Het bericht dat aan illegale vreemdelingen geld wordt geboden om hen Nederland te doen verlaten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Is het waar dat aan uitgeprocedeerde vreemdelingen soms duizenden euro’s worden geboden om hen er toe te bewegen om Nederland te verlaten?
In een beperkt aantal gevallen wordt aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) een financiële bijdrage geboden. De gemiddelde bijdrage die door de DT&V in dit kader van 2007 tot en met 31 maart 2011 is verstrekt, bedraagt ongeveer € 840,–.
Uitgeprocedeerde en illegale vreemdelingen die zelfstandig vertrekken met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) kunnen in aanmerking komen voor ondersteuning uit het REAN (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands)-programma. Deze ondersteuning bestaat ondermeer uit hulp bij (en financiering van) het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten, een vliegticket en ondersteuning op de luchthavens in Nederland en het land van herkomst. Daarnaast kunnen uitgeprocedeerde asielzoekers bij zelfstandig vertrek door IOM, op grond van de REAN en de «Herintegratie regeling terugkeer» in aanmerking komen voor financiële ondersteuning. Deze bedraagt € 1 750 per volwassene en € 880 per minderjarige.
Deelt u de mening dat deze werkwijze de onwil om Nederland te verlaten bij uitgeprocedeerde vreemdelingen alleen maar zal vergroten, omdat zij beseffen dat weigering om mee te werken aan terugkeer financieel lonend is?
Nee, ik deel deze mening niet. De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. De financiële bijdrage dient om eventuele belemmeringen bij het vertrek weg te nemen. Alvorens over te gaan tot de verstrekking van een financiële bijdrage maakt de DT&V een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
Kunt u aangeven hoe vaak het vanaf 2007 is voorgekomen dat aan uitgeprocedeerde vreemdelingen geld is geboden teneinde hen Nederland te doen verlaten en kunt u tevens aangeven welk bedrag hiermee tot nu toe in totaal is gemoeid?
Vanaf 2007 tot en met 31 maart 2011 is door de DT&V aan circa 265 vreemdelingen een financiële bijdrage verstrekt. Het totaalbedrag van deze verstrekkingen bedraagt circa € 222 325,–. Ik merk hierbij op dat indien deze vreemdelingen langer in Nederland zouden hebben verbleven, dit de Nederlandse samenleving ook geld zou hebben gekost.
Bent u eveneens met mij van mening dat uitgeprocedeerd zijn voor een vreemdeling simpelweg inhoudt dat hij ons land dient te verlaten en dat ingezet dient te worden op het daadwerkelijk vertrek van dergelijke vreemdelingen zonder dat zij met soms zeer forse bedragen uit de zak van de Nederlandse belastingbetaler worden beloond? Zo neen, waarom niet?
Een vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De DT&V kan echter het verstrekken van een financiële bijdrage in voorkomende gevallen als middel aanwenden om hiermee het vertrek van de vreemdeling te realiseren, dan wel te bespoedigen.
Kunt u aangeven of deze praktijk ook in andere Europese landen bestaat? Bent u, wanneer dit niet het geval is, met mij van mening dat dergelijke praktijken het zeer onwenselijke effect hebben dat ons land in vergelijking met andere landen veel aantrekkelijker wordt als land van bestemming voor vreemdelingen? Zo nee, waarom niet?
In diverse andere Europese landen bestaan vergelijkbare praktijken. Ook in bijvoorbeeld België, Zweden, Frankrijk of het Verenigd Koninkrijk (geen limitatieve opsomming) kunnen vreemdelingen ondersteuning krijgen bij de terugkeer naar land van herkomst. Hoewel de mogelijkheden niet geheel overeenkomen is het niet de ervaring dat Nederland om die reden aantrekkelijker is als land van bestemming.
Jellinek Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luxe Jellinek versus povere Dios Yudami»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over Jellinek Curaçao en hetgeen hierover gewisseld is tussen de Kamer en de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?2
Ja.
Herinnert u zich dat Jellinek Retreat in het kader van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen ruim 600 000 euro aan subsidie van Nederland heeft ontvangen om kennis over verslaving over te brengen en om lokaal werkgelegenheid te creëren? Herinnert u zich tevens dat de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de toezegging aan de Kamer heeft gedaan dat zij er zorg voor zou dragen dat bij Jellinek Curaçao naast de verslaafde de rijke Nederlandse ondernemers, advocaten en mediafiguren die het momenteel trekt ook lokale Curaçaose verslaafden terecht zouden kunnen en dat Jellinek Retreat een bijdrage zou leveren aan het verbeteren van de ondermaatse lokale verslavingszorg? Wat is volgens u de stand van zaken met betrekking tot deze toezeggingen en het bereiken van deze doelen?
Ja, ik ben bekend met de voorwaarden bij de toekenning van de subsidie voor de realisatie van de kliniek. Een deel van de bijdrage vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) wordt ingezet om kennis over verslaving over te brengen. De bijdrage uit het PSNA is echter primair bedoeld ter bevordering en diversificatie van de economie van Curaçao, en heeft niet als hoofddoel het verbeteren van de verslavingszorg op Curaçao.
Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Tot nu toe heeft uitwisseling van medewerkers plaatsgevonden tussen Klinika Caprilese en de moederorganisatie van Jellinek Curaçao in Nederland, Stichting Arkin. Er zijn tevens diverse trainingssessies en workshops gehouden in het kader van intensieve kennisuitwisseling met Fundashon pa Maneho di Adikshon (FMA). Met deze laatste organisatie wordt ook een preventieproject uitgevoerd op scholen. FMA steunt de komst van Jellinek Retreat en verwelkomt toekomstige samenwerking.
Met betrekking tot de werkgelegenheid die het subsidieproject zou genereren informeer ik u dat er op dit moment 8 lokale krachten zijn, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. Het betreft huishoudelijk personeel, verpleegsters en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
Hoe beoordeelt u in dit kader de observaties dat de luxe in Jellinek Retreat in schril contrast staat met het zwaar verwaarloosde inloophuis «Dios Yudami», dat het van de door Jellinek Curaçao toegezegde steun aan het Fundashon Maneho di Adikshon nooit is gekomen en dat de aanwezigheid van Jellinek niets heeft opgeleverd voor de lokale verslavingszorg op Curaçao? Hoe beoordeelt u de stelling dat de aanwezigheid van Jellinek op het eiland geen bijdrage levert aan de lokale werkgelegenheid omdat slechts zeer weinig van de personeelsleden (namelijk «de kokkin» en «het kamermeisje») van Antilliaanse afkomst zijn? In welke mate maken lokale verslaafden gebruik van Jellinek Retreat en wordt het personeel lokaal geworven?
Ieder land binnen het Koninkrijk is verantwoordelijk voor het eigen beleid op het gebied van verslavingszorg. Hierdoor kunnen er verschillen in de kwaliteit van de zorg ontstaan.
Zoals in het antwoord van vraag 3 beschreven heeft de aanwezigheid van de Jellinek Retreat positieve effecten voor de lokale verslavingszorg op Curaçao. Tussen Jellinek en FMA is tussen juli 2010 en februari 2011 van intensieve kennisoverdracht sprake geweest, met als resultaat meer kennis voor het FMA ten aanzien van onder andere het formuleren van behandeldoelen, behandelplannen en het evalueren daarvan, en trainingen in het uitvoeren van intervisie, empatisch luisteren en feedback geven.
Wat betreft de herkomst van de verslaafden die tot nu toe zijn behandeld is het merendeel afkomstig uit Nederland, een deel is afkomstig uit Curaçao maar ook uit andere landen zoals de Verenigde Staten, Zwitserland, Italië, Luxemburg en België.
Deelt u de mening dat het niet het doel van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen was om een afkickkliniek op Curaçao te subsidiëren die alleen Nederlandse elite trekt en slechts toegevoegde waarde heeft voor die doelgroep? Deelt u de mening dat Jellinek Curaçao – gezien de subsidie die het heeft ontvangen en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden – in tegenstelling tot wat nu het geval is wel degelijk een bijdrage dient te leveren aan de lokale verslavingszorg en het bevorderen van de lokale werkgelegenheid?
Zoals ook vermeld in de evaluatie van het PSNA die ik u per brief van 5 juli 2010 heb toegestuurd (kenmerk 2010–0000424387) is de doelstelling van PSNA tweeledig:
Bij de subsidieverlening is een aantal voorwaarden gesteld waaraan Jellinek Retreat moet voldoen om een zo positief mogelijke impact op Curaçao mogelijk te maken. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen 3 en 4 wordt hier op dit moment in belangrijke mate aan voldaan.
Op welke wijze gaat u de toezeggingen gedaan door de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestand doen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Jellinek Retreat wel een bijdrage gaat leveren aan de lokale verslavingszorg en aan de werkgelegenheid op Curaçao? Bent u bereid om de subsidie van 600 000 euro terug te vorderen als Jellinek Retreat zich hier niet voor gaat inzetten? Zo nee, waarom niet?
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die pas na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
Het bericht dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een dag per week alleen een vegetarische lunch aanbiedt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vegetarische lunch splijt Haagse raad».1
Ja.
Is het waar dat het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie meedoet aan de EatGreendag waardoor er één dag in de week een vlees- en visvrije lunch wordt geserveerd? Zo ja, wie heeft daar mee ingestemd?
Het ministerie van EL&I heeft in de actieweek van EatGreen at work in februari 2011 op de locatie Prins Clauslaan 8, de voormalige hoofdzetel van LNV, de vegetarische maaltijden extra onder de aandacht gebracht middels het promotiemateriaal van EatGreen at work. Binnen het departement wordt dagelijks een vegetarische maaltijd aangeboden naast de reguliere maaltijd.
De departementsambtenaren hebben dus vrije keuze om een maaltijd te kiezen. Het aanbod van reguliere en vegetarische maaltijden is vastgelegd in het contract dat is gesloten met de cateraar en staat los van de actie EatGreen at work.
Zijn er meer overheidsinstanties die meedoen aan de EatGreendag? Zo ja, welke?
Ik heb geen overzicht van andere overheidsinstanties die aan de EatGreendag meedoen.
Deelt u de mening dat wel of geen vlees eten aan een individu moet worden overgelaten en dat de overheid zich hier niet in zou moeten mengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom vindt dan toch plaats bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
In het antwoord op vraag 2 is al aangegeven dat er geen sprake is van betutteling dan wel een opgelegde keuze door het departement. De departementsambtenaren zijn vrij de maaltijd van hun keuze te nemen. Binnen het departement is echter wel een aanzienlijke vraag naar vegetarische maaltijden. Zo’n 30/40% van de maaltijden die verkocht worden, is vegetarisch. Hier is dus sprake van een vraaggestuurd aanbod.
Bent u bereid deze betutteling direct af te schaffen in overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat deze opstelling van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie tot de verworpen motie-Thieme2, waarin zij opriep tot een vermindering van de vleesproductie en -consumptie als inzet voor klimaatonderhandelingen? Waarom voert het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een verworpen motie uit?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten over de kosten van openingsfeestjes |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten over de kosten van openingsfeestjes?1
Ja.
Kunt u de bedragen die in het artikel genoemd worden bevestigen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van alle openingsevenementen van snelwegen over de afgelopen drie jaar?
Ja, ik verwijs hierbij naar de wobbeschikking die ook op internet is verschenen:
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2011/04/06/wob-verzoek-kosten-openingshandelingen.html
Kunt u een overzicht geven van alle uitgaven over 2010 van de verschillende ministeries aan dergelijke evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten?
In de financiële administratie van de ministeries worden de kosten voor evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten niet als zodanig herkenbaar vastgelegd. Het is dan ook niet mogelijk om een dergelijk overzicht op te stellen zonder dat dit gepaard gaat met grote kosten en een lange doorlooptijd.
Bent u bereid (strengere) richtlijnen op te stellen voor bedragen die ministeries en andere overheidsinstanties mogen spenderen aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer mag de Kamer die verwachten?
Nee, elk ministerie moet zijn eigen afweging kunnen maken voor het houden van representatieve momenten. Dit zal altijd maatwerk blijven.
Bij het aantreden van het nieuwe kabinet heeft de minister van I&M aan Rijkswaterstaat de opdracht gegeven om dit soort evenementen te versoberen. Zo blijven de openingsevenementen nog steeds een waardevol instrument naar onze omgeving, terwijl tegelijkertijd soberheid en doelmatigheid centraal staat.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verschillende ministeries in het jaarverslag, om te beginnen over 2010, verantwoorden welke bedragen er aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten uitgegeven zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze bedragen worden niet systematisch bijgehouden (zie vraag 4), het bijhouden er van zou een onevenredig grote administratieve lastendruk voor de ministeries met zich meebrengen.
Zorg voor kinderen met een meervoudige zorgvraag |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending, waarin o.a. de moeder van Lucas haar verhaal doet?1
Ja.
Staat u nog steeds achter het principe dat mensen mogen kiezen uit zorg in een instelling en/of natura?
Mijn uitgangspunt blijft dat cliënten mogen kiezen bij welke zorgaanbieder zij de zorg in natura willen afnemen.
Bent u ervan op de hoogte dat in theorie mensen keuzevrijheid in zorg hebben, maar in praktijk niet, want Lucas heeft autisme en is licht verstandelijk beperkt en krijgt daarvoor een Persoongebonden Budget (PGB) voor verzorging en begeleiding, maar niet voor behandeling? Deelt u de mening dat er ook een PGB voor de behandeling beschikbaar moet komen? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet en hoe moet Lucas dan behandeld worden?
Vanaf de invoering van het pgb is het nooit mogelijk geweest om het pgb in te zetten voor behandeling en dat uitgangspunt deel ik nog steeds. Ik vind het uit kwalitatief oogpunt niet verantwoord dat het pgb kan worden ingezet voor de functie Behandeling. Alleen de professionele behandelaar kan mijns inziens beoordelen welke behandeling nodig is en of de behandeling tot goede resultaten leidt. Deze beoordeling wil ik niet bij de budgethouder neerleggen.
Deelt u de mening dat het Centrum voor Consultatie en Expertis (CCE) ook moet kunnen begeleiden/bemiddelen indien complexe zorg via een PGB wordt aangevraagd? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het pgb is uitdrukkelijk bedoeld voor cliënten die zelf in staat zijn hun zorg in te kopen. Bij keuze voor pgb is de cliënt zelf verantwoordelijk voor de inkoop van zorg, dat is inherent aan het pgb.
Bonussen voor de LeasePlan-directie |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gewoon bonussen voor de Leaseplan-directie»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de LeasePlan-directie zulke enorme bonussen ontvangt, terwijl LeasePlan ook garantiestellingen van de staat ontvangt?
Zoals ik al eerder heb aangegeven ben ik er niet blij mee als financiële instellingen met staatssteun variabele beloningen toekennen.
Op welke wijze bent u betrokken bij het besluit om aan de LeasePlan-directie zulke bonussen te verstrekken?
Ik ben niet betrokken geweest bij het besluit om aan de LeasePlan-directie deze variabele beloning toe te kennen. Hier gaat de Raad van Commissarissen over. Het afzien van variabele beloningen was ook geen voorwaarde in de garantieregeling, die destijds is afgesproken.
Garanties zijn volgens de regels van de garantieregeling alleen verstrekt aan instellingen die voldoende solvabel zijn. De garantieregeling had derhalve niet als doel de solvabiliteit van een instelling te verbeteren, maar richtte zich tot fundamenteel gezonde en levensvatbare instellingen, die liquiditeitsproblemen hadden omdat zij zichzelf niet meer konden financieren doordat de kapitaalmarkt voor niet-gegarandeerde leningen was opgedroogd. Daarnaast gold de voorwaarde dat garanties alleen verstrekt werden om aflopende schulden te herfinancieren. DNB toetste voorafgaand aan een garantietoekenning of er bij de instelling in kwestie een herfinancieringsbehoefte bestond. Het is dus niet zo dat LeasePlan dankzij de garantieregeling in staat is om variabele beloningen toe te kennen.
In hoeverre heeft u mee laten wegen dat LeasePlan in zeer ruime mate gebruik maakt van garantiestellingen van de overheid? In hoeverre was LeasePlan zonder deze garantiestellingen überhaupt in staat geweest bonussen uit te keren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van plan iets aan deze situatie te doen? Zo ja, wat? Bent u van plan het beleid ten aanzien van bonussen bij financiële instellingen die garantiestellingen van de overheid te ontvangen aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is met uw Kamer van mening dat financiële ondernemingen die staatssteun ontvangen uiterst terughoudend moeten omgaan met het verstrekken van bonussen. Op dit moment werkt het kabinet daarom aan een verdere integrale en samenhangende aanpak van de bonuscultuur bij banken en bij instellingen die staatssteun ontvangen. Ik ben bijvoorbeeld van plan een verbod op bonussen in te stellen voor financiële instellingen die in de toekomst staatssteun genieten. Ik heb daarnaast besloten het begrip staatssteun uit te breiden, zodat ook financiële instellingen die leningen met staatsgarantie gaan uitgegeven er ook onder vallen.
Voor het zomerreces zal ik een brief sturen, waarin de contouren van het kabinetsbeleid, dat zich richt op de korte termijn en op de lange termijn, op dit terrein worden geschetst. Hierin wordt ook ingegaan op uitvoering motie Van Vliet.2
Een groepsuitzetting naar Irak waar veel jonge kinderen bij zijn betrokken |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat woensdag aanstaande een groepsuitzetting naar Irak gepland is, waarbij veel minderjarige kinderen zijn betrokken?
Ja. Op donderdag 7 april 2011 zijn zes Iraakse gezinnen (dertien volwassenen en dertien minderjarigen) uitgezet naar Irak.
Hoe verhoudt deze groepsuitzetting zich tot de uitspraak van het Europese Hof over uitzettingen naar Irak van oktober 2010?
Na de brief van 22 oktober 2010 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens betreffende de gedwongen terugkeer naar Bagdad heeft het Hof nog twee brieven gestuurd, waarvan de laatste dateert van 23 november 2010. In brieven aan uw Kamer van 24 november 2010 en 15 februari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1 375 en nr. 1399) heb ik de betekenis van de brief van 23 november 2010 toegelicht. Zoals ik in deze brieven heb gemeld, kunnen sinds de brief van het Hof van 23 november 2010 weer uitzettingen naar Irak plaatsvinden.
Deelt u de mening dat deze minderjarige kinderen bij aankomst niet in detentie terecht mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat deze gezinnen in detentie terecht zijn gekomen na aankomst in Irak.
Kunt u bevestigen dat deze minderjarige kinderen niet in detentie terechtkomen bij aankomst? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dat te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat deze groepsuitzetting plaatsvindt?
Nee. Deze kamervragen werden eerst op 7 april 2011 in de middag ontvangen.
Eventueel gebruik van munitie met verarmd uranium en clustermunitie |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP), Frans Timmermans (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Welke praktische consequenties verbindt u aan uw steun voor de resolutie 65/55 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) die op 13 januari 2011 is aangenomen, te meer daar de regering van mening is dat het bij verarmd uranium gaat om «sterk vervuilend spul»?1
De regering is voorstander van verder onderzoek naar de gezondheidseffecten van verarmd uranium houdende munitie. Het ministerie van Defensie volgt de onderzoeken naar gezondheidseffecten van bestanddelen van munitie en van de daarin toegepaste metalen en metaallegeringen. Als daar aanleiding voor is, wordt aanvullend onderzoek gedaan. Waar sprake is van risico's of mogelijke risico's zijn voorzorgsmaatregelen van toepassing. Voor situaties waar sprake is van mogelijke blootstelling van personeel aan resten van munitie met verarmd uranium is door het ministerie van Defensie een richtlijn met voorzorgsmaatregelen opgesteld.
Paragraaf 3 van VN resolutie A/65/55 verzoekt de Secretaris-Generaal van de VN om relevante internationale organisaties te verzoeken om hun studies naar de mogelijke effecten van munitie met verarmd uranium op de volksgezondheid voort te zetten. De regering neemt met belangstelling kennis van dergelijk onderzoek en waardeert de inspanningen die op dit gebied door internationale organisaties en onderzoeksinstellingen worden verricht.
De huidige kennis van de gezondheidseffecten op lange termijn van metalen en metaallegeringen biedt onvoldoende aanleiding voor een internationaal moratorium. Omdat bepaalde metalen of metaallegeringen noodzakelijk zijn voor de effectiviteit van de munitie is een dergelijk moratorium bovendien niet wenselijk. Bovendien acht de regering een moratorium met brede reikwijdte in internationaal verband niet realistisch, gezien de standpunten van diverse landen in het verleden. Wij verwijzen hierbij ook naar onze brief aan de Tweede Kamer van 11 maart 2010 (Kamerstuk 31 123-X / 31 123-Y nr. 82).
Welke stappen onderneemt u om verontreiniging van het milieu te voorkomen, zoals voorgesteld door het Milieuprogramma van de VN UNEP in resolutie A/65/55 paragraaf 3? Welke stappen bent u bereid te nemen over te gaan op het instellen van een moratorium op het gebruik van verarmd uranium?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om op grond van VN resolutie A/65/55 paragraaf 6, de Verenigde Staten, Israël, Rusland en Groot-Brittannië te vragen de coördinaten vrij te geven van de locaties waar ooit met munitie met verarmd uranium is geschoten? Indien neen, waarom niet?
Paragraaf 6 van VN-resolutie A/65/55 nodigt lidstaten van de VN die munitie met verarmd uranium hebben gebruikt uit om – op verzoek van landen waar dit type munitie gebruikt is – informatie te verschaffen over de inzet van die munitie. Aangezien de resolutie deze uitnodiging al doet, ziet de regering geen aanleiding deze uitnodiging te herhalen.
Bent u bereid vast te stellen wat voor munitie met verarmd uranium in Libië is gebruikt? Bent u bereid er bij de VS op aan te dringen geen wapens met verarmd uranium te gebruiken bij handhaving van resolutie 1973 in Libië?2 Indien nee, hoe verhoudt zich dat tot ondersteunen van A65/55? Indien wapens met verarmd uranium zijn gebruikt in Libië, bent u bereid aan te dringen op het doen nemen van beschermende maatregelen voor burgerbevolking? Indien nee, waarom niet?
Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten heeft de inzet van munitie met verarmd uranium bij operaties door de VS niet kunnen bevestigen. Nederland gebruikt geen munitie waarin verarmd uranium is verwerkt. Nederlandse F-16»s nemen deel aan de NAVO operaties op grond van resoluties 1970 en 1973 van de VN-Veiligheidsraad. De Nederlandse F-16»s worden alleen ingezet voor handhaving van het wapenembargo en de no fly zone.
Waarom bent u niet bereid meer in te zetten op een moratorium op het gebruik van wapens met verarmd uranium als u zich tegelijkertijd verplicht voelt beschermingsmaatregelen te treffen voor personeel van de krijgsmacht tegen besmetting?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om als ondertekenaar van Conventie over Clustermunitie er op toe te zien dat geen clustermunitie wordt gebruikt in Libië door staten die de conventie niet hebben ondertekend? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet? Bent u bereid te informeren bij de landen die de no-fly-zone boven Libië uitvoeren of zij gebruik maken van clustermunitie? Indien nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt de Kamer over uw bevindingen informeren?4
De uitzetting van acht Iraakse gezinnen naar Irak |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat op donderdag 7 april 2011, om 8.00u., acht Iraakse gezinnen door Nederland worden uitgezet naar Irak?1 Klopt het dat daar ook dertien minderjarige kinderen bij zijn?
Op donderdag 7 april 2011 zijn zes Iraakse gezinnen (dertien volwassenen en dertien minderjarigen) uitgezet naar Irak.
Hebben alle betreffende gezinnen de gelegenheid gehad om een interim measure in te dienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zodat is gewaarborgd dat hun uitzetting niet in strijd is met het EVRM?
Alle vreemdelingen zijn door middel van informatiebladen en mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2010 over de uitvoering van de motie Voordewind en door uitreiking van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Gesthuizen (SP) van 25 november 2010 expliciet gewezen op de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden tegen de voorgenomen uitzetting en op de mogelijkheid om contact op te nemen met hun advocaat.
Hoe lang voorafgaand aan de uitzetting zijn de gezinnen, inclusief de minderjarige kinderen, in vreemdelingenbewaring geplaatst, in het uitzetcentrum in Rotterdam?
De meeste gezinnen zijn een week voor de uitzetting overgebracht van de Vrijheidsbeperkende Locatie naar het uitzetcentrum Rotterdam. Eén gezin is vier dagen voorafgaand aan de geplande uitzetting in bewaring gesteld op het uitzetcentrum in Rotterdam. In het kader van het beleid inzake vreemdelingenbewaring van gezinnen met minderjarige kinderen, blijft bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in beginsel beperkt tot maximaal veertien dagen. De gang van zaken rondom de inbewaringstelling van de gezinnen die zijn uitgezet naar Irak is in overeenstemming met dat uitgangspunt.
Klopt het dat de minderjarige kinderen van de meeste gezinnen langer dan een week voorafgaand aan de uitzetting in de cel hebben doorgebracht? Hoe verhoudt zich dat tot uw recente voornemen om kinderen in beginsel niet meer in vreemdelingenbewaring te plaatsen? Deelt u de mening dat het niet noodzakelijk is om in situaties van naderende uitzetting kinderen zo lang van tevoren op te sluiten? Waren voor de kinderen geen alternatieven voor de vreemdelingenbewaring voorhanden? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de mate van vrijwilligheid een rol speelt bij de beslissing om kinderen in deze situaties in vreemdelingenbewaring te plaatsen? Hoeveel van de dertien kinderen hebben aangegeven «vrijwillig» akkoord te gaan met de vreemdelingenbewaring? Deelt u de mening dat kinderen niet in staat zijn daarover zelf een weloverwogen beslissing te nemen?
Deze vraag is niet aan de orde op het moment van gedwongen uitzetting.
Wat klopt er van de signalen van betrokken vreemdelingenadvocaten dat er tijdens de staande houding en overplaatsing van de acht Iraakse gezinnen, in de bejegening van sommige (leden van de) gezinnen op een te stevige en onvoldoende respectvolle wijze door de Vreemdelingenpolitie is opgetreden? Klopt het bijvoorbeeld dat het één van de kinderen niet meer werd toegestaan naar het toilet te gaan, dat één van de kinderen te hardhandig werd afgevoerd, en dat één van de islamitische vrouwen in de situatie terecht kwam waarbij zij zich in het bijzijn van twee mannelijke agenten moest omkleden? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort zaken onnodig en kwetsend zijn en niet mogen voorkomen?
Navraag bij de vreemdelingenpolitie leert dat bovenstaande berichten niet kloppen. Uit informatie van de Vreemdelingenpolitie blijkt dat er vooraf is ingezet op een rustig verloop van de staande houdingen waarbij de nodige aandacht is gevraagd voor het feit dat het gezinnen met kinderen betrof. Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen door vreemdelingen emotioneel is gereageerd op de staandehouding.
Bent u bereid de Kamer uitgebreid in te lichten over de aanloop en het verloop van de betreffende uitzetting van de acht Iraakse gezinnen naar Irak? Kunt u daarbij aangeven op welke wijze is gewaarborgd dat deze uitzetting, waarbij kwetsbare mensen gedwongen worden verwijderd naar een land dat nog immer zeer onveilig is, desondanks met de maximale zorgvuldigheid is uitgevoerd?
Tijdens het grondproces voorafgaand aan de vlucht zijn extra vrouwelijke leden van de Koninklijke Marechaussee ingezet ten behoeve van de gezinnen. Tevens zijn de gezinnen apart, een busje voor ieder gezin, naar het platform gebracht en in staat gesteld gezamenlijk in te stappen. Aan boord is rekening gehouden met de kinderen: eten, luiers, spelletjes. Tevens zijn de gezinnen gescheiden geplaatst van de alleenstaanden.
Er was een arts aan boord voor eventuele onvoorziene medische klachten. Ook was een tolk beschikbaar. Aan boord was, evenals bij het boardingproces, extra vrouwelijk personeel van de Koninklijke Marechaussee aanwezig.
Het bericht dat illegale vreemdelingen geld wordt geboden om te vertrekken |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Hoeveel beleidsvrijheid heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) om uitgeprocedeerde vreemdelingen een vertrekpremie te geven?
Op grond van artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is de minister bevoegd om, bij uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting als bedoeld in artikel 63, tweede lid, Vreemdelingenwet, alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland van toepassing is. De IOM verleent daarbij ondersteuning, en in voorkomende gevallen ook een financiële ondersteuningsbijdrage bij terugkeer (zie ook het antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de DT&V maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling belemmeren. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, die overigens niet valt aan te merken als «vertrekpremie», in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
De hoogste financiële bijdrage die aan een individuele vreemdeling is verstrekt, bedraagt circa € 5 600,–. Deze bijdrage is in 2009 verstrekt aan een vreemdeling die met behulp van dit bedrag een bedrijf heeft opgestart in zijn land van herkomst.
Welke criteria worden hierbij gehanteerd en wat is het maximum wat aan een uitgeprocedeerde vreemdeling is meegegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de regeling niet het risico op willekeur? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van het vertrektraject wordt door de regievoerder van de DT&V met de vreemdeling besproken wat de mogelijkheden en knelpunten zijn voor het vertrek. Wanneer de betrokken vreemdeling aangeeft dat er financiële knelpunten zijn die het vertrek in de weg staan en er geen andere, doelmatiger wijze van vertrek mogelijk is, kan de DT&V in individuele gevallen een bijdrage, met in achtneming van het gestelde in het antwoord op vragen 2 en 3, overwegen. Ik meen met deze werkwijze een zorgvuldige afweging te maken per individuele zaak en ben van mening dat hierdoor niet het risico bestaat op willekeur.
Hoe verhoudt deze regeling van DT&V zich tot de regeling van de Internationale Organisatie voor Migratie in Nederland (IOM) voor uitgeprocedeerden die vrijwillig vertrekken? Overstijgt het geboden geldbedrag van DT&V dat van het IOM?
De DT&V en de IOM werken nauw met elkaar samen op het gebied van zelfstandige terugkeer. De DT&V verwijst vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten actief door naar de IOM.
De IOM kent verschillende regelingen waarbij de assistentie zowel in cash als in natura kan worden aangeboden. Het gemiddelde bedrag van circa € 840,– dat vanaf de start in 2007 tot en met 31 maart 2011 door de DT&V is verstrekt, ligt aanzienlijk lager dan de bijdrage die door de IOM aan ex-asielzoekers kan worden aangeboden. De IOM kan, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en het moment waarop de vreemdeling besluit gebruik te maken van de IOM-ondersteuning, een financiële ondersteuning bieden van € 1 750,– per volwassene of alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 880,– per kind dat deel uit maakt van het gezin.
Deelt u de mening dat de regeling van DT&V er voor kan zorgen dat uitgeprocedeerden niet meer vrijwillig willen vertrekken, maar afwachten totdat ze kunnen onderhandelen met DT&V, om zo een beter geldbedrag te kunnen krijgen? Deelt u de mening dat dit een mogelijk aanzuigende werking kan hebben?
Nee. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, is ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de IOM van toepassing. Al sinds 1991 kunnen vreemdelingen met ondersteuning van de IOM vertrekken. Daarnaast zijn reeds jaren, al dan niet doelgroepspecifieke, aanvullende mogelijkheden gecreëerd om zelfstandig vertrek extra te stimuleren. Van deze vormen van ondersteuning is vooralsnog niet gebleken dat er sprake is van een aanzuigende werking. Daar waar dit vermoeden wel bestaat worden onderdanen uit die landen uitgesloten.
Daarnaast kan de DT&V maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling in de weg staan. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen. Het aanbieden van een financiële bijdrage moet noodzakelijk én wenselijk zijn ter fine van het vertrek van de betreffende vreemdeling. Gelet op het specifieke karakter van de ondersteuning van DT&V luidt het antwoord op het tweede deel van vraag 6 eveneens: «nee». Ik verwacht niet dat daar een aanzuigende werking van uitgaat. Ik heb niet de ervaring dat Nederland hierom aantrekkelijker is als land van bestemming.
Mishandeling van vrouwen in Irak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Is het feit, dat op grond van artikel 41 van het Irakese Wetboek van Strafrecht mishandeling van de vrouw binnen het huwelijk is toegestaan een onderwerp dat met de Irakese autoriteiten aangekaart wordt op bilateraal en op Europees niveau? Zo nee, waarom niet?1
Ja, dat is een onderwerp dat met de Iraakse autoriteiten wordt aangekaart, zowel op bilateraal als op Europees niveau. Geweld tegen vrouwen is een prioriteit binnen het Nederlands- en EU-mensenrechtenbeleid. Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de EU-richtsnoeren (2008) op het gebied van geweld tegen vrouwen. De EU-taakgroep Geweld tegen vrouwen die de implementatie van de richtsnoeren bevordert, heeft de situatie ten aanzien van geweld tegen vrouwen in zo’n 100 landen, waaronder Irak, in kaart gebracht. Er zijn actiepunten door de EU opgesteld om de situatie in deze landen voor het bestrijden van geweld tegen vrouwen te verbeteren. In Irak moedigt de EU, onder andere vanwege het bestaan van wetgeving zoals artikel 41 van het Iraakse wetboek van Strafrecht, de autoriteiten aan om de situatie van vrouwen te verbeteren en het geweld tegen vrouwen te bestrijden. Ook wordt het Iraakse Ministerie voor Mensenrechten, dat verantwoordelijk is voor het onderwerp vrouwenrechten, aangespoord om data te verzamelen en te publiceren m.b.t. gender based violence. Op bilateraal niveau steunt de Nederlandse ambassade in Bagdad verschillende projecten op het gebied van capaciteitsopbouw waardoor vrouwen beter voor hun rechten kunnen opkomen zoals bij huiselijk geweld. Zo wordt er binnen een project een mobiel team ingezet dat vrouwen juridisch kan ondersteunen, wordt er een website en radioprogramma gemaakt met informatieverstrekking speciaal voor vrouwen en worden trainingen gegeven aan imams en politieagenten met als focus non-agressie tegen vrouwen.
Bent u op de hoogte van de arrestatie en marteling van jeugdactivisten Alaa Nabil, Salah Muhsin en Haidar Shihab Ahmad van de February 25 Group (een jeugdbeweging in Irak) tijdens demonstraties in Bagdad op het Al Tahrir Plein en het feit dat Haidar Shihab Ahmad tot op heden vastgehouden wordt op een onbekende plek? Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de arrestanten?2
Ik ben op de hoogte van de arrestatie van genoemde personen en de mishandeling in detentie van Alaa Nabil. Op 18 april vernam ik van de vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq dat Alaa Nabil en Saleh Muhsin inmiddels zijn vrijgelaten. Haidir Shihab Ahmad en een ander lid van de February 25 Group, Firas Ali, zitten nog vast op een onbekende plek. OWFI en de February 25 Group hebben nog geen contact met hen kunnen krijgen.
Bent u ervan op de hoogte dat de kritische vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq, die steun ontvangt uit het Nederlandse MDG3 Fonds, onder druk wordt gezet door de Irakese overheid vanwege deelname aan de protesten en haar werkzaamheden en dat de Iraakse veiligheidsdiensten een inval hebben gepleegd op het kantoor van deze organisatie op 21 maart van dit jaar? Zo ja, wat gaat u doen om deze onrechtmatige invallen en druk op de Organisation for Women’s Freedom te stoppen?3
Mij was nog niet bekend dat vrouwenorganisatie Organisation for Women’s Freedom Iraq (OWFI) onder druk werd gezet vanwege recente protesten en dat op 21 maart j.l. de Iraakse veiligheidsdiensten een inval hebben gepleegd op het kantoor van de organisatie.
Activiteiten van het OWFI worden o.a. gesubsidieerd vanuit het MDG3 fonds. In november 2010 heeft OWFI een voorlopige rapportage van hun resultaten ingediend. Hierin hebben zij aangegeven dat ze erin zijn geslaagd al hun activiteiten uit te voeren zoals gepland. Er heeft onlangs nog contact plaatsgevonden over een mogelijke verhoging van hun subsidie in 2011.
Hierover wordt binnenkort een besluit genomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en OWFI hebben regelmatig contact. OWFI heeft informatie aangaande de inval op 21 maart van dit jaar niet gedeeld.
De omstandigheden waarin OWFI haar werk doet zijn moeilijk, maar zij beschouwen dit als een gegeven en zijn zich bewust van het feit dat ze hun strategieën en methoden vaak moeten aanpassen. Desalniettemin zijn de voorlopige resultaten positief. Een succesvol voorbeeld is het oprichten van Freedom Space Radio die dagelijks uitzendingen verzorgt en zo het bewustzijn voor vrouwenrechten in Irak verhoogt en de bevolking aanmoedigt hierin te participeren.
Nederland zal de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU-verband blijven aanspreken op het belang van een onafhankelijk opererend maatschappelijk middenveld en het verbeteren van de mensenrechtensituatie in het algemeen. Nederland, de EU en de VN hebben de Iraakse regering op zijn verantwoordelijkheid gewezen de wensen en klachten van de demonstranten serieus te nemen en de huidige politieke spanningen vreedzaam op te lossen.
Het bericht 'ROC achtervolgt klokkenluider' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ROC achtervolgt klokkenluider»?1
Ja.
Wat is uw oordeel, als eindverantwoordelijk bewindspersoon, over de handelwijze in deze zaak van het toenmalige College van Bestuur en de toenmalige Raad van Toezicht?
Het College van bestuur heeft destijds opdracht gegeven om deze kwestie door Deloitte te laten onderzoeken. Dat vind ik positief. De toenmalige Raad van Toezicht heeft op dat moment niet hoeven ingrijpen, omdat het College van Bestuur al een onderzoek liet uitvoeren. Ik heb echter niet gewacht op de uitkomsten van dat onderzoek, maar de Auditdienst OCW een zelfstandig onderzoek laten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heb ik geoordeeld dat de subsidieverplichtingen voor ESF-gelden niet volledig zijn nageleefd en besloten de subsidie terug te vorderen.
Wat is uw reactie op het feit dat de betrokken docent stelt dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te weinig enthousiast heeft gereageerd op zijn signalen van fraude, omdat ook daar de opvatting zou heersen dat je niet teveel moest zeuren over moraliteit als het geld betrof dat uit «Europa» kwam, waar we toch al zoveel aan afdragen? Zo nee, waarom niet?
De mening van de signaalgever deel ik niet. Ik heb het signaal dat er gefraudeerd zou worden in relatie tot ESF-gelden bij het ROC uiterst serieus opgevat. Ik heb de uitkomsten van het onderzoek van Deloitte, waar het ROC opdracht voor had gegeven, daarom ook niet willen afwachten, maar ik heb een zelfstandig onderzoek door de Auditdienst OCW laten uitvoeren. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heb ik besloten de ESF-gelden terug te vorderen. Ik heb het Openbaar Ministerie op de hoogte gebracht van de uitkomsten van het onderzoek en de verdere afhandeling ervan.
Heeft naar uw oordeel het gegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem toendertijd niet heeft gereageerd op de signalen van de docent, te maken met het gegeven dat de toenmalige hoofdofficier van justitie enkele weken later werd benoemd in de Raad van Toezicht van de ROC? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft destijds wel gereageerd op de signalen. Op 25 juni 2007 heeft de docent een brief geschreven aan het arrondissementsparket in Arnhem met daarin de vraag of het antedateren van akten als strafbaar feit kan worden aangemerkt. Tijdens een telefonisch onderhoud op 27 juni 2007 heeft een medewerker van het parket in Arnhem de docent laten weten dat hij desgewenst aangifte kan doen van een strafbaar feit. Destijds heeft de docent echter geen noodzaak gezien voor het doen van aangifte. Op 20 december 2008 heeft de docent wel aangifte gedaan van valsheid in geschrift. De toenmalige hoofdofficier van justitie van het parket Arnhem heeft vervolgens de aangifte overgedragen aan het Functioneel Parket. Het daarop volgende strafrechtelijk onderzoek heeft ertoe geleid dat het Functioneel Parket met het ROC Rijn IJssel te Arnhem een transactie is overeengekomen in de vorm van een boete van 35 000 euro vanwege valsheid in geschrifte (zie www.om.nl). Verder wordt zoals gezegd de te veel ontvangen subsidies terugbetaald (zie daaromtrent het antwoord op vraag 2 en vraag 3).
Wat is uw reactie op het feit dat de betrokken hoofdofficier vanaf medio 2007 wist van de ESF-fraude van de school en vervolgens aftrad? Hij trad vervolgens af. Kunt u aangeven of aftreden de enige manier van reageren is die een Raad van Toezicht als instrument heeft bij het toezien op een school? Kunt u aangeven welke reactie naar haar oordeel adequater was geweest? Zo nee, waarom niet?
De raad van toezicht van een instelling houdt toezicht op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van toezicht is onder meer belast met het toezien op naleving van wettelijke verplichtingen en kan de leden van het college van bestuur benoemen, schorsen en ontslaan.
Hoe de Raad van Toezicht deze wettelijke taken uitvoert behoort tot diens verantwoordelijkheid, daar kan ik niet in treden.
De leden van de raad van toezicht hebben zitting in de raad op persoonlijke titel en oefenen hun functie zonder last of ruggespraak uit. De benoeming van de leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. Het staat leden van de raad echter te allen tijde vrij om af te treden indien zij daartoe aanleiding zien. Een afweging daartoe is aan het betreffende lid. Het aftreden van een lid laat onverlet dat de raad van toezicht zijn taken kan en moet uitvoeren. Voor overig taken en bevoegdheden van de raad van toezicht verwijs ik u naar de branchecode «goed bestuur in de bve sector». Deze is sinds 1 januari 2009 van kracht is.
Kunt u aangeven waarom het toenmalige College van Bestuur niet om deze ESF-fraude aftrad, maar om een andere reden? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Binnen de relatie van een raad van toezicht en (een lid van) het college van bestuur wordt besloten over het al dan niet aanblijven van het bestuur. Dat vraagt om afwegingen. Deze afweging hoeft mij niet meegedeeld te worden, omdat het de relatie college van bestuur – raad van toezicht betreft. In casu is de afweging van de leden van het college van bestuur en de raad van toezicht mij dan ook niet bekend.
Wat is uw oordeel over de pesterijen die onder het huidige College van Bestuur en de huidige Raad van Toezicht tegen deze docent doorgaan?
Laat ik voorop stellen dat ik welke pesterijen dan ook tegen signaalgevers verwerp. Signaalgevers dienen in alle vrijheid hun signaal naar buiten toe te kunnen brengen, zonder dat daar repercussies tegenover staan, zo ook in deze situatie. Ik kan niet beoordelen of er in dit geval werkelijk sprake is geweest van pesterijen. Als Minister van OCW kan ik echter niet treden in een arbeidsrelatie. Geschillen worden daarom beslecht middels het burgerlijk recht.
Kunt u, vanuit het perspectief van deze zaak reageren op het feit dat het bestuursmodel van ROC’s met een College van Bestuur en een Raad van Toezicht ligt naar het oordeel van velen aan de basis ligt van een cultuur waarin kleine en grote fraude, intimidatie van personeelsleden en het zoeken naar perverse prikkels gedijen? Kunt u hierop reageren vanuit het perspectief van deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen verband tussen het bestuursmodel en het feit dat niet in alle opzichten voldaan is aan de subsidievoorwaarden voor ESF-gelden. Daarnaast houdt mijns inziens het bestuursmodel geen enkel verband met welke vermeende intimidatie van personeelsleden dan ook.
Goed bestuur houdt in het zodanig sturen en toezicht houden op een organisatie, dat een efficiënte en effectieve realisatie van doelstellingen alsmede het op een open wijze communiceren en verantwoording daarover afleggen ten behoeve van belanghebbenden, wordt gewaarborgd. Een belangrijk aspect van goed bestuur is derhalve het beschikken over een adequaat intern toezicht op een zelfstandig functionerend bestuur. Een adequate opzet en werking van raden van toezicht bij onderwijsinstellingen kan juist een bijdrage leveren aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van bekostigingsregelgeving. Met het voorliggende bestuursmodel wordt juist beoogd te voorkomen dat – ondanks medezeggenschap en ondanks richtlijnen in het bestuursreglement voor de uitoefening van overgedragen taken en bevoegdheden – een bezwaarlijke concentratie van macht optreedt door het ontbreken van voldoende «checks and balances». De scheiding van de rol van interne toezichthouder en die van bestuurder binnen instellingen beoogt juist een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van publieke middelen te leveren.
Mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rop Gonggrijp |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Hoe geloofwaardig is uw antwoord op vraag 5, dat u niet bekend bent met het detentieregime van de heer Manning, als daarover breed in de wereldpers is gepubliceerd en hierin aanleiding lag voor de woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken om af te treden?1
De berichten in de media over het detentieregime van de heer Manning zijn vanzelfsprekend ook ons bekend.
President Obama heeft aangegeven dat de detentieomstandigheden van de heer Manning adequaat zijn en in lijn met de geldende voorwaarden. Inmiddels is bekend geworden dat de heer Manning is overgeplaatst naar een andere detentiefaciliteit.
De onafhankelijke speciale rapporteur inzake marteling van de VN, Juan Méndez, heeft de VS-autoriteiten verzocht om toegang tot de heer Manning om zich van zijn situatie op de hoogte te stellen, en is met de VS-autoriteiten in discussie over de modaliteiten van een dergelijk bezoek. Zolang dit bezoek nog niet is gerealiseerd onthoudt de VN-rapporteur zich van een oordeel over mogelijke mensenrechtenschendingen in het detentieregime. Nederland heeft in algemene zin de VS in VN-verband opgeroepen om aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs een staande uitnodiging te verstrekken om bezoeken af te leggen, dit geldt dus ook voor de heer Juan Méndez.
Vindt u het acceptabel dat het met het oog op een mogelijke uitlevering van de heer Gonggrijp niet is uitgesloten dat hem een detentieregime te wachten staat vergelijkbaar met dat van de heer Manning?
Wij hebben in ons antwoord op de eerdere vragen in algemene zin de procedure geschetst tussen Nederland en de Verenigde Staten in geval van een uitleveringsverzoek of een rechtshulpverzoek. De mededeling over het bestaan van voldoende waarborgen had betrekking op deze procedure. Verzoeken worden zowel door de rechter als door de Minister van Veiligheid en Justitie getoetst. Als in een voorkomend geval aanvullende toezeggingen nodig worden geacht van de uitvaardigende staat, dan kan het verlenen van rechtshulp of het toestaan van de uitlevering van het verkrijgen van die toezeggingen afhankelijk worden gemaakt.
Wij benadrukken dat pas als een uitleveringsverzoek is gedaan, kan worden beoordeeld of, en zo ja, onder welke condities dat verzoek voor inwilliging vatbaar is. Op dit moment is, voor zover ons bekend, geen sprake van een aanklacht tegen de heer Gonggrijp, en is er dus ook geen verzoek tot uitlevering van de Verenigde Staten dat beoordeeld kan worden.
Wat verstaat u onder «voldoende rechtswaarborgen rondom een mogelijk strafproces», zoals bedoeld in antwoord op vraag 7?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn, naar aanleiding van uw antwoord op vraag 7, argumenten om medewerking door Nederland aan een verzoek om rechtshulp of uitlevering wel uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u in navolging van de IJslandse ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken de Amerikaanse autoriteiten niet om opheldering gevraagd over de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek waarbij de heer Gonggrijp betrokken is geraakt? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Door de Ambassade in Washington is bij de Amerikaanse autoriteiten is navraag gedaan over het feit dat de heer Gonggrijp werd genoemd in een zogenaamde «Court Order» inzake Twitter. Hieruit werd duidelijk dat deze vermelding niet betekent dat de heer Gonggrijp zelf verdachte is in het lopende onderzoek naar de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks.
Het gebrek aan opvang voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Te weinig opvang na mensenhandel»1 en de CoMensha jaarcijfers 2010?2
Het artikel in Trouw schetst de knelpunten die CoMensha ervaart bij het organiseren van opvang voor groepen slachtoffers van mensenhandel, die worden aangetroffen na geplande acties van opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie. Deze knelpunten zijn mij bekend. Inmiddels is er door de Task Force aanpak mensenhandel – met instemming van CoMensha – een werkwijze opgesteld voor het organiseren van opvang bij dergelijke acties. Er wordt door de Task Force momenteel gewerkt aan een nader voorstel om de werkwijze aan te passen specifiek voor groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting (zie ook het antwoord op vraag 6.
De jaarcijfers van CoMensha laten evenals de jaren hiervoor een groei in het aantal slachtoffers zien. Enerzijds geeft deze groei aan dat de prioriteit die de aanpak van mensenhandel heeft zijn vruchten afwerpt. Door de intensieve opsporing worden immers meer slachtoffers aangetroffen. Anderzijds geven de cijfers aan dat mensenhandel een ernstig en complex probleem is dat stevig moet worden aangepakt. Om deze reden zal ik deze kabinetsperiode de aanpak van mensenhandel intensiveren door het verdubbelen van het aantal aangepakte criminele organisaties, waaronder organisatie die zich met mensenhandel bezighouden. Daarnaast zal ik de maximumstraffen voor mensenhandel verhogen.
Deelt u de mening dat het niet alleen uit humaan oogpunt een plicht is voor de overheid te zorgen voor voldoende opvang voor mensen die zijn uitgebuit, maar dat dit ook in het belang van de opsporing is omdat mensen die tot rust komen in de opvang eerder bereid zijn te verklaren tegen de daders van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Sinds wanneer bent u bekend met de cijfers van CoMensha waaruit blijkt dat er nog steeds te weinige bedden zijn voor slachtoffers van mensenhandel? Hebben deze cijfers u verrast? Zo nee, hoe kan het dat u in het algemeen overleg over mensenhandel op 31 maart 2011 ontkende dat er sprake was van een tekort aan opvangplaatsen en beweerde over de meest actuele cijfers te beschikken?
Ik heb regelmatig overleg met CoMensha en ben daarmee goed op de hoogte van de ontwikkelingen ten aanzien van het aantal slachtoffers. De cijfers verrassen mij dan ook niet. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik aangegeven dat de situatie met betrekking tot de opvang aanmerkelijk is verbeterd sinds de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» van start is gegaan. Daarnaast heb ik opgemerkt dat er nog steeds een tekort is, maar dat er slechts sprake is van een wachtlijst van enkele plekken. De cijfers van CoMensha zijn hiermee niet in strijd.
Kloppen de cijfers van CoMensha niet of heeft u vorige week de Kamer niet goed of onzorgvuldig geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de vijftig extra bedden van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel haast continu bezet zijn geweest? Welke conclusie verbindt u hieraan?
Dit klopt. Dit geeft aan dat er een grote behoefte is aan deze opvangplaatsen. Verdere conclusies zal ik trekken op basis van de evaluatie van deze pilot.
Is het waar dat grote groepen slachtoffers van mensenhandel, die bijvoorbeeld in de horeca of in de tuinbouw werkzaam zijn geweest en daarbij zijn uitgebuit, niet kunnen worden opgevangen in de reguliere opvang? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook voor deze grote groepen adequate opvang beschikbaar is?
Ja, grote groepen kunnen veelal niet in de reguliere opvang terecht. Om deze reden moeten er al tijdens de voorbereiding op acties van de opsporingsdiensten (waarbij deze groepen worden aangetroffen) tussen de betrokken instanties afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van opvangplekken. De bij vraag 1 bedoelde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel wordt in de praktijk toegepast en op basis van door CoMensha aan te leveren casuïstiek gemonitord en zo nodig verbeterd. Bovendien werkt de Task Force aanpak mensenhandel momenteel een nader voorstel uit om de specifieke knelpunten betreffende de opvang van grote groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting op te lossen.
Bent u het eens met de observatie van CoMensha dat er gebrek is aan diversiteit van beschikbare opvangplekken en dat veel meer gedacht moet worden aan afspraken met woningcorporaties en gemeenten over tijdelijke huisvesting, eventueel aangevuld met ambulante hulpverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen?
In de praktijk kunnen slachtoffers van overige uitbuiting (bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw) andere opvangbehoeften hebben dan slachtoffers van seksuele uitbuiting. In het kader van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» wordt door het WODC geëvalueerd in hoeverre de opvang van slachtoffers van mensenhandel structureel moet worden georganiseerd en of het mogelijk en wenselijk is om naar de aard van de uitbuiting een onderscheid te maken binnen de opvang. Op basis van deze evaluatie en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal ik samen met de Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een besluit nemen over de wijze waarop de opvang structureel moet worden georganiseerd.
Is het waar dat opsporingsdiensten (zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)) nu soms tijdelijk de opvang van slachtoffers financieren? Wat vindt u hiervan? Is het geld van de opsporingsdiensten hiervoor bedoeld? Zo nee, welke oplossing gaat u hiervoor bieden?
Dit is inderdaad voorgekomen. Ik ben van mening dat de middelen van de opsporingsdiensten hiervoor niet zijn bedoeld. Toepassing van de hiervoor genoemde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel moet ertoe leiden dat de middelen van opsporingsdiensten hiervoor niet meer hoeven te worden aangewend.
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de opvang van deze slachtoffers, de gemeente, CoMensha of het ministerie? Hoe is de financiering hiervan georganiseerd? Bent u bereid hierin voor meer duidelijkheid te zorgen?
Op basis van de evaluatie van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal een besluit worden genomen over de wijze waarop de opvang structureel dient te worden georganiseerd, en daarmee ook over de vraag welke instantie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de financiering wordt geregeld.
Kunt u garanderen dat geen enkel slachtoffer tussen de wal en het schip valt, bijvoorbeeld omdat gemeenten naar elkaar wijzen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat voor alle slachtoffers van mensenhandel opvang beschikbaar is?
Ja zal – samen met Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – mijn uiterste best doen om mede op basis van de evaluatie van de hiervoor genoemde pilot een solide en toekomstbestendige oplossing te vinden voor de structurele opvang van slachtoffers van mensenhandel.
Problemen rondom het burgerlijk huwelijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Mag of moet een ambtenaar van de burgerlijke stand een huwelijk sluiten als hij weet, dan wel een (ernstig) vermoeden heeft dat eerder in een moskee dan wel een kerk een huwelijk is gesloten, terwijl dat bij wet (art. 68 Boek 1 BW) is verboden? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt dit zich met de door de ambtenaar van de burgerlijke stand afgelegde eed of belofte?
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft zich te houden aan de eisen die de wet aan het huwelijk stelt. Tot die eisen behoort niet dat er niet eerst een andere plechtigheid heeft plaatsgevonden. Dergelijke plechtigheden hebben immers geen rechtsgevolg, omdat we in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk kennen (art. 1:30 lid 2 BW). Het voorschrift van artikel 1:68 lid 1 BW richt zich tot de huwelijkspartners en de geestelijke die de plechtigheden bedient en bevat geen huwelijksbeletsel. Daarom kan er ook geen sprake zijn van onverenigbaarheid met de eed of belofte die een ambtenaar van de burgerlijke stand heeft afgelegd (art. 1:16 lid 4 BW).
In hoeverre is het denkbaar dat wettelijk wordt geregeld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, als hij weet van zo’n eerder gesloten huwelijk dan wel daar een (ernstig) vermoeden van heeft, het burgerlijk huwelijk niet sluit?
Een dergelijk wettelijke regeling zou een effect kunnen hebben dat tegengesteld is aan het beoogde doel: daarmee zou de informele plechtigheid, die op dit moment geen enkele juridische betekenis heeft, een huwelijksbeletsel worden en daarmee een formele plaats in het huwelijksrecht krijgen. Het geven van een formele status aan een eerdere religieuze plechtigheid zou afbreuk doen aan het uitgangspunt dat Nederland alleen het burgerlijk huwelijk kent. Het is vervolgens niet ondenkbaar dat de beoogde huwelijkspartners geen huwelijk naar Nederlands recht zullen sluiten, maar het zullen laten bij een samenlevingsovereenkomst, die aan de partners minder rechten geeft. Ook zouden de partners een huwelijk in het buitenland kunnen sluiten.
Hoe kan worden voorkomen dat een ambtenaar in gemeente «B» het burgerlijk huwelijk sluit als eerder in gemeente «A» een huwelijksluiting in een moskee dan wel in een kerk heeft plaatsgevonden?
Er is geen reden om het sluiten van een burgerlijk huwelijk na een religieuze plechtigheid te willen voorkomen, zoals ik in antwoord op vraag 1 en vraag 2 heb aangegeven.
Hoe moet de ambtenaar van de burgerlijke stand handelen als hij het vermoeden heeft dat de aanstaande echtelieden niet begrijpen wat er tijdens de ceremonie wordt gezegd en ook niet begrijpen waartoe zij zich verplichten, omdat zij de Nederlandse taal (eventueel de Engelse taal) niet goed beheersen en er gebruik wordt gemaakt van een familielid of iemand anders die voor de vertaling zorgt, waarvan het ook twijfelachtig is in hoeverre die de Nederlandse taal machtig is? Is het verplicht stellen van een beëdigd tolk een oplossing van het hier geschetste probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan dat worden verplicht?
De ambtenaar van de burgerlijke stand moet ervan overtuigd zijn dat de partijen hem kunnen begrijpen. Het omgekeerde geldt ook: partijen moeten krachtens artikel 1:67 BW ten overstaan van de ambtenaar verklaren dat zij een huwelijk en de daarbij behorende verplichtingen willen aangaan. Met name moet hij kunnen vaststellen dat er van vrije toestemming van de aanstaande echtgenoten sprake is. Als de ambtenaar de overtuiging heeft dat de partijen hem niet begrijpen, of wanneer hij de verklaring van partijen niet kan begrijpen, kan hij niet vaststellen dat de aanstaande echtgenoten hebben verklaard dat zij elkander aannemen tot echtgenoten en dat zij getrouw alle plichten zullen vervullen, die door de wet aan de huwelijkse staat worden verbonden, en bijgevolg kan hij evenmin verklaren als bedoeld in artikel 1:67 lid 2 BW, te weten dat betrokkenen zijn gehuwd.
Hoewel in het kader van de beantwoording van deze vragen geen volledig onderzoek kon worden gedaan, kan op grond van ingewonnen informatie in het land worden gesteld dat in de praktijk de eerste toetsing op dit vlak al plaatsvindt wanneer partijen zich melden aan het loket voor de eerste informatie. Een tweede, meer indringend, toetsingsmoment vindt plaats bij de huwelijksaangifte. Indien bij de toetsingsmomenten blijkt dat er taalproblemen zouden kunnen rijzen wordt daarvan aantekening gemaakt in het dossier en wordt aan partijen aangegeven dat zij er voor moeten zorgen dat iemand voor hen en de ambtenaar van de burgerlijke stand tolkt.
Het is denkbaar om daartoe een uitdrukkelijke verplichting in de wet op te nemen. Een behoefte daaraan is in de praktijk evenwel niet gebleken.
Het bericht dat scholen steeds minder geld over houden |
|
Manja Smits (SP) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer scholen een negatief financieel resultaat hebben?1
Bij brief van 20 januari 2011 (260053) heb ik u geïnformeerd over de financiële jaarcijfers van het primair en voortgezet onderwijs. Hierin heb ik geschetst dat het primair onderwijs in 2009 inderdaad voor het eerst een negatief financieel exploitatie resultaat heeft. Vermindering van opgebouwde vermogens is alleen mogelijk met negatieve exploitatieresultaten. Ik beschouw het daarom niet per definitie als problematisch wanneer scholen tijdelijk een negatief resultaat behalen. Scholen kunnen zo beschikbare middelen uit hun vermogen inzetten voor de onderwijsexploitatie (primair proces, bv extra leerkrachten) of om onderwijsvoorzieningen uit te breiden (bv lesmateriaal, ICT, enz.) waarbij de onderwijskwaliteit op een doelmatige wijze wordt versterkt. Uiteraard is het niet de bedoeling dat instellingen financieel gezien in de gevarenzone terechtkomen. Daarom is het risicogerichte toezicht van de Inspectie van het Onderwijs er mede op gericht tijdig die instellingen te signaleren waarbij zich dat zou kunnen (gaan) voordoen.
Hoe komt het dat het primair onderwijs in zijn geheel 14 miljoen euro meer heeft uitgegeven dan ontvangen? Waar is dit geld aan uitgegeven?
Zoals in bovengenoemde brief is gemeld, is er vooral veel geïnvesteerd in materiële vaste activa als schoolborden, meubels en lesmethoden. Daarnaast merk ik op dat scholen niet altijd goed anticiperen op lange termijnontwikkelingen. Het maken van meerjarenbegrotingen is nog geen gemeengoed binnen het primair onderwijs. Zo kan het gebeuren dat de leerlingenaantallen dalen, terwijl dat zich niet vertaalt in de personele bezetting. Ik zet daarom ook sterk in op het verbeteren van de financiële deskundigheid binnen het primair onderwijs.
Hoeveel van de scholen voor primair onderwijs met een negatief financieel resultaat hebben dit kunnen opvangen met reserves? Voor hoe lange tijd is het opeten van de eigen reserve een optie? Wat is de oplossing voor deze scholen op lange termijn?
De scholen met een negatief exploitatieresultaat hebben dit op kunnen vangen met hun reserves. Scholen in het primair onderwijs hebben, zoals de Commissie Don al constateerde, een relatief ruime vermogenspositie. Zij moeten echter op tijd starten met het maken van de juiste keuzes in relatie tot de financiële positie op de langere termijn om problemen in de toekomst te voorkomen.
Hoeveel scholen hebben een negatief financieel resultaat, maar niet voldoende eigen reserve om het negatieve financieel resultaat op te vangen?
Het komt sporadisch voor dat scholen in financiële problemen komen. Er zijn dan verschillende mogelijkheden. Bijna altijd zoeken scholen naar oplossingen voordat de financiële problemen zover komen, dat ze niet meer op te lossen zijn. Schoolbesturen kunnen gaan samenwerken met anderen of fuseren. Een klein aantal scholen maakt gebruik van schatkistbankieren, maar dat wijst niet noodzakelijkerwijs op financiële problemen. In de afgelopen jaren gaat het om gemiddeld één school per jaar die in de financiële problemen komt.
Hoeveel scholen komen in de problemen door een negatief financieel resultaat? Hoe zijn deze over Nederland verdeeld?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de analyse dat de bekostiging voor het primair onderwijs ontoereikend is, nu blijkt dat in 2009 de personele kosten met 9% en de lasten voor huisvesting met 18% zijn gestegen, terwijl de rijksbijdrage slechts met 8% is gestegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de bekostiging voor het primair onderwijs naar boven bij te stellen, zodat basisscholen zich niet in de schulden hoeven te steken om personeel uit te betalen en de kachel te laten branden in de winter?
Er is onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de materiële kosten in relatie tot de ontwikkeling van de bekostiging. Daarnaast laat ik onderzoeken wat de ontwikkeling is geweest van de gemiddelde personeelslast waarop de personele bekostiging is gebaseerd en de daadwerkelijke loonkosten. Over de resultaten van deze onderzoeken zal ik u in mijn brief die ik tijdens het AO over de lumpsumbekostiging heb toegezegd informeren. Deze brief is op 26 april jongstleden aan u toegezonden.
Hoe lang kunnen de tekorten in het primair en voortgezet onderwijs nog worden opgevangen door rente-inkomsten over opgebouwde reserves?
Het is aan de onderwijsinstellingen om tijdig maatregelen te nemen die de financiële continuïteit waarborgen. De Inspectie van het Onderwijs houdt er toezicht op wanneer een instelling op grond van de daartoe geëigende kengetallen in de gevarenzone zou kunnen verkeren. Ik ben van mening dat de hoogte van de lumpsum toereikend is om dat op verantwoorde wijze te kunnen doen. Het is belangrijk dat de sector de financiële deskundigheid bevordert. Ik ben in gesprek met de PO-Raad daarover en constateer dat het Plan van Aanpak «Eerst kiezen, dan delen» een goede stap voorwaarts is. Scholen moeten beter in staat zijn om meerjarenbegrotingen te maken, om daarmee hun personeelsplanning en financiële planning beter vorm te geven in relatie tot opbrengst gericht werken.
Hoe doorbreekt u de trend dat steeds minder scholen in het primair en voortgezet onderwijs een positief financieel resultaat halen, aangezien dit aantal tussen 2006 en 2009 is gedaald van driekwart van alle scholen naar nog maar de helft?
Van een trend die doorbroken moet worden is geen sprake. Gemiddeld gesproken is het niet gewenst als een sector meerjarig een positief financieel resultaat laat zien, want dat zou betekenen dat structurele middelen die zijn bedoeld voor het onderwijs niet daaraan besteed worden. Overigens geldt voor nagenoeg alle onderwijsinstellingen dat zij niet in financiële problemen verkeren en kwalitatief goed onderwijs leveren.
Bent u bereid meer geld in het onderwijs te investeren voordat nog meer scholen en daarmee de onderwijskwaliteit in de problemen komen door tekortschietende financiering vanuit het rijk? Zo nee, waarom laat u het onderwijs aan haar lot over?23
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van een tekortschietende financiering. De meeste scholen komen goed uit met de beschikbare middelen. Daarnaast zijn er scholen die tekenen vertonen van «ruime» middelen – en daarnaar doet de Inspectie van het Onderwijs nader onderzoek naar aanleiding van het rapport van de commissie Don – en scholen die tekenen vertonen van «krappe» middelen. De lumpsumbekostiging betekent dat scholen zelf verantwoordelijk zijn voor hun financiële huishouden. Daar hoort bij dat zij keuzes en een meerjaren begroting moeten maken. Ik merk te vaak dat dit niet gebeurt. Daardoor hebben scholen meer leerkrachten in dienst, dan je op grond van hun leerlingenaantallen zou verwachten. Daarom investeer ik ook in het verbeteren van de financiële deskundigheid.
Bijna 1000 ondergrondse Hezbollah millitaire posten in Zuid-Libanon |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft de u kennisgenomen van het artikel «Israel releases army map showing nearly 1000 purported Hezbollah underground military sites»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de desbetreffende kaart?
Ja.
Deelt u de conclusie dat deze militaire posten een flagrante schending behelzen van de VN-Veiligheidsraad resolutie 1701? Deelt u tevens de analyse dat hiermee de kans op een militaire confrontatie tussen Israël en Hezbollah weer dichterbij komt? Zo nee, waarom niet?
Het bezit van wapens in Libanon is op grond van VN-veiligheidsraadresolutie 1701 onderhevig aan de goedkeuring van en de controle door de Libanese overheid. In Zuid-Libanon is bewapening alleen toegestaan aan de Libanese strijdkrachten of UNIFIL.
Deelt u de analyse dat veel van deze militaire posten gebouwd zijn te midden van dorpen, ziekenhuizen en scholen? Deelt u de mening dat dit een flagrante schending is van het humanitair oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in internationaal en in EU-verband aan te dringen op een VN-onderzoek om deze bevindingen te onderzoeken en dergelijke militaire posten te ontmantelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft recent zijn zorgen overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als Michael Williams, de speciaal gezant van de SGVN. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VNVR-res. 1701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland blijft daarnaast waar mogelijk aandacht vragen ervoor. De Nederlandse ambassade in Washington stelt het onderwerp ondertussen geregeld aan de orde tijdens reguliere contacten met de Amerikaanse autoriteiten. Libanon is verantwoordelijk voor de naleving van VNVR-resoluties. In een verklaring van 27 april jl. over de uitvoering van VNVR-resolutie 1559 (die handelt over de soevereiniteit van Libanon) sprak de SGVN zijn zorgen uit over de gevolgen van de proliferatie van wapens buiten controle van de staat en van de aanwezigheid van gewapende milities voor de vrede en veiligheid van Libanon. Hij riep de politieke leiders van Libanon op de soevereiniteit van hun land te versterken, Hezbollah om zich te ontwapenen en de verschillende partijen om het proces van de nationale dialoog te hervatten.
Geld bieden aan illegalen om Nederland te verlaten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Klopt het dat door de Dienst Terugkeer en Vertrek geld wordt geboden aan illegalen om Nederland te verlaten?
Ja, in een beperkt aantal gevallen wordt aan vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten een financiële bijdrage geboden.
Kunt u aangeven sinds wanneer door DT&V geld wordt geboden aan illegalen om Nederland te verlaten?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is opgericht in 2007 en biedt sindsdien voor zover noodzakelijk in voorkomende individuele gevallen aan vreemdelingen een financiële bijdrage ter ondersteuning van het vertrek uit Nederland.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in 2010 geld is geboden om te vertrekken?
In 2010 is aan circa 140 vreemdelingen een financiële bijdrage verstrekt.
Kunt u aangeven om wat voor bedragen het gaat per persoon?
De gemiddelde bijdrage die vanaf de start in 2007 tot en met 31 maart 2011 is verstrekt bedraagt circa € 840,- per persoon.
Wat is het totale budget dat hiervoor aangewend kan worden?
In de rijksbegroting zijn middelen toegekend aan DT&V (zie ook antwoord op vraag 7) voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Hiertoe behoren ook de middelen die nodig zijn om in specifieke gevallen financiële belemmeringen voor terugkeer weg te nemen. De middelen maken deel uit van het totale budget dat DT&V heeft om de terugkeer te realiseren en zijn niet speciaal geoormerkt.
Zijn deze bedragen voorzien in de begroting van de DT&V dan wel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Indien ja, waar op de begroting is dit budget terug te vinden?
De begroting voor Vreemdelingen is terug te vinden in artikel 15 van de begroting van het Ministerie van Justitie2. Ook het terugkeerbeleid is op dit artikel terug te vinden. De middelen voor de DT&V staan vermeld onder artikel 15.3.5. De middelen voor de DT&V zijn bestemd voor de uitvoering van het terugkeerbeleid. Hiertoe behoort ook het in specifieke gevallen wegnemen van financiële belemmering voor terugkeer. Overigens zal de begroting voor Vreemdelingen per 2012 in de BZK-begroting terug te vinden zijn in artikel 4.
Hoe verhouden de bedragen van de DT&V zich tot het geld dat de Internationale Organisatie voor Migratie aan vrijwillig vertrekkende vreemdelingen meegeeft?
Het gemiddelde bedrag van circa € 840,- dat door de DT&V wordt verstrekt, is aanzienlijk lager dan de bijdrage die door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in veel gevallen aan ex-asielzoekers kan worden aangeboden. De IOM kan, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en het moment waarop de vreemdeling besluit gebruik te maken van de IOM-ondersteuning, een financiële ondersteuning bieden van € 1 750,- per volwassene of alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 880,- per kind dat deel uit maakt van het gezin.
Is het ministerie op de hoogte van deze werkpraktijk van de DT&V?
De DT&V maakt onderdeel uit van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het departement is bekend met de werkwijze van de DT&V ten aanzien van het in specifieke gevallen verstrekken van een financiële bijdrage aan vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten.
Welke andere methoden hanteert DT&V om vreemdelingen tot vertrek te bewegen en zijn daarvoor richtlijnen gegeven?
Tijdens de uitvoering van het vertrektraject wordt de vreemdeling op diverse manieren bewogen tot zelfstandig vertrek. De DT&V voert vertrekgesprekken met de vreemdeling. In deze gesprekken worden belemmeringen en mogelijkheden om tot vertrek te komen geïnventariseerd en wordt de mogelijkheid om gebruik te maken van bepaalde faciliteiten besproken. Hoewel wordt ingezet op zelfstandig vertrek wordt indien het belang van de openbare orde dit vordert (bijvoorbeeld bij aanwijzingen dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan toezicht), direct overgegaan tot vrijheidsontneming ingevolge artikel 59 Vreemdelingenwet 2000.
Wat zijn de aantoonbare effecten van deze methoden op de terugkeer van vreemdelingen?
De effectiviteit van de activiteiten die de DT&V in het kader van het bevorderen van het zelfstandige vertrek uitvoert, kan niet worden beoordeeld zonder ook de andere omstandigheden in een zaak daarbij te betrekken. Alle activiteiten die in het kader van het zelfstandige dan wel gedwongen vertrek van de vreemdeling worden ondernomen, worden immers in de vorm van maatwerk op elke specifieke zaak afgestemd.
Hoe wordt voorkomen dat door het bieden van geld een draaideureffect ontstaat waarbij vreemdelingen opnieuw naar Nederland komen?
De DT&V maakt alvorens over te gaan tot de verstrekking van een financiële bijdrage een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen. Een financiële bijdrage wordt niet standaard aangeboden, zodat hieromtrent, noch omtrent de hoogte ervan, op voorhand zekerheid bestaat bij de vreemdeling. Tevens wordt de vreemdeling meegegeven dat hem slechts éénmaal een dergelijke ondersteuning wordt verstrekt. Daarnaast is bij een eventuele terugkeer naar Nederland de vreemdeling reeds bekend en kan hij worden teruggestuurd naar het land van herkomst.
Welke groepen komen hiervoor in aanmerking en welke doelstelling ligt aan deze methoden ten grondslag? Is het doel louter om mensen uit Nederland te laten vertrekken of wordt ook juist beoogd om mensen in hun land van herkomst te helpen bij een nieuwe start aldaar?
Alle vreemdelingen uit de doelgroep van de DT&V kunnen in beginsel in aanmerking komen voor de genoemde financiele bijdrage. De financiële bijdrage dient om eventuele belemmeringen bij het vertrek weg te nemen. Deze belemmeringen kunnen zowel op het gebied van het feitelijke vertrek uit Nederland als op een nieuwe start in het land van herkomst betrekking hebben. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat voor deze werkwijze duidelijke werkafspraken nodig zijn waarbij ook toezicht op de uitvoering mogelijk is?
Nee. Op grond van artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is de minister bevoegd om, bij uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting als bedoeld in artikel 63, tweede lid, Vreemdelingenwet, alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor. De DT&V kan daarbij maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling belemmeren. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie in Nederland (IOM) van toepassing is. De IOM verleent daarbij ondersteuning, en in voorkomende gevallen ook een financiële ondersteuningsbijdrage bij terugkeer.
Zijn er werkafspraken dan wel richtlijnen vanuit het ministerie gegeven over de mogelijkheden en bedragen die hierbij geboden kunnen worden? Indien ja, wat houden deze werkafspraken dan wel richtlijnen in?
Zie antwoord vraag 14.
Wat betekent de door het kabinet beoogde strafbaarstelling van illegaliteit voor deze vertrekmethode?
Zoals bij uw Kamer bekend, wordt momenteel de beoogde strafbaarstelling illegaliteit uitgewerkt. Ik ben voornemens om nog voor de zomer van dit jaar, in reactie op het onderzoek «de illegalenschatting» van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie, uw Kamer mijn aanpak van illegaal verblijf aan te bieden. Verschillende aspecten van de strafbaarstelling van illegaal verblijf worden meegenomen, waaronder deze vertrekmethode.
Het niet vergoeden van een kuur in Davos voor ernstig zieke longpatiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het gegeven dat verzekeraar Univé via een kort geding is gedwongen een kuur in Davos te vergoeden voor een ernstig zieke astmapatiënt waarvoor in Nederland geen goede behandeling voorhanden is?1
Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over een verstrekkingengeschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar noch over een uitspraak van de rechtbank hierover.
Onderkent u de gesignaleerde trend van de kliniek en de patiëntenvereniging Nederland Davos dat verzekeraars in toenemende mate de behandeling in het Nederlandse ziekenhuis in Davos weigeren, ondanks medisch adviezen van de behandelend specialist bij patiënten waar de behandeling in Davos een laatste redmiddel is? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Ik heb geen zicht op de mate waarin verzekeraars verstrekkingen aan verzekerden weigeren. Ik heb evenmin zicht op het aantal procedures dat bij de rechtbank hieromtrent wordt gevoerd en hoe deze uitpakken voor de verzekeraar danwel de verzekerde. Ik heb bij de SKGZ (Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen) navraag gedaan of zij op basis van de voorgelegde klachten en geschillen een trend zien. Het SKGZ herkent deze trend echter niet. Zij hebben sinds 2006 in zes kwesties betreffende een (voorgenomen) verblijf in het Nederlands Astmacentrum in Davos (NAD) bemiddeld. De Geschillencommissie heeft sinds 2006 geen bindende adviezen gegeven, er is op dit moment één geschil in behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraars vrijwel alle procedures als het gaat om behandeling van longpatiënten in Davos verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet ongepast dat Univé zegt het besluit van de rechter te respecteren maar haar beleid inzake Davos niet te veranderen? Is een zorgverzekeraar er niet om die zorg te vergoeden die «state of the art» is?
Opname en behandeling in een astmacentrum behoort tot een te verzekeren prestatie krachtens de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelgeving. Het CVZ heeft op verzoek van een zorgverzekeraar op 25 februari 2008 een uitspraak gedaan inzake de behandeling in het NAD. In dit advies geeft het CVZ aan dat de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt is voor de medische indicatie voor opname in een astmacentrum (of voor een medische behandeling van welke aard dan ook). Een medisch specialist kan de indicatie voor opname in een astmacentrum, of specifiek voor behandeling in het NAD, geven. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen, mede op basis van de medische indicatie van de medisch specialist, of een verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op opname en behandeling in het NAD. De individuele omstandigheden van het geval geven hierbij de doorslag en er mag een doelmatigheidsafweging worden gemaakt. In het bijzonder moet worden afgewogen of ambulante begeleiding niet voldoende is. Voor opname in het NAD geldt overigens dat het hebben van een allergie voor huisstofmijt een doorslaggevende rol kan spelen. Het NAD is namelijk zo hoog gelegen dat hier de huisstofmijt niet kan leven.
Wat acht u uw rol in deze? Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun rol als zorgverzekeraar die het belang van de patiënt centraal hoort te stellen?
Zoals ik aan heb gegeven in mijn reactie op vraag 1, ga ik niet over geschillen tussen zorgverzekeraars en verzekerden. De rechten van de verzekerde zijn vastgelegd in de zorgpolis, dat is de overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zorgverzekeraar waarin de gesloten zorgverzekering is vastgelegd. De zorgverzekering moet voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld. Indien zich een (verstrekkingen)geschil voordoet tussen een verzekeraar en een verzekerde, kan de verzekerde terecht bij de SKGZ. Ook de weg naar de rechtbank staat open.
Is het wenselijk de criteria op grond waarvan patiënten in aanmerking komen voor behandeling in het astmacentrum in Davos nader te preciseren om willekeur te voorkomen? Dient niet de indicatiestelling van de specialist doorslaggevend te zijn?2 Kunt u uw standpunt nader toelichten?
De indicatiestelling van de specialist is een belangrijk, maar niet zonder meer doorslaggevend, criterium voor vergoeding uit de Zvw. De uitspraak van het CVZ biedt mijn inziens voldoende kader voor de zorgverzekeraar. Zie ook mijn beantwoording op vraag 4.
De pro-islam wervingsadvertentie van het ministerie van Defensie in het dagblad Metro |
|
Marcial Hernandez (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw wervingsadvertentie waarin een islamitische militair op zijn knieën aan het bidden is?1
Ja.
Maakt deze wervingsadvertentie deel uit van het Actieplan Diversiteit Defensie? Zo ja, kunt u verklaren waarom Defensie op een dergelijke wijze blijft adverteren, terwijl het Actieplan Diversiteit Defensie conform het regeerakkoord per 9 februari 2011 is beëindigd? Zo nee, uit welk potje wordt deze campagne dan betaald en hoeveel belastinggeld is hiermee gemoeid?
Het Actieplan Diversiteit Defensie is inderdaad beëindigd. In de beleidsbrief van 8 april jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat verjonging van het militaire personeelsbestand essentieel is om op termijn een inzetbare krijgsmacht te behouden. Deze verjonging wordt bereikt door voordurend personeel te werven onder jongeren met uiteenlopende achtergronden. Een van de doelen van een wervingscampagne is de beïnvloeding van de sociale omgeving van mogelijke kandidaten, de zogenaamde influentials. De advertentie in de Metro van 4 april jl. maakt hiervan deel uit. De advertentie heeft € 14 000 gekost en is betaald uit het reguliere wervingsbudget.
Deelt u de strekking van deze wervingsadvertentie waarin impliciet wordt gesteld dat Defensie rekening houdt met islamitische feestdagen en voedingswensen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit wederom een voorbeeld is van toenemende islamisering van de Nederlandse krijgsmachten dat hier zo snel mogelijk een einde aan moet worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Van een toenemende islamisering in de krijgsmacht is geen sprake; een dergelijke ontwikkeling is oogmerk noch uitkomst. Zoals ik op 24 november 2010 heb uiteengezet tijdens het wetgevingsoverleg Personeel (Kamerstuk 32 500 X, nr. 41) moet Defensie blijven werven. Op de arbeidsmarkt bevinden zich vogels van diverse pluimage. Voor een optimale werving kan aansluiting worden gezocht bij de belevingswereld van subgroepen. Degenen die aan de vereisten voldoen, zijn welkom bij Defensie. Voorts heb ik mijn brief van 17 maart jl. (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 1848) uiteengezet dat ik de Islam als een godsdienst beschouw die met hetzelfde respect en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies.
Zou u deze vragen uitgebreider kunnen beantwoorden dan de eerdere vragen van de leden Hernandez en Wilders over het symposium bij Defensie in het kader van islam en de krijgsmacht?2
Ja.