Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
Diverse nieuwsberichten over het schietincident in Alphen aan de Rijn |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is door u, nu belangrijke onderzoeken naar de omstandigheden en de toedracht van het afschuwelijke voorval in Alphen aan de Rijn van 9 april 2011 en naar de wapenwetgeving in het algemeen worden uitgevoerd, aan te geven wat ongeveer de tijdspanne van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal zijn?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft bericht het voornemen te hebben het onderzoek te publiceren in september 2011.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht waarin wordt geconstateerd dat een relatief klein deel van de mensen met een wapenvergunning jaarlijks thuis wordt gecontroleerd?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zie verder het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7.
Heeft Bureau bijzondere wetten, verantwoordelijk voor deze controles, voldoende capaciteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In mijn brief van 12 april 2011 aan de voorzitter van uw Kamer (TK 32 739, nr. 1) heb ik medegedeeld dat ik aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek van de Rijksrecherche en het onderzoek van de OvV zal bezien welke conclusies zouden moeten worden getrokken ten aanzien van het beleid met betrekking tot legaal wapenbezit en het toezicht daarop. Ik informeer u hierover zo spoedig mogelijk. In mijn reactie zal ik ook ingaan op de door u genoemde onderwerpen.
De OvV verricht onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van voorvallen. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over welke aspecten van het schietincident in Alphen aan den Rijn door de OvV zullen worden onderzocht.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Koninklijke Nederlands Schutters Associatie (KNSA) om op scholen leden te werven?2 Wat is uw mening daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht dat de KNSA dit najaar een ledenwerf-actie voor jongeren in de leeftijd van 16 jaar zou starten. Dit project, dat zich richt op de werving van jonge leden om de schietsport te gaan beoefenen, heeft tot doel jonge sporters op te leiden voor mogelijke deelname aan de Olympische Spelen. Ik respecteer de keuze van de KNSA om het definitieve besluit over het starten van voornoemde ledenwerf-actie naar aanleiding van het schietincident vooralsnog uit te stellen.
Worden de leeftijdsgrenzen waaraan wapenvergunningen in Nederland zijn gebonden tevens onderzocht in de door u aangekondigde onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Worden ook de wenselijkheid en de noodzaak voor sportschutters om hun wapens thuis te kunnen bewaren onderzocht?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u een of meerdere vragen nog niet kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze vragen te betrekken bij de kabinetsreactie op de lopende onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Misbruik van het Europees arrestatiebevel voor 'onzin'-misdrijven |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Europese Commissie erkent misbruik van het Europees Arrestatiebevel voor onzinmisdrijven» en het rapport van de EU-commissaris waarnaar wordt verwezen?1
Ja.
Deelt u de mening van de EU-commissaris dat EU-lidstaten geen arrestatiebevelen binnen de EU moet uitvaardigen voor «onzin»-misdrijven, zoals fietsendiefstal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u tevens de mening van de EU-commissaris dat het vertrouwen tussen de lidstaten wordt ondermijnd als systematisch gebruik wordt gemaakt van het Europees arrestatiebevel (EAB) voor (zeer) kleine misdrijven? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Commissie wordt gesteld dat het vertrouwen in het EAB is ondermijnd door een «systematisch gebruik van EABs voor de overlevering van personen voor vaak zeer geringe strafbare feiten». Deze stelling wordt in het rapport niet met feiten onderbouwd. Vanwege de stelligheid van de bewering had dit wel voor de hand gelegen. In het rapport wordt evenmin helder aangegeven of de stelling betrekking heeft op de gehele periode van zeven jaren dat het EAB nu wordt toegepast of ook nog op recente tijden.
Ik onderschrijf de geciteerde stelling van de Commissie niet en baseer mij daarvoor mede op de vele EABs die deNederlandse justitiële autoriteiten in de loop der jaren uit de andere lidstaten van de Europese Unie hebben ontvangen. Ik ontken daarmee niet dat er EABs voor kleine feiten zijn uitgevaardigd, maar dit gold vooral de aanloopperiode en een klein aantal lidstaten.
Wordt naar uw mening systematisch gebruik gemaakt van het EAB voor (zeer) kleine overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de journalist dat met name Polen voor elk wissewasje het EAB gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij het artikel uit The Economist «Wanted for chicken rustling» meenemen? Is er een verband met het ontbreken van het opportuniteitsbeginsel in Polen en het veelvuldig gebruik maken van het EAB door Polen?
Over het bericht uit The Economist, waar naar wordt verwezen, kan ik kort zijn. Ik constateer dat het ruim een jaar oud is en betrekking heeft op de ervaringen van het Verenigd Koninkrijk in 2009 en voorgaande jaren. Ik heb daar verder geen oordeel over.
Naar mijn mening roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof de kwestie van de proportionaliteit Uniebreed speelt en ook bestendig is. Dat beeld slaat dan vooral op de beginfase van de toepassing van het EAB, maar is naar mijn mening niet meer actueel. De proportionaliteit is een kwestie die vooral bij Poolse EABs speelt en die twee aspecten betreft: het hoge aantal EABs dat wordt uitgevaardigd én dat deze – in de ogen van andere lidstaten – voor te geringe feiten worden uitgevaardigd. Het Poolse Ministerie van Justitie heeft mij desgevraagd een aantal ontwikkelingen gemeld, die in dit verband relevant zijn.
In 2010 is sprake van een daling van Poolse EABs van ruim 20% ten opzichte van voorgaande jaren. In 2008: 4829 en 2009: 4844, maar in 2010: 3753. Verder heeft het Poolse Ministerie van Justitie naar aanleiding van het overleg tussen Nederlandse en Poolse experts in december 2010 een notitie gezonden aan de gerechten over de EAB-praktijk, waarin de nadruk werd gelegd op het feit dat het uitvaardigen van een EAB een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij werd gewezen op de mogelijkheden die onder meer wederzijdse rechtshulp biedt. Ook stelde het Ministerie van Justitie het EU handboek voor de uitvaardiging van EABs waar ook de Commissie naar verwijst en waarin uitdrukkelijk de proportionaliteit aan de orde komt, beschikbaar via de website van het ministerie, opdat het voor alle Poolse justitiële autoriteiten en andere betrokkenen toegankelijk is. Ik ben van mening dat uit deze ontwikkelingen blijkt,
dat er in Polen geen sprake is van een statische situatie, hetgeen concreet blijkt uit een substantieel lager aantal EABs. Ook de getroffen maatregelen beoordeel ik positief. Ik vind ook dat van lidstaten verwacht mag worden dat zij als zich specifieke problemen bij de toepassing van een EU-instrument voordoen, zelf maatregelen treffen. Het is bij de Poolse autoriteiten bekend, dat van Nederlandse zijde de bereidheid blijft bestaan om verder te overleggen met Poolse autoriteiten en daarmee bij te dragen aan verdere voortgang in deze positieve ontwikkeling.
Wat is in het algemeen uw mening over het rapport? Bent u van mening dat er vervolg gegeven moet worden aan dit rapport daar Nederland als staat en daar Nederland als onderdeel van de EU?
Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat de nummering van de vragen een misslag bevat, er is geen vraag 8 maar wel een vraag 9.
Zoals ik hierboven al aangaf roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof er Uniebreed ernstige problemen zijn met de toepassing van het EAB en dat deze ook bestendig zijn. Vervolgens wordt uitvoerig ingegaan op de kwestie van de proportionaliteit, terwijl dit is een kwestie die vooral met Poolse EABs speelt. Daarop ben ik in mijn antwoord op de vraag 5 uitvoerig ingegaan.
Het onderzoek waarnaar in de blog wordt verwezen is vermoedelijk dat van de Utrechtse hoogleraar Langbroek. Voor mijn oordeel over dat rapport verwijs ik naar mijn antwoord van 31 januari 2011 op de kamervragen van de heer Van der Steur van 24 december 2010, nr. 2010Z20160. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het in dat rapport gesignaleerde probleem van EABs voor bagatelfeiten, voor veel lidstaten tot de kinderziekten van de toepassing van het nieuwe instrument moeten worden gerekend.
Nu de kwestie van de proportionaliteit vooral wordt veroorzaakt door de strafrechtspleging van één lidstaat, lijkt mij het bevorderen van een aanpassing van het kaderbesluit EAB niet proportioneel.
Zoals ik, eveneens in de genoemde kamervragen van de heer Van der Steur, heb aangegeven en heb herhaald bij de behandeling van de motie van de heer Recourt c.s. van 17 februari 2011, Kamerstukken II 2010–2011, 32 317, nr. 36, welke motie ik heb aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid, en nog eens heb herhaald in mijn antwoord van 9 maart 2011 op kamervragen van mevrouw Gesthuizen (Aanhangsel II 2010–2011, 1745) heeft het het behoorlijke gebruik van het EAB mijn aandacht. In dat kader heeft er overleg plaatsgevonden tussen Nederlandse en Poolse justitiële autoriteiten over het gebruik van bestaande alternatieven en zal er dit jaar een vervolgoverleg plaatsvinden. Verder wordt, zoals ook in genoemde antwoorden is gememoreerd, in Brussel gewerkt aan het Europees onderzoeksbevel.
Kent u het onderzoek waarnaar verwezen wordt in de blog waaruit blijkt dat Nederland volgzaam omgaat met Europese bevelen? Zo ja, wat is uw mening over dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de EU nog eens serieus moet kijken naar het EAB en dat er vervolgens een aanpassing moet plaatsvinden om het gebruik van het EAB ten aanzien van bagatelzaken te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Dreigend massaontslag bij KPN |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden banen weg bij KPN»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is na het eerdere nieuws waarin bekend werd dat voormalig topman Scheepbouwer maar liefst 131 maal meer verdiende dan de gemiddelde KPN monteur, zo nee waarom niet?
Zie beantwoording bij vragen 4 en 5.
Vindt u het niet vreemd dat, ondanks het feit dat de mobiele tarieven in Nederland met 13 cent tot de hoogste van Europa behoren, KPN desondanks in de problemen is geraakt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat met name de marktontwikkelingen in Nederland aanleiding geven tot kostenbesparingen. De bedrijfsvoering van KPN is een zaak van de onderneming zelf. Kennelijk is, naar de mening van de Raad van Bestuur van KPN, de vermindering van het personeelsbestand noodzakelijk om de toekomst van KPN veilig te stellen.
Deelt u de mening dat de nieuwe topman Blok uit solidariteit met de werknemers zijn salariseisen zou moeten matigen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het beloningsbeleid in algemene zin wil ik het volgende opmerken. Ik heb in principe geen probleem met marktconforme (hoge) salarissen die verdiend worden bij grote bedrijven met grote verantwoordelijkheden in de marktsector. Belangrijk hierbij is wel dat deze bedrijven de beloningen die worden uitgekeerd goed kunnen verantwoorden. Dat kan maatschappelijke onvrede voorkomen. Of sprake is van een verantwoorde beloning gelet op de geleverde prestaties is in de eerste plaats ter beoordeling van de raad van commissarissen en vervolgens van de aandeelhouders.
In lijn hiermee ben ik van oordeel dat het in de eerste plaats aan KPN zelf is om invulling te geven aan haar remuneratiebeleid.
Bij het opstellen en vaststellen van dit beleid dient rekening te worden gehouden met het in Nederland bestaande uitgangspunt dat de vennootschap een lange termijn samenwerkingsverband is van diverse bij de vennootschap betrokken partijen. Tot deze partijen behoren werknemers, aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers, toeleveranciers, afnemers, de overheid en maatschappelijke groeperingen. Het bestuur en de raad van commissarissen hebben een integrale verantwoordelijkheid voor de afweging van de belangen van deze betrokken partijen, Wat het beloningsbeleid betreft is de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) van belang. Aangezien KPN een Nederlandse naamloze vennootschap met beursnotering is, is de Code op dit bedrijf van toepassing.
In de Code is bepaald dat de raad van commissarissen de bezoldiging van de individuele bestuurders vaststelt, op voorstel van de uit zijn midden benoemde remuneratiecommissie. Deze beloning dient te passen binnen het door de algemene vergadering van aandeelhouders, vastgestelde bezoldigingsbeleid. Volgens het jaarverslag van KPN is de wijze waarop het remuneratiebeleid bij KPN wordt bepaald, is (voor zover op deze casus van toepassing) in lijn met de Code. Specifiek bepaalt codebepaling II.2.2. dat de raad van commissarissen de hoogte en de structuur van de bezoldiging van bestuurders mede vaststelt met inachtneming van de beloningsverhoudingen binnen de onderneming. De bezoldiging van bestuurders dient dus te passen binnen het totale loongebouw van de onderneming. Het jaarverslag 2010 van KPN geeft aan deze bepaling toe te passen. Verder volgt uit het jaarverslag van KPN dat de raad van commissarissen de bevoegdheid heeft de waarde van een in een eerder boekjaar toegekende voorwaardelijke variabele bezoldigingscomponent beneden- of bovenwaarts aan te passen, wanneer deze naar zijn oordeel tot onbillijke uitkomsten leidt vanwege buitengewone omstandigheden in de periode waarin de vooraf vastgestelde prestatiecriteria zijn of dienden te worden gerealiseerd.
Over de naleving van de Code leggen het bestuur en de raad van commissarissen verantwoording af aan de algemene vergadering van aandeelhouders.
Vindt u dat door het graaigedrag van bestuurders dit soort bedrijven in de problemen komen en dat dit natuurlijk slecht is voor de Nederlandse economie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De situatie bij de Viva zorggroep |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het feit dat de Viva Zorggroep voor 650 thuishulpen collectief ontslag is aangevraagd, terwijl er voor hen gewoon werk is, namelijk in de gemeenten die Wmo-zorg hebben gecontracteerd bij Viva Zorggroep? Kunt u uw oordeel toelichten?1
Bij collectief ontslag treedt een aantal regels in werking om de werknemers speciale bescherming te bieden. Die regels zijn neergelegd in zowel de cao waar de Viva! Zorggroep onder valt (de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg) als in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). De Ondernemingsraad en de vakbonden krijgen op grond van deze regels een rol in het verdere proces over de mogelijke ontslagen. Op grond van de Wmco beoordeelt het UWV WERKbedrijf ondermeer de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent dat:
te herplaatsen.
Pas nadat alle bovenstaand genoemde regels zijn gevolgd doet het UWV een uitspraak over de gevraagde ontslagvergunning. Ik ga er vanuit dat het UWV dit zorgvuldig doet.
Overigens heb ik begrepen dat het UWV recent circa 350 ontslagaanvragen van de ViVa! Zorggroep heeft ontvangen. De verwachting is dat het UWV in de loop van juni over deze ontslagaanvragen zal besluiten.
Hoe oordeelt u over de Ondernemingsraad van Viva Zorggroep die, zonder consultatie van de werknemers, ingestemd heeft met de loonsverlaging van de thuishulpen of het collectieve ontslag? Bent u van mening dat zij juist heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben niet in de positie om een oordeel over de Ondernemingsraad te geven. De Ondernemingsraad (OR) wordt gekozen door werknemers en voert namens de werknemers overleg met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen. Bij overnames en fusies, reorganisaties en bedrijfssluiting heeft de OR adviesrecht. De OR heeft hierbij het recht – zoals ook de OR van ViVa! Zorggroep heeft gedaan – om deskundigen te raadplegen. De OR kan bij belangrijke kwesties ook de achterban raadplegen, of zij hier al dan niet gebruik van maakt is zijn eigen afweging.
Bent u van mening dat het juist is dat protesterende medewerkers die met ontslag bedreigd worden, zijn tegen gehouden door bewakers?3 Acht u hen gevaarlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was niet ter plaatse en ben dus niet op de hoogte van de specifieke omstandigheden.
Acht u het juist dat de gemeenten het aan Viva Zorggroep om de FWG te verlagen voor de huishoudelijke zorg naar FWG 10, terwijl er in de raamovereenkomst bij het aanbestedingsbestek is afgesproken dat thuishulpen in FWG 15 horen vanwege de signalerende functie? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Arbeidsvoorwaarden is het terrein van sociale partners. Voor arbeidsconflicten, waar het hier in eerste instantie over gaat, geldt dat daar in het arbeidsrecht regels over zijn gesteld waardoor ondermeer werknemers in staat worden gesteld (individueel dan wel collectief) hun werknemersbelang veilig te stellen. Daar heb ik als bewindspersoon van VWS geen rol in. Mijn verantwoordelijkheid in dezen is dat burgers de juiste ondersteuning krijgen.
Welk nut heeft het aanbesteden als zowel de aanbestedende partij als de aannemende partij zich niet houden aan een raamovereenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De (kwaliteits)afspraken inzake de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen een gemeente en aanbieders. Het is vervolgens aan aanbieders om de hulp bij het huishouden conform de afgesproken voorwaarden uit te voeren en aan gemeenten om er op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien één van beide partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, kan de andere partij naar de rechter stappen. Indien beide partijen zich niet aan de overeenkomst houden, kunnen ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld de verliezende partijen van de aanbestedingsprocedure) juridische stappen ondernemen. Bovendien kunnen burgers hun gelijk bij de rechter halen indien zij niet voldoende gecompenseerd worden.
Wat is uw oordeel dat Viva Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen5, ondanks het feit dat zij de FWG verlaagd en dus de signalerende functie uit de huishoudelijke zorg heeft gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om voor een HKZ-certificaat in aanmerking te komen moet het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie voldoen aan de HKZ-normen. De toetsing van uw kwaliteitszorgsysteem wordt uitgevoerd door een onafhankelijke certificatie-instelling. Het HKZ-certificaat blijft drie jaar geldig, waarna opnieuw een uitgebreide audit plaats vindt. Uit het feit dat de ViVa! Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen, leid ik af deze organisatie nog steeds aan de HKZ-normen voldoet.
De trage procedures en hoge kosten bij de verlenging van rijbewijzen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CBR gaat jaarlijks kwaliteit van geleverde diensten meten»?12
Ja.
Waarom heeft het CBR vaak vier maanden of zelfs langer nodig voor het verwerken van een aanvraag van senioren die hun rijbewijs willen verlengen en hiertoe een ingevulde Eigen Verklaring overleggen?
De procedure om te komen tot een verlenging van het rijbewijs kan uit een groot aantal stappen bestaan. Bepalend voor de duur van de procedure is met name de vraag of er nader medisch onderzoek nodig is. Het kan hierbij gaan om aanvullende vragen aan de keurende (huis)arts, verwijzing naar een medisch specialist, verwijzing naar de rijtest en alle mogelijke combinaties daarvan. Hiervoor gelden de in de gezondheidszorg gangbare termijnen waarop het CBR geen invloed heeft. De termijnen die voor het CBR gelden, zijn vorig jaar in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Omdat in een enkel geval de afwikkeling van de totale procedure langer dan vier maanden duurt, heb ik op verzoek van de Tweede Kamer besloten de herinneringsbrief voor het vervallen van het rijbewijs vanaf 1 september 2011 niet 18 weken, maar 24 weken vóór de vervaldatum te laten versturen door de RDW.
Bent u er mee bekend dat het CBR sommige van deze aanvragen na drie maanden zelfs nog niet in behandeling heeft genomen waardoor mensen die vier maanden van te voren een aanvraag hebben ingediend toch nog met een ongeldig rijbewijs komen te zitten?
Nee. Zodra het CBR de Eigen Verklaring en het medisch rapport van de keuringsarts in bezit heeft, gaat de aanvraag de procedure in en heeft het CBR in beginsel 4 weken om een besluit te nemen. Dit is de wettelijke termijn ingevolge het genoemde Reglement Rijbewijzen. Wel kan het voorkomen dat de aanvrager niet binnen de door u genoemde termijn van 3 maanden terecht kan bij een medisch specialist naar wie het CBR op basis van het medisch rapport van de keuringsarts voor nader onderzoek doorverwijst. Dat ligt echter niet aan het CBR, maar aan de beschikbaarheid van de medisch specialist (die overigens niet in dienst is van het CBR) en/of aan de beschikbaarheid van de aanvrager.
Bent u bereid het CBR hierop aan te spreken en te eisen dat aanvragen voor het verlengen van het rijbewijs voor senioren binnen twee maanden worden afgehandeld?
Zoals ik heb aangegeven, zijn de beslistermijnen voor deze procedure in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd. Het CBR is daarbij slechts één van de actoren. Daarnaast zal de RDW de herinneringsbrief voortaan 24 in plaats van 18 weken voor de vervaldatum van het rijbewijs versturen. De Nationale Ombudsman heeft vier maanden een reële termijn genoemd. Om de voortgang van het proces maximaal te sturen, rappelleert het CBR na drie weken de arts of medisch specialist indien het medisch rapport nog niet is ingestuurd.
Klopt het dat de autoverzekering van senioren bij het verlopen van een rijbewijs wegens de trage afhandeling van het CBR automatisch wordt stopgezet? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen aangezien ook anderen van dezelfde auto gebruik kunnen maken?
Ik heb hierover contact opgenomen met de verzekeraars. Indien van iemand het rijbewijs is verlopen, wordt de verzekering voor zijn auto niet automatisch stopgezet.
Waarom is de medisch adviseur van het CBR niet op de hoogte van de datum waarop de geldigheid van een rijbewijs vervalt?
De medisch adviseur is verantwoordelijk voor het beoordelen of er al dan niet een Verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd in het rijbewijzenregister. Daartoe heeft de klant door middel van het insturen van een Eigen verklaring een verzoek gedaan. De verwerking gebeurt in volgorde van binnenkomst van de Eigen verklaringen en niet in volgorde van het moment van vervallen van de geldigheid van het rijbewijs. Het is dus de klant die de start van de procedure bepaalt.
Is het waar dat het CBR ook een tijdelijke voorziening kan treffen en zo ja, waarom wordt dat dan niet standaard aan de aanvrager aangeboden?
Er bestaat geen tijdelijke voorziening.
Waarom wordt bij verlenging van rijbewijzen waarbij sprake is van een medische beoordeling uitgegaan van de datum van de rijtest voor de verlenging en niet van de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt?
Deze veronderstelling is niet juist. Aanvragers krijgen een Verklaring van geschiktheid waarvan de geldigheid loopt vanaf de datum van het besluit door het CBR. De datum van de rijtest speelt daarin geen rol. Er is niet gekozen voor de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt omdat de verlenging is gekoppeld aan het besluit over de geschiktheid.
Klopt het dat het CBR nergens in de correspondentie vermeldt dat de datum van de rijtest bepalend is en dat het CBR ook nergens aangeeft met welke andere termijnen bij een aanvraag rekening moet worden gehouden?
In algemene termen wordt in de herinneringsbrief en op de website van het CBR de maximale termijn van afhandeling van vier maanden genoemd.
Ik heb het CBR verzocht zorg te dragen voor extra informatie over de te volgen procedure en de bijbehorende termijnen, bij voorbeeld op de website van het CBR.
Deelt u de mening dat het, gezien de kosten die moeten worden gemaakt voor een aanvraag, onacceptabel is dat mensen die op advies van het CBR een dergelijke aanvraag ruim van te voren indienen een verlenging krijgen van maar negen maanden terwijl anderen die een verlenging op het laatste moment aanvragen een verlenging van een jaar krijgen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt de verlenging van het rijbewijs bepaald door de datum waarop het CBR een besluit neemt over de geschiktheid. De in de vraag genoemde termijn van een jaar start dus vanaf dat moment. In geval nader medisch onderzoek noodzakelijk is, neemt het CBR een besluit op basis van bevindingen van de medisch specialist. Diens bevindingen hebben betrekking op de geschiktheid op het moment van onderzoek en diens verwachtingen over de termijn waarvoor deze geschiktheid geldt.
Wat is de maximale toegestane periode tussen de aanvraag voor een verlenging van het rijbewijs en een rijtest? Bent u ermee bekend dat er mensen zijn die meer dan een half jaar op een rijtest moeten wachten waardoor hun rijbewijs verloopt terwijl ze tijdig verlenging hebben aangevraagd?
Op grond van artikel 101 van het Reglement rijbewijzen moet de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de Eigen verklaring, afhankelijk van de situatie, een verklaring van geschiktheid, aanvullende vragen aan de keurend (huis)arts, een verwijzing naar een medisch specialist of een uitnodiging voor een rijtest krijgen. Het CBR streeft er naar de rijtest te laten plaatsvinden binnen vier weken na de verzendatum van de uitnodiging. Bij grote drukte kan dat wel eens een paar weken oplopen, maar nooit naar zes maanden.
Klopt het dat voor een verlenging van het rijbewijs soms door het CBR meerdere medische keuringen worden opgelegd, waardoor de kosten kunnen oplopen tot € 300 (exclusief de kosten voor verlenging)? Vindt u het acceptabel om dergelijke bijdragen voor medische onderzoeken te vragen van mensen met alleen een AOW?
Aanvragers van een Verklaring van geschiktheid kunnen helaas lijden aan meerdere, met de rijgeschiktheid interfererende, aandoeningen die onderzoek door meer dan één specialist noodzakelijk maken. Art 101 Reglement Rijbewijzen kent de bevoegdheid meerdere artsen aan te wijzen, aan het CBR toe. Aangezien het CBR geen enkel belang heeft bij meerdere specialistische keuringen, gaat het CBR hier terughoudend mee om.
Het is de aangewezen specialist die de kosten voor de keuring bij de aanvrager in rekening brengt. Het CBR staat daar buiten. De tarieven van rijbewijskeuringen door specialisten worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit en zijn gebaseerd op het uurtarief van een medisch specialist.
Klopt het dat het CBR zich niet in alle gevallen aan de maximale prijzen houdt, die vanaf 1 januari 2011 zijn voorgeschreven voor de medische testen die de mensen moeten ondergaan?
Nee dat klopt niet. Het CBR brengt voor het indienen van een Eigen verklaring een bedrag in rekening van € 23,05 inclusief BTW, ongeacht de complexiteit van de beoordeling, het aantal doorverwijzingen naar medisch specialisten of de door het CBR zelf uitgevoerde rijtesten.
Vindt u het acceptabel dat ruim 3 maanden na een ingediende aanvraag inclusief Eigen Verklaring het CBR alsnog om een herkeuring vraagt door een door het CBR toegewezen neuroloog en daarbij met een voorstel komt voor een afspraak 4 maanden na deze reactie, dus zeven maanden na het indienen van de aanvraag? Deelt u de mening dat het CBR ervoor moet zorgen dat herkeuringen bij tijdig ingediende aanvragen kunnen worden uitgevoerd voor het rijbewijs verloopt?
Na ontvangst van de Eigen verklaring zal het CBR zo spoedig mogelijk (binnen 4 weken) een neuroloog aanwijzen als dat op grond van de gemelde aandoening noodzakelijk is. De aanvrager moet zelf de afspraak maken en het CBR doet daarbij geen voorstellen.
Indien een goedkeuring op een bepaald moment om medische redenen nog niet mogelijk is, wordt in individuele gevallen wel eens geadviseerd pas over enkele maanden de keuring te laten plaatsvinden. Eerder mag natuurlijk ook, maar zal zeer waarschijnlijk leiden tot afkeuring. Natuurlijk deel ik de mening dat de procedure voor de aanvraag van een verklaring van geschiktheid bij voorkeur is afgerond voor het huidige rijbewijs verloopt. Maar daarin hebben naast het CBR ook de aanvrager zelf en de keurende specialist een rol.
Waarom wordt de beslissing van de medisch adviseur van het CBR niet standaard gemotiveerd, bijvoorbeeld in situaties waarbij het rijbewijs voor een kortere periode wordt verlengd dan volgens de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 is toegestaan?
Elk besluit van het CBR om een Verklaring van geschiktheid met beperkte termijn af te geven valt onder de Algemene Wet Bestuursrecht en heeft dus een motivering. Als deze motivering als gebrekkig of onjuist wordt ervaren staat daar bezwaar en beroep tegen open.
Het bericht ‘iPhone maakt elke minuut een foto van je, ook in bed’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publiciteit, waaronder het weblog op de website van Trouw «iPhone maakt elke minuut een foto van je, ook in bed» van 21 april 2011, over de in Apple producten ingebouwde en voor gebruikers verborgen «Big Brother» functie waardoor het een peulenschil is om de historische locatiedata uit te lezen?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat consumenten voorafgaand aan aankoop of huur expliciet worden gewezen op dergelijke eigenschappen?
Het bericht gaat over locatiegegevens die gebruikt worden om locatiediensten aan te bieden aan gebruikers van smartphones. Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat enkele voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt. Een handelaar is op grond van artikel 193d van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om consumenten te voorzien van essentiële informatie die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het is dan ook niet toegestaan om essentiële informatie verborgen te houden of deze informatie op onduidelijke, onbegrijpelijke, of dubbelzinnige wijze te verstrekken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Het weglaten van essentiële informatie wordt beschouwd als een misleidende omissie en is onrechtmatig (zie ook artikel 6:193b BW). De richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PbEG L 149) geeft geen definitie van het begrip essentiële informatie. Wat als essentiële informatie kan worden aangemerkt wordt echter wel nader uitgewerkt in het vierde lid van artikel 6:193d BW. Hier staat: «Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden worden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium alsook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen». Daarbij geeft artikel 6:195e BW nog voorbeelden van essentiële informatie in geval van een uitnodiging tot aankoop. Hierbij wordt opgemerkt dat de voornaamste kenmerken van het product moeten worden vermeld op een manier die passend is voor het gebruikte medium. Voor het geven van een aanbod via een mobiele telefoon gelden andere eisen dan wanneer het product in de winkel wordt gekocht.
Een handelaar dient met het bovenstaande rekening te houden en de consument alle essentiële informatie te geven die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen. Hierbij is het denkbaar dat deze informatie, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ook de mogelijke registratie van locatiegegevens omvat.
Volledigheidshalve vermeld ik dat indien sprake is van verwerking van persoonsgegevens, ook de informatieplicht voor de verantwoordelijke geldt uit artikelen 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat is uw oordeel over het door het bedrijf Apple voor eindgebruikers en tussenhandelaren verborgen houden van deze eigenschappen van hun apparatuur?
Het betreft in dit geval de relatie tussen een producent en een consument. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie. De wettelijke informatieverplichtingen zijn helder (zie mijn antwoord op vraag 2). Verder hebben de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, in een gemeenschappelijk standpunt van 16 mei 2011 (zie http://www.cbpweb.nl/downloads_int/wp185_en.pdf) aanbevelingen omtrent het verwerken van locatiegegevens opgesteld die een aanknopingspunt bieden voor verantwoordelijken in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Voor klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Consumentenautoriteit en het College bescherming persoonsgegevens. Ik acht een separaat advies op dit punt niet noodzakelijk.
Bent u bereid om de Consumentenautoriteit en het College ter Bescherming Persoonsgegevens te verzoeken om op korte termijn te adviseren over door de Regering te nemen maatregelen, opdat consumenten voortaan op tijd worden geïnformeerd en een eigen afweging kunnen maken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er binnen de overheid tal van kwetsbare functies zijn, zoals bij justitie, politie en defensie waarbij het van belang is dat locatiedata vertrouwelijk worden gehouden?
Ja.
Deelt u onze mening dat het wenselijk is dat binnen de overheid geen Apple producten worden gebruikt door functionarissen in kritische functies en dat er een stop komt op de aanschaf van nieuwe Apple producten, totdat volledige openheid is geboden over deze en mogelijk nog andere verborgen gehouden toepassingen?
Mij zijn geen signalen bekend van een (zodanig) veiligheidsrisico dat de aankoop of het gebruik van smartphones gestaakt zou moeten worden. Het categorisch uitsluiten van Apple-producten is niet aan de orde. Van belang is dat bij het gebruik van elk soort smartphone rekening wordt gehouden met de functionaliteiten van het apparaat en van de software die erop kan worden gedownload. Dat kan onder andere door ter beveiliging een van commercieel gebruik afwijkend concept te gebruiken. Verder dient de werkgever een op de functie toegespitst beveiligingsniveau te realiseren.
Een misbruikschandaal dat Nederland in de doofpot zou hebben gestopt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland stopte misbruikschandaal in doofpot»?1
Ja.
Is het waar de een hoge Nederlandse diplomaat in Jakarta in 2008 ondergeschikte Indonesische mannen seksueel heeft misbruikt? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar en wat is er dan wel gebeurt?
Eind oktober 2008 heeft de eigenaar van het bewakingsbureau dat door de ambassade in Jakarta is ingehuurd ter bewaking van de dienstwoningen van de ambassade, een melding gedaan over vermeend seksueel misbruik van haar bewakers door een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door het ministerie is in november 2008 een onderzoek ter plekke verricht. Vooruitlopend op het tot stand komen van de eindrapportage is betrokkene met ingang van 3 december geschorst en is zijn plaatsing te Jakarta met ingang van 20 december 2008 beëindigd.
Op 13 januari 2009 is namens de minister van Buitenlandse Zaken aangifte gedaan tegen de diplomaat wegens het begaan van zedenmisdrijven. De zaak is door het Openbaar Ministerie onderzocht (zie hierover verder het antwoord op vragen 3 en 5). Aan betrokkene is met ingang van 20 februari 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het beroep tegen dit strafontslag is door de Rechtbank te Middelburg op 2 december 2010 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft nog geen uitspraak gedaan op het hoger beroep dat betrokkene heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Is er inderdaad op ambtelijk niveau besloten aan om geen strafvervolging in te stellen? Zo ja, op welk ambtelijk niveau was dat? Welke functionarissen hebben dit besloten en waren zij daartoe gerechtigd? Zo nee, wat is er niet waar in het in het artikel gestelde?
De beslissing om geen verder strafrechtelijk onderzoek in te stellen is genomen door een officier van justitie van het parket Middelburg, na afstemming met de hoofdofficier van justitie. Dit is de normale gang van zaken bij dergelijke vervolgingsbeslissingen. Voor de redenen van het sepot verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat diplomatieke betrekkingen niet in de weg mogen staan van strafrechtelijke vervolging? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van wat er in het genoemde artikel staat? Zo nee, waarom niet?
De diplomatieke status heeft in de onderhavige casus geen invloed gehad op de beslissing van het Openbaar Ministerie (zie het antwoord op vraag 5). Het vereiste van dubbele strafbaarheid van artikel 5, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is toepasselijk op een ieder.
Is het waar dat er in Nederland aangifte is gedaan tegen deze diplomaat maar dat er vanwege het feit dat genoemde ontuchtige handelingen in Indonesië niet strafbaar waren is afgezien van strafvervolging? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is en dat het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander ook buiten Nederland strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, gaat u de wet op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Er is destijds door de minister van Buitenlandse Zaken inderdaad aangifte gedaan tegen deze (inmiddels ex-)diplomaat wegens verkrachting, aanranding en ontucht met misbruik van gezag. Om tot vervolging in Nederland te kunnen overgaan is vereist dat de feiten zowel in Indonesië als in Nederland strafbaar zijn. Verkrachting is in Indonesië – anders dan in Nederland – slechts strafbaar als het slachtoffer een vrouw is. In deze zaak betreft het echter drie mannelijke slachtoffers. Vervolging wegens aanranding zou, met het oog op het vereiste van dubbele strafbaarheid, alleen haalbaar zijn als er sprake was van geweld of dreiging met geweld. Daarvoor was naar het oordeel van het Openbaar Ministerie echter onvoldoende bewijs. Tenslotte bleek vervolging wegens ontucht met misbruik van gezag niet mogelijk omdat daarvoor naar Nederlands recht sprake dient te zijn van een juridische, geformaliseerde relatie tussen de ambtenaar en het slachtoffer. In het onderhavige geval was van een dergelijke geformaliseerde gezagsrelatie geen sprake.
Om de hiervoor genoemde redenen heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak besloten tot een sepot. Ik zie in deze beslissing geen aanleiding om de wet aan te passen terzake van het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander buiten Nederland. In het algemeen moet het uitbreiden van het bereik van de Nederlandse wet tot feiten gepleegd buiten Nederland terughoudend worden benaderd. Uitgangspunt is dat er internationale consensus dient te bestaan omtrent de wenselijkheid van strafbaarstelling.
Kunt u deze vragen voor 12 uur aanstaande dinsdag 26 april a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het tracébesluit A4 Steenbergen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het nieuwe tracébesluit A4 Steenbergen veel langer en duurder is dan de oostelijke tracés, maar ook op veel meer weerstand stuit van de plaatselijke bevolking? Zo ja, waarom is er dan toch voor de aanleg van een westelijke variant gekozen?
De keuze tussen oostelijk of westelijk langs de kern Steenbergen is één van de belangrijkste afwegingen in het Tracébesluit A4 Dinteloord – Bergen op Zoom, gedeelte Steenbergen. Voor beide varianten zijn voor- en tegenstanders. Er is een aanvullend MER gemaakt, juist om deze afweging goed te kunnen maken. De westvariant scoort in het aanvullend MER iets gunstiger dan de oostvariant, ondermeer voor de luchtkwaliteit. Bovendien is in het aanvullend MER berekend dat de westvariant € 20 mln. goedkoper is (en dus niet duurder) dan de oostvariant. Om deze redenen, en ook vanwege het grote draagvlak in de (bestuurlijke) omgeving, is de keuze op de westvariant gevallen.
Deelt u de mening dat, als omwonenden een breed gedragen, constructieve bijdrage leveren die ogenschijnlijk goedkoper is en wellicht een betere uitkomst voor alle partijen biedt, dat hier te allen tijde naar gekeken moet worden? Zo ja, waarom is dit bij Steenbergen dan niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een meer oostelijk van Steenbergen gelegen alternatief is echter afgevallen vanwege de ongewenste nieuwe doorsnijding van gebieden, waaronder de ecologische hoofdstructuur. De oost-Oost-variant is als een niet redelijkerwijs te beschouwen alternatief aangemerkt; deze variant zal ik dus niet alsnog in overweging nemen.
Deelt u de mening dat dit na de discussie over knooppunt Hoevelaken, wederom een voorbeeld is waarin Rijkswaterstaat kennelijk constructieve bijdrages van omwonenden negeert en al is dit wellicht conform de huidige wet- en regelgeving toegestaan: deelt u onze mening dat dit verkeerd is en aangepast dient te worden? Zo ja, wordt deze regelgeving middels de nieuwe Tracéwet aangepast en hoe? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Als gevolg van de inspraak en ingebrachte adviezen zijn daadwerkelijk aanpassingen gedaan aan het tracé. Het betreft onder andere het toevoegen van een fietsviaduct bij de Steenbergseweg (N259) in Klutsdorp, een dwarsverbinding voor lokaal verkeer bij de Westlandse Langeweg, een aquaduct ten behoeve van de Steenbergsche Haven en het aansluiten op een te ontwikkelen ecologische verbindingszone (EVZ). De huidige Tracéwet biedt de mogelijkheid om te reageren op het milieueffectrapport en het ontwerp-tracébesluit. De nieuwe Tracéwet bevat de verplichting om ook naast de formele inspraakmomenten participatie in het besluitvormingsproces mogelijk te maken.
Als gedurende het beroep bij de Raad van State alsnog gekeken wordt naar een oost-Oost variant, er geen sprake is van tijdverlies en de omwonenden alsnog het gevoel hebben dat naar hun inbreng serieus onderzoek is verricht, bent u dan daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Het aantal opgeloste woninginbraken |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Woninginbraak zelden opgelost»1 en «Explosieve toename inbraken Almere»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie over het aantal opgeloste woninginbraken en de zorgwekkende toename van het aantal woninginbraken? Kloppen de cijfers in de genoemde artikelen? Wat voor acties onderneemt u om het aantal woninginbraken te verminderen en de pakkans te vergroten?
Er is sinds 2007 sprake van een lichte toename in de woninginbraken. Dat is vanzelfsprekend een ongewenste ontwikkeling. Daarbij is van belang dat er sinds de piekjaren 1994–1995 sprake is van een forse daling in het aantal woninginbraken met circa 40%. De maatregelen die genomen zijn, zowel op het gebied van preventie als bij het opsporen van daders, hebben dus een aanzienlijk effect gesorteerd. Deze maatregelen zullen ook in de komende jaren prioriteit moeten blijven houden.
Om tot een verbetering van de het oplossingspercentage op woninginbraken te komen werkt de politie aan een verbetering van de aanpak van woninginbraak. De politie gaat in zes regio's aan de slag met een landelijke pilot om verbeterpunten en de nieuwste inzichten uit programma’s op het gebied van forensische opsporing en intelligence in de praktijk te brengen.
Is het ook uw inschatting dat inbrekers die opgepakt worden veel meer inbraken op hun geweten hebben dan waarvoor ze veroordeeld worden? Zo ja, hecht de politie er voldoende waarde aan om een inbreker veroordeeld te krijgen voor alle delicten die hij gepleegd heeft? Wat zijn de resultaten van de inzet van extra forensische experts bij het oplossen van woninginbraken?
Ik deel de inschatting dat woninginbrekers over het algemeen bestempeld kunnen worden als multiplegers. Vaak plegen zij in wisselende samenstellingen verschillende soorten delicten. Na aanhouding van een woninginbreker onderzoekt de politie door middel van zaaksvergelijking of er meerdere feiten kunnen worden toegewezen aan de verdachte. Het succes van deze vergelijking hangt af van een aantal aspecten, waaronder de aanwezigheid van voldoende forensische sporen en andere tactische aanwijzingen. Met behulp van het Landelijk Coördinatiebestand Sporen van het KLPD, waarin zich informatie bevindt over sporen van DNA, vingerafdrukken, kogels en hulzen, lukt het om regelmatig succesvol relaties te leggen tussen meerdere zaken en meerdere daders.
In 2010 is onderzoek gedaan naar het effect van de extra forensisch assistenten. Daarbij werd onder andere geconstateerd dat het aantal veilig gestelde DNA-sporen in het kader van woninginbraken licht was toegenomen (met 2,5%). Daarnaast was een duidelijke toename van sporen waarneembaar in complexere zaken, zoals de bedoeling was. De verwachting is dat door de toename van het aantal forensisch assistenten het aantal veilig gestelde sporen eind 2011 nog verder zal zijn toegenomen.
Zijn er aanwijzingen dat Oost-Europeanen een bovengemiddeld aandeel hebben in het plegen van woninginbraken, zoals de medewerkers van de politie Gooi- en Vechtstreek en Almere opperen? Zo ja, betekent dit dat deze dadergroepen landelijk opereren? Welke gerichte landelijke maatregelen zijn genomen om inbraken door deze dadergroepen te voorkomen en op te lossen?
Er bestaat geen gedetailleerd beeld van de omvang van het aandeel Oost-Europeanen bij woninginbraken, onder andere omdat niet alle woninginbraken worden gemeld en lang niet alle gemelde woninginbraken worden opgelost. Dit laat onverlet dat rondtrekkende bendes een stevige aanpak behoeven. Na een succesvolle proeftuin om winkeldiefstal in georganiseerd verband tegen te gaan, is daarom op dit moment een integrale aanpak van rondtrekkende bendes in voorbereiding, waarbij ook woninginbraak door deze dadergroepen wordt betrokken.
Is er uit onderzoek af te leiden welke woningen en wijken meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor inbraken? Is het waar dat in sommige wijken meerdere inbraken per dag de norm zijn en hoe worden deze gegevens betrokken bij inspanningen op het gebied van preventie?
Uit het beschikbare onderzoek blijkt dat woninginbraak niet evenredig geografisch is verdeeld. Sommige woningen en wijken lopen een verhoogd risico ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit zijn de zogenaamde «hot targets» en «hot places». In sommige politieregio’s worden deze woningen en buurten via zogenaamde criminaliteitsanalyses gedetailleerd in kaart gebracht. Op basis van deze analyses wordt gericht aandacht geschonken aan zowel preventieve als opsporingsactiviteiten in relatie tot woninginbraak. Het blijkt dat een gerichte aanpak van woninginbraak op deze plaatsen effect heeft.
Deelt u de mening dat er een belangrijke rol voor de overheid is weggelegd bij het voorkomen van woninginbraken, die voor de betrokkenen zeer traumatisch zijn? Zo ja, hoe wordt de preventie van woninginbraken, onder andere door verbetering van de beveiliging van woningen gestimuleerd?
De overheid stimuleert inbraakpreventie langs verschillende lijnen. In het Bouwbesluit is bepaald dat nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan de daarin vastgelegde vereisten van inbraakwerendheid. Voor bestaande woningen zijn geen vereisten vastgelegd. Met het politiekeurmerk veilig wonen wordt gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning. Met een kopie van het certificaat Veilige Woning kan men bij de verzekeringmaatschappij om een premiekorting op de inboedelverzekering vragen.
Bent u bereid huurders van woningen het recht te geven om adequate beveiliging van hun woning te eisen, op het niveau van het politiekeurmerk veilig wonen? Zo ja, hoe wilt u waarborgen dat particuliere verhuurders en corporaties hun woningen aan deze basale beveiligingsvereisten laten voldoen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven wordt met het politiekeurmerk veilig wonen gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning(en). Dit geldt ook voor verhuurders. Verhuurders zijn echter niet verplicht om die voorzieningen aan hun bestaande woningen aan te brengen. Alleen indien het hang- en sluitwerk ondeugdelijk is, in de zin dat het gebreken vertoont, kan de huurder eisen dat de verhuurder het repareert en zo nodig vervangt. Dat valt onder de onderhoudsplicht van verhuurders van woonruimten.
Huurders kunnen hun verhuurders vragen om inbraakwerende voorzieningen aan te brengen aan de woning. Huurders en verhuurders zijn in de meeste gevallen in staat om onderling afspraken te maken over verbeteringen aan de woning. De praktijk is dat veel verhuurders op vrijwillige basis meewerken aan renovatievoorstellen van de huurder. Ook de verhuurder heeft er immers baat bij dat de waarde van het gehuurde op peil blijft. In de praktijk komt men er dus doorgaans uit, daarom is er geen behoefte aan een wettelijke regeling.
Het artikel "Vissers strijden in Franse Haven" |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vissers strijden in Franse Haven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederlandse vissers hun vis moeten kunnen afzetten in de haven van Boulogne? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid samen met de Nederlandse vissers hun schade volledig te verhalen op de Franse vissers die de haven blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op schriftelijke vragen van de vaste commissie Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 21 april (2011Z08468). Ik heb bij de Franse autoriteiten nadrukkelijk onder de aandacht gebracht dat Nederlandse vissers met extra kosten zijn geconfronteerd.
Ik ben bereid een algemeen juridisch advies te laten opstellen over de mogelijkheden van een claim.
De vissers zijn zelf verantwoordelijk voor het claimen van hun schade.
Tekortschietende hulp aan psychiatrische patiënten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er in Nederland psychiatrische patiënten rondlopen die geen professionele hulp ontvangen, terwijl de sociale omgeving (familie, vrienden) van de patiënt wel bij meerdere instanties om hulp heeft gevraagd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom komen deze signalen niet bij u?1
Ik ben niet op de hoogte van alle gevallen, maar krijg wel brieven van familie van psychiatrische patiënten die mij aangeven dat zij soms moeilijk terecht kunnen bij hulpverleners.
Indien de sociale omgeving van een psychiatrische patiënt signaleert dat deze persoon hulp nodig heeft, bij welke instanties kunnen zij nu terecht? Heeft de minister aanwijzingen in hoeverre deze instanties bij de gewone burger bekend zijn?
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijk gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychiatrische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Heeft u in beeld bij welke instanties, bijvoorbeeld de politie, IGZ of GGD, mensen met een hulpvraag over een psychiatrische patiënt zich nu melden? Om hoeveel hulpvragen per jaar gaat dit? Wat wordt er met deze hulpvragen gedaan? Hoeveel klachten zijn hierover bekend?
Er zijn mij geen cijfers bekend van hulpvragen van familie of naastbetrokkenen omtrent psychiatrische patiënten.
Deelt u de mening dat er, om misverstanden te voorkomen, één centraal meldpunt zou moeten zijn, dat herkenbaar is en waar krachten van professionals worden gebundeld? Zo ja, per wanneer wordt dit meldpunt opgezet? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Vindt u het wenselijk dat bij een melding van verwarde mensen de politie wordt gebeld en niet de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)? Wat is het effect van de inschakeling van de politie op de geestelijke toestand van de patiënt? Zou het niet beter zijn als de GGZ direct wordt ingezet?
Wanneer er sprake is van overlast, onveiligheid en openbare ordeproblematiek heeft de politie in eerste instantie de verantwoordelijkheid om geëigende maatregelen te nemen. Altijd direct de GGZ inschakelen zou ook een onnodige druk op de GGZ leggen. De politie tracht bij personen van wie bekend is dat zij psychische problematiek hebben eerst contact te zoeken met de huisarts. Ook kan de crisisdienst van de GGZ worden ingeschakeld. In 2003 is door GGZ Nederland en de Raad van Hoofdcommissarissen een convenant ondertekend betreffende de opvang, begeleiding en behandeling van mensen met psychische en/of verslavingsproblematiek. Hoewel in het convenant staat aangegeven dat de crisisdienst de complete beoordeling binnen zes uur moet afhandelen reageert de crisisdienst in 80% van de gevallen binnen twee uur op een (telefonisch) verzoek om bijstand. In overige gevallen garanderen zij aanwezigheid binnen maximaal drie uur. Het convenant wordt daarom uiterlijk in januari 2012 herzien.
Is het waar dat het onder dwang meenemen van de patiënt enkel mag worden uitgevoerd door de politie en deze vervolgens op het politiebureau de GGZ crisisdienst moet inschakelen? Bepaalt de politie welke GGZ organisatie de crisisdienst in de regio uitvoert? Is het waar dat de politie de eerste beoordeling doet over wat een verward persoon aan hulp nodig heeft? Waarom niet de GGZ, die ervoor is opgericht?
Op grond van de Politiewet heeft de politie de taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Als er sprake is van overlast, onveiligheid of openbare ordeproblematiek zal de politie dus de eerste zijn die ter plaatse is. De politie kan vervolgens de crisisdienst inschakelen. Hiervoor hoeft de persoon niet altijd naar het politiebureau te worden gebracht. De politie bepaalt niet welke GGZ organisatie de crisisdienst in de regio uitvoert. Op grond van de WTZi (Wet toelating zorginstellingen) garandeert de overheid in ieder geval één crisisdienst in de regio. Wie dit levert is aan verzekeraars en instellingen zelf.
Wat is de voortgang van de onderhandeling tussen politie en GGZ over een convenant dat de opsluiting van psychiatrische patiënten zou moeten voorkomen en in uiterste nood beter moet vormgeven? Kunt u het definitieve convenant naar de Kamer sturen?
Het convenant wordt op dit moment herzien en zal uiterlijk in januari 2012 verschijnen. Ik zal het definitieve convenant op termijn naar de kamer sturen.
Benoemingsprocedure van rechters |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het opiniërende artikel in Trema met de titel «Een blije intrede»?1
Ja.
Ziet u iets in de suggestie van de auteur dat het wenselijk zou zijn om een staatscommissie in te richten die zich bezig gaat houden met de benoemingsprocedures van rechters op alle niveaus en de kwaliteit van de rechtspraak in het algemeen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
De auteur beschrijft enkele ontwikkelingen rondom de werkwijze van de Hoge Raad en ook meer – in brede zin – de toegenomen maatschappelijke aandacht voor het functioneren van de rechterlijke macht en van de individuele rechter. Ik onderken deze toegenomen maatschappelijke aandacht, en met mij de Raad voor de rechtspraak. De Raad heeft het onderwerp maatschappelijke oriëntatie hoog op zijn agenda gezet en heeft mij toegezegd mij binnenkort te informeren welke concrete maatregelen de Raad in dat kader voor ogen heeft. Je wacht die rapportage af. Een staatscommissie die de benoemingsprocedures voor rechters en de samenstelling van de rechterlijke macht onder de loep neemt vind ik voorhandt een erg zware aanpak, waartoe de door de auteur geschetst ontwikkelingen niet nopen.
Zo ja, bent u dan ook voornemens het pleidooi daarbij te betrekken, dat het wenselijk is dat er meer disciplinaire instrumenten komen voor de rechterlijke macht?
De mogelijkheden om disciplinaire maatregelen te nemen tegen rechters zijn thans beperkt tot een schriftelijke waarschuwing en ontslag. Ik stel vast dat in de afgelopen jaren een grotere behoefte is ontstaan, onder meer bij gerechtsbesturen, aan meer mogelijkheden op dit vlak. Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden tussen mijn departement, de Raad voor de rechtspraak, en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak over een uitbreiding van het scala aan (disciplinaire) maatregelen. Hiertoe zal wetgeving worden voorbereid, waarin ook andere maatregelen ter bevordering van de integriteit van rechterlijke ambtenaren zullen worden opgenomen.
Welke stappen worden nu door u dan wel door de Raad voor de rechtspraak ondernomen op de genoemde gebieden?
Zie antwoord vraag 3.
Het behoud van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u de brief die een groot aantal maatschappelijke organisaties aan de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton hebben gestuurd met een pleidooi voor het behoud van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied?
Ja.
Klopt de aanname dat Ashton het voornemen heeft deze positie niet opnieuw in te vullen? Zo ja, welke overwegingen liggen ten grondslag aan dit besluit?
De EU Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied heeft de afgelopen jaren een belangrijke rol gespeeld bij het coördineren van de EU-bijdrage aan veiligheid en stabiliteit in het gebied. Nederland heeft de EUSV daarbij waar nodig zoveel mogelijk ondersteund.
Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton is voornemens negen EU Speciale Vertegenwoordigers te (her)benoemen, te weten voor Kosovo, het Midden Oosten Vredes Proces, Zuidelijke Kaukasus, Centraal Azië, Afghanistan, Afrikaanse Unie, Bosnië, Soedan, alsmede de Hoorn van Afrika. Dit is een beperkte lijst functionarissen.
Volgens de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO) is de situatie in de Grote Meren verbeterd, waardoor een Speciale Vertegenwoordiger op dit moment niet noodzakelijk is. De EU-delegaties in de betreffende landen kunnen de taken van de Speciale Vertegenwoordiger overnemen.
Nederland en de overige lidstaten respecteren het besluit van HV Ashton om voorlopig geen Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied aan te stellen. Zij heeft een eigenstandige bevoegdheid voor het ambtelijk indelen van de EDEO. Nederland wenst daar niet in te treden. Daar komt bij dat Nederland altijd heeft gepleit voor terughoudendheid bij het aanstellen van EU Speciale Vertegenwoordigers. De taken van de Speciale Vertegenwoordigers dienen zo veel mogelijk door de reguliere EDEO-structuren te worden vervuld, mede ook in verband met het kostenaspect.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben erop aangedrongen dat de regionale kennis van het team van de Speciale Vertegenwoordiger voor de Grote Meren zal worden behouden door zijn staf toe te voegen aan de EU-delegaties, de Afrika-eenheid van de EDEO in Brussel en de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Soedan. Ook moet zorgvuldige aandacht worden gegeven aan goede coördinatie tussen de EU-delegaties in de regio zodat de EU de complexiteit van de regionale aspecten goed kan verwerken in het eigen beleid.
Het besluit betekent niet dat de rol van de EU in de regio afneemt maar dat deze anders wordt ingevuld. De EU blijft politiek nauw betrokken bij de regio. Daarnaast is de EU de grootste donor in de regio en hebben alle landen in de regio tariefvrije toegang tot de Europese markt met het Everything But Arms handelsregime. Deze inzet sluit aan bij het Nederlandse beleid voor de regio.
Deelt u de mening dat een speciale vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied een belangrijke rol speelt in de bevordering van de stabiliteit en veiligheid in dit gebied en daarmee aansluit bij één van de speerpunten in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger voor dit gebied goed aansluit bij uw beslissing om de ontwikkelingsrelatie met Congo uit te faseren? Zo nee, welke rol ziet u voor de EU in dit gebied om de stabiliteit en veiligheid te bevorderen? Zo ja, bent u bereid in Brussel een pleidooi te houden voor het behoud van deze speciale vertegenwoordiger?
Zie antwoord vraag 2.
De bestrijding van de visstroperij in Nederland en in Friesland in het bijzonder |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de Politie Fryslan het team bestrijding visstroperij in Friesland per 2011 heeft opgeheven?
Ja. Het team bestrijding visstroperij was onderdeel van een samenwerkingsverband tussen de nVWA, het KLPD, de provincie Friesland en de regiopolitie Friesland. Dit samenwerkingsverband was neergelegd in het convenant «visstroperijteam Fryslan», dat op 31 december 2010 is geëindigd. Dit betekent overigens niet dat de stroperijbestrijding in Friesland ook is gestopt.
Wat vindt u ervan dat dit is gebeurd om reden van bezuinigingen, ondanks dat visstroperij nog steeds een groot probleem vormt?
Van belang is dat de stroperijbestrijding niet in gevaar komt. Ik zal samen met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie bezien wat daarvoor de meest passende vorm is.
Vindt u de bestrijding van visstroperij belangrijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, de bestrijding van visstroperij vinden wij belangrijk. Onze inzet is erop gericht om de effectiviteit van de handhaving te versterken en om de pakkans te vergroten. Het gaat bij stroperij om illegale inzet van soms grote hoeveelheden beroepsvistuigen en grootschalige onttrekking van vissoorten als snoekbaars en aal en van kreeft. Deze vorm van criminaliteit kan een ontwrichtende invloed op de visstand en het duurzaam visstandbeheer hebben.
Dat de aanpak van visstroperij voor het kabinet prioriteit heeft blijkt onder meer uit het wetsvoorstel strekkende tot Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II, 2010/11, 32 574, nr. 2) dat recent door uw Kamer is behandeld. Met dat wetsvoorstel wordt beoogd de handhaving ten aanzien van visstroperij effectiever te maken, onder meer door inzet van de opsporingsbevoegdheden van de Wet op de Economische Delicten mogelijk te maken. Ook wordt de strafmaat verhoogd, zodat het OM hogere geldboetes kan vorderen.
Wat is op dit moment de huidige stand van zaken van de aanpak van visstroperij in Nederland?
Er wordt gewerkt in stroperijbestrijdingsteams die drie hoofdregio's bestrijken: regio Friesland, regio IJsselmeer en regio Zuidwest-Nederland. Daarnaast wordt incidenteel in mobiele teams gewerkt in andere regio's waar stroperij een risico vormt. Met het KLPD vindt op dit moment, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het voornoemde wetsvoorstel, overleg plaats om zo effectief mogelijk gebruik te kunnen maken van de met dat wetsvoorstel beoogde wijzigingen. Inzet is om ook de regiopolitie hier bij te betrekken. Samen met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie zal ik bezien wat hiertoe de meest passende vorm van samenwerking is.
Daarbij wordt ingezet op een meer dadergerichte aanpak. Dat wil zeggen een verschuiving van het preventief dreggen van netten naar gerichte opsporing van veelplegers. Hiertoe wordt op dit moment gewerkt aan een project om landelijk de informatiepositie over stroperij te versterken, om nadrukkelijker een risicogebaseerde handhaving toe te kunnen passen. Ook de opsporingsdienst van de nVWA is hierbij betrokken. Een van de instrumenten die worden onderzocht is een fiscale aanpak in samenwerking met de FIOD.
Wat gaat u doen om een gedegen aanpak van de visstroperij in Nederland te garanderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid geld of menskracht voor de «animal cops» in te zetten voor de bestrijding van de visstroperij?
Ja. Op 28 april 2011 hebben de minister van Veiligheid en Justitie en ik een brief aan uw Kamer gestuurd over de invoering van dierenpolitie. Hierin is aangegeven dat de dierenpolitie (animal cops) onder andere gaat optreden tegen stroperij zoals neergelegd in de Visserijwet en de Flora- en faunawet.
De uitwerking hiervan zal dit jaar verder gestalte moeten krijgen.
Het door DNB verstrekte getal van 12,3 biljoen euro dat in totaal jaarlijks door Nederland instroomt en uitstroomt |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid een uitsplitsing van de in het onderwerp van deze vragen bedoelde cijfers uit de statistische rapportage van DNB te doen toekomen naar de verschillende offshore financial centers die betrokken zijn bij deze transacties?1 Bent u ook bereid de categorie overige landen nader uit te splitsen?
In de bijlage bij deze brief is de uitsplitsing opgenomen van DNB met de meest recente beschikbare gegevens. Deze betreffen het jaar 2009. Meer detail kan in verband met de vertrouwelijkheid en de mogelijke herleidbaarheid naar individuele gegevens niet worden verschaft, zie artikel 8, eerste lid van de Wet financiële betrekkingen buitenland 19942 en de Confidentiality Guideline van de Europese Centrale Bank3.
Bent u bereid een uitsplitsing van deze cijfers uit de statistische rapportage van DNB te doen toekomen naar de soorten ondernemingen die betrokken zijn bij deze financiële stromen?
Uit de gegevens van DNB blijkt dat de betrokken bijzondere financiële instellingen (bfis) voor het grootste deel houdstermaatschappijen en financieringsmaatschappijen zijn die deel uitmaken van multinationale concerns. Dit zijn naar schatting 14 000 van de circa 14 500 geregistreerde bfis. De overige zijn voornamelijk maatschappijen die als kernactiviteit royaltys en licentieopbrengsten doorgeven tussen concernonderdelen. Over de activiteiten van de betrokken concerns zelf zijn geen statistische data beschikbaar.
Hoe groot zijn de in ons land geïncasseerde en vervolgens doorgesluisde opbrengsten aan intellectueel eigendom, uitgesplitst naar royalty's, auteursrechten en licentieopbrengsten van deze ondernemingen en hoeveel belasting wordt hierover afgedragen in Nederland? Hoeveel tijd zit er tussen het incasseren en het doorsluizen van deze gelden?
Het inkomende en vervolgens weer doorgesluisde bedrag aan royalty- en licentie opbrengsten bedraagt op basis van de gegevens van DNB circa 10 miljard. Meer detail kan uit oogpunt van de vertrouwelijkheid en de mogelijke herleidbaarheid van individuele gegevens niet worden verschaft. Over de afgedragen belasting op deze stromen zijn geen betrouwbare statistische gegevens beschikbaar, evenmin als over de tijd tussen het incasseren en doorsluizen van de gelden. Bij de belastingdienst wordt deze informatie ook niet separaat bijgehouden. Wel is destijds bij de evaluatie van de Wet toezicht op trustkantoren een inschatting gemaakt door DNB en CBS wat het Nederland oplevert als knooppunt in het financiële verkeer. De toegevoegde economische waarde is naar schatting 1,5 miljard per jaar. Ongeveer 1 miljard in de vorm van belastingen en 0,5 miljard in de vorm van vergoedingen voor financiële professionals.4
Hoe verhouden de Nederlandse belastingpercentages op royalty's, auteursrechten en licentieopbrengsten zich tot de gehanteerde percentages in de landen van bestemming en zijn er omvangrijke verschillen in de voor de belastingheffing in aanmerking te nemen grondslag? Kunt u de Kamer geruststellen dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er hier sprake is van grootschalige belastingontwijking?
De ingekomen royaltys, auteursrechten, licentieopbrengsten verhogen de belastbare winst in Nederland. De uitgaande royaltys, auteursrechten, licentieopbrengsten verminderen de belastbare winst in Nederland. Op de belastbare winst in Nederland is het Vpb tarief van 25% van toepassing. Het gaat hier niet om een bijzonder regime met een bijzondere grondslag of een bijzonder tarief. Indien de genoemde inkomsten kwalificeren voor de innovatiebox (artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969) is er wel een omvangrijk verschil met de normaliter in aanmerking te nemen grondslag. Hiervoor is bewust gekozen om innovatie te stimuleren, het gaat hier niet om belastingontwijking. Verschillende landen5 kennen een soort innovatiebox. Nederland kent geen bronheffingen op uitgaande rente en royaltystromen. In de beantwoording van uw eerdere vragen6 heb ik aangeven waarom het voor de reële Nederlandse economie van belang is om een aantrekkelijk (fiscaal) vestigingsklimaat te hebben. Daarbij heb ik ook aangegeven dat belastingplichtigen kunnen profiteren van verschillen tussen belastingstelsels en dat alle landen daar mee te maken hebben zolang er geen wereldwijde geharmoniseerde belastingwetgeving bestaat. Het blijft dus van belang dat landen hun eigen belastinggrondslag kunnen beschermen. Ik begrijp uit uw eerdere vragen uw zorg dat dit voor ontwikkelingslanden een probleem zou kunnen zijn. Ontwikkelingslanden hebben mijn bijzondere aandacht dat blijkt uit de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid en uit het feit dat Nederland een actieve rol speelt bij het OESO Taskforce Tax & Development project. Een project waarin overheden, NGOs en bedrijfsleven samenwerken om de positie van ontwikkelingslanden op het gebied van belastingheffing te verbeteren. Een belangrijk project waar ik u eerder over heb geïnformeerd.
Bent u bereid het in kaart brengen van informatie over de omvang van de geldstromen die in andere OESO-landen lopen via brievenbusmaatschappijen in internationaal verband op de agenda te plaatsen om zodoende ongewenste effecten beter te kunnen inschatten en bestrijden?2
U vraagt en u heeft al eerder gevraagd naar een internationaal onderzoek naar bfis. In de beantwoording op uw vorige vragen heb ik aangegeven dat geldenstromen die via bfis lopen in andere landen waarschijnlijk niet separaat worden bijgehouden en dat de relevantie van deze informatie voor fiscale doeleinden beperkt lijkt. Op dit moment lijkt het me daarom efficiënter om de beperkte capaciteit concreet te blijven inzetten op het vraaggestuurd adresseren van problemen van ontwikkelingslanden met hun belastingheffing. Het ministerie van Financiën werkt op dit punt nauw samen met het ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingsamenwerking. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de meest voorkomende voorgelegde rechtshandelingen en fiscale structuren en de meest voorkomende organisatiestructuren waar we mee te maken hebben bij deze geldstromen?3 Hoe vaak komt het voor dat geen zekerheid vooraf kan worden verstrekt omdat sprake is van vermoedens over betrokkenheid bij activiteiten als witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten en/of terrorismefinanciering of een internationale boycot?
Ik wil u en de andere leden van de vaste Kamercommissie voor Financiën van de Tweede Kamer graag een technische briefing aanbieden door het APA/ATR team over deze vraag. De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de aantallen ingediende APA/ATR verzoeken (inclusief over de aantallen die zijn toegewezen, afgewezen en ingetrokken). Deze informatie is opgenomen het Beheersverslag van de Belastingdienst.
Kunt u uw antwoorden, al dan niet ontdaan van bedrijfsgegevens, verstrekken vóór het algemeen overleg Fiscaal Verdragsbeleid 2011 dat is gepland op 28 april a.s.?
Het algemeen overleg is verplaatst naar 8 juni 2011.
Het naast zich neerleggen van een gerechtelijke uitspraak door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat alle tot 23 maart 2010 door partijen in het geding naar voren gebrachte argumenten en omstandigheden, inclusief in de primaire Beslissing op Bezwaar (BoB), in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) zijn gewogen en vervat? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 11 oktober 2010 (29 248, nr. 153) en in de antwoorden op de eerdere Kamervragen van 17 januari 2011 (ah-tk-20102011-1104) heb ik u bericht over de gevolgen van de uitspraak van het CBb van 2 augustus 2010. Zoals ik destijds heb aangegeven, heeft het CBb het belang dat verzekeraars hebben bij het beschikbaar hebben van diagnose-informatie bij de uitvoering van hun controle- en inkooptaak onderschreven. Ook heeft het CBb geoordeeld dat de NZa onvoldoende de noodzaak heeft aangetoond dat deze diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder medisch tuchtrecht vallen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is de hoogste rechterlijke instantie inzake de toetsing van NZa–besluiten. Het is niet aan mij om een gerechtelijke uitspraak te beoordelen op volledigheid.
Bent u van mening dat de NZa in de secundaire BoB (ook) nieuwe argumenten en omstandigheden naar voren had moeten brengen om aan de uitspraak van het CBb te voldoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om de secundaire BoB van de NZa te beoordelen. Indien belanghebbenden van mening zijn dat de motivering van de secundaire BoB onvoldoende of onvolledig is, kunnen zij in beroep gaan bij het CBb. Het is aan de rechter om te oordelen of het nieuwe besluit van de NZa in stand kan blijven.
Welke nieuwe argumenten en omstandigheden heeft de NZa in haar secundaire BoB naar voren gebracht? Kan een gespecificeerd antwoord worden gegeven?
Bij de secundaire Bob heeft de NZa uitvoering gegeven aan de uitspraak van het CBb. De NZa heeft daarbij een nieuwe integrale beoordeling gemaakt en daarbij de volgende argumenten en omstandigheden naar voren gebracht:
De toezegging in mijn brief van 11 oktober 2010 (29 248, nr. 153) en in de antwoorden van 17 januari 2011 op eerdere Kamervragen (ah-tk-20102011-1104) om u te informeren over de beslissing van de NZa is hiermee afgedaan.
Acht u deze (eventuele) nieuwe argumenten en omstandigheden van voldoende gewicht om te voldoen aan de hierboven genoemde opdracht van het CBb? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 2 is dat oordeel aan het CBb. Van de NZa heb ik vernomen dat tegen de secundaire BoB inmiddels beroep is aangetekend bij het CBb. Ik zal de CBb-procedure nauwlettend volgen.
Wat is uw oordeel over het artikel «NZa legt uitspraak rechter naast zich neer»? Deelt u de mening dat het opnieuw verplicht stellen door de NZa van het vermelden van diagnoses op de rekening van psychiaters en psychotherapeuten in strijd is met de uitspraak van het CBb? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 3 heeft de NZa de secundaire BoB opnieuw en uitgebreid gemotiveerd. Het oordeel of dat afdoende is, is niet aan mij maar aan het CBb. In aanvulling hierop wijs ik er nog op dat het CBb bij de uitspraak van 2 augustus 2010 heeft bepaald dat de verplichting voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten om de diagnose-informatie en de lekenomschrijving op declaraties te vermelden en aan zorgverzekeraars en cliënten te verstrekken, wordt geschorst tot zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar door de NZa. Deze termijn stelt belanghebbenden in de gelegenheid om de nieuwe BoB van de NZa tijdig ter toetsing aan de rechter voor te leggen.
Deelt u de mening dat de NZa te allen tijde gerechtelijke vonnissen moet opvolgen? Zo nee, in welke gevallen is het naar uw oordeel gerechtvaardigd dat de NZa een vonnis naast zich neerlegt?
Het CBb is de hoogste rechterlijke instantie inzake de toetsing van besluiten van de NZa. Ik ben van mening dat de NZa uitspraken van het CBb dient op te volgen. Voor zover het gaat om vonnissen van lagere rechterlijke instanties staat ook de NZa de mogelijkheid van (hoger) beroep open.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen, waarin u stelde dat het CBb de NZa heeft opgedragen om de verplichting tot het aanleveren van diagnose-informatie aan zorgverzekeraars beter te onderbouwen? Op grond waarvan meent u dat door het CBb-vonnis deze verplichting in stand kan blijven en de NZa slechts een nadere onderbouwing moest leveren? Wilt u uw antwoord toelichten?23
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Ik wil u graag attent maken op een onjuistheid in de beantwoording van de Kamervragen van 10 december jl. (ah-tk-20102011–1104) naar aanleiding van de CBb-uitspraak. Vraag nummer 10 betrof de versleuteling van DBC-gegevens in het DIS (DBC Informatie Systeem) en de rol van ZorgTTP daarin. ZorgTTP is een onafhankelijke organisatie die de DBC-gegevens pseudonimiseert voordat deze worden opgenomen in het DIS. In mijn antwoord stelde ik dat ZorgTTP de pseudonimisering ook weer kan omkeren. ZorgTTP heeft mij laten weten dat dit onjuist is. De pseudonimisering is zo ingericht dat deze onomkeerbaar is. Daarmee is er geen sprake van persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat de verplichting tot aanleveren van diagnosegegevens aan zorgverzekeraars strijdig is met de eed van geheimhouding die behandelaren hebben gezworen? Zo nee, waarom niet?
Voor de curatieve GGZ is gekozen voor een systeem van dbc’s. De informatiebehoefte en het bekostigingsysteem dienen goed op elkaar aan te sluiten anders zijn sturing en verantwoordelijkheden die aan de onderscheiden partijen zijn opgelegd niet waar te maken. Daarbij dient naar gelang de omstandigheden te worden beoordeeld of persoonsgegevens tussen zorgaanbieder en verzekeraar moeten worden gewisseld. De NZa legt in prestatiebeschrijvingen en declaratieregels de uitkomsten van die beoordeling vast. Voor het doorbreken van het beroepsgeheim door zorgaanbieders en het verwerken van persoonsgegevens door verzekeraars is een wettelijke grondslag noodzakelijk. Daarbij dienen de belangen van de patiënt, zorgaanbieder, verzekeraar en de overheid zorgvuldig te worden gewogen. Op basis van artikel 87 Zorgverzekeringswet (Zvw) is een ministeriële regeling vastgesteld die:
Die regeling is tot stand gekomen met instemming van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) en het veld. De regeling op grond van de Zvw bestaat al sinds de invoering van de zorgverzekering als bedoeld in de Zvw. Die regeling is in 2010 geactualiseerd en bevat algemene bepalingen inzake de wijze van uitvoering van formele en materiële controle, fraudebestrijding waarbij het doorbreken van het beroepsgeheim wordt herbevestigd en inzake enquêtes (Stcrt 2010, 10581). Die bepalingen hebben voor alle ziektekostenverzekeringen dezelfde werking door in de regelingen op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) expliciet de relevante bepalingen uit de Zvw-regeling van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Herinnert u zich dat u in een schriftelijk overleg met de Eerste Kamer heeft gesteld dat NZa-beleidsregels slechts voor vernietiging in aanmerking komen indien deze in strijd zijn met het algemene (volksgezondheids)belang? Deelt u de mening dat schending van de privacy van patiënten en het frustreren van de vertrouwensrelatie tussen patiënt en behandelaar aan uw criterium voor vernietiging voldoet? Zo nee, waarom niet?4
Ja, dat herinner ik mij. Indien er sprake zou zijn van schending van de privacy van patiënten en het frustreren van de vertrouwensrelatie tussen patiënt en behandelaar zou ik vernietiging kunnen overwegen. In mijn antwoord op vraag 8 heb ik echter toegelicht dat voor het doorbreken van het beroepsgeheim door zorgaanbieders en het verwerken van medische persoonsgegevens door verzekeraars een afdoende wettelijke grondslag bestaat. Vernietiging is daarom niet aan de orde.
Waar is het door u gehanteerde criterium voor het al dan niet vernietigen van NZa-besluiten op gebaseerd? Betreffen het hier bestaande wetten, jurisprudentie ed., of uw persoonlijke opvatting? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de WMG is geregeld dat besluiten van algemene strekking van de NZa kunnen worden vernietigd. De vernietigingsgronden zijn: strijd met het recht of met het belang van de volksgezondheid. Volgens vaste jurisprudentie omvat het belang van de volksgezondheid ook het ontbreken van voldoende financiële middelen4. De (beleids)regels van de NZa zijn besluiten van algemene strekking en vallen onder het vernietigingsrecht zoals dat in de WMG is geregeld (artikel 9).
Bent u, in algemene zin, van mening dat strijdigheid met een gerechtelijk vonnis per definitie voldoende grond is om een NZa-beleidsregel te vernietigen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik eerder heb toegelicht is het aan het CBb om te oordelen of er sprake is van strijdigheid met de eerdere uitspraak. Indien het CBb zou oordelen dat het besluit van de NZa niet in stand kan blijven, zal de NZa een nieuw besluit moeten nemen. In dat geval zal de NZa ook opnieuw moeten bezien of de NZa-beleidsregel in stand kan blijven. Ik zal de procedure bij het CBb nauwgezet volgen en u informeren over de uitkomsten daarvan.
Bent u bereid de opnieuw door de NZa ingestelde verplichting om diagnoses te vermelden op declaraties, te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals eerder toegelicht is het eerst aan het CBb om te oordelen over de rechtmatigheid van het NZa-besluit.
De selectieve master notarieel recht te Utrecht |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Universiteit Utrecht om een selectieve master Notarieel Recht te starten, waarbij in een PPS-constructie1 met 12 notariskantoren een tweejarige master wordt aangeboden met meer ruimte voor praktijkervaring?
Ik heb vernomen dat binnen de betreffende faculteit van de Universiteit Utrecht de mogelijkheid van een dergelijke opleiding wordt verkend. Een besluit daarover is door de Universiteit Utrecht echter nog niet genomen.
Deelt u de mening dat een dergelijke nieuwe vorm van onderwijs, waarbij het bedrijfsleven actief participeert in de opleiding en een deel van de meerkosten betaalt voor de studenten voor dit extra jaar, een waardevolle aanvulling is op het bestaande aanbod van masters Notarieel Recht?
Indien een voornemen voor een te bekostigen masteropleiding in het kader van de macrodoelmatigheid voor instemming aan mij wordt voorgelegd, zal dit worden getoetst aan de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2009. Allereerst zal worden getoetst of er naast het bestaande aanbod behoefte is aan nog een wo-masteropleiding Notarieel Recht. Op die macrodoelmatigheidstoets loop ik nu niet vooruit.
Indien ik een positief macrodoelmatigheidsoordeel vel, telt de masteropleiding mee voor de bekostiging. Voor de vraag of de opleiding voor twee jaar wordt bekostigd, geldt een afzonderlijke procedure, waarbij de noodzakelijkheid van een langere studieduur wordt bezien. Uiteraard is het mogelijk om aanvullende financiering van het bedrijfsleven te benutten.
Ik teken aan dat participatie van het bedrijfsleven niet ertoe mag leiden dat de initiële masteropleiding alleen toegankelijk is voor studenten die door het bedrijfsleven worden geselecteerd. Dit is wel mogelijk ingeval van een post-initiële masteropleiding. Een dergelijke opleiding wordt door mij niet bekostigd. Initiatieven, waarbij het bedrijfsleven investeert in een gespecialiseerde masteropleiding juich ik overigens toe.
Deelt u de mening dat de macrodoelmatigheidstoets, en met name het oordeel van de collega-universiteiten, bedoeld is om dubbelingen in aanbod te voorkomen en niet om nieuwe ontwikkelingen te frustreren? Hoe beoordeelt u in dat kader de negatieve reacties van de collega’s op deze nieuwe opleiding?
In het kader van de macrodoelmatigheidstoets wordt allereerst beoordeeld of er een maatschappelijke behoefte is aan de voorgenomen opleiding. Is dat het geval, dan wordt beoordeeld of het nieuwe aanbod op langere termijn geen substantieel of bovenmatig nadelige effecten op het bestaande aanbod zal hebben. In verband met dat laatste moet een aanvragende instelling afstemmingsoverleg voeren met alle aanbieders van vergelijkbare opleidingen. Het bestaan van bezwaren bij die aanbieders betekent nog niet dat een nieuwe opleiding er niet kan komen. Op grond van het geheel van factoren dat op dit punt in de aanvraag wordt aangevoerd en met inachtneming van de inbreng van andere onderwijsaanbieders in het afstemmingsoverleg wordt beoordeeld of bedoelde effecten al dan niet zullen optreden.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 loop ik niet vooruit op een eventuele macrodoelmatigheidstoets van een wo-masteropleiding Notarieel Recht bij Universiteit Utrecht en daarmee ook niet op de eventuele negatieve reacties van collega-universiteiten op die opleiding.
Op welke wijze controleert het ministerie, danwel de macrodoelmatigheidscommissie, bij het al dan niet toelaten van een nieuwe master, of de bezwaren van concurrerende opleidingen ook daadwerkelijk bezwaren zijn op het gebied van kwaliteit of complementariteit en niet ingegeven zijn door de angst voor verlies van eigen studenten aan een nieuwe innovatieve opleiding?
De aard van de bezwaren stel ik vast op grond van de onderbouwing van hetgeen de aanbieders van concurrerende opleidingen blijkens de macrodoelmatigheidsaanvraag hebben aangedragen. Voor de beoordeling van de vraag of een nieuwe opleiding op langere termijn niet te grote effecten («geen substantieel of bovenmatig nadelige effecten») op het bestaande aanbod zal hebben, kan een verwachte terugloop van het aantal studenten bij bestaande opleidingen een factor zijn. Een te grote verdunning van het onderwijsaanbod is niet doelmatig.
Bezwaren van concurrerende aanbieders die de kwaliteit van een voorgenomen opleiding betreffen, spelen voor het macrodoelmatigheidsoordeel geen rol. De kwaliteit van een opleiding wordt beoordeeld door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie.
Bent u bereid de besluitvorming rondom deze nieuwe, innovatieve master Notarieel Recht, waarin publiek-private samenwerking en een goede voorbereiding op de arbeidsmarkt centraal staat, kritisch te volgen en de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Ja. Er is thans echter nog geen macrodoelmatigheidsaanvraag ontvangen waarop ik moet beslissen.
Het accres van het gemeentefonds voor de komende jaren |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Onverwachte financiële tegenvaller gemeenten» en «Fout BZK over gemeentefinanciën»?1
Ja.
Is het waar dat de brief aan de Kamer over de geldstromen voor de wijkenaanpak onjuiste informatie bevatte door melding te maken van een negatief accres vanaf 2012? Zo ja, waarop baseerde u zich bij het constateren dat het accres vanaf 2012 negatief zal zijn, en hoe is de discrepantie ontstaan tussen de informatie uit de decembercirculaire en deze brief?
Ja. Er is geen basis voor de veronderstelling dat het accres negatief zou zijn geworden. Abusievelijk is niettemin dat van de decembercirculaire afwijkende beeld gecreëerd.
Deelt u de mening dat het voor gemeenten van groot belang is dat zij tijdig en juist geïnformeerd worden over de ontwikkeling van hun financiën? Zo ja, hoe beoordeelt u de onduidelijkheid die er voor gemeenten is ontstaan door het verschijnen van deze brief en door de onzekerheid die de komende bezuinigingen van het Rijk met zich meebrengen?
Ja. Ik informeer de gemeenten via de mei- en septembercirculaire over de ontwikkeling van de accressen. Voordat bij gemeenten de gedachte kon postvatten dat het accres negatief is geworden, is het onjuiste bericht gerectificeerd.
Heeft u kennisgenomen van de mening van deskundigen dat de raming van het accres, zoals opgenomen in de decembercirculaire erg positief is? Deelt u die inschatting? Zo nee, waarop is de beraming van het accres gebaseerd en hoe groot is het risico voor de gemeenten van een negatieve bijstelling?
De hoogte van de accressen wordt bepaald door de uitkomsten van de besluitvorming over de rijksbegroting. Ik richt mij daarom op de feitelijke ramingen die op basis van periodieke bijstellingen in de rijksbegroting worden opgenomen. De geraamde accressen in de decembercirculaire zijn gebaseerd op de Startnota waarin de financiële afspraken uit het Regeerakkoord budgettair zijn verwerkt.
Zal de komende meicirculaire een bijstelling van het geraamde accres bevatten ten opzichte van de vorige circulaire? Zo ja, is er sprake van een afname of een toename van het geschatte accres?
Ja, en vooruitlopend daarop zijn gemeenten en provincies alvast via www.rijksoverheid.nl over de nieuwe accresraming geïnformeerd. Er is sprake van een toename van € 128 miljoen (gemeenten en provincies samen).
Wanneer hoopt u de gemeenten eindelijk een completer en duidelijker beeld te kunnen schetsen van de gevolgen van het regeerakkoord voor hun financiële positie?
Ik ben daarmee begonnen in de decembercirculaire 2010, zet dat voort in de meicirculaire 2011 en ga daar mee door in het tempo dat de verdere besluitvorming over de maatregelen uit het Regeerakkoord toelaat.
Het niet doorbreken van de zesjescultuur door middel van selectie aan de poort |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk over selectie aan de poort in relatie tot de zesjescultuur in het hoger onderwijs en onderwijs als ondergeschoven kindje op Nederlandse universiteiten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen van de auteur rond de beperkte werking van selectie aan de poort als middel om studenten extra te motiveren tijdens hun studie? Deelt u de analyse dat de zesjescultuur niet significant zal afnemen doorhet opwerken van drempels?
Selectie aan de poort is vooral bedoeld om studenten, gelet op hun eigen leerstijl, motivatie en inhoudelijke interesses, de juiste plek te geven. Daarnaast kan het een positief effect hebben op het rendement. Louter selectie van geschikte en gemotiveerde studenten leidt niet vanzelf tot studenten die ook tijdens de studie gemotiveerd zijn en tot afname van de zesjescultuur. Daarvoor is ook nodig dat instellingen een ambitieuze studiecultuur creëren, bijvoorbeeld door kleinschalige onderwijsvormen, onderwijs op maat, betrokken docenten en goede begeleidingsvormen te bieden.
Wat vindt u van de weergegeven stellingname voor het inbouwen van aanvullende prikkels voor studenten die bovengemiddelde studieresultaten behalen? In hoeverre schat u in dat dit een bijdrage kan leveren aan het extra motiveren van studenten tot excellente prestaties?
Het inbouwen van aanvullende prikkels als een student bovengemiddeld presteert, lijkt mij zeker interessant. Het initiatief hiervoor en de kosten hiervan liggen bij de instellingen; zij bepalen wanneer een student bovengemiddeld presteert. Zo heeft Universiteit van Tilburg beurzen voor excellente studenten; studenten die met gemiddeld een 8 en nominaal afstuderen bij hun bachelor komen in aanmerking voor een beurs voor een researchmaster of een masterstudie aan een buitenlandse universiteit. Universiteit Maastricht (UM) heeft een programma waarbij de beste 3% van de studenten «gratis» aan de UM studeren. Binnenkort zal binnen het Sirius Programma dat gericht is op excellentie in het hoger onderwijs geëxperimenteerd kunnen worden met beurzen voor excellente studenten die een master gaan volgen.
Deelt u de opvatting van de auteur dat binnen het wetenschappelijk onderwijs de onderwijscomponent al snel het onderspit delft ten opzichte van de onderzoekscomponent? Zo nee, hoe bewaakt u dat ook de onderwijskant voldoende kwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden voor docenten blijven behouden, ongeacht de bezuinigingen die u doorvoert binnen het hoger onderwijs?
Ja. Het gaat hier overigens niet om een eenduidig vast te stellen fenomeen. Enerzijds zijn er veel signalen dat bij bezuinigingen, bij de druk om onderzoekspublicaties te publiceren en onderzoekssubsidies te verwerven, of bij de ambitie een onderzoekscarrière te ontwikkelen, het onderwijs het onderspit delft. Anderzijds blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van EIM (2007) naar de tijdsbesteding van universitair wetenschappelijk personeel dat hoogleraren, universitair hoofddocenten en universitair docenten meer tijd aan onderwijs besteden dan aan onderzoek. Zo besteden hoogleraren 41% van hun tijd aan onderwijs, 37% aan onderzoek en de rest aan maatschappelijke dienstverlening en overige werkzaamheden. Ook hebben de universiteiten het Convenant Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) afgesloten. Beginnende en zittende docenten kwalificeren zich via scholing voor de basiskwaliteit onderwijs. Op alle universiteiten wordt inmiddels met de BKO gewerkt voor nieuwe en zittende docenten. Ik bewaak dat ook aan de onderwijskant voldoende kwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden voor docenten behouden blijven. De implementatie van het rapport van de Commissie «Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel» is daarvoor het vehikel. Belangrijke elementen daarbij zijn investeren in de onderwijsintensiteit en een bekostiging die meer stuurt op kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat met de invoering van een stelsel voor bursalen de tijdsbesteding aan onderwijstaken door universitair docenten en onderzoekers verder onder druk zal zetten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom schat u in dat meer nadruk op onderzoekstempo en onderzoekstaken van assistenten in opleiding (AIO’s) hun onderwijstaken niet zullen schaden?
Nee, die mening deel ik niet. Mijn inzet is erop gericht universiteiten de mogelijkheid tegeven te kunnen kiezen tussen promovendi met studentstatus (bursalen) en promovendi met werknemerstatus (voorheen aio’s). Ik verwacht dat ook in de toekomst de meerderheid van de promovendi de werknemerstatus zal hebben. De mogelijkheid voor een studentstatus impliceert niet dat daarmee ook de invulling van de bestaande promovenduspositie (werknemerstatus) inhoudelijk zal veranderen. Ik beoog hiermee niet om het onderzoekstempo of de onderzoekstaken van de bestaande promovenduspositie te veranderen. Het is de verantwoordelijkheid van de (autonome) universiteiten om bursalen slechts daar in te zetten waar voldoende onderwijspersoneel beschikbaar is, of ervoor te zorgen dat dat beschikbaar komt.