Het bericht: ‘Verkrachter half jaar eerder uit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Verkrachter half jaar eerder uit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het proces tegen een serieverkrachter zo traag is afgehandeld dat de Hoge Raad daarom zijn gevangenisstraf met een half jaar heeft ingekort?
De Hoge Raad heeft in de betreffende zaak een strafkorting toegepast van zes maanden vanwege overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
Klopt het dat in 2009 en 2010 in grofweg 10% van de strafzaken bij het hoogste rechtscollege de wettelijke termijnen zijn overschreden?
Zaken waarin een strafkorting wordt toegepast vanwege het overschrijden van de redelijke termijn worden bij de Hoge Raad niet apart geregistreerd. De Hoge Raad heeft mij laten weten het genoemde percentage om die reden niet te kunnen bevestigen.
In hoeveel zaken wordt jaarlijks een korting op de straf gegeven wegens een overschrijding van de redelijke termijn? Om hoeveel korting gaat het in die zaken en hoe wordt de hoogte daarvan bepaald?
Zie ook het antwoord onder vraag 3. De strafkortingen die worden gegeven wegens het overschrijden van de redelijke termijn zijn vastgelegd in een uitspraak die de Hoge Raad heeft gedaan op 17 juni 2008 (LJN: BD2578). Voor een nauwkeurige beschrijving verwijs ik naar dit arrest. Kort gezegd komt het erop neer dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met minder dan zes maanden een korting van 5% op de vrijheidsstraf, taakstraf of geldboete wordt gegeven, en bij een overschrijding tussen de zes en twaalf maanden een korting van 10%. Bij deze overschrijdingen bedraagt de korting nooit meer dan zes maanden vrijheidsstraf, 25 uur taakstraf of 2 500 euro bij een geldboete. Er wordt geen vermindering toegepast bij straffen die lager zijn dan bepaalde in het arrest genoemde drempels, en bij straffen die zich naar hun aard niet lenen voor vermindering (zoals het plaatsen in een inrichting).
Deelt u de mening dat een korting op de straf, welke het gevolg is van het overschrijden van de redelijke termijn, niet is uit te leggen aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat het voor slachtoffers en nabestaanden wrang is als de dader een strafvermindering krijgt omdat de redelijke termijn is overschreden. Ik verwacht dan ook dat het Openbaar Ministerie en de rechtspraak er alles aan doen om te voorkomen dat het zo ver komt (zie hierover ook het antwoord op vraag 7). In gevallen waar een overschrijding van de termijn desondanks niet vermeden kon worden, vloeit uit het EVRM voort dat een strafkorting moet worden gegeven.
Hoe beoordeelt u de oorzaken voor de overschrijding welke door de geciteerde Leeuwardense strafsectorvoorzitter naar voren worden gebracht?
Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over de handelswijze van een onafhankelijke rechter. Ik stel vast dat in het aangehaalde artikel uit de Volkskrant de strafsectorvoorzitter de vertraging die is ontstaan als onaanvaardbaar aanmerkt.
Welke maatregelen gaat u nemen om overschrijdingen van de redelijke termijn tegen te gaan, zodat strafvermindering wordt voorkomen?
Het voorkomen van overschrijdingen van de redelijke termijn vereist dat in de hele keten van opsporing, vervolging en berechting voortvarend wordt gewerkt. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld de doorlooptijden in strafzaken aanzienlijk te bekorten. Hier wordt langs verschillende lijnen aan gewerkt. Politie en Openbaar Ministerie zijn gezamenlijk een initiatief gestart om te komen tot een snelle selectie en afdoening van eenvoudige strafzaken «aan de voorkant» (het zogeheten ZSM-traject). Dit traject loopt inmiddels in de G4 en in Den Bosch, en moet in 2012 leiden tot een uniforme landelijke werkwijze. Daarnaast is er een traject gestart gericht op verbetering en versnelling van de werkprocessen van de verschillende ketenpartners, van politie tot en met de Rechtspraak. Uitgangspunt daarbij is dat de professional zelf aan de slag gaat met verbetering en versnelling van de eigen werkprocessen. In maart 2011 is gestart in de regio’s Maastricht, Arnhem en Haarlem, en in 2012 moeten in alle regio’s verbetertrajecten lopen. Verder vindt er, om vertraging in de overdracht tussen de gerechtshoven en de Hoge Raad te voorkomen, sinds enige tijd structureel overleg plaats over de termijn waarbinnen de stukken ter cassatie worden aangeboden. Hiermee kunnen vertragingen zoals in de onderhavige casus worden voorkomen. Tot slot wijs ik op het wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak, dat de Hoge Raad in staat moet stellen zich als cassatierechter op zijn kerntaken te concentreren.
Dit zal de werklast van de Hoge Raad helpen verlichten, doordat zaken die naar hun aard niet thuishoren bij de Hoge Raad, versneld en eenvoudig kunnen worden afgedaan.
Het gebruik van een wildredder bij maaiwerkzaamheden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Electronische «wildredder» voorkomt slachtoffers»?1
Ja.
Zijn er het afgelopen jaar overtredingen geweest met betrekking tot de vereisten vanuit de Flora- en faunawet en maaiwerkzaamheden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, hoe vindt de controle hier op plaats?
Dit soort overtredingen komen aan het licht wanneer melding wordt gedaan van het ongeluk of van de vondst van het slachtoffer. Dergelijke meldingen zijn voor 2010 niet bekend. De Rechtbank van Zutphen heeft op 13 september 2010 wel een bedrijf veroordeeld voor het overrijden van drie reekalveren tijdens maaiwerkzaamheden. Deze overtreding vond plaats in juni 2009. De rechter heeft een voorwaardelijke boete van € 500 opgelegd.
Klopt het dat de weidevogelstand nog steeds achteruitgaat en dat het beheer van gebieden, waaronder het maaien, hierin een belangrijke rol speelt?
Ja, maar er zijn ook steeds meer successen, zoals het mozaïekbeheer voor weidevogels, waarbij meerdere agrariërs betrokken zijn en er met een gebiedscoördinator flexibel en effectief wordt ingezet op een groter gebied.
Onderschrijft u dat als er nieuwe technologische ontwikkelingen zijn die de kans op slachtoffers als gevolg van maaien sterk verminderen, deze breed ingezet zouden moeten worden? Zo ja, bent u bereid het gebruik van de wildredder verder te stimuleren en te faciliteren? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo neen, waarom niet?
Het inzetten van de wildredder is slechts een van de mogelijkheden om de kans op slachtoffers als gevolg van maaien te verminderen, van binnen naar buiten maaien is een andere mogelijkheid. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de maaier om zodanige maatregelen te treffen dat ongelukken worden voorkomen.
De aansluiting van de Betuweroute in Duitsland |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer informeren over de huidige stand van zaken ten aanzien van het derde Betuweroute-spoor dat in Duitsland aangelegd moet worden?1
Zie antwoorden Haverkamp (CDA) en Monasch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3031).
Kunt u bevestigen wat een woordvoerder van de Deutsche Bahn en regionale bestuurders aangeven, namelijk dat van de benodigde twaalf Planfeststellung Abschnitte er drie waren ingediend en weer zijn teruggetrokken en dat zij later dit jaar opnieuw worden ingediend en dat de bedoeling is dat de overige 9 in 2012 volgen? Kunt u aangeven of er inderdaad sprake is van vertraging?
In Duitsland loopt het Planfeststellungsverfahren al geruime tijd. De procedure voor het derde spoor is inderdaad opgesplitst in verschillende deeltrajecten. Eind 2007 is de planprocedure voor het eerste deel reeds begonnen. In zijn brief verwacht de heer Scheurle in 2013 de planvorming voor alle trajecten af te kunnen ronden. Vertraging treedt inderdaad op.
Kunt u aangeven wanneer u verwacht dat deze procedures zullen starten en wanneer deze zijn afgerond door besluiten? Wanneer zal vervolgens de aanbesteding starten en is dan naar verwachting start en afronding van de werkzaamheden?
Net als in Nederland is het moeilijk precies in te schatten wanneer de procedures van inspraak afgerond kunnen worden. Burgerparticipatie bij spoorprojecten is in Duitsland een actueel en gevoelig thema. De Bondsregering en landsregering van Nordrhein-Westfalen stellen alles in het werk om deze procedures zo spoedig mogelijk te doorlopen.
Ik verwacht dit jaar van beide inframanagers inzicht te krijgen in een planning met mijlpalen voor afronding van de planfase, de inspraakprocedure, en de oplevering van het derde spoor. Daarbij zal ik aandringen op realisatie van die delen van het derde spoor, die het eerst gaan knellen. Formele bevestiging van de bijgestelde planning door het Duitse ministerie kan ik pas eind 2012 verwachten.
Kunt u bevestigen dat het minister van Infrastructuur en Milieu in eerdere overleggen door het Duitse ministerie verzekerd is dat de procedures in Duitsland lopen en dat het derde spoor van Emmerich naar Oberhausen in december 2013 klaar zal zijn?2 Hoe rijmt u dit met wat een woordvoerder van Deutsche Baan en regionale bestuurders aangegeven, namelijk dat het Duitse deel van de Betuweroute in de meest optimistische situatie pas tussen 2015 en 2017 gerealiseerd kan worden? Waarschijnlijk is de oplevering volgens hun inschatting later, rond 2020; kunt u deze inschattingen bevestigen? Indien er inderdaad sprake is van aanzienlijke vertraging, hoe kan het dat de regering en het ministerie hierover niet direct door de Duitse regering zijn geïnformeerd?
Tot eind vorig jaar sprak ik het Bundesministerie nog aan op het (in 2007) afgesproken opleverjaar van 2013 omdat ik zonder tegenbericht zo lang mogelijk wenste vast te houden aan deze datum. Ik heb zelf in februari de heer Ramsauer aangegeven dat 2013 onhaalbaar moest zijn, gezien het feit dat de procedures nog lang niet doorlopen waren. Hij heeft dit ook toegegeven en ook aangegeven dat nog niet te zeggen is wanneer het spoor wel kon worden opgeleverd, maar dat dit behoort tot de top 3 prioriteiten van Duitsland. Ik heb dit vervolgens gemeld aan uw vaste Commissie voor Infrastructuur en Milieu tijdens het AO Zeehavens van 31 mei jongsleden.
Over de bijstelling van de planning verwacht ik dit jaar meer informatie te krijgen (zie vraag 4 in eerste set vragen van het lid Aptroot, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3030).
Omdat door de woordvoerder van Deutsche Bahn en regionale bestuurders tevens is gemeld dat er nog geen financiële toezegging is voor en reservering van de benodigde financiën voor het derde spoor en dat zonder deze toezegging en reservering het hele project geen doorgang vindt, acht u het dan wel zeker dat de Duitse regering prioriteit geeft aan het derde spoor en de financiële middelen daarvoor beschikbaar heeft?
Het derde spoor heeft prioriteit in Duitsland (zie vraag 2 van de leden Haverkamp en Monasch). Ik vertrouw erop dat Staatssecretaris Scheurle en Minister Voigtsberger (NRW) het dit jaar eens worden over de financiering en dat beiden zich hier vervolgens in hun kabinet sterk voor maken.
Hoe zijn de toezeggingen van de Duitse regering aan de Nederlandse regering over het derde spoor geformuleerd en vastgelegd? Hoe kan worden afgedwongen dat de Duitse regering de afspraak voor adequate aansluiting van de Betuweroute in Duitsland nakomt, nadat Nederland al lang haar investering in haar deel van het Europese spoornet heeft gerealiseerd?
Nederland heeft geen directe mogelijkheden Duitsland te dwingen de eerder gedane toezeggingen na te komen. De afspraken van Warnemünde (1992) en de Letter of Intent (2007) zijn intentieverklaringen en geen bindende verdragen. Wel oefent de Nederlandse regering consequent druk uit. De Europese Commissie subsidieert de aanleg van het derde spoor en kan vanuit die hoedanigheid druk uitoefenen op Duitsland. Het derde spoor is onderdeel van de spoorcorridor tussen Rotterdam en Genua en maakt daarmee deel uit van het Trans Europese netwerk.
Bevestigt u dat de Betuweroute, als snelle, rechtstreekse goederenspoorverbinding tussen de Rotterdamse haven en het Europese achterland, van essentieel belang is en dat de Duitse verbeterde aansluiting, zoals afgesproken, hierin onmisbaar is omdat het huidige spoor tussen Emmerich en Oberhausen te weinig capaciteit heeft om de noodzakelijke groei op te vangen? Deelt u de zorgen over deze vertraging? Welke stappen gaat u ondernemen richting de Duitse regering?
Het derde spoor is absoluut nodig en dat wordt ook niet betwist vanuit Duitsland. Ik deel uw zorgen over het uitstel. Met de blokverdichting kunnen de bestaande twee sporen de groei van het goederenverkeer tussen Rotterdam en Oberhausen niettemin de eerst komende jaren opvangen. Bovendien zit er nog rek in de capaciteit door de twee sporen beter te gaan benutten. Ik verwacht van het Bundesministerie alle medewerking om de inframanagers ProRail en DB Netz te laten samenwerken. Eén integrale planning is nu nodig voor realisatie van het derde spoor tussen Oberhausen en de Betuweroute, waarin alle mogelijke maatregelen voor een betere benutting zijn meegenomen.
Indien vertraging daadwerkelijk optreedt, hoe wordt dan de aan- en afvoer van goederen naar en van de Rotterdamse Haven mogelijk gemaakt, mede gezien de beperking van de capaciteit van de A15 die de komende jaren optreedt door noodzakelijke werkzaamheden? Is er een noodplan waardoor, ondanks de beperkte capaciteit over spoor en over de weg, de Rotterdamse Haven toch goed kan functioneren? Welke (tijdelijke) maatregelen worden dan genomen?
Zodra een nieuwe planning beschikbaar is, kunnen de inframanagers uitwerken hoe de komende jaren de capaciteit van de bestaande twee sporen maximaal benut kan worden. Daarbij hoort dan ook een logistiek scenario voor het geval dat de groei over het spoor niet meer gefaciliteerd kan worden.
Het artikel ‘De dokter bewijst meestal niet waarom’ |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «De dokter bewijst meestal niet waarom» van de hoogleraren Frans Helmerhorst en Rudi Westendorp?1
Ja.
Wat vindt u van hun suggestie om medische behandelingen waarvan over de effectiviteit twijfel bestaat, systematisch te onderzoeken, waarbij het onderzoek zichzelf bekostigt?
Ik ben er een groot voorstander van dat onderzocht wordt welke zorg zinnig en zuinig is. Er valt op dit vlak nog veel kennis te vergaren. De publieke programma’s «Doelmatigheidsonderzoek» en het toekomstige programma «Goed Geneesmiddelen Gebruik» van ZonMw, zijn hierop specifiek gericht.
Wat betreft het effectiviteitsonderzoek zijn er twee situaties denkbaar. In de eerste situatie is er sprake van een interventie met een zodanige therapeutische waarde dat deze behandeling formeel al deel uitmaakt van het verzekerde pakket. Als voor zo’n behandeling een goedkoper alternatief ontwikkeld wordt, is het denkbaar dat de onderzoeksmiddelen die nodig waren om dat aan te tonen terugverdiend kunnen worden als het alternatief vervolgens brede toepassing krijgt. Ik teken daarbij wel aan dat het simpele feit dat nader onderzoek noodzakelijk is, op voorhand geen garanties geeft dat het alternatief bruikbaar is en de onderzoeksmiddelen daarmee terug te verdienen zijn.
In de tweede situatie is er sprake van zorg waarvan de meerwaarde niet is aangetoond, maar die desondanks wel via de basisverzekering bekostigd wordt. Gelet op de prangende vraag om de zorguitgaven in de toekomst houdbaar te doen zijn, is het mijn voornemen om via stringent pakketbeheer en gericht toezicht daarop, a priori te voorkomen dat behandelingen van onbewezen (meer)waarde nog langer kans maken op collectieve bekostiging. Ik heb het College voor zorgverzekeringen in een uitvoeringstoets gevraagd nadere voorstellen voor stringent pakketbeheer te ontwikkelen. Het afschrift van deze uitvoeringtoets heb ik uw Kamer op 27 april 2011 bij brief met kenmerk Z-U-3060190 aangeboden.
In het verlengde daarvan zal ik binnen de beroepsgroep van artsen nagaan of er behandelingen zijn waarvoor geldt dat de beroepsgroep twijfelt aan de meerwaarde. Na deze inventarisatie zal ik deze behandelingen laten onderzoeken op hun effectiviteit waarbij het onderzoek wordt bekostigd met het geld dat vrijkomt door de behandeling, waarover sterke twijfels zijn over de effectiviteit, niet uit te voeren.
Het spreekt vanzelf dat dit onderzoek wordt uitgevoerd met inachtneming van alle normen die gelden voor onderzoek. Met deze beantwoording beschouw ik tevens de toezegging aan het lid Mulder gedaan tijdens het Algemeen Overleg Pakketbeheer van 22 juni jl. over dit onderwerp als afgedaan.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep over de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam voor de opvang van een illegaal in Nederland verblijvend negenjarig kind en zijn moeder?
Ja.1
Deelt u de overweging van de Centrale Raad dat kinderen van negen jaar oud behoren tot de kwetsbare personen zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, en dat zij recht hebben op bescherming van hun privéleven? Kunt u dit toelichten?
Minderjarige kinderen zijn als een kwetsbare groep aan te merken. Dit wil echter niet zeggen dat er op de overheid zonder meer een rechtsplicht rust om onder meer te voorzien in de dagelijkse verzorging en opvang van het minderjarig kind. Dit heb ik ook betoogd in het cassatieberoep dat door mij is ingesteld bij de Hoge Raad naar aanleiding van een uitspraak van het gerechtshof in ’s Gravenhage van 11 januari 2011. In de eerste plaats zijn de ouders verantwoordelijk voor het welzijn van hun kinderen.
Deelt u de mening dat uit de overwegingen van de Centrale Raad volgt dat gemeenten verplicht zijn opvang te verlenen aan kwetsbare personen, zoals kinderen, wanneer zij rechtmatig verblijf hebben in Nederland en zij hangende een verblijfsprocedure niet uit Nederland mogen worden verwijderd? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak van het Hof betreft een voorlopig oordeel in afwachting van een definitief oordeel over de zaak. Ik acht het voorbarig om, vooruitlopend op het definitieve oordeel van de Centrale Raad van Beroep, conclusies te trekken.
Deelt u de mening dat gemeenten in afwachting van de definitieve uitspraak van de Centrale Raad in deze zaak, in vergelijkbare gevallen opvang moeten verlenen aan kwetsbare personen? Kunt u dit toelichten?
De uitspraak richt zich tot de gemeente Amsterdam. Het betreft bovendien een voorlopige uitspraak, waarop nog een eindoordeel zal volgen. Het is aan de individuele gemeenten om te bepalen welke conclusies zij verbinden aan dit voorlopig oordeel van de Centrale Raad van Beroep.
Heeft deze uitspraak gevolgen voor asielzoekers, waarbij zich kwetsbare personen bevinden, die, na in de verkorte procedure te zijn afgewezen, na vier weken uit de opvang worden geplaatst, omdat de rechtbank niet binnen die periode uitspraak doet op het beroep? Deelt u de mening dat het op straat zetten van kwetsbare personen in die situatie niet langer houdbaar is als gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zoals opgemerkt in mijn antwoord op vraag 3, acht ik het voorbarig om aan deze voorlopige uitspraak definitieve conclusies te verbinden.
Wel stel ik vast dat deze uitspraak betrekking heeft op een gezin met een minderjarig kind. Naar aanleiding van een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011, heb ik uw Kamer in mijn bief van 18 januari 2011 (TK, 2010–2011, 29 344, nr. 79) gemeld, dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet op straat worden gezet. Ik wijs er in dat verband op dat een door mij ingestelde cassatieprocedure aanhangig is bij de Hoge Raad naar aanleiding van deze uitspraak. In afwachting van de uitspraak van de Hoge Raad zal de op dit moment verleende opvang aan gezinnen met minderjarige kinderen door mij niet worden beëindigd.
De import van vlees van mishandelde paarden uit Argentinië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
|
Kent u de beelden en het rapport van de Belgische dierenrechtenorganisatie GAIA over de gruwelijke mishandeling van Argentijnse slachtpaarden voor Belgische consumptie?1
Ja.
Wat vindt u van de beelden waarop te zien is hoe de zwaar verwaarloosde dieren door honden worden gebeten, met minachting worden geslagen, gebrandmerkt en op transport worden geschopt?
Ik hecht veel waarde aan het welzijn van dieren. De beelden wekken dan ook afschuw op.
Importeert Nederland ook paardenvlees uit Argentinië, Mexico en/of Brazilië? Uit welke landen importeert Nederland nog meer paardenvlees?
Er komt paardenvlees op de Europese markt uit Argentinië en Brazilië. Daarnaast is er zeer beperkte import vanuit Canada.
Kunt u een uiteenzetting geven van de dierenwelzijnsgaranties die Nederland bij de import van paardenvlees vraagt en op welke wijze daarop wordt gecontroleerd?
Vlees dat uit derde landen in de EU wordt geïmporteerd moet afkomstig zijn van door de EU erkende slachthuizen.
Door de EU erkende slachthuizen dienen te voldoen aan de EU verordeningen en richtlijnen betreffende dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid en voedselhygiëne. In het kader van dierenwelzijn speelt met name Richtlijn 93/119/EG inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden een rol. De officiële dierenarts in het verzendende land verklaart dat aan de betreffende bepalingen van de EU regelgeving is voldaan, door middel van een certificaat bij het vlees wat wordt geïmporteerd.
De Food and Veterinary Office (FVO) inspecteert de door de EU erkende slachthuizen. In april/mei 2010 heeft de FVO Argentinië bezocht. Zij geven aan dat in alle bezochte slachthuizen het welzijn was gerespecteerd op het moment van slachten. Tijdens een inspectie in Mexico in november/december 2010 werd geconstateerd dat controles op gebied van dierenwelzijn zijn verbeterd en dat geen grote tekortkomingen zijn geïdentificeerd.
Bent u bereid om op Europees niveau een importverbod van paardenvlees uit Argentinië, Mexico en Brazilië te bepleiten? Zo ja, binnen welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Gelet op de uitkomsten van de FVO-inspecties is er geen grond voor een importverbod van paardenvlees uit deze drie landen. De Nederlandse regering zet zich er wel voor in om een paragraaf over dierenwelzijn op te nemen in bilaterale handelsakkoorden (free trade agreements) met onder andere Mercosur.
Van dit samenwerkingsverband van Zuid-Amerikaanse landen zijn Argentinië en Brazilië lid, en heeft Mexico een observerende functie. Op dit moment zijn de onderhandelingen met Mercosur over de free trade agreements nog gaande.
Protheses |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank te Arnhem d.d. 3 augustus 2010 (registratienummer AWB 09/2734?1
Ja.
Bent u bekend met de discrepantie tussen geen BTW-heffing op manuele tandtechnische protheses en wel BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Er is vanaf 1 januari 2008 een duidelijk verschil in btw-heffing tussen leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en leveringen van tandprothesen door andere ondernemers. Per die datum is op aandringen van de Europese Commissie artikel 11, eerste lid, onderdeel g, sub 1°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 namelijk in overeenstemming gebracht met de Europese regelgeving (thans artikel 132, lid 1, letter e, van de btw-richtlijn). Dit betekent dat vanaf 1 januari 2008 de levering van tandprothesen in Nederland alleen is vrijgesteld van btw als die levering wordt verricht door een tandarts of door een tandtechnicus. Tandprothesen die in Nederland geleverd worden door een andere ondernemer dan een tandarts of tandtechnicus, zijn belast met btw. Het maakt hierbij niet uit of het om machinaal of manueel vervaardigde prothesen gaat.
Deze discrepantie ligt besloten in de dwingende Europese regelgeving en is naar mijn mening niet onrechtmatig. Ik merk hierbij op dat volgens mijn informatie tandartsen in de meeste gevallen tandprothesen vrijgesteld van btw inkopen van tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd. De btw die nog op deze tandprothesen drukt betreft de btw die de tandtechnicus niet kan aftrekken, omdat hij een vrijgestelde levering verricht. In situaties waarbij een tandarts tandprothesen aanschaft van andere ondernemers dan tandtechnici is over die aanschaf wel btw verschuldigd, maar kan de leverancier van de tandprothese de btw op zijn kosten wel in aftrek brengen. Dat kan kostprijsverhogend uitwerken omdat de levering door de tandarts van de tandprothese wel is vrijgesteld. Deze kan de btw op de aanschaf van de tandprothesen dus niet in aftrek brengen. Het is mij niet bekend dat deze btw-gevolgen belemmerend uitwerken voor de innovatie in de tandheelkunde.
Een gevolg van deze verschillen in de btw-heffing over tandprothesen is dat intracommunautaire verwervingen van tandprothesen in Nederland in alle gevallen belast zijn met btw. Hierover gaat de genoemde uitspraak van de rechtbank Arnhem, alsmede de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 5 oktober 2010, nr. 09/03619 en rechtbank Breda van 13 april 2011, nr. 10/2920.
Deze rechtbanken hebben namelijk geoordeeld dat de verwerving van tandprothesen vrijgesteld is van btw als deze intracommunautair geleverd zijn door een tandtechnicus in een andere EU-lidstaat. Tegen deze uitspraken is sprongcassatie ingesteld. In beroep is verdedigd dat deze verwervingen wel degelijk belast zijn met btw, omdat de vrijstelling alleen geldt als alle leveringen van tandtechnische prothesen in Nederland vrijgesteld zouden zijn. Zoals hiervoor aangegeven is dat niet het geval. Daarbij merk ik op dat de belastingheffing over de verwerving van tandprothesen uit landen, zoals Duitsland en Zweden, op de Nederlandse afzetmarkt voor tandprothesen zorgt voor een door mij voorgestane gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici die in Nederland zijn gevestigd en tandtechnici die in Duitsland of Zweden zijn gevestigd. In deze landen zijn de leveringen van tandprothesen belast met btw, omdat deze lidstaten gebruik hebben gemaakt van een overgangsregeling om af te mogen wijken van het vrijstellingsregime voor de levering van tandprothesen (artikel 370 van de BTW-richtlijn). Dit overgangsregime kan alleen worden toegepast door lidstaten die op 1 januari 1978 tandprothesen belastten met btw en dat zijn blijven doen. Het belaste regime voor tandprothesen in die lidstaten betekent dat tandtechnici in die landen recht op aftrek van btw hebben voor hun kosten. Dit aftrekrecht geldt ook als de tandprothesen intracommunautair worden geleverd aan afnemers in Nederland, waarbij geen btw in rekening wordt gebracht. Als in die gevallen de verwerving van tandprothesen door de afnemende tandartsen in Nederland vrijgesteld zou worden van btw, blijven dergelijke tandprothesen helemaal vrij van btw-druk. De tandtechnicus die in Nederland is gevestigd en van daaruit aan zijn afnemers in Nederland levert, heeft echter geen recht op vooraftrek op zijn kosten, waardoor hij de prothesen niet helemaal vrij van btw-druk kan leveren aan zijn klanten.
De toepassing van de btw-vrijstelling voor de intracommunautaire verwerving van tandprothesen door tandartsen/tandtechnici van tandprothesen vanuit Duitsland en Zweden zou dan naar mijn mening tot een ongewenste verstoring van de concurrentiepositie leiden met tandartsen/tandtechnici, die in Nederland zijn gevestigd.
Deelt u de mening dat deze uitspraak duidt op onrechtmatige BTW-heffing op machinaal vervaardigde protheses?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze wijze van heffen niet alleen nadelig uitpakt voor de patiënt maar daarbij ook de innovatie in de tandheelkunde belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Europese Commissie zich reeds over deze kwestie uitgelaten?
Nee. Wel heeft de Europese Commissie vragen over de hiervoor geschetste kwestie gesteld en loopt hierover een discussie met de Europese Commissie, waarbij de Europese Commissie er vanuit gaat dat Nederland een vrijstelling moet verlenen voor verwervingen van tandprothesen, die geleverd worden vanuit een andere lidstaat door tandtechnici of tandartsen.
Ben u voornemens deze discrepantie op te heffen, zo mogelijk voorafgaande aan een hoger beroep?
Nee, binnen het bestaande juridische kader zijn er geen mogelijkheden om het verschil tussen vrijgestelde leveringen van tandprothesen door tandartsen en tandtechnici en belaste leveringen van tandprothesen door andere ondernemers op te heffen. Ik zie evenmin reden om terug te komen op het standpunt dat nu in cassatie wordt ingenomen dat de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen belast zijn met btw. Door de toepassing van de btw-heffing op de intracommunautaire verwervingen van tandprothesen uit Duitsland en Zweden ontstaat een gelijkere concurrentiepositie tussen tandtechnici in die landen en tandtechnici in Nederland, die tandprothesen leveren aan tandartsen in Nederland.
Met betrekking tot de discrepanties die veroorzaakt wordt door de verschillende behandeling binnen de EU voor de levering van tandprothesen door tandtechnici en tandartsen zal ik er nogmaals en met klem bij de Europese Commissie op aandringen te bevorderen, dat er zo spoedig mogelijk een einde wordt gemaakt aan die verschillen. Naar mijn mening ligt de oplossing daarbij in het beëindigen van overgangsregelingen, die leiden tot fricties binnen de interne markt. Die opdracht ligt naar mijn mening ook duidelijk besloten in een arrest van het Hof van Justitie over de btw-gevolgen van dit verschil tussen lidstaten, namelijk in het omgekeerde geval dat een tandarts of tandtechnicus in een lidstaat die de levering vrijstelt, tandtechnische prothesen levert aan een afnemer in een lidstaat, welke lidstaat de leveringen en verwervingen van tandprothesen in alle gevallen belast met btw (Hof van Justitie van 7 december 2006, nr. C-240/05 (Eurodental)). Het Hof van Justitie overweegt als volgt: «(..) staat het derhalve aan de gemeenschapswetgever om alles in het werk te stellen om de definitieve gemeenschappelijke regeling voor btw-vrijstellingen vast te stellen en aldus de geleidelijke harmonisatie van de nationale btw-wetgevingen te verwezenlijken, aangezien alleen daardoor de mededingingsverstoringen die het gevolg zijn van de door de Zesde richtlijn (thans btw-richtlijn) toegestane afwijkings- en overgangsregelingen kunnen worden opgeheven (..).».
Het bericht op bndestem.nl van 31 mei 2011 over de aankondiging van het rapport van de Inspectie over de declaraties van bestuurders van hogeschool InHolland |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat voormalig bestuursvoorzitter van hogeschool InHolland, de heer G. Dales, zijn persoonlijke declaratiegedrag inmiddels bekend heeft gemaakt?1
Ja.
Is het u bekend dat hij dit deed, omdat hij zijn declaraties op hun eigen merites beoordeeld wil zien en niet als deel van het totaalbedrag dat is gedeclareerd door het voltallige bestuur?
De beweegredenen van de heer Dales om zijn persoonlijke declaratiegedrag bekend te maken, zijn mij onbekend.
Deelt u de mening dat het declaratiegedrag van deze bestuurders zo overzichtelijk en volledig mogelijk in kaart moet worden gebracht?
De afgelopen tijd heeft de Inspectie van het Onderwijs bij Inholland een aantal onderdelen van de bedrijfsvoering van Inholland diepgaand onderzocht. Het onderzoek had betrekking op de periode 2006 – (22 november) 2010 en richtte zich onder meer op de onderwerpen: beloning, vergoedingen, waaronder de declaraties en faciliteiten voor de leden van het College van Bestuur.
Op 10 juni 2011 heb ik het inspectierapport («Belonen, Besturen en Toezicht bij Hogeschool Inholland»), tegelijk met mijn beleidsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden. Ik ben van mening dat in het rapport de uitgaven, samenhangend met het toenmalige College van Bestuur, overzichtelijk en volledig in kaart zijn gebracht.
Bent u van plan de inspectie te verzoeken in het aangekondigde rapport niet alleen het declaratiegedrag van het totale bestuur in kaart te brengen, maar dit ook uit te splitsen per individuele bestuurder? Zo nee, waarom niet?
Het bericht: ‘Wachtlijst PBC vertraagt zaak’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Wachtlijst PBC vertraagt zaak»?1
Ja.
Klopt het dat de rechtszaak tegen een vrouw, die verdacht wordt van moord op haar zoontje, grote vertraging oploopt door enorme wachtlijsten bij het Pieter Baan Centrum (PBC)?
De hier bedoelde rechtszaak kan op dit moment nog niet inhoudelijk door de rechtbank worden behandeld, omdat het nader gedragskundig onderzoek door het PBC nog niet is afgerond. Het verzoek tot nader gedragskundig onderzoek door het PBC is eerst tijdens de derde pro forma zitting door de advocaat van de verdachte gedaan. Dit, in combinatie met de opgelopen wachttijd voor klinische pro justitia-rapportages bij het PBC, is de reden dat deze zaak pas later inhoudelijk behandeld kan worden.
Hoeveel andere rechtszaken lopen vertraging op door deze wachtlijsten?
Op peildatum 19 juli 2011 stonden er met name vanwege de geringe beschikbaarheid van psychiaters bij het PBC 60 observandi op de wachtlijst, terwijl een wachtlijst van ongeveer 40 observandi gemiddeld is. Hierdoor lopen er op dit moment ongeveer 20 rechtszaken vertraging op.
Het NIFP heeft daarom maatregelen getroffen om dit aantal zoveel mogelijk terug te dringen. Met deze maatregelen wordt vooral beoogd de inzetbaarheid van psychiaters te verhogen. De psychiaters die in dienst zijn van het PBC worden daarom op dit moment zoveel mogelijk ingezet voor het opstellen van pro justitia-rapportages. Andere taken van deze psychiaters, zoals procesbegeleiding, zijn deels belegd bij andere deskundigen, niet-zijnde psychiaters. Daarnaast heeft het PBC meer freelance psychiaters aangetrokken.
Voorts heeft het NIFP besloten om vanuit de ambulante locaties psychiaters, die gekwalificeerd zijn voor het maken van pro justitia-rapportages, in te zetten in het PBC. Onderzocht wordt nog of het mogelijk is klinische onderzoeken ook op andere locaties te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Door een betere geografische spreiding kan de inzetbaarheid van freelance psychiaters worden verhoogd.
Het NIFP werkt in nauwe samenwerking met de Rechterlijke Macht en het Openbaar Ministerie aan een verbetering van de aard en diepgang van de onderzoeken die Pro Justitia dienen te worden uitgevoerd. Naar verwachting neemt hierdoor de vraag naar onderzoeken door het PBC af. Het streven is deze vernieuwde procedure in 2012 landelijk in te voeren.
Is het voorgekomen dat er een rechtszaak plaatsvond, terwijl er (nog) geen advies was van het PBC? Zo ja, hebt u enig idee over de omvang daarvan?
Het is van groot belang dat de rechter een zo volledig mogelijk beeld heeft van zowel de strafbare feiten die zich hebben afgespeeld, als de persoonlijkheid van de verdachte. Als het opsporingsonderzoek en het gedragskundig onderzoek niet zijn afgerond, kan de zaak in beginsel niet inhoudelijk door de rechtbank worden behandeld en wordt deze aangehouden.
In zaken waarin aanleiding is onderzoek te doen naar de persoonlijkheid van de verdachte met het oog op een mogelijke terbeschikkingstelling of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis schrijft de wet voor dat twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, betrokkene hebben onderzocht. Het is niet altijd noodzakelijk dat dit in de vorm van klinisch onderzoek bij het PBC gebeurt. Ook ambulant onderzoek door ten minste twee gedragsdeskundigen behoort tot de mogelijkheden. In de praktijk worden er meer ambulante dan klinische onderzoeken uitgevoerd.
In de overgrote meerderheid van het aantal aangevraagde gedragsonderzoeken gaat het overigens niet om een terbeschikkingstelling of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en volstaat onderzoek door één gedragsdeskundige.
Deelt u de mening dat het toch niet zo kan zijn dat rechtszaken vertraagd worden, omdat er (nog) geen advies is van het PBC, of nog erger, een rechtszaak zonder advies van het PBC plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken aan de wachtlijsten bij het PBC?
Zie antwoord vraag 3.
Het verloten van woningen |
|
Bas Jan van Bochove (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Eén Vandaag van 21 mei 2011, waaruit blijkt dat Dudok Wonen een loterij organiseert waarbij de winnaars (50) een woning kunnen kopen met 50% korting?
Ja.
Klopt deze berichtgeving?
In de uitzending van 21 mei jl. werd verslag gedaan van de uitwerking van het product «Kopen naar wens» in de praktijk bij Dudok Wonen. Vijftig gegadigden krijgen de mogelijkheid een woning te kopen, waarbij de koper feitelijk de helft van de woning aankoopt en de andere helft van de woning in eigendom bij de corporatie blijft. De koper krijgt dit laatste deel in erfpacht van de corporatie, waarbij de canonbetaling uitgesteld wordt totdat de woning wordt verkocht. In feite is hier sprake van uitgestelde betaling. Bij verkoop van de woning wordt alsnog betaald, waarbij het verschuldigde bedrag is geïndexeerd met de regionale prijsindex voor soortgelijke typen bestaande woningen van het Kadaster.
Met het product «Kopen naar wens» maakt de corporatie het mogelijk voor de lagere- en middeninkomens om een woning te kopen, bijvoorbeeld in een gespannen en sterk vergrijzende woningmarkt zoals «Het Gooi». Verkoop van woningen door corporaties past in mijn beleid om ook doorstroom van huur naar koop voor de doelgroep te stimuleren. Bij Dudok Wonen is sprake van een dergelijk streven: criteria om mee te mogen doen aan de verloting waren dat het (gezamenlijk) inkomen niet hoger mocht zijn dan € 43 000,-- en dat men niet ouder mocht zijn dan 44 jaar1.
Als deze berichtgeving klopt, wat is dan uw opvatting?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit een gewenste manier om starters op de woningmarkt te steunen?
Zie antwoord vraag 2.
Is de noodzakelijke wettelijke toestemming gegeven voor deze verloting?
Het loterij systeem wordt in het algemeen gebruikt indien een gemeente, projectontwikkelaar of woningcorporatie slechts een beperkt aantal kavels of woningen beschikbaar heeft voor een grote groep gegadigden. In dit geval waren er zo’n 300 gegadigden, die door de woningcorporatie waren geselecteerd op basis van inkomen (minder dan € 43 000,-- en leeftijd). De loting werd gedaan door een notaris in bijzijn van de gegadigden. Voor een dergelijke verloting is geen wettelijke toestemming nodig.
Daar uit de berichtgeving kan worden opgemaakt dat hier sprake is van een zogenoemde «koopgarantregeling», is er feitelijk sprake van de toepassing van deze regeling?
Zoals hiervoor al is besproken, maakt Dudok Wonen in deze gebruik van het product «Kopen naar wens» en niet van de zogenaamde «Koopgarantregeling». Bij de koopgarantregeling verleent de corporatie een «korting» van meer dan 10 procent op de marktwaarde/koopprijs van de woning. Voor een dergelijke korting is toestemming van mijn ministerie vereist. In de regel moet deze korting worden terugbetaald bij doorverkoop van de woning. Bij de «Kopen naar wens» regeling is geen sprake van een korting op de koopprijs, maar van een verkoop van een deel van de woning en het in erfpacht uitgeven van het andere deel van de woning. Hiervoor is geen toestemming van mijn ministerie nodig.
Alhoewel «Kopen naar wens» dus niet hetzelfde is als «Koopgarant» is de essentie van beide producten dat de kopers in het begin worden geholpen met de aankoop van een (corporatie)woning, maar bij het verlaten van de woning de waardeontwikkeling met de corporatie moeten afrekenen.
Het door Dudok gehanteerde loterijsysteem biedt een eerlijke kans aan alle gegadigden voor de door Dudok aangeboden 50 koopwoningen onder «Kopen naar Wens.
Mocht dat zo zijn, wat is dan uw opvatting over het gebruik van deze regeling in relatie tot een «loterij»?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u tot de conclusie komt dat de werkwijze van Dudok niet klopt, bent u dan bereid tot het nemen van actie richting de betreffende woningcorporatie?
Corporaties leggen over hun verkopen in hun jaarverslag verantwoording af. Bij vragen en geconstateerde onregelmatigheden wordt door mijn ministerie actie ondernomen richting de betreffende corporaties.
Zoals aangegeven voldoet Dudok tot nu toe in het onderhavige voorbeeld aan de voorschriften.
Het risico op escalatie van conflict in Kirgizië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het door Amnesty International gepubliceerde rapport «Still Waiting for Justice: One year on from the violence in Southern Kyrgyzstan»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het rapport van Amnesty International, waarin Amnesty International de Kirgizische autoriteiten oproept om onder andere aandacht te besteden aan de mensenrechtenschendingen die een jaar geleden tijdens een oproer in het land hebben plaatsgevonden?
Ik onderschrijf de conclusie van Amnesty International dat etnische verzoening en stabiliteit niet bereikt kunnen worden zonder dat personen die zich schuldig hebben gemaakt aan mensenrechtenschendingen ter verantwoording worden geroepen. Ik steun dan ook de oproep aan de Kyrgyzische autoriteiten om aandacht te besteden aan mensenrechtenschendingen.
Kunt u aangeven hoe de humanitaire situatie in Kirgizië er voor de etnische Uzbeken respectievelijk de etnische Kirgiziërs voor staat?
De veiligheidssituatie in zuid-Kyrgyzstan laat de afgelopen tijd een verbetering zien; er zijn geen uitbraken van grootschalig inter-etnisch geweld of veiligheidsincidenten, en het openbare leven herneemt zijn loop. Er is daardoor geen sprake meer van een acute humanitaire noodsituatie. Wel blijven met name etnische Oezbeken kampen met een slechte behandeling door rechtshandhavende instanties, en zijn er aanhoudende berichten over mensenrechtenschendingen door de politie.
Deelt u de mening dat Kirgizische autoriteiten de aanbevelingen van «The International Commission of Inquiry» (KIC) ten uitvoer moeten brengen? Bent u bereid om de Kirgizische autoriteiten hier op te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de Kyrgyzische autoriteiten de aanbevelingen van de «The International Commission of Inquiry» (KIC) ter harte dienen te nemen. Het ligt vooral op de weg van de EU om de dialoog met de Kyrgyzsiche autoriteiten hierover aan te gaan. EU Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlands- en Veiligheidsbeleid mw Ashton heeft n.a.v. publicatie van het rapport van de KIC op 5 mei jl. een verklaring afgegeven, die ik uiteraard geheel onderschrijf en die in bijlage volgt.
Kunt u aangeven of de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (HCNM) van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) actief betrokken is bij deze kwestie? Zo ja, wat zijn zijn bevindingen en waaruit bestaan zijn aanbevelingen?
De situatie in Kyrgyzstan heeft de volle aandacht van de HCNM. Op 30 en 31 mei jl. heeft de HCNM een bezoek gebracht aan Kyrgyzstan, waarbij hij heeft gesproken met president Otunbayeva, regeringsvertegenwoordigers, vertegenwoordigers van verschillende etnische gemeenschappen en het maatschappelijk middenveld, en de internationale gemeenschap, zowel in Bishkek als in Osh. De HCNM bemiddelt achter de schermen, derhalve zijn de inhoud van de besprekingen en zijn aanbevelingen aan de Kyrgyzische autoriteiten vertrouwelijk.
Indien deze aanbevelingen door de Permanente Raad van de OVSE worden ondersteund, wat wordt er aan gedaan om ze in de praktijk te brengen? Indien de HCNM nog niet actief bij de kwestie is betrokken, bent u dan bereid hem te willen aansporen zich onverwijld op deze kwestie te concentreren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het geplande algemeen overleg inzake mensenrechten van 14 juni a.s.?
Ja.
De manier waarop de Kamer wordt geïnformeerd over zaken betreffende het Koninklijk Huis |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Waarom is de Tweede Kamer via de Commissie IVD geïnformeerd over betalingen van de kroonprins – in het kader van een vastgoedproject – via een belastingparadijs?1
In de opmaat naar het debat tussen de minister-president en de Tweede Kamer inzake de begroting van het ministerie van Algemene Zaken en de begroting van de Koning op 8 oktober 2009 brachten media prominent het nieuws dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek zouden hebben gedaan naar het project in Mozambique.
In reactie hierop heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten omtrent deze berichtgeving ingelicht.
Informatie over privébetalingen, ook die van leden van het Koninklijk Huis, dient privé te blijven, tenzij er een belang, in de zin van openbaar belang als bedoeld in mijn brief van 24 mei 2011 over modern Koningschap, mee is gediend om het aan de orde te stellen in de Tweede Kamer. Ik zie daarom geen aanleiding, gelet op het privékarakter van de betalingen, nadere informatie hierover aan de Tweede Kamer te verstrekken. Het openbaar belang is met deze betalingen namelijk niet geraakt.
Niet alleen hierom, maar ook omdat de Commissie IVD daarmee in een ongemakkelijke positie wordt gebracht, zal het verstrekken van dergelijke informatie aan de Commissie IVD in de toekomst niet worden herhaald.
De reden dat het openbaar belang niet wordt geraakt is gelegen in het volgende. De RVD heeft onlangs laten weten dat de Prins van Oranje uit eigen beweging destijds heeft meegedeeld dat in 2007 een betaling op een van de Kanaaleilanden is gedaan. Dit betreft de courtage voor iemand die makelaarsdiensten heeft verricht, niet in opdracht van de Prins en Prinses.De andere betalingen waren niet in een «belastingparadijs». De Prins van Oranje en Prinses Máxima der Nederlanden hebben door de wijze van betalen geen enkel financieel of fiscaal voordeel behaald. Zij hebben bij de betalingen voldaan aan alle nationale en internationale wet- en regelgeving. De Prins en Prinses hebben alle verschuldigde belastingen voldaan.
Overigens betreur ik het dat deze informatie in de openbaarheid is gekomen.
Kunt u aangeven waarom dit geheime en staatsgevaarlijke informatie betreft, die in het kader van de nationale veiligheid niet op de reguliere manier met de Tweede Kamer kan worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Welke onderwerpen betreffende het Koninklijk Huis zijn de afgelopen tien jaar nog meer in de genoemde commissie besproken?
De CIVD brengt jaarlijks een openbaar verslag van haar werkzaamheden uit, waarin zij aangeeft welke onderwerpen in de Commissie zijn besproken. Ik verwijs kortheidshalve naar deze verslagen. De werkwijze van de Commissie IVD heeft inherente beperkingen ten aanzien van hetgeen openbaar gemaakt kan worden. Er is van de zijde van de minister van BZK, uit de aard van de CIVD zelve, geen ruimte om meer informatie te verstrekken dan reeds in de verslagen van de Commissie IVD is opgenomen.
Deelt u de opvatting dat de Commissie IVD niet is bedoeld om voor de regering onwelgevallige informatie buiten de openbaarheid te houden?
Ja
Bent u bereid de Tweede Kamer een visiestuk te sturen wanneer informatie naar uw opvatting moet worden gekwalificeerd als «geheim»?
Voor het rubriceren van bijzondere informatie zijn regels gesteld in het VIRBI (Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst-Bijzondere Informatie).
Bijzondere informatie wordt onderscheiden in staatsgeheime en in niet-staatsgeheime bijzondere informatie. Er is sprake van een staatsgeheim als het belang van de Staat of zijn bondgenoten in het geding is en indien kennisname door niet gerechtigden kan leiden tot schade aan deze belangen. Er is sprake van niet-staatsgeheime bijzondere informatie indien kennisname door niet gerechtigden kan leiden tot nadeel aan het belang van één of meer ministeries.
Het voornemen van de Vereniging Eigen Huis om beelden van inbrekers op een website te publiceren |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
|
|
|
Weet u dat er volgens de Vereniging Eigen Huis bijna 80 000 inbraken per jaar worden gepleegd, wat een stijging met 8% ten opzichte van vorig jaar zou betekenen, terwijl het Algemeen Dagblad het heeft over een daling en andere getallen gebruikt? Welke getallen met betrekking tot de hoeveelheid huisinbraken zijn correct?
Er worden jaarlijks meerdere onderzoeken gedaan die resulteren in verschillende cijfers. Ik verwijs u hieromtrent naar de beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen van het lid Van Raak van 13 januari 2011 (2011Z00483) en van het lid Marcouch van 21 april 2011 (2011Z08537).
Hebt u contact gehad met de Vereniging Eigen Huis? Hoe hebt u op de plannen gereageerd?
Ik sta in beginsel positief tegenover initiatieven van slachtoffers van criminaliteit om politie en Justitie te ondersteunen in hun werk om strafbare feiten te voorkomen en daders op te sporen. Dergelijke initiatieven dienen uiteraard in overeenstemming met het toepasselijk wettelijk kader uitgevoerd te worden. Voor verdere details omtrent het wettelijk kader verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Zijn er in Nederland soortgelijke initiatieven gaande en wat zijn de ervaringen daarmee?
Dit initiatief vertoont gelijkenis met dat van winkeliers die foto’s van vermeende winkeldieven ophingen in hun winkel. Naar aanleiding van een klacht heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) zich uitgesproken over een dergelijke publicatie. Het CBP oordeelde dat de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet toelaat dat foto’s van personen die verdacht worden van winkeldiefstal door winkeliers op winkelruiten of andere voor het publiek zichtbare plaatsen worden gepubliceerd. Andere initiatieven zijn bij mij niet bekend.
Wat zijn precies de regels met betrekking tot particulieren omtrent het filmen en het plaatsen op een website van deze filmpjes? Kan de privacy van onschuldige Nederlanders worden gewaarborgd? Kan misbruik worden uitgesloten?
De regels omtrent een initiatief als deze zijn, waar het gaat om de verwerking van persoonsgegevens, vastgelegd in de Wbp. Op grond van de Wbp dienen persoonsgegevens op behoorlijke en zorgvuldige wijze te worden verwerkt en opgeslagen. Persoonsgegevens mogen alleen worden verzameld indien noodzakelijk voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde, doeleinden. Zoals in artikel 8 onder f van de Wbp, namelijk de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of een derde. Uiteindelijk hangt de rechtmatigheid hangt af van de omstandigheden van het individuele geval. Het CBP is verantwoordelijk voor het toezicht op de Wbp.
Bent u van mening dat particulieren op deze wijze een bijdrage kunnen/mogen leveren aan de opsporing?
Zie antwoord vraag 2.
Vrijwillige kavelruil |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
|
|
|
Kunt u zich herinneren dat u op 18 februari 2011 heeft toegezegd dat «alle vrijwillige kavelruilen van nu en in de toekomst ... niet meer worden belemmerd door het Rijk»?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van de Gedeputeerde Staten van Overijssel van 2 maart jl. mee alle landinrichtingsprojecten voorlopig zijn opgeschort, waardoor de vrijwillige kavelruilen alsnog geblokkeerd worden?
Ja.
Hoe verhoudt dit besluit van de Provinciale Staten van Overijssel zich tot uw uitspraak dat vrijwillige kavelruil niet meer zal worden belemmerd door het Rijk, aangezien het besluit direct samenhangt met de bezuinigingen op natuur die vanuit het Rijk zijn aangekondigd?
Samen met de provincies werk ik aan een Bestuursakkoord over de herijking van de EHS en de decentralisatie van de herijkte EHS. Op dit ogenblik is nog geen akkoord bereikt. Tot dat moment is onduidelijk waar de herijkte EHS komt te liggen.
En tot die tijd valt het kavelruilinstrument ook binnen mijn brief van 20 oktober 2010, waarin ik de provincies heb opgeroepen geen besluiten te nemen die de uitvoering van het regeerakkoord bemoeilijken. Gezien het belang van dit instrumentarium voor de landbouwstructuurverbetering, kunnen provincies in de periode tot aan het Bestuursakkoord ook onder eigen verantwoordelijkheid van het instrument gebruik maken. De WILG en de onderliggende regelgeving zijn op dit onderdeel namelijk niet gewijzigd. Nieuwe verplichtingen zijn voor eigen risico en rekening van de provincies. Hierover heb ik het IPO met mijn brief van 24 maart 2011 geïnformeerd.
Vindt u het acceptabel dat projecten die door provincies vanuit verwachtte ILG 2007–2013-gelden zijn voorgefinancierd, zoals de kavelruilplannen in Dalmsholte in Overijssel – die bovendien al ten dele al zijn gerealiseerd – , nu worden opgeschort omdat vanuit het Rijk wordt bezuinigd?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het Rijk juridisch verplicht om alsnog die financiële middelen beschikbaar te stellen waarop door de Provincie Overijssel kon worden gerekend bij het aangaan van dit gebiedsontwikkelingsplan?
De verplichtingen van het Rijk ten opzichte van de provincies zijn afhankelijk van de afspraken die daarover worden gemaakt in bovengenoemd bestuursakkoord.
Hoe wilt u voorkomen dat de bereidwilligheid onder agrarische ondernemers zal verdwijnen als gevolg van onzekerheid en uitstel van vrijwillige kavelruilplannen?
In het kader van het op te stellen Bestuursakkoord tussen Rijk en provincies, ben ik met de provincies in overleg over de herijking van de EHS, de decentralisatie en de financiële middelen. Nadat het akkoord is gesloten, komt er voor de agrarische ondernemers meer duidelijkheid. Ik verwacht niet dat onder agrariërs de bereidwilligheid zal verdwijnen.
Wat gaat u doen om de op 18 februari 2011 door u geschetste situatie alsnog te bewerkstelligen, zodat vrijwillige kavelruil onbelemmerd doorgang kan vinden?
Ondanks de bezuinigingen en de herijking van de EHS belemmert het Rijk de vrijwillige kavelruil niet. Maar ik begrijp dat provincies eerst het Bestuursakkoord willen afwachten. Dat neemt niet weg dat de provincies naar mijn mening naar eigen inzicht, onder eigen verantwoordelijkheid en met eigen middelen door kunnen gaan met de benutting van het kavelruilinstrumentarium.
Gaat met het opschorten van de landinrichtingsprojecten ook de mogelijkheid verloren om nu en/of in de toekomst aanspraak te doen op cofinanciering vanuit de Europese Unie? Om welke bedragen gaat dit?
Deze mogelijkheid gaat niet verloren. De budgetten zijn reeds gereserveerd en goedgekeurd door de Europese Commissie. Tot en met 31 december 2013 bestaat de mogelijkheid voor de provincies om beschikkingen voor door het Europese Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling medegefinancierde steun ten behoeve van kavelruilprojecten af te geven in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013.
In dit fonds is voor de periode 2007–2013 80 miljoen gereserveerd voor verbetering van verkaveling en infrastructuur en bedrijfsverplaatsing tezamen.
Wilt u de beantwoording van deze vragen voor het notaoverleg EHS/Natuur/Biodiversiteit/Ontpoldering van 27 juni 2011 aan de kamer doen toekomen?
Dit is niet meer van toepassing, het notaoverleg is verzet.
De plannen van zorgverzekeraar De Friesland |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verzekeraar herschikt de medische zorg in Friesland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de drastische plannen van deze zorgverzekeraar die na de goedkeuring van de fusie met Achmea tot de grootste van Nederland behoort met ruim 5,3 miljoen verzekerden?
Ik heb het interview met belangstelling gelezen. Ik kan op basis van het interview echter geen oordeel geven over de concrete plannen of voornemens van zorgverzekeraar De Friesland. Gesproken wordt over toekomstige voornemens, die zich nog uit moeten kristalliseren als resultaat van het proces van gedachtenvorming en dataverzameling dat op dit moment plaatsvindt.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken. Met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet hebben verzekeraars een centrale rol toebedeeld gekregen in het zorgstelsel. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is deze centrale rol als volgt omschreven: «Beoogd is een type verzekeraar die de door de regering gewenste rol in het model van gereguleerde concurrentie vervult, dat wil zeggen dat hij optreedt als doelmatige, klantgerichte regisseur van de zorg.»
In algemene zin juich ik het dus toe als de verzekeraars invulling geven aan die rol, zeker als daarmee de kwaliteit en efficiëntie is gediend. Van groot belang acht ik het verder dat zorgverzekeraars hierbij de aan hen opgelegde zorgplicht (artikel 11 Zvw) in acht nemen. Conform deze zorgplicht moeten verzekeraars er ten allen tijde voor zorgen dat de verzekerde de zorg en zorgbemiddeling krijgt waar hij behoefte aan en wettelijke aanspraak op heeft. Onder deze zorgplicht vallen de inhoud en omvang van de vergoeding van zorg, de tijdigheid, bereikbaarheid en kwaliteit van de verzekerde zorg.
Vindt u het in het algemeen een goede ontwikkeling dat zorgverzekeraars sterke regionale posities gaan innemen en vervolgens de medische zorg daar gaan herschikken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alle ziekenhuizen in Nederland moeten beschikken over een eerstehulpafdeling en een afdeling verloskunde, daar dit tot de basiszorg van ziekenhuizen behoort?
Niet alle ziekenhuizen in Nederland hoeven te beschikken over een SEH en/of een afdeling verloskunde. De spoedeisende zorg, inclusief de acute verloskunde, moet van verantwoorde kwaliteit zijn en binnen de normtijd van 45 minuten na melding met een ambulance bereikbaar zijn. In geval van fusie of sluiting van SEH’s of afdelingen voor acute verloskundige zorg dienen deze voorwaarden in acht te worden genomen. Juist met betrekking tot de acute verloskunde is geconstateerd dat er een kwaliteitsverbetering nodig is om de vermijdbare babysterfte in Nederland fors terug te dringen. De Stuurgroep zwangerschap en geboorte heeft daarvoor aanbevelingen en normen opgesteld. De IGZ vraagt de ziekenhuizen om op een aantal normen met betrekking tot verloskunde aan te geven wat hun plannen van aanpak daarvoor zijn. Indien nodig zal de IGZ de ziekenhuizen aansporen om aan de normen te voldoen. Een gevolg van de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte kan zijn dat het niet haalbaar blijkt te zijn dat ieder ziekenhuis dat acute verloskundige zorg aanbiedt dit in de toekomst conform de nieuwe kwaliteitsnormen kan blijven leveren. In situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven. Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgverzekeraar De Friesland heeft aangekondigd dat vrouwen straks niet meer in alle Friese ziekenhuizen kunnen bevallen en dat niet alle eerste hulp en intensive care afdelingen open blijven? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat met het marktaandeel van De Friesland in de regio van 70–80%, de zorgaanbieders weinig meer in te brengen hebben omdat anders ze anders ruim tweederde van hun cliënten dreigen te verliezen?
In het kader van de behandeling van de aanvraag tot vergunning voor concentratie van De Friesland en Eureko is de NMa recent op de vraag ingegaan of de mate van concentratie van inkoopmacht zal resulteren in een dusdanige inkoopmacht dat zorgaanbieders onder druk komen staan om, in het slechtste scenario, duurdere zorg te leveren die kwalitatief te wensen overlaat.
De NMa hanteert bij het antwoord op deze vraag de volgende redenering. Een zorgverzekeraar is afhankelijk van ziekenhuizen om aan zijn verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst te voldoen; dit hangt samen met de in het antwoord op vraag 3 genoemde zorgplicht. Het hoge aantal verzekerden van bv. De Friesland impliceert een hoog marktaandeel en een bijbehorend hoog inkoopvolume, hetgeen in een markt als de regio Friesland waar geen sprake is van overcapaciteit bij zorgaanbieders, juist zal zorgen voor een afhankelijkheid van zorgverzekeraars ten opzichte van aanbieders.
Daarbij speelt ook de reputatie van zorgverzekeraars bij verzekerden een belangrijke rol, zo blijkt uit de overwegingen van de NMa. Uit marktonderzoek dat ten behoeve van de zaak Eureko-De Friesland is verricht blijkt dat de vertrouwensrelatie tussen zorgverzekeraar en verzekerden beperkt is: bij gebrek aan objectieve en betrouwbare kwaliteitsinformatie wantrouwen verzekerden zorgverzekeraars, waar zij wel waarde hechten aan het oordeel van ziekenhuizen over hun eigen kwaliteit. Wordt het voorkeursziekenhuis van een verzekerde niet meer gecontracteerd door diens verzekeraar dan heeft die verzekerde voldoende mogelijkheden om uit te wijken naar andere zorgverzekeraars die hun ziekenhuis wel hebben gecontracteerd. Het ligt in de lijn der verwachting dat andere zorgverzekeraars, met het oogmerk om verzekerden aan te trekken, deze verzekerden zal proberen te verleiden tot een overstap.
Bent u bereid te onderzoeken of de andere zorgverzekeraars in Friesland nog wel voldoende concurrentiedruk kunnen uitoefenen?
In het kader van de besluitvorming in de zaak Eureko-De Friesland is door de NMa ook ingegaan op de vraag of andere zorgverzekeraars in Friesland nog wel voldoende concurrentiedruk kunnen uitoefenen. Deze vraag is door de NMa positief beantwoord.
Voor de provincie Friesland geldt dat de marktverhoudingen in deze provincie sterk afwijken van die in Nederland als geheel. Als gevolg van de concentratie van Eureko en De Friesland ontstaat voor deze partijen een marktaandeel van 70–80 procent, met een vergelijkbaar inkoopaandeel in de Friese ziekenhuizen. Uvit heeft een marktaandeel van 10–20%, CZ en Menzis hebben ieder een marktaandeel van minder dan 5% en de overige kleine verzekeraars hebben gezamenlijk eveneens een marktaandeel van minder dan 5%.
De zorgverzekeringsmarkt is echter een landelijke markt, zo constateert de NMa. De andere zorgverzekeraars hebben aangegeven dat verzekerden in Friesland niet meer dan 2% uitmaken van hun totale verzekerdenpopulatie. De NMa verbindt hieraan de conclusie dat zelfs als Eureko-De Friesland na de voorgenomen concentratie in staat zouden zijn om lagere inkoopprijzen af te dwingen bij Friese zorgaanbieders en andere verzekeraars als gevolg daarvan een hogere inkoopprijs moeten betalen voor de zorg in Friesland, dit nagenoeg geen effect zal hebben op hun landelijke premiestelling. De concurrentiepositie in Friesland van andere zorgverzekeraars wordt als gevolg van de concentratie dus niet geschaad, volgens de NMa.
De inzet van journalisten door de veiligheidsdiensten |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke organisaties in Nederland die politieke activiteiten ontplooien zijn sinds de Tweede Wereldoorlog geïnfiltreerd geweest door één van de veiligheidsdiensten?1
In het openbaar kan ik geen mededelingen doen over concrete operationele activiteiten, waaronder begrepen infiltratie in organisaties die politieke activiteiten verrichten, van de AIVD of diens voorganger de BVD. Het in de openbaarheid brengen van dergelijke informatie, bovenal wanneer dat lopende onderzoeken betreft, zou een goede taakuitvoering van de AIVD ernstig belemmeren.
De AIVD brengt jaarlijks een openbaar verslag uit waarin wordt bericht over de onderzoeken die in het kader van zijn wettelijke taak zijn gedaan naar personen en organisaties. Er bestaat geen ruimte om meer informatie aangaande uw vraag in de openbaarheid te verstrekken dan in deze verslagen is gedaan. Ik verwijs kortheidshalve naar deze verslagen.
Bij de organisatie van welke activiteiten die uiteindelijk resulteerden in geweld is één van de veiligheidsdiensten mede betrokken geweest?
Ten behoeve van zijn taakuitvoering heeft de AIVD wettelijk gezien de mogelijkheid dat een natuurlijke persoon bij instructie van de dienst kan worden belast met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit, dan wel dat er een strafbaar feit wordt gepleegd (Wiv 2002, art. 21). De toepassing van deze bevoegdheid geschiedt altijd op basis van een zorgvuldige afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit. Het uitlokken van strafbare feiten door een agent wordt nooit toegestaan en is bovendien wettelijk verboden.
Deelt u de opvatting dat de veiligheidsdiensten geweld moeten voorkomen en niet moeten veroorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel krijgen dit soort spionnen betaald?
In het openbaar kan geen mededeling gedaan worden van hoeveel informanten en agenten de diensten gebruik maakt. Over de financiële vergoeding die deze personen ontvangen, doe ik geen uitspraken. Wel kan ik aangeven dat informanten of agenten niet altijd een financiële vergoeding krijgen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het de diensten conform de Wiv 2002 is toegestaan om zich bij de uitvoering van zijn taak, dan wel ter ondersteuning van een goede taakuitvoering, te wenden tot een ieder die geacht wordt de benodigde gegevens te kunnen verstrekken. De Wiv 2002 bepaalt voorts dat de diensten bevoegd is tot de inzet van natuurlijke personen, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, die onder verantwoordelijkheid en onder instructie van de dienst zijn belast met het gericht verzamelen van gegevens omtrent personen en organisaties die voor de taakuitvoering van de diensten van belang kunnen zijn (artikel 21). Dit artikel bevat geen uitzonderingen waar het gaat om het soort dekmantel of de hoedanigheid waaronder de agent functioneert. Daarnaast geldt dat er in alle gevallen een zorgvuldig afwegingsproces voorafgaat aan het benaderen van informanten en agenten en dat medewerking te allen tijde op vrijwillige basis geschiedt.
Het hoofd van de AIVD informeert mij over alle zaken die voor mij als politiek verantwoordelijke voor het functioneren van de AIVD van belang zijn.
Was de minister van Binnenlandse Zaken telkens van deze activiteiten op de hoogte?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de infiltrant voor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), ook actief was als journalist?
In het openbaar kan ik niet ingaan op de vraag of een bepaald persoon al dan niet – en in welke hoedanigheid – voor de AIVD actief is geweest, aangezien de AIVD wettelijk verplicht is zijn bronnen geheim te houden.
Hoeveel mensen die ook actief zijn als journalist worden door de AIVD, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) of de Regionale Inlichtingendiensten (RID’s) ingezet? Hoeveel daarvan worden ingezet in het buitenland? Hoeveel daarvan in oorlogsgebieden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de inzet van journalisten door de veiligheidsdiensten niet strookt met de onafhankelijkheid van de journalistiek? Ziet u met mij het gevaar dat de inzet van journalisten door de veiligheidsdiensten er toe leidt dat journalisten onderwerp worden van geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Geweld dat meer voorkomt op grote scholen dan op kleine scholen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Meer geweld op grote school»?1
Er zijn in het voortgezet onderwijs 381 scholen met meer dan 1000 leerlingen. Een school kan echter meerdere vestigingen hebben waardoor het aantal leerlingen per vestiging beduidend lager uitvalt. Gemiddeld heeft een school ongeveer drie vestigingen.Het gemiddeld aantal leerlingen per vestiging is ruim 700.
Hoeveel scholen in Nederland hebben meer dan duizend leerlingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de volgende bevinding: «Op scholen met meer dan duizend leerlingen was het aandeel geweldsincidenten drie keer zo hoog als op kleinere scholen. De associatie tussen grote scholen en geweld bleef bestaan, ook als rekening wordt gehouden met individuele kenmerken van leerlingen»?2
In het onderzoek van het WODC is inderdaad deze bevinding opgenomen. Direct daarna is echter het volgende aangegeven: «Dit zou impliceren dat schaalvergroting in het onderwijs samen kan gaan met een groei in aan agressie gerelateerde criminaliteit. De aanname is dan wel dat de ratio leerlingen per leerkracht toeneemt. Weijters (2008) vindt bijvoorbeeld dat als rekening wordt gehouden met de ratio tussen leerlingen en leerkrachten het effect van schoolomvang op zelfgerapporteerde delinquentie verdwijnt.»
In Nederland zijn de afgelopen 20 jaar verschillende landelijke onderzoeken naar pesten en geweld in het onderwijs uitgevoerd (ITS, 1992, 1994, 2001, 2006 en 2008) op scholen voor speciaal onderwijs, praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo. Daarin werd juist gevonden dat op grote(re) scholen minder geweldsincidenten plaatsvinden. Op basis van deze onderzoeken hebben de onderzoekers geconcludeerd dat het het meest zuiver is te kijken naar leerling-kenmerken in plaats van naar klas- of schoolkenmerken (zoals schoolgrootte). Vooral leerling-kenmerken die te maken hebben met sociale en cognitieve aspecten blijken «verklarend» voor geweld. Als er slechts wordt gekeken naar schoolgrootte, is er contaminatie van leerling-kenmerken en schoolomvang-kenmerken. In kleine scholen (speciaal onderwijs, praktijkonderwijs) zijn bepaalde leerling-kenmerken oververtegenwoordigd en is relatief meer geweld dan in grote scholen (vwo, havo).
Bent u bereid uitgebreid onderzoek te doen naar relatie schoolgrootte en criminaliteit en geweld in Nederland nu het WODC-rapport3 aangeeft dat er geen trendstudies bekend zijn die dit hebben onderzocht?
Zie het antwoord op vraag 3. De relatie tussen schaalgrootte en mate van optreden van geweld- en geweldsincidenten op school wordt al meer dan 20 jaar systematisch onderzocht in diverse landelijke onderzoeken naar pesten en geweld en in de sociale veiligheidsmonitor. Het WODC-rapport vormt geen aanleiding voor het in gang zetten van nieuw onderzoek.
Deelt u de mening dat het na het stoppen van de schaalvergroting middels de fusietoets, nu tijd is om de grote onderwijsfabrieken met meer dan duizend leerlingen te ontmantelen om er kleinere scholen van te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw voorstellen tegemoet zien?
Nee, de fusietoets is gericht op de toekomstige fusies en niet op het verleden. Met de fusietoets hebben we een instrument gecreëerd om verdere schaalvergroting te kunnen beïnvloeden, met name om keuzevrijheid te behouden waar dat kan zonder dat de onderwijskwaliteit in gevaar komt. Een (te) groot leerlingenaantal is bovendien geen criterium om te mogen fuseren in de wet fusietoets en de regeling.
Voor de beleving van betrokkenen is schoolomvang is niet altijd het relevante criterium bij schaalgrootte. Het gaat dan eerder om de onderwijslocatie (vestiging). Deze valt lang niet altijd samen met de school. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid uw bezuinigingen op conciërges in het onderwijs ongedaan te maken nu uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat als «situaties merkbaar toezicht afwezig is, bijvoorbeeld conciërges ontbreken, dan de interactie tussen leerlingen gepaard kan gaan met meer criminaliteit.»? Zo nee, waarom creëert u bewust onveilige situaties op scholen?
Het onderzoek uitgevoerd door het WODC heeft betrekking op leerlingen in de leeftijd van 12 tot en met 24 jaar. De conciërgeregeling daarentegen is specifiek van toepassing op het basisonderwijs. Binnen deze regeling ontvangt een beperkt aantal basisscholen tot 1 augustus 2012 een aanvulling op de loonkosten voor een conciërge. Ik ben voornemens deze specifieke aanvulling tot 1 augustus 2015 voort te zetten. Per 1 augustus 2015 worden deze middelen toegevoegd aan de lumpsum, waardoor iedere basisschool een hogere vergoeding ontvangt voor conciërges of ander ondersteunend personeel. Voor wat betreft mijn voorstel voor een korting op deze regeling wil ik verwijzen naar de besluitvorming voortvloeiend uit het algemeen overleg met uw Kamer op 14 juni.
Overigens hecht ik zeer aan een veilig schoolklimaat. Op 28 februari heb ik uw Kamer een brief gezonden waarin ik uitgebreid ben ingegaan op het veiligheidsbeleid op scholen en de inzet van OCW daarop (Kamerstuk 2010–2011, 29 240, nr. 44).
Bent u bereid te antwoorden voor 15 juni 2011, in verband met het algemeen overleg over schaalgrootte in het onderwijs?
Ja.
Het vrijlaten van verdachten van een overval op een Amsterdamse juwelier |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdachten overval juwelier door rechter op vrije voeten gesteld» op de website van de Volkskrant van 20 mei 2011? Zo ja, wat voor actie heeft u naar aanleiding van dit bericht genomen?
Het is niet aan mij om actie te nemen in individuele strafzaak of om een oordeel te vellen over een uitspraak van de rechtbank. Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen beide uitspraken.
Deelt u de mening van het Openbaar Ministerie (OM) dat het onbegrijpelijk is dat deze verdachten door de rechter op vrije voeten gesteld zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet het OM om ervoor te zorgen dat de daders in deze zaak zo snel mogelijk hun verdiende straf krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het voor de slachtoffers zeer pijnlijk is dat zij van een journalist moesten horen dat de verdachten vrij waren gekomen? Zo ja, hoe kunt u verklaren dat het OM de slachtoffers niet voor de journalist heeft ingelicht? Wat is het beleid van het OM bij het informeren van slachtoffers over de voortgang van een strafzaak? Hoe gaat u er in de toekomst voor zorgen dat slachtoffers door het OM tijdig op de hoogte gebracht worden van ontwikkelingen in strafzaken, waar zij bij betrokken zijn, en dat het verloop zo goed mogelijk uitgelegd wordt?
Ik betreur het dat de slachtoffers in deze zaak via een andere weg dan via de politie of het OM op de hoogte zijn geraakt van de beslissing van de rechtbank. Op grond van de Aanwijzing slachtofferzorg draagt de officier van justitie zorg voor een goede informatievoorziening aan de slachtoffers over de voortgang van een strafzaak. De officier van justitie heeft, zodra zij de uitspraak vernomen had, de politie verzocht om de slachtoffers in te lichten. Dat is echter niet onmiddellijk gebeurd, althans pas nadat een journalist de slachtoffers op de hoogte had gesteld. Overigens kwam alleen de verdachte van medeplichtigheid aan de overval vrij, de andere verdachte zat op dat moment nog vast uit andere hoofde.
Het beleid van het OM voor de informatievoorziening aan slachtoffers is helder en behoeft geen aanpassing.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat het vertrouwen en gezag in het om en de rechtbank afnemen door het tekortschieten van het OM op het gebied van voorlichting? Wat doet u om deze ongewenste ontwikkeling te voorkomen en het vertrouwen in het OM te herstellen?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat een gewelddadige overval, zeker in een straat die daar eerder op brute wijze mee geconfronteerd is, op de hele buurt een grote impact heeft? Hoe neemt het OM zijn verantwoordelijkheid om ook aan de buurt informatie en uitleg te geven over het verloop van het proces?
Overvallen hebben een grote impact op slachtoffers en de omgeving. Zoals uw Kamer bij brief van 9 februari 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 684, nr. 305) is bericht zal de overvalcriminaliteit hard worden aangepakt.
In bepaalde strafzaken informeert het Openbaar Ministerie een breed publiek actief op verschillende manieren, bijvoorbeeld via de eigen website of door middel van persberichten. Het informeren van buurtbewoners is echter primair een taak van lokale bestuurders.In het actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit, dat uw Kamer als bijlage bij bovengenoemde brief is toegestuurd, staan in de paragraaf «Slachtofferhulp» specifieke maatregelen op slachtofferzorg opgenomen. Deze maatregelen breng ik bij diverse gelegenheden, onder meer tijdens regionale bijeenkomsten rond het thema overvallen, onder de aandacht van lokale bestuurders. Ik verwacht van hen een actieve bijdrage aan de bestrijding en voorkoming van overvallen en de zorg voor slachtoffers van overvallen. Dat omvat in bepaalde gevallen ook het informeren van buurtbewoners.
Worden de vrijgelaten verdachten door de politie en het OM als vluchtgevaarlijk beoordeeld? Zo ja, wordt er extra toezicht gehouden om te waarborgen dat zij de rest van de rechtszaak beschikbaar blijven? Hoeveel politiecapaciteit is hiermee gemoeid?
Het OM acht, op basis van de beschikbare informatie, de door de rechter in vrijheid gestelde verdachte niet vluchtgevaarlijk.
Welke rol kan de rechtbank spelen, al dan niet in samenwerking met het OM, ten aanzien van de voorlichting aan de betrokkenen bij het misdrijf? Worden de betrokkenen door de rechtbank actief geïnformeerd over de uitspraak en de manier waarop die tot stand is gekomen? Wilt u de mogelijkheden voor verbetering van deze communicatie met de Raad voor de rechtspraak bespreken?
In artikel 51a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is vastgelegd dat de officier van justitie verantwoordelijk is voor het schriftelijk mededelen van de aanvang en voortzetting van de vervolging, de datum en het tijdstip van de terechtzitting en de einduitspraak tegen de verdachte. Tevens doet hij desgewenst mededeling van de invrijheidstelling van de veroordeelde. Ook is de officier van justitie verantwoordelijk voor het informeren van slachtoffers in de voorlopige hechtenis fase. Deze informatieverstrekking vindt vaak telefonisch plaats gelet op de korte tijdsduur.
De rechtbank informeert het slachtoffer door de inhoud van het vonnis over de strafmaat en over de motivatie hoe tot de uitspraak is gekomen. Rechtbanken leggen geen persoonlijk contact met slachtoffers. Ik acht het ook niet nodig dat de rechtbank hierin een rol krijgt naast de taak van de officier van justitie.
De bemoeizucht van Barroso met de IJzeren Rijn |
|
Farshad Bashir |
|
Kent u het bericht «Barroso belooft oplossing voor IJzeren Rijn»?1
Ja.
Welke studie wordt er door de Voorzitter van de Europese Commissie, de heer Barroso? Bent u hierbij betrokken?
Volgens informatie van de zijde van de Europese Commissie wordt aldaar geen studie inzake de IJzeren Rijn verricht. De Commissie is wel bezig met actualisering van de TEN-T kaarten 3, waartoe elke mogelijk relevante spoorlijn wordt bezien; bij die actualisering ben ik betrokken.
Hoe verhoudt zich deze – voor de Tweede Kamer onbekende studie – tot het rapport van de Commissie van Onafhankelijk Deskundigen (COD) over de IJzeren Rijn? Kunt u de Tweede Kamer het rapport van COD toezenden? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de Commissie van Onafhankelijk Deskundigen (COD) over de IJzeren Rijn is in het voorjaar van 2009 aangeboden aan de Belgische minister van Overheidsbedrijven en aan de Nederlandse minister van Verkeer en Waterstaat; zij beiden waren gezamenlijk de opdrachtgevers van de COD. In dat rapport adviseert de COD, op basis van de arbitrage uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage en op basis van daarna uitgevoerde technische en economische studies, aan de beide ministers over de kostenverdeling van de reactivering van de IJzeren Rijn op Nederlands grondgebied. Door de beide ministers is afgesproken dat het COD-advies openbaar gemaakt zal worden tegelijk met de beslissing van de beide ministers over de reactivering van de IJzeren Rijn. Die afspraak is toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan de Kamer d.d. 3 juli 2009 (Kamerstuk 27 737, nr. 36). Tot een dergelijke beslissing is het sindsdien nog niet gekomen.
Is het waar dat de Europese Commissie voor eind juni voorstellen doet over de IJzeren Rijn? Waarom bemoeit de Europese Commissie zich met dit onderwerp? Wie heeft hierom gevraagd? Deelt u de mening dat niemand op dit moment zit te wachten op deze Europese bemoeizucht?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de Europese Commissie druk uitoefent op u om de internationale verdragen over de IJzeren Rijn uit te voeren en dus voorbij te gaan aan regels met betrekking tot de natuur en het woongenot?
Nee.
Wat is uw inzet bij eventuele bemoeizucht van Europa over dit onderwerp? Bent u bereid om samen op te trekken met de (kritische) Duitse overheden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om Europese bemoeienis met de reactivering van de IJzeren Rijn te verwachten: dat is louter een bilaterale kwestie tussen België en Nederland op basis van de betreffende verdragen.
Bent u bereid om de wijze waarop u zich gaat verzetten tegen de IJzeren Rijn eerst met de Tweede Kamer te bespreken alvorens u tot eventuele gesprekken of zelfs onderhandelingen overgaat? Zo nee, waarom niet?
Ik ga mij niet verzetten tegen de reactivering van de IJzeren Rijn, want het recht daartoe is vastgelegd in (bindende) verdragen en de (eveneens bindende) arbitrage uitspraak van het Permanent Hof van Arbitrage. Indien gesprekken tussen België en Nederland over de IJzeren Rijn plaatsvinden geschieden die altijd binnen de randvoorwaarden van genoemde bindende stukken.
Wat zijn eigenlijk de mogelijkheden en consequenties om de verdragen over de IJzeren Rijn eenzijdig op te zeggen?
Een verdrag is eenzijdig opzegbaar als het daarin voorziet. De verdragen over de IJzeren Rijn van 1839 en 1873 kennen deze mogelijkheid niet. Zij zijn dan ook alleen opzegbaar met medewerking van België.
De dreigende sluiting van recreatiepark "OASE Hoenderloo" dat grenst aan Schietkamp Harskamp |
|
Han ten Broeke (VVD), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over de opzegging van de erfpachtovereenkomst door Defensie per 31 december 2011 en de sluiting van het recreatiepark als gevolg daarvan?1
Ja. Het desbetreffende bericht van de website www.edestad.nl dateert van 2 juni 2009. De kwestie is enkele malen aan de orde gekomen in overleg met de Kamer. Met de brieven van 4 augustus 2010 en 13 oktober 2010 is de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken (Handelingen TK 2009–2010, Aanhangsel nr. 3013 en Kamerstuk 32 500 X, nr. 6).
Klopt het dat Defensie eenzijdig de erfpachtovereenkomst heeft opgezegd? Wat is de reden voor deze opzegging?
De erfpacht van het perceel waarop recreatiepark De Oase te Hoenderloo is gevestigd, is op 1 januari 1983 ingegaan voor een periode van 30 jaar en eindigt van rechtswege op 1 januari 2013. Het recreatiepark grenst aan het Infanterie Schietkamp (ISK). In 2007 is voor het ISK een nieuwe milieuvergunning inclusief geluidszonering tot stand gekomen. Deze milieuvergunning bracht onder andere vanwege het recreatiepark beperkingen aan het gebruik van het ISK met zich mee. Dit is onwenselijk omdat het ISK van belang is voor de opleiding en training van defensiepersoneel en de operationele gereedstelling van eenheden. Vanwege de beperkingen van de milieuvergunning is besloten dat de erfpacht van het recreatiepark niet zal worden verlengd na de afloop van de termijn. In mei 2008 zijn de eigenaren van het recreatiepark hiervan op de hoogte gebracht.
Klopt het dat door Defensie tot op heden niet behoorlijk is ingegaan op bijvoorbeeld het tegenvoorstel van de belangenvereniging van augustus 2009? Zo nee, wat heeft u wel ondernomen om de recreanten tegemoet te komen?
Ik ben mij bewust van de gevolgen van het besluit de erfpacht niet te verlengen. Defensie heeft het besluit dan ook in een vroeg stadium, in mei 2008, bekendgemaakt teneinde de gevolgen ervan te beperken en de gebruikers van het terrein voldoende tijd te geven een alternatief te vinden. De eigenaren van het recreatiepark hebben begin 2010 een juridische procedure aanhangig gemaakt. Zoals gemeld in de brief van 13 oktober 2010 hebben de eigenaren deze procedure aangehouden in afwachting van de oplossing die in overleg tussen Defensie en de eigenaren van het recreatiepark wordt gezocht. Er zijn inmiddels met de eigenaren meerdere gesprekken gevoerd en begin dit jaar heeft Defensie een voorstel gedaan. Om te voorkomen dat deze gesprekken met de eigenaren worden doorkruist, heeft Defensie met de recreantencommissie van De Oase alleen schriftelijk gecommuniceerd.
Vindt u dat het van behoorlijk bestuur getuigt om op deze manier om te gaan met recreanten die soms al 30 jaar hun vakantie en weekenden naast een Defensieterrein doorbrengen en daar nooit een probleem van hebben gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de lokale belangenvereniging, waartoe expliciet is opgeroepen in de motie Knops c.s.2, teneinde tot een oplossing te komen die voor alle partijen acceptabel is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u verder bereid in het licht van de bezuinigingen op de infrastructuur van Defensie en de Strategische Visie Vastgoed nog voor 1 juli 2011 de beslissing om de erfpachtovereenkomst te beëindigen, te heroverwegen?
De beëindiging van de erfpacht van het recreatiepark De Oase is noodzakelijk vanwege de operationele beperkingen aan het gebruik van het ISK. Er is geen verband met de bezuinigingen en de gevolgen daarvan voor het vastgoed van Defensie. Een heroverweging van het besluit is daarom niet aan de orde.