geantwoord bij vraag 2 en 3, heb ik een besluit- en vertrekmoratorium aangekondigd ten aanzien van asielzoekers met de Libische nationaliteit. Een besluit- en vertrekmoratorium is een juridisch instrument, eigen aan de Nederlandse vreemdelingenwetgeving. Andere lidstaten kennen dit juridisch instrument veelal niet. Mij is bekend dat in elk geval Noorwegen, Zweden, België en Denemarken geen Libische vreemdelingen uitzetten.
Is reeds sprake van een verhoogde asielinstroom in Nederland van Libische asielzoekers sinds de onrusten in Libië zijn begonnen? Is Nederland, net als Duitsland, bereid om Libische vluchtelingen op te nemen? Kunt u dit toelichten?
Vergeleken met de instroom in dezelfde periode in 2010 is er geen verhoogde instroom waar te nemen.
Zoals ik uw Kamer heb gemeld tijdens het algemeen overleg van 7 april 2011 heeft de UNHCR Nederland verzocht om steun op het terrein van hervestiging. Nederland heeft al geruime tijd geleden toestemming gegeven voor de hervestiging van enkele tientallen Eritrese vluchtelingen. Het gaat hierbij om vluchtelingen die in Libië gehuisvest waren en opgevangen werden. Daarnaast kan Nederland een beperkt aantal plaatsen binnen het bestaande quotum aanbieden aan de UNHCR.
In hoeverre zet u in op een Europese oplossing die zorgt voor een gelijkwaardige verdeling van de opname van extra Libische asielzoekers, waarbij ook de Oost-Europese landen hun verantwoordelijkheid nemen? Deelt u de mening dat de toestroom van Libische vluchtelingen spoedig een Europese aanpak vergt? Welke vorderingen zijn daaromtrent geboekt? Kunt u deze antwoorden toelichten?
De migratiestromen uit Noord-Afrika richting de Europese Unie kennen een gemengde samenstelling waarvan migranten met economische motieven een aanzienlijk deel uitmaken. Deze vaststelling is van belang voor de keuze van de te treffen maatregelen. Tijdens de JBZ-raad van 11 april jl. is door de Europese Commissie en de Raad bijvoorbeeld geoordeeld dat een activering van de richtlijn 2001/55 EG inzake tijdelijke bescherming van ontheemden niet aan de orde is (Kamerstukken II 2010/11, nr. 32 317, nr. 47). In haar Mededeling inzake migratie van 4 mei jl. heeft de Europese Commissie dit standpunt nogmaals bevestigd maar de Europese Commissie blijft, net als Nederland, de situatie in de Noord-Afrikaanse regio nauwlettend opvolgen.
Nederland zet in op een integrale Europese aanpak van de migratiestromen waarbij primair ingezet wordt op praktische ondersteuning van lidstaten wanneer er sprake is van een onevenredig hoge migratiedruk. Deze praktische ondersteuning moet vorm krijgen met gebruikmaking van het bestaande Europees instrumentarium zoals het EU-grensbewakingsagentschap Frontex en het Europees ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO). Daarnaast staan ook de migratiegerelateerde fondsen van de Europese Unie zoals onder meer het Europees Vluchtelingenfonds en het Buitengrenzenfonds ter beschikking van de lidstaten.
Inzet van de bestaande Europese instrumenten vindt nu al plaats. Een algemeen overzicht hiervan treft u onder meer in de brief van Commissaris Malmström van 5 april 2011 die tijdens het Algemeen Overleg van 26 april 2011 met uw Kamer is besproken en in de bovengenoemde Mededeling inzake Migratie.
Tijdens een extra bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken op 12 mei jl. is deze Mededeling over migratie besproken. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoorden van 11 mei jl. op de schriftelijke vragen over vorengenoemde bijeenkomst. De aanpak van de migratiestromen zal ook verder worden besproken tijdens de JBZ-raad van 9 en 10 juni as. Ook de Europese Raad van 24 juni a.s. zal uitgebreid stilstaan bij de migratiegevolgen van de situatie in Noord-Afrika.
Het bericht 'ROC achtervolgt klokkenluider' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «ROC achtervolgt klokkenluider»?1
Ja.
Wat is uw oordeel, als eindverantwoordelijk bewindspersoon, over de handelwijze in deze zaak van het toenmalige College van Bestuur en de toenmalige Raad van Toezicht?
Het College van bestuur heeft destijds opdracht gegeven om deze kwestie door Deloitte te laten onderzoeken. Dat vind ik positief. De toenmalige Raad van Toezicht heeft op dat moment niet hoeven ingrijpen, omdat het College van Bestuur al een onderzoek liet uitvoeren. Ik heb echter niet gewacht op de uitkomsten van dat onderzoek, maar de Auditdienst OCW een zelfstandig onderzoek laten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heb ik geoordeeld dat de subsidieverplichtingen voor ESF-gelden niet volledig zijn nageleefd en besloten de subsidie terug te vorderen.
Wat is uw reactie op het feit dat de betrokken docent stelt dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te weinig enthousiast heeft gereageerd op zijn signalen van fraude, omdat ook daar de opvatting zou heersen dat je niet teveel moest zeuren over moraliteit als het geld betrof dat uit «Europa» kwam, waar we toch al zoveel aan afdragen? Zo nee, waarom niet?
De mening van de signaalgever deel ik niet. Ik heb het signaal dat er gefraudeerd zou worden in relatie tot ESF-gelden bij het ROC uiterst serieus opgevat. Ik heb de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte, waar het ROC opdracht voor had gegeven, daarom ook niet willen afwachten, maar ik heb een zelfstandig onderzoek door de Auditdienst OCW laten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heb ik besloten de ESF-gelden terug te vorderen. Ik heb het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht van de uitkomsten van het onderzoek en de verdere afhandeling ervan.
Heeft naar uw oordeel het gegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem toendertijd niet heeft gereageerd op de signalen van de docent, te maken met het gegeven dat de toenmalige hoofdofficier van justitie enkele weken later werd benoemd in de Raad van Toezicht van de ROC? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft destijds wel gereageerd op de signalen. Op 25 juni 2007 heeft de docent een brief geschreven aan het arrondissementsparket in Arnhem met daarin de vraag of het antedateren van akten als strafbaar feit kan worden aangemerkt. Tijdens een telefonisch onderhoud op 27 juni 2007 heeft een medewerker van het parket in Arnhem de docent laten weten dat hij desgewenst aangifte kan doen van een strafbaar feit. Destijds heeft de docent echter geen noodzaak gezien voor het doen van aangifte. Op 20 december 2008 heeft de docent wel aangifte gedaan van valsheid in geschrift. De toenmalige hoofdofficier van justitie van het parket Arnhem heeft vervolgens de aangifte overgedragen aan het Functioneel Parket. Het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek heeft ertoe geleid dat het Functioneel Parket met het ROC Rijn IJssel te Arnhem een transactie is overeengekomen in de vorm van een boete van 35 000 euro vanwege valsheid in geschrifte (zie www.om.nl). Verder wordt zoals gezegd de te veel ontvangen subsidies terugbetaald (zie daaromtrent het antwoord op vraag 2 en vraag 3).
Wat is uw reactie op het feit dat de betrokken hoofdofficier vanaf medio 2007 wist van de ESF-fraude van de school en vervolgens aftrad? Hij trad vervolgens af. Kunt u aangeven of aftreden de enige manier van reageren is die een Raad van Toezicht als instrument heeft bij het toezien op een school? Kunt u aangeven welke reactie naar haar oordeel adequater was geweest? Zo nee, waarom niet?
De raad van toezicht van een instelling houdt toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is onder meer belast met het toezien op naleving van wettelijke verplichtingen en kan de leden van het college van bestuur benoemen, schorsen en ontslaan.
Hoe de Raad van Toezicht deze wettelijke taken uitvoert behoort tot diens verantwoordelijkheid, daar kan ik niet in treden.
De leden van de raad van toezicht hebben zitting in de raad op persoonlijke titel en oefenen hun functie zonder last of ruggespraak uit. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Het staat leden van de raad echter te allen tijde vrij om af te treden indien zij daartoe aanleiding zien. Een afweging daartoe is aan het betreffende lid. Het aftreden van een lid laat onverlet dat de raad van toezicht zijn taken kan en moet uitvoeren. Voor overig taken en bevoegdheden van de raad van toezicht verwijs ik u naar de branchecode «goed bestuur in de bve sector». Deze is sinds 1 januari 2009 van kracht is.
Kunt u aangeven waarom het toenmalige College van Bestuur niet om deze ESF-fraude aftrad, maar om een andere reden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Binnen de relatie van een raad van toezicht en (een lid van) het college van bestuur wordt besloten over het al dan niet aanblijven van het bestuur. Dat vraagt om afwegingen. Deze afweging hoeft mij niet meegedeeld te worden, omdat het de relatie college van bestuur – raad van toezicht betreft. In casu is de afweging van de leden van het college van bestuur en de raad van toezicht mij dan ook niet bekend.
Wat is uw oordeel over de pesterijen die onder het huidige College van Bestuur en de huidige Raad van Toezicht tegen deze docent doorgaan?
Laat ik voorop stellen dat ik welke pesterijen dan ook tegen signaalgevers verwerp. Signaalgevers dienen in alle vrijheid hun signaal naar buiten toe te kunnen brengen, zonder dat daar repercussies tegenover staan, zo ook in deze situatie. Ik kan niet beoordelen of er in dit geval werkelijk sprake is geweest van pesterijen. Als Minister van OCW kan ik echter niet treden in een arbeidsrelatie. Geschillen worden daarom beslecht middels het burgerlijk recht.
Kunt u, vanuit het perspectief van deze zaak reageren op het feit dat het bestuursmodel van ROC’s met een College van Bestuur en een Raad van Toezicht ligt naar het oordeel van velen aan de basis ligt van een cultuur waarin kleine en grote fraude, intimidatie van personeelsleden en het zoeken naar perverse prikkels gedijen? Kunt u hierop reageren vanuit het perspectief van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen verband tussen het bestuursmodel en het feit dat niet in alle opzichten voldaan is aan de subsidievoorwaarden voor ESF-gelden. Daarnaast houdt mijns inziens het bestuursmodel geen enkel verband met welke vermeende intimidatie van personeelsleden dan ook.
Goed bestuur houdt in het zodanig sturen en toezicht houden op een organisatie, dat een efficiënte en effectieve realisatie van doelstellingen alsmede het op een open wijze communiceren en verantwoording daarover afleggen ten behoeve van belanghebbenden, wordt gewaarborgd. Een belangrijk aspect van goed bestuur is derhalve het beschikken over een adequaat intern toezicht op een zelfstandig functionerend bestuur. Een adequate opzet en werking van raden van toezicht bij onderwijsinstellingen kan juist een bijdrage leveren aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van bekostigingsregelgeving. Met het voorliggende bestuursmodel wordt juist beoogd te voorkomen dat – ondanks medezeggenschap en ondanks richtlijnen in het bestuursreglement voor de uitoefening van overgedragen taken en bevoegdheden – een bezwaarlijke concentratie van macht optreedt door het ontbreken van voldoende «checks and balances». De scheiding van de rol van interne toezichthouder en die van bestuurder binnen instellingen beoogt juist een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van publieke middelen te leveren.
Het niet vergoeden van een kuur in Davos voor ernstig zieke longpatiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het gegeven dat verzekeraar Univé via een kort geding is gedwongen een kuur in Davos te vergoeden voor een ernstig zieke astmapatiënt waarvoor in Nederland geen goede behandeling voorhanden is?1
Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over een verstrekkingengeschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar noch over een uitspraak van de rechtbank hierover.
Onderkent u de gesignaleerde trend van de kliniek en de patiëntenvereniging Nederland Davos dat verzekeraars in toenemende mate de behandeling in het Nederlandse ziekenhuis in Davos weigeren, ondanks medisch adviezen van de behandelend specialist bij patiënten waar de behandeling in Davos een laatste redmiddel is? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Ik heb geen zicht op de mate waarin verzekeraars verstrekkingen aan verzekerden weigeren. Ik heb evenmin zicht op het aantal procedures dat bij de rechtbank hieromtrent wordt gevoerd en hoe deze uitpakken voor de verzekeraar danwel de verzekerde. Ik heb bij de SKGZ (Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen) navraag gedaan of zij op basis van de voorgelegde klachten en geschillen een trend zien. Het SKGZ herkent deze trend echter niet. Zij hebben sinds 2006 in zes kwesties betreffende een (voorgenomen) verblijf in het Nederlands Astmacentrum in Davos (NAD) bemiddeld. De Geschillencommissie heeft sinds 2006 geen bindende adviezen gegeven, er is op dit moment één geschil in behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraars vrijwel alle procedures als het gaat om behandeling van longpatiënten in Davos verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet ongepast dat Univé zegt het besluit van de rechter te respecteren maar haar beleid inzake Davos niet te veranderen? Is een zorgverzekeraar er niet om die zorg te vergoeden die «state of the art» is?
Opname en behandeling in een astmacentrum behoort tot een te verzekeren prestatie krachtens de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelgeving. Het CVZ heeft op verzoek van een zorgverzekeraar op 25 februari 2008 een uitspraak gedaan inzake de behandeling in het NAD. In dit advies geeft het CVZ aan dat de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt is voor de medische indicatie voor opname in een astmacentrum (of voor een medische behandeling van welke aard dan ook). Een medisch specialist kan de indicatie voor opname in een astmacentrum, of specifiek voor behandeling in het NAD, geven. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen, mede op basis van de medische indicatie van de medisch specialist, of een verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op opname en behandeling in het NAD. De individuele omstandigheden van het geval geven hierbij de doorslag en er mag een doelmatigheidsafweging worden gemaakt. In het bijzonder moet worden afgewogen of ambulante begeleiding niet voldoende is. Voor opname in het NAD geldt overigens dat het hebben van een allergie voor huisstofmijt een doorslaggevende rol kan spelen. Het NAD is namelijk zo hoog gelegen dat hier de huisstofmijt niet kan leven.
Wat acht u uw rol in deze? Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun rol als zorgverzekeraar die het belang van de patiënt centraal hoort te stellen?
Zoals ik aan heb gegeven in mijn reactie op vraag 1, ga ik niet over geschillen tussen zorgverzekeraars en verzekerden. De rechten van de verzekerde zijn vastgelegd in de zorgpolis, dat is de overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zorgverzekeraar waarin de gesloten zorgverzekering is vastgelegd. De zorgverzekering moet voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld. Indien zich een (verstrekkingen)geschil voordoet tussen een verzekeraar en een verzekerde, kan de verzekerde terecht bij de SKGZ. Ook de weg naar de rechtbank staat open.
Is het wenselijk de criteria op grond waarvan patiënten in aanmerking komen voor behandeling in het astmacentrum in Davos nader te preciseren om willekeur te voorkomen? Dient niet de indicatiestelling van de specialist doorslaggevend te zijn?2 Kunt u uw standpunt nader toelichten?
De indicatiestelling van de specialist is een belangrijk, maar niet zonder meer doorslaggevend, criterium voor vergoeding uit de Zvw. De uitspraak van het CVZ biedt mijn inziens voldoende kader voor de zorgverzekeraar. Zie ook mijn beantwoording op vraag 4.
Mishandeling van vrouwen in Irak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Is het feit, dat op grond van artikel 41 van het Irakese Wetboek van Strafrecht mishandeling van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan een onderwerp dat met de Irakese autoriteiten aangekaart wordt op bilateraal en op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?1
Ja, dat is een onderwerp dat met de Iraakse autoriteiten wordt aangekaart, zowel op bilateraal als op Europees niveau. Geweld tegen vrouwen is een prioriteit binnen het Nederlands- en EU-mensenrechtenbeleid. Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de EU-richtsnoeren (2008) op het gebied van geweld tegen vrouwen. De EU-taakgroep Geweld tegen vrouwen die de implementatie van de richtsnoeren bevordert, heeft de situatie ten aanzien van geweld tegen vrouwen in zo’n 100 landen, waaronder Irak, in kaart gebracht. Er zijn actiepunten door de EU opgesteld om de situatie in deze landen voor het bestrijden van geweld tegen vrouwen te verbeteren. In Irak moedigt de EU, onder andere vanwege het bestaan van wetgeving zoals artikel 41 van het Iraakse wetboek van Strafrecht, de autoriteiten aan om de situatie van vrouwen te verbeteren en het geweld tegen vrouwen te bestrijden. Ook wordt het Iraakse Ministerie voor Mensenrechten, dat verantwoordelijk is voor het onderwerp vrouwenrechten, aangespoord om data te verzamelen en te publiceren m.b.t. gender based violence. Op bilateraal niveau steunt de Nederlandse ambassade in Bagdad verschillende projecten op het gebied van capaciteitsopbouw waardoor vrouwen beter voor hun rechten kunnen opkomen zoals bij huiselijk geweld. Zo wordt er binnen een project een mobiel team ingezet dat vrouwen juridisch kan ondersteunen, wordt er een website en radioprogramma gemaakt met informatieverstrekking speciaal voor vrouwen en worden trainingen gegeven aan imams en politieagenten met als focus non-agressie tegen vrouwen.
Bent u op de hoogte van de arrestatie en marteling van jeugdactivisten Alaa Nabil, Salah Muhsin en Haidar Shihab Ahmad van de February 25 Group (een jeugdbeweging in Irak) tijdens demonstraties in Bagdad op het Al Tahrir Plein en het feit dat Haidar Shihab Ahmad tot op heden vastgehouden wordt op een onbekende plek? Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de arrestanten?2
Ik ben op de hoogte van de arrestatie van genoemde personen en de mishandeling in detentie van Alaa Nabil. Op 18 april vernam ik van de vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq dat Alaa Nabil en Saleh Muhsin inmiddels zijn vrijgelaten. Haidir Shihab Ahmad en een ander lid van de February 25 Group, Firas Ali, zitten nog vast op een onbekende plek. OWFI en de February 25 Group hebben nog geen contact met hen kunnen krijgen.
Bent u ervan op de hoogte dat de kritische vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq, die steun ontvangt uit het Nederlandse MDG3 Fonds, onder druk wordt gezet door de Irakese overheid vanwege deelname aan de protesten en haar werkzaamheden en dat de Iraakse veiligheidsdiensten een inval hebben gepleegd op het kantoor van deze organisatie op 21 maart van dit jaar? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrechtmatige invallen en druk op de Organisation for Women’s Freedom te stoppen?3
Mij was nog niet bekend dat vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq (OWFI) onder druk werd gezet vanwege recente protesten en dat op 21 maart j.l. de Iraakse veiligheidsdiensten een inval hebben gepleegd op het kantoor van de organisatie.
Activiteiten van het OWFI worden o.a. gesubsidieerd vanuit het MDG3 fonds. In november 2010 heeft OWFI een voorlopige rapportage van hun resultaten ingediend. Hierin hebben zij aangegeven dat ze erin zijn geslaagd al hun activiteiten uit te voeren zoals gepland. Er heeft onlangs nog contact plaatsgevonden over een mogelijke verhoging van hun subsidie in 2011.
Hierover wordt binnenkort een besluit genomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en OWFI hebben regelmatig contact. OWFI heeft informatie aangaande de inval op 21 maart van dit jaar niet gedeeld.
De omstandigheden waarin OWFI haar werk doet zijn moeilijk, maar zij beschouwen dit als een gegeven en zijn zich bewust van het feit dat ze hun strategieën en methoden vaak moeten aanpassen. Desalniettemin zijn de voorlopige resultaten positief. Een succesvol voorbeeld is het oprichten van Freedom Space Radio die dagelijks uitzendingen verzorgt en zo het bewustzijn voor vrouwenrechten in Irak verhoogt en de bevolking aanmoedigt hierin te participeren.
Nederland zal de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU-verband blijven aanspreken op het belang van een onafhankelijk opererend maatschappelijk middenveld en het verbeteren van de mensenrechtensituatie in het algemeen. Nederland, de EU en de VN hebben de Iraakse regering op zijn verantwoordelijkheid gewezen de wensen en klachten van de demonstranten serieus te nemen en de huidige politieke spanningen vreedzaam op te lossen.
Het bericht dat aan illegale vreemdelingen geld wordt geboden om hen Nederland te doen verlaten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Is het waar dat aan uitgeprocedeerde vreemdelingen soms duizenden euro’s worden geboden om hen er toe te bewegen om Nederland te verlaten?
In een beperkt aantal gevallen wordt aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een financiële bijdrage geboden. De gemiddelde bijdrage die door de DT&V in dit kader van 2007 tot en met 31 maart 2011 is verstrekt, bedraagt ongeveer € 840,–.
Uitgeprocedeerde en illegale vreemdelingen die zelfstandig vertrekken met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) kunnen in aanmerking komen voor ondersteuning uit het REAN (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands)-programma. Deze ondersteuning bestaat ondermeer uit hulp bij (en financiering van) het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten, een vliegticket en ondersteuning op de luchthavens in Nederland en het land van herkomst. Daarnaast kunnen uitgeprocedeerde asielzoekers bij zelfstandig vertrek door IOM, op grond van de REAN en de «Herintegratie regeling terugkeer» in aanmerking komen voor financiële ondersteuning. Deze bedraagt € 1 750 per volwassene en € 880 per minderjarige.
Deelt u de mening dat deze werkwijze de onwil om Nederland te verlaten bij uitgeprocedeerde vreemdelingen alleen maar zal vergroten, omdat zij beseffen dat weigering om mee te werken aan terugkeer financieel lonend is?
Nee, ik deel deze mening niet. De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. De financiële bijdrage dient om eventuele belemmeringen bij het vertrek weg te nemen. Alvorens over te gaan tot de verstrekking van een financiële bijdrage maakt de DT&V een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
Kunt u aangeven hoe vaak het vanaf 2007 is voorgekomen dat aan uitgeprocedeerde vreemdelingen geld is geboden teneinde hen Nederland te doen verlaten en kunt u tevens aangeven welk bedrag hiermee tot nu toe in totaal is gemoeid?
Vanaf 2007 tot en met 31 maart 2011 is door de DT&V aan circa 265 vreemdelingen een financiële bijdrage verstrekt. Het totaalbedrag van deze verstrekkingen bedraagt circa € 222 325,–. Ik merk hierbij op dat indien deze vreemdelingen langer in Nederland zouden hebben verbleven, dit de Nederlandse samenleving ook geld zou hebben gekost.
Bent u eveneens met mij van mening dat uitgeprocedeerd zijn voor een vreemdeling simpelweg inhoudt dat hij ons land dient te verlaten en dat ingezet dient te worden op het daadwerkelijk vertrek van dergelijke vreemdelingen zonder dat zij met soms zeer forse bedragen uit de zak van de Nederlandse belastingbetaler worden beloond? Zo neen, waarom niet?
Een vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De DT&V kan echter het verstrekken van een financiële bijdrage in voorkomende gevallen als middel aanwenden om hiermee het vertrek van de vreemdeling te realiseren, dan wel te bespoedigen.
Kunt u aangeven of deze praktijk ook in andere Europese landen bestaat? Bent u, wanneer dit niet het geval is, met mij van mening dat dergelijke praktijken het zeer onwenselijke effect hebben dat ons land in vergelijking met andere landen veel aantrekkelijker wordt als land van bestemming voor vreemdelingen? Zo nee, waarom niet?
In diverse andere Europese landen bestaan vergelijkbare praktijken. Ook in bijvoorbeeld België, Zweden, Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk (geen limitatieve opsomming) kunnen vreemdelingen ondersteuning krijgen bij de terugkeer naar land van herkomst. Hoewel de mogelijkheden niet geheel overeenkomen is het niet de ervaring dat Nederland om die reden aantrekkelijker is als land van bestemming.
Het bericht dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een dag per week alleen een vegetarische lunch aanbiedt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vegetarische lunch splijt Haagse raad».1
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie meedoet aan de EatGreendag waardoor er één dag in de week een vlees- en visvrije lunch wordt geserveerd? Zo ja, wie heeft daar mee ingestemd?
Het ministerie van EL&I heeft in de actieweek van EatGreen at work in februari 2011 op de locatie Prins Clauslaan 8, de voormalige hoofdzetel van LNV, de vegetarische maaltijden extra onder de aandacht gebracht middels het promotiemateriaal van EatGreen at work. Binnen het departement wordt dagelijks een vegetarische maaltijd aangeboden naast de reguliere maaltijd.
De departementsambtenaren hebben dus vrije keuze om een maaltijd te kiezen. Het aanbod van reguliere en vegetarische maaltijden is vastgelegd in het contract dat is gesloten met de cateraar en staat los van de actie EatGreen at work.
Zijn er meer overheidsinstanties die meedoen aan de EatGreendag? Zo ja, welke?
Ik heb geen overzicht van andere overheidsinstanties die aan de EatGreendag meedoen.
Deelt u de mening dat wel of geen vlees eten aan een individu moet worden overgelaten en dat de overheid zich hier niet in zou moeten mengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt dan toch plaats bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er geen sprake is van betutteling dan wel een opgelegde keuze door het departement. De departementsambtenaren zijn vrij de maaltijd van hun keuze te nemen. Binnen het departement is echter wel een aanzienlijke vraag naar vegetarische maaltijden. Zo’n 30/40% van de maaltijden die verkocht worden, is vegetarisch. Hier is dus sprake van een vraaggestuurd aanbod.
Bent u bereid deze betutteling direct af te schaffen in overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat deze opstelling van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tot de verworpen motie-Thieme2, waarin zij opriep tot een vermindering van de vleesproductie en -consumptie als inzet voor klimaatonderhandelingen? Waarom voert het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een verworpen motie uit?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat scholen steeds minder geld over houden |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer scholen een negatief financieel resultaat hebben?1
Bij brief van 20 januari 2011 (260053) heb ik u geïnformeerd over de financiële jaarcijfers van het primair en voortgezet onderwijs. Hierin heb ik geschetst dat het primair onderwijs in 2009 inderdaad voor het eerst een negatief financieel exploitatie resultaat heeft. Vermindering van opgebouwde vermogens is alleen mogelijk met negatieve exploitatieresultaten. Ik beschouw het daarom niet per definitie als problematisch wanneer scholen tijdelijk een negatief resultaat behalen. Scholen kunnen zo beschikbare middelen uit hun vermogen inzetten voor de onderwijsexploitatie (primair proces, bv extra leerkrachten) of om onderwijsvoorzieningen uit te breiden (bv lesmateriaal, ICT, enz.) waarbij de onderwijskwaliteit op een doelmatige wijze wordt versterkt. Uiteraard is het niet de bedoeling dat instellingen financieel gezien in de gevarenzone terechtkomen. Daarom is het risicogerichte toezicht van de Inspectie van het Onderwijs er mede op gericht tijdig die instellingen te signaleren waarbij zich dat zou kunnen (gaan) voordoen.
Hoe komt het dat het primair onderwijs in zijn geheel 14 miljoen euro meer heeft uitgegeven dan ontvangen? Waar is dit geld aan uitgegeven?
Zoals in bovengenoemde brief is gemeld, is er vooral veel geïnvesteerd in materiële vaste activa als schoolborden, meubels en lesmethoden. Daarnaast merk ik op dat scholen niet altijd goed anticiperen op lange termijnontwikkelingen. Het maken van meerjarenbegrotingen is nog geen gemeengoed binnen het primair onderwijs. Zo kan het gebeuren dat de leerlingenaantallen dalen, terwijl dat zich niet vertaalt in de personele bezetting. Ik zet daarom ook sterk in op het verbeteren van de financiële deskundigheid binnen het primair onderwijs.
Hoeveel van de scholen voor primair onderwijs met een negatief financieel resultaat hebben dit kunnen opvangen met reserves? Voor hoe lange tijd is het opeten van de eigen reserve een optie? Wat is de oplossing voor deze scholen op lange termijn?
De scholen met een negatief exploitatieresultaat hebben dit op kunnen vangen met hun reserves. Scholen in het primair onderwijs hebben, zoals de Commissie Don al constateerde, een relatief ruime vermogenspositie. Zij moeten echter op tijd starten met het maken van de juiste keuzes in relatie tot de financiële positie op de langere termijn om problemen in de toekomst te voorkomen.
Hoeveel scholen hebben een negatief financieel resultaat, maar niet voldoende eigen reserve om het negatieve financieel resultaat op te vangen?
Het komt sporadisch voor dat scholen in financiële problemen komen. Er zijn dan verschillende mogelijkheden. Bijna altijd zoeken scholen naar oplossingen voordat de financiële problemen zover komen, dat ze niet meer op te lossen zijn. Schoolbesturen kunnen gaan samenwerken met anderen of fuseren. Een klein aantal scholen maakt gebruik van schatkistbankieren, maar dat wijst niet noodzakelijkerwijs op financiële problemen. In de afgelopen jaren gaat het om gemiddeld één school per jaar die in de financiële problemen komt.
Hoeveel scholen komen in de problemen door een negatief financieel resultaat? Hoe zijn deze over Nederland verdeeld?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de analyse dat de bekostiging voor het primair onderwijs ontoereikend is, nu blijkt dat in 2009 de personele kosten met 9% en de lasten voor huisvesting met 18% zijn gestegen, terwijl de rijksbijdrage slechts met 8% is gestegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de bekostiging voor het primair onderwijs naar boven bij te stellen, zodat basisscholen zich niet in de schulden hoeven te steken om personeel uit te betalen en de kachel te laten branden in de winter?
Er is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de materiële kosten in relatie tot de ontwikkeling van de bekostiging. Daarnaast laat ik onderzoeken wat de ontwikkeling is geweest van de gemiddelde personeelslast waarop de personele bekostiging is gebaseerd en de daadwerkelijke loonkosten. Over de resultaten van deze onderzoeken zal ik u in mijn brief die ik tijdens het AO over de lumpsumbekostiging heb toegezegd informeren. Deze brief is op 26 april jongstleden aan u toegezonden.
Hoe lang kunnen de tekorten in het primair en voortgezet onderwijs nog worden opgevangen door rente-inkomsten over opgebouwde reserves?
Het is aan de onderwijsinstellingen om tijdig maatregelen te nemen die de financiële continuïteit waarborgen. De Inspectie van het Onderwijs houdt er toezicht op wanneer een instelling op grond van de daartoe geëigende kengetallen in de gevarenzone zou kunnen verkeren. Ik ben van mening dat de hoogte van de lumpsum toereikend is om dat op verantwoorde wijze te kunnen doen. Het is belangrijk dat de sector de financiële deskundigheid bevordert. Ik ben in gesprek met de PO-Raad daarover en constateer dat het Plan van Aanpak «Eerst kiezen, dan delen» een goede stap voorwaarts is. Scholen moeten beter in staat zijn om meerjarenbegrotingen te maken, om daarmee hun personeelsplanning en financiële planning beter vorm te geven in relatie tot opbrengst gericht werken.
Hoe doorbreekt u de trend dat steeds minder scholen in het primair en voortgezet onderwijs een positief financieel resultaat halen, aangezien dit aantal tussen 2006 en 2009 is gedaald van driekwart van alle scholen naar nog maar de helft?
Van een trend die doorbroken moet worden is geen sprake. Gemiddeld gesproken is het niet gewenst als een sector meerjarig een positief financieel resultaat laat zien, want dat zou betekenen dat structurele middelen die zijn bedoeld voor het onderwijs niet daaraan besteed worden. Overigens geldt voor nagenoeg alle onderwijsinstellingen dat zij niet in financiële problemen verkeren en kwalitatief goed onderwijs leveren.
Bent u bereid meer geld in het onderwijs te investeren voordat nog meer scholen en daarmee de onderwijskwaliteit in de problemen komen door tekortschietende financiering vanuit het rijk? Zo nee, waarom laat u het onderwijs aan haar lot over?23
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van een tekortschietende financiering. De meeste scholen komen goed uit met de beschikbare middelen. Daarnaast zijn er scholen die tekenen vertonen van «ruime» middelen – en daarnaar doet de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek naar aanleiding van het rapport van de commissie Don – en scholen die tekenen vertonen van «krappe» middelen. De lumpsumbekostiging betekent dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële huishouden. Daar hoort bij dat zij keuzes en een meerjaren begroting moeten maken. Ik merk te vaak dat dit niet gebeurt. Daardoor hebben scholen meer leerkrachten in dienst, dan je op grond van hun leerlingenaantallen zou verwachten. Daarom investeer ik ook in het verbeteren van de financiële deskundigheid.
Het bericht dat illegale vreemdelingen geld wordt geboden om te vertrekken |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Hoeveel beleidsvrijheid heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) om uitgeprocedeerde vreemdelingen een vertrekpremie te geven?
Op grond van artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is de minister bevoegd om, bij uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting als bedoeld in artikel 63, tweede lid, Vreemdelingenwet, alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland van toepassing is. De IOM verleent daarbij ondersteuning, en in voorkomende gevallen ook een financiële ondersteuningsbijdrage bij terugkeer (zie ook het antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de DT&V maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling belemmeren. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, die overigens niet valt aan te merken als «vertrekpremie», in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
De hoogste financiële bijdrage die aan een individuele vreemdeling is verstrekt, bedraagt circa € 5 600,–. Deze bijdrage is in 2009 verstrekt aan een vreemdeling die met behulp van dit bedrag een bedrijf heeft opgestart in zijn land van herkomst.
Welke criteria worden hierbij gehanteerd en wat is het maximum wat aan een uitgeprocedeerde vreemdeling is meegegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de regeling niet het risico op willekeur? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van het vertrektraject wordt door de regievoerder van de DT&V met de vreemdeling besproken wat de mogelijkheden en knelpunten zijn voor het vertrek. Wanneer de betrokken vreemdeling aangeeft dat er financiële knelpunten zijn die het vertrek in de weg staan en er geen andere, doelmatiger wijze van vertrek mogelijk is, kan de DT&V in individuele gevallen een bijdrage, met in achtneming van het gestelde in het antwoord op vragen 2 en 3, overwegen. Ik meen met deze werkwijze een zorgvuldige afweging te maken per individuele zaak en ben van mening dat hierdoor niet het risico bestaat op willekeur.
Hoe verhoudt deze regeling van DT&V zich tot de regeling van de Internationale Organisatie voor Migratie in Nederland (IOM) voor uitgeprocedeerden die vrijwillig vertrekken? Overstijgt het geboden geldbedrag van DT&V dat van het IOM?
De DT&V en de IOM werken nauw met elkaar samen op het gebied van zelfstandige terugkeer. De DT&V verwijst vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten actief door naar de IOM.
De IOM kent verschillende regelingen waarbij de assistentie zowel in cash als in natura kan worden aangeboden. Het gemiddelde bedrag van circa € 840,– dat vanaf de start in 2007 tot en met 31 maart 2011 door de DT&V is verstrekt, ligt aanzienlijk lager dan de bijdrage die door de IOM aan ex-asielzoekers kan worden aangeboden. De IOM kan, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en het moment waarop de vreemdeling besluit gebruik te maken van de IOM-ondersteuning, een financiële ondersteuning bieden van € 1 750,– per volwassene of alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 880,– per kind dat deel uit maakt van het gezin.
Deelt u de mening dat de regeling van DT&V er voor kan zorgen dat uitgeprocedeerden niet meer vrijwillig willen vertrekken, maar afwachten totdat ze kunnen onderhandelen met DT&V, om zo een beter geldbedrag te kunnen krijgen? Deelt u de mening dat dit een mogelijk aanzuigende werking kan hebben?
Nee. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, is ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de IOM van toepassing. Al sinds 1991 kunnen vreemdelingen met ondersteuning van de IOM vertrekken. Daarnaast zijn reeds jaren, al dan niet doelgroepspecifieke, aanvullende mogelijkheden gecreëerd om zelfstandig vertrek extra te stimuleren. Van deze vormen van ondersteuning is vooralsnog niet gebleken dat er sprake is van een aanzuigende werking. Daar waar dit vermoeden wel bestaat worden onderdanen uit die landen uitgesloten.
Daarnaast kan de DT&V maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling in de weg staan. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen. Het aanbieden van een financiële bijdrage moet noodzakelijk én wenselijk zijn ter fine van het vertrek van de betreffende vreemdeling. Gelet op het specifieke karakter van de ondersteuning van DT&V luidt het antwoord op het tweede deel van vraag 6 eveneens: «nee». Ik verwacht niet dat daar een aanzuigende werking van uitgaat. Ik heb niet de ervaring dat Nederland hierom aantrekkelijker is als land van bestemming.
Jellinek Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Luxe Jellinek versus povere Dios Yudami»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over Jellinek Curaçao en hetgeen hierover gewisseld is tussen de Kamer en de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?2
Ja.
Herinnert u zich dat Jellinek Retreat in het kader van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen ruim 600 000 euro aan subsidie van Nederland heeft ontvangen om kennis over verslaving over te brengen en om lokaal werkgelegenheid te creëren? Herinnert u zich tevens dat de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de toezegging aan de Kamer heeft gedaan dat zij er zorg voor zou dragen dat bij Jellinek Curaçao naast de verslaafde de rijke Nederlandse ondernemers, advocaten en mediafiguren die het momenteel trekt ook lokale Curaçaose verslaafden terecht zouden kunnen en dat Jellinek Retreat een bijdrage zou leveren aan het verbeteren van de ondermaatse lokale verslavingszorg? Wat is volgens u de stand van zaken met betrekking tot deze toezeggingen en het bereiken van deze doelen?
Ja, ik ben bekend met de voorwaarden bij de toekenning van de subsidie voor de realisatie van de kliniek. Een deel van de bijdrage vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) wordt ingezet om kennis over verslaving over te brengen. De bijdrage uit het PSNA is echter primair bedoeld ter bevordering en diversificatie van de economie van Curaçao, en heeft niet als hoofddoel het verbeteren van de verslavingszorg op Curaçao.
Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Tot nu toe heeft uitwisseling van medewerkers plaatsgevonden tussen Klinika Caprilese en de moederorganisatie van Jellinek Curaçao in Nederland, Stichting Arkin. Er zijn tevens diverse trainingssessies en workshops gehouden in het kader van intensieve kennisuitwisseling met Fundashon pa Maneho di Adikshon (FMA). Met deze laatste organisatie wordt ook een preventieproject uitgevoerd op scholen. FMA steunt de komst van Jellinek Retreat en verwelkomt toekomstige samenwerking.
Met betrekking tot de werkgelegenheid die het subsidieproject zou genereren informeer ik u dat er op dit moment 8 lokale krachten zijn, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. Het betreft huishoudelijk personeel, verpleegsters en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
Hoe beoordeelt u in dit kader de observaties dat de luxe in Jellinek Retreat in schril contrast staat met het zwaar verwaarloosde inloophuis «Dios Yudami», dat het van de door Jellinek Curaçao toegezegde steun aan het Fundashon Maneho di Adikshon nooit is gekomen en dat de aanwezigheid van Jellinek niets heeft opgeleverd voor de lokale verslavingszorg op Curaçao? Hoe beoordeelt u de stelling dat de aanwezigheid van Jellinek op het eiland geen bijdrage levert aan de lokale werkgelegenheid omdat slechts zeer weinig van de personeelsleden (namelijk «de kokkin» en «het kamermeisje») van Antilliaanse afkomst zijn? In welke mate maken lokale verslaafden gebruik van Jellinek Retreat en wordt het personeel lokaal geworven?
Ieder land binnen het Koninkrijk is verantwoordelijk voor het eigen beleid op het gebied van verslavingszorg. Hierdoor kunnen er verschillen in de kwaliteit van de zorg ontstaan.
Zoals in het antwoord van vraag 3 beschreven heeft de aanwezigheid van de Jellinek Retreat positieve effecten voor de lokale verslavingszorg op Curaçao. Tussen Jellinek en FMA is tussen juli 2010 en februari 2011 van intensieve kennisoverdracht sprake geweest, met als resultaat meer kennis voor het FMA ten aanzien van onder andere het formuleren van behandeldoelen, behandelplannen en het evalueren daarvan, en trainingen in het uitvoeren van intervisie, empatisch luisteren en feedback geven.
Wat betreft de herkomst van de verslaafden die tot nu toe zijn behandeld is het merendeel afkomstig uit Nederland, een deel is afkomstig uit Curaçao maar ook uit andere landen zoals de Verenigde Staten, Zwitserland, Italië, Luxemburg en België.
Deelt u de mening dat het niet het doel van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen was om een afkickkliniek op Curaçao te subsidiëren die alleen Nederlandse elite trekt en slechts toegevoegde waarde heeft voor die doelgroep? Deelt u de mening dat Jellinek Curaçao – gezien de subsidie die het heeft ontvangen en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden – in tegenstelling tot wat nu het geval is wel degelijk een bijdrage dient te leveren aan de lokale verslavingszorg en het bevorderen van de lokale werkgelegenheid?
Zoals ook vermeld in de evaluatie van het PSNA die ik u per brief van 5 juli 2010 heb toegestuurd (kenmerk 2010–0000424387) is de doelstelling van PSNA tweeledig:
Bij de subsidieverlening is een aantal voorwaarden gesteld waaraan Jellinek Retreat moet voldoen om een zo positief mogelijke impact op Curaçao mogelijk te maken. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen 3 en 4 wordt hier op dit moment in belangrijke mate aan voldaan.
Op welke wijze gaat u de toezeggingen gedaan door de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestand doen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Jellinek Retreat wel een bijdrage gaat leveren aan de lokale verslavingszorg en aan de werkgelegenheid op Curaçao? Bent u bereid om de subsidie van 600 000 euro terug te vorderen als Jellinek Retreat zich hier niet voor gaat inzetten? Zo nee, waarom niet?
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die pas na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
De berichten over de kosten van openingsfeestjes |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten over de kosten van openingsfeestjes?1
Ja.
Kunt u de bedragen die in het artikel genoemd worden bevestigen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van alle openingsevenementen van snelwegen over de afgelopen drie jaar?
Ja, ik verwijs hierbij naar de wobbeschikking die ook op internet is verschenen:
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2011/04/06/wob-verzoek-kosten-openingshandelingen.html
Kunt u een overzicht geven van alle uitgaven over 2010 van de verschillende ministeries aan dergelijke evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten?
In de financiële administratie van de ministeries worden de kosten voor evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten niet als zodanig herkenbaar vastgelegd. Het is dan ook niet mogelijk om een dergelijk overzicht op te stellen zonder dat dit gepaard gaat met grote kosten en een lange doorlooptijd.
Bent u bereid (strengere) richtlijnen op te stellen voor bedragen die ministeries en andere overheidsinstanties mogen spenderen aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer mag de Kamer die verwachten?
Nee, elk ministerie moet zijn eigen afweging kunnen maken voor het houden van representatieve momenten. Dit zal altijd maatwerk blijven.
Bij het aantreden van het nieuwe kabinet heeft de minister van I&M aan Rijkswaterstaat de opdracht gegeven om dit soort evenementen te versoberen. Zo blijven de openingsevenementen nog steeds een waardevol instrument naar onze omgeving, terwijl tegelijkertijd soberheid en doelmatigheid centraal staat.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verschillende ministeries in het jaarverslag, om te beginnen over 2010, verantwoorden welke bedragen er aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten uitgegeven zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze bedragen worden niet systematisch bijgehouden (zie vraag 4), het bijhouden er van zou een onevenredig grote administratieve lastendruk voor de ministeries met zich meebrengen.
Het bericht 'Hbo kan best zonder subsidie' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hbo kan best zonder subsidie»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het verschil in bekostiging tussen reguliere hogescholen en particuliere hogescholen, die zonder subsidie veel beter in staat zijn studenten na vier jaar hun diploma te laten halen?
Het bekostigen van hoger onderwijs is een overheidstaak waarmee de overheid beoogt het opleidingsniveau van de (beroeps)bevolking te vergroten. Binnen het stelsel van hoger beroepsonderwijs geldt een weloverwogen en wettelijk verankerd onderscheid tussen publiek bekostigd en niet publiek bekostigd maar wel geaccrediteerd hoger beroepsonderwijs. Voor beide geldt als vereiste dat de kwaliteit van het onderwijs moet worden gegarandeerd (accreditatie) als waarborg voor het civiel effect van diploma’s en graden. Daarnaast gelden voor het publiek bekostigd hoger beroepsonderwijs regelingen voor toegankelijkheid. toelating en het wettelijk collegegeld, doelmatigheid en financiële verantwoording en verder bijv. medezeggenschap. Het geaccrediteerde, niet publiek bekostigd onderwijs heeft op de in de vorige zin genoemde punten meer vrijheid doordat zij zich niet hoeven te houden aan de regels die alleen voor de publiek bekostigde instellingen gelden.
De laatste bijzin van de vraag bevat een meer specifieke verwijzing naar de Hogeschool Geesteswetenschappen Utrecht. Deze hogeschool verzorgt echter geen hoger beroepsonderwijs dat geaccrediteerd is. De Hogeschool Geesteswetenschappen Utrecht behoort niet tot het wettelijk geregelde stelsel van hoger beroepsonderwijs, waarvoor immers accreditatie vereist is.
Door het ontbreken van accreditatie is onduidelijk welk kwalitatief niveau de opleidingen (en de afsluitende diploma’s) hebben.
Deelt u de mening dat dit artikel aantoont dat reguliere hogescholen in ieder geval veel subsidiegelden verspillen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat het reguliere beroepsonderwijs met al dat overbodige subsidiegeld doet en binnen welke termijn wordt de kamer hierover geïnformeerd?
Ik deel deze mening niet.
De stelling in het artikel dat instellingen slechts 20% van hun geld aan het primaire proces besteden, weerspiegelt mijns inziens niet de realiteit. In 2007 is de rapportage van het in opdracht van de HBO-raad en VSNU uitgevoerde onderzoek «benchmark overhead universiteiten en hogescholen» aan de toenmalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden. De definitie voor overhead in dit rapport is gebaseerd op het aantal fte’s in de primaire processen (onderwijs en onderzoek) en het aantal fte’s in overige functies en deze is in overleg tussen OCW en de ho-instellingen overeengekomen.
Voor het Ministerie van OCW is dit een duidelijke benadering die ook draagvlak heeft binnen het onderwijsveld. Uit de rapportage kwam naar voren dat in het hoger beroepsonderwijs het percentage aan zuivere overhead 24,5% was. De omvang van de zuivere overhead bij universiteiten bedroeg 25,3%.
Begin 2011 heeft de HBO-raad het onderzoek opnieuw laten uitvoeren op basis van de gegevens over 2009. Het percentage zuivere overhead in het hoger beroepsonderwijs is nu 25,8%. Ik wacht het rapport van de HBO-raad met belangstelling af. De VSNU is op dit moment bezig met de voorbereiding van een herhaling van de benchmark.
Er wordt van onderwijsinstellingen verwacht dat zij doelmatig omgaan met de beschikbare middelen voor het primaire proces, te weten het verzorgen van onderwijs.
Ik vind een overheadpercentage van ongeveer 25% wel te hoog.
Met de ho-instellingen ga ik in het kader van de meerjarenafspraken ook afspraken maken over de wijze waarop een vermindering van overhead gerealiseerd kan worden. De middelen die een vermindering oplevert kunnen weer ingezet worden voor het primaire proces.
In dit kader is tijdens het wetgevingsoverleg van 21 maart 2011 over het wetsvoorstel «Ruim baan voor talent» motie 32 253, nr.15 ingediend, waarmee de Tweede Kamer zich erover heeft uitgesproken dat de Algemene Rekenkamer onafhankelijk onderzoek dient te doen naar overhead in het Nederlands hoger onderwijs. Deze motie is dinsdag 28 maart 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.
Een homoseksuele Iranese cartoonist die door de IND niet wordt geloofd |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over een homoseksuele Iranese cartoonist die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet wordt geloofd en wordt beschuldigd van plagiaat?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mogelijk is dat een cartoonist een vergelijkbare cartoon kan tekenen als een andere columnist zonder dat zij van elkaars tekeningen afweten?
Ja, dit is mogelijk.
Deelt u voorts de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is en Nederland op de bres moet springen indien deze vrijheid onder druk staat in binnen- en buitenland?
Ja. In de onlangs aan uw Kamer gestuurde actualisering van de Mensenrechtenstrategie2 is de vrijheid van meningsuiting als één van de prioritaire aandachtsgebieden binnen het mensenrechtenbeleid aangemerkt. Nederland schenkt al jaren bilateraal, in multilaterale fora en via projectsteun veel aandacht aan de bevordering van de vrijheid van meningsuiting wereldwijd.
Deelt u de mening dat cartoonisten die hun leven niet zeker zijn in het land van herkomst in Nederland moeten kunnen rekenen op bescherming?
Ja. De huidige regelgeving biedt mijn inziens voldoende mogelijkheden tot bescherming.
Op basis van welke informatie komt u tot de conclusie dat er sprake is van plagiaat?
Hoewel ik in beginsel niet in de openbaarheid in kan gaan op individuele zaken, wil ik hierover, gelet op de aandacht voor deze zaak in de media en het beeld dat hierdoor is ontstaan, melden dat betrokkene tijdens het nader gehoor verklaringen heeft afgelegd die twijfel opriepen over de authenticiteit van zijn werk.
En op basis van welke informatie komt u tot de conclusie dat deze jongeman gelet op zijn geaardheid en politieke opvattingen geen risico’s loopt in het land van herkomst?
De betrokken vreemdeling heeft inmiddels beroep ingediend tegen het besluit waarbij zijn asielaanvraag werd afgewezen. Gelet op het feit dat deze zaak onder de rechter is, acht ik het nu niet wenselijk nadere informatie te verstrekken.
Hoe beoordeelt u het besluit van de IND om de asielaanvraag van deze jongeman af te wijzen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het besluit van de IND inzake deze zaak in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De biedingsstrijd om NYSE Euronext |
|
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Biedingstrijd om NYSE Euronext»?1
Ja.
Wat vindt u van deze biedingstrijd? Op welke wijze bent u, als minister van Financiën, betrokken bij deze strijd? Op welke wijze zijn andere relevante instanties, zoals DNB en AFM2 hierbij betrokken? Over welke mogelijkheden en bevoegdheden beschikt u ten aanzien van deze strijd?
Het Ministerie van Financiën, noch DNB en AFM zijn betrokken bij de biedingstrijd. Ten aanzien van deze biedingstrijd heeft de minister van Financiën ook geen bevoegdheden. Op de verschillende voorziene biedingprocedures zijn Duits en Amerikaans recht van toepassing. Pas wanneer de betrokken partijen een verzoek doen om een verklaring van geen bezwaar, al dan niet gecombineerd met een wijziging van de vergunning, zullen het Ministerie, DNB en AFM een rol gaan spelen in het proces dat kan leiden tot hun samengaan.
Is het waar dat de Wft (art 5:32d) voorschrijft dat u een verklaring van geen bezwaar moet verlenen alvorens eigendomsverhoudingen in de marktexploitant (NYSE Euronext) kunnen worden gewijzigd? De vvgb wordt verleend tenzij onder meer (art 5:32 lid 2 sub c Wft) «de handeling een bedreiging voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de gereglementeerde markt zou kunnen vormen», wanneer en onder welke omstandigheden is dit volgens u aan de orde?
Ja. Artikel 5:32d, tweede lid, van de Wft bevat drie criteria waaraan de directe of indirecte gekwalificeerde deelneming getoetst moet worden. De verklaring van geen bezwaar mag er niet toe niet leiden dat :
Deze criteria zijn nader uitgewerkt in de Beleidslijn verklaringen van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming in een marktexploitant op grond van artikel 5:32d Wft (Stcrt. 2008, 27). De criteria uit de beleidslijn laten onverlet dat bij elke aanvraag opnieuw onderzocht moet worden of er nog andere factoren zijn die ertoe kunnen leiden dat een verklaring van geen bezwaar op grond van de criteria in artikel 5:32d, eerste lid van de Wft niet afgegeven kan worden.
Wat vindt u van de scenario’s dat er een splitsing voor Euronext Amsterdam dreigt, dat de optiebeurs mogelijk in handen komt van ICE en de aandelenmarkt in handen van de Nasdaq, of dat er een fusie met het Deutsche Börse aankomt? Deelt u de mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam niet wenselijk is?
Bent u op de hoogte van het feit dat er afspraken liggen met Deutsche Börse waaruit volgt dat de hoofdkantoren van een eventuele fusiebeurs in Frankfurt en New York zullen zijn gevestigd?
Wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat indien zo’n splitsing of fusie plaatsvindt? Wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid in de kring dienstverleners rondom de beurs zoals advocaten, banken, consultants etc.? Op welke wijze wordt met al deze belangen rekening gehouden?
Wat zijn de financiële risico’s van zo’n splitsing of fusie? Wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse financiële landschap? Wat zijn de gevolgen voor aandeelhouders en andere belanghebbenden? Wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse clearing verkeer? Op welke wijze houdt u hier zicht op?
Verslaafdenzorg voor welgestelde Nederlanders in het luxueuze Jellinek Retreat Curaçao |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Is het waar dat de afkickbehandeling in het Jellinek Retreat Curaçao per patiënt voor vier weken 17 000 euro kost, waarvan 14 000 wordt betaald door de zorgverzekering?1
Jellinek Retreat Curaçao heeft laten weten dat de intramurale behandeling in de afkickkliniek € 16 500 per vier weken kost.
De Zorgverzekeringswet kent werelddekking. Dit betekent dat een verzekerde ook bij een zorginstelling in het buitenland de zorg kan ontvangen die tot de te verzekeren prestaties behoort. Alle Nederlanders met een Nederlandse zorgverzekering krijgen, na verwijzing door hun huisarts, verslavingszorg vergoed omdat verslavingszorg onderdeel is van het basispakket. Omdat het basispakket werelddekking heeft wordt ook verslavingszorg buiten Nederland vergoed tot een bedrag conform Nederlandse maatstaven.
In de zorgverzekeringsovereenkomst tussen verzekeringsplichtige en zorgverzekeraar kan zijn bepaald dat niet de volledige kosten van de behandeling worden vergoed, maar slechts een bepaald percentage daarvan. Een verzekerde kan nooit meer kosten vergoed krijgen dan de tarieven zoals deze door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn vastgesteld.
Overigens is het kabinet voornemens de werelddekking buiten de EU af te schaffen. Dit voornemen is vastgelegd in het regeerakkoord.
Is dit bedrag vergelijkbaar met de kosten van behandeling in een afkickkliniek in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze kliniek zich profileert als een kliniek waar welgestelden zich kunnen laten opnemen?2 Is de hoge eigen bijdrage van 3000 euro exclusief vliegticket bedoeld om deze kliniek exclusief te houden?
Jellinek Retreat Curaçao geeft aan dat de clientèle bestaat uit patiënten met een inkomen van vanaf gemiddeld anderhalf á twee maal modaal.
Vindt u dit een voorbeeld van luxezorg voor rijken? Kunt u een toelichting op uw antwoord geven?
De verzekerde zorg die nodig is om van een verslaving af te raken acht ik geen luxezorg en is om die reden dan ook opgenomen in het basispakket. De locatie waar deze zorg wordt aangeboden is niet alledaags en wijkt daarmee af van wat tot nu toe gebruikelijk was. In Nederland zijn een aantal soortgelijke klinieken als Jellinek Curaçao aanwezig. Het gaat daarbij om Solutions in Voorthuizen en U-Centre in Epen.
Is het waar dat verslaafden uit Curaçao het hele bedrag zelf moeten betalen, waardoor opname in deze afkickkliniek voor verslaafden van het eiland onbereikbaar is?1 Is het waar dat rijke Nederlanders luxezorg op Curaçao krijgen, terwijl lokale verslaafden slechts een matras op de grond krijgen?3
Zoals reeds aangeven bij de beantwoording van Kamervragen van 9 april 2010 over dit onderwerp kan in beginsel iedereen zich voor behandeling in de Jellinek Retreat aanmelden, inclusief lokale verslaafden. Voor allen geldt eenzelfde tarief. In eerste instantie is de kliniek echter gericht op de markt voor medisch toerisme en niet op lokale verslaafden.
Op Curaçao maakt de verslavingszorg geen onderdeel uit van het verzekerde pakket waardoor de zorg met eigen middelen betaald moet worden. Wel is er aanbod van gratis opvang en zorg voor verslaafden op Curaçao. De verslavingszorg is een autonome aangelegenheid voor de verschillende landen binnen het Koninkrijk. Hierdoor kunnen verschillen in kwaliteit en beschikbaarheid ontstaan van de geleverde zorg.
Bent u van mening dat hier sprake is van ongelijkheid, enerzijds tussen Nederlanders onderling en anderzijds tussen rijke Nederlanders en inwoners van Curaçao?
Ja, dat is het gevolg van onderscheidende regelgeving en verzekeringspakketten als gevolg van de autonomie van elk van de landen in het Koninkrijk. Deze vorm van verslavingshulp staat open voor een ieder die de kosten die hiermee gepaard gaan kan en wil betalen. Voor lokale verslaafden in Nederland en lokale verslaafden in Curaçao staat de reguliere verslavinghulp in de betreffende landen ter beschikking.
Is het waar dat het Jellinek Resort Curaçao is betaald met financiële ondersteuning vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen, op voorwaarde dat het personeel voor ten minste 60% uit Antillianen zou bestaan, inclusief functies binnen de onderneming voor hoog opgeleiden, zoals artsen?4
Het Jellinek Resort Curaçao heeft financiële ondersteuning ontvangen vanuit het PSNA-programma. Eén van de voorwaarden was dat het bedrijf minimaal 14 medewerkers in dienst zou hebben waarvan 7 lokale personeelsleden, waaronder één lokale arts. Alle medewerkers met een daartoe relevante functie worden getraind in onder andere kennis over verdovende middelen, motiverende gespreksvoering, bejegening, cognitieve gedragstherapie, somatiek en bedrijfsveiligheid.
Wordt op dit moment aan die voorwaarde voldaan? Klopt de waarneming dat «het kamermeisje en de kokkin zo’n beetje de enige Antillianen zijn die in de kliniek werken»?1 Zo ja, is het waar dat er geen uitbetaling van het PSNA-fonds heeft plaatsgevonden, zoals toegezegd door uw voorganger?4
Zoals aangegeven bij vraag 7 moeten bij afronding van het project 14 medewerkers in dienst zijn, waarvan 7 lokaal. Op dit moment heeft men 8 lokale werknemers in dienst, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. In totaal heeft het Jellinek Resort Curaçao 25 medewerkers in dienst. De 8 lokale werknemers bestaan uit huishoudelijke krachten, verpleegkundigen en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
Het molesteren van journalisten door moskeebezoekers |
|
Joram van Klaveren (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «MTNL: cameraploeg belaagd bij moskee Utrecht»?1
Kunt u uiteenzetten of de Omar Al Farouk moskee te Overvecht geld ontvangt of heeft ontvangen van het Libische regime? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre deelt u de opvatting van de NVJ (Nederlandse Vereniging van Journalisten) zoals verwoord in het rapport «Horen, zien en schrijven» uit 2003 dat journalisten vakmatig op een andere wijze verslag dienen uit te brengen over allochtonen dan over autochtonen?
In hoeverre zijn de daders al gearresteerd en in het gevang gegooid?
Hoeveel gewelddadige incidenten tussen gelovigen en journalisten deden zich de afgelopen 10 jaar voor bij kerken en synagogen?