Verkeerd gebruiken van Meld Misdaad Anoniem door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie blundert weer met anonieme tips»?1
Ja.
Is het waar dat agenten van de politie in Noord-Holland-Noord in voorkomende gevallen anonieme tips van de tiplijn M. gebruiken om zonder verder bewijs of extra onderzoek potentiële verdachten thuis op te zoeken? Zo ja, zijn er wettelijke of andere regels die zich hiertegen verzetten en welke zijn dat dan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit bericht?
De anonieme tip waaraan het artikel refereert was onderbouwd met aanvullende onderzoeksgegevens.
Kunnen en mogen anonieme tips gebruikt worden om criminaliteit tegen te houden? Zo ja, was daar in bovenstaande gevallen sprake van? Zo nee, waarom niet?
Ja. Anonieme tips mogen gebruikt worden om criminaliteit tegen te houden. In haar arrest van 13 juni 2006 overwoog de Hoge Raad2 dat de politie anonieme informatie mag gebruiken als startinformatie voor een opsporingsonderzoek. Uitgangspunt is dat op basis van een anonieme tip kan worden opgetreden, mits de informatie uit de tip voldoende concreet is en leidt tot de verdenking van een strafbaar feit. De rechter-commissaris kan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verlangen dat er nog aanvullende informatie is die de anonieme tip ondersteunt, alvorens toestemming te geven voor bijvoorbeeld een doorzoeking.
In hoeverre is de krappe capaciteit bij de politie de oorzaak van het feit dat de politie zich genoodzaakt ziet om zonder verder bewijs of extra onderzoek anonieme tips te gebruiken om potentiële verdachten op te sporen?
Er is geen oorzakelijk verband tussen de wijze waarop de politie gebruik maakt van anonieme tips in het opsporingsonderzoek en de capaciteit bij de politie.
Deelt u de mening van de korpsleiding dat er sprake is van een onjuiste handelswijze? Zo ja, wat is er onjuist en hoe gaat u voorkomen dat dit weer gebeurt? Zo nee, waarom niet?
In onderhavige zaak heeft de politie zorgvuldig gehandeld.
Is er sprake van dat door toedoen van de politie Noord-Holland-Noord namen van anonieme bedoelde tipgever in de openbaarheid zijn gekomen?
Dit is niet aan de orde. Meldingen bij de tiplijn M. zijn niet naar personen herleidbaar. De politie beschikt dan ook niet over namen van anonieme tipgevers.
Deelt u de mening van de directeur van Meld Misdaad Anoniem dat het image van de tiplijn M. door het bovenstaande is geschaad? Zo ja, wat zegt dat over de mogelijke tipbereidheid van burgers en de effectiviteit van anonieme tips? Zo nee, waarom niet?
Het spreekt voor zich dat berichtgeving zoals de onderhavige niet goed is voor het imago van M. Het vertrouwen dat mensen in de tiplijn stellen – en hun bereidheid om tips te geven – hangt direct samen met de zorgvuldigheid waarmee de politie met anonieme meldingen omgaat. De politie is zich hier terdege van bewust.
Het niet werken van het politiecommunicatiesysteem C2000 |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de site http://www.hierpastgeenmast.nl/, het verzet tegen de bouw van een zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel en e-mailbericht van het Actiecomité Hier Past Geen Mast?1
Ja.
Is het waar dat de C2000 zendmast aan de Rotterdamse Essenburgsingel nog steeds niet volledig functioneert? Is het waar dat de mast niet werkt voor het centrum van de stad? Zo nee, wat is dan niet waar aan dit bericht?
De C2000 mast aan de Rotterdamse Essenburgsingel is operationeel sinds 30 november 2009. De mast dekt momenteel het gebied richting diergaarde Blijdorp af. Het dekkingsprobleem op de locatie Blijdorp is hiermee opgelost. De antenne op de mast beschikt weleens over de benodigde functionaliteit voor radiodekking richting het centrum; de antenne is daarvoor nog niet ingeschakeld. Dit zal naar verwachting in mei gebeuren.
Bent u nog steeds van mening dat in verband met de veiligheid de mast aan de Essenburgsingel en niet op een alternatieve locatie kan staan? Zo ja, waarom werkt die mast dan nog steeds niet en wat zegt dat over de urgentie van de plaatsing van deze mast? Zo nee, welke conclusies trekt u hieruit?
Er dient bij de beantwoording van deze vraag een onderscheid te worden gemaakt tussen de locatie van het opstelpunt en het moment waarop het opstelpunt volledig in gebruik kan worden genomen.
Er zijn – gezien de locatie van de overige geplaatste opstelpunten – geen alternatieve locaties voor dit opstelpunt beschikbaar die een gelijkwaardige dekking voor de binnenstad van Rotterdam opleveren.
De reden voor het nog niet volledig operationeel zijn van dit opstelpunt is gelegen in het feit dat het hier niet gaat om het simpel aanzetten van een enkel opstelpunt maar om een onderling samenhangend en complex pakket van technische maatregelen dat er voor moet zorgen dat de dekking in de binnenstad van Rotterdam wordt verbeterd. Verschillende masten moeten worden gebouwd, in gebruik worden genomen en op elkaar worden afgestemd. Bestaande masten moeten worden aangepast. Daarbij moet ook het beheer van deze nieuwe constellatie worden ingeregeld.
Kan er vanwege het niet volledig functioneren van de mast sprake zijn van onveilige situaties in het centrum van Rotterdam? Zo ja, aan welke situaties denkt u en hoe gaat u er voor zorgen dat dit probleem wordt opgelost? Zo nee, waarom is die zendmast dan per se op de voorziene locatie nodig?
Momenteel verzorgt de mast op het Erasmus Medisch Centrum de dekking in het centrum van Rotterdam. Daardoor treedt er op sommige locaties in de binnenstad de zogenaamde handover-problematiek op. De vaste commissie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is in het algemeen overleg van 13 mei 2009 over deze problematiek reeds uitvoerig geïnformeerd. Indien de zendmast op de Essenburgsingel niet wordt aangezet dan zal de door alle betrokken partijen noodzakelijk geachte verbetering in het centrum van Rotterdam niet worden gerealiseerd.
Hoe oordeelt u nu, in het licht van het bovenstaande en gegeven het verzet van de Rotterdamse gemeenteraad en actievoerders tegen de locatie van de mast aan de Essenburgsingel, nu over de noodzaak om de mast op die locatie te bouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Erfrecht |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw brief d.d. 2 juli 2009 over de verklaring van erfrecht die u schreef naar aanleiding van twee series schriftelijke vragen van de leden Blanksma-van den Heuvel en Van Vroonhoven-Kok?1
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft een expertpool in het leven geroepen om een advies te formuleren voor een gemeenschappelijk beleid van de banken aangaande de verklaring van erfrecht. Dit advies richt zich op de mogelijkheid om te komen tot een eenduidig beleid in welke gevallen en/of onder welke voorwaarden kan worden afgezien van het verlangen van een verklaring van erfrecht voor de vrijgave van banktegoeden in geval van overlijden van een rekeninghouder. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ook bij het onderwerp betrokken in het kader van de vermindering van administratieve lasten. Zij heeft de NVB over het gebruik van de verklaring van erfrecht geadviseerd. Beide adviezen bevatten grote gemeenschappelijkheid. Het integrale advies zal voor de zomer door de NVB worden afgerond, vervolgens ter goedkeuring aan de banken worden voorgelegd en daarna door de NVB aan haar leden worden medegedeeld.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het gemeenschappelijk beleid van de NVB inzake het vragen van een verklaring van erfrecht?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van een publicatie op de website van het Ministerie van Veiligheid en Justitie waarin wordt vermeld «bij kleine bedragen eisen sommige banken geen verklaring»? Mag hieruit worden afgeleid dat er geen gemeenschappelijk beleid is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat er wel een gemeenschappelijk beleid komt?
Zie antwoord vraag 1.
Telefooncontracten overzetten zonder toestemming |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vele klachten over het bedrijf zakelijketelefonie.nl dat zonder toestemming van een bedrijf telefoonnummers van bijvoorbeeld KPN importeert naar haar als aanbieder? (zie forum TROS Radar)
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak het voorkomt dat zonder toestemming van een klant telefoonnummers van het ene bedrijf, zoals KPN, worden geporteerd naar het andere bedrijf, zoals zakelijketelefonie.nl?
Bij de toezichthouder OPTA heb ik navraag gedaan over deze kwestie. OPTA heeft over het bedrijf Zakelijketelefonie.nl de laatste maanden ongeveer 50 schriftelijke klachten ontvangen en 150 telefonische vragen. OPTA heeft recentelijk verder geen klachten van ondernemers ontvangen over andere bedrijven in verband met onterechte of onbedoelde overzettingen. Bij KPN zijn een paar honderd vragen binnengekomen over overzettingen van contracten naar Zakelijketelefonie.nl.
Bij ConsuWijzer (het gezamenlijke loket voor consumenten van de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit) komen maandelijks tientallen klachten binnen van consumenten over onterechte of onbedoelde overzettingen.
Welke acties heeft een ondernemer tot zijn beschikking als zonder zijn toestemming zijn telefoonnummer is overgedragen aan een nieuwe aanbieder?1
Ik deel uw opvatting dat men alleen kan overgaan naar een andere aanbieder wanneer de ondernemer daar toestemming voor heeft gegeven. Als een ondernemer zonder zijn toestemming (hij heeft bijvoorbeeld geen contract ondertekend) is overgezet naar een nieuwe aanbieder kan hij een klacht indienen bij zijn «oude» aanbieder. Deze «oude» aanbieder zal dan contact opnemen met de «nieuwe» aanbieder en de «nieuwe» aanbieder verzoeken om aan te tonen dat de betreffende ondernemer heeft verklaard te willen overstappen. Als de «nieuwe» aanbieder niet kan aantonen dat de betreffende ondernemer de wil heeft geuit om over te stappen, dan volgt er een procedure, waarbij het oude contract wordt «hersteld» en het telefoonnummer wordt teruggezet naar de eerste aanbieder. Deze procedure is gebaseerd op zelfregulering door de betrokken telecomaanbieders en wordt beheerd door de Vereniging COIN (COmmunications INfrastructure). Het systeem gaat uit van controle van de wilsuiting achteraf naar aanleiding van klachten. Als er veel klachten zijn over een bedrijf is controle van de wilsuiting vooraf mogelijk.
De ongewenste overzettingen naar Zakelijketelefonie.nl hebben ook voor een deel plaatsgevonden op basis van een door de betreffende ondernemers ondertekende antwoordkaart. Ik heb begrepen dat deze ondernemers zich niet realiseerden dat ze daardoor overstapten naar Zakelijketelefonie.nl. De betrokken ondernemers zijn daarom van mening dat Zakelijketelefonie.nl hen heeft misleid. Voor het tot stand komen van een rechtsgeldige overeenkomst is vereist dat er sprake is van een aanbod van de ene partij en een daarop volgende aanvaarding van het betrokken bedrijf door middel van een verklaring. Als deze verklaring er wel is maar niet overeenkomt met de wil van een partij, dan zijn er verschillende scenario’s denkbaar. Wanneer de aanbieder zich netjes gedragen heeft en er op mocht vertrouwen dat de wil wel overeenstemde met de verklaring van het bedrijf, dan dient de overeenkomst in stand te blijven. Wanneer de overeenkomst echter ondanks de benodigde zorgvuldigheid tot stand is gekomen door een verkeerde voorstelling van zaken kan de rechter de overeenkomst vernietigen op grond van dwaling. Als aangetoond kan worden dat de aanbieder bewust informatie heeft achtergehouden, kan de overeenkomst vernietigd worden op grond van bedrog. In dergelijke gevallen is tussenkomst van de rechter dus noodzakelijk om van de overeenkomst af te komen. Partijen zullen er in deze kwesties onderling moeten proberen uit te komen of het geschil moeten voorleggen aan de rechter.
Wat betreft de bevoegdheden en mogelijkheden van OPTA om op te treden tegen deze praktijken kan ik het volgende opmerken. Het overeenkomstenrecht is geregeld in het Burgerlijk Wetboek en niet in de Telecommunicatiewet. Aangezien OPTA de bepalingen van de Telecommunicatiewet handhaaft, heeft OPTA in deze gevallen geen bevoegdheden om op te treden. Het onterecht overzetten van klanten komt overigens in vele sectoren voor en dus niet alleen in de telecomsector. Een specifieke regeling in de Telecommunicatiewet is daarom niet nodig.
Wel vind ik alles overziend dat er ruimte is voor verbetering. Uitgangspunt moet zijn dat contracten willens en wetens worden afgesloten en dat met oog daarop klanten goed worden geïnformeerd door hun aanbieder. Ik vind dat voor de bestaande procedure die geldt voor overzettingen (en wordt gefaciliteerd door de Vereniging COIN) aanscherpingen wenselijk zijn. Ik heb de betrokken partijen daarom opgeroepen om de bestaande procedures te versterken om overzettingen zonder adequate wilsuiting te voorkomen dan wel er voor te zorgen dat dergelijke overzettingen op een voor de gebruiker simpele manier ongedaan kunnen worden gemaakt. De betrokken aanbieders hebben aangegeven dat zij bereid zijn om mee te werken aan een oplossing als het betrokken bedrijf aangeeft terug te willen naar zijn «oude» aanbieder. Dit zal ik blijven volgen en ik stel uw Kamer op de hoogte van de uitkomsten.
Welke bevoegdheden en mogelijkheden heeft de OPTA om op te treden tegen deze praktijken en hoe maakt de OPTA hier gebruik van?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bedrijven alleen overstappen indien zij daar expliciet om gevraagd hebben dan wel toestemming verleend hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Inbeslagnames door de stichting BREIN |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Brein nam servers van piraten illegaal in beslag»?1
Naar aanleiding van het bericht en de gestelde vragen heb ik bij de betrokken partijen navraag laten doen. Daaruit blijkt dat partijen verschillen van mening over wat zich precies heeft voorgedaan. Zij zijn op dit moment nog met elkaar in gesprek. Mogelijk volgt nog een procedure bij de rechter. Ik onthoud mij daarom van een inhoudelijke reactie. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van de vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2004).
Klopt het dat eigendom onrechtmatig in beslag is genomen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van de vragen van de leden Hennis-Plasschaert, Taverne en Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2004).
Deelt u de mening dat dergelijke eigenrichting onwenselijk is en dat om soortgelijke toestanden in de toekomst te voorkomen de handhaving van de naleving van het auteursrecht beter kan worden toevertrouwd aan een overheidsinstantie?
Het uitgangspunt bij het auteursrecht is dat het in beginsel aan de rechthebbenden is om te zorgen voor de handhaving. Daarbij staat het partijen bijvoorbeeld vrij om rechtsmaatregelen te treffen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende regels, zoals onder meer neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Overtreedt een rechthebbende de regels, dan kan dit leiden tot een plicht om de daardoor geleden schade te vergoeden. In bepaalde omstandigheden kan er bovendien sprake zijn van een strafbaar feit. Ik ben van mening dat deze middelen afdoende zijn om eventuele misstanden aan te pakken. De mening dat de handhaving van de naleving van het auteursrecht beter kan worden toevertrouwd aan een overheidsinstantie deel ik niet.
AKZO Nobel en de internationale duurzaamheidsindex |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Akzo Nobel ontkoppelt bonus van positie in duurzaamheidsindex»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Akzo Nobel de hoogte van haar bonussen niet langer wil laten afhangen van de positie op de Dow Jones Sustainability Index nu duidelijk wordt dat door de ranking van Akzo Nobel die bonussen mogelijk in gevaar komen?
Hoe AkzoNobel invulling geeft aan zijn remuneratiebeleid, is aan het bedrijf zelf. In de Corporate Governance Code is bepaald dat de Raad van Commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgestelde bezoldigingsbeleid.2 De wijze waarop het remuneratiebeleid bij AkzoNobel wordt bepaald, is in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code.
Een ander referentiepunt vormt de handleiding van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) uit 2010 over duurzame remuneratie, waarin het remuneratiebeleid bij Akzo Nobel als voorbeeld wordt aangehaald. De handleiding beschrijft hoe een bedrijf haar duurzame remuneratiebeleid kan vormgeven3. Een koppeling aan de Dow Jones Sustainability Index is één van de mogelijkheden, maar er zijn ook andere manieren.
Tot op heden was het remuneratiebeleid van AkzoNobel gekoppeld aan een top 3 positie in de Dow Jones Sustainability Index. De Dow Jones Sustainability Index is opgebouwd uit twee elementen. In de eerste plaats verzamelt Ratingbureau SAM informatie van de bedrijven. Dit gebeurt op basis van een vragenlijst die bedrijven in dienen te vullen en het (door SAM zelf) verzamelen van gegevens en uitvoeren van een media-analyse. Op basis hiervan wordt een ranglijst vastgesteld. Vervolgens wordt de ranglijst voorgelegd aan een onafhankelijke commissie van de Dow Jones Sustainability Index. Deze commissie kan besluiten om bedrijven geheel uit de Index te verwijderen. Punt van kritiek van AkzoNobel is dat de criteria en overwegingen voor een eventuele verwijdering niet transparant zijn. De remuneratiecommissie van AkzoNobel heeft daarom voorgesteld om de bonussen voortaan alleen nog te koppelen aan (een top 3 notering in) de SAM benchmark.
Vindt u de Index een belangrijk instrument om bedrijven aan te moedigen transparant en duurzaam te ondernemen?
Ja. De Dow Jones Sustainability Index is een internationale, gerenommeerde index. Voor Nederlandse multinationals gaat er een stimulerende werking van uit om zo hoog mogelijk op de lijst te eindigen. Ook AkzoNobel geeft aan te blijven streven naar een nummer één positie in de Sam benchmark (die ten grondslag ligt aan de Dow Jones Sustainability Index).
Bent u nog steeds van mening dat een open dialoog met stakeholders een wezenlijk element van maatschappelijk verantwoord ondernemen is?2
Ja. Kernelementen van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zijn dat bedrijven transparant zijn over hun beleid en bereid zijn tot dialoog met stakeholders. De dialoog met stakeholders wordt eveneens vermeld in de Nederlandse Corporate Governance Code5:
«De Code gaat uit van het in Nederland gehanteerde uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. De belanghebbenden zijn de groepen en individuen die direct of indirect het bereiken van de doelstellingen van de vennootschap beïnvloeden of er door worden beïnvloed: werknemers,
aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van deze belangen, doorgaans gericht op de continuïteit van de onderneming. (...)
Het bestuur en de raad van commissarissen behoren met de belangen van de verschillende belanghebbenden rekening te houden, inclusief de voor de onderneming relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen.»
Hoe beoordeelt u, in dat licht bezien, de kritiek van bestuursvoorzitter Weijers op de rol van «stakeholders issues» bij de ranking van de Dow Jones Sustainability Index?
Volgens een woordvoerder van AkzoNobel was de kritiek van de heer Wijers gericht op het gebrek aan transparantie van de commissie die de definitieve ranking van de Dow Jones Sustainability Index bepaalt, en niet zozeer op het belang van het voeren van een stakeholderdialoog. AkzoNobel heeft aangegeven dat de dialoog met stakeholders een continu onderdeel van de bedrijfsvoering vormt.
Hoe beoordeelt u het feit dat bestuursvoorzitter aangeeft dat Shell ook van plan is tot een soortgelijke ontkoppeling over te gaan?
Ik zie dat als een aangelegenheid van het bedrijf zelf. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het volgens de OESO-richtlijnen van belang is dat bedrijven door zelfregulering het vertrouwen in de sector moeten borgen?
Ja. De richtlijnen hebben mede tot doel om het vertrouwen tussen ondernemingen en de samenlevingen waarin zij actief zijn te verstevigen. Daartoe doen de richtlijnen vele aanbevelingen. De richtlijnen bevatten overigens geen specifieke aanbevelingen ten aanzien van een koppeling van bonussen van bestuurders aan duurzaamheidsindicatoren.
Vindt u dat de stap van Akzo Nobel bijdraagt aan het waarmaken van de ambities van het bedrijfsleven zelf op het gebied van Internationaal Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (IMVO)? Zo ja, waarom?
Ja. AkzoNobel was één van de eerste bedrijven ter wereld die remuneratie op basis van duurzaamheidsindicatoren invoerde. De stap die AkzoNobel nu zet, kan het interne draagvlak voor dit systeem bevorderen en daarmee de stimulans voor een duurzame oriëntatie van bestuursbesluiten bestendigen. Bovendien streeft AkzoNobel nog steeds naar een top 3 positie in de SAM benchmark.
Bent u, zoals u zelf heeft aangegeven, bereid om partijen die bij de SER zijn aangesloten, zoals Akzo Nobel scherp te houden op commitment, ambitie en concrete activiteiten en op basis hiervan, een gesprek aan te gaan met de heer Wijers aan te gaan?
Het SER IMVO-initiatief is gebaseerd op een gezamenlijke verklaring van de vakbonden en de grote koepels in het bedrijfsleven, gericht op de verdere versterking van de invulling van ketenverantwoordelijkheid door Nederlandse bedrijven. Hoewel deze verklaring niet rechtstreeks bindend is voor individuele bedrijven, verwacht ik wel dat de gezamenlijke organisaties in het bedrijfsleven «peer pressure» zullen toepassen als individuele bedrijven niet conform of zelfs contrair aan de doelstelling van het IMVO-initiatief handelen. Daar lijkt mij echter in dit geval geen sprake van.
Hoe stelt u zich op tegenover andere Nederlandse bedrijven die in hun bonussenbeleid rekening houden met de Dow Jones Sustainability Index?
De invulling van MVO is de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Ik vind het positief als bedrijven hun remuneratiebeleid koppelen aan duurzaamheidsdoelen. Ik faciliteer dit onder meer via de Transparantiebenchmark. Deze maakt transparant in hoeverre bedrijven in hun verantwoordingsinformatie inzicht geven in hoe maatschappelijke resultaten worden meegewogen bij de vaststelling van de beloning van bestuurders. Daarnaast heeft de VBDO, met behulp van een subsidie van mijn departement, de eerder genoemde handreiking over duurzame remuneratie ontwikkeld, waarin diverse mogelijkheden en voorbeelden beschreven staan. Het is aan bedrijven zelf of zij kiezen voor een koppeling aan de Dow Jones Sustainability Index of voor een andere methode.
Het tekort aan technici met een lagere middelbare opleiding |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de kritiek van de technieksector op de aanpak van dit kabinet van het tekort aan lager- en middelbaar geschoolde technici?1
Ja, deze is ons bekend. Zij wordt echter niet door ons herkend.
De kritiek richt zich op de € 23 mln. die wij onlangs hebben geïnvesteerd in nieuwe samenwerkingsvormen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. Deze investeringen zouden alleen hoger geschoold technisch talent betreffen. Dit is niet correct. Het geld is gegaan naar zowel de Centres voor Expertise, op HBO-niveau, als naar de Centra voor Innovatief Vakmanschap. Deze laatste betreffen samenwerkingsvormen op MBO-niveau.
Wij verwachten dat deze centra, juist door de samenwerking met bedrijfsleven uit de topsectoren, een grote aantrekkingskracht zullen uitoefenen op excellente en gemotiveerde leerlingen in de techniek. Zij zullen door deze aantrekkingskracht, die naar wij hopen ook de doorstroom vanuit het VMBO zal bevorderen, een belangrijke rol vervullen in de aanpak van het tekort aan technisch opgeleide vakkrachten op lager en middelbaar technisch niveau.
Kloppen de berekeningen van TechniekTalent.nu dat er al in 2014 een tekort dreigt van 63 000 technici met een lagere of middelbare opleiding? Zo nee, wat zijn uw schattingen? Kunt u tevens toelichten hoe groot het tekort aan technici met een hogere opleiding zal worden?
De berekeningen van TechniekTalent.nu kloppen in grote lijnen, mits wordt uitgegaan van dezelfde vooronderstellingen. Genoemde berekeningen zijn gebaseerd op de arbeidsmarktprognoses van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) te Maastricht. In deze prognoses worden voorspellingen gedaan door de baanopeningen – de totale vraag op de arbeidsmarkt als resultaat van de uitbreidingsvraag (als gevolg van de verwachte economische groei) en de vervangingsvraag (als gevolg van de verwachte uitstroom aan personeel) – te stellen tegenover de arbeidsmarktinstroom (van schoolverlaters). Op deze wijze zijn de genoemde 63 300 technici berekend.
Dezelfde uitgangspunten hanterend ten aanzien van bijvoorbeeld de verwachte economische groei en het wel of niet rekening houden met het vervullen van de vraag door anderen dan louter schoolverlaters of met de vraag of de tekorten leiden tot loonmaatregelen van werkgevers, zouden wij op grond van de ROA-methode tot eenzelfde conclusie komen.
U vraagt naar de situatie in het hoger onderwijs. Op grond van genoemde ROA-prognoses wordt in de periode 2009–2014 een aanbodoverschot verwacht van 2 700 arbeidsplaatsen op HBO-niveau en 8 300 arbeidsplaatsen op WO-niveau.
Hoe verhouden de bezuinigingen van € 170 miljoen op het MBO voor mensen boven de
De bezuiniging op het MBO voor mensen boven de 30 jaar past bij de opvatting van het kabinet dat boven deze leeftijd de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers een hogere private bijdrage rechtvaardigt (zie Actieplan Focus op Vakmanschap 2011–2015). Dit staat los van de middelen die worden uitgegeven aan het Platform Bèta Techniek, omdat hier de (leer)loopbaan van de jongere centraal staat.
Alle belangen afwegend, heeft het kabinet besloten om met een alternatief arrangement ten opzichte van het Regeerakkoord te komen voor studenten ouder dan 30 jaar. In het alternatieve arrangement blijft publieke bekostiging van deze doelgroep voor een deel intact, maar wordt er ook een stevig beroep gedaan op werkgevers en werknemers. Het valt niet geheel uit te sluiten dat het aantal 30-plussers in de techniekopleidingen (in het studiejaar 2009–2010 ging het om 19 000 mensen) zal afnemen. Dat geldt overigens ook voor andere sectoren.
jaar zich tot de € 23 miljoen die u extra uitgeeft aan het Platform Bèta Techniek, dat zich voornamelijk richt op middelbaar- en hoger opgeleide technici? Kunt u bevestigen dat op dit moment bijna 20 000 mensen van 30 jaar of ouder een MBO opleiding volgen in de techniek? Kunt u tevens uiteenzetten hoeveel mensen met deze opleiding zullen stoppen door de bezuinigingen?
Het kabinet bezuinigt conform het regeerakkoord € 170 miljoen op het totale macrobudget voor het MBO. Voor het alternatieve 30+ arrangement komt er echter een aparte financieringsbox van € 130 miljoen. Het aantal publiek bekostigde leerplaatsen wordt begrensd tot 47 000 per jaar. Uitgangspunt is dat onderwijsinstellingen eenzelfde bijdrage ontvangen per BBL-deelnemer als in de huidige situatie. De overheid bekostigt een leerplaats voor maximaal twee jaar. Het alternatieve arrangement wordt in 2013 gestart en is vanaf 2015 operationeel. VNO-NCW en MKB-Nederland hebben verheugd gereageerd op het alternatief.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de hartenkreet van onder meer de heer Loek Hermans, die u heeft gevraagd alsnog af te zien van de bezuinigingen op het MBO voor 30-plussers omdat deze, in zijn woorden, «onverantwoord en onacceptabel» zijn en «de instroom in de arbeidsmarkt hard treffen en daarmee grote schade berokkenen aan onze Nederlandse economie?»2
Schaarste op de arbeidsmarkt kan niet alleen door de overheid worden opgelost. Bedrijven/ werkgevers in welke sector dan ook, dus ook de technieksector, hebben hierbij een minstens zo grote rol te spelen. Tegen deze achtergrond is het een verheugende zaak dat de technieksector dit probleem nu ook zelf oppakt.
Ook in gebaar ondersteunen wij ze hierin en verwijzen naar de investeringen die wij doen in de Centra voor Innovatief Vakmanschap op MBO-niveau. Samen met de Centres voor Expertise op HBO-niveau maken investeringen in deze Centra onderdeel uit van het door u in vraag 3 genoemde investeringsbedrag van € 23 mln.
Deze investeringen vormen het voorlopige eindpunt van de ontwikkeling die door eerdere investeringen, die vanuit het Deltaplan Bètatechniek door het Platform Bètatechniek in het MBO zijn gedaan, in gang is gezet.
Ook de introductie van Associate-degreeprogramma’s (Ad) levert een bijdrage aan vergroting van het aantal technisch geschoolden en een betere aansluiting op de veranderende behoeften van het werkveld. Het is inmiddels mogelijk om op 32 locaties een Ad in een technische richting te volgen.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de technieksector om het door hen genomen initiatief om meer vakmensen op te leiden «in woord en gebaar te ondersteunen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe u hier invulling aan zal geven?
Knooppunt Hoevelaken en de aansluiting A1/A30 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat er een financieel tekort bestaat bij het project herinrichting van knooppunt Hoevelaken van 150 a 300 mln. en dat aan de regio is meegedeeld dat u van mening bent dat de afslag Hoevelaken kan verdwijnen?
Voor de aanpassingen aan het Knooppunt Hoevelaken en de aanliggende wegvakken is een referentieontwerp gemaakt. De basis voor dat ontwerp is het Voorkeursalternatief, dat eind 2009 in bestuurlijk overleg met de regio is afgesproken. De raming van dit ontwerp blijkt inderdaad fors hoger te liggen dan het beschikbare budget. Inmiddels wordt met behulp van Value Engineering bekeken welke ontwerpuitgangspunten en functionaliteiten behouden moeten/kunnen worden, en waarop concessies moeten/kunnen worden gedaan. De regiopartijen zijn voor dit proces uitgenodigd.
Ik weet dat met name de gemeenten Amersfoort en Nijkerk sterk opteren voor behoud van de aansluiting Hoevelaken. Deze aansluiting ligt echter op heel korte afstand van het knooppunt Hoevelaken. Na de noodzakelijke aanpassingen aan het knooppunt is er voor de gebruikers van een aansluiting Hoevelaken op de huidige locatie te weinig weglengte (200 meter) om meerdere rijstroken op te kunnen schuiven om zodoende de gewenste rijrichting op te gaan. Dat levert een verkeersonveilige situatie op, die bovendien gevoelig is voor congestie. Om dit probleem op de huidige locatie op te lossen zijn meerdere kunstwerken nodig. Daardoor wordt handhaving van de aansluiting op de huidige locatie erg kostbaar. Dit wordt momenteel geraamd op € 70 mln (een «normale» aansluiting kost € 20–25 mln). In het referentie-ontwerp is om deze reden geen aansluiting Hoevelaken opgenomen.
Kunt u toelichten hoe deze forse overschrijding is ontstaan?
In de uitwerking van het Voorkeursalternatief hebben eisen van technische, verkeerskundige en verkeersveiligheidsaard geleid tot een (veel) uitgebreider ontwerp dan was voorzien bij de vaststelling van het Voorkeursalternatief. Vooral de situatie op de A28 bij Amersfoort is complex. Hier zitten vier aansluitingen en het knooppunt dicht op elkaar, wat veel wevend verkeer oplevert. Daarom is in het referentie-ontwerp een robuuster verkeerssysteem met hoofd- en parallelbanen (extra kunstwerken) opgenomen.
Kan hieruit worden afgeleid dat u afstand neemt van de mening van uw ambtsvoorganger dat er voldoende redenen zijn om de afslag Hoevelaken te behouden?
In 2000 is het zogenaamd Vathorst-convenant getekend door regio en rijk. In dat convenant staat dat de aansluiting Hoevelaken gesloten wordt. In mei 2009 heeft mijn ambtsvoorganger (bij de opening van de aansluiting Vathorst) gezegd dat het openhouden of afsluiten van de aansluiting Hoevelaken afhangt van de variant die in de planstudie Knooppunt Hoevelaken wordt gekozen. Hij heeft ook gezegd dat als de regio de aansluiting open wil houden, de regio dat moet aangeven. In het BO MIRT van november 2009 is door regio en rijk afgesproken dat in de 2e fase van de planstudie Knooppunt Hoevelaken onderzocht zal worden of de aansluiting Hoevelaken behouden kan blijven. Uit dat onderzoek blijken de gegevens waarop ik mijn standpunt heb gebaseerd zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb beschreven.
Wat zijn de gevolgen voor het onderliggend wegennet en de thans al zwaar belaste aansluiting A1/A30 als de afslag Hoevelaken verdwijnt?
De reconstructie van knooppunt Hoevelaken en de verbreding van de aanliggende weggedeelten betekent een aanzienlijke verschuiving van het autoverkeer van het onderliggend wegennet naar het hoofdwegennet. Daarmee wordt het onderliggend wegennet ontlast en het sluipverkeer verminderd. Uit onderzoek naar de (resterende) verkeersbelasting van het onderliggend wegennet blijkt dat dat op bepaalde plekken alsnog zwaar belast is. Het wel of niet realiseren van een aansluiting Hoevelaken heeft hier natuurlijk invloed op, maar uit het onderzoek blijkt dat de aansluiting niet effectief is voor het daadwerkelijk oplossen van geconstateerde knelpunten op het onderliggend wegennet. Daar zijn maatregelen op het onderliggend wegennet zelf voor nodig.
Klopt het dat u in het kader van de planstudie A28 al op korte termijn de afrit Hoevelaken vanuit de richting Zwolle en Amsterdam wilt afsluiten? Bent u bereid deze maatregel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. In het kader van het spoedwetproject A28 Utrecht–Amersfoort wordt de verbindingsboog vanuit de richting Utrecht naar de richting Apeldoorn verbreed. Het verkeer dat vanuit de richtingen Amsterdam en Zwolle komt en de afrit Hoevelaken wil nemen, moet dan 3 rijstroken wisselen om de afrit te kunnen bereiken. Voor deze weefbewegingen is te weinig weglengte beschikbaar, omdat de aansluiting Hoevelaken op korte afstand van het knooppunt ligt. Op de verbrede verbindingsboog wordt meer autoverkeer voorzien, waardoor het weven van dit verkeer zal leiden tot een verkeersonveilige situatie die ook gevoelig is voor congestie. Daarom wordt het gebruik van de afrit Hoevelaken voor dit verkeer afgesloten. Vanuit de richting Utrecht kan de afrit Hoevelaken voorlopig wel gebruikt worden. Omwille van de verkeersveiligheid ben ik niet bereid deze maatregel in te trekken.
Is het waar dat u geen maatregelen, heeft opgenomen in de voorlopige ramingen voor de herinrichting van het knooppunt Hoevelaken, die bijdragen aan de doorstroming van het hoofdwegennet en de leefbaarheid van de regio (geluid, lucht, natuur en inpassing)?
In de raming van het nu voorliggende ontwerp zitten maatregelen die de doorstroming van het autoverkeer op het hoofdwegennet in het studiegebied verbeteren. Dit betreft aanpassingen aan het knooppunt zelf (het vervangen van twee van de bestaande klaverbladbogen door fly-overs) en verbreding van de aansluitende weggedeelten (de A1 tussen de aansluitingen Bunschoten en Barneveld en de A28 tussen de aansluitingen Nijkerk en Maarn). Ook zijn in de raming de kosten voor benodigde inpassingsmaatregelen opgenomen (geluidwering, luchtkwaliteit, natuur). De kosten van het handhaven van de aansluiting Hoevelaken zitten niet in de projectraming. Ook verdergaande inpassingsmaatregelen, zoals verdiepte liggingen, zitten niet in het voorliggend ontwerp en dus ook niet in de raming.
Is het waar dat u weigert de ramingen vrij te geven aan de regio voor deze maatregelen zoals verdiepte of verhoogde ligging van de A28 ter hoogte van Schuilenburg-De Schammer en/of park Randenbroek/Heiligenberg en/of Nimmerdor/Den Treek, of «dive-unders» in plaats van «fly-overs» in knooppunt Hoevelaken, maar de regio wel verzoekt om door middel van «Value Engineering» te komen tot een goedkoper pakket?
Nee. Eind februari is de raming van het referentie-ontwerp na zorgvuldige interne controle beschikbaar gesteld aan de provincie en de betrokken gemeenten als input voor de Value Engineering. Voor de «dive-unders» wordt momenteel de kosteninformatie verzameld.
Vindt u deze houding passen bij een goede en efficiënte samenwerking van overheden en bij de adviezen van de commissie Elverding?
Zie 7.
Deelt u de mening dat het nu voor de regio onmogelijk is om op een zorgvuldige wijze aan de inwoners van de betreffende gemeenten, omwonenden van de A28 en knooppunt Hoevelaken en gebruikers van de afslag, uit te leggen dat er een streep gaat door de oorspronkelijke ambities en dat goede bereikbaarheid van het hoofdwegennet ten koste zal gaan van lokale bereikbaarheid, geluid, luchtkwaliteit, natuur en inpassing?
De regio is van harte uitgenodigd om deel te nemen aan het proces van Value Engineering. RWS heeft de regio inmiddels uitgebreid voorgelicht over doel en opzet daarvan. Voorlopig hebben we alleen nog geconstateerd dat de uitwerking van het Voorkeursalternatief zoals vastgelegd in het referentie-ontwerp niet binnen het beschikbare budget gerealiseerd kan worden. Andere conclusies kunnen op dit moment niet getrokken worden.
Bent u bereid alle ramingen voor de herinrichting van knooppunt Hoevelaken zo spoedig mogelijk aan de regio beschikbaar te stellen?
zie 7.
Bent u bereid de markt te consulteren om te kijken of er goede oplossingen kunnen worden gevonden waarbij afslag Hoevelaken behouden blijft?
Over de zin van vroegtijdige marktconsultatie in de planstudie Knooppunt Hoevelaken is recent overlegd met de regio en de markt. Bij deze partijen bestaat het nodige enthousiasme voor het verkennen van een dergelijke stap. Ik ben momenteel aan het verkennen wat een vroegtijdige marktconsultatie betekent voor het proces en de organisatie van het project. Als we het marktspoor opgaan, kan het behouden blijven van de aansluiting Hoevelaken daarvan onderdeel uitmaken, bijvoorbeeld van het pakket van te onderzoeken wensen.
Bent u bereid in de studie naar de herinrichting van knooppunt Hoevelaken ook de problematiek van de aansluiting A1/A30 bij Barneveld integraal mee te nemen en daarbij het doortrekken van de A30 naar de oude rijksweg Voorthuizen en een afslag van de A30 naar de A1 richting Apeldoorn, waardoor de stoplichten kunnen verdwijnen, te betrekken?
Nee, de aansluiting A1/A30 is geen onderdeel van de planstudie Knooppunt Hoevelaken.
Ziet u mogelijkheden om de afslag Hoevelaken en de genoemde optimaliseringen rond knooppunt A1/A30 te financieren uit de middelen die beschikbaar worden gesteld via de komende tweede tranche benutting?
De benuttingsmaatregelen zullen voornamelijk bedoeld zijn om de beschikbare capaciteit optimaler te gebruiken zodat de verkeersdoorstroming verbetert en de reistijden korter worden. De door u genoemde punten passen daar niet in.
De brand in het havengebied Amsterdam |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bereid om de Kamer, voor zover mogelijk, vóór het algemeen overleg over externe veiligheid en gevaarlijke stoffen d.d. 9 maart 2011 te informeren over de afwikkeling van de brand bij Diergaarde Chemical Complex te Amsterdam?1
Helaas bleek het niet mogelijk vóór het AO externe veiligheid de vragen te beantwoorden omdat relevante informatie bij derden moest worden opgevraagd.
Bent u bereid daarbij in te gaan op de volgende punten?
Naar de mening van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is de samenwerking tussen de regio's en de opschaling goed verlopen.
De informatie over het verloop van de brand, de brandbestrijding en de publieks- en perscommunicatie werd afgestemd met de veiligheidsregio's Kennemerland, Zaanstreek-Waterland en Noord-Holland Noord (het effectgebied). Hierbij bood het Nationaal Crisiscentrum ondersteuning. De afgestemde informatie werd bekend gemaakt op www.amsterdam.nl. Websites van andere gemeenten verwezen naar de Amsterdamse website. Daarnaast kreeg de bevolking informatie via RTV Noord-Holland (de rampenzender), via een publieksnummer en via Twitter. Telefonisten van gemeentehuizen werden hiervan op de hoogte gesteld. Gegeven de kenmerken van deze brand (een brand waarbij de opslag van gevaarlijke stoffen niet betrokken raakte) werd het niet nodig geacht aanvullende communicatie voor bijzondere doelgroepen te verzorgen.
Bij de brand is bluswater vrijgekomen. De Inspectie Verkeer en Waterstaat heeft er op toegezien hoe Rijkswaterstaat en Waternet, in samenwerking met de gemeente Amsterdam, de waterverontreiniging door bluswater hebben aangepakt. Door het afsluiten van duikers en het indammen van sloten, het opzuigen van bluswater en afvoeren daarvan naar ATM Moerdijk is verdere verspreiding van de verontreiniging via het oppervlaktewater voorkomen.
Vergunningsituatie: het bedrijf beschikt sinds 1995 voor de op- en overslag van gevaarlijke en niet-gevaarlijke stoffen over vergunningen op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Hierin zijn onder meer eisen op basis van de zogenaamde CPR 15-2 richtlijn voor een opslagloods voor gevaarlijke stoffen opgenomen. Deze richtlijn is de voorloper van de richtlijn 15 uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS15).
Het bedrijf heeft op 22 september 2009 een aanvraag om een revisievergunning Wm ingediend. Bij deze aanvraag is tevens een kennisgeving op grond van het Brzo ingediend. De nieuwe Wm revisievergunning dateert van 2 december 2010. De gemeente Amsterdam heeft hierin voorgeschreven dat het bedrijf aan de richtlijn PGS15 met brandbeveiliging moet voldoen.
Naleving, toezicht en handhaving: tijdens een Wm-controle op 14 april 2009 heeft de gemeente Amsterdam geconstateerd dat, naast de vergunde gasflessen, ook gasflessen aanwezig waren waarvan de keuringsdatum verstreken was en dat niet alle voorschriften werden nageleefd. Op 28 mei 2009 heeft de gemeente het bedrijf een vooraankondiging met het voornemen tot het opleggen van een dwangsom gestuurd. Bij brief van 9 september 2009 heeft de gemeente het bedrijf gemeld dat zij op 5 augustus 2009 geconstateerd heeft dat de overtredingen zijn verholpen.
Brandblusinstallatie: op 5 mei 2009 heeft een geaccrediteerd bedrijf de blusschuim- en brandmeldinstallatie als niet goed beoordeeld. Op 29 april 2010 heeft dit bedrijf een nieuwe inspectie uitgevoerd en hieruit is gebleken dat brandmeld- en blusinstallatie inmiddels voldeed aan de normen.
Brzo: op 4 oktober 2010 hebben de gemeente Amsterdam, de brandweer Amsterdam-Amstelland en de Arbeidsinspectie een Brzo-inspectie uitgevoerd. Hierbij is vastgesteld dat het bedrijfsnoodplan onvoldoende was. Het college van B&W heeft het bedrijf op 6 januari 2011 per brief verzocht deze overtreding binnen een maand ongedaan te maken. Op 14 februari 2011 heeft het bedrijf de verbeterde versie van het bedrijfsnoodplan naar de brandweer Amsterdam-Amstelland gestuurd; de brandweer heeft op 15 februari 2011 een brief aan het college gestuurd met het advies om bestuursrechtelijk te handhaven omdat de overtreding niet ongedaan gemaakt was.
Na de brand heeft het bevoegd gezag opnieuw gecontroleerd. De resultaten zijn momenteel nog niet bekend en worden zo snel mogelijk toegestuurd aan de VROM-Inspectie.
Het artikel 'Vinex-wijk dreigt getto te worden' |
|
Tofik Dibi (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «Vinex-wijk dreigt getto te worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat bij de opzet van de vinex-wijken geen rekening is gehouden met de samenhang tussen wonen, werken en spelen en hierdoor de nieuwe aandachtswijken lijken te worden?
Vinex-wijken zijn woonwijken die in de afgelopen 15 jaar zijn gebouwd en waarvan in sommige gevallen de bouw op dit moment nog doorloopt. Er is in het verleden onderzoek2 gedaan naar de kwaliteit van de Vinex-wijken, naar de stedenbouwkundige structuur ervan, en naar de inrichting van de locaties in vergelijking met alle andere, oudere, woonwijken in Nederland. Dit onderzoek heeft in zijn algemeenheid geleid tot de conclusie dat in Vinex-wijken een goede samenhang is gerealiseerd tussen wonen en voorzieningen, waaronder groen en speelvoorzieningen, en dat er bij de bewoners een grote mate van tevredenheid is met deze wijken. Dat neemt niet weg dat er in individuele wijken problemen kunnen ontstaan die moeten worden aangepakt. Dat is primair een verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente samen met de bewoners en de lokale partners zoals politie en woningcorporaties.
Deelt u de mening dat gemeenten moeten investeren in de vinex-wijken om deze aantrekkelijk te houden voor een brede doelgroep, dus ook voor gezinnen met oudere kinderen? Zo ja, welke stappen gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inrichting van wijken is primair een zaak van de gemeente. Gemeenten dienen ook na te gaan, indien de bewonerssamenstelling in de wijk in de tijd verandert of er voldoende voorzieningen zijn voor – bijvoorbeeld – oudere kinderen. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat gemeenten in dit opzicht een verstandig beleid voeren. Daarom zie ik ook geen aanleiding om hierover apart met gemeenten overleg te voeren. De lessen die we leren uit het stedenbeleid, de wijkenaanpak en de aanpak in de Ortega-gemeenten worden door het Rijk breed verspreid. Gemeenten kunnen deze ook benutten voor hun Vinex-wijken. Het reduceren van overlast en verloedering vormt daarbij een belangrijk onderdeel.
Bent u bereid om over deze problematiek met de VNG in gesprek te gaan om te komen tot een oplossing? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben gemeenten contact met u gezocht over de bezuinigingen op het wijkenbeleid in relatie tot de opgave die zij in gemeenten hebben? Zo ja, wat heeft u voor hen kunnen betekenen?
Ik spreek 27 april aanstaande met de betrokken wethouders onder andere over de voortgang van de wijkenaanpak en de rol van het Rijk in deze nieuwe fase. Daarnaast breng ik op verzoek van uw Kamer op dit moment in kaart welke geldstromen er richting de wijken lopen. Dit overzicht is vóór 1 april 2011 gereed.
Zoals in de brief over de leefomgeving van 28 januari 20113 wordt beschreven, levert het Rijk kennis en kunde, specifieke inzet bij complexe problemen (zoals Rotterdam-Zuid), een bijdrage aan de versterking van de positie van burgers en legt het verbindingen met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Momenteel wordt per wijk besproken hoe en met welke mix het Rijk de komende uitvoeringsperiode kan ondersteunen. Hierbij wordt ook het advies van de Visitatiecommissie Wijkenaanpak betrokken. Begin juli 2011 wil ik uw Kamer hierover informeren.
Ik merk hierbij nog op dat de Vinex-wijken geen onderdeel uitmaken van de aandachtswijken zoals in 2007 geselecteerd. Vanzelfsprekend kunnen Vinex-wijken gebruik maken van de opgedane ervaring en goede voorbeelden.
Bent u bereid om te onderzoeken bij welke gemeenten het wijkenbeleid door bezuinigingen dusdanig onderdruk is komen te staan dat het dreigt te stagneren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren vóór de voorjaarsnota? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De verviervoudiging van het aantal overvallen in Zuid-Limburg |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fors meer gewapende overvallen Zuid-Limburg» op de website van Dagblad de Limburger op 21 februari 2011?1
Ja.
Hoeveel van de overvallen die de laatste drie jaren zijn gepleegd, zijn opgelost? Welke dadergroepen waren verantwoordelijk voor deze criminaliteit?
De oplossingspercentages van overvallen in Limburg-Zuid zijn volgens het korps tot op heden: 17% in 2008, 25% in 2009 en 30% in 2010.
Op 9 februari 2011 heb ik het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit naar uw Kamer gestuurd. Als bijlage heb ik het onderzoek «Overvallen in Nederland» meegestuurd, waarin vele aspecten van de overvalproblematiek en de aanpak ervan de revue passeren (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 305, bijlage 99524). Professor Fijnaut c.s. beschrijven in dit onderzoek ook de dadergroep en concluderen dat deze voor het overgrote deel bestaat uit mannen. De leeftijd van de helft van de overvallers wordt geschat tussen de 20 en 30 jaar, een kwart op 20 jaar of jonger, en circa 15% ouder dan 30 jaar. Verdachten van overvallen zijn doorgaans goede bekenden van de politie, het gaat vaak niet om een instapdelict. Ruim 80% heeft criminele antecedenten; in de meeste gevallen gaat het daarbij om vermogensdelicten.
Spelen de grensligging van het gebied en de grensoverschrijdende drugshandel mee in de snelle toename van deze overvallen? Zo ja, wat betekent dit voor de politiesterkte die in deze regio nodig is? Zo nee, waarop baseert u die conclusie?
Het korps Limburg-Zuid heeft mij meegedeeld dat uit de onderzoeken naar de recente overvallen niet is gebleken dat de grensligging of grensoverschrijdende drugshandel daarin een rol speelden.
Wat zijn de gevolgen van de beoogde herverdeling van het politiebudget op de politiesterkte in Zuid-Limburg?
Ik neem binnenkort een besluit over het te herijken budgetverdeelsysteem, waarna verdere uitwerking zal plaatsvinden. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om Zuid-Limburg extra ondersteuning te bieden bij het bestrijden van deze ernstige criminaliteit, zoals u ook de autoriteiten in Brabant ondersteunt? Zo ja, op welke wijze wilt u helpen? Zo nee, waarom niet?
De Task Force Brabant waar in de vraag op wordt gedoeld is opgericht omdat sprake bleek van een structurele en hardnekkige problematiek in de Brabantse regio op het gebied van de drugsgerelateerde georganiseerde criminaliteit. Het lokale bestuur heeft mij daarom verzocht de aanpak hiervan te ondersteunen.
De situatie ten aanzien van de overvallen in Limburg-Zuid is hiermee niet vergelijkbaar. De overvallenproblematiek laat fluctuaties zien, die niet altijd zijn toe te schrijven aan duidelijke oorzaken. Een toename die zich gedurende een aantal maanden voordoet, kan een paar maanden later weer ingezakt zijn. Dat neemt niet weg dat er ook ten aanzien van overvallen enkele regio’s te onderscheiden zijn waar de problematiek over een langere periode bezien ernstiger is. Deze krijgen dan ook extra aandacht in het kader van het eerdergenoemde Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit. Limburg-Zuid behoort niet tot deze regio’s. Mocht de problematiek in Limburg-Zuid echter toch bestendig blijken, dan kan extra aandacht voor deze regio gerechtvaardigd zijn.
Zoals in het Actieprogramma is beschreven, komt er in ieder geval in elke regio een vast politieteam voor de aanpak van overvallen en ook het Openbaar Ministerie richt op de regioparketten speciale «high impact crime» teams in voor de aanpak van dit type delicten.
Welke overvalmethoden worden gebruikt? Speelt vervoer een belangrijke rol bij deze overvallen?
Uit het eerdergenoemde onderzoek van Fijnaut c.s. blijkt dat zo’n vier op de tien overvallen wordt gepleegd in de detailhandel, een kwart op particulieren, circa 14% in de horeca en 12% tijdens transport. In de afgelopen tien jaar is sprake van een stijging van overvallen op woningen.
Analyse van de beschikbare bronnen wijst uit dat het aandeel hit-and-run (impulsieve, weinig voorbereide) overvallen in de afgelopen tien jaar niet substantieel is veranderd.
Bij overvallen is per definitie sprake van het gebruik van geweld. In zo’n 55% van de gevallen gaat het om enige vorm van fysiek geweld. In 35% tot 45% betreft het verbale bedreiging van het slachtoffer. Vooral overvallen op woningen zijn erg gewelddadig: in 80% tot 85% van de gevallen wordt fysiek geweld gebruikt.
In bijna de helft van de overvallen wordt ten minste één (hand)vuurwapen gebruikt. In 20% tot 25% van de gevallen is er sprake van een slag- of steekwapen. Bij zo’n 15% – meestal bij overvallen op straat, gericht op taxichauffeurs, particuliere waardetransport en maaltijdbezorgers – wordt geen wapen gebruikt. Sinds 2006 is het aantal overvallen gepleegd met een vuurwapen sterk toegenomen (met 77%).
Volgens de «routine-activiteit-theorie» plegen mensen vooral delicten in de omgeving waar ze regelmatig verblijven, zoals in de eigen woonbuurt of in de buurt waar vrienden of kennissen wonen. Dat geldt ook voor veel overvallers: gemiddeld wordt 70% van de overvallen in de eigen regio gepleegd. Mobiliteit blijkt ook samen te hangen met de criminele carrière. Naarmate het aantal antecedenten toeneemt, groeit ook de kans dat een overval buiten de eigen regio wordt gepleegd. Grosso modo geldt dat overvallen die verder van huis zijn gepleegd, vaker professioneel van karakter zijn. Mobiliteit impliceert dat overvallers zich verplaatsen naar de plaats van de overval en na afloop vluchten, al dan niet gebruik makend van een vervoermiddel.
Deelt u de mening dat de daders van deze overvallen op een slimme, effectieve manier gestraft moeten worden? Zo ja, kan aan deze daders als aanvullende straf de rijbevoegdheid voor langere tijd, vijf of tien jaar, ontnomen worden waarna opnieuw rijexamen gedaan moet doen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken? Zo ja, wilt u het Openbaar Ministerie vragen een dergelijke aanvullende straf te eisen?
Overvalcriminaliteit moet stevig aangepakt worden. De pakkans moet omhoog en het aantal overvallen dat wordt gepleegd moet omlaag. Daarom heb ik de uitvoering van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit tot een van mijn prioriteiten benoemd. Om grip te houden op recidiverende daders is verder in het Actieprogramma aangekondigd dat wordt bezien of andere vormen van toezicht en het vorderen van voorwaarden door het Openbaar Ministerie, zoals een locatieverbod in combinatie met elektronisch toezicht, nuttig kunnen zijn om herhaling te voorkomen.
De rechter kan een ontzegging van de rijbevoegdheid nu al opleggen bij delicten op basis van de Wegenverkeerswet. Voor het opleggen van een dergelijke bijkomende straf in andere gevallen is een afzonderlijke wettelijke basis nodig. Ik ben vooralsnog niet van plan om wetgeving te initiëren die dit mogelijk zou maken omdat ik twijfel aan de effectiviteit van een dergelijke maatregel. Bovendien moet een (bijkomende) straf relatie hebben met het delict. In dit geval zie ik die relatie niet.
Overigens is het zo dat voertuigen die overvallers of straatrovers (bij de voorbereiding) gebruiken in beslag kunnen worden genomen en door de rechter verbeurd kunnen worden verklaard.
Een Verklaring omtrent gedrag in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat een veroordeelde zedendelinquent in de zorg werkt, terwijl tot aan de Raad van State is bepaald dat er geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kan worden afgegeven?1
Ik vind het de verantwoordelijkheid van iedere werkgever om na te gaan of een werknemer of iemand die hij inhuurt, geschikt is voor zijn werk. Dit geldt zeer zeker ook in de zorg. De werkgever heeft een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van de van hem en zijn medewerkers afhankelijke cliënten. Hij dient te allen tijde te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en een veilige omgeving voor zijn cliënten. Een zorgaanbieder die een veroordeelde zedendelinquent aanneemt, neemt daarmee grote risico’s en neemt een zware verantwoordelijkheid op zich. Gaat de werkgever dergelijke risico’s aan en komt daardoor de kwaliteit of veiligheid van de zorg in het geding, dan komt de inspectie in actie.
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op dit moment in de Tweede Kamer ligt, is deze verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder benadrukt door in artikel 2, derde lid, zorgbreed (cure en care) te regelen dat een zorgaanbieder, alvorens hij iemand voor zich laat werken, moet nagaan hoe deze persoon in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan afhankelijk van de te verrichten taken en de te verlenen zorg met zich brengen dat de werkgever van de kandidaat-medewerker verlangt dat deze een verklaring omtrent het gedrag overlegt en dat de werkgever zijn beslissing om betrokkene in dienst te nemen mede op basis daarvan neemt. Deze afweging blijft te allen tijde een zaak van de werkgever.
Wat is uw oordeel over de werkgever die geen maatregelen neemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel voor een verplicht VOG in de zorg tegemoet zien?2
Zoals de staatssecretaris in de Houtskoolschets van 17 januari 2011 heeft vermeld, is de verplichte VOG voor de AWBZ-zorg een onderdeel van de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen die naar verwachting medio dit jaar naar de Tweede Kamer wordt gezonden. Een bredere verplichtstelling (ook in de cure) wordt door mij momenteel voorbereid in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz). Ik wil naast de bestaande verplichting uit de Wcz, waarin ik de zorgaanbieder verplicht tot een onderzoek naar het functioneren in het verleden, een verplichte VOG. Ik zal de Wcz hierop aanpassen.
Hoe zal de maatregel uitwerken, wanneer blijkt dat een werkgever niet vraagt om een VOG? Is deze dan strafbaar, of is het een individuele maatregel die betrekking heeft op de werknemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een verplichte VOG en een verplicht onderzoek naar iemands antecedenten (zoals in de Wcz vervat) zullen een bijdrage moeten leveren aan het verminderen van mishandeling en seksueel misbruik in de zorg door zorgverleners. De inspectie zal het toezicht hierop meenemen in haar reguliere kwaliteitstoezicht. Dit alles neemt overigens niet weg dat de inspectie jegens de individuele beroepsbeoefenaar die over de schreef gaat, stappen kan ondernemen en indien zij daartoe aanleiding ziet een procedure voor de tuchtrechter kan starten en in ernstige gevallen aangifte kan doen bij het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid in deze kwestie persoonlijk contact op te nemen met de werkgever om te verzoeken het voorzorgsprincipe toe te passen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het gedrag van werknemers in de zorg ligt bij de werkgever. Het is aan de werkgever om de zorg zo te organiseren dat dit soort risico’s wordt uitgesloten. Ook de inspectie heeft niet de bevoegdheid een zedendelinquent te verbieden in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie houdt wel de beroepsbeoefenaar in de gaten en zal bij recidive een tuchtzaak starten en/of aangifte doen bij het Openbaar Ministerie om ervoor te zorgen dat de beroepsbeoefenaar niet meer als zorgverlener mag werken. Als de rechter daartoe niet heeft besloten kan een veroordeelde na zijn straf weer in de zorg aan de slag. Ik vind het van belang dat zo’n achtergrond bij de sollicitatie direct helder is zodat de werkgever zelf een afweging kan maken. Daarom wil ik een verplichte VOG voor de werknemer. Het is aan de rechterlijke macht om te verbieden dat iemand (nog) in de zorg werkt.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de hoogte van meer van dit soort gelijke situaties? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
De inspectie is bekend met enkele gevallen van beroepsbeoefenaren die veroordeeld zijn wegens een strafbaar feit. De inspectie kan het zo iemand niet verbieden om in de zorg te werken. Dat kan alleen de rechter. De inspectie kan alleen bij BIG-geregistreerde zorgverleners die aantoonbaar acuut gevaar voor de patiënt opleveren, een bevel opleggen. Als de inspectie een zorgverlener die seksueel misbruik pleegt of heeft gepleegd, op het spoor komt (door bijvoorbeeld een melding, tuchtuitspraak of uitspraak van de strafrechter), zal zij de betrokken zorgverlener altijd op kantoor ontbieden om te horen wat diens toekomstplannen zijn. Dit met als doel de veiligheid van patiënten zoveel mogelijk te garanderen.
Erkent u dat in de zorg het gemakkelijk is, ook al wordt er in teamverband gewerkt, om je als professional af te zonderen met een patiënt/bewoner/cliënt? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de IGZ? Zo neen, waarom niet?
Het is inderdaad nooit uit te sluiten dat er in de zorg een situatie kan voorkomen waarin een professional zich met een patiënt kan afzonderen. Omdat thans nog geen sprake is van een verplichte VOG en het niet de taak is van de inspectie om op de stoel te gaan zitten van de werkgever kon de inspectie niet anders dan de verantwoordelijkheid van de werkgever én de beroepsbeoefenaar benadrukken en adviseren over de noodzakelijke voorwaarden waaronder het werk moest plaatsvinden, in dit geval het werken in teamverband met controle en intervisie. De inspectie beperkte zo de handelingsvrijheid. In de huidige situatie heeft de inspectie weinig andere mogelijkheden. Ik wil dat aanpassen door een VOG verplicht te stellen, ook in de cure. Wanneer er wel een VOG verplicht is kan de inspectie meer doen dan alleen adviseren. Dit betekent echter niet dat alle risico’s zijn uitgesloten.
Ingediende moties over het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Heeft u de op 17 februari 2011 ingediende moties1 maar half gelezen of heeft u bewust woorden weggelaten om deze moties eenvoudiger te kunnen ontraden?2,3
Dat is niet het geval.
Bent u bereid alsnog inhoudelijk, maar dan zorgvuldig, te reageren op de ingediende moties 32 317, nrs. 38 en 39 over het Europees Arrestatiebevel? Zo nee, waarom niet?
Tengevolge van het door de Kamer gehanteerde kerstregime was de vragenstelster niet in de gelegenheid om een toelichting te geven op motie nr. 38. In mijn noodzakelijkerwijs korte reactie ben ik ingegaan op de wijze van toetsing door de rechtbank Amsterdam en heb ik aangegeven, dat voor zover met een inhoudelijke toetsing een onderzoek van de bewijsmiddelen werd bedoeld, ik mij daarvoor niet zal inzetten. De vragenstelster geeft in deze vraag aan wat naar haar mening met inhoudelijke toetsing is bedoeld, te weten een onderzoek naar de juistheid van de beschuldiging. Deze uitleg van inhoudelijke toetsing wijkt niet wezenlijk af van wat ik in mijn reactie op de motie een onderzoek van de bewijsmiddelen heb genoemd. Ik zie dan ook geen aanleiding mijn standpunt te wijzigen. Ik wijs er nog op dat in het Europese uitleveringsrecht reeds in 1957, bij de totstandkoming van het verdrag over uitlevering van de Raad van Europa, een dergelijke inhoudelijke toetsing is afgeschaft. De invoering van het Europees Arrestatiebevel (EAB) heeft op dit punt dus niet tot een wijziging geleid. Integendeel, het bevestigt een al meer dan 50 jaren bestaande praktijk.
Waar haalt u de stelling vandaan dat de rechter niet toetst2 terwijl de motie uitdrukkelijk spreekt over inhoudelijke toetsing, waarmee natuurlijk bedoeld wordt dat op grond van het Europees Arrestatiebevel Nederlanders kunnen worden overgeleverd aan een andere lidstaat zonder dat de Nederlandse rechter inhoudelijk een oordeel velt of standpunt inneemt over de juistheid van de beschuldiging?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedoelde u precies met uw uitspraak» de rechtbank Amsterdam toetst wel degelijk, en uitgebreid.»?2 Kunt u dit uitvoerig toelichten?
Ter nadere toelichting op mijn opmerking dat de rechtbank uitgebreid toetst, wijs ik op het feit dat de rechtbank bij elk EAB zorgvuldig onderzoekt of een van de weigeringsgronden van toepassing is. Uit de uitspraken van de rechtbank blijkt verder dat ook aan andere verweren aandacht wordt besteed, zelfs als deze zich buiten het wettelijk toetsingskader bewegen. Ik verwijs naar de gepubliceerde uitspraken van de internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam. Ik noem daarvan bij wijze van voorbeeld, de uitspraak van 22 oktober 2010, LJN BO 1 448, waarin de rechtbank zeer uitvoerig motiveert waarom klachten over het Poolse gevangeniswezen niet een schending van artikel 3 EVRM opleveren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BO1448). Eveneens verwijs ik naar de uitspraak van 17 september 2010 in de zaak waarvoor de vragenstelster eerder mijn aandacht heeft gevraagd, waarin de rechtbank zeer uitvoerig ingaat op de kwestie van de verjaring en op andere gevoerde verweren (www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BN8264).
Waarom bent u niet ingegaan op het verzoek te zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat er een breder toetsingskader voor de Internationale Rechtshulpkamer komt voor EAB-verzoeken, waarmee bijvoorbeeld ook wordt gedoeld op detentieomstandigheden, ernst van het strafbare feit en mogelijke alternatieven (zoals videoverhoor) voor overlevering? Verandert deze toelichting uw oordeel over deze motie?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de in het antwoord op vraag 4 geciteerde uitspraken blijkt, worden door de rechtbank de detentieomstandigheden in ogenschouw genomen in het licht van een gevoerd (EVRM-)verweer en wordt door de rechtbank eveneens aandacht besteed aan verweren omtrent vermeende bagatelfeiten. Wat betreft het hanteren van mogelijke alternatieven voor een EAB, merk ik op dat een toetsing op dat punt niet door het kaderbesluit is voorzien en dientengevolge ook niet kan worden geïntroduceerd in de nationale wetgeving.
Dit laat evenwel onverlet dat ik oog heb voor de wenselijkheid om op Europees niveau verder te werken aan het ontwikkelen van andere vormen van samenwerking. Tegen deze achtergrond heb ik de met algemene stemmen aangenomen motie van het lid Recourt c.s. (32317, nr. 36 dan ook aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid. Zoals ik eerder te kennen heb gegeven, wordt in het tussen de Nederlandse en de Poolse justitiële autoriteiten gevoerde en nog te voeren overleg ook gesproken over alternatieven voor een EAB. Bovendien vinden momenteel in Brussel onderhandelingen plaats over de ontwerprichtlijn betreffende het Europees onderzoeksbevel. In het BNC-fiche over deze richtlijn, dat aan de Kamer is overgelegd, wordt onder meer het volgende opgemerkt: «Ter stimulering van de strafrechtelijke samenwerking in Europa is het van belang dat wordt gezocht naar aanvulling van de bestaande vormen van samenwerking. Nederland heeft tijdens de evaluatie van de Nederlandse praktijk van behandeling van het Europees aanhoudingsbevel, aandacht gevraagd voor een betere regeling van het verhoor o.a. per videoconferentie van verdachten door de justitiële autoriteiten van een andere lidstaat, als mogelijk alternatief voor hun overlevering.» (Kamerstukken II 2009–2010, 22 112, nr. 1044). Het bovenstaande noch de door vragenstelster gegeven toelichting geven mij aanleiding tot wijziging van mijn standpunt over de motie.
Bent u het eens met de tweede overweging van de motie met volgnummer 32 317, nr. 39 dat de zorgen van advocaten en stichtingen die zich bezighouden met het monitoren van het Europees Arrestatiebevel ten aanzien van een eerlijke rechtsgang en de omstandigheden van detentie in een aantal lidstaten serieus dienen te worden genomen? Zo nee, waarom niet? Wat bedoelde u met uw opmerking dat de aangevoerde omstandigheden niet overeenkomen met de werkelijkheid?3
De vragenstelster refereert in de tweede overweging, naar ik aanneem, aan onder meer de zorgen die worden verwoord in de brief van 14 februari 2011 van Euromos aan de Vaste Commissie voor Veiligheid en Justitie. Ik heb in het algemeen overleg over de JBZ-raad van 17 februari 2011 al aangegeven dat de brief mij niet erg overtuigde. De toonzetting kan zeker als stellig worden gekwalificeerd, maar de feitelijke onderbouwing daarentegen als mager. Uit het antwoord op voorgaande vragen blijkt ook dat de opmerkingen in die brief over gebrek aan toetsing niet met de feiten overeenstemmen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er ook bij de Europese commissie besef bestaat van de noodzaak tot verbetering van de praktijk van het Europees Arrestatiebevel, mede gelet op de uitlatingen van commissaris Reding in haar brief van 19 november 2010? Welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen? Bent u bereid hierover contact op te nemen met deze Eurocommissaris of u anderszins op de hoogte te stellen van de zorgen die hierover ook bij de Europese Commissie leven en de mogelijkheden tot verbetering te bespreken?
Commissaris Reding schrijft haar brief van 19 november 2010 aan Fair Trials International, in antwoord op een aan haar gerichte eerdere brief van die organisatie. Commissaris Reding maakt daarin een aantal opmerkingen over het EAB, verwijst naar voorstellen over procedurele rechten van de Commissie en kondigt een evaluatierapport en een mededeling aan. Deze aangelegenheden vormden nog geen onderwerp van beraadslaging in de Raad. Het in haar brief aangekondigde rapport en de mededelingen van de Commissie zijn tot op heden niet verschenen. Ik zal bij gelegenheid van de volgende vergadering van de Raad bij Commissaris Reding navraag doen naar de stand van zaken.
Wanneer de overleveringsrechter besluit dat een persoon overgeleverd mag worden, zit er dan geen enkele marge in de termijn waarop de overlevering daadwerkelijk geëffectueerd zal worden, mede gelet op het feit dat de overleveringswet consequent spreekt over het al dan niet «toestaan» van de overlevering door de rechtbank? Brengt het gebruik van het woord «toestaan» niet met zich mee dat de overlevering niet direct de volgende dag uitgevoerd «moet» worden? Zo nee, bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat hier meer ruimte komt om overleveringen die mogelijk in strijd komen met het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) tijdelijk niet met de grootste spoed te effectueren? Zo nee, waarom niet? Ik ontraad ook de aanneming van de tweede motie van mevrouw Gesthuizen, op stuk nr. 39. De regering kan geen rechterlijke beslissing opschorten. Zij is daartoe gewoon niet bevoegd. De wet kent deze opschortingsbevoegdheid niet en dus kan ook het Openbaar Ministerie dat niet doen. Subsidiair zeg ik dat er geen reden toe is. De aangevoerde omstandigheden komen niet overeen met de werkelijkheid.»
Zowel het kaderbesluit betreffende het EAB als (in navolging daarvan) de Overleveringswet stellen termijnen aan de feitelijke overlevering, nadat de rechtbank heeft beslist tot overlevering. Ik verwijs naar artikel 23 van het kaderbesluit en artikel 35 van de Overleveringswet. Daaruit blijkt dat de feitelijke overlevering niet later dan tien dagen na de uitspraak van de rechtbank dient plaats te vinden. In het tweede en derde lid zijn de zeer beperkte uitzonderingen op die regel verwoord.
Met betrekking tot overleveringen die mogelijk in strijd komen met het EVRM, merk ik op dat strijd met het EVRM in de regel al aan de orde zal worden gesteld bij de behandeling van het EAB door de rechtbank. De rechtbank zal het ter zake gevoerde verweer betrekken bij zijn beslissing. Staat de rechtbank de overlevering toe, dan is er geen reden tot uitstel van de feitelijke overlevering. Indien de opgeëiste persoon vervolgens een klacht indient bij het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM), kan hij het Hof verzoeken om een interim maatregel te gelasten, waarna het Hof een beslissing neemt over het verzoek. In de zaak waarvoor de heer Van der Steur in zijn vragen van 24 december 2010, nr. 2010Z201060, aandacht vroeg, is een klacht tegen Nederland ingediend, maar heeft het EHRM het verzoek om een interim-maatregel afgewezen.
De uitspraken van theoloog en dichter Huub Oosterhuis over de inhoud van de kersttoespraak van H.M. de Koningin |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten1 dat H.M. de Koningin naar zeggen van de theoloog en dichter Huub Oosterhuis in haar kersttoespraak van 2010 allerlei dingen niet heeft kunnen zeggen die ze wel had willen zeggen vanwege een interventie van de PVV en/of de heer Wilders? Zo ja, kloppen deze berichten?
Hoe groot is op dit moment volgens u de uitingsvrijheid van de koningin?
Zijn er na uw aantreden afspraken gemaakt tussen u en H.M. de Koningin over de mate van uitingsvrijheid van H.M. de Koningin, leden van het Koninklijk Huis en van de koninklijke familie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke ruimte gunt u H.M. de Koningin om in gevallen waarin uw staatsrechtelijke verantwoordelijkheden zich minder doen gelden, bijvoorbeeld in het geval van de persoonlijk getinte kersttoespraken, haar eigen opvattingen publiekelijk te formuleren?
In hoeverre bent u bereid H.M. de Koningin publiekelijke ruimte te bieden voor haar eigen opvattingen? Maakt het daarbij verschil of haar opvattingen al dan niet stroken met de uwe of die van de PVV? En hoe verhoudt zich dit tot de aan eenieder in de Grondwet en mensenrechtenverdragen toegekende uitingsvrijheden?
Bent u van mening dat een louter ceremonieel koningschap welbeschouwd een betere oplossing is, omdat het staatshoofd dan op eigen gezag zijn of haar toespraken kan vormgeven zonder dat uw ministeriële verantwoordelijkheden direct geactiveerd zullen worden?
De BSE-crisis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «BSE-bron diermeel toch weer in veevoer»?1
Deelt u de mening dat de BSE-crisis één van de grootste landbouwcrises is uit de Neerlandse geschiedenis en dat veehouders zoveel mogelijk risico’s op nieuwe besmetting moeten kunnen uitsluiten?
Ja.
Mocht de Europese Commissie bezwijken onder de druk van Polen, beschikt Nederland dan over een ontsnappingsclausule om het verbod op diermeel in stand te houden? Zo ja, bent u bereid om dit ten uitvoer te brengen?
Er is geen sprake van dat de Europese Commissie zal bezwijken onder de druk van Polen.
Anders dan de titel van het desbetreffende artikel vermeldt, is er geen sprake van dat diermeel, dat mogelijkerwijs BSE-prionen bevat, weer in diervoer verwerkt zal gaan worden. Het voorstel van Polen betrof uitsluitend de mogelijkheid om diermeel op basis van slachtafval van voor menselijke consumptie goedgekeurde varkens in pluimveevoeders te verwerken en vice versa.
Dit beantwoordt aan het algemeen aanvaarde beginsel dat er geen diermelen afkomstig van herkauwers in diervoeders mogen worden verwerkt en dat dieren niet gedwongen mogen worden tot kannibalisme.
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA noemde het risico ervan verwaarloosbaar. Ik wil verwijzen naar mijn antwoorden van 7 december 2010 op inhoudelijke vragen uit de Eerste Kamer (EK, 32 570, nr. A).
Bent u bereid om bij de Europese Commissie de gevaren van dit mogelijke besluit uit te leggen, zodat Nederland niet onder druk komt te staan als omringende landen wel overgaan tot het voeren met diermeel?
Het eventuele gevaar zit in het mogelijke misbruik van niet toegestaan diermeel of eventuele verontreinigingen van diervoeders met resten van niet toegelaten diermeel. Daarop kon tot nu toe niet goed worden gecontroleerd, maar recent zijn vorderingen gemaakt bij de ontwikkeling van de noodzakelijke analysemethoden voor gebruiksklare diervoeders. Voor de Europese Commissie is daarmee in beginsel de weg vrij om veilig diermeel weer toe te laten onder gelijktijdige eerbiediging van het anti-kannibalisme beginsel.
De PVV stelt tegenstander te zijn van het benutten van diermeel in diervoeders. Zoals ik in mijn antwoorden aan de Eerste Kamer aangaf, kent het benutten van diermeel echter vele voordelen. Gezien de grote hoeveelheden die het betreft, is het – mits omgeven door adequate waarborgen – een belangrijke stap in de verduurzaming van de Europese veehouderij.
Vinex-wijk getto van de toekomst |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vinex-wijk getto van de toekomst»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat deze wijken worden geteisterd door pesterijen, overlast, vuil en criminaliteit?
Ik deel de mening dat geen enkele wijk, of dat nu een Vinex-wijk is of een andere, geteisterd mag worden door pesterijen, overlast, vuil en criminaliteit.
Deelt u de mening dat de oplossing van dergelijke problemen niet ligt in het verstrekken van subsidies aan gemeenten die daar niets concreets mee doen? Bent u bereid onmiddellijk te stoppen met uitgeven van geld richting deze gemeenten?
Burgers en gemeenten hebben veel mogelijkheden om de leefbaarheid te verbeteren, ook zonder rijksgeld. De aanpak die is gekozen in de zogenoemde Ortega-gemeenten (voormalige groeikernen) is hiervan een voorbeeld. In mijn brief van 28 januari 2011 over de leefomgeving2 ga ik hier nader op in. Voor bepaalde maatregelen kan echter ook geld nodig zijn. De belangrijkste geldstroom van Rijk naar gemeenten is het Gemeentefonds. Daarin zitten tot en met 2014 ook middelen voor stedelijke vernieuwing (als decentralisatieuitkering). Gemeenten zetten dat geld in voor concrete doelen op het gebied van verbetering van het openbaar gebied, maatregelen ter verhoging van de veiligheid, of de aanpak van verpauperde woningen en gebouwen. Zie verder het antwoord op vraag 5 en 6 van de Kamervragen van de leden Voortman en Dibi (GroenLinks, 2011 Z03800).
Deelt u voorts de mening dat de oplossing van dergelijke problemen ook niet ligt in het plaatsen van speeltuinen en buurthuizen, maar juist in een «zero tolerance» beleid?
Zoals u weet is het versterken van de veiligheid en leefbaarheid in de buurt zowel voor kabinet als gemeenten een speerpunt. Overlast en criminaliteit worden de komende jaren extra stevig aangepakt, waar nodig zal daarbij een «zero tolerance»-beleid worden gevoerd. Een succesvol veiligheidsbeleid op lokaal niveau gaat evenwel verder en bestaat naar mijn overtuiging uit een goede combinatie van preventieve en repressieve maatregelen.
Kunt u een overzicht geven van de nationaliteiten van het straattuig dat in de betreffende wijken zorgen voor overlast en vandalisme?
Nee, ik heb geen inzicht in de nationaliteit van individuele bewoners van wijken in Nederlandse steden en dorpen. Voor het kabinet geldt dat iedereen die overlast of criminaliteit pleegt stevig aangepakt dient te worden.
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Marcouch (PvdA), ingezonden 23 februari 2011 (vraagnummer 2011Z03681).
Een reclamecampagne van de Vriendenloterij |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reclamecampagne van de VriendenLoterij waarbij sms’jes verstuurd worden waarin ontvangers verteld wordt dat ze in januari een prijs gewonnen hebben?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik inlichtingen ingewonnen bij de Vriendenloterij. De Vriendenloterij heeft mij meegedeeld een gratis SMS-bericht te versturen naar winnende deelnemers aan de Vriendenloterij.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over agressieve reclamecampagnes van de BankGiro Loterij?1
Ja.
Deelt u de mening dat ontvangers van de sms’jes met de tekst «Gefeliciteerd! U heeft in januari een prijs gewonnen in de VriendenLoterij. Ga naar VriendenLoterij.nl en zie wat u heeft gewonnen» en de website waarop vervolgens verwezen wordt naar een prijs van 1 miljoen euro in de waan gebracht worden dat zij dit geldbedrag gewonnen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Vriendenloterij heeft aangegeven dat winnende deelnemers een sms-bericht ontvangen met de mededeling dat door hen een prijs is gewonnen. Deze SMS service kan desgewenst worden stopgezet door de deelnemer. Daarnaast heeft de Vriendenloterij aangegeven dat de bekendmaking van de winnaars van de trekking van januari deels gelijk liep met een reclamecampagne van de Vriendenloterij op haar website. Daardoor is wellicht de indruk gewekt dat via sms-berichten nieuwe deelnemers werden geworven. De Vriendenloterij heeft mij laten weten haar website inmiddels te hebben aangepast.
De Nederlandse kansspelvergunninghouders hebben op grond van de hun verleende vergunning een zorgplicht om op evenwichtige wijze vorm te geven aan hun wervings- en reclameactiviteiten. Aan die zorgplicht hebben zij invulling gegeven door middel van de Gedrags- en reclamecode kansspelen. Op de naleving van de reclamecode kansspelen wordt toegezien door de Reclame Code Commissie (RCC). Het is dan ook primair aan de RCC om te beoordelen of deze campagne onder artikel II.3 van de reclamecode kansspelen valt.
Deelt u de mening dat hier sprake is van misleiding van de consument en het buitensporig stimuleren van deelname aan kansspelen, daar na bezoek aan bovengenoemde website blijkt dat ontvangers van deze sms’jes slechts kaartjes voor Duinrel of een abonnement op een tijdschrift gewonnen hebben maar voor de prijs van 1 miljoen euro extra loten dienen te bestellen? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze campagne onder de Reclamecode voor Kansspelen valt en in strijd is met Artikel II.3 van deze code, waarin staat dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn, met name niet met betrekking tot de eigenschappen van of kansen op het winnen van een prijs bij de aangeboden kansspelen? Zo ja, welke consequenties heeft dit volgens u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er op basis van de gedrags- en reclamecode voor kansspelen om op te treden tegen de VriendenLoterij om een einde te maken aan dergelijke misleidende campagnes? In hoeverre acht u het wenselijk en waarschijnlijk dat er in deze gebruik gemaakt gaat worden van deze mogelijkheden?
Het staat een ieder vrij om een klacht in te dienen tegen een reclame-uiting bij de RCC. Indien de beoordeling en uitspraak van de RCC daartoe aanleiding geeft, kan ik de Vriendenloterij op grond van de haar verleende vergunning een aanwijzing over haar wervings- en reclameactiviteiten geven, na daarover het College van toezicht op de kansspelen te hebben gehoord. Gezien de momenteel beschikbare gegevens over het karakter van onderhavige SMS service acht ik het niet opportuun hier in deze gebruik van te maken.
De voorgestelde wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit2, welke momenteel aanhangig is bij uw Kamer, biedt mij de mogelijkheid bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen met betrekking tot wervings- en reclameactiviteiten.
Carpoolplaatsen langs de A27 |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat de carpoolplaatsen Sleeuwijk Tol Oost, Sleeuwijk Tol West en Hank langs de rijksweg A27 elke dag al vroeg in de ochtendspits vol staan?
Ja. De carpoolplaatsen op Sleeuwijk Tol Oost, Sleeuwijk Tol West en Hank staan rond zes uur vol.
Deelt u de mening dat meer parkeerplaatsen op deze locaties kunnen bijdragen aan het verminderen van de filedruk op de brug bij Gorinchem en het stimuleren van het Openbaar Vervoer op de corridor Breda–Utrecht?
Ik ben verheugd dat er veel gebruik wordt gemaakt van de betreffende carpoolplaatsen. Echter, gezien het grote aantal voertuigen dat dagelijks in de spits op dit weggedeelte rijdt, zijn naast carpoolplaatsen ook andere maatregelen nodig om de filedruk te verminderen. Daarom wordt onderzocht of het mogelijk is het betreffende weggedeelte de komende jaren te verbreden.
Bent u bereid de capaciteit van deze carpoolplaatsen op korte termijn aan te passen aan de vraag?
Zie voor tijdelijke maatregelen het antwoord op vraag 4. Als structurele oplossing zet ik in op verbreding van de weg. Na openstelling van de weg kan ik bezien of extra permanente carpoolplaatsen nog nodig zijn.
Bent u bereid extra carpoolplaatsen te realiseren, gezien de jarenlange overlast die ontstaat door de werkzaamheden ter verbreding van de rijksweg A27?
De maatregelen die genomen worden om de overlast die ontstaat door de wegwerkzaamheden te beperken worden later bepaald. Voor- en nadelen van de mogelijk te nemen maatregelen worden in samenwerking met de lokale overheden afgewogen. In een integraal plan zullen de maatregelen worden vastgelegd, die de doorstroming op de A27 tijdens de werkzaamheden bevorderen. Tijdelijke carpoolplaatsen kunnen daar onderdeel van uitmaken.
Beschikt u over een overzicht van de bezettingsgraden van carpoolplaatsen langs de Nederlandse snelwegen? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid een dergelijk overzicht te maken?
Het overgrote deel van de carpoolplaatsen is in beheer bij decentrale wegbeheerders. Ik beschik daarom niet over een dergelijk overzicht. Ik zal in een brief over het plan Beter Benutten nader terugkomen op het optimaal benutten van de weg, waaronder carpoolplaatsen.
Bent u bereid in uw komende besluit over de verbreding van de brug bij Gorinchem een ruimtelijke reservering in de middenberm te maken voor een spoorlijn Breda-Utrecht, om zo in de toekomst honderden miljoenen te besparen op de eventuele aanleg van deze spoorlijn?
In het BO-MIRT in mei 2010 is de afspraak gemaakt, dat de provincie Noord-Brabant een ontwerpstudie naar het «niet onmogelijk maken» van een mogelijk toekomstige spoorlijn A27 Breda–Utrecht maakt. Hierbij wordt ook gekeken naar synergievoordelen bij de brug van Gorinchem. Dit onderzoek geeft invulling aan de motie, die in de Tweede Kamer over dit onderwerp is aangenomen. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af en zal dit meewegen in mijn besluit.
De acceptatie van homo's in de sportwereld |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Accepteer homo’s in de voetbalsport»1 en de initiatieven www.sportersweb-gelijkspelen.nl en www.alliantie-gelijkspelen.nl?
Dit kabinet stelt zich borg voor de emancipatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen (lhbt-ers). Het is van belang dat lhbt-ers in alle levensdomeinen (werk, onderwijs, ouderenzorg, sport) kunnen zijn wie ze zijn. Het is echter nog niet vanzelfsprekend dat lhbt-ers in de sport veilig uit de kast kunnen komen, getuige ook het artikel in het Algemeen Dagblad. Daarom ondersteunt het kabinet sinds 2008 de Gay Straight Alliantie Gelijkspelen. Maatschappelijke organisaties waaronder NOC*NSF, de Nederlandse Sport Alliantie, Stichting Homosport Nederland, de John Blankenstein Foundation, Movisie en het COC zetten zich samen in om de sociale acceptatie van lhbt-ers in hun eigen achterban en in de sport in den brede te vergroten. De alliantie richt zich op alle sporten en dus ook op de voetbalsport.
Gaat u de budgetten voor de homo-hetero alliantiesport «Gelijkspelen» continueren en versterken? Zo ja, hoeveel middelen gaat u hiervoor reserveren? Zo nee, waarom niet?
De ondersteuning van de huidige Alliantie Gelijkspelen loopt tot eind 2011. Het kabinet is bereid een vervolg op deze alliantie te ondersteunen. Daarom zijn wij op dit moment in gesprek met de partners uit de alliantie om te bezien of zij ná 2011 wederom een rol kunnen en willen spelen in een Gay Straight Alliantie in de sport. In dit gesprek komt ook aan de orde welke doelstellingen gehaald kunnen worden en op welke thema’s moet worden ingezet.
Bent u bereid beleid te ontwikkelen om homofobie in de sportwereld te bestrijden en de acceptatie van homoseksualiteit in de sport te ondersteunen? Zo ja, op welke termijn gaat u hiermee aan de slag? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en vraag 2.
Inbeslagname servers door Stichting Brein |
|
Joost Taverne (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Inbeslagname servers door Brein illegaal»?1
Ja.
Klopt het dat Stichting Brein servers in beslag heeft genomen zonder gerechtelijk bevel?
Naar mij is gebleken, gaat het hier om servers van een derde die bij een provider waren ondergebracht. Stichting Brein heeft deze provider gesommeerd om de servers aan hen te overhandigen. De provider heeft aan deze sommatie voldaan. Volgens Stichting Brein is de sommatie gebaseerd op artikel 28 van de Auteurswet. Dit artikel geeft de bevoegdheid aan de auteursrechthebbende om roerende zaken, die in strijd met het aan hem toekomende auteursrecht zijn openbaar gemaakt of een niet geoorloofde verveelvoudiging vormen of die materialen of werktuigen zijn die voornamelijk bij de schepping of vervaardiging van deze zaken zijn gebruikt, als zijn eigendom op te eisen. In de situatie die door het aangehaalde bericht is beschreven, was daarom geen sprake van een beslaglegging.
Nadat de eigenaar van de servers met de afgifte van de servers bekend is geworden, heeft deze verzocht om beslaglegging met gerechtelijke bewaring. Dit verzoek is door de rechter op 18 februari 2011 toegewezen. Vervolgens heeft Stichting Brein beslag laten leggen op de servers die in gerechtelijke bewaring waren gesteld. Voor deze beslaglegging is door de rechter op 9 maart 2011 verlof gegeven. Het is tussen partijen in geschil of op basis van artikel 28 van de Auteurswet de afgifte van servers gevraagd kan worden van een derde die niet de eigenaar is. Ook is tussen partijen in geschil of Stichting Brein zich toegang heeft verschaft tot de servers. Het is in eerste instantie aan partijen om hier uit te komen. Zij kunnen hun geschil eventueel aan de rechter voorleggen die op basis van alle feiten en omstandigheden uitspraak zal doen.
Klopt het dat Stichting Brein zich vervolgens toegang heeft verschaft tot de servers, en dus ook de privé- en zakelijke administratie van de servereigenaar en alle content die voor derden op de servers stond?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Stichting Brein afgifte van de servers op basis van de auteurswet heeft gevorderd? Is Stichting Brein hiertoe bevoegd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen zal u in deze nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat met de Stichting Brein met deze handelswijze zich schuldig maakt aan een vorm van eigenrichting en bovendien de privacy van anderen schendt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen?
Op dit moment zijn de partijen nog met elkaar in gesprek. Komen zij hier onderling niet uit, dan kunnen zij hun geschil aan de rechter voorleggen die op basis van alle feiten en omstandigheden uitspraak zal doen. Auteursrechthebbenden hebben het recht om de handhaving van de aan hen toekomende rechten af te dwingen zolang zij binnen het kader van het recht opereren. Dit betekent ook dat handhaving zelf onder bepaalde omstandigheden onrechtmatig kan zijn en kan leiden tot een plicht om de daardoor geleden schade te vergoeden. In bepaalde omstandigheden kan er bovendien sprake zijn van een strafbaar feit. Ik ben van mening dat hiermee voldoende middelen beschikbaar zijn om tegen mogelijke onrechtmatigheden op te treden.