Het opslaan van medische gegevens van Nederlanders door externe softwareleveranciers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen» van NRC?1
Ja.
Aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens al in 2018 onderzoek deed naar het kopiëren van de medische gegevens van Nederlanders naar een commercieel systeem, kan dan geconcludeerd worden dat u al jaren op de hoogte was van deze grootschalige en mogelijk juridisch oneigenlijke dataverzameling in de Nederlandse zorg? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom hieraan niet eerder ruchtbaarheid is gegeven? Waarom is het Nederlandse volk hierover niet eerder grootschalig ingelicht?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2018 een vooronderzoek heeft uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De reden om geen vervolgonderzoek te doen was tweeledig. De AP constateerde dat de geëxtraheerde gegevens meteen automatisch worden versleuteld en alleen toegankelijk zijn voor de huisarts (die de sleutel heeft). De softwareleverancier en de ketenzorggroep hebben geen sleutel. Daarnaast worden medische gegevens niet met externen gedeeld, voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
De AP is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en dat betekent onder meer dat zij niet verplicht is om mij te informeren over bepaalde gegevensverwerkingen waarnaar al dan niet onderzoek wordt verricht. Daarnaast gaat de AP zelf over de openbaarmaking van bij haar berustende informatie over bijvoorbeeld onderzoeken die naar bepaalde verwerkingen plaatsvinden.
Kunt u uitleggen waarom in de Nederlandse (huisartsen)zorg op een dusdanig grootschalige manier gebruik wordt gemaakt van deze software(leveranciers), terwijl de medische privacy van mensen hierdoor in het geding komt en er juridische onduidelijkheid is over de validiteit van deze manier van dataverzameling?
De Nederlandse zorgsector is gefragmenteerd, waardoor ook de zorg-ICT-markten gefragmenteerd zijn. Mede hierdoor is een beperkt aantal leveranciers actief op de markt voor EPD/ECD-systemen in de eerstelijnszorg. Bovendien komen patiënten in hun zorgpad vaak veel verschillende zorgverleners tegen. Dit vereist dat artsen en zorgverleners de nodige patiëntgegevens makkelijk met elkaar kunnen delen en uitwisselen, iets wat in veel van hun ICT-systemen (nog) niet mogelijk is. Daarom kiezen steeds meer regionale samenwerkingsverbanden van huisartsen gezamenlijk voor VIPLive, een ICT-systeem dat informatie automatisch en eenvoudig uitwisselt, wat bovendien ook de administratieve lasten voor huisartsen verlaagt. De AP houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op hoe VIPLive patiëntgegevens opslaat en deelt. Het is niet aan mij om te beoordelen of onderhavige gegevensdeling onrechtmatig is.
Zijn er geen andere manieren om medische gegevens, indien nodig voor de behandeling van een patiënt, te delen met lokale behandelaars? Is er actief werk gemaakt van het onderzoeken van deze mogelijkheid en zo ja, welke analyses en afwegingen kwamen daaruit? Zo nee, waarom is er niet gezocht naar alternatieve methoden om de zorg voor patiënten in de regio anders te organiseren?
Binnen de ketenzorg werken meerdere zorgverleners vanuit verschillende organisaties samen aan de behandeling van één patiënt (bijvoorbeeld voor diabetes en COPD). Iedere organisatie heeft een eigen informatiesysteem, maar voor een integraal patiëntbeeld moet men ook de informatie van elkaar hebben. Er zijn verschillende methoden om medische gegevens te delen met andere behandelaars.
Regionaal en sectoraal zijn daardoor in de afgelopen jaren verschillende zorginfrastructuren ontstaan, waarbinnen medische gegevens worden uitgewisseld en opgeslagen. Deze zorginfrastructuren hebben zelf afspraken gemaakt over de wijze waarop de wet- en regelgeving wordt ingevuld. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513.
Waarom worden op een dusdanig grootschalige manier medische gegevens van zoveel Nederlanders opgeslagen, terwijl de gegevens van veel van deze mensen helemaal niet verzameld en gedeeld hoeven worden, aangezien daar geen medische noodzaak voor is? Waarom kan dit niet gerichter gebeuren en is de Nederlandse overheid hierover niet in gesprek gegaan met de partijen die aan dergelijke dataverzameling en opslag doen?
In het NRC-artikel wordt benoemd dat de patiëntgegevens uit VIPLive worden gekopieerd. In de moderne en «digitale» huisartspraktijk van nu is het digitaal werken en de bijbehorende centrale opslag van data nodig om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te voeren. De nodige zorgvuldigheid in de omgang en het gebruik van patiëntengegevens is een aspect waar medewerkers in de zorg en ik ons dagelijks bewust van zijn. De desbetreffende data wordt opgeslagen in verschillende datacenters binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Daarbij wordt data per praktijk strikt gescheiden opgeslagen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of Topicus/Calculus voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging. Dit oordeel behoort toe aan de AP (en eventueel aan de rechter).
Hoe worden de medische gegevens die worden opgeslagen door deze leverancier(s) beschermd? Weet u wat er met deze gegevens gebeurt, wat de betrokken investeringsmaatschappij precies doet en op welke manier zij kan beschikken over de medische gegevens die worden verzameld, waar deze precies zijn opgeslagen, om hoeveel en welke gegevens het precies gaat en of deze gegevens wellicht ook met andere partijen worden gedeeld, verkocht worden aan derden, of voor andere doeleinden worden gebruikt?
Nederlandse zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om te voldoen aan de norm voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN 7510. De NEN 7510 geeft richtlijnen voor controlemaatregelen en stelt eisen aan het informatiebeveiligingssystemen. Bij de inzet van ICT-producten die medische gegevens verwerken, eisen zorgaanbieders van de softwareleveranciers van deze ICT-producten dat ook zij voldoen aan de NEN 7510 en de AVG. Voor de NEN 7510 dienen softwareleveranciers dit aan te tonen door middel van het hebben van een certificaat. Aan het voldoen aan de eisen van de AVG wordt invulling gegeven door het sluiten van een verwerkersovereenkomst, waarin duidelijk gezamenlijk is vastgelegd hoe de softwareleverancier de medische gegevens verwerkt en dat deze verwerking voldoet aan de AVG. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de AP houden hier toezicht op.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen die artsen uiten over deze manier van dataopslag door een commerciële partij, zonder dat huisartsen daar per patiënt en per medisch dossier invloed op kunnen uitoefenen? Vindt u het geoorloofd dat de autonomie over deze datasharing niet bij de behandelaar, maar bij een softwareleverancier ligt?
Over het algemeen is het acceptabel dat zorgaanbieders commerciële softwareleveranciers – als verwerkers in de zin van de AVG – inschakelen die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerken. In dat kader moeten verwerkersovereenkomsten met de softwareleveranciers worden gesloten, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG). Uiteraard geldt daarbij ook dat verwerkers zich moeten houden aan de AVG. Dat betekent onder meer dat verwerkers (hier: de softwareleveranciers) de persoonsgegevens niet voor eigen/andere doeleinden mogen gebruiken. Op grond van de AVG blijft de arts – als verwerkingsverantwoordelijke – de zeggenschap houden over de wijze waarop de verwerking plaatsvindt.
Hoe rijmt u deze grootschalige medische dataopslag, die ook nog plaatsvindt zonder informed consent van de patiënt, met de privacywetgeving, die voorschrijft dat er juist zo weinig mogelijk gevoelige persoonsgegevens verzameld en opgeslagen mogen worden? Kunt u uitleggen waarom dergelijke bedrijven blijkbaar wordt toegestaan om buiten de wet te handelen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht.
Vindt u het geoorloofd dat commerciële softwareleveranciers met elkaar concurreren om privacygevoelige, medische data van mensen? Vindt u niet dat er hierdoor perverse prikkels en belangen ontstaan, ten koste van burgers, die hierdoor niets meer te zeggen hebben over hun eigen medische gegevens?
In Nederland is bewust gekozen voor een vrije markt, zodoende ook in de zorg-ICT. Ik ben van mening dat dit de ontwikkeling van innovatieve oplossingen ten goede komt. Zonder commerciële partijen zou het nodige ontwikkel- en innovatieklimaat niet bestaan. De commerciële softwareleveranciers zijn – net als niet-commerciële partijen – gebonden aan privacywetgeving. Ten aanzien van de inspraak die de patiënt behoort te hebben, is vastgelegd dat zorgverleners hun patiënten informeren dat hun medische gegevens worden opgeslagen en moeten zij hier tevens toestemming aan de patiënt voor vragen.
Waarom kan het opslaan van medische gegevens om de zorg voor (chronisch) zieke mensen te verbeteren en (regionaal) te stroomlijnen niet gebeuren via een overkoepelend systeem van het Rijk, waarop alle zorgverleners in Nederland kunnen worden aangesloten? Vindt u niet dat dit een publieke voorziening zou moeten zijn, in plaats van dit over te laten aan de markt?
In de nationale visie is vastgesteld dat we naar een integraal georganiseerd gezondheidsinformatiestelsel moeten groeien, waarin data beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar moet zijn voor preventie, het primaire zorgproces en secundair datagebruik. Daarvoor moeten burgers, zorgverleners, zorgaanbieders, onderzoekers en beleidsmakers vertrouwen hebben in elkaar en in het zorgvuldig gebruik van data. Om dat vertrouwen een rotsvaste basis te geven is regie vanuit VWS nodig.
Om deze basis te creëren zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk de huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van mijn beleidslijn om te
komen tot een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 13 april 2023 «Landelijk dekkend netwerk van infrastructuren».2
Nu u weet dat de manier waarop medische gegevens worden opgeslagen voor veel huisartsen een (moreel) bezwaar is, bent u dan van plan om toch een vervolgonderzoek te laten doen naar deze dataverzameling?
De AP heeft in 2018 een vooronderzoek uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot verder onderzoek. De redenen hiervoor zijn in de beantwoording al eerder door mij benoemd. Het is uitdrukkelijk niet aan mij om aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat is aan de AP. Ik kan de AP ook niet vragen om dat onderzoek te doen, omdat de AP als onafhankelijke toezichthouder zelf beslist of zij al dan niet onderzoek doet naar bepaalde gegevensverwerkingen.
Wat gaat u doen om Nederlanders actief op de hoogte te brengen van het feit dat hun medische gegevens op grote schaal worden verzameld door externe partijen? Indien u niets gaat doen, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig acht?
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
Gaat u zorgen dat er duidelijke juridische kaders komen voor dergelijke medische dataverzameling en bent u voornemens om daarin op te nemen dat alleen medische gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een patiënt heel gericht verzameld en opgeslagen mogen worden en dat er duidelijke doeleinden worden verbonden aan het gebruik daarvan en wie daarover beschikking mogen hebben?
Er is al wet- en regelgeving die vereist dat medische gegevens goed worden beschermd. Zo is er de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op basis waarvan gezondheidsgegevens niet zomaar mogen worden verwerkt en waarin is geregeld dat betrokkenen in beginsel op de hoogte moeten worden gehouden van de verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast stelt genoemde wetgeving eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals dat de verwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant moet zijn.3 Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wet- en regelgeving nader ingevuld. Zo is in het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders bepaald dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en andere (nationale) privacywetgeving in Nederland.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt benadrukt door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor softwareleveranciers die als verwerker ten behoeve van de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerken, geldt een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde (geheimhoudings)regels gelden als voor hulpverleners. Al deze regels borgen dat commercieel gebruik van medische gegevens niet zomaar is toegestaan.
Deze regels moeten worden nageleefd. Het is primair aan zorgaanbieders om te zorgen dat voldaan wordt aan de internationale en nationale wet- en regelgeving en daar de nodige voorzieningen voor te treffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huisartsen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor oneigenlijk gebruik en verspreiding van de medische gegevens van hun patiënten die zijn opgeslagen, aangezien zij op dit moment eindverantwoordelijk zijn voor de medische gegevens van hun patiënten en de veiligheid en bescherming daarvan?
Dat is niet aan mij. Of een huisarts tuchtrechtelijk en/of civielrechtelijk of uit anderen hoofde aansprakelijk of aanspreekbaar is vanwege overtreding van bepaalde wet- en regelgeving, hangt af van de relevante wet- en regelgeving en de concrete feiten en omstandigheden. Daarin kan ik niet treden.
Overigens maak ik mij wel hard voor informatieveiligheid. Dit doe ik onder andere met het programma «Informatieveilig gedrag». Dit programma heeft als doel dat veel meer zorgorganisaties effectieve interventies kiezen om gedragsverandering bij zorgprofessionals te bereiken op het gebied van informatieveiligheid.
Aangezien veel huisartsen op dit moment niet eens op de hoogte zijn van het feit dat de medische gegevens van hun patiënten via het softwaresysteem op wekelijkse basis worden gekopieerd en opgeslagen bij een externe partij, gaat u alle huisartsen in Nederland hier actief over informeren? Bent u voornemens om het voor huisartsen makkelijker te maken over te stappen naar een andere leverancier en transparant en inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn tussen de verschillende softwareleveranciers die diensten aanbieden voor dataverzameling- en sharing en op welke manier zij weer verbonden zijn met andere partijen, zoals bijvoorbeeld zorgverzekeraars?
Huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor welke ICT-systemen zij gebruikmaken. Ook zijn huisartsen verantwoordelijk voor het bewaren en beschermen van medische gegevens van hun patiënten. Overstappen naar een andere softwareleverancier is voor zorgaanbieders bovendien altijd ingrijpend. Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgericht te maken. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen, zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Bovendien zal ik brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens en ICT-inkoopbeslissingen bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Aangezien de handelwijze van Calculus in strijd lijkt te zijn met de privacywetgeving, omdat deze voorschrijft dat er niet op dusdanig grote schaal en op dezelfde plek dit soort gevoelige data opgeslagen mag worden, bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze gang van zaken? Zo ja, welke sancties gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Dat er sprake is van overtreding van privacywetgeving staat niet vast, zolang de AP – als onafhankelijke toezichthouder – geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en hoe die zich verhouden tot wet- en regelgeving inzake het gegevensbeschermingsrecht. Het verbinden van consequenties door mij is dan ook niet aan de orde. Als er sprake zou zijn van overtreding van privacywetgeving, dan is het aan de AP om al dan niet onderzoek in te stellen en/of eventueel handhavingsmaatregelen op te leggen.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot een mogelijk datalek, of een hack? En weet u wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als deze medische gegevens van burgers op straat komen te liggen, of in handen vallen van criminelen?
Het maken van risicoanalyses en het eventueel treffen van risicomitigerende maatregelen is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de grootschalige verwerking van patiëntgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) en/of de verwerker zelf. Deze organisaties zijn onder omstandigheden verplicht hiertoe een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) te verrichten. Hierin moeten de risico’s van de gegevensverwerking worden geïdentificeerd, evenals de maatregelen die moeten worden getroffen om die risico’s weg te nemen.
De gevolgen van een datalek kunnen ernstig zijn.4 Een gevolg hiervan kan financiële schade voor betrokkenen zijn, zoals identiteitsfraude en oplichting. Daarnaast kan een betrokkene als gevolg van een datalek immateriële schade lijden, wanneer gevoelige informatie over (mentale) gezondheid of problemen in de thuissituatie zijn gelekt.
Met betrekking tot het algemene dreigingsbeeld voor de zorgsector publiceert Z-CERT, het Computer Emergency Response Team voor de zorg, jaarlijks een cybersecurity dreigingsbeeld. In dit dreigingsbeeld worden trends, dreigingen en risico’s voor de Nederlandse zorgsector beschreven5. In het laatst gepubliceerde dreigingsniveau typeert Z-CERT het risico op een datalek als «medium». Het risico op een hack wordt aangemerkt als «hoog». Zorginstellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om deze risico’s te beperken en de impact van incidenten te mitigeren. Dit neemt echter niet weg dat ik me ook inzet op het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording, duidelijke normen en kaders, en het ondersteunen van Z-CERT.
Worden er controles uitgevoerd op de systemen waarmee de medische gegevens van burgers worden verzameld, om de veiligheid van deze systemen te waarborgen en zo ja, is de Nederlandse overheid betrokken bij deze toetsing?
De softwareleveranciers van deze systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de eigenschappen van het systeem voor wat betreft de informatiebeveiliging. Zij kunnen desgewenst hun systemen onafhankelijk laten toetsen aan gangbare normen op het gebied van informatiebeveiliging, zoals de ISO 27001 en de NEN 7510. Ook kunnen zij hiervoor desgewenst certificaten behalen, zodat zij kunnen aantonen dat zij volgens deze normen werken. Een certificering is niet verplicht. De certificerende partij moet daarvoor geaccrediteerd zijn door de Raad voor de Accreditatie, een private stichting.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming (AVG) en informatiebeveiliging (o.a. de NEN 7510). De NEN 7510 stelt regels over informatiebeveiliging in leveranciersrelaties: alle relevante informatiebeveiligingseisen moeten worden vastgesteld en overeengekomen met elke softwareleverancier die informatie van de organisatie verwerkt en/of opslaat. De zorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld eisen van een softwareleverancier dat een certificaat aanwezig is.
De AP ziet toe op de naleving van de AVG. De AP en de IGJ houden beide toezicht op informatiebeveiliging bij zorgaanbieders en gaan daarbij uit van de norm NEN 7510. De AP richt zich daarbij primair op gevallen waar het zwaartepunt op de verwerking van persoonsgegevens ligt. De IGJ richt zich primair op gevallen waar het zwaartepunt op de kwaliteit van zorgverlening ligt. De AP en de IGJ hebben samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in een Samenwerkingsprotocol6.
Wat gaat u doen indien er naar aanleiding van dit onderzoek van NRC grootschalig klachten worden ingediend door burgers/patiënten, die niet willen dat hun medische gegevens zonder hun toestemming zijn verzameld en opgeslagen door een externe partij? Op welke manier gaat u huisartsen hierbij ondersteunen en beschermen?
Ik ben niet direct betrokken bij de behandeling van klachten aan het adres van zorgaanbieders. Klachten dienen betrokkenen direct in bij een zorgaanbieder of diens klachtenfunctionaris of functionaris voor gegevensbescherming. Daarnaast kunnen betrokkenen klachten indien bij de AP.
Verder zijn huisartsen en andere zorgverleners zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en inkoop van ICT-systemen en horen daarom afwegingen te maken hoe en waar de elektronische patiëntgegevens op worden geslagen. Zoals eerder ook al benoemd zal ik bij brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om de opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Het bericht dat de export van biggen naar Spanje en dus het aantal langeafstandstransporten met biggen naar Spanje opnieuw extreem is gestegen |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat de Nederlandse export van biggen naar Spanje opnieuw extreem is gestegen in de eerste 22 weken van dit jaar, nadat deze vorig jaar ook al was toegenomen?1
De toename van het transport van Nederlandse biggen naar Spanje in de eerste 22 weken van 2023 past niet bij mijn inzet om in EU-verband – onder andere bij de herziening van Europese Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) – te komen tot een beperking van langeafstandstransporten van levende dieren. Ondanks dat deze transporten onder de huidige wet- en regelgeving zijn toegestaan, ben ik van mening dat dieren vanuit het oogpunt van dierenwelzijn zo kort mogelijk getransporteerd moeten worden. Deze stijging laat zien dat een herziening en aanpassing van de Europese dierenwelzijnsregelgeving echt nodig zijn, want zonder aanpassing zullen dit soort transporten het principe van vraag en aanbod blijven volgen en niet vanzelf afnemen of stoppen. Dit moet EU-breed worden aangepakt.
Herinnert u zich dat u vorig jaar zei «ongenoegen» te voelen bij de stijging van het aantal langeafstandstransporten met biggen?2
Ik herinner mij dat mijn voorganger dit heeft aangegeven.
Hoe vaak en op welke manier heeft u dit ongenoegen kenbaar gemaakt aan de varkenssector?
De varkenssector kent mijn inzet en ambities in Europa en hier is ook op ambtelijk niveau meermaals over gesproken.
Heeft dit effect gehad volgens u? Waaruit blijkt dat?
De varkenssector heeft het recht om binnen de Europese markt en het principe van vraag en aanbod tot een goed verdienmodel te komen. Vanwege een ziekte (Porcine Reproductive and Respiratory Syndrome, ook wel PRRS) in de Spaanse zeugenpopulatie is de vraag naar biggen van Spanje op dit moment hoog en de handelsstromen reflecteren deze vraag. Deze transporten mogen plaatsvinden wanneer ze onder andere voldoen aan de voorwaarden van de Transportverordening. De Competente Autoriteiten van de desbetreffende lidstaten houden toezicht op de naleving van de Transportverordening op hun grondgebied, in Nederland is dat de NVWA.
Kunt u bevestigen dat de gemiddelde duur van transporten met biggen naar Spanje rond de 24 uur bedraagt? Wat is de maximale transporttijd die in het afgelopen jaar is gezien?
De te verwachten transporttijd – die voorafgaande aan het transport wordt berekend en gecontroleerd – wordt vermeld op de planning in het reisjournaal. Daaruit blijkt dat veruit de meeste transporten van biggen naar Spanje kunnen worden uitgevoerd binnen de maximale transporttijd van 24 uur, waardoor geen controlepost nodig is. De gemiddelde verwachtte transporttijd van deze transporten is 23 uur. Voor de transporten die niet binnen de maximale transporttijd van 24 uur afgelegd kunnen worden en waarbij een controlepost aangedaan moet worden is de gemiddelde verwachtte transportduur 52 uur. Dat is inclusief de 24 uur die de biggen moeten rusten op de controlepost.
De langste transporttijd komt veelal voor bij transporten naar het noordwesten van Spanje: de provincies Lugo, Orense, Pontevedra en La Coruña. De transporttijd naar die regio in Spanje bedraagt zo’n 50–56 uur. Dit is inclusief 24 uur rust op een controlepost.
Kunt u bevestigen dat, wanneer het totale transport van plaats van vertrek naar de plaats van bestemming langer dan 24 uur duurt, de varkens uiterlijk 24 uur na het moment dat het eerste dier werd geladen moeten worden ondergebracht in een erkende controlepost? Hoe vaak gebeurt dit bij de export van biggen?
Ja, dit kan ik bevestigen. De maximale reistijd van varkens bedraagt volgens de Transportverordening 24 uur. De transporttijd start als het eerste varken het veevervoermiddel op loopt en eindigt als het laatste varken van het veevervoermiddel is afgeladen. Na deze 24 uur dienen de varkens op een controlepost uitgeladen te worden, waar zij eten, drinken en 24 uur rust krijgen alvorens ze weer verder getransporteerd mogen worden voor maximaal 24 uur.
Van de in totaal ruim 2.000 zendingen van biggen naar Spanje in 2022 was bij 10% (210) de verwachtte transportduur langer 24 uur en diende er een controlepost te worden ingepland. Een zending is een groep dieren die gezamenlijk gecertificeerd is. Eén transport kan daarbij uit meerdere zendingen bestaan.
Hoe houdt u zicht op de naleving van regelgeving en de behandeling van de biggen tijdens lange afstandstransporten en op deze controleplaatsen?
De NVWA controleert voorafgaande aan elk transport – aan de hand van de planning – of de maximale reistijden niet worden overschreden. Worden deze wel overschreden, dan moet er een reservering voor een controlepost aanwezig zijn en moet de rusttijd op de controlepost ook worden opgenomen in de planning van het transport. De NVWA controleert daarbij of de desbetreffende controlepost erkend is voor de desbetreffende diersoort en of deze voldoende capaciteit heeft voor het aantal dieren op het transport. Sinds medio mei van dit jaar verifieert de NVWA daarnaast – wanneer hier aanleiding toe is – of de aangeleverde reservering voor een controlepost ook daadwerkelijk bekend is bij de desbetreffende controlepost. Hiervoor wordt direct contact opgenomen met de desbetreffende controleposten.
Na afloop van het transport dient de transporteur het op de plek van bestemming ondertekende journaal van de reis naar de NVWA te retourneren. De NVWA controleert of het journaal volledig is, of er conform de regels van de Transportverordening gereden is, en of mogelijk overtredingen begaan zijn. Het toezicht op de controlepost zelf is de verantwoordelijkheid van de Competente Autoriteit van het land waar deze controlepost gevestigd is. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Heeft u naar aanleiding van de voortdurende berichten over ernstige mishandeling van kalfjes bij controleplaatsen in Frankrijk iets ondernomen om beter zicht te krijgen op controleplaatsen in andere landen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?3
Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om toezicht te houden op de controleposten op het eigen grondgebied en maatregelen te treffen indien nodig. Lidstaten worden hierop geaudit door de Europese Commissie. Rapporten over deze audits worden door de Europese Commissie openbaar gemaakt. Het is niet de taak van Nederland en Nederland heeft niet de bevoegdheid om te controleren wat er op de controleposten van andere lidstaten gebeurt. Mijn departement en de NVWA hebben uiteraard wel regelmatig contact met collega’s uit andere lidstaten over dierenwelzijn en transportzaken (waar controleposten ook onder vallen), onder andere via het National Contact Point (NCP) netwerk. Hierbij worden onder andere best practices besproken, maar bijvoorbeeld ook eventuele incidenten en de daarbij genomen maatregelen. Zo zijn ook de misstanden met Ierse kalveren op de Franse controlepost met het Franse NCP besproken. Daarbij werd snel duidelijk dat Frankrijk maatregelen had genomen waardoor de desbetreffende controlepost tijdelijk gesloten is geweest. Het NCP heeft zich de afgelopen jaren bewezen als een actief netwerk dat het mogelijk maakt om inzicht te verkrijgen in wat er in andere lidstaten speelt op het gebied van dierenwelzijn en transport.
Hoeveel biggen zijn er gestorven tijdens deze langeafstandstransporten of kwamen dood aan op de plaats van bestemming in de afgelopen vijf jaar?
De NVWA houdt geen cijfers bij van biggen die dood aankomen op de plaats van bestemming in Spanje of die onderweg overlijden tijdens langeafstandstransporten naar Spanje.
De Competente Autoriteit van Spanje legt bij steekproefsgewijs ingeplande controles van transporten die vanuit andere lidstaten aankomen in Spanje wel het aantal overleden varkens vast in het Europese certificeringssysteem TRACES. Er wordt daarbij geen onderscheidt gemaakt tussen biggen en volwassen varkens. Aangezien het aantal te ontvangen dieren staat vermeld op het certificaat worden onderweg overleden biggen daar ook in meegeteld. Uit de TRACES gegevens blijkt dat de Spaanse autoriteiten in de periode 2018 tot en met 2022 in totaal 599 zendingen hebben gecontroleerd. Het gemiddeld aantal geconstateerde dode varkens bij deze uitgevoerde controles / dierenwelzijn-checks over de jaren 2018–2022 bedraagt 81,6 (0,08%).
Kunt u bevestigen dat er in EU-verband al minstens twintig jaar wordt gesproken over het inperken van de duur van diertransporten?4
Ja, dit kan ik bevestigen. Het vervoer van levende dieren is een complex onderwerp binnen Europa, aangezien niet alle lidstaten dezelfde visie delen. Dat maakt het lastig om tot breed gedragen Europees beleid te komen omtrent het transport van levende dieren en de daarbij behorende maximale reistijden. Desalniettemin is de inzet van Nederland altijd ambitieus geweest. Die inzet wordt ook steeds meer ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Daarom heb ik er actief in Europa voor gepleit dat de Nederlandse ambities en wetenschappelijke onderzoeksresultaten duidelijk terug te zien zijn in de voorstellen van de Europese Commissie voor de herziening van de Europese dierenwelzijnswetgeving. Nederland heeft de Europese Commissie daarom ook opgeroepen niet langer te wachten en deze voorstellen dit najaar nog uit te brengen.
Kunt u bevestigen dat u en uw voorgangers zich ook al minstens twintig jaar inzetten voor een Europees verbod op lange afstandstransporten met dieren?5
Ik kan bevestigen dat mijn voorgangers en ik ons al meer dan twintig jaar inzetten voor het inperken van lange afstandstransporten van dieren. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat Spanje één van de acht lidstaten is die zich hier nog altijd tegen verzetten in het traject van herziening van de Europese transportverordening dat op dit moment loopt?6
Spanje is één van de lidstaten die van mening is dat de herziening van de Transportverordening primair gericht moet zijn op de continuering van facilitering van de intracommunautaire handel en export van levende dieren (met een hoog niveau van dierenwelzijn) en niet op het verbieden of beperken van bepaalde vormen van transport.
Vindt u het ook niet buitengewoon cynisch dat, terwijl uw inzet in Europa wordt tegengewerkt door Spanje, juist de Nederlandse varkenssector voor Spanje het belangrijkst is wat betreft de import van biggen? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, reflecteren deze handelsstromen het principe van vraag en aanbod binnen de interne markt van Europa. Spanje heeft daarbij – net als sommige andere lidstaten – een andere visie dan Nederland op de herziening van de Transportverordening. Dit wil niet zeggen dat Spanje Nederland tegenwerkt, Spanje maakt een andere afweging. Gelukkig zijn er ook een aantal lidstaten die de Nederlandse visie delen en vanzelfsprekend werk ik waar dat kan met die lidstaten samen bij het verdere proces van de herziening.
Wanneer is het voor u genoeg en zet u uw ongenoegen om in actie om een einde te maken aan dit dierenleed?
Vooropgesteld wil ik opnieuw uitdragen dat ik bovenal vind dat de sector zelf hier verantwoordelijkheid in dient te nemen. De aan- en afvoerende- bedrijven zouden hier zelf op geen enkele wijze aan bij moeten willen dragen.
Zo lang deze transporten van dieren voldoen aan de geldende (EU) wet- en regelgeving, mogen deze blijven plaatsvinden. Vanwege de Europese regels voor vrij verkeer van goederen, kan de Nederlandse overheid niet eenzijdig maatregelen treffen om deze transporten te stoppen. Dit moet in Europees verband geregeld worden. Daarom neem ik actie door me in Brussel samen met gelijkgestemde lidstaten in te zetten om tot een herziene Transportverordening te komen die mijn inzet reflecteert. Daarbij draag ik duidelijk uit wat mijn inzet is: onder andere een Europees verbod op langeafstandstransporten van slachtdieren en ongespeende dieren, het inperken van de reistijden van andere diercategorieën (zoals fokdieren en productiedieren) en daar waar mogelijk lokaal slachten en een verschuiving naar vervoer van dierlijke producten en genetisch materiaal. Dit blijf ik ook uitdragen in mijn gesprekken met de sector.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
Het delen en opslaan van medisch dossiers |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat het systeem dat huisartsen gebruiken voor het delen van data voor ketenzorg geen onderscheid maakt tussen data die daadwerkelijk nodig is voor de ketenzorg en data die niet gedeeld hoeft te worden voor de ketenzorg?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Overigens wil ik wel benadrukken dat dataopslag in het digitaliserende zorgveld onvermijdelijk en gebruikelijk is. Daarnaast is dat vaak ook noodzakelijk om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te kunnen voeren. Immers, door in onderhavige casus de medische dossiers te kopiëren en daarna te verwerken ten behoeve van zorgverzekeraars en regionale samenwerking hoeven huisartsen geen dubbele administratie te voeren. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt daar ook ruimte voor, mits de desbetreffende verwerkingen in overeenstemming zijn met de overige eisen uit de AVG. De huisarts bepaalt welke gegevens beschikbaar gesteld worden voor uitwisseling. De gegevens die beschikbaar zijn hebben als doel om de patiënt de best passende zorg te bieden. De huisarts is zelf verantwoordelijk voor het rechtmatig verwerken van medische gegevens én moet dat aan betrokkenen en desgevraagd de toezichthouder aantoonbaar kunnen maken.
Vindt u het onwenselijk dat artsen afhankelijk zijn van één markt dominerend commercieel softwarebedrijf en daardoor moeilijk eisen kunnen stellen aan de leveranciers?
In mijn Kamerbrief van 4 april 20232 over het Actieplan zorg-ICT-markt heb ik aangegeven dat veel zorgaanbieders leveranciersafhankelijkheid beschouwen als een probleem, maar dat het ontbreekt aan een gezamenlijke strategie om deze afhankelijkheid te doorbreken. Er zijn wel enkele voorbeelden van vraagbundeling en collectieve ICT-inkoop, maar er is nog steeds een groot gebrek aan zakelijke en gecoördineerde vraagarticulatie richting softwareleveranciers, zowel binnen instellingen als sectoren. Daarom ondersteun ik, als onderdeel van het Actieplan zorg-ICT-markt, zorgaanbieders bij de inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Het doel is om de positie van zorgaanbieders te versterken, zodat zij met kracht eisen aan softwareleveranciers kunnen stellen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ook aandacht voor zorg-ICT-markten. Buiten haar reguliere toezichthoudende rol, schreef zij bijvoorbeeld een leidraad «Goed werkende markten voor zorg-ICT».
Hoe moeten huisartsen omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het bewaken van het medisch dossier in deze markt?
Op grond van de AVG zijn verwerkingsverantwoordelijken (hier: de huisartsen) er zelf verantwoordelijk voor dat zij in overeenstemming met de AVG handelen. Daarnaast zijn huisartsen ook verantwoordelijk voor het melden van een datalek aan de AP én aan de slachtoffers. Het is goed om te beseffen dat softwareleveranciers een gewild doelwit zijn van cyberaanvallen. Zij leveren immers softwarediensten, digitale werkplekken of opslagruimte aan onder andere huisartsen en dat leidt tot een clustering van persoonsgegevens op de servers van deze softwareleveranciers. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513. In dit kader sluit de verwerkingsverantwoordelijke een verwerkersovereenkomst met een softwareleverancier, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG).
Hoe verhoudt deze casus zich tot de ambitie voor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg?
Zoals afgesproken in het Integraal zorgakkoord (IZA) en vastgelegd in de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg ontstaat.
Interoperabiliteit is belangrijk om zorgaanbieders, zorgverleners en burgers in vrijheid – rekening houdend met geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging – zelf een keuze te kunnen laten maken tussen verschillende infrastructuren, EPD/ECD-systemen en (generieke) voorzieningen.
Is het naar uw oordeel voldoende geborgd dat data die softwarebedrijven verzamelen voor data-uitwisseling tussen zorgverleners niet voor commerciële doeleinden wordt gebruikt en patiënten zeggenschap behouden over hun gegevens?
De AVG voorziet reeds in een afgewogen juridisch kader. Op basis van die wetgeving dient een huisarts – als verwerkingsverantwoordelijke – zelf te bepalen welke gegevens beschikbaar worden gesteld voor uitwisseling en zich daarbij te vergewissen dat dat in overeenstemming is met wet- en regelgeving. Andere zorgverleners kunnen de gegevens van de patiënt alleen inzien op het moment dat de huisarts samen met de patiënt besluit een consultatie of verwijzing te doen. De AP houdt toezicht op de naleving van de genoemde wetgeving.
Op welke manier kan het actieplan voor de zorg-ICT-markt dit probleem oplossen
Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgerichter te maken. Hiermee werk ik onder andere aan heldere afspraken en samenwerking tussen softwareleveranciers, zorgaanbieders, koepels en VWS, over rollen en verantwoordelijkheden, met daarbij het centraal stellen van het maatschappelijke belang. Ook wil ik hiermee de onderhandelingspositie van zorgaanbieders verbeteren ten opzichte van softwareleveranciers en werk ik aan voornoemde inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Zo kunnen zorgaanbieders een weloverwogen keuze maken ten aanzien van het samenwerken met softwareleveranciers.
De kabinetsbrief van 14 juni 2023, inzake Indexatie kinderbijslag per 1 juli 2023 |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Constaterende dat u in de kabinetsbrief1 verwijst naar de augustusbesluitvorming voor koopkrachtmaatregelen; betekent dit dat u verkent of er dan alsnog iets in de richting van tegemoetkoming voor kinderen wordt gedaan in relatie tot deze negatieve indexering van de kinderbijslag?
Bestaanszekerheid, de positie van kwetsbare gezinnen en het bestrijden van kinderarmoede zijn belangrijke speerpunten van dit kabinet. Het kabinet besluit in augustus over de koopkrachtmaatregelen voor 2024, op basis van het meest recente koopkrachtbeeld. Het kabinet treft dan, indien nodig, extra maatregelen gericht op de bestaanszekerheid van gezinnen. Zoals ik in mijn brief van 14 juni jl. heb toegelicht vind ik een generieke compensatie voor de negatieve indexatie van de kinderbijslag niet passend omdat dit ongericht zou zijn (de kinderbijslag bereikt alle ouders) en bovendien een fors en meerjarig budgettair beslag heeft (ongeveer € 132 miljoen per jaar). Tevens is de kinderbijslag per 1 juli 2023 hoger dan in januari 2022 en juli 2022.
Waar was rekening mee gehouden in de begroting voor dit jaar? Betekent een (onverwachte) negatieve indexering ook dat er voor het Rijk een meevaller is op het Algemene Kinderbijslagwet (AKW) budget? Kan die meevaller, voorzover daar sprake van is, alsnog ingezet worden?
Negatieve indexatie levert niet automatisch een meevaller op. Er zijn middelen beschikbaar op de (Rijks)begroting om regelingen te indexeren. Hoeveel middelen naar verwachting nodig zijn om de AKW te indexeren, is gebaseerd op de verwachte inflatie bij de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van het CPB. Bij het CEP verwachtte het CPB voor de AKW een negatieve indexatie van –3,56% per 1 juli 2023. De indexatie van de AKW bleek per 1 juli 2023 echter –2,99% te zijn waardoor er in dit geval sprake is van een tegenvaller.
Kunt u toelichten of en wanneer er eerder negatief is geïndexeerd op de kinderbijslag?
Wij hebben de indexaties van de AKW achterhaald tot aan 1995. De juli-indexatie van 2016 was negatief met 0,08%. Dit leidde indertijd tot een verlaging van het basisbedrag met 23 cent. Dit is sinds 1995 het enige andere negatieve indexatiemoment naast de juli-indexatie van 2023.
De totale indexatie van de AKW over de jaren 2017 t/m 2021 was € 16,89. In 2022 is de AKW in totaal positief geïndexeerd met € 34,92. In 2023 is de AKW positief geïndexeerd met (per saldo) € 17,69.
Kunt u toelichten bij welke (inkomensondersteunende)regelingen ook een negatieve indexatie mogelijk is? Worden er ook nog meer negatieve indexaties op andere regelingen verwacht op korte termijn?
Theoretisch gezien is een negatieve indexatie van andere (inkomensondersteunende) regelingen mogelijk. Dit is echter in de praktijk onwaarschijnlijk.
Regelingen die geïndexeerd worden aan de hand van de contractloonontwikkeling zullen niet dalen, omdat in de regel geen nominale loondalingen plaatsvinden. Dit geldt bijvoorbeeld voor het WML, de AOW en de bijstand.
Andere regelingen zoals de schijftarieven, heffingskortingen en onderdelen van de toeslagen (zoals het kindgebonden budget en de huurtoeslag) worden geïndexeerd aan de hand van de tabelcorrectiefactor. De tabelcorrectiefactor wordt berekend op basis van afgeleide consumentenprijsindexcijfers (cpi) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De afgeleide cpi is gelijk aan de gewone cpi, exclusief het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen en subsidies. Voor de tabelcorrectiefactor 2024 worden de prijsindexcijfers uit het eerste halfjaar van 2023 en het laatste halfjaar van 2022 afgezet tegen de prijsindexcijfers uit het eerste halfjaar van 2022 en het laatste halfjaar van 2021. De kans is daarom klein dat deze regelingen negatief worden geïndexeerd, aangezien dit een langere periode van een dalend prijspeil (deflatie) vereist. De systematiek van indexeren van de kinderbijslag is anders dan de hiervoor toegelichte regelingen. De kinderbijslag wordt geïndexeerd op basis van het verschil tussen de cpi van oktober en de cpi van april in plaats van de gemiddelde (maand-)cpi over een langere periode.
Constaterende dat in beslisnota2 staat dat bij de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) en daaraan gerelateerde regelingen /uitkeringen een negatieve bijstelling niet mogelijk is omdat daar bij een negatieve loonontwikkeling deze wordt bevroren en wordt verrekend met een eerstvolgende positieve bijstelling totdat het weer op het oude pad ligt, waarom is niet voor een dergelijke systematiek gekozen voor de AKW?
Bij invoering van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in 1962 is voor de wijze van indexeren aangesloten bij de AOW en de toenmalige Algemene Weduwen- en Wezenwet. Er is sinds de invoering geen aanleiding geweest om deze keuze te heroverwegen. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Uitvoering Sociale Zekerheid op datum 29 juni jl. zal ik kijken of aanpassing van de wijze van indexeren mogelijk en wenselijk is. Ik bericht u hierover in de Stand van de uitvoering die in december aan uw Kamer wordt verstuurd.
Zijn er (andere) technische aanpassingen mogelijk waarbij de kans op negatieve indexatie wordt verminderd of er niet is? Zijn deze aanpassingen overwogen? Waarom is hier niet voor gekozen? Bent u voornemens de systematiek aan te passen?
Zie antwoord vraag 5.
Betrekt u bij de augustusbesluitvorming en bij presentatie van de plannen ook de uitvoering van de motie Palland/Stoffer3 over bij het opstellen van koopkrachtplaatjes de gevolgen voor kinderen in beeld brengen?
Dat doen wij zeker. In de koopkrachtbijlage van de SZW-begroting wordt reeds een overzicht gegeven van de maatregelen die relevant zijn voor huishoudens met kinderen. Ook is in het bijzonder aandacht voor de ontwikkeling van kinderarmoede. Het kabinet zal daarnaast uitvoering geven aan de motie Palland/Stoffer en bezien hoe dit het beste inzichtelijk gemaakt kan worden in de koopkrachtbijlage van de SZW-begroting. Daarbij beziet het kabinet of er aanpassingen nodig zijn in de presentatie van de koopkrachtontwikkeling van voorbeeldhuishoudens op basis van representativiteit en vergelijkbaarheid. Hierbij wordt de vraag meegenomen of grote gezinnen op basis van deze overwegingen toegevoegd moeten worden aan de voorbeeldhuishoudens.
Het artikel ‘Miljoenen snappen digitale overheid onvoldoende, meeste hoofdpijn over DigiD’ |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen snappen digitale overheid onvoldoende, meeste hoofdpijn over DigiD»?1
Ik ben bekend met dit artikel en de inhoud ervan.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat 4,5 miljoen Nederlanders onvoldoende in staat zijn om digitale overheidsinformatie te vinden en gebruik te maken van online dienstverlening van de overheid? Welke oorzaken ziet u?
Ik vind het belangrijk dat alle mensen in Nederland gemakkelijk gebruik kunnen maken van publieke dienstverlening. In de brief Voortgang en tussenevaluatie vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024 van 14 juli jl. geeft de Minister van OCW, mede namens mij, de bevindingen van de tussentijdse evaluatie van de Vervolgaanpak Laaggeletterdheid. Deze interdepartementale aanpak heeft tot doel om de grote groep volwassenen die moeite heeft met lezen, schrijven, rekenen en digitale vaardigheden te bereiken en ze te motiveren om met hun basisvaardigheden aan de slag te gaan. In de brief kunt u lezen welke acties de afgelopen jaren zijn ondernomen voor de versterking van basisvaardigheden voor volwassenen. Daarnaast geeft de Minister een doorkijk naar de fase na 2024.
Zoals ik heb aangegeven in de reactie op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de Informatiepunten Digitale Overheid, is het ook nodig beter inzicht te krijgen in de behoefte van de groep mensen die (al dan niet tijdelijk) niet in staat is om zelfstandig gebruik te maken van de (digitale) publieke dienstverlening. De mate waarin mensen in staat zijn om zelfstandig zaken te doen met de overheid hangt samen met de mate van hun zelfstandigheid (zoals bijvoorbeeld de beheersing van digitale basisvaardigheden), maar ook met de complexiteit van hun persoonlijke situatie en de complexiteit van wetten, regels en de organisatie(s) waarmee zij te maken hebben. Ik werk aan het helder krijgen van de ondersteuningsbehoeften van verschillende doelgroepen binnen de groep kwetsbare burgers en ondernemers. Ik zal de Kamer hier in het voorjaar van 2024 over informeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de groepen die vaak moeite hebben met digitale overheidscommunicatie te helpen, te weten laaggeletterden, mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met een taalachterstand en ouderen?
Voor mensen die het lastig vinden om digitaal te communiceren met de overheid moet er altijd een alternatief zijn om op een andere manier in contact te treden met publieke dienstverleners. Laaggeletterden, mensen met een licht verstandelijke handicap, mensen met een taalachterstand, ouderen en andere mensen die hier behoefte aan hebben, kunnen voor hulp ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in de bibliotheek. Hier kunnen ze ook leren om zelf digitaal vaardiger te worden.
Ik werk daarnaast aan de brede beschikbaarheid van voorzieningen om een ander langs digitale weg te kunnen vertegenwoordigen (zowel voor gemachtigden als voor wettelijk vertegenwoordigen). En ik stimuleer dat overheidsorganisaties hun teksten samen met de doelgroep verbeteren, zodat deze begrijpelijk zijn voor iedereen. Daarvoor heb ik één vindplek2 gecreëerd waar publieke dienstverleners kennis en kunde vinden over begrijpelijke taal en toegankelijke overheidsdienstverlening.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanpakken van laaggeletterdheid en beperkte digitale vaardigheden te bundelen, aangezien deze zaken vaak hand in hand gaan?
Er is al sprake van een gecombineerde aanpak. De aanpak laaggeletterdheid verloopt via het interdepartementale actieprogramma Tel mee met Taal en dit programma richt zich op mensen met onvoldoende basisvaardigheden: taal, rekenen én digitale vaardigheden.3 Om goed mee te kunnen doen in onze samenleving, heb je immers al deze vaardigheden nodig. Bijvoorbeeld om veiligheidsinstructies op je werk te lezen op een iPad of om een formulier in te vullen op een computer.
Via Tel mee met Taal krijgen gemeenten jaarlijks 80 miljoen euro voor het aanbieden van cursussen basisvaardigheden aan volwassenen in bibliotheken en buurthuizen.4 Gemeenten mogen zelf beslissen hoe dit wordt besteed. Op veel plekken waar taalcursussen worden aangeboden, worden ook cursussen voor digitale vaardigheden aangeboden. Er zijn ook combinatiecursussen waarin zowel taal- als digitale vaardigheden aan bod komen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2022 12,5% van de aangeboden cursussen binnen dit programma een combinatiecursus taal en digitale vaardigheden betrof.5
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat het geregeld voorkomt dat mensen met beperkte digitale vaardigheden voorzieningen mislopen zoals toeslagen, de bijstand en de aanvullende studiebeurs? In hoeverre heeft u zicht op het effect van beperkte digitale vaardigheden onder 4,5 miljoen mensen op niet-gebruik van regelingen? Bent u bereid hier onderzoek naar te verrichten?
We willen burgers die mogelijk in armoede verkeren of dreigen te komen, in een eerder stadium benaderen en hen dienstverlening aanreiken. Daarbij zetten we onder andere in op het verstevigen van het (lokale) netwerk in gemeenten en gaan we aan de slag met proactieve dienstverlening rondom specifieke levensgebeurtenissen. Zo helpen we mensen die in een kwetsbare situatie zitten, zoals een ondernemer met schulden of iemand die werkloos dreigt te worden.
Bij de uitwerking van proactieve dienstverlening maken we verder gebruik van de uitkomsten van onderzoek naar vroegsignalering en armoede van het CBS6 en de inzichten van het Ministerie van SZW7 naar niet-gebruik.
In vervolg hierop gaat mijn departement kwantitatief en kwalitatief onderzoek uitvoeren naar niet-gebruik onder diverse groepen kwetsbare of niet-zelfredzame mensen.
Is het aantal Informatiepunten Digitale Overheid voldoende volgens u? Zo nee, bent u voornemens dit aantal uit te breiden? Waarom wel of niet? Zijn er andere niet-digitale alternatieven voor burgers die er niet uit komen?
Het netwerk van Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) is landelijk dekkend. Ik heb maatregelen genomen om het bereik van de IDO’s te vergroten, onder andere door een regierol bij gemeenten te beleggen en te stimuleren dat er ook IDO’s worden ingericht buiten de muren van de bibliotheek, bijvoorbeeld bij wijk- en buurthuizen.
Daarnaast zijn in de gemeenten Amsterdam, Utrecht en Enschede, in samenwerking met 7 uitvoeringsorganisaties, praktijkinitiatieven gestart met loketten waar mensen fysiek en via andere kanalen terecht kunnen met hun hulpvraag. Bij persoonsgebonden vragen neemt een overheidsdienstverlener de coördinatie op zich als er meer uitvoeringsorganisaties betrokken zijn.
Op basis van de ondersteuningsbehoeften van (kwetsbare) burgers en ondernemers verken ik samen met onder andere gemeenten en uitvoeringsorganisaties wat er verder nodig is om de dienstverlening goed vorm te geven, wie daarin het beste welke rol kan vervullen en welke bevoegdheden daarvoor nodig zijn.
In aansluiting op de nieuwe zorgplicht (die vanaf 1 januari 2024 voor alle bestuursorganen geldt en hen verplicht om in het contact met burgers voor passende ondersteuning te zorgen) gaat het ook om het daar waar nodig bieden van niet-digitale alternatieven en ondersteuning. De ondersteuning moet passend zijn voor de burger/doelgroep. Vanuit mijn departement ondersteun ik bestuursorganen om invulling te geven aan deze zorgplicht.
Waarom denkt u dat met name DigiD voor mensen lastig blijkt? Op welke manieren zou de app toegankelijker gemaakt kunnen worden? Zou het een optie zijn om wijzigingen in het gebruik van de app in toekomst te beperken, zodat mensen niet telkens opnieuw hoeven te wennen?
DigiD biedt een veilige en betrouwbare methode voor digitale authenticatie, waarmee gebruikers toegang krijgen tot diverse overheidsdiensten. Om digitale publieke dienstverlening te kunnen gebruiken, is het essentieel dat de identiteit van de burger op betrouwbare wijze wordt vastgesteld. De verhoogde veiligheidseisen voor het vaststellen van identiteit vereisen extra controlestappen. Een voorbeeld hiervan is het eenmalig controleren van een identiteitsbewijs met behulp van de DigiD-app, zodat het voldoet aan de eisen vanuit de eIDAS-verordening voor het uitgeven en gebruiken van middelen op het betrouwbaarheidsniveau substantieel.
Het stellen van hogere eisen aan het betrouwbaar vaststellen van de identiteit maakt dat de gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid van de DigiD-app in het geding kan komen. Bij het doorvoeren van wijzigingen in de DigiD-app is het uitgangspunt om de impact voor burgers te beperken tot een minimum.
Tegelijkertijd werkt Logius voortdurend aan het verbeteren van de toegankelijkheid van DigiD en de DigiD-app. Dit gebeurt aan de hand van burgeronderzoek en signalen van burgers en publieke dienstverleners (zoals de Belastingdienst). Op basis van deze informatie wordt het in de volgende update van de DigiD app makkelijker om bepaalde eenmalige stappen in de app te doorlopen. Denk daarbij aan het activeren van de app of het uitvoeren van een ID check.
Wanneer er bij een wijziging iets in het gebruik van de app verandert, krijgen gebruikers na de update bij het openen van de app eerst een korte rondleiding. Vervolgens worden mensen stap-voor-stap door een proces (zoals activeren of inloggen) geleid. De app refereert ook naar de DigiD website, waar introductievideo’s te vinden zijn. Die video’s zijn vooraf getest met minder-digitaal vaardigen. Daarnaast informeert Logius tijdig organisaties die hulp bieden bij het gebruik van DigiD zoals de Informatiepunten Digitale Overheid en Digisterker. Zij kunnen hun hulpaanbod dan op tijd aanpassen op de aanstaande wijzigingen.
Op welke termijn zal de eerstvolgende update van DigiD plaatsvinden, waar volgens Logius een aantal verbeteringen worden doorgevoerd, zoals het kunnen overslaan van stappen die mensen als lastig ervaren?
Kort na de zomer zal de volgende update van de DigiD app verschijnen die zal voldoen aan alle 50 toegankelijkheidscriteria uit de «Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) 2.1». Een mijlpaal, de DigiD app verkrijgt dan een toegankelijkheidsverklaring met het stempel A: «voldoet volledig».
Voor verdere toelichting rondom het overslaan van stappen, zie het antwoord op vraag 7.
Het artikel 'Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: ‘Enorm probleem’; ‘Bureaus agressief aan het werven’' |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: «Enorm probleem»; «Bureaus agressief aan het werven»»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat veel werkenden in de zorg de bewuste keuze maken om niet in loondienstverband hun werkende leven vorm te geven, maar dat als zelfstandig ondernemer te doen?
Ja.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg bewust deze keuze maken? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg onvrijwillig in een dergelijke constructie worden geduwd?
Er is de laatste jaren een duidelijke toename waarneembaar van het aantal zzp’ers in de zorg. Er zijn daarbij geen cijfers beschikbaar over welk deel van de zzp’ers bewust de overstap maakt, dan wel welk deel tegen hun zin als zzp’er gaan werken.
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn onder andere gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Het doel is dat we in de zorg tot een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie kunnen komen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg door een tussenpersoon worden benaderd of genoodzaakt zijn om via een tussenpersoon aan de slag te gaan, analoog aan de motie Smals/Romke de Jong? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?2
Over deze specifieke vraag zijn geen cijfers beschikbaar. Uit de zelfstandigenenquête arbeid 2023 (ZEA) van het CBS volgt dat 8,4% van de zelfstandigen in de zorg via intermediairs aan opdrachten of klanten te komen.
Met u deel ik de visie dat voor intermediairs een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin richting geeft, draagt bij aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode kunnen inrichten. Leden van deze koepels dringen overigens aan op uitwerking van een dergelijke code.
Welke informatie kunt u geven over uw aanpak met het beheersingsmodel, waarover u samen met zorgorganisaties, die schijnzelfstandigheid ook als onwenselijk beschouwen, een intentieverklaring heeft opgesteld en dat u in een persbericht van de rijksoverheid van 7 juli 2023 noemt?3
De samenwerkingsverklaring ten aanzien van het beheersingsmodel zorg is op 6 juli ondertekend. De komende maanden wordt nog gewerkt aan een nadere uitwerking van de samenwerking Zo moet o.a. het Fiscaal kader ZZP Zorg nog aangepast worden en moet de (lokale) uitwerking van de samenwerking nog nader vorm krijgen. In het najaar zullen de leden van de aangesloten brancheorganisaties nader worden geïnformeerd over de beoogde werkwijze en de strekking van het zelfregulerend kader. Ze zijn hierover op hoofdlijnen geïnformeerd door hun brancheorganisaties voorafgaand aan de ondertekening.
Op 1 januari 2024 gaan de zorgbranches daadwerkelijk van start met het beheersingsmodel zorg. Een van de belangrijke uitgangspunten in het beheersingsmodel is de zogenaamde leercyclus. Betrokken partijen overleggen op kwartaalbasis op basis van relevante signalen waarna de brancheorganisaties beoordelen of er nog nadere wijzigingen in hun beheersingsmodel nodig zijn.
Is al meer bekend over de inhoud van het beheersingsmodel? Zo ja, kunt u dit delen? Wanneer verwacht u dat dit beheersingsmodel in werking treedt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorg dat een voorgesteld quotum een mogelijk negatief effect kan hebben op het bieden van goede zorg? Zo niet, hoe garandeert u dat een quotum niet ten nadele komt van de goede zorg doordat er bij nood geen extra zzp’er ingezet mag worden omdat het quotum dan overschreden wordt?4
Ik ben niet tegen het ZZP-schap, maar ik vind dat mensen een bewuste en weloverwogen keuze moeten maken binnen de wettelijke kaders. In de zorg is er echter ook vaak sprake van werkenden die niet binnen de wettelijke kaders en niet echt als zelfstandig ondernemer werken en dus feitelijk schijnzelfstandige zijn. Zzp-schap in de zorg gaat gepaard met veel verantwoordelijkheden. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden, oftewel ik wil de bestaande groei van het aantal zzp’ers ombuigen. De verschillende acties van de kerngroep herstel balans vast – flex van het programma TAZ zijn gericht op het ombuigen van deze trend, het werken binnen de wettelijke kaders, en een goede verdeling van verantwoordelijkheden bij zzp-schap.
Hoe gaat u meer aandacht creëren voor de Wet professionele zeggenschap die is ingegaan op 1 juli 2023, aangezien in het artikel staat dat u het van belang acht om werknemerschap aantrekkelijker te maken en dat dit volgens u kan door werknemers meer zeggenschap op de inhoud van hun werkzaamheden te bieden?
Allereerst wil ik u erop wijzen dat het geen nieuwe wet betreft. Het betreft een wetswijziging van een reeds bestaande wet, namelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz is reeds in 2016 in werking getreden. Met de wetswijziging is een bepaling omtrent zeggenschap van zorgmedewerkers aan artikel 3 toegevoegd. De bedoeling van de gewijzigde wet is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om de bedoeling van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien investeer ik in het wegnemen van de (praktische) belemmeringen, onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Verder heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz5. Het is daarnaast gebruikelijk dat branche- en beroepsorganisaties een grote rol vervullen bij de communicatie van een wet of wijziging van een wet. Onder meer V&VN heeft dit opgepakt6. Het is ook vooral aan branche- en beroepsverenigingen om wetten of wijzigingen daarvan te implementeren. Uit de evaluatie van de Wkkgz uit 20217 blijkt ook die belangrijke rol van branche- en beroepsverenigingen. Wat ook uit de evaluatie blijkt, is dat invulling geven aan een wet tijd kost. Dat geldt ook voor deze wijziging, temeer omdat het gaat om een cultuurverandering in zorgorganisaties voor het ondersteunen van zeggenschap.
Hoe gaat u stimuleren dat zorgorganisaties eigen werknemers conform de cao’s die recent afgesloten zijn in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg meer zeggenschap krijgen over hun eigen roosters?
Binnen het programma TAZ staat het perspectief van de medewerker centraal. Meer zeggenschap loopt daarmee als een rode draad door het programma. Om dit kracht bij te zetten is een klankbordgroep opgericht die bestaat uit een brede vertegenwoordiging van medewerkers uit de sector zorg en welzijn.
Bij de nadere uitwerking van het instrumentarium van het programma TAZ zal zeggenschap een essentiële voorwaarde zijn.
Vindt u ook dat in sommige gevallen zzp’ers een wenselijke aanvulling zijn op het personeelsbestand, wetende dat er grote tekorten zijn in de zorg?
Voor goede zorg nu en in de toekomst is een goede balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers nodig.
Het kabinet geeft ruimte aan echte zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie is daarom essentieel, in combinatie met een bewuste en weloverwogen keuze binnen de wettelijke kaders van de werkenden in de zorg.
Kunt u, analoog aan de motie Smals over knellende cao’s, reflecteren op de gedachte dat om loondienst aantrekkelijker te maken, goed werkgeverschap belangrijk is en dat in sommige gevallen in het kader van goed werkgeverschap een werkgever in onderling overleg met de werknemer maatwerk moet kunnen toepassen binnen de cao?5
Voor een uitgebreide reactie op de motie van het lid Smals over algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen die als knellend of belemmerend worden ervaren verwijs ik u naar de brief van de Minister van SZW van 17 juli 2023. Onderstaand geef ik een samenvatting van deze brief.
Het cao-stelsel is van grote betekenis voor de arbeidsverhoudingen in Nederland. Collectieve arbeidsvoorwaarden en het algemeen verbindend verklaren (avv) van cao-bepalingen creëren rust en stabiliteit. Ook biedt het stelsel cao-partijen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Eén van de belangrijkste uitkomsten van ons cao-stelsel is dat het bijdraagt aan meer gelijke concurrentieverhoudingen. Voor een toekomstbestendige en wendbare arbeidsmarkt bestaat bij werkgevers en werknemers een behoefte aan meer wendbaarheid en maatwerk. Want doordat niet alle individuele werkgevers en werknemers direct betrokken zijn bij de arbeidsvoorwaardenvorming, herkent mogelijk niet iedereen zich in de gemaakte afspraken.
Sociale partners geven aan dat het belangrijk is dat partijen zich bij het opstellen van een cao afvragen of uiteenlopende belangen zorgvuldig zijn meegewogen, en de juiste mate van flexibiliteit en maatwerk wordt bewerkstelligd. Ook geven sociale partners aan dat bij een cao naar een totaalbeeld moet worden gekeken. Bij het opstellen van een cao wordt een pakket gemaakt, waarvan niet zomaar van een onderdeel kan worden afgeweken zonder dat dit impact heeft op andere onderdelen van de cao.
Ik vind het belangrijk dat het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid een bewuste afweging is, om de werking van het stelsel niet te ondermijnen. Wanneer bijvoorbeeld de gelijke concurrentieverhoudingen of bescherming van onderhandelingspositie van de werknemers in het geding dreigen te komen, is het creëren van een afwijkingsmogelijkheid niet wenselijk.
Het bericht ‘Ontslagen bij KPMG om toetsfraude, commissaris Van Boxtel stapt op’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ontslagen bij KPMG om toetsfraude, commissaris Van Boxtel stapt op»1 en het bericht «Nog 3 accountantskantoren onderzoeken fraude bij examens»?2
Ja.
Wat is de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën wanneer het gaat om toetsen en examens voor accountants?
Opleidingen en trainingen dienen enerzijds om de vakbekwaamheid van het individu te vergroten en anderzijds als waarborgen binnen het systeem van kwaliteitsbeheersing van accountantsorganisaties, om ervoor te zorgen dat zij werkzaamheden van voldoende kwaliteit uitvoeren. Fraude bij opleidingen en trainingen ondermijnt deze doelstellingen. Bovenal tast fraude bij opleidingen en trainingen de kern van de accountant en de accountantsorganisatie aan, namelijk hun integriteit.
Als Minister van Financiën ben ik op grond van de Wet op het Accountantsberoep (Wab) systeemverantwoordelijk voor het stelsel van opleidingen tot en examinering van accountants. De Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA), de Commissie Eindtermen Accountantsopleidingen, de Raad voor de Praktijkopleidingen, de accountantskantoren en uiteraard de accountants zelf zijn betrokken bij de uitvoering van dit stelsel.
Accountantsorganisaties maken gebruik van opleidingen en trainingen als middel om de vakbekwaamheid van accountants op peil te houden. Dit omvat onder andere opleidingen en trainingen met betrekking tot verslaggevingsvoorschriften, controlestandaarden, onafhankelijkheidseisen en naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Hierbij kan gedacht worden aan interne examens die dienen om te beoordelen of de kennis toereikend is, of aan trainingen die vereist zijn om bepaalde audits uit te mogen voeren.
Op basis van het voorgaande heeft examenfraude niet alleen invloed op de vakbekwaamheid van accountants. Het ondermijnt tevens het vertrouwen in accountants en accountantsorganisaties, waarbij de integriteit niet ter discussie zou moeten staan.
Wat is de verantwoordelijkheid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wanneer het gaat om toetsen en examens van accountants?
Een accountantsorganisatie moet een vergunning hebben om wettelijke controles te mogen uitvoeren. De AFM verleent zo’n vergunning. De AFM houdt toezicht op vergunninghoudende accountantsorganisaties die wettelijke controles uitvoeren. Zij controleert of accountantsorganisaties voldoen aan de geldende wettelijke toezichtregels en -normen.
Bent u van mening dat KPMG, PwC, Deloitte en EY de juiste maatregelen hebben genomen of verwacht u van hen meer? Indien u meer verwacht, welke extra maatregelen zou u graag van hen zien?
KPMG heeft bekend gemaakt dat er al een aantal maatregelen zijn genomen. Ik vind het belangrijk dat de andere genoemde accountantsorganisaties hebben aangekondigd een onderzoek te laten doen naar eventuele examenfraude. Ik wacht de resultaten van deze onderzoeken af. Ik verwacht van deze organisaties dat zij bij geconstateerde misstanden maatregelen zullen nemen, die passen bij de ernst, oorzaak en omvang van de misstanden.
Onderstreept dit voorval in uw ogen de analyse van kwartiermakers Fortuyn en De Vries dat de cultuur in de accountancy-sector echt moet veranderen?
De kwartiermakers Chris Fonteijn en Marlies de Vries hebben het belang van een cultuurverandering verschillende malen benadrukt in hun voortgangsrapportages, waarbij zij dit hebben benoemd als zijnde de kern van de benodigde kwaliteitsslag binnen de accountancysector. In de laatste voortgangsrapportage constateerden zij tot nu toe daarin een bescheiden vooruitgang op het gebied van cultuurverandering, met ruimte voor verbetering. Ik ben van mening dat dit voorval laat zien dat er nog verbetering nodig is. De kwartiermakers zullen in het najaar van 2023 hun eindrapportage publiceren.
Denkt u dat meer, andere, betere of beter nageleefde audit quality indicators (aqi’s) dit gedrag bij deze accountantsorganisaties had kunnen voorkomen?
Audit Quality Indicators (AQI’s) dienen onder andere om het gesprek op gang te helpen brengen over verschillende aan kwaliteit gerelateerde factoren die de onderneming of instelling mag verwachten van de uitvoering van een wettelijke controle door een bepaalde accountantsorganisatie. AQI’s geven belanghebbenden een eerste inzicht in diverse aspecten van kwaliteit. Van de verplichting te moeten rapporteren over deze indicatoren kan een prikkel uitgaan om waar mogelijk de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren. Het is geen primair doel van deze kwaliteitsindicatoren om te voorkomen dat accountants toetsen afleggen in strijd met de voorschriften.
Klopt het dat de voorzitter van de Raad van Commissarissen Roger van Boxtel een vrijwillige training «niet op correcte wijze» heeft afgerond? Zo ja, kan de heer Van Boxtel dan volgens u nog op geloofwaardige wijze functies vervullen in het openbaar bestuur?
Het is niet aan mij om in generieke zin te oordelen of de heer Van Boxtel op geloofwaardige wijze andere functies in het openbaar bestuur kan vervullen.
In hoeverre kunnen deze accountantsorganisaties de komende jaren op geloofwaardige wijze accountant zijn voor overheidsorganisaties of adviseur inzake overheidsopdrachten?
Omdat dit onderzoek, evenals de onderzoeken bij andere kantoren, nog loopt, kan ik niet vooruitlopen op de conclusies. In algemeenheid geldt dat de externe accountant een belangrijke publieke taak heeft die in de kern draait om vertrouwen.
Klopt het dat de fraude zich met name heeft voorgedaan bij examens over cyberveiligheid en integriteit?
De feitenonderzoeken door KPMG zijn nog gaande, het is mij het nog niet bekend wat voor examen(s) dit exact betrof. Ik begrijp dat alle verplichte trainingen en toetsen die door hun medewerkers de afgelopen vijf jaar zijn gemaakt onderwerp zijn van het feitenonderzoek.
In hoeverre worden accountants niet overvraagd om ook deskundig te zijn op het gebied van cyberveiligheid?
Kandidaten die als accountant willen worden ingeschreven in het NBA-register moeten een theoretische en praktijkopleiding tot accountant hebben afgerond die voldoet aan de eindtermen zoals vastgesteld door de Commissie Eindtermen Accountantsopleiding. Cybercrime vormt een onderdeel van de opleiding. Cybercriminaliteit vormt een van de bedreigingen waarmee een organisatie geconfronteerd kan worden en die grote gevolgen kan hebben voor een organisatie. De accountant kan bijdragen aan preventie door passende vragen te stellen over cybersecurity aan bestuurders en interne toezichthouders, om zo het bewustzijn hieromtrent te vergroten. Ik heb geen reden om aan te nemen dat accountants disproportioneel bevraagd worden op het terrein van cyberveiligheid. Het Permanente Educatie (PE) model van de NBA heeft als uitgangspunt dat de leden zelf hun professionele ontwikkeling vormgeven. Daarbij hebben leden grotendeels zelf de verantwoordelijkheid en keuzevrijheid in de vorm en inhoud van de PE-activiteiten. Wel moeten de cursussen afgestemd zijn op de eigen beroepspraktijk van de accountant.
Gaat u of de AFM maatregelen nemen zodat fraude op zo’n grootschalige manier niet meer kan plaatsvinden en zo ja, welke? Of bent u van mening dat de verantwoordelijkheid hiervoor meer bij de sector en organisaties zelf ligt?
De sector heeft zelf de primaire verantwoordelijkheid om fraude te voorkomen binnen hun organisaties, aangezien dit raakt aan het vertrouwen in de kwaliteit van wettelijke controles en de publieke taak van accountants. De AFM heeft verschillende mogelijkheden tot haar beschikking om naleving door een vergunninghoudende accountantsorganisatie van wet- en regelgeving af te dwingen.
Het is aan de AFM om, na gedegen onderzoek, te bepalen welke maatregel het meest passend is. Het Wetsvoorstel toekomst accountancy, dat ik in voorbereiding heb, versterkt het instrumentarium van de AFM om toezicht te houden op de waarborging dat ernstige tekortkomingen in wettelijke controles worden voorkomen middels een adequaat kwaliteitsbeheersingssysteem, waar de accountantsorganisatie verantwoordelijkheid voor draagt.
De onderwijsroute naar aanleiding van een werkbezoek aan het Da Vinci College te Dordrecht over de onderwijsroute Wet inburgering 2021 |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Senna Maatoug (GL), Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is u bekend dat de gemeente Dordrecht naast de leerbaarheidstoets ook een arbeidsproeve en een NOA capaciteitentest afneemt om vanaf de start een goed beeld te krijgen om statushouders in te delen in de juiste route?
Ik weet dat sommige gemeenten inderdaad naast de leerbaarheidstoets extra methoden gebruiken om de leerbaarheid te toetsen. Daar sta ik positief tegenover, omdat dit gemeenten extra informatie geeft om te komen tot een oordeel over de best passende leerroute.
Is u bekend dat er in Dordrecht meer mensen worden ingedeeld in de onderwijsroute dan landelijk het beeld is?
Volgens de meest recente cijfers van DUO (peildatum 1 mei 2023) is ongeveer 18% van de asielstatushouders in Dordrecht sinds aanvang van de Wi2021 ingedeeld in de onderwijsroute. Dat percentage is inderdaad hoger dan het landelijk gemiddelde van ongeveer 15%.
Kunt u in kaart brengen welke gemeenten, net als de gemeente Dordrecht, extra initiatieven nemen om een passende route te vinden voor statushouders zoals, maar niet uitsluitend, een arbeidsproeve of een NOA capaciteitentest? Kunt u tabelsgewijs aangeven welke gemeenten welke initiatieven nemen en daarbij de aantallen per inburgeringsroute vermelden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is bij mij bekend dat sommige gemeenten extra methoden gebruiken om de leerbaarheid te toetsen. Dit blijkt ook uit de KIS-monitor die is afgenomen onder gemeenten. 57 gemeenten (van de in totaal 203 gemeenten) geven aan gebruik te maken van additionele assessments tijdens de brede intake. Hierbij benoemen gemeenten dat ze o.a. additionele toetsen van het taalcentrum en NOA testen gebruiken. Het onderzoek is anoniem ingevuld door gemeenten waardoor het niet mogelijk is om een uitsplitsing per gemeente te maken.
Kunt u toelichten in hoeverre de onderwijsroute nu volledig en overal loopt? Zo niet, hoeveel jongeren wachten nog op een opleiding?
Zoals ik u in de uitvoeringsbrief inburgering (Kamerstuk nr. 32 824, nr. 390) van 13 juli 2023 heb laten weten, heb ik begin dit jaar bureau Significant de opdracht gegeven een onderzoek uit te voeren bij gemeenten naar de landelijke dekking van de onderwijsroute. Hieruit kwam dat in de meeste gemeenten inmiddels aanbod is gerealiseerd.1 Gemeenten hebben voor het aanbod van de onderwijsroute vaak de samenwerking op het niveau van de arbeidsmarktregio opgezocht en voor hbo-/wo-niveau zien we bovenregionale samenwerkingen. Hierdoor bieden nu vrijwel alle (33 van de 35) arbeidsmarktregio’s de onderwijsroute op één of meerdere niveaus aan. Mbo-aanbod en hbo-aanbod is beschikbaar in 30 arbeidsmarktregio’s en wo-aanbod in 29 arbeidsmarktregio’s. Twee arbeidsmarktregio’s hadden begin dit jaar geen aanbod voor de onderwijsroute.
Kunt u aangeven welke consequenties er zijn voor de betrokken jongeren door het ontbreken van klassen voor de onderwijsroute? Hebben zij al die tijd aan de kant gestaan of zijn er voor hen vervangende inburgeringsactiviteiten geweest? Kunt u specifiek ingaan op de consequenties voor jongeren die lang hebben moeten wachten om deel te kunnen nemen aan de onderwijsroute waardoor zij nu meerderjarig zijn en midden in een opleiding zitten? Om hoeveel jongeren gaat dit?
Ik onderschrijf net als u het belang van onderwijs voor jonge statushouders. Ik doe er daarom alles aan ervoor te zorgen dat inburgeringsplichtigen terechtkomen in de voor hun meest passende route. Tegelijkertijd kwam de onderwijsroute begin vorig jaar nog niet overal volledig tot stand. Het ontbreken van klassen voor de onderwijsroute kan daarom het gevolg zijn van het ontbreken van aanbod of vanwege beperkte instroommomenten in het jaar. Gemeenten zijn verplicht minimaal twee instroommomenten per jaar aan te bieden. Als de gemeente geen aanbod voor de onderwijsroute heeft, zal dat in de praktijk betekenen dat jongeren in de B1-route terechtkomen, mogelijk gecombineerd met entree-onderwijs. Indien er beperkte instroommomenten zijn, zorgen gemeenten en onderwijsinstellingen in veel gevallen voor overbruggingsaanbod. Aan deze jongeren worden dus vervangende inburgeringsactiviteiten aangeboden en hier wordt door de doelgroep tevens gebruik van gemaakt.
In sommige gemeenten waar nog geen aanbod is gerealiseerd, kunnen jongeren meeliften op het aanbod van naburige gemeenten. In andere gevallen kan het betekenen dat sommige jongeren geen onderwijsroute kunnen volgen, maar via de B1-route en het entreeonderwijs alsnog in het onderwijs terechtkomen. Dit is niet altijd de meest passende route voor de inburgeraar. Ook ik vind het daarom van belang dat er voldoende financiële middelen beschikbaar komen zodat in het gehele land aanbod voor de onderwijsroute gerealiseerd kan worden. Volgens de meest recente onderzoeken is dit inmiddels in nagenoeg het hele land het geval.
Jongeren worden inburgeringsplichtig zodra zij de leeftijd van 16 jaar bereiken. Voor jongeren onder de 16 jaar is de onderwijsroute dus nog niet van toepassing. Onderwijsplaatsen voor jongeren die voor hun 16e levensjaar een verblijfsstatus hebben verkregen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het doel van de onderwijsroute is om jongeren, die minimaal een diploma op mbo niveau 2 kunnen behalen, klaar te stomen voor een reguliere opleiding. Indien jongeren meerderjarig zijn geworden en in een opleiding zitten komt de behoefte voor de onderwijsroute te vervallen. Het is niet bekend om hoeveel jongeren dit gaat.
Kunt u toelichten of u gelijke signalen ontvangt als bij de opleiding aan het Da Vinci College, waar wordt ingeschat dat voor veel jongeren de B1-route haalbaar zou zijn qua niveau, maar niet binnen de maximaal twee jaar die de opleiding nu in beslag neemt? Als u deze signalen niet herkent, kunt u hier dan actief uitvraag naar doen en verslag van doen? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Ik vind het van belang dat inburgeraars op een passend niveau inburgeren, het liefst met een zo hoog mogelijk taalniveau. Tegelijkertijd herken ik dit signaal niet, aangezien u over een andere termijn spreekt dan wettelijk is vastgelegd. De maximale termijn voor het behalen van het inburgeringsdiploma is namelijk drie jaar. Dit geldt voor zowel de onderwijsroute als voor de B1-route. Gemiddeld genomen zal de onderwijsroute ongeveer 1,5 jaar in beslag nemen. Ik heb uitvraag bij de VNG gedaan. Zij geven aan dat zij geen signalen ontvangen van gemeenten dat veel jongeren niet in de B1-route terechtkomen in verband met de duur van de leerroute.
Hoeveel jongeren zijn sinds de start van de nieuwe inburgering via de onderwijsroute ingestroomd bij een hoger beroepsonderwijs (hbo)- of universitaire opleiding? Is dit getal hoger of lager dan verwacht? Welke knelpunten zijn er bij het instromen in deze onderwijsniveaus? En wat kan hier nog aan gedaan worden?
Over de kwaliteit en doorstroom vanuit de onderwijsroute naar regulier onderwijs is nog onvoldoende bekend vanwege de korte looptijd van de Wi2021. De eerste bevindingen over de kwaliteit van de trajecten worden voor de zomer van 2024 verwacht.
De risico’s van het vogelgriepvirus dat is aangetroffen bij tientallen katten in Polen en in vijf bontfokkerijen in Finland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Op welke manier volgt u de situatie in Polen, waar inmiddels 29 katten blijken te zijn besmet met het vogelgriepvirus, van wie er 25 zijn overleden?1
Inmiddels zijn er 35 katten positief waarvan alle katten of zijn overleden of zijn geëuthanaseerd. De situatie in Polen wordt op de voet gevolgd. Dit gebeurt middels direct contact met de Poolse Chief Veterinary Officer (CVO) en bijeenkomsten van onder andere de European Centre of Disease Prevention and Control (ECDC) en World Animal Health Information System (WAHIS).
Heeft u gezien dat deze katten verspreid over het land wonen, dat van deze katten slechts zeven de mogelijkheid hadden om met wilde vogels in contact te komen en dat een deel van deze katten zelfs helemaal nooit buiten kwam?
Ja, de katten komen uit acht verschillende woiwodschappen (provincies) wijd verspreid over Polen. In de groep van katten met vogelgriep zaten zowel katten die buiten kwamen, katten die toegang hadden tot een balkon of terras, als katten die nooit buiten kwamen.
Heeft u gelezen dat eerder deze maand werd vermoed dat de katten waren besmet met het vogelgriepvirus door het eten van eendenvlees? Is er inmiddels meer bekend over de besmettingsroute?2
Ja, dat heb ik gelezen. Inmiddels is bekend dat dit dezelfde virusvariant is als de variant die veel werd gevonden op pluimveebedrijven en in wilde vogels in Polen in het vogelgriepseizoen 2022–2023. Over de precieze besmettingsroute is nog geen verdere informatie bekend.
Wordt in Nederland onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van het vogelgriepvirus in (eenden)vlees en naar mogelijke besmettingsroutes via eendenvlees of vlees van andere vogels? Zo ja, door wie en wat zijn tot nu toe de bevindingen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding voor dit onderzoek. Zodra er in de EU en dus ook in Nederland een infectie met vogelgriep wordt vastgesteld, wordt het bedrijf geruimd en komt het pluimvee niet in het slachthuis. Indien er vermoedens zijn dat er kippen met vogelgriep arriveren op een slachthuis, dan wordt aldaar onderzoek verricht om dit uit te sluiten. Op deze manier wordt geborgd dat alleen vlees van gezonde dieren beschikbaar komt voor consumptie. Dit is conform de Europese regels voor het keuren van vlees, deze gelden dus ook voor Polen en de andere EU-lidstaten.
Neemt u extra maatregelen nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) het risico op besmetting heeft verhoogd naar «laag tot matig» voor katteneigenaren en dierenartsen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?3
Ja, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik zetten in op betere communicatie. De informatie op de website van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu gaat inmiddels specifiek in op de risico’s voor eigenaren van katten met vogelgriep. Daarnaast is ook de informatie op de website van de rijksoverheid naar aanleiding van de besmettingen bij katten aangepast.
Is inmiddels meer bekend over de aanvullende testen die zijn gedaan bij Nederlandse zwerfkatten nadat er afweerstoffen tegen vogelgriep zijn gevonden tijdens een castratietraject waarbij ook werd getest op vogelgriep?4
Nadere informatie over dit onderzoek bij zowel huiskatten als zwerfkatten laat zien dat vooral bij zwerfkatten een positieve testuitslag werd gevonden. Het gaat hier om een specifieke test, die laat zien dat het dezelfde variant van het vogelgriepvirus betreft als die de afgelopen maanden tot uitbraken bij pluimvee heeft geleid en nu nog voorkomt bij wilde vogels in Nederland. Het gaat om levende katten, die op het oog grotendeels gezond waren. Een aantal katten had ziekteverschijnselen, maar niet specifiek voor vogelgriep.
Kunt u bevestigen dat nader onderzoek zal worden gedaan naar de aanwezigheid van vogelgriep bij Nederlandse katten met een eigenaar? Wie zal dit onderzoek uitvoeren, op welke wijze en wanneer zal dit van start gaan? Gaat u hier nu spoed achter zetten, gezien de situatie in Polen?5
Ja, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik geven samen zo snel mogelijk opdracht voor nader onderzoek naar de aanwezigheid van vogelgriep bij katten met een eigenaar. Dit gebeurt binnen het onderzoeksconsortium dat in het kader van het intensiveringsplan preventie vogelgriep wordt opgericht.
Maakt u zich ook zorgen over de vogelgriepuitbraken in Finland, waar het virus is gevonden bij vijf bedrijven met poolvossen die worden gefokt voor de productie van bont?6
De uitbraken van vogelgriep op diverse pelsdierbedrijven in Finland zijn inderdaad zorgwekkend.
Deelt u de analyse van virologen dat het vogelgriepvirus zich bij dit soort fokkerijen sneller en makkelijker kan aanpassen aan zoogdieren, door de omstandigheden binnen de fokkerij met veel dieren op elkaar gepakt die elkaar gemakkelijk kunnen besmetten, waardoor het virus ook gevaarlijker wordt voor de mens?
Experts geven aan dat het vogelgriepvirus daar waar veel dieren bij elkaar zitten zich makkelijker kan verspreiden en ook aanpassen aan zoogdieren. Daarbij bestaat het risico dat het virus ook gevaarlijker wordt voor de mens.
Deelt u de vrees dat in Finland onvoldoende maatregelen worden genomen om de verspreiding van het virus tegen te gaan? Zo ja, wat kunt u hier in betekenen? Zo nee, waarom niet?7
De situatie in Finland is volop in ontwikkeling. De Finse veterinaire autoriteiten hebben de wet aangepast waardoor zij nu de mogelijkheid hebben om maatregelen toe te passen om verspreiding van het virus tegen te gaan, waaronder het ruimen van besmette bedrijven. In Europees verband is hier regelmatig overleg over, waarbij Nederland zijn zorgen over de pelsdierhouderij als geheel uitspreekt.
Heeft u inmiddels in internationale gremia voor volksgezondheid opnieuw gepleit voor een verbod op pelsdierhouderij, zoals u heeft toegezegd na vragen van de Partij voor de Dieren? Waar en wanneer heeft u dit gedaan en wat waren de reacties?8
Zowel het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voeren een pleidooi in Europa om te stoppen met de pelsdierhouderij en stellen daarbij ook de risico’s van pelsdieren als «mengvat» van (griep)virussen aan de orde. Naar aanleiding van de casus van vogelgriep bij nertsen in Spanje is door Nederland in de Health Security Committee (HSC) van 7 februari 2023 aan de orde gesteld dat we ook steeds meer besmettingen zien bij zoogdieren, zowel wilde zoogdieren als gehouden zoogdieren. Pelsdieren vormen daarbij een specifiek risico. Aan het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en andere lidstaten is gevraagd hoe zij het risico van gehouden pelsdieren zien. ECDC heeft vervolgens een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd en aanvullende adviezen gegeven over hoe de risico’s voor mensen kunnen worden beperkt.
Ook in de HSC van 26 juli jl. heeft Nederland zijn zorgen uitgesproken en vragen gesteld over de risico’s van de pelsdiersector en samen met o.a. Duitsland en Oostenrijk gepleit voor een Europees verbod op de pelsdierhouderij. Gezien de situatie in Finland heeft Nederland gevraagd om een update van de ECDC Rapid Risk Assessment en een versnelling van de geplande European Food Safety Authority (EFSA)-opinion over pelsdieren, vooral op het punt van zoönotisch risico.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas wegens het zomerreces niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Een AOW-gat voor AOW-gerechtigden die enkele jaren in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea hebben gewoond |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat er 740 Algemene Ouderdomswet (AOW)-gerechtigden zijn die tussen 1957 en 1962 enkele jaren in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea hebben gewoond en ooit ingezetene van Nederland zijn geweest, die kampen met een AOW-gat?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Nieuw-Guinea net als Suriname pas na invoering van de AOW onafhankelijk is geworden?
Ja.
Kunt u schetsen waarom het feit dat er bij de onafhankelijkheid van Nieuw-Guinea geen toescheidingsovereenkomst is gesloten van zodanig belang is dat het een onderscheid rechtvaardigt in compensatie van deze groep en de groep die wel gecompenseerd wordt?
Het gebaar van erkenning voor Surinaamse ouderen ziet niet op een vorm van compensatie voor de onvolledige AOW-opbouw. Het gebaar van erkenning voor ouderen van Surinaamse herkomst ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep. Het gaat daarbij onder andere om de verwachtingen die zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname en de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de Toescheidingsovereenkomst. Aan de onafhankelijkheid van Suriname zijn langdurige en intensieve onderhandelingen voorafgegaan. Bij andere landen hebben andere onafhankelijkheidsprocessen plaatsgevonden.
De unieke samenloop van omstandigheden van deze groep Surinaamse ouderen heeft bijgedragen aan hun verwachtingen en het door hen ervaren leed. Het is juist deze combinatie van omstandigheden die maakt dat deze groep zich in een andere positie bevindt dan andere groepen en rijksgenoten die zich op enig moment in Nederland hebben gevestigd, zoals ook beschreven door de commissie Sylvester.
In hoeverre is het mogelijk om deze groep van 740 personen, ondanks het feit dat de situatie afwijkt van de Surinaamse situatie wegens het ontbreken van een toescheidingsovereenkomst, toch te compenseren?
Het gebaar van erkenning voor Surinaamse ouderen ziet niet op een vorm van compensatie voor de onvolledige AOW-opbouw. Het gebaar van erkenning ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep ouderen van Surinaamse herkomst. Het gaat daarbij om de verwachtingen die zijn ontstaan rondom het onafhankelijkheidsproces van Suriname, en de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de Toescheidingsovereenkomst.
Bij andere landen die onderdeel waren van het Koninkrijk der Nederlanden hebben andere onafhankelijkheidsprocessen plaatsgevonden en heeft dit niet tot vergelijkbare verwachtingen geleid. Daar is geen of in mindere mate sprake geweest van langdurige en intensieve onderhandelingen om afspraken te maken over nationaliteitskeuze. Zo is bijvoorbeeld bij de overdracht van Nieuw-Guinea aan de Verenigde Naties en later aan Indonesië geen Toescheidingsovereenkomst gesloten.
Welke andere relevante overwegingen ziet u aangaande het besluit om deze groep al dan niet te compenseren?
In mijn antwoorden op vragen 3 en 4 heb ik een toelichting gegeven op de verschillende relevante factoren.
Bent u bekend met het feit dat het gaat om een totale gemiste AOW-opbouw van € 11 miljoen? In hoeverre ziet u mogelijkheden om een eenmalige financiële tegemoetkoming in het leven te roepen voor deze kleine groep?
Ja, ik ben bekend met dit bedrag. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de brief van 19 augustus 2020 de onvolledige AOW-opbouw van verschillende groepen uiteengezet.1
De situatie voor ouderen uit het voormalige Nederlands Nieuw-Guinea is anders dan de ouderen van Surinaamse herkomst. De wijze waarop Suriname onafhankelijk is geworden verschilt ten opzichte van Nieuw-Guinea. Tussen Nieuw-Guinea en Nederland hebben geen langdurige onderhandelingen plaatsgevonden over nationaliteit omdat Nieuw-Guinea destijds is overgedragen aan de Verenigde Naties.
De unieke samenloop van omstandigheden van de groep Surinaamse ouderen heeft bijgedragen aan de verwachtingen en het door deze groep ervaren leed. Het is de combinatie van die omstandigheden die maakt dat deze groep zich in een andere positie bevindt dan andere groepen en rijksgenoten die zich op enig moment in Nederland hebben gevestigd.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om deze groep van 740 AOW-gerechtigden die enkele jaren in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea hebben gewoond van een eenmalige compensatie te voorzien?
Het kabinet ziet dat er meer voormalige rijksgenoten zijn met een onvolledige AOW-opbouw in de periode dat zij buiten Nederland woonden. Het gebaar van erkenning voor Surinaamse ouderen ziet echter niet op een vorm van compensatie voor de onvolledige AOW-opbouw. Het gebaar ziet op de unieke samenloop van omstandigheden van deze groep Surinaamse ouderen. Deze omstandigheden hebben samen bijgedragen aan de verwachtingen van deze groep en het door hen ervaren leed. De situatie van deze groep ouderen verschilt van andere groepen en rijksgenoten die zich op enig moment in Nederland hebben gevestigd. Compensatie voor een onvolledige AOW-opbouw voor mensen die destijds ingezetenen van het Koninkrijk der Nederlanden waren zou vergaande gevolgen hebben voor het stelsel van de AOW. Daarom is daar ook niet voor gekozen voor de Surinaamse ouderen.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre ook andere groepen met een AOW-gat eenmalig gecompenseerd zouden kunnen worden, zoals mensen die enkele jaren gewoond hebben op de Nederlandse Antillen, de Molukken of in Indonesië?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Minder extra opleidingsplekken voor GZ-psychologen dan gehoopt: ‘Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder extra opleidingsplekken voor gezondheidszorg (GZ) psychologen dan gehoopt: «Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken»»?1
Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport vallen de medische vervolgopleidingen binnen de GGZ-sector binnen mijn portefeuille. Ik zal de verdere beantwoording van de vragen dan ook voor mijn rekening nemen. Wat betreft uw vraag: ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik kan mij niet vinden in het beeld dat er geen gewogen besluit is genomen en dat er geen rekening is gehouden met het feit dat er sprake is van een groeiende zorgvraag. Het Capaciteitsorgaan heeft drie scenario’s uitgewerkt. Er is gekozen voor het scenario waar wel de groeiende zorgvraag wordt meegenomen, maar niet wordt meegegaan in de extra kwaliteitswens van de sector om de masterpsychologen die middels taakherschikking een deel van de taken van GZ-psychologen hebben overgenomen, op te leiden tot GZ-psycholoog. In het rapport van het Capaciteitsorgaan wordt dit verticale substitutie genoemd.
De belangrijkste overwegingen hiervoor zijn:
Ik beschouw de wens van de beroepsorganisatie voor verticale substitutie als wens voor een extra kwaliteitsimpuls en een directe intensivering op die afspraken. Hier zou formeel gezien een extensivering binnen het kader tegenover moeten staan, hetgeen de druk op de zorg zou vergroten. De voorgestelde verticale substitutie zal hoogstwaarschijnlijk kostenverhogend gaan werken en daarmee de toegankelijkheid van de zorg juist verder onder druk zetten.
Deelt u de de stellingname dat minder opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen ervoor zorgen dat wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet worden weggewerkt? Waarom wel of waarom niet?
Bij een gelijkblijvend financieel kader voor de geestelijke gezondheidszorg, zoals is afgesproken binnen het IZA, zal het aanbieden van opleidingsplaatsen niet leiden tot reductie van de wachtlijsten. Het aanbieden van vervolgopleidingen heeft ook niet als doel om wachtlijsten te reduceren. Belangrijker is dat de ingezette taakherschikking wordt benut, zodat alle professionals zo optimaal mogelijk worden ingezet, ook de masterpsychologen.
De afgelopen jaren is al fors aanvullend geïnvesteerd in het opleiden van GZ-psychologen: het aantal werkzame GZ-psychologen is de afgelopen jaren met 13% toegenomen. Ook per 2024 worden er 965 opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Dit is een groei van 16% ten opzichte van het huidige aantal opleidingsplaatsen voor 2023. En ook de komende jaren komen steeds meer GZ-psychologen op de arbeidsmarkt als gevolg van deze geïntensiveerde opleidingsinspanningen. Ten aanzien van de wens van de sector om daarnaast nog 920 extra instroomplekken beschikbaar te stellen ten behoeve van verticale substitutie is de verwachting niet dat dit leidt tot verdere reductie van de wachtlijsten, er komen immers geen arbeidskrachten bij.
Kunt u aangeven waarom u het advies van het capaciteitsorgaan ten aanzien van de groei van het aantal opleidingsplaatsen voor diverse sectoren niet volgt?
Zie antwoord bij vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat in het kwaliteitsstatuut GGZ is geregeld dat alleen Beroepen in de Induviduele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgprofessionals mogen indiceren?
Ja, het is mij als Minister voor Langdurige Zorg en Sport bekend dat sinds de invoering van het Model kwaliteitsstatuut ggz (1 jan 2017) en haar opvolger het Landelijk kwaliteitsstatuut ggz voor alle aanbieders van «geneeskundige ggz», dat alleen BIG-geregistreerde professionals mogen indiceren. Dit betreft een kwaliteitsnorm die zorgverzekeraars, werkgevers en patiëntenorganisaties gezamenlijk hebben bepaald. «Indiceren» is geen voorbehouden handeling in de Wet BIG. Overigens niet alle BIG beroepen mogen in de GGZ indiceren.
Verpleegkundigen en paramedische functies binnen de ggz mogen ook niet indiceren. Deze taak is belegd bij de (indicerende) regiebehandelaren. Masterpsychologen konden daarvoor en nu nog steeds wel delen van de behandeling uitvoeren onder toezicht van regiebehandelaren.
Bent u bekend met het feit dat dit betekent dat masterpsychologen alleen onder supervisie van een BIG-geregistreerde psycholoog mogen werken?
De term «onder supervisie» beperkt zich tot GZ-psychologen in opleiding (GIOS) en deze worden niet als medebehandelaar gezien. Masterpsychologen en/of andere disciplines die niet in opleiding zijn, zijn wel gehouden om hun deskundigheid en bekwaamheid op peil te houden dan wel uit te breiden, zodanig dat zij voldoen aan de eisen die in redelijkheid aan hem als hulpverlener mogen worden gesteld. Intervisie en supervisie zijn hierbij essentiële instrumenten.
Klopt het dat er procentueel veel opleidingsplaatsen zijn toegewezen aan vrijgevestigde GGZ-praktijken? Waarom is dit?
De opleidingsplaatsen worden verdeeld naar sector op basis van een verdeelsleutel die is uitgewerkt door het Capaciteitsorgaan. De verdeelsleutel is gekoppeld aan meerdere parameters. Een belangrijke factor is de toekomstige ontwikkeling van de zorgvraag. Hierbij wordt gekeken naar waar de zorgvragen binnen komen en hoeveel GZ-psychologen daar werkzaam dienen te zijn. Vrijgevestigde GGZ praktijken worden door het Capaciteitsorgaan als een eigen sector gezien. De vrijgevestigde GGZ praktijken hebben minder aanvragen voor opleidingsplaatsen ingediend en deze konden daardoor allen worden gehonoreerd.
Het is zo dat de grote GGZ-instellingen meer aanvragen hebben ingediend dan waar ze op basis van de verdeelsleutel aanspraak op konden maken. Deze aanvragen zijn niet allemaal gehonoreerd, en daardoor kregen zij procentueel minder toegewezen, maar ze zijn nog steeds de grootste opleiders.
Klopt het dat hier relatief meer ongecontracteerde zorg en relatief veel lichte zorg wordt aangeboden?
Er is een verband tussen de grootte van de aanbieder en de contractstatus: hoe kleiner, hoe vaker niet-gecontracteerd. Hierover is de kamer geïnformeerd op 6 januari 2022, naar aanleiding van de monitor Vektis niet gecontracteerde ggz 2016–2019. De belangrijkste conclusie van deze monitor was dat de omvang van de totale kosten van de niet gecontracteerde zorg zich in 2019 stabiliseert op 8%.
Of zelfstandigen relatief lichte zorg leveren durf ik geen uitspraak over te doen. In het algemeen bieden zelfstandigen geen crisishulpverlening en geen intensieve klinische zorg.
Uit een onderzoek van Significant2 op basis van gesprekken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars, komt naar voren dat de verschillen in kosten lijken te worden veroorzaakt door de keuzes die zorgaanbieders zelf maken in het behandelaanbod, de (complexiteit van de) doelgroep die de zorgaanbieder in behandeling heeft, en de wijze waarop de zorgaanbieder is georganiseerd.
In zijn algemeenheid lijken niet-gecontracteerde zorgaanbieders en kleinere zorgaanbieders met een contract zich op een meer afgebakende doelgroep te richten met minder complexe zorgvragen. De grotere gecontracteerde zorgaanbieders richten zich op een breed palet van eenvoudige tot complexe zorgvragen en bijzondere doelgroepen. Daarbij maken zorgaanbieders binnen het kwaliteitsstatuut eigen afwegingen over de in te zetten deskundigheidsmix.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
De staat van de spoedeisende hulp in Nederland |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Spoedeisende hulp VUmc vanaf volgende week ’s nachts dicht: te weinig personeel» van 17 juli 2023?1
Ja.
Hoeveel spoedeisende hulpposten zijn er in de periode van 2018 tot en met 2022 jaarlijks gesloten? Hoeveel zijn er tot nu toe in 2023 gesloten?
Het totaal aantal spoedeisende hulpposten (SEH’s) is in de betreffende periode gedaald van 89 naar 83, waarvan een aantal niet vierentwintig uur per dag open zijn. Het RIVM inventariseert in het kader van de «Bereikbaarheidsanalyse SEH’s en acute verloskunde» het aanbod van SEH’s in Nederland. In onderstaande tabel staan de uitkomsten van deze inventarisatie. Tot op heden is het aantal SEH’s in 2023 niet afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Door de sluiting in de nachtelijke uren van het VUmc is er één SEH bijgekomen die niet vierentwintig uur per dag open is. Dat brengt het totale aantal SEH’s met beperkte openingstijden op vier. Ondanks sluitingen van SEH’s is het aantal SEH-behandelkamers juist toegenomen van 1278 in 2018 naar 1303 in 2022.
Meetjaar
Aantal SEH’s
Aantal SEH’s met 24/7 openingstijden
2018
89
86
2019
87
84
2020
83
80
2021
821
80
2022
83
80
2023
83
802
Een afname ten gevolge van een tijdelijke sluiting van het Spaarne Gasthuis in Haarlem-Noord ten gevolge van een afname van het aantal SEH bezoeken door COVID-19. Zorgprofessionals van deze locatie zijn tijdelijk op andere locaties ingezet.
Ten tijde van het peilmoment was de SEH van het VUmc 24/7 open.
Hoeveel spoedeisende hulpposten dreigen dit jaar en komend jaar nog te sluiten?
Voor zover mij bekend maken op dit moment drie ziekenhuisorganisaties een afweging om dit jaar, of komend jaar, hun SEH te sluiten of om te vormen tot locatie voor laagcomplexe spoedzorg. Naast de locatie van het VUmc van het Amsterdam UMC gaat het hier om de locatie van het HagaZiekenhuis in Zoetermeer, en de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bevestigt dit beeld.
Wat zijn de redenen voor de uitstroom van personeel bij de spoedeisende hulp, voor zowel het VUmc als in het algemeen?
Gezien de verschuiving van de acute zorg van de locatie VUmc naar de locatie AMC is er de noodzaak om een groter deel van het beschikbare personeel in te zetten op de locatie AMC, zo heeft het Amsterdam UMC mij laten weten. Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat de poule aan SEH-verpleegkundigen, inzetbaar op zowel de locatie van het AMC als het VUmc, kleiner is geworden ten opzichte van voorgaande jaren, met name als gevolg van uitstroom en ziekteverzuim in en na de coronaperiode.
Welke maatregelen worden er genomen om personeel voor de spoedeisende hulp te behouden?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten zich op meerdere manieren in te spannen voor het behoud van personeel. Zo is het mogelijk voor personeel, en dus ook de medewerkers op de SEH, om gebruik te maken van verschillende bij- en nascholingsmogelijkheden. Daarnaast biedt het Amsterdam UMC verschillende vitaliteitsprogramma’s aan, deze zijn gericht op het vergroten van werkplezier en op het reduceren van uitstroom en ziekteverzuim. Tot slot heb ik van het Amsterdam UMC begrepen dat er rekening wordt gehouden met roosterwensen van personeel om daarmee tegemoet te komen aan de persoonlijke omstandigheden van haar medewerkers.
Hoe worden de gemeente, de inwoners en het personeel betrokken bij de besluitvorming omtrent de sluiting van de spoedeisende hulp van het VUmc?
Het Amsterdam UMC streeft ernaar om per mei 2024 de acute zorg te concentreren op de locatie van het AMC. Deze voorgenomen capaciteitsverschuiving van de acute zorg is volgens het Amsterdam UMC uitgevoerd in lijn met de eisen van de (destijds) geldende AMvB acute zorg. Daartoe zijn volgens het Amsterdam UMC de volgende stappen ondernomen: het opstellen van een continuïteitsplan, het laten uitvoeren van een bereikbaarheidsanalyse door het RIVM, en het betrekken van inwoners, het college van burgemeester & Wethouders (B&W) van de gemeente Amsterdam, en de voorzitter van de veiligheidsregio. Daarnaast zijn de plannen afgestemd met de verschillende ROAZ-partners, de IGJ, de zorgverzekeraars en de Nederlandse zorgautoriteit (NZa), aldus het Amsterdam UMC.
In aanvulling op het bovenstaande wil ik opmerken dat ik vanuit het Amsterdam UMC heb vernomen dat er in de regio Amsterdam-Amstelland binnen een gezamenlijke coalitie continue wordt gewerkt aan het borgen van kwalitatief goede en veilige spoedeisende hulp in de regio. Maandelijks vindt er afstemming plaats binnen deze coalitie, waarin onder meer de ziekenhuizen, de huisartsen, de huisartsenposten, de GHOR, de zorgverzekeraars en de GGD zitting nemen. De directeur van de GGD neemt als Directeur Publieke Gezondheidszorg (DPG) eveneens deel, en informeert vanuit die rol ook de wethouder in geval van grote veranderingen in het acute zorglandschap, aldus het Amsterdam UMC. Daarnaast heeft in het voorjaar van 2023 de raad van bestuur van het Amsterdam UMC middels een technische briefing de gemeenteraad geïnformeerd over de borging van de acute zorg in het Amsterdam UMC en in de regio.
Waarom wordt er al aangestuurd op een definitieve sluiting van de spoedeisende hulp in plaats van dat er pogingen worden gedaan om meer personeel aan te trekken en te behouden?
Het Amsterdam UMC laat weten dat de SEH op locatie VUmc niet dichtgaat, deze wordt echter anders ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang en is in eerste instantie gericht op patiënten die al onder behandeling zijn op de locatie van het VUmc. Wel is het zo dat de SEH op de locatie VUmc sluit voor zelfverwijzers.
Het Amsterdam UMC zegt dat zij passend bij het toekomstige profiel van deze locatie ook personeel gaat werven, of intern gaat omscholen.
Deelt u de mening dat mensen minder snel geneigd zullen zijn om te solliciteren naar een functie bij deze spoedeisende hulp, wanneer er al aangestuurd wordt op sluiting van de spoedeisende hulp? Deelt u de mening dat de mensen die al in dienst zijn, op zoek zullen gaan naar een andere werkplek?
De SEH op de locatie van het VUmc sluit niet, deze wordt echter op termijn ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang, aldus het Amsterdam UMC.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het Amsterdam UMC om zelf invulling te geven aan haar eigen personeelsbeleid, dit is niet aan mij als Minister.
Hoe verhoudt het sluiten van de spoedeisende hulp op verschillende locaties in Nederland zich met het feit dat de druk op de spoedeisende hulp komende jaren zal toenemen door de vergrijzing en het idee dat ouderen langer thuis moeten blijven wonen?
De druk op de (acute) zorg is hoog en gaat de komende jaren verder toenemen door aan de ene kant een stijgende zorgvraag, en aan de andere kant een schaarste aan zorgmedewerkers. Dat betekent dat met hetzelfde aantal zorgmedewerkers, een grotere zorgvraag moet worden opgevangen. Naast het inzetten op het voorkomen van zorg door middel van preventie, zal ook de huidige capaciteit in de zorg zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet om zo de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg te behouden. In de Beleidsagenda acute zorg, en in het Integraal Zorgakkoord, zijn diverse afspraken en beleidsvoornemens opgenomen die zich hier op richten. Er is onder andere afgesproken dat in de verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) bij alle ketenpartners in kaart wordt gebracht hoe de samenwerking in de gehele acute zorgketen kan worden verstevigd, en hoe het schaarse personeel en de dure faciliteiten optimaal kunnen worden ingezet. Daarbij wordt ook gekeken naar de differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen binnen de regio. Het sluiten van een SEH is hierbij uiteraard geen doel op zich, maar het kan in sommige regio’s wél een middel zijn om met het (schaarse) beschikbare personeel in de regio toch alle patiënten met een acute zorgvraag van kwalitatief goede, acute zorg te voorzien.
Hoe blijft de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg in Nederland gewaarborgd als op steeds meer plekken de spoedeisende hulp gesloten wordt?
Zoals ik in antwoord 9 heb toegelicht, is het nodig om in elke regio te kijken hoe de groeiende acute zorgvraag kan worden opgevangen, waarbij het schaarse personeel optimaal wordt ingezet. Door schaarste aan zorgpersoneel moeten ziekenhuizen omwille van kwaliteit en veiligheid soms keuzes maken om de SEH-zorg anders in te richten. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat op één locatie in de regio de SEH wordt omgevormd tot een locatie voor laagcomplexe spoedzorg, zodat het zorgpersoneel op een andere locatie de patiënten met een meer complexere of ongedifferentieerde zorgvraag kunnen helpen. Dat betekent voor een deel van deze patiënten dat zij wellicht verder moeten reizen, maar dat er wel voldoende gekwalificeerd personeel en benodigde faciliteiten beschikbaar zijn en blijven om goede zorg te verlenen. Uiteraard moeten aan de minimale normen van kwaliteit en toegankelijkheid van acute zorg worden voldaan. Daarbij gaat het onder andere over de normen in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, waar een groot deel van de SEH’s op dit moment niet aan voldoet.2 Ook moet aan de 45-minutennorm voor spreiding van SEH’s worden voldaan. In juni 2023 heb ik aan uw Kamer toegelicht welk proces ik inricht om te komen tot nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit van acute zorg en welke inhoudelijke richting ik daarbij voor me zie.3
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De levering van clustermunitie door de Verenigde Staten aan Oekraïne |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland het «Verdrag inzake Clustermunitie» heeft getekend?1
Ja.
Klopt het dat dit verdrag op dit moment voor Nederland rechtsgeldig is?
Ja.
Klopt het dat artikel 1 van dit verdrag als volgt luidt: Elke Staat die Partij is verplicht zich ertoe onder geen enkele omstandigheid clustermunitie te gebruiken; rechtstreeks of onrechtstreeks clustermunitie te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, aan te houden of aan derden over te dragen; enige activiteit die op grond van dit Verdrag verboden is voor een Staat die Partij is te steunen, aan te moedigen of derden ertoe aan te zetten?
De geciteerde tekst is de Nederlandse vertaling van artikel 1, lid 1 van het Verdrag inzake clustermunitie.
Kunnen we hieruit concluderen dat Nederland met het tekenen van dit verdrag ook te kennen heeft gegeven het leveren en het gebruiken van clustermunitie in principe te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Verenigde Staten hebben aangekondigd clustermunitie te zullen gaan leveren aan Oekraïne?2
Ja. De Verenigde Staten hebben benadrukt dat de levering van clustermunitie een tijdelijke oplossing is waartoe het zichzelf genoodzaakt zag vanwege sterk teruglopende voorraden van andere types munitie in Oekraïne.
Veroordeelt Nederland de levering van clustermunitie door de Verenigde Staten aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Zonder de Oekraïense inzet van clustermunitie goed te keuren, hecht het kabinet eraan te benadrukken dat Oekraïne zich verdedigt tegen de voortdurende Russische agressie, in lijn met artikel 51 van het VN-Handvest. Nederland heeft meermaals, waaronder in NAVO-verband en bij monde van de Minister van Buitenlandse Zaken in het Commissiedebat NAVO van 6 juli jl., aangegeven dat het ieder gebruik en de overdracht van clustermunitie ontmoedigt. Deze positie draagt Nederland ook uit in gesprekken met Amerikaanse en Oekraïense gesprekspartners.
Kunt u de vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord. De beantwoording heeft echter niet binnen drie weken kunnen plaatsvinden omdat de afstemming ten behoeve van de beantwoording tijdens het zomerreces meer tijd heeft gevergd.
Het migratiepakket |
|
Pieter Omtzigt |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u ongeveer negen maanden onderhandeld heeft over een pakket om grip te krijgen op migratie, maar geen totale overeenstemming bereikte en toen besloot om het ontslag van het kabinet aan te bieden?
Ja.
Herinnert u zich dat u voornemens was migratie, dat wil zeggen arbeidsmigratie, studiemigratie en asielmigratie, meer in goed banen te leiden en er grip op te krijgen?
Ja.
Kunt u een lijst opstellen van alle maatregelen die u overwogen heeft op grip te krijgen op migratie?
Bij brief van 10 juli jl.1 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid gereageerd op het informatieverzoek van meerdere fracties in de regeling van werkzaamheden van diezelfde datum.2 In de bijlage bij die brief zijn onder meer de afschriften verstrekt van stukken die ambtelijk zijn ingebracht ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen over migratie. In die ambtelijke stukken zijn maatregelen opgenomen die aan de orde zijn geweest bij de genoemde besprekingen.
Kunt u een lijst opstellen van alle maatregelen waarover de vier onderhandelende partijen overeenstemming bereikt hadden en die samen konden dragen?
Zoals reeds in genoemde brief van 10 juli jl. is verwoord, gold voor alles dat er geen overeenstemming was totdat over het geheel overeenstemming zou worden bereikt. Van een lijst van maatregelen waarover overeenstemming was, kan dan ook niet worden gesproken.
Kunt u een lijst opstellen van maatregelen die dit kabinet nog voornemens is te implementeren of in wetgeving aan de Kamer voor te leggen?
Met de indiening van het ontslag is het kabinet demissionair geworden. Dit houdt in dat het kabinet terughoudendheid past. Welke stappen noodzakelijk zijn, zal per geval moeten worden beoordeeld. Hiervoor is niet bij voorbaat een lijst van maatregelen op te stellen.
Indien u voornemens bent geen of nauwelijks maatregelen te nemen, acht u het dan verantwoord en wijs om een jaar geen beleid vorm te geven, terwijl er toch echt noodzaak toe is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid alsnog met een pakket maatregelen te komen dat alle vier de demissionaire partijen kunnen dragen, zodat de volgende regering niet geconfronteerd wordt met nog grotere problemen dan noodzakelijk?
Het kabinet heeft na intensieve besprekingen moeten constateren dat het niet mogelijk was overeenstemming te bereiken over een pakket van beleidsmaatregelen op dit punt. Er is geen reden te veronderstellen dat het bereiken van een gezamenlijk pakket op dit moment wel mogelijk is.
Hoe gaat u de aangenomen motie over de voorbereide maatregelen ten aanzien van arbeidsmigratie verder uitwerken en in het vroege najaar voorleggen aan de Kamer uitvoeren? (Kamerstuk 36 392, nr. 5)
De wijze waarop het kabinet uitvoering wenst te geven aan de genoemde motie is nog onderwerp van bespreking binnen het kabinet. Vooruitlopend daarop is het niet mogelijk een lijst van maatregelen te bieden of een precieze datum aan te geven.
Kunt u een lijst geven van maatregelen die u aan de Kamer zult voorleggen om deze motie uit te voeren en de datum waarop elke maatregel voorgelegd wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Deze beantwoording is zo spoedig als mogelijk opgesteld. Enkel waar dit de beantwoording ten goede kwam zijn vragen samengepakt.
De Deense studie 'Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met deze onlangs in een wetenschappelijk en peer-reviewed tijdschrift verschenen Deense studie «Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine»1?
Ja.
Is onze conclusie (op basis van figuur 1 in deze studie) correct dat het aantal gerapporteerde vaccinbijwerkingen (van het Pfizer-vaccin) in Denemarken sterk verschilt per batch? Met andere woorden, dat er batches zijn met weinig gerapporteerde bijwerkingen (per 1.000 vaccins) en batches met veel gerapporteerde bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat het aantal gerapporteerde suspected adverse events (SAE’s) per batch verschilt. Deze observatie hoeft echter niet door kwaliteits- of veiligheidsverschillen tussen batches te komen. In het onderzoek is niet gekeken naar wanneer en aan welke groepen de vaccindoses uit de verschillende batches zijn toegediend. Ook lijkt het er sterk op dat niet-toegediende vaccindoses zijn meegeteld in het onderzoek, welke vanzelfsprekend niet tot meldingen van SAE’s kunnen leiden. Tot slot melden de auteurs meerdere beperkingen van hun studie, zoals de wisselende kwaliteit van meldingen, incomplete data en het gebrek aan analyse of de meldingen van SAE’s daadwerkelijk door het vaccin komen. Deze studie biedt dus geen enkele aanleiding voor een veronderstelling dat de veiligheid van COVID-19-vaccins verband houdt met de vaccinbatch.
Is onze conclusie correct (op basis van figuur 1 in deze studie) dat er vaccinbatches zijn met niet of nauwelijks gerapporteerde bijwerkingen maar dat er ook batches zijn waar bijna 10% van alle vaccins resulteerde in een gerapporteerde bijwerking? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is in Nederland onderzoek gedaan naar het aantal gemelde bijwerkingen per vaccinbatch? Zo ja, kan de Kamer dit onderzoek toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet en bent u, naar aanleiding van de verontrustende uitkomsten van dit Deense onderzoek alsnog bereid vergelijkbaar onderzoek in Nederland te laten doen? Indien u hier niet bereid toe bent, waarom niet?
Meldingen van vermoede bijwerkingen worden doorlopend gemonitord door Bijwerkingencentrum Lareb, waarbij ook gekeken wordt naar de bijbehorende batchnummers. Hieruit zijn vooralsnog geen signalen gekomen dat de veiligheid van COVID-19-vaccins per batch zou verschillen. Ik vertrouw op de uiterst zorgvuldige wijze waarop de veiligheid en kwaliteit van vaccins wordt bewaakt, en zie dan ook geen reden om hier aanvullend onderzoek naar te laten doen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen is helaas niet binnen drie weken gelukt.
Het voorkomen van zwerfafval door statiegeld. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zwerfafvalmonitor?1
Ja, deze heb ik op 26 juni dit jaar aan de Tweede Kamer aangeboden.
Klopt het dat uit de zwerfafvalmonitor blijkt dat in de eerste helft van 2022 de hoeveelheid kleine plastic flesjes in het zwerfafval met 53% is afgenomen2 en over heel 2022 is afgenomen met 51%3?
De aangegeven percentages kloppen, maar het is van belang de juiste metingen met elkaar te vergelijken. Doordat zwerfafval onderhevig is aan seizoensinvloeden is het noodzakelijk steeds eenzelfde vergelijkingsbasis te hebben. In de eerste helft van 2022 werden 53% minder kleine plastic flessen in het zwerfafval geteld in vergelijking met dezelfde metingen in de eerste helft van 2020. In heel 2022 werden 51% minder kleine flessen in het zwerfafval geteld in vergelijking met heel 2020. Er is hier gekozen voor een vergelijking met 2020 omdat dat het laatste gehele jaar was zonder statiegeld op kleine plastic flessen.
Hoeveel procent minder kleine plastic flesjes werden er in detweede helft van 2022 gevonden in het zwerfafval?
Het aantal kleine plastic flessen in het zwerfafval is in de tweede helft van 2022 met 50% afgenomen in vergelijking met het aantal kleine flessen in het zwerfafval in de tweede helft van 2020.
Klopt het dat het percentage in de tweede helft van 2022 lager ligt dan het percentage in de eerste helft van 2022 (53%) om uit te komen op een gemiddelde van 51% over heel 2022, en dat dit dus duidt op stagnatie en zelfs achteruitgang? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, is zwerfafval sterk onderhevig aan seizoensinvloeden. In de periode 2018 tot en met 2022 werden er steeds in de eerste helft van het jaar minder kleine flessen aangetroffen dan in de tweede helft (met uitzondering van 2021, omdat halverwege dat jaar statiegeld ingevoerd werd). Om antwoord te kunnen geven op de vraag of hier sprake is van een stagnatie en zelfs achteruitgang moet langjarig een analyse gemaakt worden van vergelijkbare meetpunten. Dat is niet mogelijk op basis van slechts de twee aangegeven percentages binnen één jaar.
Bent u ervan op de hoogte dat CE Delft heeft geconcludeerd dat met statiegeld de hoeveelheid kleine plastic flesjes in het zwerfafval met 70 tot 90% kan afnemen?4
Ja.
Bent u het ermee eens dat een afname van 51% zeer teleurstellend is in vergelijking tot het potentieel van 70–90%? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel de afname van 51% behoorlijk is, ben ik er van overtuigd dat er een nog grotere afname kan worden bereikt. Zoals bepaald in art. 16 van het Besluit beheer verpakkingen zal de Tweede Kamer in 2024 een verslag ontvangen over de doeltreffendheid en de effecten van statiegeld op drankverpakkingen. Daarbij zullen ook de resultaten van de zwerfafvalmonitor betrokken worden.
Wat gaat u eraan doen om het statiegeldsysteem te versterken zodat het potentieel van 70–90% minder kleine plastic flesjes in het zwerfafval kan worden waargemaakt?
Een belangrijk sturingsmiddel om het zwerfafval te reduceren is het Besluit beheer verpakkingen met daarin de verplichting tot statiegeld en de inzameldoelstelling5. Na de indiening van uw vragen heeft het Afvalfonds Verpakkingen de recyclingcijfers over 2022 gepubliceerd, met daarin voor het eerst de inzamelcijfers voor plastic flessen6. De behaalde 68% ligt nog ver onder de wettelijke doelstelling van 90%. Dit lage percentage vind ik teleurstellend.
Ik ga dan ook op 6 september dit jaar met het Afvalfonds in gesprek waarin ik onder meer vraag welke maatregelen het verpakkend bedrijfsleven gaat nemen om de 90% voortaan wel te gaan halen. Dit doe ik ook met het oog op de doelstellingen voor blikjes vanaf 2024.
Hoeveel procent van de kleine plastic flesjes die in het zwerfafval worden gevonden vallen onder de statiegeldplicht en hoeveel procent valt niet onder de statiegeldplicht (zoals flesjes met sap, zuivel en siropen)? Wordt dit onderscheid in de zwerfafvalmonitor gemaakt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit wel te gaan monitoren?
Ik heb begin 2023 gevraagd om de zwerfafvalmonitor uit te breiden zodat onderscheid gemaakt wordt tussen kleine plastic flessen die wel en niet onder de statiegeldplicht vallen. Op basis van de eerste drie metingen in 2023 valt 55% van het aantal kleine plastic flessen in het zwerfafval onder de statiegeldplicht.
Hoe groot is de afname van alleen kleine plastic flesjes mét statiegeld in het zwerfafval?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven wordt in de landelijke zwerfafvalmonitor pas met ingang van 2023 bijgehouden of de kleine plastic flessen onder de statiegeldplicht vallen of niet. Daarmee is het voor de periode vóór 2023 niet mogelijk om een onderscheid te maken tussen de afname voor kleine plastic flessen die wel en niet onder het statiegeldplicht vallen.
Kent u het bericht «Alleen hele blikjes inleveren bij de supermarkt: «De helft van de blikjes op straat zijn ingedeukt of kapot»»5, waarin de Zwerfinator aangeeft dat de helft van de blikjes die op straat liggen, ingedeukt zijn of zelfs kapot en dat deze niet kunnen worden ingeleverd voor statiegeld? Wat is uw reactie hierop?
Dit bericht is mij bekend. Zoals ik ook in eerdere antwoorden op Kamervragen heb aangegeven8, is het statiegeldsysteem opgezet door het verpakkend bedrijfsleven, in de praktijk vertegenwoordigd door het Afvalfonds Verpakkingen en Statiegeld Nederland. Zij verstrekken informatie over het inleveren van blikjes die kreukels bevatten9. Samengevat geldt dat blikjes met deuken erin ingeleverd kunnen worden, zolang ze niet helemaal geplet zijn en de streepjescode erop goed leesbaar is voor het innameapparaat.
Overigens heeft het verpakkend bedrijfsleven er zelf ook belang bij dat de blikjes worden ingeleverd, om de inzameldoelstelling van 90% te kunnen bereiken.
Hoeveel procent van de blikjes en kleine plastic flesjes die in het zwerfafval worden gevonden zijn dusdanig beschadigd waardoor ze momenteel niet kunnen worden ingeleverd voor statiegeld? Wordt dit onderscheid in de zwerfafvalmonitor gemaakt? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit wel te gaan monitoren?
Door de aanpassing van de landelijke zwerfafvalmonitor wordt zoals hiervoor aangegeven met ingang van 2023 voor kleine plastic flessen onderscheid gemaakt tussen flessen die wel en die niet vallen onder de statiegeldplicht. Bepalend daarbij is de zichtbaarheid van het statiegeldlogo. Bij blikjes is dit onderscheid niet aangebracht omdat alle drankblikjes ongeacht inhoud en volume onder de statiegeldplicht zijn gekomen. Tijdens het schouwen van zwerfafval op straat is het onmogelijk om objectief en met voldoende zekerheid te bepalen of de streepjescode wel of niet voldoende leesbaar is voor het innameapparaat.
Realiseert u zich dat wanneer er geen statiegeld wordt uitgekeerd op zeer gedeukte of platte blikjes en flesjes, deze blikjes en flesjes in het zwerfafval geen opraapwaarde hebben voor mensen die op zoek zijn naar statiegeldverpakkingen? Wat is uw reactie hierop, hierin meegenomen dat door hoe het statiegeldsysteem momenteel is geregeld het potentieel van 70–90% afname van zwerfafval niet wordt behaald?
Ja, dat realiseer ik mij. Overigens is het nog te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van het statiegeldsysteem voor blik. Dit systeem is pas sinds april 2023 operationeel en effecten zullen in toekomstige metingen zichtbaar worden.
Realiseert u zich dat wanneer er geen statiegeld wordt uitgekeerd op zeer gedeukte of platte blikjes en flesjes, dat mensen die hun blikje of flesje per ongeluk teveel indeuken na gebruik, kunnen fluiten naar hun betaalde statiegeld? Wat is uw reactie hierop?
Ja, dat realiseer ik mij. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Is wettelijk bepaald dat er geen statiegeld hoeft te worden uitgekeerd bij gedeukte en platte blikjes en flesjes, als de streepjescode nog wel leesbaar is? Zo ja, waar is dit bepaald?
Nee, dit is niet wettelijk bepaald. Wettelijk is kort samengevat bepaald dat producenten en importeurs van drinken in plastic flessen of blik, statiegeld in rekening moeten brengen, en dat vanaf 2024 90% van de blikjes moeten worden ingezameld voor recycling. Voor de volledige wetstekst verwijs ik naar het eerdergenoemde Besluit beheer verpakkingen.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat ook statiegeld wordt uitgekeerd als blikjes of flesjes zeer gedeukt of plat zijn zolang de streepjescode leesbaar is, zodat het zwerfafval in Nederland succesvoller wordt verminderd en mensen hun betaalde statiegeld terug kunnen krijgen? Zo ja, per wanneer en hoe gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 10 aangegeven is het statiegeldsysteem de verantwoordelijkheid van het verpakkend bedrijfsleven. Het is aan hen om te communiceren over uitvoeringszaken zoals deze, waarbij inderdaad wordt vermeld dat platte blikjes, of die met een onleesbare streepjescode niet worden ingenomen. Tevens is het de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om te zorgen dat ze voldoende blikjes innemen om de wettelijke inzameldoelstelling van 90% te kunnen halen.
Bent u ervan op de hoogte dat van sommige kleine plastic flesjes de etiketten met het statiegeldlogo en de streepjescode makkelijk loslaten, waardoor de flesjes niet meer in te leveren zijn voor statiegeld (en dus ook geen opraapwaarde meer hebben)? Wat is uw reactie hierop?
Bij sommige plastic flessen laten de etiketten inderdaad gemakkelijker los dan bij andere. Mij is niet bekend in hoeverre dit tot noemenswaardige problemen leidt bij het inleveren. En ook hierbij geldt: het is in het belang van het verpakkend bedrijfsleven dat de flesjes in te leveren blijven voor statiegeld, om zo de inzameldoelstelling te kunnen halen.
Klopt het dat in het Besluit beheer verpakkingen is opgenomen dat de statiegeldverpakking moet worden voorzien van een duidelijke en «onuitwisbare» statiegeldaanduiding? Zo ja, wat wordt er precies bedoeld met «onuitwisbaar»?
Artikel 15 van het Besluit beheer verpakkingen stelt samengevat dat op statiegeldplichtige verpakkingen een aanduiding omtrent statiegeld duidelijk en onuitwisbaar op de verpakking moet worden aangebracht. Voor de volledige wetstekst verwijs ik naar dit besluit.
Voldoen etiketten (die snel loslaten) aan de omschrijving «onuitwisbaar»? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er wordt opgetreden tegen producenten van producten met loslatende etiketten?
De handhaving van het Besluit beheer verpakkingen is de verantwoordelijkheid van de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport. Indien zij verpakkingen aantreffen die niet voldoen aan de eisen van het Besluit staat het handhavingsinstrumentarium tot hun beschikking.
De recentelijke aanval van het Israëlische bezettingsleger op een vluchtelingenkamp in Jenin |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de recente aanval van het Israëlische bezettingsleger op een vluchtelingenkamp in Jenin, waarbij dertien Palestijnen, waaronder kinderen, zijn doodgeschoten?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgelijke situatie in Jenin. De gebeurtenissen zetten een fragiele en gespannen situatie verder onder druk. Dit jaar heeft het kabinet herhaaldelijk bezorgdheid geuit over het geweld en het hoge aantal slachtoffers. Ook heeft het kabinet naar aanleiding van de gebeurtenissen in Jenin opgeroepen tot de-escalatie en tot het respecteren van internationaal recht. Daarnaast onderschrijft het kabinet de oproep vanuit de EU en VN om het geweld te stoppen, en dat burgers, met name kinderen, onder alle omstandigheden moeten worden beschermd. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwgezet volgen.
Klopt het dat de inwoners van het vluchtelingenkamp in Jenin voornamelijk oorspronkelijk afkomstig zijn uit Haifa, maar daar zijn verdreven door Israël tijdens de Nakba in 1947–1948? Erkent u dat deze vluchtelingen het recht hebben om terug te keren naar de steden waar ze vandaan kwamen? Zo nee, waarom niet?
De bewoners van het vluchtelingenkamp in Jenin komen oorspronkelijk uit de regio Haifa en Karmel. Veel inwoners van Haifa zijn de stad in 1948 ontvlucht. Vluchtelingen hebben in zijn algemeenheid geen recht op terugkeer, maar voor de Palestijnse vluchtelingen is een recht op terugkeer wel vastgelegd in resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.2 Zoals het kabinet eerder heeft aangegeven (TK 2018–2019, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 48) zijn binnen het vredesproces onderhandelingen nodig over het vluchtelingenvraagstuk.
Hoeveel Palestijnse vluchtelingen hebben opnieuw moeten vluchten, ditmaal uit het vluchtelingenkamp van Jenin?
Tijdens de militaire operatie hebben ongeveer 3.500 inwoners het kamp tijdelijk verlaten. Inmiddels zijn zij teruggekeerd.
Gaat u de Organisatie van de Verenigde Naties voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen in het Nabije Oosten (UNRWA) en andere hulporganisaties in het vluchtelingenkamp, zoals het Freedom Theatre, waarvan veel faciliteiten zijn verwoest, ondersteunen met de wederopbouw?
Het kabinet heeft in 2023 EUR 19 miljoen bijgedragen aan UNRWA, in het kader van een meerjarige ongeoormerkte financiering.3 UNRWA speelt een belangrijke rol in noodhulpvoorziening in de Palestijnse Gebieden en kan de Nederlandse bijdrage flexibel inzetten waar de noden het hoogst zijn, ook in Jenin.
Onderschrijft u het recht op verzet tegen buitenlandse bezetting, overheersing en kolonialisme, zoals dat ook is vastgelegd in internationale verdragen [bijvoorbeeld in het 'Additional Protocol I' van de «Geneva Conventions»]?
Het kabinet erkent het recht op zelfbeschikking van volken. Een volk heeft onder omstandigheden het recht zich te verzetten tegen hen die de effectuering van dat recht belemmeren. Artikel 1, vierde lid van het Aanvullend Protocol I bij de vier Verdragen van Genève, breidt de toepasselijkheid van de regels van die verdragen uit. Aanvullend Protocol I is dus niet alleen van toepassing tijdens gewapende conflicten tussen staten, maar ook tijdens «gewapende conflicten waarin volkeren strijden tegen koloniale overheersing en vreemde bezetting en tegen racistische regimes, in de uitoefening van hun recht op zelfbeschikking zoals neergelegd in het Handvest van de Verenigde Naties en in de Verklaring betreffende de beginselen van het volkenrecht inzake vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen de Staten overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties». Dat betekent dat dit artikel alleen zegt wat het geldende rechtsregime is tijdens een feitelijk bestaand gewapend conflict, niet of het gebruik van geweld in dat conflict is gelegitimeerd.
Erkent u dat deze rechten ook specifiek de Palestijnen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 erkent het kabinet het recht op zelfbeschikking van volken, ook dat van het Palestijnse volk.
Erkent u dat er sprake is van een situatie van actieve (Israëlische) kolonisatie van Palestijns gebied? Hoe ziet u dit in het licht van de Nederlandse koloniale geschiedenis en de morele en internationaalrechtelijke plicht hier een einde aan te brengen?
Het kabinet beschouwt de situatie als een bezetting. Het kabinet heeft zich altijd uitgesproken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek omdat dit een schending is van het bezettingsrecht en een twee-statenoplossing verder uit beeld brengt.
Klopt het dat tijdens de aanval op het vluchtelingenkamp materieel van de Israëlische wapenfabrikant Elbit is ingezet, waar Nederland ook diverse contracten en samenwerkingsprojecten mee heeft gehad?
Het kabinet heeft geen zicht op het materieel dat door Israël wordt ingezet bij militaire operaties. Zoals al eerder in antwoord op Kamervragen over de samenwerking met het bedrijf Elbit is gemeld, komt deze samenwerking tot stand binnen de democratisch gelegitimeerde aanbestedingskaders (Kamerstuk 2021Z07249).
Kunt u uitsluiten dat Nederland samenwerkt met Israëlische legeronderdelen die actief zijn in bezet gebied om de bezetting en onderdrukking in stand te houden?
Elke vorm van militaire samenwerking tussen Israël en Nederland wordt zorgvuldig en afzonderlijk afgewogen. De samenwerking die er is, is gericht op kennisuitwisseling waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van elkaars faciliteiten. De samenwerking omvat geen gezamenlijke Nederlands-Israëlische trainingen in gevechtshandelingen, en vindt altijd plaats binnen de internationaal erkende Israëlische grenzen van voor 1967.
Kunt u de waarde van herhaaldelijke Nederlandse en/of Europese statements van «bezorgdheid» uitleggen, nu uit uw daden keer op keer blijkt dat straffeloosheid voor Israël voor Nederland prevaleert boven het afdwingen van naleving van internationaal recht?
Het klopt niet dat Nederland straffeloosheid voor Israël laat prevaleren boven het afdwingen van naleving van internationaal recht. Het kabinet blijft zich uitspreken tegen schendingen van internationaal recht en het oplopende geweld in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces is gestoeld op sterke bilaterale relaties met zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit, die ook consequent worden gebruikt om deze zorgen over te brengen.
Vindt u dat er meer actie ondernomen moet worden vanuit multilaterale organisaties tegen schendingen van het internationaal recht? Kunt u uw reactie toelichten?
Naleving van internationaal recht is primair een aangelegenheid van staten zelf, maar als zij die verantwoordelijkheid niet kunnen of willen dragen, is het aan de internationale gemeenschap om de internationale rechtsorde te waarborgen. Het kabinet probeert optimaal gebruik te maken van VN- en andere fora om bij te dragen aan de internationale rechtsorde en de ontwikkeling en naleving van internationale regels te bevorderen. Voor een effectieve toepassing van het internationaal recht is een breed draagvlak nodig, waarvoor het kabinet zich doorlopend sterk maakt.
Bent u het eens met de stelling van hoogleraar internationaal publiekrecht André Nollkaemper2, dat, doordat landen als Nederland geen gevolgen verbinden aan de stelselmatige uitbreiding van nederzettingen, het internationaal recht betekenisloos is voor de mensen in Jenin? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zich altijd uitgesproken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek omdat dit een schending is van het bezettingsrecht en een twee-statenoplossing verder uit beeld brengt. Het kabinet is het daarom niet eens met de mening van professor Nollkaemper dat Nederland geen gevolgen verbindt aan de stelselmatige uitbreiding van nederzettingen en dat het internationaal recht niets betekent voor de inwoners van Jenin. Het kabinet erkent nederzettingen niet en, zoals het internationaal recht vereist, verbindt hier ook gevolgen aan, bijvoorbeeld door een ontmoedigingsbeleid te voeren en geen steun te geven aan de instandhouding van die nederzettingen. Daarnaast komen producten geproduceerd in de Israëlische nederzettingen bij invoer in de EU niet in aanmerking voor tariefpreferentie (zoals onder meer gemeld in antwoord op Kamervragen 20220928).
Bent u het ook eens met zijn stelling dat «De escalatie van geweld en de uitbreiding van nederzettingen kunnen worden gezien als doelbewuste pogingen om «facts on the ground» te creëren die niet meer kunnen worden teruggedraaid.»? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het mee eens. Het kabinet spreekt Israël daar ook regelmatig op aan.
Kunt u een rode lijn aangeven, waarna Nederland wel diplomatiek zal escaleren in de relatie met Israël, zoals gebruikelijk is in de diplomatie? Is de nu gaande annexatie bijvoorbeeld een rode lijn, waarna Nederland over zal gaan op sancties tegen Israël? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het kabinet blijft de twee-statenoplossing onverminderd de inzet, ook in de bilaterale relatie met Israël. Het is in het belang van alle betrokkenen om te komen tot een duurzame en vreedzame oplossing. Het kabinet blijft zich inzetten om de partijen nader tot elkaar te brengen, en roept daarbij op tot de-escalatie. Het kabinet is geen voorstander van sancties omdat dit een negatief effect kan hebben op het Midden-Oosten vredesproces en hiermee niet het gewenste effect zou sorteren.
Kunt u de vragen afzonderlijk en inhoudelijk beantwoorden, zonder terug te vallen op de gebruikelijke platitudes en betekenisloze frases die beantwoordingen van vragen over dit onderwerp meestal kenmerken?
Ja.
Gezondheidsdoelen in de wet opnemen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kuipers |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het lid Van Esch eerder schriftelijke vragen heeft gesteld over de oproep van de artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en zeventig andere organisaties om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren en dat u hierop antwoordde niet van plan te zijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?1, 2
Ja, ik heb aangegeven dat nu, met de totstandkoming van het Gezond en Actief Leven Akkoord waarin gezondheidsdoelen zijn opgenomen, een voorstel voor wettelijke verankering geen logische vervolgstap is.
Herinnert u zich dat u in antwoord op de eerdere schriftelijk vragen van het lid Van Esch aangeeft de motie van de leden Kuiken en Renkema – waarin zij verzoeken de Kamer een voorstel te zenden of en, zo ja, hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd – niet te gaan uitvoeren? Waarom weigert u deze wens van de Tweede Kamer uit te voeren?3
In de motie van februari 2021 wordt verzocht om een voorstel of en zo ja hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd. Mijn voorganger is in zijn brief van 7 juli 2021 uitgebreid ingegaan op de vraag óf hij collectieve gezondheidsdoelen wettelijk wil verankeren, met als conclusie dat hij daar niet voor voelt. Een voorstel met verdere uitwerking hoe dit te doen, is daarom niet meegezonden.4
De Tweede Kamer heeft een amendement van eind vorig jaar over het wettelijk verankeren van doelstellingen in meetbare indicatoren en streefwaarden voor volksgezondheid, niet aangenomen.
Daarmee is niet gezegd dat ik het hebben van gezondheidsdoelen niet belangrijk vind. Sterker nog, gezondheidsdoelen zijn nodig om richting te kunnen geven aan het te voeren beleid. Breed draagvlak over deze doelen is belangrijk om samen met de vele partijen die actief zijn op het gezondheidsbeleid tot afspraken te komen over hoe deze doelen te bereiken. Daarom zijn in het Nationaal Preventieakkoord en in het Gezond en Actief Leven Akkoord doelen gesteld (bijvoorbeeld: in 2040 voldoet 75% van de Nederlandse bevolking aan de Beweegrichtlijn) en maatregelen afgesproken. Eind vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die het kabinet treft om de doelen van het Nationaal Preventieakkoord dichterbij te brengen.
Waarop baseert u de aanname dat wettelijk verankerde gezondheidsdoelen niet effectief zouden zijn om te komen tot gezondheidswinst, terwijl klimaatdoelen en stikstofdoelen wel degelijk tot beleid leiden die hun respectievelijke beleidsdomein bevorderen?
Er zijn meerdere factoren bepalend voor het behalen van gezondheidswinst. Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen kan een reden zijn om zodoende het debat over maatregelen te kunnen voeren. Het is dan wel van belang dat duidelijk is op welke wijze de doelen kunnen worden nagestreefd en wie waar voor verantwoordelijk is. Uiteindelijk zijn de maatregelen bepalend voor het behalen van gezondheidswinst. Waarbij voor de realisatie vaak meerdere partijen aan zet zijn. Dat zien we ook in het debat over klimaatdoelen en stikstofdoelen.
Mijn ervaring is dat op het terrein van gezondheid het debat over maatregelen volop met u gevoerd wordt, zonder dat de in akkoorden afgesproken doelen wettelijk verankerd zijn. De doelen van het Nationaal Preventieakkoord bijvoorbeeld, staan niet ter discussie. Wel voer ik het debat met u over de benodigde maatregelen zoals accijns op tabaksproducten en alcohol, of wettelijke restricties op het aanbod van schadelijke of ongezonde producten. Ook zet ik me in voor andere gezondheidsdoelen die nu in het GALA zijn opgenomen, zoals het versterken van de mentale weerbaarheid of het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Waarbij ik met u spreek over de benodigde inzet, zoals een belangrijk programma als Kansrijke Start dat zich richt op (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie. Samen met gemeenten en andere partijen die bij de uitvoering zijn betrokken, wordt gewerkt aan de invoering van maatregelen. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen, die nodig is.
Bent u ervan op de hoogte dat sinds uw beantwoording verschillende oproepen zijn gedaan door hoogleraren voor het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen en dat ook de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) heeft geadviseerd om te streven naar wettelijke verankering van gezondheidsdoelen en hiertoe een voorstel te laten doen door een aan te stellen Gezondheidscommissaris? Wat is uw reactie hierop?4, 5, 6
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik stel het op prijs dat wetenschappers en partijen als de RVS zich buigen over het vraagstuk hoe de (publieke) gezondheid van Nederland te bevorderen en het daarop gerichte preventiebeleid in te richten. Ik zal met partijen gesprekken hierover blijven voeren en met hen verkennen welke concrete gezondheidsdoelen partijen voor ogen hebben en wat het concreet betekent als dit in de wet wordt vastgelegd. Hierbij zullen vragen over de verantwoordelijkheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van maatregelen moeten worden besproken met elkaar.
Gelet op de demissionaire status van dit kabinet zal de reactie op het advies van de RVS over de inrichting van het stelsel voor de publieke gezondheidzorg aan het volgend kabinet worden overgelaten.
Erkent u dat vanuit alle hoeken van de samenleving – waaronder dus belangrijke adviesorganen, wetenschappers, de zorgsector, gemeenten en vakbonden – wordt gepleit voor het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hecht u waarde aan deze oproepen, wetenschappelijke inzichten en adviezen van adviesorganen die laten zien dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen nodig is om preventie een betere positie te geven binnen het gezondheidsbeleid? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u naar aanleiding van deze adviezen, aanbevelingen en oproepen tot inkeer gekomen over het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom legt u deze adviezen, aanbevelingen en oproepen om gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren naast zich neer?
Het nemen van beleidsmaatregelen vereist draagvlak in de samenleving en commitment van vele partijen. Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen levert geen vrijbrief op voor het kunnen nemen van deze maatregelen, hoe effectief ze mogelijk ook zijn. Het debat hierover kan mogelijk wel versterkt worden met een wettelijke verankering van doelen, we hebben echter geen zicht op wat dit werkelijk in de praktijk zal betekenen. Bovendien wordt tot op heden dit debat ook gevoerd op basis van de gezondheidsdoelen die nu in onder andere het Nationaal Preventieakkoord en het GALA zijn vastgelegd en de vraag is of dit niet voldoende is. Ik ga hierover graag verder het gesprek aan met betrokken partijen.
Hoe rijmt u uw standpunt om gezondheidsdoelen niet wettelijk te willen verankeren met de ontwikkeling dat het aantal jongeren (tussen de 18 en 25 jaar) met overgewicht de afgelopen jaren is toegenomen, tot inmiddels een kwart van de jongeren?7
Het reduceren van het aantal mensen met overgewicht is een belangrijk doel uit het Nationaal Preventieakkoord. Dat een dergelijk doel niet is vastgelegd in de wet, doet niks af aan de ambitie die ik heb, samen met andere partijen, om dit doel te behalen. De ontwikkeling die u schetst onder het aantal jongeren is zorgelijk. De aanpak van overgewicht, zeker ook onder jongeren, is complex door de vele verschillende factoren die hierin een rol hebben. Naast een gezonde leefstijl gaat het ook om factoren op het (maatschappelijk) sociale vlak, zoals stress en financiële schulden. Omstandigheden die binnen een gezin ook hun weerslag hebben op kinderen en jongeren. Bovendien spelen medische of biologische factoren een belangrijke rol bij overgewicht. Eind vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn beleidsinzet op dit thema, waarin ik aanvullende afspraken en maatregelen in het licht van het Nationaal Preventieakkoord heb aangekondigd.9 Ook heb ik op 13 juli dit jaar Kamervragen beantwoord van het lid Westerveld over de toename van obesitas onder jongeren waarin ik inga op de maatregelen.10
Bent u het ermee eens dat het opmerkelijk is dat het geven van zorg een verplichtend karakter heeft, maar preventie – waarmee ziekte en ongemak kan worden voorkomen – vrijblijvend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Preventie kent vele gedaanten, met maatregelen die meer of minder verplichtend zijn. Denk bijvoorbeeld aan verkeersveiligheid waarbij het dragen van een gordel verplicht is gesteld. Een belangrijke preventieve maatregel die veel ongelukken voorkomt. Of, dichter bij het gezondheidszorgdomein, aan het tabaksbeleid dat diverse maatregelen bevat die meer of minder vrijblijvend zijn. Ik ben het met u eens dat een minder vrijblijvende aanpak op preventie nodig is. Daarom zijn via het GALA afspraken gemaakt met gemeenten en zorgverzekeraars over de acties die we met elkaar te nemen hebben. Zoals ook in het GALA is opgenomen kan het nodig zijn om taken en verantwoordelijkheden wettelijk beter te verankeren om zodoende de vrijblijvendheid in te perken.
Kunt u zich erin vinden dat het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen een drukmiddel is om bewezen beleid door te voeren, zodat ook wanneer het politiek ingewikkeld wordt bestuurders doorzetten? Zo nee, waarom niet?
Het wettelijk vastleggen van een gezondheidsdoel kan wellicht dienen als drukmiddel, maar biedt geen garantie dat een bewezen beleidsmaatregel doorgezet kan worden. Om bewezen beleid door te kunnen zetten, blijft het noodzakelijk dat er voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak is. Bovendien hebben we op dit moment geen zicht op het wat het concreet betekent als gezondheidsdoelen wettelijk verankerd worden. We zullen eerst moeten na gaan wie welke verantwoordelijkheid dan neemt en wat dit feitelijk betekent.
Wat is uw reactie op dat de rijkste Nederlanders maar liefst 25 jaar langer leven in goede gezondheid dan de armste Nederlanders en dat het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet dit enorme verschil kan terugdringen?
Ik ben mij zeer bewust van de gezondheidsachterstanden van mensen met een lage sociaaleconomische status. Ik zet mij samen met verschillende partijen in om gezondheidsachterstanden terug te dringen vanuit een integrale aanpak, ook op lokaal niveau. Gezondheidsachterstanden terugdringen is daarom een belangrijk doel van het GALA. Een integrale aanpak is vereist omdat een veelheid aan maatregelen nodig is, breder dan alleen de inzet vanuit het gezondheidsdomein. Er is vaak sprake van achterliggende problematiek zoals bestaansonzekerheid, armoede en kansenongelijkheid, een ongezonde leefomgeving en zwakke gezondheidsvaardigheden. De oplossing is dan ook verre van simpel. Mijns inziens moeten we onze energie en het debat richten op maatregelen met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen. Aansluitend op mijn antwoord op vraag 10 ben ik er niet van overtuigd dat het vastleggen van een doel in de wet de aanpak van deze complexe problematiek eenvoudiger zal maken.
Herinnert u zich uw reactie op het artikel van Jochen Mierau «Zorgstelsel loopt op zijn laatste benen», waarin u aangeeft dat het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen zonder de daarbij behorende overeenstemming over de instrumenten en bevoegdheden onwenselijk is, omdat juist over de manier waarop doelen te bereiken politiek debat nodig is?8
Ja.
Waarom denkt u dat er geen politiek debat mogelijk is over hoe de gezondheidsdoelen moeten worden behaald? Als niet is vastgelegd hoe de doelen moeten worden behaald, dan is er toch juist politiek debat mogelijk over welke instrumenten u van plan bent om in te zetten en welke niet?
Voor het behalen van gezondheidsdoelen is een breed scala aan maatregelen en commitment van diverse partijen nodig. Zoals u in vraag 12 aangeeft, ben ik er juist van overtuigd dat politiek debat nodig (en mogelijk) is over de manier waarop doelen te bereiken. Ik ben er daarom niet van overtuigd dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen mij een betere uitgangspositie geeft voor een dwingender preventief gezondheidsbeleid. En dat we ook moeten kijken naar andere opties, zoals het concreter invullen van taken en verantwoordelijkheden van partijen (met mogelijke verankering daarvan in de wet). In de afgelopen jaren heb ik veelvuldig met uw Kamer gesproken over welke maatregelen in te zetten die bijdragen aan het behalen van de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord. Dit debat zal ook de komende jaren nodig blijven om de gezondheidsdoelen die we in het Nationaal Preventieakkoord en het GALA zijn overeengekomen met partijen, te kunnen halen. Want het behalen van de doelen is alleen mogelijk met effectieve maatregelen die maatschappelijk op voldoende draagvlak kunnen rekenen. In de wetenschap dat de effecten van preventiebeleid veelal op langere termijn zijn vruchten afwerpt, is een structurele inzet en financiering van maatregelen nodig. Het is aan de politiek om hiervoor keuzes te maken.
Het bericht ‘Nieuwe strategie tabaksfabrikanten: investeren in medicijnen voor rokers’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe strategie tabaksfabrikanten: investeren in medicijnen voor rokers»?1
Ja.
Bent u reeds op de hoogte van de investeringen van tabaksfabrikanten in medicijnen en behandelingen voor rokers?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tabaksfabrikanten groeiende invloed hebben op de gezondheid van de afnemers van sigaretten, ook met het oog op de «sjoemelsigaret», waarbij sigaretten als «gezonder» alternatief verkocht worden terwijl zij net zo schadelijk, al dan niet schadelijker zijn?
Ik vind het een zeer kwalijke ontwikkeling dat tabaksfabrikanten investeren in de farmaceutische industrie en zo twee keer verdienen aan de mensen die eerst ziek zijn geworden door het gebruik van hun schadelijke en verslavende producten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de stappen zoals aangekondigd in de brief van 6 december 2022? Wordt er momenteel gewerkt aan een verbod zodat de «sjoemelsigaret» van de markt gehaald kan worden? Zo nee, waarom niet?2
In mijn brief van 4 juli3 jl. heb ik u de resultaten van het nieuwe onderzoek van het RIVM over de emissieniveaus van teer, nicotine en koolmonoxide (TNCO) van filtersigaretten toegestuurd. Opnieuw blijkt dat de emissies van alle filtersigaretten die in Nederland op de markt zijn – wanneer deze gemeten worden met de TobLabNet-methode – de maximumemissieniveaus voor TNCO ruim overschrijden. Deze uitkomsten onderstrepen voor mij wederom het belang van een betere meetmethode.
Zoals toegezegd heb ik u in mijn brief van 4 juli jl. tevens op de hoogte gesteld van de uitkomst van extern juridisch onderzoek naar de mogelijkheid om in nationale regelgeving een strengere norm op te nemen of een andere meetmethode voor te schrijven dan in de Europese richtlijn is voorgeschreven. De uitkomst was dat er geen juridische ruimte is om in nationale regelgeving een andere meetmethode aan te wijzen aangezien dit in strijd is met Europees recht. Uitsluitend de Europese Commissie is bevoegd tot aanpassing van de (Europees) voorgeschreven meetmethode.
Zowel de NVWA als ikzelf willen krachtig optreden tegen de «sjoemelsigaret» en de producenten, importeurs en distributeurs die deze op de markt brengen. Hiervoor is echter wel een stevige juridische basis nodig, zodat handhaving standhoudt en effect heeft. Ik hoop dat de uiteindelijke uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) meer juridisch houvast zal geven om tegen de «sjoemelsigaret» op te kunnen treden. Het CBb heeft ter zitting aangegeven uiterlijk 7 november 2023 een uitspraak te doen in de zaak.
Tot slot ben ik voornemens om deze zomer de resultaten van het TNCO-onderzoek van het RIVM met de Europese Commissie te delen, en opnieuw bij de Commissie te bepleiten een andere meetmethode voor te schrijven in de Europese tabaksproductenrichtlijn.
Deelt u de mening dat patiënten niet gebaat zijn bij tabaksfabrikanten die investeren in geneesmiddelen ten behoeve van een behandeling van een door roken veroorzaakte ziekte, aangezien zij tegelijkertijd ook verdienen aan de verkoop van rookwaren? Hoe rijmt de industrie deze twee factoren met elkaar?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling en vind ik de bedrijven ongeloofwaardig in hun verhaal om te willen transformeren zolang deze industrie producten promoot en verkoopt die jonge mensen verslaafd maakt.
Onderzoekt u hoe de dubieuze bedrijfsstrategie van het verkopen van schadelijke producten als sigaretten, en het tegelijkertijd verdienen aan de behandeling van door roken veroorzaakte gezondheidsklachten, aan banden kan worden gelegd?
Ik wil niet in het voorschrijfbeleid van artsen treden. Ik juich het toe dat artsen elkaar hierover informeren en een standpunt innemen en alternatieven voor behandeling zoeken waar dat mogelijk is. Ik vind het dan ook belangrijk dat er internationaal zoveel mogelijk transparantie komt over welke tabaksfabrikant waarin investeert.
De detentie van Willem Holleeder en zijn ziekenhuisbezoek |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe worden beveiligingsmaatregelen ingericht zodat een gedetineerde van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) tijdens een verblijf in het ziekenhuis geen ongecontroleerd contact met de buitenwereld kan hebben?
Er wordt per situatie een veiligheidsplan opgesteld waarin de risico’s en de maatregelen om deze te beheersen in kaart worden gebracht. Het beleid is om gedetineerden uit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) af te schermen van anderen in het ziekenhuis. Gedetineerden met een hoog risico worden in het ziekenhuis beveiligd door leden van de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid (LBB) van de Dienst vervoer en ondersteuning (DV&O). Regels en procedures van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) (bijvoorbeeld ten aanzien van post en bezoek) worden ook in het ziekenhuis gehandhaafd. Dat kan ook betekenen geen post en geen bezoek. Ambtelijk bezoek is daarvan uitgesloten.
Hoe wordt tijdens een langdurig ziekenhuisverblijf in een civiel ziekenhuis ervoor gezorgd dat een gedetineerde feitelijk in een EBI-regime verblijft, zoals bijvoorbeeld wel het geval is in het ziekenhuis van de Penitentiaire Inrichtinge (PI) Haaglanden?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre mag een EBI-gedetineerde die langdurig in een ziekenhuis verblijft, bezoek in het ziekenhuis ontvangen en hoe wordt ervoor gezorgd dat op bezoek dezelfde maatregelen als in de EBI van toepassing zijn zoals volledig toezicht?
Zoals uit de antwoorden op vraag 1 en 2 blijkt zijn dezelfde maatregelen als in de EBI van toepassing. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik niet tot in detail in gaan op hoe het toezicht is geregeld. Wanneer bezoek toegestaan is, is er strenge controle op. De controle hierop wordt ook gedaan door de aanwezige medewerkers van de LBB.
Is tijdens het langdurig verblijf van Willem Holleeder in het Leids Universitair Medisch Centrum het EBI-regime dat op hem van toepassing is, gecontinueerd en gewaarborgd? Zo ja, op welke wijze is dit gerealiseerd? Zo nee, welke risico’s zijn dan genomen?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin. Zoals uit het antwoord op vraag 1 en 2 blijkt wordt bij hoog-risico gedetineerden in een regulier ziekenhuis het EBI-regime gecontinueerd en gewaarborgd. Risico’s worden in kaart gebracht en er worden maatregelen genomen. Op de wijze waarop dat wordt gerealiseerd kan ik om veiligheidsredenen niet ingaan. Ik wil nog wel benadrukken dat ieder mens in Nederland recht heeft op gezondheidszorg. Dat geldt ook voor burgers die een vrijheidsstraf ondergaan. Daarbij maakt het niet uit welk vergrijp iemand heeft gepleegd of waar iemand van verdacht wordt. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is voor deze mensen verantwoordelijk en heeft namens de overheid een zorgplicht. De penitentiaire inrichtingen hebben allemaal een medische dienst. Als de medische voorzieningen in de penitentiaire inrichtingen niet toereikend zijn, kan een gedetineerde worden overgeplaatst naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg in Scheveningen. Wanneer sprake is van een specifieke behandeling of onderzoek kan de gedetineerde naar een regulier ziekenhuis worden doorverwezen.
Heeft Willem Holleeder bezoek ontvangen tijdens zijn verblijf in het Leids Universitair Medisch Centrum en hoe is daar toezicht op gehouden?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. De manier van toezicht is in algemene zin bij het antwoord op vraag 1 en 2 beschreven.
Wat vindt u ervan dat Willem Holleeder en Said Razzouki op dezelfde vleugel in de EBI gedetineerd zitten?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin. Plaatsingen in de EBI worden gedaan via de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. In deze adviescommissie zitten vertegenwoordigers van DJI, het OM, het GRIP en een psychiater. Zij geven een advies ten aanzien van de plaatsing.1 Gedetineerden die geen enkel contact met elkaar mogen hebben worden niet op dezelfde vleugel of afdeling geplaatst.
Kunt u garanderen dat tussen gedetineerden die in de EBI op dezelfde vleugel zitten, maar niet in dezelfde recreatiegroep, geen enkel contact mogelijk is? Zo ja of nee, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom blijft u volhouden dat de EBI niet «vol» zit, als u grote criminele kopstukken niet op diverse vleugels in de EBI kunt spreiden?
Vooralsnog is de EBI niet vol en is spreiding voldoende mogelijk. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van de capaciteit op de inmiddels uitgebreide Afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) waarin ook buiten de EBI gedetineerden geplaatst kunnen worden die intensief toezicht nodig hebben. Daarnaast komt met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, extra beveiligde gevangeniscapaciteit beschikbaar.
Verder is de motie van het lid Ellian (VVD) aangenomen. Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken of een (tijdelijke) locatie met hoogbeveiligde cellen gerealiseerd zou kunnen worden. Dit onderzoek is op dit moment in volle gang. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de uitkomsten.
In hoeverre bent u voldoende gerustgesteld dat een grote crimineel zoals Willem Holleeder tijdens zijn detentie geen boodschappen naar buiten kan sturen?
In de EBI zijn diverse maatregelen genomen om te voorkomen dat hoog-risico gedetineerden in de EBI met elkaar in contact komen. De afgelopen jaren zijn deze maatregelen fors aangescherpt onder andere door het aantal contactmomenten sterk te beperken. We kunnen deze categorie van gedetineerden echter niet al het contact met de buitenwereld verbieden. Alle correspondentie vanuit de EBI aan de buitenwereld wordt gecontroleerd, met uitsluiting van de contacten met de advocatuur. Hoewel de regels tijdens detentie in de EBI zijn aangescherpt blijft verdere intensivering nodig. Daarom heb ik 6 juni 2023 een wetsvoorstel ingediend waarmee ik aan de meest zware criminelen op individueel niveau nog verdergaande beperkingen kan opleggen dan nu onder de Penitentiaire beginselenwet mogelijk zijn.2 Hierbij kan worden gedacht aan het volledig stilleggen van telefooncontacten of het geheel verbieden van schriftelijke correspondentie met bepaalde personen. Mits het niet controversieel wordt verklaard, wordt dit wetsvoorstel na de zomer in uw Kamer behandeld.