Terreurdreiging van Hezbollah |
|
|
|
Kent u het bericht dat Hezbollah de intentie heeft om het Westen aan te vallen om de aandacht af te leiden van een aanklacht van het Special Tribunal for Lebanon? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten?1
Ja. Omdat deze berichten niet verifieerbaar zijn gebleken door onafhankelijke bronnen, kan ik geen beoordeling geven over de juistheid en eventuele achtergronden ervan.
Is er een verhoogd dreigingsrisico voor Nederland als gastland voor het Special Tribunal for Lebanon?
Alle in Nederland gevestigde tribunalen, waaronder het Special Tribunal for Lebanon (STL) zijn ondergebracht in het stelsel «Bewaken en Beveiligen». In dit kader ontvangt de NCTb dreigingsinformatie van de MIVD, AIVD en KLPD. In het openbaar worden geen mededelingen gedaan ten aanzien van eventuele dreigingsrisico’s.
Kunt u een inschatting geven van de recente berichten over wapenopbouw door Hezbollah en de mogelijkheden om Europa met terroristische aanslagen te bedreigen?
Omdat deze berichten bij navraag niet verifieerbaar zijn gebleken door onafhankelijke bronnen, kan ik geen beoordeling geven over de juistheid en eventuele achtergronden ervan. Deze aanhoudende berichten rondom de bewapening van Hezbollah zijn wel zorgelijk en benadrukken het belang van voortgezette aandacht en waakzaamheid van de internationale gemeenschap.
Hoe beoordeelt u de internationale positie van Libanon in het licht van deze berichten?
De veiligheidssituatie van Libanon blijft precair. De internationale gemeenschap besteedt veel aandacht aan deze kwestie zoals blijkt uit de aanwezigheid van een grote VN-missie (UNIFIL) en van speciale gezanten belast met toezicht op de naleving van de verschillende VN-veiligheidsraadresoluties. Uiteindelijk is het aan de Libanese autoriteiten om de noodzakelijke voorzieningen te treffen ten behoeve van stabiliteit en vrede. De internationale gemeenschap staat hen daarin actief bij.
Verleent de door Hezbollah gesteunde formateur Mikati zijn volledige medewerking aan het Special Tribunal for Lebanon?
Formateur en inmiddels Premier Najib Mikati heeft consistent verklaard dat Libanon zich gehouden acht aan zijn internationale verplichtingen, waaronder volledige medewerking aan het Special Tribunal for Lebanon (STL). Hij streeft daartoe actief een oplossing tussen de diverse politieke facties in Libanon na.
Wanneer verwacht u een nieuwe regering in Libanon?
De nieuwe regering ontving op 7 juli jl. de goedkeuring van het Libanese parlement. Daarmee werd de regeringsverklaring aangenomen.
Deelt u de mening dat de dreiging van Hezbollah geen reden mag zijn om de aanklachten van het Special Tribunal for Lebanon te vertragen? Op welke termijn verwacht u dat de aanklachten bekend zullen worden?
Ja. Inmiddels heeft het STL bekendgemaakt de aanklachten, in verzegelde vorm, te hebben overhandigd aan de Libanese Procureur-Generaal.
Welke mogelijkheden zult u benutten om de internationale positie van Libanon te bespreken en het land te houden aan de internationale afspraken die zijn aangegaan?
Nederland is voorstander van een actieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de situatie van Libanon en draagt dat uit in EU en VN-verband.
Nederland heeft recent de zorgen over het onderwerp overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als Michael Williams, de speciaal gezant van de SGVN. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VNVR-res. 1 701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland blijft daarnaast waar mogelijk aandacht vragen voor het onderwerp. De Nederlandse ambassade in Washington stelt het onderwerp ondertussen geregeld aan de orde tijdens reguliere contacten met de Amerikaanse autoriteiten.
De NAVO-operatie in Libië |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Hoe verhoudt zich het dirigeren door Nederlandse Awacs en luchtmachtpersoneel van bommenwerpers naar hun gronddoelen tot het mandaat van de Nederlandse deelname aan de NAVO-operatie in Libië, dat deelname aan bombardementen niet toestaat?1
Het is om operationele redenen niet mogelijk om een actueel en volledig overzicht te geven van alle internationale militaire acties waaraan Nederland direct dan wel indirect een bijdrage aan heeft geleverd. Sinds 24 maart 2011 vergaart het Nederlandse F16 detachement informatie voor embargo operaties en de handhaving van de No-Fly-Zone. Deze informatie wordt vervolgens doorgezonden aan het Joint Forces Air Component Command te Izmir (JFACC), dat als hoofdkwartier voor de luchtoperaties van de NAVO fungeert. Sinds 26 maart 2011 levert ook de AWACS (waarbij ook Nederlanders deel uitmaken van de bemanning) informatie aan het JFACC. Het JFACC stuurt, na zorgvuldige afweging en gebaseerd op aangeleverde en beschikbare informatie, vliegtuigen aan voor inzet, ook tegen grondgebonden doelen. Daarbij fungeert de AWACS soms als tussenschakel, maar niet als opdrachtgevende eenheid. Nederlandse F-16´s kunnen, zoals gesteld in de aanvullende art 100 brief van 30 maart, worden ingezet voor inlichtingenvergaring, gebiedsbewaking en luchtruimverdediging en worden onder die noemer ook feitelijk ingezet ter bescherming van de vliegtuigen die de bombardementen uitvoeren en het vergaren van inlichtingen over gronddoelen. Nederlanders en Nederlandse eenheden voeren geen bombardementen op gronddoelen uit.
Kunt u een overzicht geven van alle internationale militaire acties, inclusief luchtbombardementen, waaraan Nederland direct dan wel indirect (bijvoorbeeld via het delen van informatie via Awacs of F-16’s) een bijdrage heeft geleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de NAVO-juristen inmiddels2 overeenstemming bereikt over Libië schreef u dat de NAVO-juristen het nog niet eens waren over de juiste interpretatie van het mandaat voor de NAVO-operatie zoals vastgelegd in de VN Veiligheidsraadresoluties? Zo ja, hoe luidt die met betrekking tot bombardementen, training van de opstandelingen en wapenleveranties? Zo nee, waarom niet?
Het is binnen de NAVO en tussen de lidstaten niet mogelijk gebleken om tot een eensluidende interpretatie te komen van de VN Veiligheidsraadresoluties wat betreft wapenleveranties. De Secretaris-Generaal van de NAVO heeft gesteld dat hij wapenleveranties aan de Libische oppositie geen taak voor de NAVO acht. De regering is het daarmee eens. Wel is er consensus binnen de NAVO dat bombardementen ter bescherming van de Libische burgerbevolking binnen het mandaat van de VN resoluties vallen. De vraag of training van opstandelingen binnen het mandaat van de VN resoluties valt is binnen de NAVO geen onderwerp van gesprek geweest omdat dit niet binnen het NAVO-mandaat voor Unified Protector valt. Enkele landen, waaronder ook NAVO-lidstaten, zijn op bilaterale basis overgegaan tot dergelijke activiteiten. Tenslotte merken wij op dat de uitleg van VN Veiligheidsraadresoluties allereerst de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad zelf is, en vervolgens van elke individuele VN-lidstaat.
Wanneer kan de Kamer de brief tegemoet zien die de minister van Defensie heeft toegezegd bij de behandeling van beide artikel 100-brieven over de Nederlandse bijdrage aan Libië, namelijk om de Kamer op korte termijn middels een brief te informeren over het overdragen en berechten van arrestanten in het kader van handhaving van het wapenembargo? Welke procedures worden momenteel gevolgd ten aanzien van het overdragen en berechten van verdachten?
Wij zullen deze maand een brief aan uw Kamer sturen over het overdragen en berechten van gevangen genomen personen in het kader van het handhaven van het wapenembargo. Tot nu toe zijn, voor zover bekend, geen personen overgedragen ter berechting wegens het schenden van het wapenembargo.
Kunt u de berichten bevestigen dat er wapens worden geleverd aan de Libische opstandelingen?1 Zijn deze wapens afkomstig van landen die deelnemen aan de NAVO-missie? Hoe verhouden deze wapenleveranties zich tot het wapenembargo?
Nee, wij beschikken niet over informatie die deze berichten bevestigt. Nederland is geen voorstander van dergelijke wapenleveranties. Dit standpunt hebben wij gedeeld met onze bondgenoten in de NAVO.
Kunt u de berichten bevestigen dat Libische opstandelingen buitenlandse training krijgen van onder andere Qatar? Vallen deze trainingen onder het NAVO-commando? Vallen zij binnen het mandaat van de VN Veiligheidsraad?
Bekend is dat een aantal landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Italië en Frankrijk training en advies bieden aan de Libische oppositie. Dit betreffen bilaterale initiatieven die niet vallen onder de NAVO-missie Unified Protector. Paragraaf vier van VN Veiligheidsraad resolutie 1973 biedt, naar het oordeel van de regering, VN lidstaten de ruimte om dergelijke bilaterale initiatieven te ontplooien teneinde de Libische burgerbevolking te beschermen.
In hoeverre deelt u de inschatting van de Franse en Britse ministers van Buitenlandse zaken dat de NAVO tekort schiet bij de bescherming van burgers in Libië en meer moet doen om de zware wapens van Gaddafi uit te schakelen die burgers bedreigen in de belegerde stad Misrata?3
Naar het oordeel van de regering doet de NAVO al het mogelijke binnen het mandaat om VN-resolutie 1973 uit te voeren en de Libische bevolking te beschermen. Tijdens de NAVO-bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken op 14 en 15 april jl. is bovendien unanieme steun uitgesproken voor de operatie tot nu toe, waarmee veel Libische burgers zijn gered. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze ministeriële per brief worden geïnformeerd. Tijdens deze bijeenkomst hebben zowel de NAVO als een aantal NAVO-lidstaten de aanwezige landen opgeroepen tot meer of andersoortige bijdragen, waaronder vliegtuigen die inzetbaar zijn voor de bestrijding van gronddoelen.
Valt zo’n intensivering van de NAVO-operatie naar uw opvatting binnen het mandaat van de missie?
Zoals bekend wordt de Nederlandse militaire bijdrage niet ingezet voor de bestrijding van gronddoelen. Een dergelijke intensivering van de Nederlandse inzet is onder het huidige mandaat van de Nederlandse missie niet mogelijk.
Hoe beoordeelt u de bemiddelingspogingen van de Afrikaanse Unie, die een staakt-het-vuren en onderhandelingen van de Overgangsraad met kolonel Gaddafi bepleit?
Nederland verwelkomt diplomatieke initiatieven die kunnen leiden tot het behalen van het doel van de VN resoluties, namelijk het veiligstellen van de Libische burgerbevolking. Betrokkenheid van landen en organisaties uit de regio is van belang. Uit het verloop van de bemiddelingspoging van de Afrikaanse Unie in Tripoli en Benghazi blijkt hoe belangrijk onderlinge coördinatie en afstemming van deze initiatieven is. Het is in het belang van Libië en de Libische bevolking dat de internationale gemeenschap ook in de toekomst in onderlinge afstemming zo transparant en efficiënt mogelijk opereert.
Welke inzet bepleit u in de Libië Contact Groep waarvan Nederland nu met België deel uit 10 maakt?
Inmiddels is sprake van Benelux-vertegenwoordiging bij de Contact Groep. Nederland en België vervullen op roterende basis het lidmaatschap op ministerieel niveau. Luxemburg is op ambtelijk niveau bij de bijeenkomsten aanwezig, evenals het land dat op dat moment niet op ministerieel niveau vertegenwoordigd wordt. Per vergadering van de Contactgroep vindt op basis van de vigerende agenda onderlinge afstemming plaats over de gezamenlijke inzet. Nederland en België zien de contactgroep als een nuttig en noodzakelijk orgaan voor internationale coördinatie en afstemming inzake Libië. In dat opzicht is het essentieel dat een groot aantal landen uit de regio is vertegenwoordigd in de Contactgroep. Als algemene inzet in de Contactgroep geldt dat België en Nederland het belang benadrukken van een inclusief proces. Libisch ownership zal moeten leiden tot een politieke oplossing waarbij alle relevante spelers in Libië betrokken zijn. Niettemin menen België en Nederland dat in een dergelijke politieke oplossing geen ruimte is voor Qaddafi en zijn directe entourage.
De vrijstelling van energiebelasting voor de mineralogische industrie |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het Belastingplan 2008 waarin een vrijstelling in de energiebelasting voor de keramische industrie werd beoogd?1
Ja.
Bent u ook bekend met het feit dat deze vrijstelling als staatssteun werd beschouwd door de Europese Commissie omdat het niet een vrijstelling betrof voor alle mineralogische procedés (CS/2009 (ex N210/2008, van 15 december 2009))?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Richtlijn Energiebelasting de vrijheid biedt aan lidstaten om een vrijstelling van energiebelasting op te nemen in hun nationale wetgeving voor energie die wordt gebruikt voor mineralogische procedés?
De Richtlijn is niet van toepassing op mineralogische procedés, omdat energieverbruik voor mineralogische procedés overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de Richtlijn Energiebelastingen van de werkingssfeer van die richtlijn is uitgesloten. Het is daarom aan de lidstaten zelf om te beslissen of zij dergelijke procedés al dan niet belasten en zo ja, deze procedés volledig of gedeeltelijk uitsluiten. Voor de implementatie van de Richtlijn Energiebelastingen, vond in Nederland heffing van energiebelasting op mineralogische procedés plaats. Aangezien de richtlijn beleidsarm is geïmplementeerd, is niet voorzien in een vrijstelling voor mineralogische procedés.
Wat vindt u ervan dat Nederland in de Wet belastingen op milieugrondslag een dergelijke vrijstelling voor mineralogische procedés niet heeft opgenomen ondanks dat deze energie niet als brandstof wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt er u ervan dat veel lidstaten – waaronder België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en veel van de nieuwe lidstaten – in hun nationale wetgeving hebben gekozen voor een dergelijke gehele of nagenoeg gehele vrijstelling van energiebelasting voor mineralogisch procedés? Wat vindt u ervan dat deze vrijstelling expliciet is beargumenteerd met versterking van de positie van de nationale industrie in het internationale speelveld?
Dat andere landen hebben gekozen voor een gehele of nagenoeg gehele vrijstelling van energiebelasting voor mineralogische procedés is wel van belang, maar niet voldoende voor Nederland om ook te kiezen voor introductie van deze vrijstelling. Ieder land moet zelf de afweging maken of een vrijstelling wordt gehanteerd van energiebelasting op het energieverbruik bij mineralogische procedés. Daarbij speelt het budgettaire aspect een belangrijke rol.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse mineralogische industrie exportafhankelijk en importgevoelig is en vooral moet concurreren met industrieën uit ander lidstaten die wel gebruik kunnen maken van een (nagenoeg gehele) vrijstelling van energiebelasting?
De concurrentiepositie van een bepaalde industrie kan niet alleen worden beoordeeld aan de hand van een vrijstelling van energiebelasting die in andere landen wel wordt gehanteerd en in Nederland niet. De energiebelasting of vrijstelling hiervan is slechts een beperkt deel van de totale belastingpositie van de mineralogische industrie. Er zijn ons geen signalen bekend dat de totale belastingdruk van de mineralogische industrie in Nederland zwaarder is ten opzichte van de industrie in de ons omringende landen. Om de concurrentiepositie te beoordelen dient daarnaast ook gekeken te worden naar niet-fiscale aspecten die van belang zijn voor het vestigingsklimaat.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een vrijstelling van Energiebelasting in Nederland bij investeringsbeslissingen tot gevolg kan hebben dat wordt besloten investeringen in andere lidstaten te doen die wel een vrijstelling hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in beginsel bereid ook in de Nederlandse Wet belastingen op milieugrondslag een vrijstelling energiebelasting voor energie die wordt gebruikt ten behoeve van mineralogische procedés op te nemen om het concurrentienadeel voor deze industrie weg te nemen en Nederland aantrekkelijker te maken als vestigingsplaats voor deze industrie? Zo niet, heeft u een andere mogelijkheid om concurrentienadeel van de Nederlandse industrie weg te nemen? Zo ja, welke?
In het Belastingplan 2008 is een amendement aanvaard betreffende een vrijstelling in de energiebelasting voor aardgas dat wordt gebruikt in installaties voor de vervaardiging van keramische producten. Destijds is er specifiek niet voor gekozen om deze vrijstelling uit te breiden naar mineralogische procedés. Door de vrijstelling te beperken tot de keramische industrie was, volgens de Europese Commissie, sprake van staatssteun die niet voldeed aan de voorwaarden van het milieusteunkader, resulterend in een negatief besluit (ongeoorloofde staatssteun). Kijkend naar het oordeel van de Europese Commissie zou vrijstelling van alle mineralogische procedés waarschijnlijk mogelijk zijn, omdat er dan geen sprake is van staatssteun. De selectiviteit zou in dat geval gerechtvaardigd worden door de aard en opzet van het Nederlands belastingstelsel. Een koppeling van een vrijstelling van energiebelasting aan de zogenaamde meerjarenafspraak is dan volgens de staatssteunregels niet noodzakelijk voor het verkrijgen van goedkeuring. Voor een dergelijke vrijstelling zou overigens elders dekking gevonden moeten worden.
In hoeverre zou een vrijstelling van energiebelasting voor de mineralogische industrie gekoppeld kunnen worden aan de zogenaamde meerjarenafspraak om minder energie te gebruiken? Bent u bereid om dit in samenwerking met de sector verder uit te werken?
Zie antwoord vraag 8.
Hogere kapitaaleisen aan banken |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Juist risicovolle banken zijn dure banken»?1
Bij de beantwoording van bovenstaande vragen ga ik eerst in op de recente roep om hogere kapitaaleisen. Daarna licht ik studies naar de effecten en kosten/baten van hogere kapitaaleisen toe. Vervolgens ga ik in op de effecten voor de kredietverlening. Tot slot ga ik specifiek in op de Nederlandse situatie.
Is het waar dat Nederland tot de drie landen behoort waar de omvang van bankbalansen ten opzichte van het nationaal inkomen het allerhoogst is?
Het is zondermeer een feit dat Nederland internationaal gezien een vrij omvangrijke bancaire sector heeft. De plaats van Nederland op lijsten waarin de omvang van bankbalansen wordt afgezet tegen de grootte van het nationaal inkomen varieert echter mede als gevolg van verschillende definities van «de omvang van bankbalansen». Bijvoorbeeld, het Vickers-rapport constateert dat Nederland na Zwitserland en het VK tot de top drie landen behoort met de hoogste verhouding van totale bancaire activa ten opzichte van bbp (4,5 keer bbp)13. De schatting van DNB wijst erop dat Nederland vrij dicht op het Europese gemiddelde zit met op bancaire activa van 4,3 keer bbp, na Ierland, het VK en Zwitserland14.
Niet alleen de grootte van de financiële sector, maar ook hoe risicovol de activa van de bank zijn is van belang. Daarnaast speelt een discussie over de mate van het systeemrelevantie van sommige banken. De discussie in Zwitserland centreert juist rond de systeemrelevante banken: de door de onafhankelijke commissie voorgestelde 19% solvabiliteitseis is alleen bedoeld voor deze zogenaamde systeemrelevante banken, UBS en Credit Suisse (die bij elkaar een balans hebben van 5 keer het Zwitserse bbp15). De Baselse en Europese plannen, aangevuld met het werk van Financial Stability Board met betrekking tot systeemrelevante instellingen, hebben een andere opbouw, waardoor op het eerste gezicht lijkt dat de eisen minder streng zijn. Dit is echter niet of nauwelijks het geval: Zwitserland stelt 10% minimum eigen vermogen en 9% converteerbare kapitaal (respectievelijk 7% en 3,5% in Basel 3) voor. Echter, in de nieuwe raamwerk zullen dergelijke systeemrelevante instellingen met drie extra eisen te maken krijgen die voor de Zwitserse banken niet gelden. De eerste is een countercyclical buffer van 0 tot 2,5% afhankelijk van de macro-economische conjunctuur. De tweede is een nog ongedefinieerde buffer voor systeemrelevante instellingen. Aannemend dat deze laatste buffer gemiddeld 2% zal zijn, zullen de Europese systeemrelevante banken met tot wel 15% procent kapitaaleis geconfronteerd worden. De eigenvermogenseis zou hierbij 7% plus maximaal 2,5% (countercyclical buffer) worden. De derde maatregel waaraan gewerkt wordt binnen het nieuw crisis management raamwerk van de EU betreft geen kapitaal maar een zogenaamde »bail-in debt», waardoor obligatiehouders een deel van potentiële verliezen zouden moeten absorberen.
Over de behandeling van systeemrelevante instellingen wordt op dit moment internationaal overleg gevoerd. De Nederlandse inzet is een adequate aanvullende buffer voor systeemrelevante instellingen die een goede weerspiegeling kent van de risico’s die zij voor het financiële systeem veroorzaken. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van het vervolg van deze discussie. Voordat ik een beslissing neem over de nationale toepassing van de uiteindelijke afspraken, zal ik uw Kamer hier uiteraard over informeren.
Naast de hierboven genoemde kapitaalbuffers introduceert Basel 3 de verplichting om een buffer van liquide activa aan te houden, zodat banken in tijden van stress geen geld meer hoeven te lenen bij de centrale bank. Basel 3 voorziet ook in de rapportage van een zogenaamde hefboomratio («leverage ratio»), het algemene solvabiliteitsniveau van een bank ongeacht het risicoprofiel van de activa.
Door deze vernieuwingen is Basel 3 een evenwichtig pakket van forse maatregelen die aanzienlijk strenger zijn dan de huidige regels. Het zal voor banken een uitdaging worden om vóór 2019 aan deze nieuwe eisen te voldoen. Overigens zijn de Nederlandse banken sterker gekapitaliseerd dan het door Basel op dit moment verplichte minimum. Zo is de (gewogen gemiddelde) Tier 1 kapitaalratio van 11,9% en de BIS-ratio van 14,2% aanzienlijk hoger dan de respectievelijke op dit moment geldende minimum niveaus (respectievelijk 4% en 8%)16.
Aangezien de Baselse kapitaaleisen geen juridische status hebben, worden ze voor Nederland en de andere EU-landen door middel van de Europese kapitaaleisenrichtlijn, genaamd de Capital Requirements Directive IV, geïntroduceerd. Nederland heeft oog voor de voordelen van uniforme eisen in Europa en een zogenaamde Single Rule Book om verstoring van level playing field en de zogenaamde nationale«gold plating» te voorkomen. Aan de andere kant kan het wenselijk zijn om onder omstandigheden op nationaal niveau aanvullende of strengere eisen op te leggen. Ongeacht het Single Rule Book heeft de toezichthouder echter altijd de ruimte (op grond van de zogenaamde Pillar II) om individuele in Nederland gevestigde instellingen (of groepen van instellingen die hetzelfde macro-economische exposure hebben) extra kapitaaleisen op te leggen wanneer daar aanleiding voor bestaat.
Is het waar dat de Baselse kapitaaleisen minimumeisen zijn, en dat het Nederland geheel vrij staat om hogere eisen te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de analyse van de Bank of England die stelt dat een kapitaaleis van ruim tweemaal «Basel III» wenselijk is, en kent u de conclusies uit het Vickers-report? Wat is op beide analyses uw reactie?
Er zijn, naast het pleidooi van de heren Boot en van Tilburg, recent meerdere oproepen gedaan tot hogere kapitaaleisen, waaronder door de onderzoekers bij de Bank of England2, in het Vickers rapport3, en in het voorstel van een onafhankelijke expertcommissie in Zwitserland4.
Het discussion paper van Miles en Marcheggiona (Bank of England), dat ook in het Vickers rapport wordt aangehaald om te onderbouwen dat de eigenvermogenseis (voor bepaalde activiteiten/instellingen) hoger zou moeten zijn dan de 7%5 die Basel 3 minimaal voorschrijft, is een tentatieve aanzet voor verdere discussie over de optimale hoogte van de kapitaaleisen. Deze studie levert een range tussen 7% en 20% op in plaats van een getal dat de optimale omvang van de kapitaalbuffer zou moeten zijn. Aan het extreme uiteinde van de reeks staat een kapitaaleis van 20% onder de veronderstelling dat de kosten van hoger kapitaal veel lager zijn dan het Basel Committee on Banking Supervision («Basels Comité») berekende terwijl de baten erg hoog zijn (het vermijden van een crisis waarbij 140% van BBP voor een significant deel permanent verloren gaat). Aangegeven wordt dat dit zeer conservatieve aannames zijn. De studie laat zien dat de baten van extra eigen vermogen boven de 7% veel minder zijn dan bij een toename van eigen vermogen van 2% naar 7% procent (zoals bij de overgang van Basel 2 naar Basel 3).
Het Vickers rapport is een interim rapport dat is opgesteld door de onafhankelijke UK Banking Commission, die aanbevelingen doet hoe de bancaire sector in het Verenigd Koninkrijk te hervormen. In september 2011 wordt het definitieve rapport verwacht. Het is vooralsnog onduidelijk is of de Britse regering alle aanbevelingen zal overnemen.
De aanbevelingen met betrekking tot de hoogte van kapitaal in het Vickers rapport moeten in de context worden gezien van de aanbeveling die het rapport doet over de scheiding van consumenten- en zakenbankactiviteiten in het VK door middel van «ringfencing». Voor de zakenbankactiviteiten zou 7% eigen vermogen moeten worden aangehouden, voor de nutsactiviteiten 10% eigen vermogen.
De reden dat voor de in principe veiligere consumentenactiviteiten meer eigen vermogen moet worden aangehouden dan voor de zakenbankactiviteiten is dat zakenbankactiviteiten internationaal zijn en een hogere eigenvermogenseis opgelegd door het VK het level playing field zou schaden. Wel beveelt de UK Banking Commission aan dat de inzet van het VK in internationale overleggen zou moeten zijn dat voor systeemrelevante financiële instellingen (SIFI’s) minimaal 10% eigen vermogen moet worden aangehouden. De vier grootste banken in het VK (RBS, HSBC, Barclays en Lloyds) zijn allemaal SIFI’s en zullen op basis van de meest recente Baselse voorstellen waarschijnlijk zonder uitzondering voor al hun activiteiten (zowel nuts- als zakenbankactiviteiten) een «SIFI-buffer» eis krijgen bovenop algemene de 7% eigenvermogenseis. De eis voor 10% eigen vermogen voor nutsactiviteiten treft daarmee vooral de kleinere, lokale Britse banken en dochters van buitenlandse banken die op de Engelse consumentenmarkt actief zijn6. De UK Banking Commission heeft nog geen aanbevelingen gedaan voor de vormgeving van een eventuele ringfencing.
Over het onderwerp «scheiding nuts- en zakenbankactiviteiten» is uw Kamer naar aanleiding van het Kamerdebat over het rapport van de Commissie De Wit op korte termijn een afzonderlijke nota toegezegd.7 In deze nota, die ik spoedig naar de Kamer zal toezenden, zal ik nader ingaan op de aanbevelingen van de Commissie Vickers.
De hogere kapitaaleisen waarover in Zwitserland gesproken wordt (10% eigen vermogen plus 9% zogenaamde contingent convertible bonds) zouden uitsluitend van toepassing worden op de twee grootste banken in Zwitserland: UBS en Credit Suisse (zogenaamde systeemrelevante banken). De maatregelen schrijven een minimum kapitaaleis van 4,5% eigen vermogen (gelijk aan Basel 3) voor, aangevuld met een buffer van 8,5% (waarvan 5,5% eigen vermogen en 3% converteerbaar kapitaal) en een extra eis die toeneemt naarmate een bank meer systeemrelevant is (voor UBS en Credit Suisse betekent dit op dit moment een aanvullende eis van 6% van de risicogewogen activa). Deze maatregelen zullen resulteren in een totale solvabiliteitseis van 19% voor UBS en Credit Suisse, waarvan ten minste 10% eigen vermogen. Het is echter nog verre van zeker of het Zwitserse parlement uiteindelijk instemt met deze verhoging van kapitaaleisen. De verhouding met de voorstellen van Basel 3 en de Europese situatie licht ik hieronder nader toe.
Is het waar dat de Zwitserse toezichthouder een kapitaaleis van 20% stelt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van de auteurs dat Nederland, met zijn financiële sector van meer dan vijfmaal het nationaal inkomen, Zwitserland moet volgen en veel hogere kapitaaleisen moet afdwingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de bankenlobby IIF dat hogere kapitaaleisen tot minder kredietverlening leidt, of deelt u de mening van het Basel III comité en ook het Centraal Planbureau dat dit effect hoogstens zeer tijdelijk is en op lange termijn gering, omdat de kosten van vreemd vermogen voor veiliger banken lager komen te liggen?
Meerdere studies proberen de kosten en baten van hogere kapitaal in te schatten, maar de resultaten van deze studies zijn helaas niet goed vergelijkbaar.
De impact studie van het Basels comité naar de effecten van hogere kapitaaleisen in de overgangsperiode8 kiest een modelmatige benadering maar kijkt slechts naar de effecten van de nieuwe Basel-eisen (de meest recente versie) op de kredietverlening en het nationale inkomen. Deze studie leidt overigens niet tot het ordeel dat de kosten van vreemd vermogen door meer kapitaal (ceteris paribus) lager zouden komen te liggen. De impact studie van het Basels comité naar de lange termijn effecten van hogere kapitaaleisen9 concludeert dat er substantiële baten zijn verbonden aan de hogere kapitaaleisen, vooral door het reduceren van de waarschijnlijkheid van toekomstige financiële crises. De studie van het Centraal Planbureau10 onderzoekt de effecten van hogere kapitaal voor de maatschappij als geheel (met inbegrip van de effecten op de kredietverlening). Het Institute of International Finance11 kijkt op modelmatige wijze naar het effect op de kredietverlening van niet alleen hogere kapitaal, maar ook naar andere voorstellen zoals resolutiefonden, bankbelasting e.d. Het gaat daarbij overigens uit van een eerdere, strengere versie van de Basel 3 eisen dan de huidige eisen.
Echter, we bevinden ons nog op onbekend terrein met Basel 3 door de unieke situatie dat vrijwel alle banken wereldwijd tegelijk hun kapitaal gaan versterken. Niemand weet precies hoe dat zal uitpakken en modellen blijven een versimpeling van de werkelijkheid. Daarom is het lastig te oordelen over de gevolgen voor de kredietverlening. Er zullen effecten zijn op de kredietverlening, maar ik deel de inschatting van DNB en CPB dat deze waarschijnlijk niet zeer groot zullen zijn.
Wat geldt voor de kosten, geldt in nog grotere mate voor de baten: deze zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten. Dat laat onverlet dat de betrokkenen bij de aanscherping van de Baselse eisen zeer wel doordrongen zijn van het belang en de baten van hogere kapitaaleisen voor de maatschappij als geheel. Illustratief hiervoor is de navolgende uitspraak van de voorzitter van het Basels comité Nout Wellink: «hogere kapitaaleisen leiden tot strengere voorwaarden bij het verlenen van een krediet. Maar als de banken eenmaal hun buffers op een hoger niveau hebben gebracht, heeft dit ook merkbare voordelen. Banken met hogere buffers zijn beter in staat bedrijven en gezinnen door slechte tijden heen te helpen. Dat draagt bij aan een stabielere economische groei.»12 Een veiliger bancair systeem is dus een belangrijke motivatie voor de hogere Baselse kapitaaleisen en wordt geenszins buiten beschouwing gelaten.
Deelt u bovendien de mening van de auteurs van het bij vraag 1 genoemde artikel dat de kosten van hogere kapitaaleisen door banken worden overschat, en dat onterecht de baten in de vorm van veiliger banken buiten beschouwing blijven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van plan om voorbereidingen te treffen om in Nederland hogere kaptiaaleisen te stellen, conform Zwitsers voorbeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De vertraging ombouw station Enschede |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Arie Slob (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Verbouwing NS-station jaar later»?1 Klopt het bericht dat de verbouwing van dit station een klein jaar wordt uitgesteld?
Ja, ik ken het bericht. Begin volgend jaar zal de precieze uitvoeringsperiode worden bepaald. Naar verwachting zal deze liggen in de periode van april – augustus 2013. De duur van de buitendienststelling van het station is naar verwachting 6 weken. Oorspronkelijk stond de verbouwing gepland najaar 2012.
In hoeverre is het uitstel het gevolg van aanvullende wensen van NS, die niet eerder te voorzien waren? Welke wensen zijn dit? En klopt het dat hiervoor het ontwerp van de verbouwing, die eerst voorzien was voor najaar 2012, is herzien?
Het uitstel is niet zozeer het gevolg van aanvullende wensen van de NS maar komt voort uit nieuwe inzichten in de details van de nieuwe dienstregeling voor 2013 en verder. Deze dienstregeling wordt thans ontwikkeld door NS en ProRail.
Deze nieuwe dienstregeling maakt op station Enschede de kans op knelpunten tussen binnenkomende en vertrekkende intercity’s groter. In jargon wordt de kans op zo’n knelpunt «piekligging» genoemd. Indien op het emplacement Enschede rijtijdwinst kan worden gerealiseerd, vermindert deze de piekligging en kan een robuustere dienstregeling worden samengesteld.
Om deze rijtijdwinst mogelijk te maken, worden wissels die geschikt zijn voor 60 km/u toegepast en wordt de sporen layout iets gewijzigd. Hierdoor wordt het mogelijk tot aan de perronsporen met 60 km/u te rijden (dat is nu 40 km/u).
Omdat ProRail het ontwerp al aan het uitwerken was op basis van 40 km/u-wissels, moet nu een deel van het ontwerpproces opnieuw worden gedaan en schuiven de werkzaamheden door naar 2013.
Is in deze herziening ook de uitvoering van de motie Slob/Omtzigt2 meegenomen? Zo nee, waarom niet? Bent u van plan deze motie alsnog uit te voeren?
Nee, de motie Slob/Omtzigt is niet meegenomen in de herziening. Uitvoering van deze motie staat los van de vertraging in de werkzaamheden aan het emplacement.
In mijn voortgangsbrief Grensoverschrijdend personenvervoer per trein (IENM/BSK-2011/10130) van 7 maart 2011 heb ik aangegeven dat ik de Kamer zal informeren over welke werkzaamheden uitgevoerd moeten worden en wat dit voor de planning van het project emplacement station Enschede betekent. Dat er eerst onderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheden en consequenties van het doorverbinden, is in lijn met het verzoek van de provincie Overijssel d.d. 13 december 2010, mede namens Regio Twente. Zodra de uitkomsten bekend zijn worden deze met de regio besproken. Of vervolgens de motie wordt uitgevoerd, is afhankelijk van de uitkomsten en de financiële consequentie.
In mijn bovengenoemde brief van 7 maart jl. heb ik aangegeven de uitkomsten van het onderzoek voor de zomer te verwachten. Het onderzoek kost echter meer tijd. Ik verwacht de Kamer over de uitkomsten en het te nemen besluit in oktober te kunnen berichten.
De veroordeling van een blogger in Egypte |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de veroordeling van de Egyptische blogger Maikel Nabil tot drie jaar gevangenisstraf voor belediging van de strijdkrachten en het verspreiden van valse informatie?1
Ja.
Deelt u de mening dat de heer Nabil niet door een militaire rechtbank had moeten worden berecht? Deelt u de mening dat de heer Nabil een oneerlijk proces heeft gehad en dat zijn veroordeling neerkomt op een schending van de mensenrechten, in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de aard van militaire rechtbanken in Egypte, kan een eerlijk proces niet worden gewaarborgd wanneer burgers door militaire rechtbanken worden berecht. De advocaten van de heer Nabil hebben aangegeven dat zij verkeerd geïnformeerd zijn over de datum van de hoorzitting, waardoor zij geen kans hebben gehad om de heer Nabil voor de rechter te verdedigen.
De rol van het militaire bestuur staat momenteel in Egypte ter discussie. De meningen over de mate waarop kritiek tegen het leger geuit mag worden lopen sterk uiteen. Velen beschouwen het leger op dit moment als enige garantie voor stabiliteit en zijn daarom bereid tijdelijk te accepteren dat openlijke kritiek op het leger niet getolereerd wordt.
Welke verdere rechtsgang staat open voor de heer Nabil? Klopt het dat de veroordeling nog moet worden bekrachtigd door de commandant van het militaire district?
De veroordeling van de heer Nabil is op 12 mei jl. bekrachtigd. De heer Nabil heeft nu zestig dagen de tijd om een verzoek om herziening van de uitspraak in te dienen.
Bent u bereid contact te zoeken met de Egyptische autoriteiten om ervoor te pleiten dat de veroordeling niet wordt bekrachtigd en wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
HV Ashton heeft tijdens haar onderhoud op 14 april jl. met de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken Nabil al-Arabi haar zorgen over deze zaak geuit. Op aanraden van verschillende mensenrechtenorganisaties in Egypte heeft de EU besloten geen publieke verklaring uit te geven maar voor stille diplomatie te kiezen. Dat zelfde geldt voor Nederland.
Deelt u de mening dat het verbod op het publiceren van nieuws, beelden en artikelen over de Egyptische krijgsmacht door de media zonder goedkeuring door de «morale affairs directorate» en de militaire veiligheidsdienst een zorgelijk voorbeeld is van hoe de Egyptische autoriteiten omgaan met de vrijheid van meningsuiting?
Ja. De Egyptische interim-grondwet garandeert vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Een verbod op het publiceren van nieuws, beelden en artikelen over de Egyptische krijgsmacht door de media zonder goedkeuring door de «morale affairs directorate» en de militaire veiligheidsdienst past hier niet in.
Bent u bereid, zowel bilateriaal als via de Europese Unie, in uw contacten met de Egyptische autoriteiten uw zorgen over de ernstige inperking van de vrijheid van meningsuiting in Egypte te uiten en te pleiten voor berechting door civiele rechtbanken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Ja. De Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Egypte, op 18 en 19 mei jl. de Nederlandse zorg over de inperking van de vrijheid van meningsuiting in Egypte geuit. Ook de berechting van burgers door militaire tribunalen is door hem opgebracht. Op 16 mei jl. is hier bovendien op hoog-ambtelijk niveau over gesproken met de Egyptische ambassadeur in Den Haag.
De door de VN verleende accreditatie aan de anti-Israëlische Free Palestine Movement (FPM) |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht, dat de VN accreditatie heeft verleend aan de Free Palestine Movement (FPM)?1 Hoe beoordeelt u dit besluit?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. De FPM heeft een brief ontvangen van het Committee on the exercise of the inalienable rights of the Palestinian people van de Verenigde Naties (CEIRP), waarin dit comité bevestigt dat het de FPM de zgn. consultatieve status verleent voor het desbetreffende comité.
Bij dit comité zijn meer dan 1000 NGO’s geaccrediteerd. Accreditatie door dit comité betekent niet dat de VN zich op enigerlei wijze associeert met de inhoudelijke standpunten van de geaccrediteerde NGO’s.
Kunt u het bericht bevestigen dat de FPM zich kenmerkt door extreme anti-Israëlische acties en wordt geleid door dr. Paul Larudee, die flottieljes naar de Gazastrook organiseert en publiek is geëerd door Hamas-leider Ismail Haniya vanwege zijn grote steun aan het Hamas-bewind, onder meer door het oprichten van de Free Gaza Movement en het organiseren van boycotacties jegens Israël?
Op basis van openbare bronnen kan gesteld worden dat de leider van de FPM, de heer Larudee, betrokken is bij Free Gaza Movement. Hij ontving in 2009 uit handen van Hamas-leider Haniyeh een onderscheiding voor zijn inspanningen voor Gaza. De FPM zegt de nadruk te willen leggen op de mensenrechtenproblematiek in Gaza, met name het beperkte toegangsregime. De wijze waarop de FPM en de Free Gaza Movement dit onder de aandacht brengen, bijvoorbeeld door steun te geven aan de Gaza Freedom Flottilla en op te roepen tot sancties tegen Israël, gaat in tegen de inspanningen ter bevordering van het vredesproces.
Hoe valt – gelet op het voorgaande – te verklaren dat de VN de FPM formeel heeft bestempeld als door de VN geaccrediteerde niet-gouvernementele organisatie (NGO)? Aan welke inhoudelijke voorwaarden dient een dergelijke accreditatie te voldoen? Welke gevolgen heeft deze VN-accreditatie precies?
De FPM is alleen geaccrediteerd voor het CEIRP, niet voor andere VN-organisaties of comité’s.
De criteria die het CEIRP hanteert zijn de onderstaande (bron: website van het CEIRP – http://domino.un.org/unispal.nsf/ngo.htm):
In praktische zin leidt accreditatie er toe dat NGO’s de mogelijkheid wordt geboden hun visie kenbaar te maken aan de leden van het CEIRP, doordat zij als waarnemer kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten die onder auspiciën van het CEIRP worden georganiseerd. Een accreditatie leidt niet tot betrokkenheid bij de besluitvorming van de VN. Dat recht is voorbehouden aan VN-lidstaten.
Hoe het CEIRP tot het besluit komt om NGO’s te accrediteren is de regering niet bekend, aangezien Nederland niet bij de werkzaamheden van het CEIRP betrokken is.
Hoe beoordeelt u het dat de VN een dergelijke organisatie accrediteert die op allerlei wijze het vredesproces tussen Palestijnen en Joden – zoals voorgestaan door de VN, maar ook de door de EU – bruuskeert? Is dit ook niet buitengewoon schadelijk voor het aanzien en de reputatie van de VN?
Nederland staat zeer kritisch tegenover de werkzaamheden van het CEIRP. De regering vindt dat het comité belemmerend werkt jegens het Midden-Oosten vredesproces. Nederland is daarom geen lid van het comité en onthoudt zich van activiteiten die ondersteuning geven aan de werkzaamheden ervan. Die lijn wil de regering nu niet verlaten vanwege de accreditatie van deze NGO.
Bent u bereid – zoveel mogelijk gezamenlijk met andere landen – de door de VN verleende accreditatie aan de FPM ongedaan te laten maken? Op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Diverse gemeenten die een eigen wijze van uitvoering van het toezicht en de handhaving van de wet kinderopvang hanteren |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat een aantal gemeenten in Nederland op eigen wijze uitvoering geeft aan het toezicht en de handhaving van de wet Kinderopvang?
Ja. Een aantal gemeenten heeft mij, alsmede de Inspectie van het Onderwijs, aangegeven dat zij uit bezuinigingsoverwegingen minder inspecties door de GGD willen laten uitvoeren dan wettelijk verplicht is. Ook zijn er gemeenten die de inspectietaak bij het gastouderbureau willen leggen in plaats van bij de gemeente (GGD). Een deel van die gemeenten heb ik al aangegeven dat de wet geen ruimte biedt voor een dergelijke werkwijze en dat de inspecties op gastouderopvang moeten worden uitgevoerd conform de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko). Met andere gemeenten is er nog overleg gaande met mij of de Inspectie van het Onderwijs.
Ons zijn in ieder geval bekend dat de gemeenten Boekel, Gemert-Bakel, Den Haag en Utrecht eigen oplossingsrichtingen ten aanzien van toezicht en handhaving hebben gekozen; zijn er bij u nog andere gemeenten bekend? Zo ja, over welke gemeenten gaat het dan en wat zijn de door hun voorgestelde oplossingsrichtingen?
De gemeenten die u noemt zijn mij bekend. Daarnaast hebben zich gemeente Dinkelland, gemeente Boxmeer en de Groningse gemeenten verenigd in de Hulpverleningsdienst Groningen gemeld. De oplossingsrichting die deze gemeenten vooral naar voren brengen, betreft een andere invulling van het toezicht op de gastouders. Zij zien een grotere rol voor het gastouderbureau weggelegd. Zij zouden het overheidstoezicht willen beperken tot steekproeven danwel reageren op signalen. Daarnaast geven sommige gemeenten aan ook op de gastouderopvang risicogestuurd toezicht te willen toepassen.
In overleg met de VNG, GGD-Nederland en de Inspectie van het Onderwijs, alsmede de Branchepartijen in de kinderopvang (MO-groep, BKN, Boink) heb ik recent afspraken gemaakt over stroomlijning van het toezicht en de handhaving kinderopvang. Ik heb uw Kamer daarover geïnformeerd bij brief van 20 april 2011, nr. KO/2011/5179. Met deze maatregelen die vanaf 2012 gaan gelden, wordt het toezicht efficiënter en effectiever en verbetert de uitvoering van de handhaving. Die afspraken komen ook deels tegemoet aan de suggesties die gemeenten mij hebben gedaan, waaronder de door u genoemde gemeenten. Dit geldt vooral ten aanzien van meer risicogestuurd toezicht en steekproefgewijs controleren van gastouders.
De gemeenten Dinkelland en Boxmeer heb ik inmiddels op de hoogte gebracht van mijn standpunt dat het een wettelijke taak is van het college van burgemeester en wethouders om toe te zien op de naleving van de op grond van de Wko gestelde eisen aan gastouder en gastouderbureau. Hiertoe wijst het college de GGD aan als uitvoerend toezichthouder. De GGD dient in 2011 alle voorzieningen voor gastouderopvang te inspecteren met uitzondering van opvang die bij de vraagouder thuis plaatsvindt. Ik heb gemeenten dringend verzocht de inspecties uit te voeren en zich te houden aan het systeem van de Wko.
Om de grote aantallen gastouders binnen het gegeven budget te kunnen inspecteren zijn afspraken gemaakt met VNG en GGD-NL over versobering van het toezicht op de kindercentra in 2010 en 2011. Zo hoefden bijvoorbeeld kindercentra die bij inspectie in 2009 op de belangrijkste punten voldoende scoorden, in 2010 niet te worden geïnspecteerd. Voorts is ten aanzien van de gastouderopvang met de VNG en GGD-NL afgesproken dat de GGD-inspecteur per bezoek niet het gehele toetsingskader doorloopt, maar een selectie maakt aan de hand van wat men daar ter plaatse aantreft. Voor het fysieke bezoek aan de locatie van de gastouder wordt uitgegaan van een bezoek van één uur. Tot slot is afgesproken dat geen inspecties van gastouderlocaties bij de vraagouder thuis hoeven te worden verricht, behoudens wanneer zwaarwegende signalen daartoe aanleiding geven. Binnen dit kader is op macroniveau overeenstemming met de VNG en GGD NL dat de Wko uitvoerbaar is. Eén en ander heb ik u ook medegedeeld in mijn brief van 6 april 2011.
Nu uit uw brief van 6 april 2011 blijkt dat de oplossingsrichting van de gemeente Boekel strijdig is met de wet, bent u voornemens om actie te nemen richting de gemeente Boekel? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 12 mei een overleg met de gemeente Boekel. De inspectie zal daarin nader ingaan op de werkwijze voor 2011 en de acties die ik genomen heb om het toezicht en de handhaving vanaf 2012 te verbeteren.
Los daarvan bestaat voor de inspectie de mogelijkheid om een «Mogelijke Ernstige Tekortkomingen-onderzoek» te laten uitvoeren indien een gemeente volhardt in strijd met de wet te handelen. Afhankelijk van de uitkomsten van dat onderzoek kan ik een gemeente een «aanwijzing» geven (artikel 1.68, derde lid, Wko). Dat houdt in dat de gemeente een termijn opgelegd krijgt om haar uitvoering wetsconform te maken. Dat is een uiterst middel en vooralsnog ga ik er niet vanuit dat die route hier aan de orde komt.
Hoe beoordeelt u de oplossingsrichtingen van de andere gemeenten en in hoeverre zijn ze afwijkend en/of strijdig met de wettelijke regelingen en de VNG afspraken betreffende toezicht en handhaving kinderopvang?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zitten er bij de andere gemeenten gekozen oplossingsrichtingen ook voorstellen die u wellicht in de nabije toekomst zou willen overnemen, bijvoorbeeld in het licht van de mogelijkheden die u zelf aan het verkennen bent om de effectiviteit van het toezicht door de GGD en de handhaving door gemeenten verder te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
De afwijzing van een homoseksuele Iraanse asielzoeker op grond van de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de 27-jarige homoseksuele asielzoeker uit Iran?1
Ja.
Klopt het dat de aanvraag van de man voor een verblijfsvergunning asiel is afgewezen omdat zijn verklaringen, waaronder die over zijn homoseksualiteit, door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet worden geloofd?
Zoals u bekend acht ik het in beginsel onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Daarbij geldt in dit geval dat de vreemdeling aan wie gerefereerd wordt in beroep is gegaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag, wat mij noodzaakt tot terughoudendheid bij het verstrekken van informatie. Gelet op het feit dat over deze zaak in de media is bericht en niet is gebleken dat de betrokken vreemdeling zich tegen deze publiciteit heeft verzet, acht ik het voor een juist beeld van het functioneren van de IND passend u te melden dat het geheel aan verklaringen van de betrokken vreemdeling door de IND niet geloofwaardig is bevonden.
Hoe verhoudt deze afwijzing zich tot uw beleid (dat u in antwoorden op mijn Kamervragen van 18 november jl. heeft verwoord) om homoseksuelen die in een individuele casus hun seksuele geaardheid moeilijk kunnen bewijzen, het voordeel van de twijfel te kunnen geven?
Zoals aangegeven, acht ik het onwenselijk informatie te verstrekken over individuele gevallen. Zeker wanneer een zaak onder de rechter is.
Eerder heb ik u in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen over de positie van homoseksuele asielzoekers2, waaraan u refereert, gemeld dat:»(...) Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven». Dit ziet op gevallen waarin de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk heeft gemaakt. De geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker is doorslaggevend voor de vraag of hij of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
In zijn algemeenheid geldt dat het in hoofdstuk C24 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) neergelegde beleid ten aanzien van homoseksuele asielzoekers uit Iran slechts relevant is, indien de betrokken asielzoeker aannemelijk maakt dat hij homoseksueel is.
Hoe verhoudt deze afwijzing zich tot uw beleid om homoseksuele asielzoekers uit Iran een verblijfsvergunning te verlenen, tenzij er contra-indicaties zijn? Is het standpunt van de IND, dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, zo’n contra-indicatie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze contra-indicaties beperkt zouden moeten blijven tot aspecten van openbare orde en veiligheid en fraude? Kunt u bij dit antwoord in aanmerking nemen dat de situatie voor homoseksuelen in Iran verschrikkelijk is, en dat zij die daar openlijk voor uit komen, voor hun leven hebben te vrezen?
Zie antwoord vraag 3.
Is de IND ten aanzien van deze asielzoeker uit Iran overtuigd dat hij zijn homoseksualiteit heeft verzonnen? Klopt het dat zijn homoseksualiteit voornamelijk niet is geloofd omdat er een aantal andere aspecten van zijn asielrelaas niet wordt geloofd? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn in z’n algemeenheid het beleid en de methode van de IND om de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een asielzoeker te beoordelen? Kunt u dit gedetailleerd uiteen zetten?
Het beleid betreffende de beoordeling van een asielaanvraag is laatstelijk gewijzigd per 1 juli 2010. De aanleiding voor deze wijziging was een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 februari 2010 waarin een oordeel werd gegeven over het tot dan toe gehanteerde toetsingskader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van een asielrelaas.
Genoemd beleid is neergelegd in hoofdstuk 14 van de Vc. In paragraaf C14/2 en 3 Vc worden achtereenvolgens de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen en de zwaarwegendheid van hetgeen aannemelijk is bevonden, beschreven.
Zoals blijkt uit paragraaf C14/2.3 Vc spelen onder meer de volgende elementen een rol bij de beoordeling van de geloofwaardigheid:
Daarnaast is een werkinstructie (nr. 2010/14 (AUB) opgesteld getiteld Beslissystematiek: Beoordeling geloofwaardigheid en zwaarwegendheid 3. In deze werkinstructie, die op 20 december 2010 is verschenen, wordt gedetailleerd uiteengezet binnen welke kaders de geloofwaardigheid van een asielrelaas van een asielzoeker dient te worden beoordeeld. Het doel van deze werkinstructie is het beleid rondom de beslissystematiek nader toe te lichten en een duidelijke werkwijze te geven.
Het uitgangspunt is en blijft steeds dat elke asielaanvraag op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. Om deze reden zijn er geen instructies voor de beslismedewerkers van de IND, waarin precies staat aangegeven wanneer tot ongeloofwaardigheid moet worden geconcludeerd.
Het is niet mogelijk om cijfers (en percentages) te leveren met betrekking tot het aantal keren dat een asielrelaas door de IND als ongeloofwaardig is beoordeeld. Deze gegevens worden niet apart geregistreerd. Hierdoor is het evenmin mogelijk om na te gaan of er sprake is van een toe- of afname van het aantal asielrelazen dat door de IND als ongeloofwaardig is bestempeld of om na te gaan of op deze wijze meer aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel worden afgewezen.
Hoeveel procent van de asielrelazen wordt door de IND als ongeloofwaardig bestempeld? Is er het laatste jaar een toename van het aantal asielrelazen dat volgens de IND ongeloofwaardig is?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er instructies voor de beslismedewerkers van de IND, waarin precies staat wanneer tot ongeloofwaardigheid moet worden geconcludeerd, en wanneer niet? Wanneer zijn die instructies voor het laatst aangepast?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat deze instructies de laatste acht maanden zijn aangescherpt? Zo ja, kunnen asielrelazen als gevolg van deze aanscherping sneller als ongeloofwaardig worden bestempeld? Worden op die wijze meer aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel afgewezen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de rechtbank het standpunt van de IND over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de asielzoeker slechts marginaal mag toetsen? Deelt u de mening dat, gezien de doorslaggevende betekenis die dat standpunt van de IND heeft voor het toewijzen van de asielaanvraag, rechters dat standpunt voller (uitgebreider) zouden moeten kunnen toetsen? Kunt u dit toelichten?
Ja, dat klopt. De jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houdt in dat de vaststelling door de IND van de feiten door de rechtbank marginaal dient te worden getoetst. De kwalificatie van die feiten in het licht van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt daarentegen door de rechtbank vol getoetst. De rechter toetst derhalve de geloofwaardigheid van het asielrelaas weliswaar terughoudend, maar speelt wel een belangrijke rol bij de beoordeling van de zorgvuldigheid van de geloofwaardigheidsbeoordeling en van de rechtmatigheid van het besluit. Of er een grond voor toelating is, wordt door de rechter – uitgaande van de geloofwaardig geachte feiten – namelijk zonder beperking getoetst. Deze toetsing heeft betrekking op de kernvraag, namelijk of het beginsel van non-refoulement wordt nageleefd. De toetsing aan dat beginsel is op deze wijze gewaarborgd. Ik benadruk hierbij dat anders dan voorheen – zoals bij vraag 7 is geantwoord naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 20104 – de rechter nu ook de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst staat te wachten vol kan toetsen. Gelet op het voorgaande is er geen noodzaak voor een uitgebreidere rechterlijke toetsing.
Deelt u de mening dat het huidige beleid over de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielrelazen en de beperkte toets van die beoordeling door de rechter, tot gevolg heeft dat op basis van onvoldoende argumenten geconcludeerd kan worden dat bijvoorbeeld deze Iraanse asielzoeker niet homoseksueel is, en dat hij vrijwel geen kans heeft dit bij de rechter inhoudelijk aan te vechten? Zo nee, wat zou deze man dan nog kunnen doen om voor de IND en/of de rechter aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk homoseksueel is?
Nee, die mening deel ik niet. De rechter beoordeelt immers of de conclusie met betrekking tot de geloofwaardigheid van het asielrelaas gedragen wordt door de door de IND aangedragen overwegingen.
Wat betreft het laatste deel van de vraag, benadruk ik dat ik het onwenselijk acht informatie te verstrekken over individuele gevallen, waarbij in dit geval nog relevant is dat de zaak onder de rechter is.
Abortus en het gebrek aan anticonceptiemiddelen op Curaçao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het promotieonderzoek van mevrouw Adriana Boersma?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een groot aantal vrouwen op Curaçao bij gebrek aan legale abortusmogelijkheden toevlucht zoekt bij kwakzalvers, waardoor in 2009 14 vrouwen wegens ernstige complicaties in het ziekenhuis belandden? Klopt Boersma’s stelling dat in landen waar abortus wél is toegestaan, zich nauwelijks complicaties voordoen?
Volgens de in het Koninkrijk geldende regels betreffen abortus, anticonceptie en seksuele voorlichting autonome bevoegdheden van de landen. Deze thema’s vallen onder verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. De Staten van Curaçao roepen haar eigen regering ter verantwoording.
Overigens valt het in algemene zin te betreuren wanneer vrouwen met ernstige complicaties in het ziekenhuis worden opgenomen naar aanleiding van een ongewenste zwangerschap.
Wat vindt u ervan dat de meeste onbedoelde zwangerschappen ontstaan als gevolg van geen of inconsequent gebruik van betrouwbare, moderne anticonceptie? Klopt het dat scholen slechte seksuele voorlichting geven, een cultureel taboe op het gebruik van anticonceptiemiddelen rust en dat de kosten van anticonceptiemiddelen voor eigen rekening blijven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een combinatie van een verbod op abortus, gebrekkige seksuele voorlichting en een afwijzende publieke houding jegens anticonceptie leidt tot ongewenste gevolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Curaçaose ambtgenoten om de negatieve gevolgen van het verbod op abortus, gebrekkige seksuele voorlichting en gebrekkige praktische beschikbaarheid en acceptatie van anticonceptie te bespreken en te bestrijden?
Zie antwoord vraag 2.
De kwaliteitsborging van energielabels |
|
Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen , Betty de Boer (VVD), Jacques Monasch (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel energielabels zijn in 2010 afgemeld via Agentschap.nl?
In 2010 zijn 300 293 energielabels voor woningen afgemeld en 2080 energielabels voor utiliteitsgebouwen.
In hoeveel gevallen is door certificerende instellingen steekproefsgewijs gecontroleerd of de kwaliteit van het afgegeven label aan de kwaliteitsstandaard voldoet?
Bij de Certificerende Instellingen heb ik informatie ingewonnen over de controles die zij uitvoeren. Deze informatie treft u hieronder aan.
Het aantal door Certificerende Instellingen gecontroleerde labels tot en met 2010 bedraagt 4 365. Van dit aantal voldeden 3 783 energielabels aan de gestelde kwaliteitseisen. In 582 gevallen was er dus sprake van een afwijking. De afwijkingen zijn bij 171 certificaathouders (adviesbedrijven of zelfstandig adviseurs die bevoegd zijn tot het afgeven van een energielabel voor woningen) geconstateerd. Vervolgacties: na de geconstateerde afwijkingen is bij 82 certificaathouders een extra controle uitgevoerd. In 79 gevallen heeft dit ertoe geleid dat de certificaathouder is geschorst, dan wel dat zijn certificaat is ingetrokken. 88 certificaathouders zijn vrijwillig gestopt met hun werkzaamheden. Het oorspronkelijke aantal certificaathouders bedroeg 466. Ik zal de werkzaamheden van de Certificerende Instellingen nauwgezet blijven volgen en mij regelmatig laten rapporteren over hun bevindingen.
Het beeld uit de steekproefcontrole is niet één op één vergelijkbaar met de resultaten van het onderzoek dat door de VROM-Inspectie is uitgevoerd. De VROM-Inspectie heeft bijvoorbeeld landelijk steekproeven gedaan op basis van de in de energielabel database afgemelde energielabels. De Certificerende Instellingen verrichten alleen steekproeven bij de certificaathouders aan wie zij een certificaat hebben verstrekt. Daarnaast zijn de steekproeven van de Certificerende Instellingen van veel grotere omvang. Het herhalingsonderzoek van de VROM-Inspectie naar de kwaliteit van het energielabel 2011 zal worden aangevuld met controlegegevens van de Certificerende Instellingen.
Worden er wettelijke eisen gesteld aan de steekproefsgewijze controle, zoals vastgelegd in BRL 9500? Zo ja, welke? Zo nee, heeft u het voornemen om dergelijke eisen te gaan stellen? Zo nee, welke opties (wettelijk en niet-wettelijk) ziet u om de kwaliteitsborging van de afgegeven labels te verbeteren en te verzekeren dat de steekproefprocedure transparant is en de rechtszekerheid van de gecontroleerde bedrijven goed is geregeld?
Er is in 2008 gekozen voor een systeem van kwaliteitsborging voor het energielabel door marktpartijen via een certificeringregeling. De gecertificeerde bedrijven die het energielabel opstellen, moeten voldoen aan kwaliteitseisen, zoals vastgelegd in de Beoordelingsrichtlijn 9500 (afgekort BRL 9500). Daarnaast is er een ISSO-opname protocol dat aangeeft op welke manier het gebouw energetisch beoordeeld moet worden. De beoordelingsrichtlijn en de ISSO-protocollen zijn aangewezen in een ministeriële regeling, de Regeling energieprestatie gebouwen van 21 december 2006.
Binnen de certificeringregeling worden controles uitgevoerd door Certificerende Instellingen. Er zijn drie Certificerende Instellingen. De Certificerende Instelling beoordeelt de kwaliteit van de certificaathouder, die energielabels voor woningen wil afgeven. Bij een positief oordeel certificeert de Certificerende Instelling de certificaathouder. De Certificerende Instellingen hebben de taak minimaal 1 x per jaar te controleren of het bedrijf of de zelfstandige energielabel adviseur nog voldoet aan de eisen. In geval van fouten door een energielabel adviseur kan de Certificerende Instelling besluiten om de adviseur te schorsen of zijn certificaat in te trekken.
Binnenkort zal het bovenbeschreven stelsel worden geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie. Ik ben van mening dat de kwaliteitsborging van deze door de markt uitgevoerde kwaliteitscontroles, dan voldoende is gewaarborgd.
Mag de steekproefsgewijze controle van een adviesbureau dat energieprestatieadviesen verstrekt en dat energielabels opstelt, (de zgn. EPA-adviesbureaus) verricht worden door de partij die ook certificerende instelling (BRL 9500) is voor dit EPA-adviesbureau? Zo ja, is dat een variant op de slager die zijn eigen vlees keurt? Zo ja, ziet u verbetermogelijkheden voor het verzekeren van een onafhankelijke kwaliteitscontrole, bijvoorbeeld analoog aan de procedure bij het afmelden van APK’s voor motorvoertuigen bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer?
Ja dat mag.
Nee, het is geen variant op de slager die zijn eigen vlees keurt. Het is juist de bedoeling dat de Certificerende Instelling steekproeven uitvoert bij de bedrijven die zij eerder gecertificeerd hebben.
Kan Agentschap.nl voor statistische doeleinden beschikken over de resultaten van de steekproefsgewijze controles? Zo nee, bent u van mening dat dit wenselijk is om de kwaliteit van de afgegeven labels te monitoren? Zo ja, hoeveel % van de gecontroleerde labels voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen? Zo ja, hoe was de spreiding van de afkeur? Betrof het een beperkt aantal «zwarte schapen», of was deze gelijkmatig verdeeld over alle EPA-adviesbureaus? Wat waren de vervolgacties als een label niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen? Is het beeld uit de steekproefcontrole o.b.v. de afmeldingen min of meer gelijk aan de uitkomsten van het onderzoek van de VROM-Inspectie, dat een prominente thema was tijdens het algemeen overleg met u over energielabels op 16 maart jl.? Zo nee, heeft u hiervoor een verklaring?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel energielabels zijn er sinds 1 januari 2011 afgemeld? Indien er – gecorrigeerd voor de verstreken periode – sprake is van een dramatische afname ten opzichte van 2010: ziet de minister mogelijkheden om het proces van kwaliteitsborging en sancties op het naleven van de labelplicht te versnellen, om te voorkomen dat straks de operatie geslaagd is, maar de patiënt overleden?
Sinds 1 januari 2011 zijn er ruim 105 000 energielabels afgemeld. Ten opzichte van dezelfde periode van vorig jaar is dat een aanzienlijke stijging (toen bijna 39 000).
Nederlandse diplomaten die vertragingstactieken gebruiken om uitbreiding van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) te voorkomen |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat diplomaten vertragingstactieken gebruiken om uitbreiding van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) te voorkomen?1
Ja.
Kunt u bevestigen of Nederlandse diplomaten inderdaad vertragingstechnieken gebruiken om de uitbreiding van het EVRM te voorkomen? Indien dit het geval is, wie geeft hiertoe opdracht?
Nederlandse diplomaten gebruiken geen vertragingstechnieken in de onderhandelingen over de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM. Momenteel wordt in Brussel en in Straatsburg onderhandeld over complexe juridische en politieke vraagstukken die gelieerd zijn aan de toetreding van de EU tot het EVRM. Deze toetreding behoeft een zorgvuldige en gedegen voorbereiding. Evenals de andere lidstaten van de EU en van de Raad van Europa is Nederland van mening dat de vereiste zorgvuldigheid zwaarwegender is dan het precieze tijdpad.
Artikel 6 van het Verdrag van Lissabon schrijft voor dat de EU zal toetreden tot het EVRM. Het artikel benadrukt eveneens dat de toetreding tot het EVRM de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald in de Verdragen niet wijzigt. Dat is ook de inzet van de regering. Het Toetredingsakkoord moet sluitend zijn op dit punt. Er mag daarover naderhand geen discussie meer ontstaan.
Kunt u aangeven dat deze werkwijze in lijn ligt met uw visie op het mensenrechtenbeleid in de door u recent gepresenteerde nota «Verantwoordelijk voor Vrijheid- Mensenrechten in het Buitenlands Beleid»?2
De gevolgde werkwijze is in lijn met de visie zoals gepresenteerd in de nota «Verantwoordelijk voor Vrijheid – Mensenrechten in het Buitenlands Beleid». In de nota wordt uiteengezet dat in het Verdrag van Lissabon is vastgelegd dat de EU partij zal worden bij het EVRM. Door de toetreding van de EU tot het EVRM zal een verscherpt toezicht ontstaat op mensenrechten binnen de Unie, met name omdat burgers dan mensenrechtenschendingen door de EU-instellingen aan het EHRM voor zullen kunnen leggen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat de EU zich bindt aan het EVRM? Indien nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan de breed aangenomen motie Engels c.s.?3
Zoals is gesteld in het regeerakkoord, respecteert het kabinet internationale verdragen. Dat geldt bij uitstek het EVRM en het EU-Handvest van de Grondrechten omdat deze burgers en hun grondrechten beschermen. Ook is gesteld in het regeerakkoord dat waar nieuw beleid op juridische grenzen stuit, Nederland zich binnen de EU of in ander verband zal inzetten voor wijziging van de betreffende verdragen, richtlijnen of afspraken. Aan de fundamentele rechten van de mens zal de regering echter niet tornen.
Het invoeren van grenscontroles door Duitsland en Frankrijk voor immigranten uit Italië |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitsland houdt grenscontroles voor Italië-immigranten?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit goede voorbeeld van Duitsland en Frankrijk gevolgd dient te worden door onmiddellijke invoering van grenscontroles aan de Nederlandse grens, om de tienduizenden Noord-Afrikaanse immigranten te weren die in Italië een Schengen-visum hebben gekregen?
Nederland maakt zich net als andere lidstaten zorgen over de mogelijke doorstroom van Noord-Afrikaanse migranten die eerder Italië illegaal zijn ingereisd. In geval van een ernstige bedreiging van de openbare orde of de binnenlandse veiligheid kunnen grenscontroles door middel van het gebruik van slagbomen en instellen van paspoortcontrole aan de binnengrenzen tijdelijk worden heringevoerd. De situatie is echter niet zodanig dat Nederland dergelijke grenscontrole zal herinvoeren. Dit zou niet proportioneel zijn en ook economische schade ten gevolge hebben. Daarnaast zal herinvoeren van binnengrenscontrole niet de meest geëigende maatregel zijn, want degenen die aan de voorwaarden voldoen (in bezit van een paspoort of ander reisdocument, beschikken over voldoende middelen van bestaan en geen criminele antecedenten), hebben immers circulatierecht en kunnen dus niet zomaar worden gestopt. Overigens zijn Duitsland en Frankrijk ook niet overgegaan tot de grenscontroles zoals hiervoor beschreven. Net als Nederland beperken zij zich tot politiecontroles in de grensregio.
Ik heb gekozen voor de volgende maatregelen. Verscherpt toezicht door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en de Vreemdelingenpolitie op de luchthavens, in de grenszone met Duitsland en Belgie en in het binnenland.
Daarnaast heb ik zoals ik uw Kamer reeds heb gemeld een brief opgesteld gericht aan de Europese Commissaris Malmström en mijn Italiaanse collega waarin aandacht is gevraagd voor de registratie en het bewaren van de gegevens in EURODAC van vreemdelingen die Europa illegaal zijn ingereisd. Verder zijn in de brief zorgen geuit en is opheldering gevraagd over het Italiaans initiatief om tijdelijke vergunningen af te geven.
Met het voorafgaande is een adequate reactie gegeven op de ontstane situatie.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De uitspraak van het EHRM over een paranoïde gedetineerde die geen behandeling kreeg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland veroordeeld om vrijheidsschending».1
Ja.
Klopt het dat Nederland veroordeeld is wegens schending van het recht op vrijheid en veiligheid? Zo ja, hoe vaak is Nederland hiervoor door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) veroordeeld en wat is vervolgens gedaan met deze veroordeling?
Ja, in de zaak constateert het EHRM een schending van artikel 5, eerste lid, EVRM als gevolg van een te lange TBS-passantentermijn (in casu ruim 13 maanden).
Een dergelijke passantentermijn is te lang. In een eerdere EHRM-uitspraak (Brand t. Nederland, uitspraak van 11 mei 2004, appl. no. 49902/99) bevestigde het Hof dat de detentie van een persoon gebaseerd kan zijn op meer dan één van de in artikel 5 EVRM (vrijheidsberoving) genoemde detentiegronden. In casu betreft het strafrechtelijke vrijheidsberoving (sub a) en vrijheidsberoving van geesteszieken (sub e). Volgens vaste jurisprudentie kan de detentie van een geestelijk patiënt alleen «rechtmatig» zijn indien de patiënt is opgenomen in een ziekenhuis, kliniek of passende instelling. Het Hof accepteerde echter een zekere «passantentermijn». Het Hof achtte het onrealistisch en te rigide om te verwachten dat de autoriteiten onmiddellijk een plaats beschikbaar hebben in de uitgekozen kliniek of instelling. Echter, een vertraging van zes maanden bij de plaatsing in een passende kliniek/inrichting werd onacceptabel geacht.
In een uitspraak van 21 december 2007 heeft de Hoge Raad de aanvaardbare duur van een TBS-passantermijn verder aangescherpt en geoordeeld dat een passantentermijn van meer dan 4 maanden onacceptabel was. De nationale praktijk werd hieraan aangepast.
De heer Nelissen werd bij brief van 16 augustus 2006 een passantenvergoeding aangeboden van de zijde van de autoriteiten. De aangeboden passantenvergoeding betrof de passantentermijn voorzover die 6 maanden overschreed. Dit aanbod werd niet geaccepteerd. In de Straatsburgse procedure is – in het licht van deze eerdere Straatsburgse en nationale jurisprudentie – getracht de zaak te schikken door de heer Nelissen ook een passantenvergoeding voor de vijfde en zesde maand aan te bieden. Dit aanbod werd evenmin geaccepteerd. Als laatste procedurele optie heeft de regering toen gekozen voor een eenzijdige verklaring waarin de schending wordt erkend en de bereidheid tot betaling van een compensatiebedrag wordt uitgesproken. Hiermee werd beoogd het Hof te bewegen de zaak van de rol te schrappen. Het Hof heeft er niettemin voor gekozen uitspraak te doen. De strekking van deze uitspraak komt gezien het bovenstaande niet als een verrassing. De Regering zelf stelt zich ook op het standpunt dat een passantentermijn van 13 maanden de acceptabele termijn van 4 maanden ruim overschrijdt.
Klopt het dat in genoemde zaak dat gedetineerde aan paranoïde schizofrenie leed en te lang moest wachten op behandeling in een psychiatrische kliniek? Zo ja wat is volgens het EHRM een aanvaardbaar termijn waarbinnen een veroordeelde moet worden behandeld in een psychiatrisch kliniek? Wat vindt u een aanvaardbaar termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het nodig om, conform de uitspraak van het EHRM, de regels ten aanzien gedetineerden die psychiatrische behandeling nodig hebben te wijzigen? Betekent dat dat de wachtlijsten voor psychiatrische behandeling van gedetineerden zullen ontstaan? Zo, wat gaat u daar tegen doen?
Nee. Slechts in incidentele gevallen wordt de termijn van vier maanden nog overschreden.
Hoe lang moeten veroordeelden gemiddeld wachten op een psychiatrische behandeling? Wat is de langste wachttijd geweest in het afgelopen jaar en hoe vaak is dat voorgekomen?
Ten tijde van de plaatsing van betrokkene in 2007 was de totale gemiddelde wachttijd voor tbs-passanten 297 dagen. Met de uitbreiding van de tbs-capaciteit van de afgelopen jaren kon de passantenproblematiek grotendeels worden opgelost en is zowel het aantal tbs-passanten als de totale gemiddelde wachttijd sterk afgenomen. Die wachttijd bedroeg in 2010 gemiddeld 135 dagen. De tbs bevindt zich hiermee in een situatie waarin de vraag naar en het aanbod van tbs-capaciteit nagenoeg in evenwicht is. De totale gemiddelde wachttijd van 135 dagen over 2010 is voornamelijk veroorzaakt door een kleine groep moeilijk plaatsbare tbs-gestelden met een zeer specifieke problematiek. Eén van deze moeilijk plaatsbare tbs-gestelden had de langste wachttijd van 26 maanden.
Wat kan de consequentie zijn als een gedetineerde met een psychiatrische stoornis (te) laat begint met behandeling?
Naar het effect van detentie op de psychische conditie van de tbs-passant is in 2008 onderzoek gedaan door het WODC. Hiervoor verwijs ik u naar het rapport «Uitstel van behandeling» dat ik u op 20 maart 2009 heb aangeboden (Kamerstukken II, 2008/09, 29 452, nr. 102).
Aanpak wietteelt |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van een recherchedeskundige van de politie Zuid-Limburg inzake de aanpak van wietteelt? Hoe beoordeelt u de constatering dat er te weinig doorgerechercheerd wordt bij wietteelt zaken?1
Ik deel niet de conclusie van het artikel dat de aanpak van hennepteelt faalt. De doelstelling van dit kabinet is juist om de criminele organisaties achter de hennepteelt zo hard mogelijk aan te pakken. Doorrechercheren bij de ontmanteling van hennepkwekerijen is één van de manieren om dit te bereiken. Het vaker doorrechercheren is een belangrijk onderdeel van de versterking van de aanpak van hennepteelt die nu in gang is gezet.
Wat is uw reactie op de stelling dat bij het opsporen van wietteelt er prioriteit moet worden gegeven aan het opsporen van telers en organisaties die fijnmazig verknoopt zijn met misdadige organisaties en andersoortige misdaad en het tegengaan van onveilige situaties voor omwonenden?
Ik ben het met deze stelling eens. Het krachtig aanpakken van georganiseerde criminaliteit achter hennepteelt draagt bij aan het vergroten van de lokale veiligheid.
Wat gaat u ondernemen om het recherchewerk diepgravender te maken en de opsporing en vervolging niet te beperken tot het plukken van het «laaghangend fruit»?
De aanpak van de georganiseerde hennepteelt beperkt zich niet «tot het plukken van «laaghangend fruit»». Er wordt al uitdrukkelijk ingezet op het strafrechtelijk ontmantelen van organisaties, het afbreken van de onderliggende structuren die de georganiseerde misdaad faciliteren, en het afpakken van crimineel vermogen.
De latere uitbetalingsdatum van uitkeringen door het UWV |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de op 4 april 2011 verstuurde brief waarin het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) naar cliënten toe aankondigt om vanaf juni 2011 de uitbetaling van uitkeringen pas op de 23e in plaats van rond de 15e van de maand te verrichten?
Ja.
Om welke redenen wil het UWV vanaf juni 2011 de uitbetaling van uitkeringen voortaan op de 23e in plaats van rond de 15e van de maand te verrichten? Vindt u dat het UWV in het kader van een goede informatievoorziening aan de cliënten ook informatie had moeten verstrekken over de redenen voor de wijziging van de uitbetalingsdatum van de uitkeringen? Waarom werden de cliënten door het UWV niet geïnformeerd over de redenen voor de latere uitbetalingsdatum van de uitkeringen?
De arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden vanuit twee verschillende systemen op twee verschillende momenten aan de gerechtigden betaald. In het vierde kwartaal 2011 brengt UWV het aantal betaalsystemen terug tot één systeem met één betaalmoment. Een deel van de cliënten gaat hun uitkering daarom acht dagen later ontvangen. Het gekozen betaalmoment (rond de 23e) sluit aan bij het in het bedrijfsleven gebruikelijke moment van salarisbetaling.
Bijkomend voordeel is dat door het verschuiven van het betaalmoment er meer tijd is voor het doorvoeren van mutaties. Hierdoor hoeft er minder verrekend te worden. Ook is de kans groter dat adreswijzigingen en gewijzigde rekeningnummers tijdig doorgevoerd worden. Het aantal herstelacties neemt hierdoor af.
In het verleden varieerde het betalingsmoment per uitvoeringinstelling. Na de vorming van het UWV was het daarom verschillende keren nodig de betalingstermijn van groepen uitkeringsgerechtigden te wijzigen. Dit heeft nauwelijks problemen opgeleverd.
UWV heeft betrokkenen beknopt over de verschuiving van het betaalmoment geïnformeerd.
Daarbij is niet ingegaan op de reden van de verschuiving. Dit om de boodschap en de mogelijkheid tot het verkrijgen van een voorschot zo duidelijk mogelijk over te brengen. UWV heeft aangegeven dat het in de toekomst in voorkomende gevallen uitgebreider zal ingaan op de redenen van de verschuiving.
Ziet u met ons de problemen in die kunnen ontstaan als cliënten pas later in de maand hun uitkering ontvangen, terwijl zij in de tussentijd worden geconfronteerd met rekeningen voor diverse vaste lasten? Indien niet, waarom beschouwt u dit dan niet als een probleem? Bent u zich er tevens van bewust dat cliënten het jaarlijkse vakantiegeld waarnaar het UWV in haar brief verwijst vaak al moeten benutten voor andere jaarlijkse rekeningen, zodat dit geld niet kan worden gebruikt om de aangekondigde latere uitbetaling van de uitkeringen te overbruggen?
Uiteraard houdt UWV rekening met mogelijke problemen die zouden kunnen ontstaan als een deel van de cliënten hun uitkering later ontvangt. Mede daarom is de Centrale Cliëntenraad om advies gevraagd. UWV heeft de adviezen van de Centrale Cliëntenraad ter harte genomen. Eén daarvan was de verschuiving van het betaalmoment in één keer in de maand juni plaats te laten vinden.
UWV heeft voorzien in de mogelijkheid van aanvraag van een voorschot van € 200, € 400 of € 600, maar niet hoger dan de netto-uitkering per maand. Na aanvraag voor 9 mei 2011 staat dit rond 14 juni 2011 op rekening van de betrokkene. Het voorschot wordt vanaf juli 2011 in vijf maandelijkse termijnen op de uitkering ingehouden.
Gezien de zorgvuldige voorbereiding door UWV en de mogelijkheid van een voorschot zie ik geen reden voor maatregelen van mijn kant.
Deelt u de mening dat in dit licht de termijn van twee maanden totdat het UWV overgaat tot een latere uitbetaling van de uitkeringen te kort is voor cliënten om een passende oplossing te kunnen vinden? Bent u bereid om bij het UWV aan te sturen op een langere overgangstermijn of welke mogelijkheden ziet u om aan cliënten een tijdelijke overbrugging te verstrekken voor de periode in de maand juni die tussen de oude en de nieuwe uitbetalingdatum valt? Zo nee, waarom ziet u hiervoor dan geen mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 3.
Preventief opleggen van huisverboden |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisverboden preventief opgelegd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het opleggen van huisverboden nog voordat er sprake is geweest van aangifte van huiselijk geweld, een effectief middel kan zijn ter voorkoming van huiselijk geweld? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de bekendheid van dit middel moet worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
De Wet tijdelijk huisverbod voorziet in de mogelijkheid een huisverbod op te leggen aan degenen van wie een dreiging van huiselijk geweld uitgaat. Daarmee kan van overheidswege worden opgetreden, ook indien er (nog) geen (aantoonbare) strafbare feiten zijn gepleegd. Het huisverbod kan dus preventief worden opgelegd. In 2010 is de procesevaluatie Wet tijdelijk huisverbod gereed gekomen. Hieruit blijkt onder andere dat in 86% van de opgelegde huisverboden samenloop is met het strafrechtelijk traject; in de overige gevallen is sprake van preventief opgelegde huisverboden. Dit rapport heb ik, samen met de beleidsreactie op dit onderzoek, op 14 februari jl mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan u toegezonden.2
Een deel van uw vragen is beantwoord bij voornoemde brief van 14 februari. Uw overige vragen maken onderdeel uit van het Verslag Schriftelijk Overleg dat de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie op 28 maart jl. aan mij ter beantwoording heeft voorgelegd.3 De beantwoording hiervan zal uw Kamer op korte termijn ontvangen.
Zijn u andere voorbeelden van preventieve huisverboden dan in het genoemde artikel staan bekend? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over de juridische houdbaarheid van preventieve uithuisplaatsen? Deelt u de mening dat indien dit middel nog niet toegestaan zou zijn dat dat zou moeten worden geregeld? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke beëindiging van de financiële bijdrage voor het uitvoeren van experimenten door Nederlandse wetenschappers in het ruimtestation ISS |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen of informatie dat Nederland mogelijk vanaf 2012 niet meer bijdraagt aan het zogenaamde ELIPS-4 programma, zijnde het programma van de European Space Agency (ESA), waarin landen een financiële bijdrage leveren om experimenten te kunnen uitvoeren, o.a. op het International Space Station (ISS)?
Ja.
Hoe beoordeelt u dit signaal dat Nederland niet langer financieel zal bijdragen aan dit ruimtevaartprogramma en dat Nederlandse wetenschappers daarmee dus ook geen experimenten meer kunnen doen aan boord van de ISS?
OCW doet sinds 2008 niet meer mee aan ELIPS-3. Dit houdt verband met de wetenschappelijke prioriteiten van Nederland die in 2008 voor de ruimtevaart zijn vastgesteld (TK 24 446, nr 37). Deze zijn vastgesteld op basis van onder andere de evaluatie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) in 2005 van het Nederlandse wetenschappelijke ruimteonderzoek. In haar advies wees de KNAW erop dat bij ruimteonderzoeksprojecten met hun lange looptijd het ontwikkelen van geavanceerde instrumenten via Principal Investigator (PI) rollen van wezenlijk belang is. Op basis daarvan is prioriteit gegeven aan drie wetenschappelijke onderzoeksgebieden, waarbij de Nederlandse expertise optimaal aansluit bij Europese programma’s. Prioriteiten zijn de astrofysica, aardobservatie en planeetonderzoek. Een vierde onderzoeksgebied uit het advies van de KNAW, het microgewichtonderzoek (onderwerp van de ELIPS-programma’s), was hiermee geen prioriteit meer. Momenteel wordt door de KNAW een nieuwe evaluatie uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten hiervan zal het kabinet nieuwe prioriteiten vaststellen in aanloop naar de ESA ministerial in november 2012. Het microgewichtonderzoek wordt in deze evaluatie meegenomen.
Nederlandse wetenschappers kunnen echter nog steeds gebruik maken van het ISS. Nederland draagt financieel bij aan de exploitatie van het ISS. Hierdoor kunnen Nederlandse wetenschappers participeren in internationale consortia die experimenten in het ISS uitvoeren. Alleen als een door Nederland geleid experiment een compleet nieuwe laboratoriumfaciliteit nodig zou hebben, kan het experiment niet worden gerealiseerd, omdat hiervoor inschrijving in ELIPS-4 nodig is.
Deelt u de mening dat het ronduit vreemd is wanneer er een situatie ontstaat waarbij Nederland wel bijdraagt aan de operationele kosten van het ruimtestation ISS vanuit ons ruimtevaartprogramma en dat Nederlandse wetenschappers vervolgens geen gebruik kunnen maken van de onderzoeksfaciliteiten die dit station biedt? Zo, nee waarom niet?
Deze situatie zal niet ontstaan. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Op welke wijze is of wordt de Nederlandse wetenschappelijke gemeenschap betrokken bij de wijze waarop Nederland deelneemt aan en gebruik maakt van het ruimtevaartprogramma waar het ruimtestation ISS een onderdeel van is?
De Nederlandse wetenschappelijke prioriteiten worden door mij vastgesteld op basis van een advies van de KNAW (en NWO). Deze organisaties betrekken bij deze adviezen de Nederlandse wetenschappelijke gemeenschap.
Op welke wijze gaat u zich inzetten om te zorgen dat de Nederlandse bijdrage aan dit ruimtevaartprogramma niet alleen een financiële bijdrage behelst, maar ook een wetenschappelijke bijdrage doordat Nederlandse wetenschappers wel experimenten kunnen blijven doen aan boord van de ISS?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, is dat niet nodig.
Auto-inbraken in Amsterdam |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nieuw-West: actie tegen auto-inbraken»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat in de Staalmanpleinbuurt, gelegen in het stadsdeel Nieuw-West in Amsterdam, de laatste weken talloze auto-inbraken hebben plaatsgevonden die gepaard gingen met vernielingen?
Ja.
Is het waar dat dit soort misdrijven momenteel geen prioriteit heeft bij de politie, zoals buurtbewoners van de politie te horen hebben gekregen tijdens hun melding van de auto-inbraken? Zo ja, wat heeft dan wel prioriteit bij de politie? Zo nee, wat gaat u doen om de golf van auto-inbraken te bestrijden?
Het is aan het lokale gezag om in een specifieke situatie als deze prioriteiten te stelen en acties te ondernemen. Zoals ik uw Kamer heb gemeld in de brief van 18 februari en de brief van 2 mei . heeft dit kabinet voor de komende kabinetsperiode specifieke landelijke prioriteiten voor de politie vastgesteld waaronder de veiligheid in de wijk en de aanpak van high impact crime. Onderdeel van deze aanpak behelst de aanpak van delicten met een hoge impact op het slachtoffer: overvallen, straatroof, inbraken, geweld. Concrete doelstelling voor deze vorm van misdrijven is verhoging van de pakkans met 25%.
Gaan de aangekondigde bezuinigingen op de Montfransgelden die bedoeld zijn voor de bevordering van veiligheid in wijken, leiden tot meer onveiligheid? Zo ja, op welke wijze gaat u dit voorkomen? Hoeveel budget gaat u alsnog vrijmaken om de veiligheid in wijken te garanderen? Zo nee, waarom niet?
In mijn op 4 april jl. aan de Tweede Kamer gezonden antwoorden op vragen van de leden Marcouch en Monasch over onveiligheid in Vinexwijken (2011Z03681) heb ik aangegeven dat het zorgen voor de veiligheid in de wijken allereerst een taak is van het lokale bestuur. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om te bepalen welke maatregelen er nodig zijn, welke beëindigd moeten worden en welke voortgezet of gestart moeten worden om dit te realiseren. De beëindiging van enkele tijdelijke geldstromen neemt niet weg dat veiligheid voor dit kabinet prioriteit heeft. De structurele middelen voor veiligheid die gemeenten ontvangen via het Gemeentefonds, lopen ook na 2011 door. Bovendien zal het kabinet de komende jaren gemeenten op allerlei manieren blijven ondersteunen bij het versterken van de veiligheid en leefbaarheid, juist ook nu de financiële middelen beperkter zijn dan voorheen. Deze ondersteuning bestaat onder meer uit de realisatie van wettelijk instrumentarium tegen overlast en criminaliteit, het bevorderen van de lokale en regionale samenwerking (bijvoorbeeld door ondersteuning vanuit het Rijk van RIEC’s en veiligheidshuizen) en kennisdeling. Het Rijk spreekt hierover ook regelmatig met de VNG, de G32 en de G4.
De groeiende crisis tussen Hamas en Israël |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanslag van Hamas op een Israëlische schoolbus en in het algemeen de aanhoudende raketbeschietingen op Israël vanuit de Gaza?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton afgegeven op 8 april jl., aangaande «the violence in and out of Gaza»? Deelt u de mening dat de HV met deze verklaring het gebruik van geweld door beide partijen gelijk stelt terwijl Hamas gericht burgerdoelen aanvalt? Deelt u tevens de mening dat hiermee zowel de grondbeginselen van het oorlogsrecht als het inherente recht van Israël op zelfverdediging worden miskent? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennis van genomen van de verklaring en deze bevat naar mijn oordeel geen gelijkstelling van het geweld van beide partijen. Het optreden van Israël zich niet laat zich niet vergelijken met het optreden van Hamas. HV Ashton roept Hamas onverkort op tot onmiddellijke stopzetting van de aanvallen op burgers en vraagt aan Israël om terughoudendheid bij het gebruik van geweld dat wordt aangewend als reactie op deze aanvallen. Dit acht ik een passend onderscheid dat in lijn is met het humanitair oorlogsrecht alsook met het recht op zelfverdediging.
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de Arabische Liga voor een vliegverbod boven de Gaza?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijk vliegverbod het inherente recht van Israël tot zelfverdediging onrechtmatig beperkt? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is tegen de instelling van een dergelijk vliegverbod boven Gaza.
Heeft u tevens kennisgenomen van een veroordeling van het geweld en de aanhoudende raketbeschietingen vanuit de Gaza op Israël door de Arabische Liga? Zo nee, bent u bereid om aan te dringen op een dergelijke veroordeling? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke veroordeling is niet door de Arabische Liga uitgebracht. De Arabische Liga verschilt van inzicht met de Europese Unie op dit punt. Dit komt aan de orde in de reguliere besprekingen tussen deze organisaties.