Het bericht dat een substantieel deel van de ziekenhuisbestuurders in 2009 meer verdiende dan de Balkenendenorm en het door de sector vastgestelde maximale inkomen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat vooral ziekenhuisbestuurders in 2009 meer zijn gaan verdienen?1
Ik ken het bericht. De bron waarop het bericht zich baseert, de «Rapportage inkomensgegevens van bestuurders van zorginstellingen uit de jaarverslagen-2010» is door mij opgesteld en aan de Kamer aangeboden (TK 30 111, nr. 52, blg 93799). Die publicatie gebruik ik voor de onderstaande beantwoording.
Wat vindt u ervan dat een substantieel deel van deze bestuurders in 2009 meer verdiende dan de norm die deze ziekenhuisbestuurders zichzelf hebben opgelegd?
In paragraaf 2.3 van de genoemde rapportage staat dat de Beloningscode Bestuurders in de zorg (BBZ), op 1 september 2009 door de achterbannen van toezichthouders en bestuurders in de zorg is geaccordeerd en dat die alleen geldt voor nieuwe contracten. Daardoor kon die nieuwe norm in 2009 nog niet normstellend zijn voor de inkomens van de zittende zorgbestuurders. Naleving van de «BBZ-norm» was in 2009 de facto dus niet mogelijk.
Hoe staat u ten opzichte van de constatering dat in 2009 meer dan de helft van de zorgbestuurders een inkomen had boven de Balkenendenorm?
Uit de aangehaalde paragraaf 2.3 van de rapportage blijkt dat de Balkenendenorm een norm is die niet in de zorg wordt toegepast en dat die ook te globaal is om te worden toegepast. Die is immers onafhankelijk van de omvang van de instelling en van de complexiteit van het productieproces, van de functiezwaarte dus. Juist om die reden is de BBZ ontwikkeld, Die houdt wél rekening met de diversiteit aan functiezwaartes van de verschillende zorgbestuurders én met de in de zorg bestaande salarisgebouwen die in de zorgcao’s zijn vastgelegd voor niet-zorgbestuurders.
Uit de tabel 4 van de rapportage blijkt overigens dat 19% van de zorgbestuurders boven de Balkendenorm uit kwam en dus niet «meer dan de helft».
Welke middelen staan u ter beschikking om de inkomens van de zorgdirecteuren naar beneden bijgesteld te krijgen?
Een formeel instrumentarium om de inkomens in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren bestaat nog niet. De ontwikkeling ervan vergde grote zorgvuldigheid omdat het een complex bestuurlijk en juridisch probleem is. De wordingsgeschiedenis van het instrumentarium, waar de Kamer van begin af aan bij betrokken is, is gestart met de adviesaanvraag erover bij de commissie-Dijkstal.
Het resultaat, het wetsvoorstel voor de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren, heeft de in casu verantwoordelijke minister, die van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op 14 januari 2011 aan de Kamer aangeboden (TK 32 600).
Hoe gaat u de in november 2010 aangenomen motie Wolbert2 uitvoeren, waarin de inkomensnorm voor zorgbestuurders wordt vastgelegd op de Balkenendenorm? Kan de Kamer daar na het Kerstreces een brief over ontvangen?
De motie zal bij de behandeling van het wetsvoorstel aan de orde kunnen komen.
De Mediawet in Hongarije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van het aannemen van een omstreden «Mediawet» door het Hongaarse parlement, waardoor onder andere een Media-Autoriteit in het leven wordt geroepen die in staat wordt gesteld boetes op te leggen aan journalisten en media die niet «moreel» of «objectief» berichten1, waardoor volgens de OVSE op ernstige wijze Hongaarse media in hun vrijheid beperkt worden2 en waar leden van de regeringspartij alle zetels van de bestuursraad innemen?3
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u tevens op de hoogte van de drastische hervormingen door de Hongaarse regering in de financiële sector, waaronder belastingen op banken, energie- en telecombedrijven en detailhandel, die met name buitenlandse investeerders en bedrijven, ook afkomstig uit EU-landen, treffen?
Ja, ook hiervan ben ik op de hoogte.
Bent u van mening dat de nieuwe mediawet in Hongarije strijdig is met Artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), erkenning waarvan een voorwaarde is voor toetreding tot de Europese Unie, of dat deze strijdig is met andere aspecten van Europese regelgeving?
Persvrijheid en onafhankelijke media zijn belangrijke verworvenheden en fundamentele mensenrechten in de EU. Ze bevorderen vrijheid van meningsuiting, dragen bij aan het aan de kaak stellen van mensenrechtenschendingen en geven mensen een vrije stem in het democratisch proces.
Als de nieuwe Mediawet in Hongarije inderdaad strijdig is met de Europese regelgeving of het EVRM dan zal Hongarije hierop aangesproken worden.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting op deze manier een makkelijke speelbal van politici en opiniemakers kan worden die de nieuwe mediawet vooral aangrijpen om hun eigen mening te promoten en anderen het zwijgen op te leggen?
Zie onder 3.
Bent u bezorgd over dergelijke ontwikkelingen die plaatsvinden in een EU-lidstaat?
Nederland is inderdaad bezorgd over dergelijke ontwikkelingen binnen een EU-lidstaat. De nieuwe Hongaarse media geeft niet de juiste signalen af.
Hoe ziet u deze ontwikkelingen in het licht van het aanstaande EU-Voorzitterschap van Hongarije?
Zoals gesteld geven deze ontwikkelen niet de juiste signalen af over de Europese waarden en normen.
De Hongaarse Minister President Orban heeft toegezegd dat als de nieuwe Mediawet strijdig blijkt te zijn met het EU-aquis en/of het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de wet aangepast zal worden. Ik wacht de uitwerking van deze toezegging met belangstelling af.
Of de nieuwe wet inderdaad strijdig is met het EU-acquis, zal worden bezien door de Commissie. Zoals bekend, kan de Commissie wanneer er sprake is van een schending door een lidstaat van het EU-acquis, een inbreukprocedure starten.
Zult u samen met uw EU-collega’s de Hongaarse regering scherp wijzen op de verplichting EU-regelgeving in acht te nemen?
De Commissie en de individuele EU-lidstaten hebben een verantwoordelijkheid Hongarije aan te spreken wanneer aangegane verplichtingen niet worden nagekomen.
De verkiezingen in Wit-Rusland |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent op de hoogte van de recente onrust na de verkiezingen in Wit-Rusland, met name de arrestatie van de presidentskandidaten Nikolaj Statkevitsj, Grigori Kostoejev en Andrei Sannikov1 en van talloze journalisten en mensenrechtenactivitsten, die celstraffen tot vijftien jaar riskeren voor hun deelname aan protesten tegen de verkiezingsuitslag?2
Ik ben op de hoogte van het oneerlijke verloop van de presidentsverkiezingen op 19 december jl., zoals door OVSE-waarnemers geconstateerd, en het gewelddadig optreden van de Belarussische autoriteiten. Zoals in mijn verklaring op 20 december jl. gemeld, veroordeel ik dit ten zeerste. Daarnaast keur ik de invallen bij NGO’s en de arrestaties die daar zijn verricht af. Ook de EU heeft bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid, Catherine Ashton, de ontwikkelingen in Belarus veroordeeld.
Bent u tevens op de hoogte van de berichtgeving van de OVSE-verkiezingswaarnemers over het ondemocratische verloop van de verkiezingen in Wit-Rusland en de telling van de stemmen?3 Wat is de positie van de Nederlandse regering met betrekking tot de verkiezingsuitslag in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen over het lot van de gearresteerde en nog steeds vastzittende politici, journalisten, mensenrechtenactivisten en betogers en het geweld dat tegen demonstranten gebruikt wordt? Bent u eveneens van mening dat dit repressieve gedrag onacceptabel is? Zo ja, zult u bij de ambassadeur van Wit-Rusland deze arrestaties en dit geweldsmisbruik streng veroordelen?
De arrestatie en behandeling van demonstranten baren mij grote zorgen. Ik vind het gebruikte geweld en de detentie onaanvaardbaar. Op 20 december jl. heb ik de Belarussische autoriteiten opgeroepen om arrestanten direct vrij te laten. Dit heb ik ook aan de Belarussische ambassadeur laten overbrengen. Ook de toegang van arrestanten tot medische en juridische voorzieningen en de mogelijkheid voor EU-diplomaten hen te bezoeken, is daarbij nadrukkelijk bepleit.
Welke aanvullende maatregelen zult u nemen om de Nederlandse afkeuring over de arrestaties en de ondemocratische verkiezingen te onderstrepen, al dan niet in EU-verband?
Ik vind dat de EU het opnieuw invoeren van een inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen – dat sinds oktober 2008 was opgeschort – moet overwegen. Dit in aanvulling op de geldende financiële sancties. Op 23 december jl. heb ik de Hoge Vertegenwoordiger voor het buitenlandbeleid van de EU, Catherine Ashton, verzocht nadere stappen van de EU tegen het Belarussische regime te formuleren, vooral als vrijlating van arrestanten uitblijft.
De gevolgen van de wijze van bekostiging van het Voortgezet Algemeen Volwassenonderwijs voor het werkleeraanbod van jongeren |
|
Mirjam Sterk (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 23 lid 1 onderdeel a van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), waarin staat dat een jongere geen recht heeft op een werkleeraanbod, indien hij of zij onderwijs volgt dat uit Rijkskas wordt bekostigd?
Ja.
In hoeverre kan Voortgezet Algemeen Volwassenenonderwijs (Vavo) volgens u beschouwd worden als een opleiding die wordt bekostigd uit Rijkskas?
Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (Vavo) kan worden beschouwd als een opleiding die wordt bekostigd uit ’s Rijks kas, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wet investeren in jongeren.
Wat is volgens u de implicatie van het feit dat Vavo niet expliciet wordt genoemd in artikel 7.3 lid 1 waarin opleidingen genoemd staan die geen recht geven op een werkleeraanbod? Betekent dit dat de Vavo inderdaad een opleiding is die uit Rijkskas wordt bekostigd?
In artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) wordt Vavo onder a expliciet genoemd. Alle in artikel 7.3.1 WEB genoemde opleidingen worden bekostigd uit ’s Rijks kas, dus ook Vavo. In de WIJ is het uitgangspunt dat een werkleeraanbod niet samengaat met een opleiding bekostigd uit ’s Rijks kas. In artikel 23, tweede lid, van de WIJ, wordt hierop een uitzondering gemaakt. Op grond van dat artikel bestaat er wel een recht op een werkleeraanbod bij het volgen van opleidingen zoals Nederlands (als tweede taal) en sociale redzaamheid. De uitzondering die artikel 23 van de WIJ maakt, geldt niet voor Vavo.
Wat is volgens u dan de implicatie van artikel 2.3.1 en 2.3.3 van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, alsmede artikel 14 van de Wet op het participatiebudget, waarin juist staat dat Vavo geen opleiding is die uit de Rijkskas bekostigd wordt? Volgt hieruit dan ook dat de Vavo juist een opleiding is die niet uit de Rijkskas bekostigd wordt?
Noch uit de artikelen 2.3.1 en 2.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs noch uit artikel 14 van de Wet participatiebudget kan de conclusie worden getrokken dat Vavo een opleiding is die niet uit ’s Rijks kas wordt bekostigd. Deze artikelen regelen slechts dat «opleidingen educatie» genoemd in artikel 7.3.1 WEB (waaronder Vavo) mede via een uitkering aan gemeenten op grond van Wet participatiebudget worden bekostigd. De Wet participatiebudget bepaalt op welke wijze deze middelen voor «opleidingen educatie» (waaronder Vavo) zijn bestemd en worden verdeeld.
Is het u bekend dat uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat er de nodige onduidelijkheid bestaat ten aanzien van de vraag of Vavo uit ’s Rijkskas mag worden bekostigd? Bent u van plan om deze onduidelijkheid weg te nemen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het is mij duidelijk dat er bij de uitvoeringspraktijk vragen leven zoals in deze Kamervragen verwoord. Ik ben voornemens om hier aandacht aan te besteden in de eerstkomende Verzamelbrief aan colleges van burgemeester en wethouders.
Bent u ervan op de hoogte dat het recht op en de aanvaarding van een werkleeraanbod door een jongere conform de Wet WIJ een noodzakelijke voorwaarde vormt om ook inkomensvoorziening op grond van de WIJ te ontvangen? In hoeverre betekent dit volgens u ook dat de jongere die onderwijs volgt dat bekostigt wordt uit Rijkskas geen recht heeft op inkomensondersteuning?
Ja. Het recht op inkomensvoorziening op grond van de WIJ is gekoppeld aan het accepteren en uitvoeren van een werkleeraanbod. Als een jongere uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, bestaat geen recht op een werkleeraanbod. Er bestaat dan ook geen recht op inkomensvoorziening op grond van de WIJ.
Staatsbosbeheer |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Staatsbosbeheer mee doet aan acties tegen het regeringsbeleid inzake natuur?1
Ja.
Vindt u het normaal dat een zelfstandig bestuursorgaan dat volledig gefinancierd wordt door de staat meedoet aan protesten tegen de regering?
Staatsbosbeheer is een zelfstandig bestuursorgaan met als wettelijke taak het beheren van de objecten om de natuur- en landschapswaarden in stand te houden, dan wel te ontwikkelen. Voor mij is van belang dat Staatsbosbeheer binnen deze taakomschrijving opereert en op loyale wijze uitvoering geeft aan het kabinetsbeleid.
Welke stappen zet u om zulke onzinnige acties door Staatsbosbeheer te beëindigen? Hoe zorgt u ervoor dat Staatsbosbeheer zich gaat concentreren op zijn taak om met de aan hem ter beschikking gestelde middelen zo efficiënt mogelijk de prachtige natuurgebieden te beheren?
In het reguliere overleg met Staatsbosbeheer zal ik de betrokkenheid van Staatsbosbeheer bij dergelijke acties in de toekomst agenderen. Voorts zal ik mij laten informeren over de overwegingen van Staatsbosbeheerom deel te nemen aan genoemde actie. Op basis daarvan zal ik mij over een dergelijke gedragslijn in deze beraden.
Deelt u de opvatting van Natuurmonumenten dat er zonodig entree geheven moet worden bij natuurgebieden om tekorten bij het natuurbeleid te verminderen?2
De opvatting van Natuurmonumenten plaats ik in het kader van reageren op het regeerakkoord, waarin ook voor het natuur- en landschapsbeleid de nodige maatregelen zijn aangekondigd. Het rijksoverheidsbeleid is er tot nu toe op gericht dat toegang tot de natuur zo laagdrempelig mogelijk moet zijn. In het regeerakkoord staat aangekondigd dat het natuur- en landschapsbeleid wordt gedecentraliseerd. Het is dus aan de provincies om hier in de toekomst een standpunt over in te nemen.
Kunt u inzage geven in de salarissen van directies van natuurorganisaties die geld van het Rijk krijgen?
Ja.
Veel natuurorganisaties, waaronder Natuurmonumenten en de 12 Landschappen, zijn lid van de VFI-brancheorganisatie van goede doelen. Deze leden onderschrijven de code van goed bestuur van goede doelen, zoals destijds is opgesteld. Deze code schrijft onder andere voor dat de norm van beloning voor directeuren is afgeleid van het beloningsgebouw van de Rijksoverheid. Bovendien dienen deze beloningen in de jaarverslagen te worden vermeld.
In het jaarverslag van Natuurmonumenten over het jaar 2009 staat vermeld dat de directeur een beloning ontvangt van € 132 000. De beloning van directeuren van de 12 Landschappen wordt gebaseerd op de CAO bos en natuur en bedraagt maximaal € 87 415 (exclusief de mogelijkheid van het bestuur om de directeur eenmalig een bonus toe te kennen).
Staatsbosbeheer is als overheidsorganisatie geen lid van de VFI-branche organisatie voor goede doelen. De beloning van de directeur Staatsbosbeheer wordt ook in het jaarverslag van de organisatie vermeld. In het jaarverslag 2009 staat dat de beloning van de directeur in € 167 262,– bedraagt. Inclusief het werkgeversdeel van de pensioenlast € 191 022,–, zoals ook al vermeld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Gerven over de bezoldiging van Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer, die uw Kamer 8 februari ontvangen heeft.
Is het waar dat de directie van Staatsbosbeheer een salaris heeft ver boven de «Balkenendenorm»? Waarom is dit? Wat zijn de salarissen inclusief alle emolumenten?
Zie antwoord vraag 5.
Ligt het niet eerder voor de hand dat er, gelijk aan de actie die de regering heeft ingezet om de salarissen van directies van ontwikkelingsorganisaties onder de Balkenendenorm te brengen een soortgelijke actie wordt ingezet voor de directies van natuur- en milieuorganisaties die subsidie van het rijk krijgen, zodat een zo groot mogelijk deel van hun budget naar de natuur gaat?
Nee. Dit is, gezien het antwoord op vraag 5 en 6, niet nodig.
Vrouwelijke inburgeraars die leren voor huisvrouw en niet voor een baan |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inburgeringscursus geen huishoudschool»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vrouwelijke migranten gestimuleerd moeten worden om te participeren op de arbeidsmarkt, omdat dat dat ten goede komt aan hun economische zelfstandigheid en dit arbeidspotentieel benut kan worden met het oog op de vergrijzing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dat te bevorderen?
Ja. Het doel van inburgering is om migranten, zowel vrouwen als mannen, economisch en/of maatschappelijk zelfredzaam te maken. Het huidige inburgeringsstelsel, waarin de inburgering vaak wordt gecombineerd met een duaal component, én de vormgeving van het inburgeringsexamen ondersteunt deze doelstelling.
Deelt u de mening dat inburgeringstrajecten mensen zoveel mogelijk moeten toeleiden naar een betaalde baan of het opzetten van een eigen bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Inburgering moet mensen zoveel mogelijk toerusten om op de arbeidsmarkt en/of in het maatschappelijk leven zelfstandig te kunnen functioneren. Daartoe kent de inburgering, naast het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving, thans vier profielen: Werk, OGO (Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs), Ondernemerschap en Maatschappelijke Participatie.
Bent u het eens met E-Quality (Kenniscentrum voor Emancipatie) en Scala (Expertisecentrum voor Emancipatie en Participatie) dat het inburgeringsprofiel Opvoeding, Gezin en Onderwijs (OGO) vrouwen teveel benadert als huisvrouw of vrijwilliger en niet als vrouwen met arbeidspotentieel die economisch zelfstandig willen zijn? Zo ja, wat gaat daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening van E-Quality niet. Ik onderschrijf de stelling dat ook vrouwelijke inburgeraars kennis moeten hebben van de arbeidsmarkt.
In het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving zitten arbeidsmarkt gerelateerde onderwerpen. Dit onderdeel is verplicht voor iedere inburgeraar, ongeacht het examenprofiel. Daarnaast wordt in ieder inburgeringsprofiel aandacht besteed aan taalhandelingen die betrekking hebben op Werk Zoeken.
In het inburgeringsprofiel OGO wordt specifiek aandacht besteed aan taalhandelingen die gekoppeld zijn aan de domeinen opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs. Ouders met opgroeiende kinderen hebben er ook belang bij om zich te kunnen redden in contact met docenten van de school over de voortgang of loopbaankeuze van hun kind. Daarnaast is er aandacht voor taalhandelingen die betrekking hebben op het zoeken naar werk, solliciteren of het voeren van een gesprek over arbeidsvoorwaarden.
Hoeveel mannen en vrouwen volgen het inburgeringsprofiel OGO?
Van de deelnemers aan het examenprofiel OGO is 87% vrouw en 13% man.
Klopt de stelling van E-Quality dat veel vrouwen bij hun intake automatisch in het lesprofiel OGO worden geplaatst? Zo nee, kunt u dat beeld ontkrachten?
Nee. De cijfers over deelname aan het inburgeringsexamen laten een ander beeld zien. Vanaf 2007 tot heden heeft 52% van de vrouwelijke inburgeraars het inburgeringsexamen met het examenprofiel Werk afgelegd.
Het uitvoeren van een intake en het plaatsen van mensen in een inburgeringstraject is overigens een gemeentelijke aangelegenheid. De keuze voor een passend inburgeringstraject en een specifiek examenprofiel wordt in overleg tussen de inburgeraar en de gemeente gemaakt.
Lijkt het u een goed idee om het inburgeringsprofiel OGO op te heffen, zodat alle trajecten zich richten op arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken en kunt u de Kamer daarover informeren?
De onderwerpen onderwijs, opvoeding, gezondheid en gezondheidszorg maken ook deel uit van het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving. Zodoende wordt iedere inburgeraar, ongeacht het inburgeringsprofiel, onderwezen in deze onderwerpen.
Het inburgeringsexamen is zo vormgegeven dat de kandidaat kan aangeven of het accent in het inburgeringsexamen op het domein Werk, OGO, Maatschappelijke Participatie of Ondernemerschap komt te liggen. Iemand leert de taal namelijk sneller indien dit in contextrijk gerichte modules wordt gegeven en de taal praktisch kan worden toegepast in de op dat moment relevante eigen leefomgeving. In alle inburgeringsprofielen ligt het accent op participatie in de samenleving.
In de praktijk blijkt dat er ook een groep inburgeraars is die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft maar wel participeert in de samenleving in bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld op school en/of opvoedingssituaties.
De inburgering zorgt ervoor dat deze groep toegerust is om zelfstandig te functioneren in deze maatschappelijke domeinen en tegelijkertijd voorbereid wordt op een intrede op de arbeidsmarkt.
Bij de aanpassing van het stelsel zullen alle onderdelen van het inburgeringsstelsel worden heroverwogen, derhalve ook de vormgeving van het inburgeringsexamen.
Deelt u de mening dat het onderwerp «opvoeding» onderdeel kan worden van alle inburgeringstrajecten, zodat zowel mannen als vrouwen die inburgeren daar kennis van krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen en kunt u de Kamer daarover informeren? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Inburgering op 20 januari 2011?
Zie antwoord vraag 7.
De registratie van een tweede nationaliteit in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen die er toe strekken dat een tweede nationaliteit automatisch in de GBA geregistreerd dient te worden? Zo ja, welke verdragsbepalingen zijn dit?
Neen.
Hoeveel mensen hebben de afgelopen vijf jaar op basis van het automatisch registeren van de tweede nationaliteit inderdaad een tweede nationaliteit gekregen?
Niemand verkrijgt een tweede nationaliteit door registratie in de GBA. De registratie in de GBA is niet constitutief maar declaratief. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie is niets anders dan een weergave van feiten die op basis van andere bronnen (regelgeving, in dit geval buitenlandse) is ontstaan. Evenmin leidt het ontbreken van registratie in de GBA tot verlies van een tweede nationaliteit. Slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat kan men een nationaliteit verliezen. Het vraagstuk van landen die het in hun wetgeving onmogelijk maken om afstand te doen van hun nationaliteit is bekend. Nederland bepleit dat het recht om afstand te doen van nationaliteit wordt erkend. Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de registratie van de tweede nationaliteit in andere West-Europese landen als België, Frankrijk en Duitsland?
Duitsland registreert net als Nederland alle nationaliteiten van een persoon. België registreert geen dubbele nationaliteitsgegevens. Frankrijk, die overigens geen bevolkingsadministratie zoals de GBA kent, registreert alleen de Franse nationaliteit net als Denemarken dat alleen de Deense nationaliteit registreert. Ieder land registreert nationaliteitsgegevens naar eigen behoefte. Ook Nederland heeft hierin een vrije keuze. Of een persoonsgegeven wel of niet in de GBA wordt geregistreerd, hangt af van de vraag of de Nederlandse overheid vanwege de uitvoering van Nederlandse wetten en overheidstaken behoefte heeft aan dat gegeven. Bij het gegeven nationaliteit is daar sprake van. In dit verband kom ik daar bij de antwoorden op de vragen 7 en 9 op terug.
Indien zij andere systemen hanteren dan het Nederlandse, ziet u mogelijkheden om van deze systemen te leren en het Nederlandse systeem zodanig aan te passen dat de tweede nationaliteit niet automatisch geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen leidt het niet registeren van de tweede nationaliteit mogelijk tot stateloosheid?
Niet registreren heeft geen gevolg voor het hebben van een nationaliteit en kan dus ook geen staatloosheid tot gevolg hebben. Zoals onder vraag 2 is geantwoord is de registratie slechts een weergave van feiten die op grond van buitenlandse wet- en regelgeving is ontstaan.
Daar waar de Nederlandse overheid geen weet heeft van de andere nationaliteiten die een persoon heeft omdat deze niet geregistreerd worden, kan deze in het geval dat de Nederlandse overheid de Nederlandse nationaliteit wil ontnemen niet eenvoudig zien of een persoon daardoor stateloos zou worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het wetsvoorstel Basisregistratie Personen?
Het wetsvoorstel Basisregistratie Personen zal naar verwachting rond de zomer 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Is het mogelijk om de wet GBA zo in te richten dat enkel de eerste nationaliteit automatisch geregistreerd wordt en de tweede nationaliteit een keuzeoptie is?
Alles ten aanzien van de registratie is mogelijk, maar niet alles is zinvol. Doel van de GBA is om eenduidige informatie te verstrekken welke nodig is met het oog op de toepassing van de wet. De wetgever kan kiezen dat geen gegevens omtrent de nationaliteit worden geregistreerd; dan zal men de gegevens, voorzover nodig, elders moeten opslaan. Dat is dus verplaatsen van het probleem. De wetgever kan ook bepalen dat alleen de Nederlandse nationaliteit wordt geregistreerd, maar dan weten de gebruikers van de GBA slechts dat de geregistreerde die nationaliteit heeft, maar niet welke nationaliteiten hij nog meer heeft. Keuzevrijheid leidt tot dezelfde onduidelijkheid. Daarom is het juister, indien de overheid meent geen behoefte te hebben aan betrouwbare gegevens omtrent een vreemde nationaliteit, om te bepalen dat er dan in het geheel geen gegevens hierover worden geregistreerd, dan gegevens ter keuze van geregistreerde te registreren. De vraag van een Nederlandse overheidsinstantie naar een tweede nationaliteit zal niet langer meer betrouwbaar vanuit de GBA kunnen worden beantwoord. De kwaliteit, een zeer belangrijk aspect bij registratie, van dit gegeven kan dan niet meer gewaarborgd worden en kan dan niet meer zinvol worden gebruikt bij overheidstaken. Bij de behandeling van de Wet GBA is besloten om alle gegevens over de nationaliteit in de GBA te registreren, omdat deze gegevens worden gebruikt bij de uitvoering van wetten en overheidstaken. Dit uitgangspunt is wat het kabinet betreft onveranderd en daarom ziet het kabinet geen reden om voor te stellen de huidige wet op dit punt te wijzigen.
Daarnaast meent het kabinet ook dat de burger niet onnodig geconfronteerd mag worden met gegevens over zijn vreemde nationaliteit. Om die reden is voor gemeenten een uniforme gedragslijn vastgesteld die bepaald dat gemeenten in afschriften van de GBA, die door de burger worden aangevraagd, in beginsel geen gegevens omtrent de nationaliteit(en) vermelden. Dit geldt zowel voor de in de GBA geregistreerde Nederlandse nationaliteit als voor de vreemde nationaliteit(en) van de burger. Daarnaast is in dit verband reeds opdracht gegeven tot het doorvoeren van een technische aanpassing van het logisch ontwerp van de GBA. Door deze technische aanpassing wordt het mogelijk dat het systeem van de GBA onderscheid kan maken tussen het verstrekken van de eerste of Nederlandse nationaliteit en de overige nationaliteiten, zodat niet automatisch alle nationaliteiten van een persoon aan afnemers wordt verstrekt. Gebruikers van de GBA zullen op geautomatiseerde wijze alleen die nationaliteitsgegevens ontvangen, die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun overheidstaken.
Wat zijn de effecten voor het effectief uitvoeren van overheidstaken wanneer de tweede nationaliteit niet langer automatisch geregistreerd wordt?
De gegevens over nationaliteit worden bij de volgende publieke (en wettelijke) taken gebruikt. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap gaat het om het controleren van de afstandsplicht van de vreemde nationaliteit ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit (bij naturalisatie of bevestiging van optie) definitief kan worden verleend. Dit heeft te maken met het feit dat het afstand doen van de vreemde nationaliteit volgens de regels van andere nationaliteitsrechtelijke stelsels pas mogelijk is als eerst de nieuwe nationaliteit is verkregen. Het Nederlanderschap wordt dan ingetrokken als men niet voldoet aan de eis afstand te doen van de vreemde nationaliteit. Voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn de gegevens over de tweede en overige nationaliteit(en) nodig. Behalve in het geval dat de betrokkene de Nederlandse nationaliteit door bedrog heeft verkregen, kan het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken als dit geen stateloosheid tot gevolg heeft. Voor de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland is van belang om de tweede nationaliteit na te gaan in verband met de mate waarin consulaire bijstand aan de burger kan worden verleend, aangezien het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast de Nederlandse nationaliteit in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand kan beperken. Voorafgaand aan het toekennen van een uitkering wegens de terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet moet worden gecontroleerd of afstand van de Nederlandse nationaliteit is gedaan. Ook hier is controle nodig of de nationaliteit van het land van herkomst daadwerkelijk bestaat om een uitkering toe te kennen en stateloosheid te voorkomen. Daarnaast is de registratie van belang voor het uitvoeren van taken op het gebied van veiligheid en inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het doen van onderzoek en het uitvoeren van statistieken en het voorkomen dat burgers meerdere keren worden opgeroepen voor de Europese verkiezingen en hierdoor meerdere keren kunnen gaan stemmen. Het effect van het niet langer registreren van de tweede en overige nationaliteit(en) in de GBA is dat de uitvoering van de zojuist genoemde taken wordt bemoeilijkt. De overheid kan niet meer afgaan op de volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens in de GBA over dubbele nationaliteiten en kan deze gegevens om die reden niet meer zinvol gebruiken, zie ook het antwoord op vraag 7. De informatie van de burger wordt in dat geval leidend en betekent een administratieve last voor de burger, omdat hij telkens om een bewijs van zijn tweede of overige nationaliteit kan worden gevraagd. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat de overheid deze gegevens in andere registraties gaat registreren en dat leidt tot meer werk en kosten; een gevolg dat niet past bij de wens om één basisregistratie voor persoonsgegevens te hebben. Een ander gevolg is dat de overheid bij de uitvoering van taken uitsluitend kan afgaan op de informatieverstrekking die de burger over zijn nationaliteit, anders dan de Nederlandse, verstrekt.
Voor welke taken gaat dit specifiek problemen opleveren? Wat is de aard van deze problemen?
Zie antwoord vraag 8.
Wegen die problemen naar uw mening op tegen de keuzevrijheid van ouders – en hun kinderen – om zelf te bepalen of hun tweede – of volgende – nationaliteit geregistreerd wordt? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, maakt keuzevrijheid de gegevens onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het weglaten van gegevens betreft dus primair de vraag of de wetgever de uitvoering van wetgeving belangrijk vindt waarbij een tweede of andere nationaliteit een rol speelt. Indien dat gewenst wordt geacht, is het minder zinvol om de gegevens in de GBA te schrappen en elders weer op te slaan.
Hoe gaan overheden die niet automatisch een tweede nationaliteit registeren om met deze problemen?
Het kabinet gaat er vanuit dat de stellers van de vraag met «overheden» andere dan Nederlandse overheden bedoelen. De behoeften van het registreren van gegevens over een tweede nationaliteit verschillen per land, omdat de regels voor het nationaliteitsrecht per land verschillen. Zo eisen bijvoorbeeld niet alle landen dat afstand wordt gedaan van de vreemde nationaliteit voordat de nationaliteit van dat land bij naturalisatie definitief kan worden verleend of verkregen. Voor deze overheden is het dan niet van belang om informatie over de vreemde nationaliteit te hebben.
Welke gevolgen kan het niet langer automatisch registeren van een tweede nationaliteit hebben voor Nederlandse onderdanen in het buitenland?
In de eerste plaats kunnen Nederlandse onderdanen in het buitenland die een verzoek tot consulaire bijstand indienen vertraging ondervinden bij het bepalen van de mate waarin aan hen consulaire bijstand verleend kan worden indien een eventuele tweede nationaliteit niet uit het GBA blijkt. Het vaststellen van de nationaliteit(en) van de hulpbehoevende zal dan op basis van de informatie van andere bronnen handmatig moeten worden vastgesteld. Het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast het bezit van het Nederlanderschap beperkt in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand. Indien een dergelijke andere nationaliteit wordt verzwegen kan zelfs een situatie ontstaan waarin bijstand wordt verleend waar deze door het gastland gezien wordt als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
Ook voor het vaststellen van het bezit van de Nederlandse nationaliteit van paspoortaanvragers op de ambassades en consulaten van Nederland vergemakkelijkt het vermelden van een tweede nationaliteit in de GBA de vaststelling of betrokkene naast het Nederlanderschap inderdaad mag beschikken over een tweede nationaliteit dan wel dat sprake is van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit als gevolg waarvan het Nederlanderschap verloren kan zijn gegaan. Een ander gevolg is dat het voor Nederlandse onderdanen moeizamer wordt het bezit van de tweede en overige nationaliteiten te kunnen aantonen. De burger zal elke keer naar een bewijs van het bezit van die nationaliteit worden gevraagd en dit betekent een administratieve last voor de burger. Dergelijk bewijs kan in het buitenland vereist zijn bij het aanvragen bij buitenlandse autoriteiten van een reisdocument, het aangaan van een huwelijk, het aanvragen van een echtscheiding en het opstellen van een testament (de toepassing van internationaal privaatrecht).
Wat zijn de effecten voor de burger, inclusief eventuele volgende generaties, van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit?
Indien deze registratie in de GBA ontbreekt, zal de GBA niet meer ten dienste van de burger staan als hij een beroep op zijn vreemde nationaliteit wil doen. De registratie in de GBA stelt de burger immers in staat het bezit van een vreemde nationaliteit op een eenvoudige wijze aan te tonen. Bij het ontbreken van een registratie in de GBA moet de burger het bezit van een vreemde nationaliteit op een andere wijze aantonen en is hier bovendien zelf volledig verantwoordelijk voor. Dit betekent zowel een extra bewijslast als een administratieve last voor de burger. Het overhandigen van dergelijk bewijs is noodzakelijk indien de burger die in het bezit is van meerdere nationaliteiten een beroep op de Nederlandse overheid wil doen wat betreft het aanvragen van een uitkering op grond van de Remigratiewet, het verlenen van consulaire bijstand in het buitenland of het recht van zijn vreemde nationaliteit in Nederland van toepassing wil laten verklaren bij het opstellen van een testament of het aangaan van een huwelijk volgens regels van het internationaal privaatrecht. Daarnaast zal de burger het bezit van de vreemde nationaliteit eveneens bij een beroep op de overheid van zijn vreemde nationaliteit op een andere wijze moeten aantonen, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een reisdocument.
Wat zijn die gevolgen in het licht van de huidige stand van zaken betreffende denaturalisatie? Wat zijn de gevolgen op termijn als de voorgenomen maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord hieromtrent geëffectueerd worden?
Intrekking van de Nederlandse nationaliteit is, behalve in het geval dat men die nationaliteit door bedrog heeft verkregen, alleen mogelijk als men daardoor niet stateloos wordt. Als de vreemde nationaliteit niet geregistreerd wordt, kan degene die het betreft beweren dat hij door intrekking stateloos wordt zodat de kans bestaat dat de maatregel niet op hem kan worden toegepast. Denaturalisatie ofwel het intrekken van het Nederlanderschap wordt daardoor dus beperkt. Het regeer- en gedoogakkoord wensen uitbreiding van de mogelijkheden tot intrekking van het Nederlanderschap. Vanuit die optiek is kennis omtrent een tweede of andere nationaliteiten dus noodzakelijk.
Wat zijn de effecten van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit voor de eventuele basisadministratie van het land waar de tweede nationaliteit aan ontleend wordt?
Er zijn geen effecten. De GBA is niet verbonden met registraties in het buitenland.
Kunt u garanderen, zoals eerder door uw voorgangers gesteld, dat buitenlandse overheden op geen enkele wijze inzicht kunnen krijgen in de in de GBA geregistreerde gegevens met betrekking tot een tweede nationaliteit? Indien de tweede nationaliteit niet geregistreerd wordt, op welke wijze kan de overheid van het land waaraan de tweede nationaliteit ontleend wordt dan achterhalen of iemand deze nationaliteit heeft?
De gegevens over nationaliteit in de GBA worden niet aan buitenlandse overheden verstrekt.
Gemeenten mogen de nationaliteitsgegevens uit de GBA niet aan buitenlandse ambassades en consulaten verstrekken. Dergelijke verzoeken dienen te worden afgewezen. Gezien de gevoeligheid die inherent is aan de verstrekking van gegevens van eigen onderdanen aan instanties van een ander land, zal een dergelijke mogelijkheid tot verstrekking altijd expliciet moeten zijn geregeld in verdragsrechtelijke afspraken, of andere internationale overeenkomsten, waarbij het principe van wederkerigheid geldt. Daarentegen zullen de nationaliteitsgegevens in sommige gevallen al op basis van andere internationale afspraken kunnen worden verstrekt en is er geen sprake van verstrekking uit de GBA. Hierbij valt te denken aan gegevensuitwisseling op het terrein van justitie met betrekking tot opsporing en vervolging. Verder kan de burger zelf zijn gegevens aan het land waaraan de tweede nationaliteit wordt ontleend, overhandigen. Daarnaast registreren de buitenlandse overheden in het algemeen zelf de nationaliteit van hun onderdanen. Deze overheden kunnen alleen registreren als zij het bestaan van die onderdanen weten, dus als bijvoorbeeld de geboorte van een kind bij de buitenlandse autoriteiten wordt opgegeven.
Onderhandelt de Europese Unie momenteel met de zeventien landen die het voor hun onderdanen onmogelijk maken hun nationaliteit af te staan om aan dit beleid een einde te maken? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze onderhandelingen? Zo nee, bent u bereid om uw collega’s aan te sporen dergelijke onderhandelingen te starten?
Tijdens een bezoek van de Europese Commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw Reding, op 11 juni 2010, heeft de toenmalige minister van Justitie deze kwestie opgebracht. Hij heeft daarbij aangegeven dat Nederland van mening is dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. In lijn met de motie van het lid De Krom (VVD), aangenomen op 19 januari 2010 (TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 813, nr. 21), heeft hij benadrukt dat het Nederland daarbij gaat om de inzet van de Europese Commissie in haar relatie met derde landen op de keuzevrijheid van onderdanen om hun (dubbele) nationaliteit op te kunnen geven. De Commissaris gaf, conform informatie die bij brief van 3 juli 2008 aan de Kamer is medegedeeld, als reactie dat de Europese Unie het nationaliteitsrecht beschouwt als een bevoegdheid van de lidstaten en dat er over (de beperking van) meervoudige nationaliteit binnen de verschillende lidstaten verschillend wordt gedacht. (TK, vergaderjaar 2007–2008, 30 166, nr. 31). Het onderwerp zal daarom niet in de Europese Raad worden ingebracht. Wel heeft de Commissaris toegezegd deze kwestie op te nemen met de Hoge Vertegenwoordiger. Tot nu toe is niet bekend of dit is gebeurd. Ik of een van mijn collega’s zal bij Commissaris Reding hiernaar informeren.
In het licht van het regeerakkoord wordt overigens een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap voorbereid die ertoe strekt dat in zoveel mogelijk gevallen bij verlening of verkrijging van de Nederlandse nationaliteit afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst.
Accountantscontrole bij gemeenten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Gemeente moet accountant aanbesteden: helft gemeenten gaat nog steeds in de fout en kiest voor handjeklap bij het aanstellen van controleurs»?1
Ja.
Is het waar dat bijvoorbeeld ruim 40% van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners (waaronder drie van de vijf grootste gemeenten) de accountantscontrole niet Europees aanbesteden, terwijl ze daartoe wettelijk verplicht zijn? Zo ja, waarom doen gemeenten dat naar uw inzicht niet?
Ik heb geen aanleiding aan te nemen dat ruim 40% van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners de accountantscontrole niet Europees aanbesteden, terwijl ze daartoe wettelijk verplicht zijn. Uit de Nalevingsmeting Europees aanbesteden die het ministerie van EL&I periodiek uit laat voeren blijkt dat gemeenten met meer dan 50 000 inwoners bij diensten die Europees aanbesteed zouden moeten worden de Europese aanbestedingsregels over het algemeen goed naleven. Wat betreft de aanbesteding van de accountantscontrole is verder van belang dat niet alle relevante aspecten zijn meegenomen bij de algemene conclusie uit het artikel dat te veel gemeenten nog steeds in de fout gaan.
Een gemeente met meer dan 50 000 inwoners is niet per se wettelijk verplicht om de accountantscontrole Europees aan te besteden. Een gemeente kan bijvoorbeeld een eigen gemeentelijke accountantsdienst (GAD) hebben en heeft dan de vrijheid om de controle van de jaarrekening op te dragen aan de eigen GAD. Bij twee van de vijf grootste gemeenten is dit het geval (Den Haag en Amsterdam). Ook komt het voor dat een aantal gemeenten hun accountantscontrole gezamenlijk aanbesteden, zoals bijvoorbeeld bij Netwerkstad Twente (Almelo, Borne, Enschede, Hengelo en Oldenzaal).
De omvang van de accountantscontrole en -kosten bij gemeenten (net als bij elke andere organisatie) is voorts sterk afhankelijk van de kwaliteit van de interne organisatie en eventueel aanwezige (verbijzonderde) interne controle. Naar mij is verteld kan dat er aan bijdragen dat de controle van de jaarrekening (beduidend) minder dan € 1 per inwoner kan kosten.
Tot slot is van belang dat de aanbestedingskalender waarop de auteur van het artikel zijn conclusies baseert niet verplicht is. Niet alle organisaties die (Europees) aanbesteden staan op de aanbestedingskalender. Ook is goed voorstelbaar dat er gemeenten zijn die de accountantscontrole vóór 2006 (Europees) hebben aanbesteed (het contract voorziet bijvoorbeeld in de optie van verlenging) en daarmee buiten het zicht van de auteur van het artikel zijn gebleven.
Behoort de accountant te beoordelen of Europese aanbesteding van de accountantscontrole heeft plaatsgevonden? Kan een accountant die een contract met een gemeente heeft gesloten waarvoor geen Europese aanbesteding heeft plaatsgevonden, dit oordeel naar uw opvatting in onafhankelijkheid vellen?
De regels van het Europees aanbesteden behoren tot het normenkader voor de accountantscontrole. In zijn controleopzet zal de accountant het naleven van deze regels meenemen om op basis van de controlebevindingen in de accountantsverklaring een betrouwbare oordeel over het aspect rechtmatigheid te kunnen geven. Dat wil overigens niet zeggen dat de accountant alle individuele contracten die Europees aanbesteed moeten worden in zijn controle betrekt.
Het is goed denkbaar dat het contract met de accountant in de controle valt. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de accountant anders met de bevindingen van dit onderdeel van de controle zou omgaan dan met andere bevindingen van de controle. Onafhankelijkheid is het bestaansrecht van elke controlerend accountant. De beroepsgroep hanteert voorschriften die zowel de kwaliteit van de controle als de onafhankelijkheid van de accountant moeten waarborgen.
Deelt u de conclusie dat gemeenten tijd en geld kunnen besparen door de accountantscontrole aan te besteden?
Aanbesteden is een goede manier om opdrachten in de markt te zetten. Door concurrentiestelling optimaliseren aanbestedende gemeenten hun kansen op de beste prijs/kwaliteitverhouding.
Welke maatregelen kunt en gaat u nemen om de kosten van accountantscontrole voor gemeenten terug te brengen?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze en de kosten van een accountant. Maatregelen van mijn kant verhouden zich daar niet mee.
Het terroriseren van dorpsbewoners in Hemelum |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Onmacht tegen dorpsterreur Hemelum»?1
Is het waar dat dorpsbewoners van Hemelum zuchten onder de terreur van twee gezinnen? Zo ja, hoe heeft dit zo ver kunnen komen? Wat gaat u er aan doen om hieraan een einde te maken? Zo nee, hoe zou u situatie dan wel omschrijven?
Zijn er meer dan twee gezinnen verantwoordelijk voor het escaleren van de situatie in Hemelum? Zo ja, hoeveel gezinnen betreft dit in het totaal? Hoeveel overlast veroorzaken deze gezinnen voor de rest van het dorp?
Hoe vaak hebben inwoners van het dorp Hemelum aangifte gedaan tegen leden van twee gezinnen die in het artikel van dorpsterreur worden beschuldigd? Hebben deze aangiften tot vervolging of veroordeling geleid? Zo ja, hoe vaak? Zo nee, waarom niet?
Hebben leden van een van de twee genoemde gezinnen aangifte gedaan tegen andere dorpsbewoners? Zo ja, hoe vaak? Hoe vaak heeft dat tot vervolging of veroordeling geleid? Zo nee, waarom niet?
Hebt u de indruk dat er sprake is van angst onder de bevolking van Hemelum en wel zodanig dat die angst een aantal inwoners van het dorp er van heeft weerhouden aangifte te doen? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, hoe zou u de gevoelens van deze bewoners omschrijven?
Is het waar dat de politie bewoners soms heeft afgeraden aangifte te doen met als argument dat ze niet beschermd kunnen worden tegen de represailles van de verdachten? Zo ja, deelt u de mening dat daardoor het gezag bij de politie wegvalt en feitelijk wordt toegegeven dat er sprake is van een voor de politie niet meer te controleren situatie? Zo nee, wat is dan wel gezegd tegen bewoners om ze van aangifte te weerhouden?
Wat is de bemoeienis van de burgemeester bij de verwikkelingen in Hemelum? Is het waar dat hij zich oprecht ontzet heeft getoond en vond dat er ingegrepen moest worden? Zo ja, wat heeft de burgemeester gedaan om de situatie in het dorp te verbeteren? Waartoe heeft dit concreet geleid? Wat kan het gemeentebestuur doen om de situatie te verbeteren?
Heeft er afstemming plaatsgevonden tussen politie en het openbaar ministerie (OM) enerzijds en het gemeentebestuur anderzijds plaatsgevonden? Zo ja, op welke wijze en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Zijn er meer instanties dan politie, OM en gemeente bij de in opspraak zijnde gezinnen in Hemelum betrokken? Zo ja, welke?
Wat is de bemoeienis van het Veiligheidshuis Fryslân bij de verwikkelingen in Hemelum? Wat is de stand van zaken van de behandeling van de pesterijen en treiterijen die bij het Veiligheidshuis Fryslân?
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van het dorp teleurgesteld zijn in de politie en de gemeente Nijefurd? Zo ja, wat gaat u doen om die teleurstelling weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Welke wettelijke mogelijkheden bestaan er om structureel overlastgevende burgers uit hun woonhuis te zetten? Is het gebruik van een van die mogelijkheden in Hemelum aan de orde? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zijn die mogelijkheden om een structureel overlastgevende burger of gezin uit huis te zetten in het geval het een huurhuis betreft anders dan wanneer het om een koophuis gaat? Zo ja, wat zijn die verschillen?
Investeringen in kernwapens |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport over de beleggingen van pensioenfondsen in controversiële wapens?1
Profundo heeft een onderzoek uitgevoerd naar de beleggingen van negen grote bedrijfstakpensioenfondsen. Daarbij is gebruik gemaakt van de meest recente overzichten van de aandelen- en obligatiebeleggingen op de websites van de fondsen. Gekeken is naar de beleggingen in bedrijven die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van (in de meeste gevallen) onderdelen van overbrengingsmiddelen of onderdelen van de volgende wapens: chemische wapens, clustermunitie, fosformunitie, kernwapens, landmijnen en munitie met verarmd uranium. Profundo concludeert dat vijf van de negen onderzochte bedrijfstakpensioenfondsen beleggingen in bedrijven niet uitsluiten die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van onderdelen van overbrengingsmiddelen en onderdelen van kernwapens. Verder zijn er geen beleggingen gevonden van pensioenfondsen in bedrijven waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat zij één of meer van de overige genoemde wapens (o.a. clustermunitie) produceren.
Onderzoeken zoals die van Profundo acht ik nuttig, doordat ze een bijdrage kunnen leveren aan de discussie binnen pensioenfondsen over het beleggingsbeleid.
Bent u bereid in overleg te treden met de pensioenfondsen die in kernwapens beleggen, om ze te bewegen deze beleggingen terug te trekken? Zo nee, waarom niet?
De wetgeving schrijft voor dat pensioenfondsen op een prudente wijze dienen te beleggen en dat de beleggingen plaatsvinden in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden. De overheid heeft hier slechts een beperkte rol, gericht op zekerstelling dat de gedane toezeggingen ook kunnen worden nagekomen.
Pensioenfondsen hebben derhalve een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van hun beleggingsbeleid. Omdat fondsen van mening kunnen verschillen over het al dan niet acceptabel zijn van bepaalde beleggingen, kunnen zij hun beleggingsbeleid op verschillende wijze invullen.
Uit de reacties en de beleidslijnen ten aanzien van verantwoord beleggen van enkele van de onderzochte bedrijfstakpensioenfondsen blijkt dat zij er voor hebben gekozen om de nationale wetgeving en internationale verdragsverplichtingen van de Nederlandse overheid als norm te hanteren.
Doordat fondsen met hun beleggingsbeleid binnen de wettelijke kaders blijven, is er geen aanleiding tot enig handhavend of corrigerend optreden door de overheid. Dat neemt niet weg dat er vanuit maatschappelijk oogpunt veel belang wordt gehecht aan verantwoord beleggen. Ook fondsen zijn zich hier steeds meer van bewust. De inventarisatie van de pensioenkoepels VB, OPF en UvB van 21 december 2009 laat zien dat steeds meer fondsen een beleid voor verantwoord beleggen formuleren (Kamerstukken II 2009/10, 30 413, nr. 140). Dat dit nog niet overal gemeengoed is, betekent dat het nuttig is te bevorderen dat het onderwerp van verantwoord beleggen op de agenda van de fondsen blijft staan. Voor de goede orde merk ik daarbij op dat de pensioenkoepels, inmiddels samengegaan in de Pensioenfederatie, hun inventarisatie van het beleggingsbeleid van fondsen in 2012 zullen herhalen. Verder zal ik, zodra ik weer met de Pensioenfederatie spreek, het onderwerp van verantwoord beleggen nogmaals aan de orde stellen.
Wilt u uw positie als overheidswerkgever in het ABP gebruiken om de beleggingen van het ABP in kernwapens te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het beleggingsbeleid van het ABP blijft binnen de wettelijke kaders waarin beleggingen in bedrijven die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van (in de meeste gevallen) onderdelen van overbrengingsmiddelen of onderdelen van kernwapens niet verboden zijn (zie antwoord op vraag 2). De minister van BZK, als overheidswerkgever, zal zijn positie dan ook niet gebruiken om de beleggingen van het ABP in de hiervoor genoemde bedrijven te beëindigen. Dat neemt niet weg dat hij regelmatig met het ABP-bestuur overlegt over de duurzaamheid van het beleggingsbeleid. Daarbij zal ook het beleggen in bedrijven die volgens Profundo zouden bijdragen aan de productie van (in de meeste gevallen) onderdelen van overbrengingsmiddelen of onderdelen van kernwapens ter sprake worden gebracht.
Het verbieden van de vereniging Martijn |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aangifte tegen pedofielenvereniging Martijn»1 en herinnert u zich de antwoorden van 18 juni 2010 op de schriftelijke vragen van het lid Arib van 27 mei 2010 over de vereniging Martijn?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de afhandeling van de aangifte die op 25 mei 2010 tegen de vereniging Martijn is gedaan? Zijn er nog andere aangiften tegen deze vereniging gedaan, bijvoorbeeld door de in het artikel genoemde vrouw? Is het openbaar ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart? Zo ja, waar heeft dit onderzoek toe geleid? Is er sprake van een (mogelijk) verbod van de vereniging? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door het Openbaar Ministerie (OM) een inventarisatie uitgevoerd waarbij alle informatie over (leden van) de vereniging Martijn, de opsporingsmogelijkheden en de juridische mogelijkheden van vervolging van de vereniging, zijn bestuursleden of de beheerder van het forum worden bekeken. De informatie die hierin wordt betrokken betreft onder meer de aangifte van 25 mei 2010 en de melding bij de politie van de in het bericht (De Telegraaf 20 december 2010) genoemde vrouw. Tegen de vereniging Martijn zijn verder geen aangiften ontvangen.
Deze inventarisatie betreft het in kaart brengen van de wettelijke mogelijkheden van opsporing en vervolging en geen strafrechtelijk onderzoek. De resultaten van deze inventarisatie zijn nog niet bekend. Als sprake blijkt te zijn van een concrete verdenking van strafbare feiten gepleegd door of toe te rekenen aan de vereniging, zijn bestuursleden of de beheerder van het forum, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld.
Voor de start van deze inventarisatie zijn geen feiten vastgesteld of vervolgd waarbij sprake was van strijd met de openbare orde vanwege de werkzaamheden of het doel van de vereniging Martijn. Daarom bestaat thans geen grond om op basis van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek aan de rechter ontbinding van de vereniging te verzoeken.
Bent u gezien uw antwoord op bovengenoemde schriftelijke vragen «reeds het uitdragen ervan [de denkbeelden van de vereniging Martijn] impliceert het vergoelijken van seksuele handelingen met kinderen» van mening dat de vereniging Martijn met die denkbeelden strafbare feiten vergoelijkt? Zo ja, kan het vergoelijken van strafbare feiten op zichzelf een strafbaar feit opleveren? Heeft u concrete voorbeelden van «strafbare vergoelijking»? Zo nee, hoe moet uw antwoord dan wel worden gelezen?
Het vergoeilijken van strafbare feiten is niet zelfstandig strafbaar gesteld.
Als er bij huiszoeking bij (bestuurs)leden van de vereniging Martijn kinderporno wordt aangetroffen, kan dit dan ook strafrechtelijke of andere gevolgen hebben voor de vereniging zelf? Zo ja, welke gevolgen zijn dan mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan iemand bij wie kinderporno wordt aangetroffen zich effectief verweren met het argument dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient? Kan iemand bij wie thuis wapens of harddrugs worden aangetroffen zich verweren door te stellen dat dit materiaal wetenschappelijke doeleinden dient?
Bij wet van 13 juli 2002 (Kamerstukken II 2001/2002, 27 745, nr. 12 is de bijzondere strafuitsluitingsgrond bij het in voorraad hebben van kinderpornografisch materiaal, bijv. ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, komen te vervallen.
Het verweer van een verdachte dat bij hem thuis aangetroffen wapens of harddrugs wetenschappelijke doeleinden dienen, houdt een verweer in over de wederrechtelijkheid van het voorhanden hebben. Zoals ieder verweer zal ook dit verweer door het OM en in laatste instantie door de strafrechter worden beoordeeld. In het algemeen lijkt het moeilijk voorstelbaar dat een dergelijk verweer kans van slagen heeft.
Controleert de politie de site van de vereniging Martijn op informatie die mogelijk strafrechtelijke gevolgen kan hebben? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Heeft dit al geleid tot concrete actie tegen de genoemde vereniging? Zo nee, waarom niet?
De site van de vereniging Martijn wordt regelmatig bekeken door de politie. Hierin is geen bepaalde regelmaat aan te geven. Ook heeft dit tot op heden niet geleid tot een concrete verdenking en een strafrechtelijk onderzoek tegen de vereniging Martijn. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Biedt de vereniging Martijn de mogelijkheid om via een forum op de website te communiceren over pedofilie in het algemeen en verboden seksuele handelingen met kinderen in het bijzonder? Zo ja, draagt de vereniging dan wel de moderator van dat forum dan wel degene die het publiceren van dat forum technisch mogelijk maakt, enige verantwoordelijkheid voor de inhoud van dat forum? Zo ja, tot hoever kan die verantwoordelijkheid gaan, mede in het licht van de vervolgingsuitsluitingsgronden van de artikelen 53, 54 en 54a van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, zijn dan louter degenen die teksten op dat forum plaatsen zelf verantwoordelijk daarvoor?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het door een vereniging aanbieden van een internetforum of een ander communicatiemiddel leiden tot het verschaffen van gelegenheid tot het plegen van een strafbaar feit of tot andere vormen van deelneming aan een strafbaar feit? Zo ja, is onderzocht of daar in het geval van de vereniging Martijn sprake van is (geweest)? Wat was de conclusie van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de vereniging Martijn (nog) niet verboden op basis van artikel 2:20, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vanwege strijdigheid met de openbare orde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in het licht van hetgeen er sinds de bovengenoemde schriftelijke vragen bij het OM of uzelf over de vereniging Martijn is bekend geworden nog steeds de mening toegedaan dat de wettelijke bepalingen om rechtspersonen die aanzetten tot seksueel geweld tegen kinderen te verbieden, adequaat zijn? Zo ja, bent u van mening dat de vereniging Martijn verboden zou moeten worden? Welke wettelijke maatregel gaat daartoe dienen? Zo nee, welke wettelijke maatregelen gaat u voorbereiden?
Ja. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hebt u in het kader van uw aanwijzigingsbevoegdheid overwogen het OM op te dragen de vereniging Martijn te vervolgen? Zo ja, gaat u alsnog van deze bevoegdheid gebruik maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het aanwenden van de aanwijzingsbevoegdheid is niet aan de orde gezien de in het antwoord op vraag 2 genoemde, nog niet afgeronde inventarisatie.
Handmatige acties en controles bij tap -of referentieverzoeken |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkeerd faxnummer: tapgegevens op straat»?1
Ja. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het incident waaraan de vragen refereren geen deel uitmaakt van het reguliere proces rond tappen of verstrekken van telecommunicatiegegevens.
Het beschreven incident betrof een op zichzelf staande, uitzonderlijke en handmatige administratieve handeling waarbij een medewerker van het KLPD zijn collega, op een andere locatie, op de hoogte wilde brengen van ondersteunende handelingen die hij had verricht. Bij het handmatig versturen van de desbetreffende fax heeft hij per ongeluk een verkeerd nummer ingetoetst. Deze handeling maakte geen deel uit van het reguliere proces. In overleg met het Openbaar Ministerie en het betrokken regiokorps zijn direct maatregelen getroffen om te voorkomen dat lopende onderzoeken geschaad zouden worden.
Er zijn maatregelen genomen om de kans op een dergelijk incident in de toekomst te verkleinen, onder andere door het aanscherpen van procedures en het instrueren van medewerkers.
Is het waar dat aftapbevelen veelal per fax of fax2email faciliteiten worden verstuurd? Is daardoor sprake van geen of onvoldoende controle op het adres van de ontvanger (autorisatie en authenticatie), en geen automatisch track & tracé mogelijkheid evenals een automatische logging en reporting van de uitgevoerde acties? Op welke wijze wordt het fax- en fax2email-verkeer gemanaged en geborgd in het kader van de wettelijke bewaarplicht? Hoe wordt gewaarborgd dat verstuurde aftapbevelen per fax op de juiste bestemming arriveren?
Ja. In onderdelen van de totale procesgang wotdt gebruik gemaakt van faxen. Daarbij wordt alleen gebruikt gemaakt van voorgeprogrammeerde nummers. Vanaf het moment dat de fax bij het KLPD wordt ontvangen, is het onderdeel van een geautomatiseerd proces. Hierbij is geen sprake van handmatige acties voor het versturen van faxberichten door het KLPD naar derden. Dit is geautomatiseerd. Er vindt controle en monitoring plaats in het geautomatiseerde proces. Borging in het kader van de wettelijke bewaarplicht vindt plaats bij het aanvragende parket en/of politiekorps.
Kunt u aangeven hoe de authenticatie en autorisatie is geregeld in het huidige proces van handmatige registers?
Zoals hiervoor is aangegeven is er geen sprake van een handmatig proces.
Kunt u concreet aangeven hoe een rapportage inzake uitgevaardigde bevelen tot stand komt?
Binnen de geautomatiseerde omgeving vindt logging plaats van alle handelingen en processtappen. Van deze logging kan een rapportage gemaakt worden.
Deelt u de mening dat er, mede met het oog op de bescherming van de privacy, gekeken moet worden naar geautomatiseerde systemen welke een betere en veiligere omgeving kunnen vormen en alwaar autorisatie, authenticatie, verificatie en logging geautomatiseerd geregeld zijn en worden afgehandeld in een beveiligde netwerkomgeving? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het proces bij het KLPD is reeds geautomatiseerd en vindt er autorisatie, authenticatie, verificatie en logging plaats in een beveiligde netwerkomgeving.
De ontwikkeling van passend onderwijs en de betrokkenheid van ouders daarbij |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer u welke ouderorganisaties betrekt in de totstandkoming van het wetsvoorstel dat passend onderwijs wettelijk moet verankeren?
De afgelopen jaren is passend onderwijs met betrokkenheid van de sectororganisaties, vakbonden en ouderorganisaties voorbereid. Zodoende konden zowel de invalshoeken van de besturen, het personeel als de ouders worden meegenomen. Ik hecht veel waarde aan de inbreng van deze organisaties. Zoals u weet hebben de sectororganisaties en vakbonden echter aangegeven niet langer met het ministerie overleg te willen voeren over passend onderwijs. Hierdoor hebben de afgelopen periode geen gezamenlijke besprekingen meer plaatsgevonden. Ik betreur deze gang van zaken en heb daarom recentelijk een beroep gedaan op de sectororganisaties en vakbonden om het overleg te hervatten. Om de ouderorganisaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel te blijven betrekken, is er op 6 januari jl. een apart overleg met de ouderorganisaties geweest. Ik hoop dat alle betrokken organisaties in de nabije toekomst weer hun inbreng willen leveren ten behoeve van passend onderwijs.
Welke acties heeft u sinds het algemeen overleg van 11 februari 2010 richting ouderorganisaties ondernomen om de positie van ouders in de ontwikkeling van het passend onderwijs te versterken?
Om ouderorganisaties bij de voorbereiding van het wetsvoorstel passend onderwijs te betrekken is er de afgelopen periode, in verschillende samenstellingen, vanuit het ministerie met de volgende organisaties overleg gevoerd:
Omdat de invulling van de positie van ouders in passend onderwijs voor een belangrijk deel ook in het referentiekader passend onderwijs wordt opgenomen, hebben ouderorganisaties na het algemeen overleg van 11 februari 2010 overleg gevoerd met de sectororganisaties over de uitwerking van dit referentiekader. Dit is gefaciliteerd vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Voor de zomer van 2010 is door de sectororganisaties aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de voortgang van de totstandkoming van het referentiekader. Als gevolg van de voorgenomen bezuinigingen op passend onderwijs heeft de ontwikkeling van het referentiekader na de zomer enige tijd stil gelegen. Inmiddels heb ik echter begrepen dat de sectororganisaties de werkzaamheden ten aanzien van het referentiekader hebben hernomen en dat ook de ouderorganisaties hierbij worden betrokken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het verschijnen van de beleidsbrief over passend onderwijs in januari 2011?
Ja.
Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de wijziging van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000 (hierna: het besluit)?1
Ja.
Hoe hoog is de eigen bijdrage die rechtszoekenden die geen aanspraak meer kunnen maken op bijzondere bijstand moeten betalen?
De eigen bijdragen die rechtzoekenden verschuldigd zijn in het geval van een toevoeging, zijn geregeld in het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van de hoogte van het fiscale inkomen van de rechtzoekende. Rechtzoekenden in de laagste inkomenscategorie (een inkomen niet hoger dan € 17 300,00 voor alleenstaanden en € 24 200,00 voor andere gevallen) betalen op dit moment – derhalve vóór de totstandkoming van de in vraag 1 bedoelde wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) – een eigen bijdrage van € 101,00 (Stcrt. 21 december 2010, 20432). Met de wijziging van het Bvr wordt hierin in zoverre verandering gebracht, dat rechtzoekenden die langs het juridisch loket gaan alvorens een advocaat in te schakelen, kunnen profiteren van een substantieel lagere eigen bijdrage. In het geval van de laagste inkomenscategorie zou dit neerkomen op een eigen bijdrage van € 75,00 als het tot een toevoeging van een advocaat komt. De verwachting is dat door de gang langs het juridisch loket een groter deel van de juridische problemen al in een vroegtijdig stadium kan worden opgelost zonder betrokkenheid van een advocaat, waardoor rechtzoekenden in het geheel geen eigen bijdrage verschuldigd zijn. De gang langs het juridisch loket is voor de rechtzoekende kosteloos.
Welk gevolg heeft dit besluit voor rechtszoekenden die moeten rondkomen van een bijstandsuitkering en voor hun rechtsbijstand aangewezen zijn op bijzondere bijstand? Deelt u de mening dat dit besluit tot gevolg kan hebben dat rechtszoekenden die onder het oude besluit een beroep zou hebben gedaan op bijzondere bijstand, onder het nieuwe besluit niet in staat zullen zijn om de kosten voor de eigen bijdrage te dragen? Zo ja, betekent dit dat zij daardoor verstoken zullen zijn van toegang tot het recht?
Rechtzoekenden die moeten rondkomen van een bijstandsuitkering zijn noch op dit moment, noch na de bedoelde wijziging van het Bvr voor rechtsbijstand geheel aangewezen op bijzondere bijstand. Zij kunnen in aanmerking komen voor een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). In dat geval zijn zij in beginsel alleen een eigen bijdrage verschuldigd. Ook dit verandert niet met de wijziging van het Bvr. De wijziging van het Bvr heeft wel tot effect dat de eigen bijdrage niet meer vanuit de bijzondere bijstand kan worden bekostigd. Daar staat tegenover dat, zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, de eigen bijdrage substantieel omlaag wordt bijgesteld als eerst de gang langs het juridisch loket wordt gemaakt. Het geheel van omstandigheden leidt ertoe dat het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand krachtens de Wrb een «voorliggende voorziening» is zoals bedoeld in de Wet werk en bijstand, die gezien haar aard en doel geacht wordt passend en toereikend te zijn. Mede doordat de weg van het juridisch loket open staat en omdat voor de lagere inkomens de mogelijkheid blijft bestaan om in aanmerking te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, is voor deze categorie van rechtzoekenden de toegang tot het recht ook in de toekomst voldoende verzekerd. Dit geldt ook voor rechtzoekenden die via de rechter kinder- en/of partneralimentatie willen afdwingen. Zij dienen in dat geval zelf een eigen bijdrage te betalen, hetgeen past binnen het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er is dan ook geen aanleiding om voor deze groep een uitzondering te maken.
Deelt u de mening dat burgers met een bijstandsuitkering die door de gemeente worden gedwongen via de rechter een kinderalimentatie en/of partneralimentatie af te dwingen kosten voor rechtsbijstand moeten maken die niet meer worden vergoed en die zij misschien niet kunnen dragen? Zo ja, bent u van mening dat voor deze groep rechtszoekenden een uitzondering gemaakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat in het hierboven genoemde voorbeeld alleen de gemeente voordeel geniet van de wijziging van het Besluit vergoeding rechtsbijstand 2000, omdat de toegekende onderhoudsbijdrage volledig met de bijstandsuitkering wordt verrekend? Zo ja, acht u dit wenselijk en rechtvaardig gezien de armoedige omstandigheden waaronder burgers met een bijstandsuitkering soms leven?
De kennelijke veronderstelling dat de wijziging van het Bvr effect heeft op de verrekening van de onderhoudsbijdrage met de bijstandsuitkering is onjuist. De wijziging heeft, voor zover in casu relevant, uitsluitend tot effect dat de voor gesubsidieerde rechtsbijstand verschuldigde eigen bijdrage niet langer kan worden vergoed vanuit de bijzondere bijstand.
Klopt het dat mensen die onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) vallen en dus moeten leven van een bedrag onder het bijstandsniveau nooit meer dan de laagste eigen bijdrage voor gesubsidieerde rechtsbijstand hoeven te betalen? Zo ja, geldt dit ook voor diegene op wiens loon loonbeslag ligt? Zo nee, klopt het dat wanneer beslag op inkomen is gelegd en men dus feitelijk over een inkomen onder bijstandsniveau beschikt een eigen bijdrage verschuldigd is dat is gebaseerd op het inkomen alsof er geen beslag op ligt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
De raad voor de rechtsbijstand (de raad) gaat bij bepaling van de draagkracht uit van een fiscaal inkomens- en vermogensbegrip. Verplichtingen die fiscaal niet aftrekbaar zijn, werken niet door in de draagkrachtbepaling. Bewust is dan ook afgezien van een algemene hardheidsclausule. Die zou de wetsuitvoering aanzienlijk compliceren. De raad zou dan namelijk van geval tot geval zelf gaan bepalen welke lasten de draagkracht verminderen. Aangezien er geen algemene hardheidsclausule is opgenomen, wordt met loonbeslag geen rekening gehouden. Uitsluitend als de draagkracht langdurig wordt verminderd nadat de rechtzoekende is toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen, een minnelijk akkoord tot schuldsanering heeft gesloten of failliet is verklaard, wordt de laagste eigen bijdrage opgelegd.
Deelt u de mening dat analoog aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 28 maart 2006, LJN:AV8374), burgers op wiens inkomen loonbeslag ligt en zij dus feitelijk onder het bijstandsniveau komen voor de berekening van de eigen bijdrage uitgegaan moet worden van dit lage inkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het juridisch loket meer cliënten doorverwijst naar de sociaal raadslieden dan andersom? Zo ja, waarom krijgen de sociaal raadslieden dan niet eenzelfde filterfunctie als het juridisch loket krijgt op basis van de wijziging van dit besluit?
Het klopt dat het juridisch loket, als een cliënt daarbij meer baat heeft, ondermeer doorverwijst naar sociaal raadslieden en niet naar advocaten. Het juridisch loket krijgt de filterfunctie, omdat alleen deze instantie binnen het bereik van de Wrb valt waar de filterfunctie uit voortvloeit. De raad heeft op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wrb tot taak de voorziening die met het juridisch loket wordt geboden in stand te houden. Met de voorliggende wijziging van het Bvr wordt de werking van het juridisch loket als voorportaal van de verlening van toevoegingen door de raad versterkt.
Afwijken van verkeersvoorschriften door huisartsen |
|
|
|
Bent u bekend met het vonnis van de kantonrechter in Emmen waarin is bepaald dat huisarts C. Edgar uit het Drentse Emmer-Compascuum een boete voor een snelheidsovertreding niet hoeft te betalen?1
Dit vonnis is mij bekend.
Deelt u de mening dat huisartsen in spoedeisende situaties, net als politie, brandweer en ambulancediensten, mogen afwijken van verkeersvoorschriften?
De huidige regelgeving laat niet toe dat huisartsen in spoedeisende situaties afwijken van verkeersvoorschriften. Bestuurders van voorrangsvoertuigen mogen afwijken van het RVV 1990 voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. Een voorrangsvoertuig is – kort gezegd – een motorvoertuig van politie, brandweer, diensten voor spoedeisende medische hulpverlening of andere aangewezen hulpverleningsdiensten dat optische- en geluidssignalen voert om kenbaar te maken dat het een dringende taak vervult. De auto van een huisarts valt daar niet onder. Indien auto’s vann huisartsen aangemerkt zouden worden als voorransgvoertuigen betekent dit dat deze voertuigen uitgerust dienen te zijn met optische- en geluidssignalen. Bovendien dient de branche een opleiding in het gebruik van die signalen te verzorgen.
Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is dit echter niet wenselijk. Het aantal voorrangsvoertuigen wordt drastisch uitgebreid: Nederland kent 12 000 huisartsen. Dezen zouden in incidentele gevallen in potentie gevaarzettend gedrag mogen vertonen door in voorkomende gevallen de verkeersregels te negeren. Omdat huisartsen hiermee weinig ervaring zullen opbouwen lijkt de vrees gegrond dart hiermee eerder een gevaar in huis wordt gehaald dan dat er één bezworen wordt.
Bent u bereid het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) hiertoe aan te passen, zodat huisartsen in spoedeisende situaties, onder dezelfde voorwaarden als politie, brandweer en ambulancediensten en daar waar de verkeersituatie het toelaat en andere weggebruikers niet in gevaar worden gebracht, van de voorschriften mogen afwijken?
Hiertoe ben ik niet bereid. Ik wil vasthouden aan het uitgangspunt dat de auto van een huisarts geen voorrangsvoertuig is en dat die zich gewoon aan de verkeersvoorschriften moet houden. Ik ga ervan uit dat in voorkomende gevallen de politie clementie zal hebben met snelheidsovertredingen door artsen tijdens hun taakuitvoering in noodsituaties begaan. Mocht dat niet het geval zijn dan kan de rechter eventueel – zoals ook het geval was bij de Drentse huisarts – de strafvervolging ongedaan maken.
Zo ja, kunt u dan op korte termijn het RVV 1990 wijzigen dan wel de huisartsen als hulpverleningsdienst aanwijzen die onder artikel 29 van het RVV valt? Zo nee, waarom niet?
Gelet om mijn antwoord op uw vragen 2 en 3 zal ik het RVV 1990 op dit punt niet wijzigen.
De Verklaring Omtrent het Gedrag voor het individueel begeleiden van minderjarigen vanuit een persoonsgebonden budget |
|
Nine Kooiman |
|
Welke eisen worden momenteel gesteld aan bureau's die vanuit een persoonsgebonden budget (pgb) begeleiding bieden?
Geen. De budgethouders kiezen zelf hun zorgleverancier en zij zijn verantwoordelijk voor hun keuze.
Is het waar dat het voor het individueel begeleiden van minderjarigen (bijvoorbeeld huiswerkbegeleiding) vanuit een pgb niet vereist is dat de begeleider over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikt?
Ja. Overigens is huiswerkbegeleiding niet mogelijk vanuit een pgb, omdat dit soort begeleiding geen AWBZ-zorg is.
Bent u bereid zich te verdiepen in bijgevoegde melding die ik per email ontving?1 Hoe beoordeelt u het feit dat een voor een zedendelict veroordeeld persoon, over wie de reclassering expliciet heeft geadviseerd om deze persoon te verbieden nog met kinderen te werken, inmiddels vanuit een pgb individueel huiswerkbegeleiding geeft aan (vaak verstandelijk gehandicapte) minderjarigen?
Ik acht het zeer ongewenst dat een persoon die voor een zedendelict is veroordeeld, één op één begeleiding biedt aan minderjarigen. Om dit te voorkomen is het overleggen van een VOG een middel. Het is echter primair de verantwoordelijkheid van de ouders van de minderjarige pgb-houder, om alvorens een begeleider of een pgb-bureau in te huren aan wie zij hun kinderen toevertrouwen, het overleggen van een VOG te eisen.
Een budgethouder die zelf zijn zorg en begeleiding inkoopt, wordt namelijk werkgever respectievelijk opdrachtgever van de ingehuurde zorgverlener. Als deze zorg door een zelfstandige zorgverlener wordt geboden zou de budgethouder om een keurmerk Zelfstandig Ondernemend Zorgverlener van het STIZOZ kunnen vragen, dat naast allerlei andere kwaliteitsgegevens ook de aanwezigheid van een recente VOG omvat.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat iemand die voor een zedendelict is veroordeeld één op één begeleiding biedt aan minderjarigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid eisen te gaan stellen aan pgb-bureaus, bijvoorbeeld door het bezit van een VOG verplicht te stellen? Zo nee, welke andere maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat zedendelinquenten ongecontroleerd met een pgb-buerau aan de slag kunnen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het eveneens onwenselijk dat betrokkene ook op andere plaatsen in de samenleving, zoals bij een sportclub, actief is met minderjarigen? Welke mogelijkheden zijn er om dit te voorkomen?
Ja, dat vind ik onwenselijk.
De ministeries van Veiligheid en Justitie en VWS financieren de uitwerking van een samenhangend pakket aan maatregelen om seksueel misbruik te voorkomen van vrijwilligers die met jongeren werken. Deze aanpak, met de titel «In veilige handen», omvat onder andere gedragsregels, een omgangscode, een meldprotocol, een stappenplan voor organisaties en een risicoprofiel voor functies waarvoor een vrijwilligersorganisatie een VOG zou kunnen verlangen van vrijwilligers. Meer informatie over deze aanpak is te vinden op www.inveiligehanden.nl.
Zou het zinnig zijn de Inspectie jeugdzorg bevoegdheden toe te kennen om actie te ondernemen op meldingen als hiervoor omschreven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg voert een actief beleid met betrekking tot het melden van seksueel misbruik voor alle zorg zoals omschreven in de AWBZ en de Zvw. Alle incidenten op het gebied van zorg moeten bij die Inspectie gemeld worden. Deze Inspectie volgt alle meldingen op dit gebied.
De administratieve lasten van commercieel getinte Wob-verzoeken |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wilt u kennisnemen van bijgevoegd bericht, waarin een politiemedewerker vertelt over de uitvoering van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoek) voor het vervullen van een commerciële sms-dienst?1
Ja.
Signaleert u ook een toename van het aantal Wob-verzoeken voor commerciële doeleinden en de bijbehorende kosten om de gevraagde informatie te leveren? Kunt u inzicht verschaffen in deze ontwikkeling?
Ik heb geen overzicht van de inhoud van de Wob-verzoeken dat bij alle verschillende bestuursorganen in Nederland wordt ingediend en kan u evenmin iets zeggen over het doel waarmee ze worden ingediend. Zodoende kan ik u niet zeggen of hier sprake is van een trend of van een afzonderlijk geval waarin op grond van de Wob wordt verzocht om informatie die commercieel wordt gebruikt.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat schaarse politiecapaciteit louter en alleen ingezet wordt om informatie aan te leveren aan een commerciële dienst die een beperkte nieuwswaarde heeft? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals al gezegd tijdens het debat over de begroting van BZK begin december 2010, vormt de openbaarheid van bestuur een fundamenteel onderdeel van de democratische rechtstaat. De afhandeling van Wob-verzoeken behoort daarom tot het werk van bestuursorganen, zoals politiekorpsen. De overheid, waaronder de politie, moet echter ook effectief kunnen functioneren. Het streven naar een efficiëntere overheid betekent dat de inzet van politiecapaciteit voor Wob-verzoeken niet onbeperkt kan zijn. Dit stelt derhalve grenzen aan de mate van openbaarheid.
De Wob kent op dit moment geen mogelijkheid tot afweging van de openbaarheid ten opzichte van de capaciteit die het aanleveren van informatie kost (proportionaliteit). Of de gevraagde informatie gebruikt wordt voor commerciële doeleinden of beperkte nieuwswaarde heeft, doet bij de behandeling van het verzoek niet ter zake. Op grond van de Wob hoeft een verzoeker immers geen belang te stellen.
Over mijn voorgenomen inspanningen op dit punt verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 5.
Hebben overheidsorganisaties bij Wob-verzoeken de mogelijkheid om bij de aanvraag te toetsen of informatie al via andere openbare kanalen beschikbaar is en het aanleveren van nieuwe gegevens proportioneel is? Zo nee, zouden zij die ruimte moeten hebben?
Indien met een Wob-verzoek wordt gevraagd om informatie die reeds via openbare kanalen beschikbaar is, kan bij de beantwoording worden volstaan met verwijzing naar die openbare informatie. Indien met een Wob-verzoek wordt gevraagd om informatie die nog niet openbaar is, dan zal hierop met inachtneming van de in de Wob opgenomen uitzonderingsgronden moeten worden beslist. Zie verder de beantwoording van vraag 5.
Wat voor initiatieven ontplooit u om de openbaarheid van overheidsinformatie te waarborgen, maar te voorkomen dat er veel tijd en geld verloren gaat bij het op maat aanleveren van informatie aan iedereen die daar om vraagt?
Vanuit het oogpunt van een effectieve en compacte overheid wil ik het punt van «proportionaliteit» meenemen in de discussie over de Wob. Zoals eerder aan de Kamer toegezegd, stuur ik u op korte termijn een brief met daarin voorstellen om oneigenlijk gebruik van de Wob te voorkomen. Daarin zal ik ook ingaan op de afhandeling van omvangrijke Wob-verzoeken. Bij omvangrijke Wob-verzoeken gaat het weliswaar doorgaans niet om oneigenlijk gebruik van de Wob, maar een omvangrijk Wob-verzoek vormt wél een grote belasting voor het betreffende bestuursorgaan. In overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de politie onderzoek ik tevens wat de mogelijkheden zijn voor vermindering van de werklast die de afhandeling van Wob-verzoeken bij de politiekorpsen met zich meebrengt.
Een succesvolle manier van het toegankelijk maken van informatie van de politie is het bij het korps Noord-Holland Noord ingevoerde boetevolgsysteem. Daarin kunnen mensen informatie opvragen over een boete, zoals de flitsfoto, de locatie van de flitspaal, het ijkrapport en de akte van aanstelling van de bekeurende politieambtenaar. Deze toepassing wordt uitgebreid naar andere korpsen. Invoering van het boetevolgsysteem betekent een verbetering van de dienstverlening en een vermindering van het aantal Wob-verzoeken bij de politiekorpsen.
Het in tegenspraak met eerdere toezeggingen op straat zetten van asielzoekers in vrieskou |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Waarom zijn er op donderdag 16 december jl. in vrieskou en sneeuw twee asielzoekers op straat gezet in Ter Apel? Door welke dienst is dit gebeurd?
Het betrof in dit geval een echtpaar dat een vervolg asielaanvraag wilde indienen nadat een tweede asielaanvraag kort daarvoor was afgewezen. Hun opvang was al in oktober 2010 beëindigd.
Betrokkenen meldden zich in december 2010 opnieuw bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Ter Apel en gaven aan een nieuwe asielaanvraag te willen indienen. Door het enkele kenbaar maken van de wens een vervolgaanvraag te willen indienen, ontstaat er echter geen recht op opvang. Dit recht op opvang ontstaat pas wanneer de asielaanvraag daadwerkelijk wordt ingediend. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat vervolgaanvragen worden ingediend enkel om opvang te verkrijgen.
In afwachting van de indiening van deze aanvraag heeft de IND betrokkenen daarom heengezonden. Zodra echter bleek dat de desbetreffende asielzoekers moeite hadden om opvang te vinden is hen, gegeven de situatie van extreme kou, alsnog opvang aangeboden tot het moment van de indiening van de vervolgaanvraag. Hiervan hebben zij echter geen gebruik gemaakt.
Hoe verhoudt zich dit tot uw nadrukkelijke toezegging dat dit niet meer zou gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat u zelf de regie in handen neemt nu het vertrouwen op het gezonde verstand van de uitvoering onterecht is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat hebt u gedaan om deze fout te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op de ernst van de situatie, bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja. Helaas is dit echter niet mogelijk gebleken.
Jagen terwijl de bodem met sneeuw bedekt is |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Is het waar dat er ondanks de hevige sneeuwval en het feit dat de bodem bedekt is met sneeuw, drijfjachten georganiseerd mogen worden op hazen, konijnen, fazanten en eenden?
Op artikel 53, eerste lid, onderdeel g, van de Flora- en faunawet is voor de genoemde soorten een uitzondering opgenomen in artikel 15, vierde lid, van het Jachtbesluit. Ik verwijs verder naar de eerdere beantwoording van Kamervragen, 24-12-2009, over dit onderwerp (kenmerk NLP.2009–2701).
Is het waar dat, hoewel artikel 53g van de Flora en faunawet bepaalt dat er niet gejaagd mag worden wanneer de bodem met sneeuw bedekt is, jagers in uitzondering daarvan mogen jagen wanneer ze geen sporen volgen maar dieren «opdrijven»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke uitzondering een oneigenlijke inbreuk vormt op het beschermingsregime dat de Flora- en faunawet bedoelt te bieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder de in het Jachtbesluit genoemde voorwaarden, is de bescherming voldoende gewaarborgd.
Bent u bereid tot het instellen van een algeheel jachtverbod in tijden dat de bodem met sneeuw bedekt is, waarop de drijfjacht geen uitzondering vormt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
De Flora- en faunawet voorziet niet in de mogelijkheid dat een bewindspersoon tussentijds de jacht sluit. Deze bevoegdheid is neergelegd bij gedeputeerde staten. Ik verwijs graag naar de eerdere beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (Kenmerk NLP.2009–2701).
Deelt u de mening dat het onethisch is dieren in drijfjachten te belagen wanneer de dieren niet in staat zijn te vluchten wegens de hoogte van de sneeuw? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat dit nog langer gebeurt?
Nee, zie het antwoord op vraag 1 en 2. Daarnaast heeft de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging haar leden opgeroepen om terughoudend te zijn met de jacht, vanwege de winterse omstandigheden.
Kunt u aangeven hoe het aantal hazen zich in het afgelopen jaar ontwikkeld heeft en of u van mening bent dat de haas een vrij bejaagbare soort dient te blijven? Kunt u toelichten waarom de haas nog steeds een bejaagbare diersoort is, terwijl er zorgen zijn over de ontwikkeling van de soort?
Nee, in het afgelopen jaar zijn er geen metingen verricht in het kader van netwerk ecologische monitoring. De haas is een algemeen voorkomende soort in Nederland en veroorzaakt schade aan landbouw- en tuinbouwgewassen. Daarom zie ik geen reden om de haas niet meer als bejaagbare soort te beschouwen. Zie tevens de eerdere beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp (TK, Handelingen, 2008–2009, nr. 697).
Shell |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Shell een schikking heeft getroffen ter waarde van 80 miljoen dollar om «een proces wegens corruptie te voorkomen»?1
Shell heeft bevestigd dat een schikking is getroffen met de Nigeriaanse autoriteiten voor een bedrag van circa $10 miljoen. In dezelfde zaak trof Shell eerder een schikking met de Securities and Exchange Commission (SEC) en het Openbaar Ministerie in de Verenigde Staten voor $48 miljoen. Het staat partijen vrij om binnen de bestaande wettelijke kaders dergelijke schikkingen te treffen.
Wat is uw reactie op de via Wikileaks uitgelekte berichten dat de Nederlandse ambassade in Nigeria door Shell wordt ingezet bij het lobbyen tegen de aanscherping van nationale wetgeving voor de olieindustrie (de zogeheten Petroleum Industry Bill)?2 Kloppen deze berichten? Zo ja, op basis van welke overwegingen en op wiens instructie zet de Nederlandse ambassade zich hiervoor in? Wat is er precies gewisseld in de telefoongesprekken waarvan melding wordt gemaakt? Op welke wijze zorgt de ambassade ervoor dat in haar belangenbehartiging een juiste balans bestaat tussen de belangen van het bedrijfsleven enerzijds en andere belangen, zoals bijvoorbeeld van NGO’s, en waarden, zoals bijvoorbeeld op het gebied van arbeids-, milieu- en mensenrechten anderzijds?
De Nederlandse ambassade in Nigeria houdt zich bezig met een breed pakket van taken en zoekt daarbij de balans tussen handels- en investeringsbevordering en energievraagstukken, alsmede het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, milieubescherming en mensenrechten. De beleidsuitgangspunten van Nederland worden als volgt vormgegeven.
Op het gebied van energie is de inzet van de Nederlandse regering onder andere gericht op het scheppen van de juiste voorwaarden om langetermijninvesteringen in de olie- en gasindustrie in Nigeria mogelijk te maken. In dit kader heeft de Nederlandse regering tegenover de Nigeriaanse overheid bepleit dat deze alle belanghebbenden, inclusief de oliemaatschappijen, betrekt bij de ontwikkeling van een nieuw wettelijk kader voor deze sector. Tevens is de noodzaak van transparantie, het nemen van verdere milieumaatregelen, en van een balans tussen belastingniveau en investeringsklimaat aan de orde gesteld. In het kader hiervan hebben ambassadeurs in Nigeria, waaronder de Nederlandse, ook gesprekken met stakeholders zoals de Nigerian National Petroleum Corporation (NNPC). Dit betrof overigens geen telefoongesprek maar een bijeenkomst.
De Nederlandse regering steunt verder de zogenaamde Voluntary Principles on Security and Human Rights (VPs). Dit initiatief, dat zich richt op bevordering van maatschappelijk verantwoord ondernemen bij de winning van delfstoffen, sluit aan bij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die op het vlak van MVO uitgangspunt dienen te zijn voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Ook Shell heeft de Voluntary Principles onderschreven. In de dialoog met Shell en de Nigeriaanse overheid benadrukt Nederland het belang van naleving van deze Voluntary Principles.
Voorts steunt de regering het wereldwijde «Extractive Industries Transparency Initiative». Dit initiatief is gericht op openbaarmaking van overdrachten van bedrijven en van overheidsinkomsten bij de winning van delfstoffen. Ook in Nigeria moet dit initiatief bijdragen aan grotere transparantie in de olie- en gassector.
De Nederlandse ambassade in Abuja ondersteunt de activiteiten van het Stakeholders Democracy Network (SDN), een internationale NGO die onder meer onderzoek doet naar de gevolgen voor de lokale bevolking van de olie- en gaswinning in de Nigerdelta. Over de aanpak daarvan zit SDN regelmatig met oliemaatschappijen zoals Shell en de Nigeriaanse overheid om de tafel. De Nederlandse bijdrage aan SDN is gericht op het opzetten van een mensenrechtenplatform in de Nigerdelta en het versterken van lokale partnerorganisaties. De totale voorziene bijdrage vanuit het Mensenrechtenfonds is 1,4 miljoen Euro (2008–2012).
Verder ondersteunt de Nederlandse ambassade het Bayelsa Expenditure and Income Transparency Initiative (BEITI). Dit project is gericht op het bevorderen van transparantie en controle op de overheidsinkomsten en -uitgaven van de staat Bayelsa, één van de olieproducerende staten in de Nigerdelta. Om een effectieve aanpak van corruptie te bevorderen wordt tevens een «Judicial Integrity Action Programme» (JIA) ondersteund. De totale voorziene bijdrage aan BEITI en JIA vanuit het Mensenrechtenfonds is 2,3 miljoen Euro (2009–2012).
Wat is uw reactie op het bericht dat Shell in staat is om haar gasfakkels, die zorgen voor een hoge uitstoot van broeikasgassen, in Nigeria in 2011 te doven?3 Bent u bereid om er bij Shell op aan te dringen om alles in het werk te stellen om ook daadwerkelijk te realiseren dat de fakkels in 2011 gedoofd zijn en dat voornemen publiekelijk te bevestigen?
In contacten met Shell en de Nigeriaanse overheid heeft de Nederlandse regering regelmatig aangedrongen op spoedige beëindiging van affakkeling van gas in Nigeria. In het streven tot beëindiging van affakkeling is Shell mede afhankelijk van de inzet van de Nigerian National Petroleum Corporation op dit vlak. Verder speelt de slechte veiligheidssituatie in de Nigerdelta een beperkende rol bij het realiseren van technische voorzieningen om het affakkelen te stoppen. De regering deelt de waarneming van het kamerlid Gesthuizen (zoals beschreven in publieke verslagen van haar recente bezoek aan de Nigerdelta) dat in het gebied sprake is van een complexe bestuurssituatie.
Het affakkelen is in het afgelopen decennium aanzienlijk verminderd, maar nog niet beëindigd. In de dialoog met Shell en de Nigeriaanse overheid zal Nederland aandacht blijven vragen voor deze problematiek en erop blijven aandringen het affakkelen zo snel mogelijk te beëindigen. Dit zal onder meer aan de orde worden gesteld tijdens het gesprek dat minister Verhagen binnenkort heeft met Shell topman Peter Voser.