Grensoverschrijdend vervoer |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Provinciale Staten van Limburg een tweetal moties hebben aangenomen over concrete afspraken met Duitsland en België over de aanleg van infrastructuur voor grensoverschrijdende verbindingen en financiering van de ombouw van treinstellen, om zo station Eijsden op korte termijn weer te bedienen?
Ja.
Bent u bereid uw medewerking te geven aan de uitvoering van deze moties voor zover dit binnen de bevoegdheden van de Rijksoverheid valt?
Wat betreft de motie inzake grensoverschrijdende aanbesteding regionale spoorconcessie merk ik op dat het hoofdzakelijk om regionale bevoegdheden gaat. In mijn voortgangsbrief van 7 maart 2011 heb ik aangegeven een inspanningsverplichting te zullen opnemen in de nieuwe vervoerconcessie vanaf 2015 voor het aanbieden van treindiensten op grensoverschrijdende trajecten (Kamerstuk 31553-7).
De motie spreekt ook over het toevoegen van de stoptreindiensten tussen Heerlen en Sittard en ten zuiden van Roermond aan de regionale concessie. Deze diensten vallen onder de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de effecten van het veranderen van de reikwijdte van het hoofdrailnet. Mede op basis daarvan neem ik een besluit over de reikwijdte van het hoofdrailnet vanaf 2015. De Kamer wordt over dit onderzoek geïnformeerd in samenhang met het beleidsvoornemen over de vervoerconcessie.
Wat betreft de motie inzake bediening station Eijsden en verder volg ik de lijn van mijn ambtsvoorganger. Ik ben niet tegen de bediening van station Eijsden. Daarom blijft de infrastructuur van station Eijsden op orde, zodat bediening van het station in de toekomst mogelijk blijft.
Mijn ministerie heeft samen met de provincie Limburg en de gemeente Eijsden de mogelijkheden voor de bediening van station Eijsden onderzocht en dit heeft geleid tot de gezamenlijke conclusie dat er geen mogelijkheid was om de bediening van het station tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te exploiteren. Naar aanleiding van de motie Anker/Mastwijk (Kamerstuk 32 351, nr. 9) heb ik de regio laten weten dat ik altijd open sta voor een gesprek wanneer men op basis van nieuwe inzichten wél mogelijkheden ziet om het station op een financieel verantwoorde manier weer te bedienen. Het initiatief is dus aan de regio.
Deelt u de opvatting dat een verbinding met de HSL-steden Aken en Luik de hele Euregio met zijn 3,5 miljoen inwoners aantrekkelijker maakt voor het internationale bedrijfsleven en kennisnetwerken?
Ja.
Houdt u bij de voorbereidingen voor de concessieverlening voor het hoofdrailnet rekening met het feit dat er in diverse regio’s, zoals Limburg, maatwerk geboden kan worden met betrekking tot grensoverschrijdend vervoer? Zo ja op welke wijze? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag concreet ingaan op de eerder door de Kamer aangenomen motie-Mastwijk/Anker (Kamerstuk 32 351, nr. 3, 22 april 2010) waarin wordt opgeroepen om in toekomstige concessies nadrukkelijk aandacht te besteden aan verbindingen tussen buitenlandse steden en Nederland? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de gedachte om een grensoverschrijdende vervoersautoriteit te vormen waarbinnen overleg gevoerd kan worden tussen de verschillende betrokken overheden en (rail)vervoerders om te komen tot een zo efficiënt mogelijk OV-systeem in de Euregio?
Conform de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en regio, verleen ik de concessie voor het nationale spoornet en zijn de decentrale overheden verantwoordelijk voor het regionale verkeer en vervoer.
In mijn voortgangsbrief grensoverschrijdend spoorvervoer1, ben ik onder meer ingegaan op de bediening van de HSL-stations net over de grens. Door deze bediening zou het nationale net gekoppeld worden aan het HSL-netwerk net over de grens.
Voor het regionale maatwerk ligt de bevoegdheid bij de decentrale overheden en haar collega’s over de grens. Voor grensoverschrijdende lijnen, zowel bus als gedecentraliseerd spoor, vindt uiteraard afstemming met de bevoegde buitenlandse autoriteiten plaats. Het is aan de regio’s om te overwegen om hun bevoegdheden te bundelen in een grensoverschrijdende vervoerautoriteit indien zij menen zo tot een efficiënter regionaal aanbod te kunnen komen voor de reiziger.
Zijn er tussen uw ministerie en de ministeries in Duitsland en België contacten over investeringstrajecten Heerlen-Herzogenrath, de Avantislijn en de lijn Hasselt-Maastricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke fase is de besluitvorming rond deze trajecten?
Tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de relevante autoriteiten in de buurlanden vindt geregeld overleg plaats over de door u genoemde projecten. Ik verwijs u voor de stand van zaken rond deze projecten naar mijn voortgangsbrief over grensoverschrijdend spoorvervoer van 7 maart 2011.
Zijn er op dit moment businesscases ontwikkeld voor de lijnen Eindhoven–Venlo–Duisburg, en Eindhoven–Heerlen–Aken? Wat is de stand van zaken?
Ja. Zoals vermeld in de kamerbrief over treinverbindingen naar Duitsland van 28 januari 2010 (kenmerk VenW/DGMo-2010/153) heeft de NS businesscases ontwikkeld en besproken met Eindhoven en Limburg. Sindsdien is er gestudeerd op mogelijkheden om de verbindingen aantrekkelijker te maken. Op 13 april 2011 wordt een stakeholders bijeenkomst georganiseerd door de werkgroep van de projectorganisatie van de Regions of Connected Knowledge (RoCK) naar aanleiding van recent onderzoek naar de verbeter mogelijkheden voor het vervoer tussen Eindhoven – Düsseldorf. Zie voor wat betreft de stand van zaken ook mijn voortgangsbrief van 7 maart 2011.
Het aantrekken van foute ondernemers naar aanleiding van het bericht "Britse BV-vorm snel misbruikt" |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Financieele Dagblad van 24 februari «Britse BV-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de het feit dat door middel van de buitenlandse rechtsvormen als Britse «limited companies» (Ltd’s) en euro-BV’s de strenge Nederlandse eisen aan het starten van een onderneming ontweken kunnen worden?
Vennootschappen die zijn opgericht in een lidstaat van de Europese Unie beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. In het kader van de vrijheid van vestiging heeft het Europese Hof van Justitie in een aantal arresten (van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros); 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003 (Inspire Art)) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en accepteren dat die rechtspersonen worden beheerst door het recht van dat land. Aldus kunnen in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland opgerichte limiteds in Nederland ondernemingsactiviteiten ontplooien zonder dat zij aan de Nederlandse vereisten voor de oprichting van een vennootschap behoeven te voldoen. Dit betekent niet dat in het geval van faillissement van een limited de schuldeisers onbeschermd zijn. Het recht van het Verenigd Koninkrijk voorziet in een streng aansprakelijkheidsregime voor bestuurders indien komt vast te staan dat zij op enige wijze onbehoorlijk hebben gehandeld en de vennootschap of de crediteuren daardoor zijn gedupeerd. Dit regime geldt ook voor limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland uitoefenen en strekt dus mede ter bescherming van Nederlandse schuldeisers, naast de mogelijkheden tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Overigens hechten wij er belang aan op te merken dat van de vrijheid van vestiging voor in de Europese Unie opgerichte vennootschappen niet alleen gebruik wordt gemaakt door buitenlandse ondernemingen die in Nederland zakelijke activiteiten willen verrichten. Ook Nederlandse ondernemingen profiteren van de vrijheid van vestiging. Zij kunnen daardoor immers gemakkelijker grensoverschrijdend zaken doen nu Nederlandse vennootschappen in de hele Europese Unie erkend moeten worden en door andere lidstaten niet telkens aan nieuwe of aanvullende voorschriften mogen worden onderworpen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel schade deze Britse Ltd’s veroorzaken voor de Nederlandse economie door faillissementsfraude en wanbetaling aan bedrijven en aan hun eigen werknemers? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Uit gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat limiteds in ongeveer 65% van de gevallen binnen 5 jaar na inschrijving weer van de markt verdwijnen. Bij Nederlandse ondernemingen is dat gemiddeld 50%. Daarmee is niet gezegd dat in het geval van limiteds in hogere mate sprake is van faillissementsfraude dan het geval is met BV’s. Over de omvang van faillissementsfraude waarbij de limited als rechtsvorm gebruikt wordt en de eventueel daaruit voortvloeiende schade, is geen specifieke informatie bekend. Deze informatie kan alleen worden verkregen door (een voldoende grote steekproef van) individuele dossiers te analyseren. Dit is uitermate arbeidsintensief en dus kostbaar. Gezien het zeer beperkte aandeel van limiteds op de Nederlandse markt, het betreft ongeveer 700 limiteds tegenover ruim 780 000 BV’s, en in het licht van de aanstaande invoering van een nieuw toezichtmodel dat wél vat heeft op buitenlandse rechtspersonen, achten wij een onderzoek op dit moment niet aangewezen.
Is Nederland het enige land dat de dupe is van deze Britse BV-vorm, waarbij de screening door Justitie wordt omzeild? Hoe gaan andere landen hiermee om? Hoe verhoudt de Nederlandse faillissementsfraude zich tot de faillissementsfraude in andere landen?
Wij zetten hierboven in het antwoord op vraag 2 reeds uiteen dat op grond van de vestigingsvrijheid van artikel 43 en 48 EU-Verdrag en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie lidstaten van de Europese Unie gehouden zijn om rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, te erkennen. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle lidstaten van de Europese Unie. De oprichtingsvereisten voor vennootschappen zijn in de Europese Unie niet geharmoniseerd. Zij verschillen daarom per lidstaat. Niet alle lidstaten kennen een voorafgaande screening, een minimumkapitaal of een uitkeringstoets. De lidstaten die dergelijke voorschiften niet kennen, leggen ter bescherming van diegenen die met de vennootschap zaken doen veeleer de nadruk op de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders of feitelijk leidinggevenden, die intreedt indien de vennootschap binnen afzienbare tijd na oprichting failliet gaat. Ons is geen specifieke informatie bekend waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen.
Wat kunt u doen om deze internationale witteboordencriminaliteit aan te pakken? Is hiervoor aanpassing van Europese regelgeving nodig? Zo ja, bent u bereid uw Europese collega’s hierop aan te spreken? Zo nee, bent u bereid nationale wetgeving te ontwikkelen waardoor dit voorkomen kan worden?
Wij gaven in het antwoord op vraag 6 al aan dat uit cijfers van de Kamers van Koophandel niet blijkt van een groeiend aantal limiteds. Nu daarnaast geen specifieke kwantitatieve informatie bekend is waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen, zien wij vooralsnog geen reden om dit punt specifiek aan de orde te stellen. In voorkomende gevallen van fraude bestaan bovendien zowel op nationaal als op Europees en internationaal niveau al samenhangende beleidsprogramma’s om financieel economische fraude te bestrijden. Ook vindt ten aanzien van het probleem van de faillissementsfraude thans al onderzoek plaats. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de financiering van de leerstoel «Faillissementsfraude» die onlangs door de Radboud Universiteit Nijmegen is ingesteld. De leeropdracht van de betreffende leerstoelhouder is te onderzoeken wat de oorzaken van faillissementsfraude zijn en wat de indicatoren van faillissementsfraude zijn alsmede hoe faillissementsfraude zo efficiënt mogelijk kan worden bestreden. Bij het onderzoek zal worden samengewerkt met deskundigen uit de praktijk, de overheid en verschillende wetenschappelijke disciplines, waaronder de juridische en de accountancy.
Verwacht u dat aanpassing van de Nederlandse kapitaaleisen voor BV’s ertoe leidt dat het aantal Britse Ltd’s zal afnemen? Welke andere mogelijkheden ziet u om de wildgroei aan Ltd’s een halt toe te roepen?
Wij zouden willen benadrukken dat naar onze mening niet kan worden gesteld dat sprake is van een wildgroei aan limiteds. Het aantal bij de Kamer van Koophandel geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar immers het laagste in de laatste 7 jaren. Een van de belangrijkste redenen waarom startende ondernemers er nu in voorkomende gevallen voor kiezen om een limited op te richten in plaats van een BV, is dat voor de oprichting van een limited geen minimumkapitaal nodig is. Thans is voor de oprichting van een besloten vennootschap nog wel een minimumkapitaal vereist. Op grond van artikel 2:178 lid 2 BW bedraagt dat minimumkapitaal € 18 000. Het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht (Kamerstuknummer 31 058) voorziet in de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal. Daartegenover stelt het wetsvoorstel een belangrijke waarborg voor schuldeisers. Deze waarborg is de codificatie van bestaande rechtspraak en betreft de zogenaamde uitkeringstest (vergelijk het voorgestelde artikel 2:216 lid 2). De uitkeringstest voorziet erin dat telkens wanneer bestuurders en aandeelhouders besluiten geld aan de vennootschap te onttrekken, zij moeten bezien of de vennootschap daarna nog in staat zal zijn om door te gaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Wanneer nadien blijkt dat de BV niet langer kan voortgaan met betalen, zijn de bestuurders en de aandeelhouders aansprakelijk voor daaruit voortvloeiende schade.
Het wetsvoorstel behelst verder de aanpassing van bepaalde regels die door de praktijk als te gecompliceerd worden ervaren. Daardoor zullen aandeelhouders meer dan thans het geval is in staat worden gesteld de vennootschap zoveel mogelijk volgens de eigen behoeften in te richten zonder dat aan de waarborgen voor schuldeisers en andere bij de vennootschap betrokkenen wordt afgedaan. Wij verwachten dat de in het wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen tot gevolg zullen hebben dat minder vaak zal worden gekozen voor een limited.
Ziet u aanleiding om onderzoek in te stellen naar het groeiende aantal Ltd’s en de gevolgen voor faillissementsfraude en witwaspraktijken?
Zie antwoord vraag 5.
Politiek gekleurde informatie verspreid onder ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket te Arnhem |
|
|
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief getiteld «Protesteer mee tegen bezuinigingen op passend onderwijs» die verspreid is onder de ouders van leerlingen op de Christelijke Basisschool Het Klinket, waarin de schoolleider Loes Hilderink van de betreffende school oproept tot protest tegen de bezuinigingen op het passend onderwijs?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de school dat de brief een onjuiste weergave van feiten inzake het kabinetsbeleid met betrekking tot passend onderwijs geeft en daarmee een eenzijdige en politiek gekleurde boodschap bevat?
In betreffende brief wordt uitgegaan van twee onjuiste veronderstellingen over de plannen op het passend onderwijs. Ten eerste wordt gesteld dat er door de bezuinigingen «... voor tienduizenden leerlingen geen plaats meer zal zijn in het speciaal onderwijs.» De capaciteit van de huidige bijna 70 000 plekken blijft bij de invoering van passend onderwijs echter bekostigd. Wel wordt deze bekostiging in het speciaal onderwijs iets lager met als gevolg dat daar de klassen gemiddeld 10% groter worden.
In de brief wordt verder aangegeven dat reguliere basisscholen «... meer zorgleerlingen krijgen, die eigenlijk niet geholpen kunnen worden in de basisschool en ook niet meer doorverwezen kunnen worden naar het speciaal basisonderwijs». Dit is onjuist. Het geld van de huidige rugzakjes voor extra begeleiding blijft bij het reguliere onderwijs. Hier wordt niet op bezuinigd. Daarnaast ontvangen reguliere scholen extra geld om begeleiding van zorgleerlingen op maat in te richten. Verder blijft het mogelijk leerlingen door te verwijzen naar het speciaal onderwijs. De school van aanmelding kan ervoor kiezen om onderwijs op de eigen school aan te bieden, maar kan ook een aanbod doen bij een andere school of in het speciaal onderwijs.
Om dit soort misverstanden te voorkomen en weg te nemen heb ik besloten alle scholen op verschillende manieren te informeren over mijn plannen. Zoals ik in het vragenuurtje op 8 maart heb aangegeven, ga ik alle schoolbesturen, scholen en medezeggenschapsraden in het primair onderwijs een brief sturen over de voorstellen passend onderwijs. Hiermee wil ik de verkeerde beelden in de media rechtzetten. Verder houd ik het veld op de hoogte via de nieuwsbrief van de directie Primair Onderwijs. Ook is op de website van de Rijksoverheid een onderwerp «passend onderwijs» aangemaakt waar mensen actuele informatie kunnen vinden: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/passend-onderwijs
Deelt u de opvatting dat een schoolleider geen eenzijdige politieke boodschappen behoort te verspreiden in en om een school?
Zoals ik u op 11 februari 2011 heb aangegeven in mijn antwoord aan de leden Wilders, Bosma en Beertema is de taak van de directeur van een school omschreven in artikel 29, eerste lid van de Wet op het primair onderwijs (WPO): «Bij de directeur van een school berust, onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding van een school.» Op grond van de artikelen 30a en 31 van de WPO kan het bevoegd gezag hem bij wet opgedragen taken en bevoegdheden delegeren of mandateren aan (onder andere) de directeur.
Tot de bovengenoemde, al dan niet gedelegeerde of gemandateerde, taken van de directeur behoort uiteraard niet het uiten van een mening over een politieke partij. Dat neemt niet weg dat het de directeur in beginsel vrijstaat zijn mening te uiten over zaken die niet met die taken in verband staan. Zoals bekend is het uiten van een mening immers vrij, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Het betreft hier een grondrecht dat is vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat zowel tijdens de Nationale Voorleesdag op 19 januari 2011 als tijdens de Warme Truiendag op 4 februari 2011 de Arnhemse SP-Wethouder Blijenberg op uitnodiging deze basisschool bezocht, terwijl andere politici de school in die periode niet bezochten?2 Lijkt hiermee volgens u «Het Klinket» een wel erg eenzijdig politiek podium te bieden, waarvan geen sprake behoort te zijn?
Ja, van dit feit heb ik kennis genomen.
In Arnhem is mevrouw Blijenberg Wethouder onderwijs en jeugd. Op de Nationale Voorleesdag en de Warme Truiendag bezochten in diverse gemeenten betrokken wethouders scholen in het land, zo ook binnen Arnhem. Verder staat het scholen vrij om te beslissen wie zij uitnodigen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School roept ouders op tot verzet tegen kabinet»3 waarin het schoolbestuur aangeeft dat het niet aan de school is om stemadviezen te geven, maar desondanks niet aangeeft de brief hierin te zullen trekken? Hoe beoordeelt u het handelen van het schoolbestuur?
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht.
Voor mijn antwoord verwijs ik naar vraag 3.
Bescherming van fiscale informatie van burgers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de bericht dat de Belastingdienst/Toeslagen volgens het College bescherming persoonsgegevens (CBP) onvoldoende controleert of de wettelijke regels en procedures ter bescherming van fiscale informatie van burgers worden nageleefd bij het opvragen van belastinggegevens door hulp- en informatiepunten?1
Ja.
Is het waar dat de Belastingdienst bij het opvragen van fiscale gegevens niet controleert of mensen daadwerkelijk toestemming hebben gegeven voor het opvragen van hun fiscale gegevens door een hulp- of informatiepunt en niet wordt vastgelegd door wie deze informatie wordt opgevraagd? Zo ja, wat is de reden voor deze gemakzuchtige gang van zaken?
De Belastingdienst hecht groot belang aan de vertrouwelijkheid van gegevens van burgers, met het oog op de bescherming van de privacy en zeker ook om te voorkomen dat misbruik van gegevens wordt gemaakt. In de overeenkomsten die met hulp- en informatiepunten (HIP) worden afgesloten wordt hieraan nadrukkelijk aandacht besteed. Met het ondertekenen van die overeenkomsten verplichten deze HIPs onder meer om zorgvuldig met alle gegevens om te gaan. Daarnaast is in deze overeenkomsten ook de verplichting opgenomen om te controleren of de burger is wie hij zegt dat hij is voordat wordt overgegaan tot het opvragen van informatie en uiteraard ook of er sprake is van toestemming. Over de afgelopen 5 jaren is één klacht bekend van een toeslaggerechtigde over een individuele HIP. De Belastingdienst heeft indertijd direct actie ondernomen.
De bevindingen van het CBP zien op een controle door de Belastingdienst op de naleving van de overeenkomsten door de HIP. Ook aan deze controle op de naleving hecht de Belastingdienst. Waar het beleid omtrent de HIP de afgelopen jaren vooral gericht is geweest op dienstverlening is de focus het afgelopen jaar verschoven naar kwaliteitsbewaking en controle. De maatregelen die zijn aangekondigd naar aanleiding van de CBP bevindingen sluiten aan op deze verschuiving. Als eerste maatregel zullen (op basis van steekproeven) toeslaggerechtigden worden gebeld voor wie informatie is opgevraagd. Hiermee wordt gecontroleerd of toeslaggerechtigden hiertoe toestemming hebben gegeven.
Voorts is de registratie van contactpersonen bij de HIP geactualiseerd. Tot slot is een deel van de zogenaamde bewerkersovereenkomsten met de HIP aangepast aan de huidige ondersteuning van de HIP. Deze aanpassing wordt in de loop van 2011 afgerond. Met de voltooiing van deze actie zullen alle bevindingen van het CBP door middel van een maatregel zijn opgelost.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat mensen erop kunnen vertrouwen dat vertrouwelijk met hun fiscale gegevens wordt omgesprongen? Is het waar dat u de conclusies van het CBP niet heeft weersproken en maatregelen gaat nemen om de onrechtmatigheden te beëindigen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, mede in het licht van het antwoord op de vragen van het lid Omtzigt2 over fraude met voorlopige teruggaven, dat ook identiteitsfraude een rol kan spelen bij de in desbetreffend antwoord geconstateerde grote fraudes met Voorlopige Teruggaven, fiscale gegevens uiterst vertrouwelijk moeten worden behandeld?
Zie antwoord vraag 2.
De afkeuring door de rechter van de lagere plaatsing van een studente door de Dienst Uitvoering Onderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rechter keurt lagere plaatsing studente af»?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Wist u dat het probleem uit het artikel al een tijd bekend is bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)?
Het probleem is al enige tijd bekend. Het mbo kent geen voorgeschreven diplomamodel en cijferlijstmodel. Mbo-instellingen kunnen dus diverse varianten van cijferlijsten hanteren. In 2006 zijn afspraken gemaakt met de MBO Raad over hoe DUO met varianten van cijferlijsten omgaat voor de berekening van het gemiddelde examencijfer en de indeling in lotingsklassen van kandidaten die willen doorstromen naar een hbo-opleiding waarvoor een numerus fixus geldt. De MBO Raad heeft deze afspraken jaarlijks gepubliceerd in de zogenoemde diplomanotitie.
Wat is uw mening over de stelling dat DUO de waarde van opleidingen juist moet kunnen taxeren?
Het is niet aan DUO om de waarde van opleidingen of van diploma’s te taxeren. DUO is belast met de uitvoering van de lotingsprocedure op basis van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (RAS) voor opleidingen waarvoor een numerus fixus geldt voor de toelating van studenten.
Niet de waarde van een opleiding, maar de door de student behaalde examenresultaten, zoals vermeld op de cijferlijst bij het diploma, zijn bepalend voor de indeling in lotingsklassen.
Volgens het artikel wordt er aan het probleem gewerkt en zal het niet lang meer duren om het probleem op te lossen, klopt dit bericht? Zo ja, kunt u ons nader informeren over uw plannen?
Bovengenoemde regeling wordt op onderdelen gewijzigd. Daarmee wordt beoogd de lotingsprocedure te verhelderen door nader aan te geven hoe het gemiddeld eindexamencijfer berekend moet worden als een gegadigde zich aanmeldt voor een fixusopleiding. De wijziging is opgesteld in overleg met de MBO Raad.
Daar binnenkort het Wetsvoorstel inzake het competentiegericht onderwijs in het mbo2 in de Kamer wordt besproken, in hoeverre houdt u bij uw voorstel rekening met deze omissie?
Ik acht het gewenst dat er ook in het mbo meer eenduidigheid komt in de diploma’s en de daarbij behorende resultatenlijsten. In het wetsvoorstel inzake de invoering van de competentiegerichte kwalificatiestructuur (kamerstuk 32 316) is daarom in artikel 7.4.6, tweede lid van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) bepaald dat bij ministeriële regeling modellen voor diploma en resultatenlijst kunnen worden vastgesteld. Die regeling wordt voorbereid. Het is voorts de bedoeling om in het Examenbesluit beroepsopleidingen WEB voor te schrijven op welke wijze de examenresultaten moeten worden uitgedrukt.
Acht u het prestatie-registratie-systeem van het competentiegericht onderwijs in het mbo eerlijk en kunt u ons verzekeren dat de kansen van mbo'ers die verder willen studeren maximaal wordt geborgd?
Uit een analyse van de selectiegegevens bij DUO blijkt dat de inlotingskans voor hbo lotingstudies relatief hoog is. Van de 3197 lotingsdeelnemers in 2010 met een mbo-diploma zijn er 2944 ingeloot (= 92%) en 253 uitgeloot (= 8%). Van de 7516 lotingsdeelnemers in 2010 met een havo- of vwo-diploma zijn er 6109 ingeloot (= 81%) en 1407 uitgeloot (= 19%). Door een hoger cijfergemiddelde heeft DUO lotingsdeelnemers met een mbo-diploma vaker in een hogere lotingsklasse ingedeeld. De gemiddelde gerealiseerde kans op inloting van mbo’ers is kortom hoger dan van studenten afkomstig van havo of vwo. Een hogere lotingsklasse betekent een hogere inlotingskans.
Door aanscherping van de regels betreffende de resultatenlijst bij mbo diploma’s (zie het antwoord op vraag 5) worden individuele studenten minder afhankelijk van keuzen van instellingen betreffende de resultatenlijst. Die aanscherping is erop gericht om de transparantie van diploma’s en examenresultaten te vergroten, in het belang van alle mbo’ers, instellingen voor vervolgonderwijs en werkgevers. Bovendien wordt door de wijziging van de RAS de lotingsprocedure verhelderd (zie het antwoord op vraag 4). De mogelijkheden tot doorstroom van mbo-gediplomeerden naar hbo lotingstudies zijn al stevig geborgd en door bovengenoemde maatregelen wordt die borg nog verder versterkt.
Nederland als vestigingsplek voor het Libische bedrijf Oilinvest |
|
Ewout Irrgang (SP), Harry van Bommel (SP), Farshad Bashir |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat het Libische Oilinvest en daarmee Tamoil vanuit Ridderkerk bestuurd worden en niet vanuit Italië, omdat Nederland wat de belasting betreft veel voordelen biedt?1
Uit Europese regelgeving volgt dat banken die in Nederland hun (statutaire) zetel hebben en uit dien hoofde een vergunning hebben gekregen van De Nederlandsche Bank (DNB), onder prudentieel toezicht staan van DNB en volledig deelnemen aan het Nederlandse depositogarantiestelsel (DGS).
Banken die hun statutaire zetel in een andere EU- of EER-land hebben, staan op grond van de herziene richtlijn banken hoofdzakelijk onder toezicht van de toezichthouder in hun lidstaat van herkomst en moeten bij de zogenoemde thuisland toezichthouder een bankvergunning aanvragen. Binnen de EER geldt een bankvergunning als een «Europees paspoort». Dat betekent dat EER-banken onder andere bijkantoren kunnen openen in andere EER-lidstaten zonder in de «lidstaat van ontvangst» een nieuwe bankvergunning aan te vragen. Een bijkantoor is een onzelfstandig onderdeel van de desbetreffende buitenlandse bank zonder eigen rechtspersoonlijkheid. In het geval een bank uit een andere EER-lidstaat een bijkantoor opent in Nederland, oefent DNB als gastland toezichthouder alleen toezicht uit op de liquiditeit en integriteit van het Nederlandse bijkantoor.
Dit beperkte toezicht hangt samen met de verdeling van verantwoordelijkheden en taken rond het toezicht op banken in Europees verband, die al begin jaren negentig van de vorige eeuw tot stand is gekomen.
Het artikel in het Parool verwijst naar twee bijkantoren van EER-banken die hun (statutaire) zetel hebben in Frankrijk, de Attijariwafa Bank Europe SA en de Banque Chaabi du Maroc SA, die beide in het bezit zijn van een bankvergunning van de Banque de France. Op basis van die bankvergunning opereren beide in Nederland. Zij zijn dus niet in het bezit van een Nederlandse bankvergunning, waardoor deposito’s bij deze banken niet in aanmerking komen voor dekking onder het Nederlandse DGS.
Voor vragen over integratie verwijs ik u naar de minister voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Heeft Oilinvest of Tamoil afspraken (ook wel rulings genoemd) gemaakt met de Belastingdienst? Zo ja, wat is de aard van die afspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de Belastingdienst geen afspraken maakt met buitenlandse bedrijven en dat daarom in dit geval niet valt uit te sluiten dat de Belastingdienst een afspraak met Oilinvest of Tamoil heeft gemaakt, aangezien dat Nederlandse vennootschappen zijn? Zo nee, kunt u het beleid van de Belastingdienst betreffende rulings met betrekking tot binnenlandse en buitenlandse bedrijven dan nader uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u (in algemene zin) zo gedetailleerd mogelijk uiteenzetten wat er in rulings precies wordt afgesproken, met name op het gebied van het belastingtarief, de grondslag (toerekening van vermogensbestanddelen en activiteiten) en de waardering van de grondslag? Waarover worden de meeste afspraken gemaakt? Hoeveel rulings maakt de Belastingdienst gemiddeld per jaar?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het juist dat de voormalige Nederlandse Antillen door het sluiten van de informatie-uitwisselingsverdragen met de Noordse staten nu op de witte lijst van de OESO staan2, terwijl de voormalige Nederlandse Antillen blijkbaar nog steeds worden gebruikt voor belastingconstructies?
Is het waar dat er tussen Oilinvest en Tamoil een Cypriotische investeringsmaatschappij zit en dat er verder in de organisatiestructuur van deze bedrijven een Nederlandse coöperatie zit en dat er gebruik wordt gemaakt van (een) vestiging(en) op de Nederlandse Antillen?
Komen structuren zoals beschreven in het bij vraag 1 genoemde artikel vaker voor? Is dit een trend van de laatste jaren? Kunt u deze structuur schematisch weergeven en daarbij de belastingvoordelen voor de bedrijven opnoemen?
Klopt het dat als een coöperatie op de juiste manier gestructureerd is, er geen belasting ingehouden hoeft te worden op de uitbetaalde winsten? Zo niet, hoeveel is de minimale belasting die betaald moet worden? Kunt u dit toelichten?
Is het waar dat de Belastingdienst de exacte organisatiestructuur van Oilinvest kent? Zo ja, kunt u deze informatie delen met de Tweede Kamer en daarbij ook meenemen bij wie de inkomsten van Oilinvest uiteindelijk terechtkomen? Zo niet, waarom kent de Belastingdienst de organisatiestructuur niet?
Is het van belang voor de toepassing van een eventuele ruling of voor de Nederlandse vennootschapsbelasting dat het bestuur van een Nederlandse vennootschap in Nederland vergadert dan wel besluiten neemt? Zo ja, hoe wordt gecontroleerd of dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Vindt u het wenselijk dat dictators Nederland gebruiken in belastingroutes? Zo nee, wat gaat u doen om dat in de toekomst te voorkomen? Zo ja, waarom?
Wordt in het onderzoek van het kabinet naar de mogelijkheid om Libische tegoeden en bezittingen in Nederland te bevriezen ook Oilinvest betrokken? Wat zou het bevriezen van bezittingen concreet betekenen voor Oilinvest?
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor niet alleen het bevriezen van tegoeden, maar ook van bezittingen van het Libische regime?
De koopkracht van mensen met lagere inkomens |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hogere inflatie holt koopkracht verder uit?»1
Ja.
Is het waar dat iemand met een AOW-uitkering en mensen met een minimumuitkering er in de prognoses in twee jaar 3% in koopkracht op achteruit gaan?
Over enkele weken zal het CPB het Centraal Economisch Plan (CEP) presenteren, waarin – naast een actualisatie van de ramingen voor 2011 – een eerste raming staat van de koopkrachtontwikkeling in 2012 voor verschillende groepen huishoudens. Dit geeft echter nog lang niet het definitieve koopkrachtbeeld voor 2012 weer. Niet alleen is de ontwikkeling van lonen en prijzen in 2012 nog hoogst onzeker, ook is het beleid voor 2012 nog maar ten dele ingevuld. Onder meer moet nog besluitvorming plaatsvinden inzake het pensioendossier, verwachten wij de uitkomsten van de integrale beoordeling van kindregelingen, en moeten nog de Voorjaarsbesluitvorming rond de uitgavenontwikkeling en de Augustusbesluitvorming rond de koopkracht- en lastenontwikkeling plaatsvinden.
Ofwel: het is – ook na publicatie van het CEP – nog te vroeg om uitspraken te doen over het koopkrachtbeeld in 2012. Bij het opstellen van de komende SZW-begroting zal het kabinet het integrale koopkrachtbeeld 2012 bezien. Pas na deze besluitvorming is een discussie over de koopkracht in de Tweede Kamer aan de orde.
Is het waar dat mensen met hogere inkomens er minder in koopkracht op achteruit gaan dan mensen met lage- en minimuminkomens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het eerlijker is wanneer mensen met de hoogste inkomens de dalende koopkracht voor een groter deel voor hun rekening nemen zodat gezinnen en ouderen met een klein inkomen kunnen worden ontzien? Zo nee, wilt u uw antwoord toelichten?
Het beleid van dit kabinet is ingegeven door de harde realiteit dat de overheidsfinanciën door de crisis zijn ontspoord. Er zijn nu forse ombuigingen nodig om onze welvaart en werkgelegenheid veilig te stellen en Nederland sterker uit de crisis te laten komen. Bij de ombuigingen staan de principes «werk boven uitkering» en «werk moet lonen» centraal. Hierbij is het lastig te mijden dat op het moment dat bezuinigd wordt op de overheidsuitgaven, juist diegenen geraakt worden die geld van de overheid krijgen. Echter, ook na deze bezuinigingen zullen nog steeds de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.
Wat gaat u doen om de effecten van de recessie en de bezuinigingen eerlijker te verdelen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'belastinggeld voor bendeleden' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Belastinggeld voor bendeleden»?1
Ja.
Klopt het dat negen leden van een Brabantse drugsbende 150 000 euro schadevergoeding krijgen omdat justitie de zaak tegen hen uiteindelijk niet rond kreeg?
De rechtbank te Breda heeft naar aanleiding van verzoekschriften op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) bij beschikking van 24 februari 2011 aan negen personen een schadevergoeding uitgekeerd van in totaal € 150 000.
Deelt u de mening dat wanneer duidelijk is dat verdachten alleen vrijspraak hebben gekregen omdat de politie het onderzoek verknoeide, zij geen recht zouden moeten hebben op een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is sprake van niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Over de schuld of onschuld van de verdachten is niets vast komen te staan. Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals hier aan de orde, bestaat een mogelijkheid tot schadevergoeding. Op grond van artikel 90 WvSv beoordeelt de rechter of het in het betreffende geval billijk is dat geleden schade voor rekening van de burger blijft. Schadevergoeding kan achterwege blijven als een gegronde verdenking bestond. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat daar in deze zaak sprake van was. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat in dit bijzondere geval, gelet op de overwegingen van de rechtbank in de vonnissen van 27 januari 2010, een mogelijk gegronde verdenking op zichzelf niet in weg mag staan aan een naar gronden van billijkheid toe te kennen schadevergoeding.
Wat is er misgegaan bij justitie of politie waardoor de zaak is geresulteerd in een vrijspraak?
Er is geen sprake van vrijspraak, maar van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat de hoofdverdachte in deze zaak eind 2008 is gehoord door de politie. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daarbij is de oorspronkelijke verklaring aangevuld, zijn bepaalde zinnen uitgebreider op papier gekomen en zijn er wijzigingen aangebracht in de volgorde van de verklaring. De rechtbank te Breda heeft op 27 januari 2010 geoordeeld dat de oorspronkelijke verklaring van deze verdachte dusdanig is aangepast, gewijzigd en aangevuld, dat er van deze oorspronkelijke verklaring weinig meer is overgebleven. De rechtbank spreekt in het vonnis vervolgens van een bekentenis tussen aanhalingstekens, die naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel vormde van het gehele onderzoek. Door de gang van zaken is deze verklaring en daarmee ook het gehele onderzoek volgens de rechtbank dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties moesten worden verbonden, ook ten aanzien van de overige verdachten. Vanwege de fundamentele inbreuk op de procesorde waardoor tekort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces, is het Openbaar Ministerie vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van alle verdachten.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de belastingbetaler opdraait voor fouten die door justitie of politie worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend betreur ik de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaken tegen de verdachten, hetgeen uiteindelijk tot deze uitkomst heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Op 16 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Justitie de eindrapportage van het programma Versterking Opsporing en Vervolging aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 117). Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat bij de politie de ervaringen met het programma hebben geleid tot de instelling van het Centrum Versterking Opsporing. Deze voorziening draagt bij aan structurele aandacht binnen de korpsen voor kwaliteitsverbetering.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat op het niveau van het politiekorps Midden en West Brabant een Masterplan Versterking Opsporing is gestart. Het plan heeft tot doel om door middel van verschillende projecten het vakmanschap in de opsporing te vergroten, fouten te voorkomen en risico’s te minimaliseren. Het Openbaar Ministerie is nauw betrokken bij de uitvoering van het Masterplan. Onvolkomenheden in de opsporing worden geregeld geïnventariseerd en er wordt actie ondernomen om deze in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak het politiekorps Midden en West Brabant zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door de betreffende medewerkers uit het operationele opsporingsproces te halen.
Het onteigenen van landerijen van het Mor Gabriel |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat voor de tweede keer in een maand tijd het Turkse hof een deel van de landerijen van het Mor Gabriel uit 397 onteigent?1
Is een vertegenwoordiger van de EU lidstaten aanwezig geweest bij het proces, zoals toegezegd in Kamervragen?2 Kunt u zijn/haar bevindingen over het verloop en de uitkomst van het proces delen met de Kamer?
Heeft u kennisgenomen van het artikel van professor Oran Baskin (http://www.suryoyo.uni-goettingen.de/news/morgabriel-Baskinoran.html), waarin hij helder stelt dat de Turkse staat alle mogelijke manieren gebruikt om de eigendommen van Mor Gabiel te confisceren? Deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in de Raad van Ministers van de Raad van Europa Turkije te vragen de onteigening terug te draaien en binnen twee weken antwoord te geven op de vragen?3
Bent u bereid de Turkse ambassadeur in een onderhoud mee te delen dat de onteigening van het klooster Mor Gabriel voor Nederland onacceptabel is?
De wijziging van de datum waarop de gemeenteraadsverkiezingen gehouden zullen worden in 2014 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeenteraadsverkiezingen 2014 verplaatst wegens carnaval»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de tweede woensdag van maart in 2014, dus de week na de oorspronkelijke datum van 5 maart, de biddag voor gewas en arbeid is? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is de verkiezingen op deze dag te houden aangezien een aanzienlijk gedeelte van onze protestantse bevolking deze dag naar de kerk gaat?
Ja.
Bent u bereid om bij de wijziging van de kieswet hier rekening mee te houden zodat de verkiezingen niet op de biddag voor gewas en arbeid gehouden zullen worden, in lijn met 2006, toen de verkiezingen ook een dag verschoven werden hiervoor?
Ja.
Doodstraffen voor Oeigoeren in China |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het hooggerechtshof van China de ter dood veroordeling van vier Oeigoeren heeft goedgekeurd?1 Kunt u bevestigen dat deze doodvonnissen zijn goedgekeurd?
Ja.
Zijn de processen tegen deze verdachten naar uw informatie in volledige openbaarheid gevoerd? Voldoen de processen naar uw oordeel aan de criteria van de regels van een «fair trial»? Indien nee, bent u bereid bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op volledige transparantie over de gevoerde processen?
In mijn antwoorden op eerdere vragen over de processen tegen personen die werden vastgenomen in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang (Aanhangsel 1324, vergaderjaar 2009–2010, d.d.21 januari 2010) heb ik aangegeven hoe moeilijk het is hierover betrouwbare informatie te krijgen. Er bestaat geen goed overzicht van de stand van zaken van de processen tegen personen die worden vastgehouden in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang. De EU heeft inmiddels bij diverse gelegenheden haar zorg over de rechtsgang ten aanzien van deze personen uitgesproken, zoals tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog.
Deelt u de mening dat het voltrekken van de doodstraf onaanvaardbaar is? Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen de doodstraf niet te voltrekken?
Nederland is ten principale tegen de doodstraf. Dit is bij de Chinese autoriteiten bekend. Nederland zal zowel in bilateraal als in EU verband bij de Chinese autoriteiten blijven aandringen de doodstraf af te schaffen, dan wel een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in te stellen als eerste stap naar afschaffing.
Bent u bekend met de stand van zaken van het proces tegen de Oeigoeren aan wie eerder de doodstraf was opgelegd?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Onterechte claim door fabrikanten vcan vitaminepillen dat vitamine C de weerstand verhoogt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de actie van de Consumentenbond inzake onterechte claims van producenten van vitamine C-pillen, die stellen dat deze pillen de weerstand verhogen?1
Ja.
Wat is uw mening over de claim van verschillende fabrikanten van vitaminepillen dat Vitamine C de weerstand verhoogt, terwijl de Europese Voedselautoriteit ESFA deze claim wetenschappelijk niet bewezen acht?
De EFSA heeft geoordeeld dat vitamine C de weerstand ondersteunt. Ik ondersteun dit oordeel van de EFSA.
Bent u het eens met de stelling van de Consumentenbond dat de claims van verschillende fabrikanten dat vitamine C-pillen de weerstand verhogen misleiding zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt de stelling van de Consumentenbond dat deze gezondheidsclaims in strijd zijn met de Warenwet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat fabrikanten van voedingsmiddelen gezondheidsclaims doen die in strijd zijn met de Warenwet?
Deze gezondheidsclaims zijn op dit moment niet in strijd met de Warenwet. De besluitvorming over deze claim moet nog door de lidstaten in EU verband plaats vinden. De lidstaten gaan hierbij uit van de wetenschappelijke adviezen die door de EFSA worden afgegeven. De besluitvorming hierover en het vastleggen in de verordening wordt eind 2011 verwacht.
De handhaving van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) van de generieke lijst met gezondheidsclaims zal op zich laten wachten totdat deze vastgelegd is in de claimsverordening nr. 1924/2006.
Deelt u de mening dat deze claims op verpakkingen en in reclame niet ongefundeerd gedaan kunnen worden, en dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Claims op verpakkingen en in reclame dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Hierbij ga ik uit van het wetenschappelijke advies van de EFSA. De claimsverordening zal ertoe leiden dat alle claims onderbouwd zullen zijn.
Bent u van mening dat de stelling die op dit moment op verpakkingen van vitaminepillen staat, namelijk dat de supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn, voldoende voorlichting aan de consument over de waarde van deze supplementen geeft?
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over gezonde en veilige voeding en voedselkwaliteit in breedste zin. Ook het Voedingscentrum geeft aan dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn en ik deel die mening. Ik vind het goed dat op de verpakking van vitaminepillen staat dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn.
Deelt u de mening dat een goede gezondheid niet afgekocht kan worden met vitaminepreparaten? Op welke wijze wordt nu voorgelicht over de waarde van vitaminepreparaten voor de gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke stappen kunt u nemen en bent u bereid te nemen om onterechte gezondheidsclaims op verpakkingen en in reclameuitingen over voedingsmiddelen tegen te gaan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De nVWA treedt reeds op tegen verboden claims en aanprijzingen op onder andere zuigelingenvoeding. Ook is de nVWA actief in het handhaven op medische claims: het onterecht toeschrijven van medische eigenschappen aan een levensmiddel. Daarnaast zal de nVWA de eerste afgekeurde individuele kinderclaims, ziekterisicoreductieclaims en claims gebaseerd op «new scientific evidence» (artikel 14 en artikel 13.5 van claims verordening 1924/2006) gaan handhaven. Deze claims hebben immers al wel de volledige procedure (inclusief overgangtermijnen) doorlopen.
Wat is uw reactie op de stelling van de Consumentenbond dat veel fabrikanten de claims nog op de verpakking laten staan en afwachten totdat de Europese Unie ze definitief heeft verboden?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8. Voor handhaving van niet toegelaten claims moet eerst de Europese besluitvorming worden afgewacht.
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op basis van de reeds gepubliceerde EFSA-opinies kan handhaven op grond van de Warenwet?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8.
Bent u bereid met uw Europese collega’s stappen te ondernemen om onterechte gezondheidsclaims tegen te gaan, en aan te dringen op uitvoering van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims? Zo nee, waarom niet?
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
Gebruik van anonieme gegevens op werk.nl |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat persoonlijke gegevens, waarvan het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beweert dat ze onzichtbaar zijn voor derden wanneer iemand zijn CV «anoniem» op werk.nl zet, toch door derden worden gebruikt?1
Het is van belang dat het CV van elke werkzoekende op werk.nl komt, zodat er matching tussen vraag en aanbod kan plaatsvinden.
Het UWV heeft naar aanleiding van de klachten van betrokkene de gang van zaken gereconstrueerd. De uitkomst van dit onderzoek is als volgt.
In de casus, die ten grondslag ligt aan de vragen, is gebleken dat de betrokkene zelf een anoniem CV op werk.nl heeft geplaatst. De betrokkene heeft zich daarna als werkzoekende ingeschreven. De werkcoach wordt geacht in overleg met de betrokkene het CV openbaar of anoniem op werk.nl te plaatsen. Kennelijk is in deze casus het CV van de betrokkene vervolgens door de werkcoach zonder diens uitdrukkelijke toestemming openbaar op Werk.nl geplaatst.
Het openbare CV van de betrokkene is inmiddels door UWV van Werk.nl verwijderd. De betrokkene heeft van het UWV uitleg over dit incident gekregen en excuses zijn gemaakt. UWV betreurt dit incident.
Het UWV heeft kenbaar gemaakt dat de betrokkene is benaderd door bedrijven, die gebruik hebben gemaakt van het op werk.nl geplaatste openbare CV. Er is derhalve geen sprake van misbruik op basis van niet-openbare gegevens. Er is dus geen sprake van een lek op werk.nl. Daarom zijn er geen mails aan andere werkzoekenden gestuurd.
Het betreft hier een menselijke fout. Bij de effectuering van het Redesign Werkbedrijf zal alleen nog de werkzoekende een CV op werk.nl plaatsen. Een dergelijke fout zal dan niet meer voorkomen.
Welke bedrijven gebruiken deze gegevens om hun diensten, al dan niet tegen vergoeding, voor bemiddeling aan te bieden? Wat heeft het UWV gedaan om dit misbruik aan te pakken?
Toegang tot de CV’s op Werk.nl is voorbehouden aan werkgevers die zich als zodanig hebben geregistreerd op Werk.nl. Een werkgever kan een kandidaat (ongeacht de status wel/niet anoniem) pas via werk.nl benaderen als hij/zij ingelogd is en een actieve vacature op werk.nl heeft.
Bemiddelingsbureaus kunnen ook actieve vacatures hebben en werk.nl benutten.
UWV heeft in zijn algemene voorwaarden Werk.nl opgenomen dat een gebruiker de CV’s en de daarin ter beschikking gestelde (persoons)gegevens slechts mag gebruiken voor contacten die plaatsvinden in het kader van de werving van personeel. Het ongevraagd verzenden van e-mails naar werkzoekenden, die geen verband houden met vacatures, is uitdrukkelijk niet toegestaan. Het UWV verricht in geval van klachten onderzoek en ontzegt, indien van toepassing werkgevers de toegang tot werk.nl. Dit is in de voorliggende casus ook gebeurd.
Hoeveel mails heeft het UWV aan werkzoekenden gestuurd met de waarschuwing om geen gebruik te maken van bedrijven die bemiddelingsdiensten aanbieden op basis van zogenaamde beveiligde gegevens van het UWV?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang weet het UWV dat kennelijk deze gegevens op werk.nl niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het UWV begonnen met het onderzoek naar het lek op werk.nl? Hoe ziet dat onderzoek er uit? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Welke maatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de anonieme gegevens die werkzoekenden achterlaten op werk.nl nu veilig zijn en niet door derden kunnen worden misbruikt? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een bezoek aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat er bij uw bezoek aan Parc Patersven op 23 februari 2011 geen gesprek met bewoners van het park1 was gepland, terwijl dat wel in de lokale pers was aangekondigd?2 Wist u voorafgaand aan het bezoek dat er tijdens het bezoek alleen gesproken zou worden met lokale en regionale CDA-ers?
Ik ben door de provinciale afdeling van het CDA in Brabant uitgenodigd om een bezoek te brengen aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert. Het bezoek had de problematiek met betrekking tot de grote groep Poolse arbeidsmigranten in de gemeente Zundert als thema. Er was voorzien in een ontvangst door de burgemeester, gevolgd door een gesprek met de lokale fractie van het CDA, de Vereniging van Eigenaren en de beheerder van het park. Na afloop van het gesprek was er gelegenheid voor anderen om hun standpunten of andere onderwerpen naar voren te brengen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de beheerder van het park wel van de organiserende CDA-fractie de mogelijkheid kreeg om met u in gesprek te gaan over de problematiek van de arbeidsmigranten op het park, en de bewoners en andere belangstellenden niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw antwoord op de vragen van de lokale CDA-afdeling zoals die in een persbericht zijn geformuleerd?3
De onderwerpen, zoals die door de lokale fractie van het CDA aan de orde zijn gesteld worden, waar mogelijk, meegenomen met het pakket van maatregelen dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf wordt voorbereid. Ik verwijs u voor het overige naar de antwoorden op de Kamervragen van de heren Spekman en Van Dam.4
Hebt u al contact gelegd met de burgemeester om te bemiddelen tussen de partijen op Patersven, zoals u toezegde aan de bewoners na de CDA-bijeenkomst? Zo nee, wanneer gebeurt dat? Zo ja, wanneer vinden de gesprekken plaats?
Er is contact geweest met de burgemeester. Er is in de gemeente op bestuurlijk niveau veel aandacht voor de problematiek op het park Patersven. In het kader van het legaliseringstraject ten behoeve van permanente bewoning dat door de gemeente Zundert is opgestart, worden strakke regels gesteld en afspraken gemaakt met de beheerder.
De problematiek is echter gecompliceerd, omdat het om én eigen bewoning én verhuur aan uitzendbureaus gaat. Ik heb er niettemin alle vertrouwen in dat betrokken partijen zich zullen inzetten om tot een werkbare verstandhouding te komen.
Het bericht dat het vleesverwerkingsbedrijf VION te Enschede geen Nederlandse uitzendkrachten meer wil inhuren |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «VION weert Nederlandse uitzendkracht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de directeur van VION dat hij geen Nederlandse uitzendkrachten meer aanneemt omdat een uitzendkracht uit een ander EU-land goedkoper is?
Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen van welk uitzendbureau uitzendkrachten worden betrokken. Het is een in de EU gevestigde onderneming toegestaan om arbeidskrachten ter beschikking te stellen aan een Nederlands bedrijf. In sommige gevallen levert dit de werkgever wellicht een kostenvoordeel op.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel uitzendkrachten er via uitzendbureaus uit andere EU-landen hier in Nederland werkzaam zijn?
Dit aantal is niet bekend.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden onacceptabel is? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Van concurrentie op arbeidsvoorwaarden via de cao is geen sprake indien een buitenlands uitzendbureau personeel ter beschikking stelt aan een in Nederland gevestigd bedrijf. De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Misbruik van 'Britse BV's' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Britse bv-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoeveel Britse «limited companies» (ltd’s) zijn er bij de Kamer van Koophandels geregistreerd? Hebt u de indruk dat het aantal ltd’s dat in Nederland is geregistreerd de laatste jaren toeneemt? Zo ja, in welke mate en waarom neemt dit aantal naar uw mening toe?
Het aantal ltd’s dat bij de Kamers van Koophandel is ingeschreven fluctueerde in de afgelopen jaren van 200 (2002) naar 1 100 (2005) en bijna 700 in 2010. Het aantal geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar het laagste in de laatste 7 jaren. Ter vergelijking merken wij op dat het aantal bij de Kamers van Koophandel ingeschreven BV’s ruim 780 000 bedraagt.
Wat is uw oordeel over het in het artikel gestelde dat in bijna tweederde van de faillissementen van Nederlandse bedrijven met de ltd als rechtsvorm sprake is van onbehoorlijk bestuur?
Wij zouden de cijfers die worden genoemd in het artikel, in een breder perspectief willen plaatsen. In het afgelopen jaar gingen ongeveer 6 500 Nederlandse bedrijven failliet. In het artikel wordt gesproken over de verslagen van 123 faillissementen van limiteds. Voorts wordt vermeld dat in 79 gevallen waarin een limited failliet is verklaard sprake was van onbehoorlijk bestuur. Op basis van het artikel kunnen wij niet beoordelen in hoeveel gevallen niet alleen door de curator of de schrijvers van het artikel is verondersteld dat in deze rechtspersonen sprake is van onbehoorlijk bestuur, maar dit ook door de rechter is vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het frequente misbruik van ltd’s? Zo ja, is dat voor u aanleiding om, bijvoorbeeld via de fiscus, extra alert te zijn op deze ltd’s?
Uit berekeningen op basis van gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat het bij ondernemingen die worden gedreven door een Nederlandse rechtspersoon gebruikelijk is dat na 5 jaar na de start 50% van de ingeschreven ondernemingen weer is uitgeschreven. Uit dezelfde berekeningen volgt dat dit aandeel bij limiteds de laatste jaren rond 65% bedraagt. Uit deze «verdwijnquote» zou kunnen worden afgeleid dat limiteds minder lang blijven bestaan dan BV’s, maar volgt naar onze mening niet dat met limiteds meer fraude wordt gepleegd dan met BV’s.
Over welke mogelijkheden beschikt u om toezicht op in Nederland geregistreerde ltd’s te houden? Acht u die mogelijkheden adequaat? Zo nee, hoe denkt u wel adequaat toezicht te gaan houden?
Het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat naar verwachting op 1 juli van dit jaar van start zal gaan, biedt de mogelijkheid om alle in Nederland actieve rechtspersonen op een gelijke manier te volgen door middel van een deels geautomatiseerd toezicht. Ook buitenlandse rechtspersonen die in Nederland in het handelsregister staan ingeschreven, zullen onder het bereik van het toezicht worden gebracht. Daarmee zal een eind komen aan de nu bestaande situatie dat er relatief weinig zicht is op naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen. De verwachting is dat het nieuwe toezicht de mogelijkheden van misbruik van rechtspersonen zal beperken. Dit geldt dan eveneens voor de limited.
Acht u het wenselijk om ook voor (bestuurders van) ltd’s of andere buitenlandse rechtspersonen die in Nederland worden geregistreerd een antecedentenonderzoek of verklaring van geen bezwaar te vereisen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe kan anders worden voorkomen dat bestuurders van rechtspersonen met dubieuze antecedenten in Nederland actief worden?
In de Europese Unie opgerichte vennootschappen beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende de werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. Op grond van dit recht mogen vennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie zijn opgericht zich in de gehele Europese vestigen en zakelijke activiteiten ontplooien. Door het Europese Hof van Justitie is in haar uitspraken van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros), 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003/249 (Inspire Art) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en moeten accepteren dat die vennootschappen worden beheerst door het recht van het land waar zij zijn opgericht. Aldus mag Nederland niet verlangen dat binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen die hier zaken doen, kiezen voor een Nederlandse rechtsvorm en mag Nederland ook geen Nederlandse regels van vennootschapsrecht toepassen op in een andere EU-lidstaat opgerichte vennootschappen. Het eisen van een verklaring van geen bezwaar of een antecedentenonderzoek van limiteds die hier in het handelsregister willen worden geregistreerd of van hun bestuurders behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Overigens kan ook in het Verenigd Koninkrijk niet iedereen zomaar bestuurder van een vennootschap worden en voorziet het recht aldaar in bepalingen die personen met dubieuze antecedenten beogen te weren. Een voorbeeld daarvan is de regel dat personen die zich in staat van faillissement bevinden, of een tijdelijke «directors disqualification» hebben opgelegd gekregen, niet mogen optreden als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een limited.
Ten aanzien van buiten de Europese Unie opgerichte vennootschappen geldt dat oneigenlijk gebruik daarvan door in Nederland gevestigde ondernemingen wordt geadresseerd door de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen («WFBV»). Teneinde de ontwijking van dwingende regels van Nederlands recht te voorkomen en een afdoende bescherming van Nederlandse schuldeisers te bewerkstelligen, verklaart de WFBV bepaalde dwingende voorschriften van Nederlands recht van toepassing op naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen die hun werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten, de zogenaamde formeel buitenlandse vennootschappen. Indien de betreffende voorschriften niet worden gerespecteerd, leidt dat tot aansprakelijkheid van de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de formeel buitenlandse vennootschap.
In het verleden gold de WFBV ook voor binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen. Uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake Inspire Art volgt dat de WFBV niet meer op zodanige vennootschappen kan worden toegepast, maar lidstaten wel maatregelen kunnen treffen ter bestrijding van fraude en om te voorkomen dat ondernemers zich onttrekken aan hun verplichtingen jegens schuldeisers. Een Nederlandse maatregel is het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat de mogelijkheid biedt om alle in Nederland actieve rechtspersonen en hun bestuurders op een gelijke manier te volgen. Met het nieuwe toezicht op rechtspersonen zullen bestuurders met dubieuze antecedenten eerder kunnen worden gesignaleerd en weerhouden van het aanrichten van schade.
Heeft u de indruk dat nog andere buitenlandse rechtsvormen in Nederland worden misbruikt voor fraude of wanbeleid? Zo ja, van welke rechtsvormen is u dit bekend en in welke mate doet zich dit voor?
Ons hebben geen signalen bereikt op grond waarvan moet worden aangenomen dat bepaalde buitenlandse rechtsvormen in Nederland op grote schaal worden gebruikt voor onoorbare doeleinden.
Bent u voornemens om het probleem dat er binnen de Europese Unie rechtspersonen bestaan die gebruikt worden om in andere lidstaten fraude te plegen met uw Europese collega’s te bespreken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de onderhandelingen over Europese rechtsvormen, zoals de thans lopende onderhandelingen over de Europese besloten vennootschap (Societas Privata Europaea, SPE) heeft Nederland voortdurend benadrukt het belangrijk te vinden dat Europese rechtsvormen betrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt om nationale regels inzake de bescherming van schuldeisers te omzeilen. Ten aanzien van nationale rechtsvormen geldt dat het aan de lidstaten zelf is te bepalen welke (oprichtings-)eisen zij aan hun vennootschappen stellen. Deze eisen moeten niet op zichzelf worden gezien, maar maken deel uit van een meer omvattend stelsel waarvan bijvoorbeeld ook regels van strafrechtelijke aard, regels van faillissementsrecht en regels omtrent aansprakelijkheid van bestuurders deel uitmaken. In het geval van limiteds geldt dat deze combinatie in het recht van het Verenigd Koninkrijk leidt tot een streng regime van aansprakelijkheid indien de onderneming ten gevolge van frauduleus handelen failliet gaat. Aan bestuurders kan in dat geval bovendien een in een openbaar raadpleegbaar register zichtbare sanctie (directors disqualification) worden opgelegd die verhindert dat zij opnieuw bestuurder van een andere limited kunnen worden. Dit regime is ook van toepassing op limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten. Indien komt vast te staan dat rechtsvormen uit bepaalde lidstaten in Nederland onevenredig vaak voor onoorbare doeleinden worden gebruikt, zullen wij de collega’s uit de betreffende lidstaten daarop attent maken.
Het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken?1
Het is aan een bedrijf om te kiezen of gebruik wordt gemaakt van binnenlandse of buitenlandse uitzendkrachten. Vanzelfsprekend dient men zich te houden aan het wettelijk kader. Zo is bijvoorbeeld op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in bepaalde gevallen een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk.
Bent u bereid om met grote spoed in overleg te gaan met Vion teneinde te bereiken dat het ontslag op basis van nationaliteit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van ontslag door Vion. In het algemeen geldt dat wanneer een bedrijf personeel betrekt van een uitzendbureau er gebruik wordt gemaakt van een uitzendconstructie. De uitzendkrachten zijn in dienst van het uitzendbureau. De inlener sluit een contract met het uitzendbureau en niet met de uitzendkracht. Dat betekent dat het beëindigen van het contract tussen de inlener en het uitzendbureau geen invloed heeft op de arbeidsrelatie tussen uitzendkracht en uitzendbureau.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de naleving van de CAO bij Vion in Enschede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Voor zover het gaat om het nakomen van cao- of pensioenafspraken is dit een zaak van het bedrijf en de betrokken uitzendbureaus zelf.
Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Cao-partijen kunnen bij cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek bij een bedrijf in te stellen. Dit kan indien er een gegrond vermoeden van overtreding bestaat en een cao-partij de intentie heeft tot het indienen van een vordering bij de rechter. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de brieven over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Acht u het maken van onderscheid op basis van de nationaliteit bij het ontslaan van arbeidskrachten in strijd met de wet en in strijd met fatsoensnormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. Voor de volledigheid vermeld ik dat betrokkenen die van mening zijn te zijn gediscrimineerd op grond van nationaliteit een klacht kunnen indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling.
Wilt u een inspectie uitvoeren bij het uitzendbureau waarvan Vion nu uitzendkrachten gaat betrekken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie voert jaarlijks circa 30 000 inspecties uit. Werkgevers worden gecontroleerd op arbeidsomstandigheden, werktijden en illegale tewerkstelling. De controles worden uitgevoerd op basis van risicoanalyses, meldingen en klachten. Bij de Arbeidsinspectie zijn recentelijk geen klachten of meldingen binnengekomen over genoemd bedrijf. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om daar een inspectie uit te voeren.
De afnemende toegankelijkheid van de havens van Stellendam door opslibbing van het zogenoemde Slijkgat |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel1 waarin melding wordt gemaakt van verondieping van het zogenoemde Slijkgat (Goereese Gat), de belangrijkste vaarweg richting Haringvliet en de toegangspoort tot de haven van Stellendam?
Ik heb kennisgenomen van het desbetreffende artikel.
Bent u bekend met het feit dat de haven van Stellendam als gevolg van verondieping van het zogenoemde Slijkgat nu al wekenlang moeilijk bereikbaar is? Dat uit peilingen van 17 februari 2011, uitgevoerd door het Havenbedrijf Rotterdam, is gebleken dat er nog immer sprake is van een gevaarlijke situatie, omdat de gepeilde diepte slechts 4,50 m bedraagt over een breedte van 20 meter daar waar 5,50 meter over een breedte van 100 meter vereist is? Dat deze situatie, gelet op de huidige baggerinzet, nog weken, zo niet maanden, voort kan duren? Dat deze slechte bereikbaarheid de lokale economie treft in al haar facetten, bijvoorbeeld doordat vissersschepen uitwijken naar andere havens en door een verminderende omzet van de visafslag?
De situatie ter plekke is mij bekend. Het feit dat lokale schepen met een diepgang van 4,50 m of meer gedwongen zijn uit te wijken is mij eveneens bekend.
Ik wil hierbij ingaan op de afspraken die hierover zijn gemaakt. Tijdens de parlementaire behandeling van de Deltaschadewet in 1970 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat de toezegging gedaan het Slijkgat gedurende zeven jaar te onderhouden op een diepte van NAP – 4,00 meter op kosten van het Rijk. Deze toezegging hield verband met de afsluiting van het Haringvliet en het daarmee gepaard gaande verzandingsproces. Deze toezegging is bij een schrijven van 3 juli 1980 door de Minister van Verkeer en Waterstaat bevestigd in die zin, dat het Rijk in de toekomst een vaargeul zal blijven onderhouden op een diepte van NAP – 4 meter «zolang de gemeentelijke en visserijbelangen de kosten van het onderhoud van een vaargeul rechtvaardigen». De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft indertijd al wel gewaarschuwd dat de garantie niet verandert door een eventuele toename van de diepgang van schepen in de toekomst. Deze situatie is nu wel gecreëerd door de sector. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met het Havenbedrijf Rotterdam. Deze zijn vastgelegd in het Alders-Akkoord. In mijn antwoord op uw vraag 3 ga ik daar op in.
Bent u bereid toe te zien op een adequate naleving van het Alders-Akkoord uit 2002, en de verantwoordelijke partijen, in casu Havenbedrijf Rotterdam en Rijkswaterstaat, aan te spreken op het tijdig nakomen van de afspraken teneinde verdere schade aan de vissersvloot en aan de aan de visserij gerelateerde bedrijven, waaronder de visafslag, in Stellendam te voorkomen?
Het «Alders akkoord» van 29 november 2001 is een overeenkomst tussen een aantal partijen waaronder de provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam, gemeente Goedereede en diverse andere regionale overheden. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of het onderdeel Rijkswaterstaat is geen partij bij dit akkoord.
Van belang is dat de gemeente Rotterdam in het akkoord aan de gemeente Goedereede de garantie heeft gegeven dat de diepte van het Slijkgat over een lengte van 1800 meter op NAP – 5,50 meter zal worden gehouden. De daarmee gemoeide kosten zijn voor rekening van de gemeente Rotterdam. Deze verplichting rust nu op het Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Rijkswaterstaat garandeert, zoals hierboven is aangegeven, alleen een diepte tot NAP – 4,00 meter. Over de toegankelijkheid van de haven bij Stellendam is Rijkswaterstaat met het Havenbedrijf Rotterdam wel met regelmaat in overleg. Verder levert Rijkswaterstaat de noodzakelijke loding gegevens.
Welke mogelijkheden ziet u om bij dreigende verondieping van het Slijkgat tot onder de overeengekomen 5,50 meter, nadere afspraken te maken met betrokken partijen over capaciteit en inzetbaarheid van het baggermaterieel om in voorkomend geval sneller en adequater gezamenlijk actie te ondernemen om situaties zoals die zich nu voordoen in de toekomst te voorkomen?
Rijkswaterstaat heeft de lodingen van de vaargeul en het omliggend gebied opgevoerd in frequentie en stelt het Havenbedrijf Rotterdam N.V. op de hoogte van de constateringen. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de werkzaamheden en het te bereiken resultaat, te weten het garanderen van een diepte van NAP – 5,50 meter. Dat commitment van het Havenbedrijf Rotterdam wordt in de praktijk ook uitgevoerd want de vaargeul wordt inmiddels uitgebaggerd. Het noodzakelijke profiel is binnen enkele weken weer terug. De vaargeul is mogelijk al weer eerder bevaarbaar. De voortgang van de werkzaamheden is wel afhankelijk van de weersomstandigheden.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke oorzaken van de nu kennelijk sneller en vaker voorkomende verondieping van het Slijkgat, waarbij onder andere onderzocht wordt of de aanleg van de Tweede Maasvlakte hierop van invloed is?
In uw vraag wordt al voorzien. RWS voert lodingen uit die inzicht geven in de bodemontwikkeling en voor het instandhouden van een diepte tot NAP – 4,00 meter. Daarnaast is in het kader van de aanleg van Maasvlakte 2 op grond van de vergunning voor de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Concessie op grond van de Wet van 14 juli 1904, (Stb. 147) aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. een verplichting tot monitoring opgelegd.
Deze monitoring stoelt op de te verwachten effecten die in de MER als significant zijn geïdentificeerd. Voor de MER is grondig en uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke effecten van Maasvlakte 2 op de kustmorfologie in de omgeving. Uit de MER blijkt dat Maasvlakte 2 geen significante invloed heeft op verondiepingen in het Slijkgat. De vierwekelijkse monitoring tot op heden bevestigt deze uitgangspunten.
De dood van een uitgewezen asielzoeker |
|
|
|
Wat is uw reactie op de dood van een uitgewezen Afghaanse asielzoeker in Kabul?1
Ik ken de werkelijke toedracht van het overlijden van deze man niet, maar als de berichten kloppen is zijn dood tragisch. Ik wil er wel op wijzen dat de procedure destijds zorgvuldig is verlopen, dat alle rechtsmiddelen waren uitgeput en dat er vier jaar zit tussen het moment waarop deze persoon zelfstandig is vertrokken en zijn dood.
Bent u, gelet op de bijzondere verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid op grond van het eerder terugsturen naar Afghanistan, bereid onderzoek te (laten) doen naar de toedracht en achtergronden van de dood van de man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer zo spoedig moegelijk informeren over de uitkomsten van dat onderzoek?
Nee. In antwoord op vragen van het lid Spekman (vraagnr. 2011Z03924) heb ik toegelicht dat deze Afghaanse burger na afronding van zijn asielprocedures medio 2006, via het IOM, vrijwillig naar Afghanistan is teruggekeerd. Nog daargelaten de beperkte onderzoeksmogelijkheden, zal het mede gezien het grote tijdsverloop tussen de terugkeer en het overlijden niet mogelijk zijn om een onderzoek te doen naar de relatie tussen de eerder aangevoerde asielgronden en het overlijden van deze voormalige asielzoeker. Daarbij acht ik het van belang dat uit het dossier blijkt dat sprake is geweest van een zorgvuldige procedure. Overigens is het volgen van asielzoekers na terugkeer naar het land van herkomst, geen onderdeel van het beleid.