De uitzetting van acht Iraakse gezinnen naar Irak |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA), Tofik Dibi (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat op donderdag 7 april 2011, om 8.00u., acht Iraakse gezinnen door Nederland worden uitgezet naar Irak?1 Klopt het dat daar ook dertien minderjarige kinderen bij zijn?
Op donderdag 7 april 2011 zijn zes Iraakse gezinnen (dertien volwassenen en dertien minderjarigen) uitgezet naar Irak.
Hebben alle betreffende gezinnen de gelegenheid gehad om een interim measure in te dienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zodat is gewaarborgd dat hun uitzetting niet in strijd is met het EVRM?
Alle vreemdelingen zijn door middel van informatiebladen en mijn brief aan de Tweede Kamer van 30 november 2010 over de uitvoering van de motie Voordewind en door uitreiking van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Gesthuizen (SP) van 25 november 2010 expliciet gewezen op de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden tegen de voorgenomen uitzetting en op de mogelijkheid om contact op te nemen met hun advocaat.
Hoe lang voorafgaand aan de uitzetting zijn de gezinnen, inclusief de minderjarige kinderen, in vreemdelingenbewaring geplaatst, in het uitzetcentrum in Rotterdam?
De meeste gezinnen zijn een week voor de uitzetting overgebracht van de Vrijheidsbeperkende Locatie naar het uitzetcentrum Rotterdam. Eén gezin is vier dagen voorafgaand aan de geplande uitzetting in bewaring gesteld op het uitzetcentrum in Rotterdam. In het kader van het beleid inzake vreemdelingenbewaring van gezinnen met minderjarige kinderen, blijft bewaring van een gezin met minderjarige kinderen in beginsel beperkt tot maximaal veertien dagen. De gang van zaken rondom de inbewaringstelling van de gezinnen die zijn uitgezet naar Irak is in overeenstemming met dat uitgangspunt.
Klopt het dat de minderjarige kinderen van de meeste gezinnen langer dan een week voorafgaand aan de uitzetting in de cel hebben doorgebracht? Hoe verhoudt zich dat tot uw recente voornemen om kinderen in beginsel niet meer in vreemdelingenbewaring te plaatsen? Deelt u de mening dat het niet noodzakelijk is om in situaties van naderende uitzetting kinderen zo lang van tevoren op te sluiten? Waren voor de kinderen geen alternatieven voor de vreemdelingenbewaring voorhanden? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de mate van vrijwilligheid een rol speelt bij de beslissing om kinderen in deze situaties in vreemdelingenbewaring te plaatsen? Hoeveel van de dertien kinderen hebben aangegeven «vrijwillig» akkoord te gaan met de vreemdelingenbewaring? Deelt u de mening dat kinderen niet in staat zijn daarover zelf een weloverwogen beslissing te nemen?
Deze vraag is niet aan de orde op het moment van gedwongen uitzetting.
Wat klopt er van de signalen van betrokken vreemdelingenadvocaten dat er tijdens de staande houding en overplaatsing van de acht Iraakse gezinnen, in de bejegening van sommige (leden van de) gezinnen op een te stevige en onvoldoende respectvolle wijze door de Vreemdelingenpolitie is opgetreden? Klopt het bijvoorbeeld dat het één van de kinderen niet meer werd toegestaan naar het toilet te gaan, dat één van de kinderen te hardhandig werd afgevoerd, en dat één van de islamitische vrouwen in de situatie terecht kwam waarbij zij zich in het bijzijn van twee mannelijke agenten moest omkleden? Zo ja, deelt u de mening dat dit soort zaken onnodig en kwetsend zijn en niet mogen voorkomen?
Navraag bij de vreemdelingenpolitie leert dat bovenstaande berichten niet kloppen. Uit informatie van de Vreemdelingenpolitie blijkt dat er vooraf is ingezet op een rustig verloop van de staande houdingen waarbij de nodige aandacht is gevraagd voor het feit dat het gezinnen met kinderen betrof. Dit neemt niet weg dat in sommige gevallen door vreemdelingen emotioneel is gereageerd op de staandehouding.
Bent u bereid de Kamer uitgebreid in te lichten over de aanloop en het verloop van de betreffende uitzetting van de acht Iraakse gezinnen naar Irak? Kunt u daarbij aangeven op welke wijze is gewaarborgd dat deze uitzetting, waarbij kwetsbare mensen gedwongen worden verwijderd naar een land dat nog immer zeer onveilig is, desondanks met de maximale zorgvuldigheid is uitgevoerd?
Tijdens het grondproces voorafgaand aan de vlucht zijn extra vrouwelijke leden van de Koninklijke Marechaussee ingezet ten behoeve van de gezinnen. Tevens zijn de gezinnen apart, een busje voor ieder gezin, naar het platform gebracht en in staat gesteld gezamenlijk in te stappen. Aan boord is rekening gehouden met de kinderen: eten, luiers, spelletjes. Tevens zijn de gezinnen gescheiden geplaatst van de alleenstaanden.
Er was een arts aan boord voor eventuele onvoorziene medische klachten. Ook was een tolk beschikbaar. Aan boord was, evenals bij het boardingproces, extra vrouwelijk personeel van de Koninklijke Marechaussee aanwezig.
Het bericht dat illegale vreemdelingen geld wordt geboden om te vertrekken |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Illegalen wordt geld geboden om te vertrekken»?1
Ja.
Hoeveel beleidsvrijheid heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) om uitgeprocedeerde vreemdelingen een vertrekpremie te geven?
Op grond van artikel 6.1 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) is de minister bevoegd om, bij uitoefening van zijn bevoegdheid tot uitzetting als bedoeld in artikel 63, tweede lid, Vreemdelingenwet, alle daartoe benodigde handelingen te verrichten. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving ter zake vertrek en uitzetting. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig bereidt de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland voor.
Vooropgesteld wordt dat ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland van toepassing is. De IOM verleent daarbij ondersteuning, en in voorkomende gevallen ook een financiële ondersteuningsbijdrage bij terugkeer (zie ook het antwoord op vraag 5). Daarnaast kan de DT&V maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling belemmeren. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, die overigens niet valt aan te merken als «vertrekpremie», in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen.
De hoogste financiële bijdrage die aan een individuele vreemdeling is verstrekt, bedraagt circa € 5 600,–. Deze bijdrage is in 2009 verstrekt aan een vreemdeling die met behulp van dit bedrag een bedrijf heeft opgestart in zijn land van herkomst.
Welke criteria worden hierbij gehanteerd en wat is het maximum wat aan een uitgeprocedeerde vreemdeling is meegegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is er bij de regeling niet het risico op willekeur? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van het vertrektraject wordt door de regievoerder van de DT&V met de vreemdeling besproken wat de mogelijkheden en knelpunten zijn voor het vertrek. Wanneer de betrokken vreemdeling aangeeft dat er financiële knelpunten zijn die het vertrek in de weg staan en er geen andere, doelmatiger wijze van vertrek mogelijk is, kan de DT&V in individuele gevallen een bijdrage, met in achtneming van het gestelde in het antwoord op vragen 2 en 3, overwegen. Ik meen met deze werkwijze een zorgvuldige afweging te maken per individuele zaak en ben van mening dat hierdoor niet het risico bestaat op willekeur.
Hoe verhoudt deze regeling van DT&V zich tot de regeling van de Internationale Organisatie voor Migratie in Nederland (IOM) voor uitgeprocedeerden die vrijwillig vertrekken? Overstijgt het geboden geldbedrag van DT&V dat van het IOM?
De DT&V en de IOM werken nauw met elkaar samen op het gebied van zelfstandige terugkeer. De DT&V verwijst vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten actief door naar de IOM.
De IOM kent verschillende regelingen waarbij de assistentie zowel in cash als in natura kan worden aangeboden. Het gemiddelde bedrag van circa € 840,– dat vanaf de start in 2007 tot en met 31 maart 2011 door de DT&V is verstrekt, ligt aanzienlijk lager dan de bijdrage die door de IOM aan ex-asielzoekers kan worden aangeboden. De IOM kan, afhankelijk van persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en het moment waarop de vreemdeling besluit gebruik te maken van de IOM-ondersteuning, een financiële ondersteuning bieden van € 1 750,– per volwassene of alleenstaande minderjarige vreemdeling en € 880,– per kind dat deel uit maakt van het gezin.
Deelt u de mening dat de regeling van DT&V er voor kan zorgen dat uitgeprocedeerden niet meer vrijwillig willen vertrekken, maar afwachten totdat ze kunnen onderhandelen met DT&V, om zo een beter geldbedrag te kunnen krijgen? Deelt u de mening dat dit een mogelijk aanzuigende werking kan hebben?
Nee. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, is ten aanzien van ondersteuning bij vrijwillige terugkeer primair de assistentie van de IOM van toepassing. Al sinds 1991 kunnen vreemdelingen met ondersteuning van de IOM vertrekken. Daarnaast zijn reeds jaren, al dan niet doelgroepspecifieke, aanvullende mogelijkheden gecreëerd om zelfstandig vertrek extra te stimuleren. Van deze vormen van ondersteuning is vooralsnog niet gebleken dat er sprake is van een aanzuigende werking. Daar waar dit vermoeden wel bestaat worden onderdanen uit die landen uitgesloten.
Daarnaast kan de DT&V maatwerk leveren ten aanzien van financiële knelpunten die het vertrek van de vreemdeling in de weg staan. De DT&V maakt, voorafgaand aan het toekennen van een financiële bijdrage, in alle gevallen een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen. Het aanbieden van een financiële bijdrage moet noodzakelijk én wenselijk zijn ter fine van het vertrek van de betreffende vreemdeling. Gelet op het specifieke karakter van de ondersteuning van DT&V luidt het antwoord op het tweede deel van vraag 6 eveneens: «nee». Ik verwacht niet dat daar een aanzuigende werking van uitgaat. Ik heb niet de ervaring dat Nederland hierom aantrekkelijker is als land van bestemming.
Jellinek Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Luxe Jellinek versus povere Dios Yudami»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over Jellinek Curaçao en hetgeen hierover gewisseld is tussen de Kamer en de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?2
Ja.
Herinnert u zich dat Jellinek Retreat in het kader van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen ruim 600 000 euro aan subsidie van Nederland heeft ontvangen om kennis over verslaving over te brengen en om lokaal werkgelegenheid te creëren? Herinnert u zich tevens dat de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de toezegging aan de Kamer heeft gedaan dat zij er zorg voor zou dragen dat bij Jellinek Curaçao naast de verslaafde de rijke Nederlandse ondernemers, advocaten en mediafiguren die het momenteel trekt ook lokale Curaçaose verslaafden terecht zouden kunnen en dat Jellinek Retreat een bijdrage zou leveren aan het verbeteren van de ondermaatse lokale verslavingszorg? Wat is volgens u de stand van zaken met betrekking tot deze toezeggingen en het bereiken van deze doelen?
Ja, ik ben bekend met de voorwaarden bij de toekenning van de subsidie voor de realisatie van de kliniek. Een deel van de bijdrage vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen (PSNA) wordt ingezet om kennis over verslaving over te brengen. De bijdrage uit het PSNA is echter primair bedoeld ter bevordering en diversificatie van de economie van Curaçao, en heeft niet als hoofddoel het verbeteren van de verslavingszorg op Curaçao.
Om de lokale impact van het project te vergroten is met de uitvoerder contractueel vastgelegd om diverse activiteiten te ontplooien gericht op lokale samenwerking met en kennisoverdracht naar organisaties en instanties zoals verslavingspreventie organisaties en scholen. Tot nu toe heeft uitwisseling van medewerkers plaatsgevonden tussen Klinika Caprilese en de moederorganisatie van Jellinek Curaçao in Nederland, Stichting Arkin. Er zijn tevens diverse trainingssessies en workshops gehouden in het kader van intensieve kennisuitwisseling met Fundashon pa Maneho di Adikshon (FMA). Met deze laatste organisatie wordt ook een preventieproject uitgevoerd op scholen. FMA steunt de komst van Jellinek Retreat en verwelkomt toekomstige samenwerking.
Met betrekking tot de werkgelegenheid die het subsidieproject zou genereren informeer ik u dat er op dit moment 8 lokale krachten zijn, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. Het betreft huishoudelijk personeel, verpleegsters en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
Hoe beoordeelt u in dit kader de observaties dat de luxe in Jellinek Retreat in schril contrast staat met het zwaar verwaarloosde inloophuis «Dios Yudami», dat het van de door Jellinek Curaçao toegezegde steun aan het Fundashon Maneho di Adikshon nooit is gekomen en dat de aanwezigheid van Jellinek niets heeft opgeleverd voor de lokale verslavingszorg op Curaçao? Hoe beoordeelt u de stelling dat de aanwezigheid van Jellinek op het eiland geen bijdrage levert aan de lokale werkgelegenheid omdat slechts zeer weinig van de personeelsleden (namelijk «de kokkin» en «het kamermeisje») van Antilliaanse afkomst zijn? In welke mate maken lokale verslaafden gebruik van Jellinek Retreat en wordt het personeel lokaal geworven?
Ieder land binnen het Koninkrijk is verantwoordelijk voor het eigen beleid op het gebied van verslavingszorg. Hierdoor kunnen er verschillen in de kwaliteit van de zorg ontstaan.
Zoals in het antwoord van vraag 3 beschreven heeft de aanwezigheid van de Jellinek Retreat positieve effecten voor de lokale verslavingszorg op Curaçao. Tussen Jellinek en FMA is tussen juli 2010 en februari 2011 van intensieve kennisoverdracht sprake geweest, met als resultaat meer kennis voor het FMA ten aanzien van onder andere het formuleren van behandeldoelen, behandelplannen en het evalueren daarvan, en trainingen in het uitvoeren van intervisie, empatisch luisteren en feedback geven.
Wat betreft de herkomst van de verslaafden die tot nu toe zijn behandeld is het merendeel afkomstig uit Nederland, een deel is afkomstig uit Curaçao maar ook uit andere landen zoals de Verenigde Staten, Zwitserland, Italië, Luxemburg en België.
Deelt u de mening dat het niet het doel van het Plan Samenwerking Nederlandse Antillen was om een afkickkliniek op Curaçao te subsidiëren die alleen Nederlandse elite trekt en slechts toegevoegde waarde heeft voor die doelgroep? Deelt u de mening dat Jellinek Curaçao – gezien de subsidie die het heeft ontvangen en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden – in tegenstelling tot wat nu het geval is wel degelijk een bijdrage dient te leveren aan de lokale verslavingszorg en het bevorderen van de lokale werkgelegenheid?
Zoals ook vermeld in de evaluatie van het PSNA die ik u per brief van 5 juli 2010 heb toegestuurd (kenmerk 2010–0000424387) is de doelstelling van PSNA tweeledig:
Bij de subsidieverlening is een aantal voorwaarden gesteld waaraan Jellinek Retreat moet voldoen om een zo positief mogelijke impact op Curaçao mogelijk te maken. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vragen 3 en 4 wordt hier op dit moment in belangrijke mate aan voldaan.
Op welke wijze gaat u de toezeggingen gedaan door de voormalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestand doen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Jellinek Retreat wel een bijdrage gaat leveren aan de lokale verslavingszorg en aan de werkgelegenheid op Curaçao? Bent u bereid om de subsidie van 600 000 euro terug te vorderen als Jellinek Retreat zich hier niet voor gaat inzetten? Zo nee, waarom niet?
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die pas na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
Het niet vergoeden van een kuur in Davos voor ernstig zieke longpatiënten |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het gegeven dat verzekeraar Univé via een kort geding is gedwongen een kuur in Davos te vergoeden voor een ernstig zieke astmapatiënt waarvoor in Nederland geen goede behandeling voorhanden is?1
Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over een verstrekkingengeschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar noch over een uitspraak van de rechtbank hierover.
Onderkent u de gesignaleerde trend van de kliniek en de patiëntenvereniging Nederland Davos dat verzekeraars in toenemende mate de behandeling in het Nederlandse ziekenhuis in Davos weigeren, ondanks medisch adviezen van de behandelend specialist bij patiënten waar de behandeling in Davos een laatste redmiddel is? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Ik heb geen zicht op de mate waarin verzekeraars verstrekkingen aan verzekerden weigeren. Ik heb evenmin zicht op het aantal procedures dat bij de rechtbank hieromtrent wordt gevoerd en hoe deze uitpakken voor de verzekeraar danwel de verzekerde. Ik heb bij de SKGZ (Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen) navraag gedaan of zij op basis van de voorgelegde klachten en geschillen een trend zien. Het SKGZ herkent deze trend echter niet. Zij hebben sinds 2006 in zes kwesties betreffende een (voorgenomen) verblijf in het Nederlands Astmacentrum in Davos (NAD) bemiddeld. De Geschillencommissie heeft sinds 2006 geen bindende adviezen gegeven, er is op dit moment één geschil in behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraars vrijwel alle procedures als het gaat om behandeling van longpatiënten in Davos verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet ongepast dat Univé zegt het besluit van de rechter te respecteren maar haar beleid inzake Davos niet te veranderen? Is een zorgverzekeraar er niet om die zorg te vergoeden die «state of the art» is?
Opname en behandeling in een astmacentrum behoort tot een te verzekeren prestatie krachtens de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelgeving. Het CVZ heeft op verzoek van een zorgverzekeraar op 25 februari 2008 een uitspraak gedaan inzake de behandeling in het NAD. In dit advies geeft het CVZ aan dat de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt is voor de medische indicatie voor opname in een astmacentrum (of voor een medische behandeling van welke aard dan ook). Een medisch specialist kan de indicatie voor opname in een astmacentrum, of specifiek voor behandeling in het NAD, geven. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen, mede op basis van de medische indicatie van de medisch specialist, of een verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op opname en behandeling in het NAD. De individuele omstandigheden van het geval geven hierbij de doorslag en er mag een doelmatigheidsafweging worden gemaakt. In het bijzonder moet worden afgewogen of ambulante begeleiding niet voldoende is. Voor opname in het NAD geldt overigens dat het hebben van een allergie voor huisstofmijt een doorslaggevende rol kan spelen. Het NAD is namelijk zo hoog gelegen dat hier de huisstofmijt niet kan leven.
Wat acht u uw rol in deze? Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun rol als zorgverzekeraar die het belang van de patiënt centraal hoort te stellen?
Zoals ik aan heb gegeven in mijn reactie op vraag 1, ga ik niet over geschillen tussen zorgverzekeraars en verzekerden. De rechten van de verzekerde zijn vastgelegd in de zorgpolis, dat is de overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zorgverzekeraar waarin de gesloten zorgverzekering is vastgelegd. De zorgverzekering moet voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld. Indien zich een (verstrekkingen)geschil voordoet tussen een verzekeraar en een verzekerde, kan de verzekerde terecht bij de SKGZ. Ook de weg naar de rechtbank staat open.
Is het wenselijk de criteria op grond waarvan patiënten in aanmerking komen voor behandeling in het astmacentrum in Davos nader te preciseren om willekeur te voorkomen? Dient niet de indicatiestelling van de specialist doorslaggevend te zijn?2 Kunt u uw standpunt nader toelichten?
De indicatiestelling van de specialist is een belangrijk, maar niet zonder meer doorslaggevend, criterium voor vergoeding uit de Zvw. De uitspraak van het CVZ biedt mijn inziens voldoende kader voor de zorgverzekeraar. Zie ook mijn beantwoording op vraag 4.
Blokkades van Franse havens |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Ad Koppejan (CDA), Arie Slob (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de blokkade van Franse havens door Franse vissers waardoor Nederlandse vissers maandag 28 maart 2011 niet konden uitvaren?
Ja.
Klopt het dat er tussen 8 en 12 april 2011 weer een blokkade dreigt?
In de genoemde periode zijn er geen acties ondernomen tegen Nederlandse vissers. Nederlandse vissers hebben inmiddels aangeland op een daartoe door de Franse autoriteiten geadviseerde plaats in de haven van Boulogne sur Mer, alwaar ook toezicht van de gendarmerie is.
Klopt het dat Franse autoriteiten adviseren buitenlandse vissers tussen Calais en Duinkerken niet aan te landen en niet te vissen in het Oostelijk Kanaal en dat dit advies door de Nederlandse regering is overgenomen?
De Franse autoriteiten hebben op 30 maart de ambassade en het Ministerie geïnformeerd over mogelijke spanningen tussen Franse vissers en buitenlandse vissers in het Kanaal.
Ook hebben zij toen geadviseerd in verband met de intensiteit en het karakter van de acties tijdelijk geen visserijactiviteiten te ondernemen in Franse wateren dan wel aan te landen in Noord Franse havens. Een dergelijk advies is ook aan België en het Verenigd Koninkrijk gegeven. Vervolgens is de Nederlandse visserijsector hierover geïnformeerd.
Vanaf het begin is er intensief contact geweest met de Franse autoriteiten.
Na enkele dagen kon het advies daarom aangepast worden in het advies aan te landen in de door de Franse autoriteiten beveiligde buitenhaven in Boulogne sur Mer. Ik heb en marge van de Landbouw en Visserij Raad van 14 april jl. de situatie met de Franse delegatie besproken en daarbij het belang van een vrij verkeer van goederen en personen benadrukt. Afgesproken is op korte termijn een overleg met beide ministeries en beide sectoren te organiseren. Dit overleg zal deze of volgende week plaatsvinden. Ik zal opnieuw contact met mijn Franse ambtgenoot opnemen om de urgentie van de zaak aan te geven en het overleg te bespoedigen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse vissers in dit gebied volledig legaal actief zijn en visvergunningen hebben?
Het is de Nederlandse vissers toegestaan – uiteraard met respectering van de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid – in de betrokken wateren actief te zijn.
Blokkades van havens en het hinderen van visserij activiteiten acht ik in strijd met het Europese vrije verkeer. De informatie en de adviezen van Franse zijde werden gegeven uit overwegingen van voorzorg. Dit had juist als doel te vermijden dat Nederlandse vissers door Franse acties in de problemen zouden komen.
Hoe beoordeelt u de blokkades en het Franse advies in het licht van het Europese vrije verkeer voor goederen en personen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederlandse vissers die deze havens aan willen doen recht hebben op bescherming door de Franse autoriteiten?
Ja. De verstrekte adviezen zijn bedoeld om de veiligheid van Nederlandse vissers zo goed mogelijk te borgen.
Bent u bereid te bemiddelen in deze kwestie en uw Franse collega’s aan te spreken op de bereikbaarheid van de havens?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in verband met de urgentie van deze problematiek deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebrek aan opvang voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Te weinig opvang na mensenhandel»1 en de CoMensha jaarcijfers 2010?2
Het artikel in Trouw schetst de knelpunten die CoMensha ervaart bij het organiseren van opvang voor groepen slachtoffers van mensenhandel, die worden aangetroffen na geplande acties van opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie. Deze knelpunten zijn mij bekend. Inmiddels is er door de Task Force aanpak mensenhandel – met instemming van CoMensha – een werkwijze opgesteld voor het organiseren van opvang bij dergelijke acties. Er wordt door de Task Force momenteel gewerkt aan een nader voorstel om de werkwijze aan te passen specifiek voor groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting (zie ook het antwoord op vraag 6.
De jaarcijfers van CoMensha laten evenals de jaren hiervoor een groei in het aantal slachtoffers zien. Enerzijds geeft deze groei aan dat de prioriteit die de aanpak van mensenhandel heeft zijn vruchten afwerpt. Door de intensieve opsporing worden immers meer slachtoffers aangetroffen. Anderzijds geven de cijfers aan dat mensenhandel een ernstig en complex probleem is dat stevig moet worden aangepakt. Om deze reden zal ik deze kabinetsperiode de aanpak van mensenhandel intensiveren door het verdubbelen van het aantal aangepakte criminele organisaties, waaronder organisatie die zich met mensenhandel bezighouden. Daarnaast zal ik de maximumstraffen voor mensenhandel verhogen.
Deelt u de mening dat het niet alleen uit humaan oogpunt een plicht is voor de overheid te zorgen voor voldoende opvang voor mensen die zijn uitgebuit, maar dat dit ook in het belang van de opsporing is omdat mensen die tot rust komen in de opvang eerder bereid zijn te verklaren tegen de daders van de gepleegde strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Sinds wanneer bent u bekend met de cijfers van CoMensha waaruit blijkt dat er nog steeds te weinige bedden zijn voor slachtoffers van mensenhandel? Hebben deze cijfers u verrast? Zo nee, hoe kan het dat u in het algemeen overleg over mensenhandel op 31 maart 2011 ontkende dat er sprake was van een tekort aan opvangplaatsen en beweerde over de meest actuele cijfers te beschikken?
Ik heb regelmatig overleg met CoMensha en ben daarmee goed op de hoogte van de ontwikkelingen ten aanzien van het aantal slachtoffers. De cijfers verrassen mij dan ook niet. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik aangegeven dat de situatie met betrekking tot de opvang aanmerkelijk is verbeterd sinds de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» van start is gegaan. Daarnaast heb ik opgemerkt dat er nog steeds een tekort is, maar dat er slechts sprake is van een wachtlijst van enkele plekken. De cijfers van CoMensha zijn hiermee niet in strijd.
Kloppen de cijfers van CoMensha niet of heeft u vorige week de Kamer niet goed of onzorgvuldig geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de vijftig extra bedden van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel haast continu bezet zijn geweest? Welke conclusie verbindt u hieraan?
Dit klopt. Dit geeft aan dat er een grote behoefte is aan deze opvangplaatsen. Verdere conclusies zal ik trekken op basis van de evaluatie van deze pilot.
Is het waar dat grote groepen slachtoffers van mensenhandel, die bijvoorbeeld in de horeca of in de tuinbouw werkzaam zijn geweest en daarbij zijn uitgebuit, niet kunnen worden opgevangen in de reguliere opvang? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook voor deze grote groepen adequate opvang beschikbaar is?
Ja, grote groepen kunnen veelal niet in de reguliere opvang terecht. Om deze reden moeten er al tijdens de voorbereiding op acties van de opsporingsdiensten (waarbij deze groepen worden aangetroffen) tussen de betrokken instanties afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van opvangplekken. De bij vraag 1 bedoelde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel wordt in de praktijk toegepast en op basis van door CoMensha aan te leveren casuïstiek gemonitord en zo nodig verbeterd. Bovendien werkt de Task Force aanpak mensenhandel momenteel een nader voorstel uit om de specifieke knelpunten betreffende de opvang van grote groepen slachtoffers van arbeidsuitbuiting op te lossen.
Bent u het eens met de observatie van CoMensha dat er gebrek is aan diversiteit van beschikbare opvangplekken en dat veel meer gedacht moet worden aan afspraken met woningcorporaties en gemeenten over tijdelijke huisvesting, eventueel aangevuld met ambulante hulpverlening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u naar aanleiding hiervan ondernemen?
In de praktijk kunnen slachtoffers van overige uitbuiting (bijvoorbeeld in de land- en tuinbouw) andere opvangbehoeften hebben dan slachtoffers van seksuele uitbuiting. In het kader van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» wordt door het WODC geëvalueerd in hoeverre de opvang van slachtoffers van mensenhandel structureel moet worden georganiseerd en of het mogelijk en wenselijk is om naar de aard van de uitbuiting een onderscheid te maken binnen de opvang. Op basis van deze evaluatie en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal ik samen met de Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een besluit nemen over de wijze waarop de opvang structureel moet worden georganiseerd.
Is het waar dat opsporingsdiensten (zoals de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)) nu soms tijdelijk de opvang van slachtoffers financieren? Wat vindt u hiervan? Is het geld van de opsporingsdiensten hiervoor bedoeld? Zo nee, welke oplossing gaat u hiervoor bieden?
Dit is inderdaad voorgekomen. Ik ben van mening dat de middelen van de opsporingsdiensten hiervoor niet zijn bedoeld. Toepassing van de hiervoor genoemde werkwijze van de Task Force aanpak mensenhandel moet ertoe leiden dat de middelen van opsporingsdiensten hiervoor niet meer hoeven te worden aangewend.
Wie is uiteindelijk verantwoordelijk voor de opvang van deze slachtoffers, de gemeente, CoMensha of het ministerie? Hoe is de financiering hiervan georganiseerd? Bent u bereid hierin voor meer duidelijkheid te zorgen?
Op basis van de evaluatie van de «pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel» en het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal een besluit worden genomen over de wijze waarop de opvang structureel dient te worden georganiseerd, en daarmee ook over de vraag welke instantie waarvoor verantwoordelijk is en hoe de financiering wordt geregeld.
Kunt u garanderen dat geen enkel slachtoffer tussen de wal en het schip valt, bijvoorbeeld omdat gemeenten naar elkaar wijzen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat voor alle slachtoffers van mensenhandel opvang beschikbaar is?
Ja zal – samen met Minister voor Immigratie en Asiel en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – mijn uiterste best doen om mede op basis van de evaluatie van de hiervoor genoemde pilot een solide en toekomstbestendige oplossing te vinden voor de structurele opvang van slachtoffers van mensenhandel.
Het Goldstone-rapport |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Reconsidering the Goldstone Report on Israel and war crimes»?1
Ja
Wat is uw reactie op het artikel van de jurist Goldstone waarin hij verklaart, met de kennis van nu, een andere mening te zijn toegedaan over het handelen van Israël, namelijk dat het Israëlische leger niet doelgericht burgers heeft gedood tijdens de militaire operatie «Cast Lead»?
Zoals ook door mij is gesteld in het mondelinge vragenuur van 5 april 2011, verwelkom ik het artikel van de heer Goldstone.
Deelt u de conclusie van de heer Goldstone dat Israël, in tegenstelling tot Hamas, de in het Goldstone-rapport geponeerde aantijgingen («mogelijke schending van humanitair oorlogsrecht en/of het plegen van oorlogsmisdrijven»), die door het kabinet eerder zijn gekwalificeerd als zijnde «ernstig en verontrustend», grondig heeft onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De geciteerde kwalificaties van de regering («ernstig en verontrustend», kamerstuk 23 432, nr. 306) hadden betrekking op de stellingname van de commissie in haar rapport. Daarmee maakte de regering het standpunt van de commissie niet tot het hare. In dezelfde alinea van deze brief onderstreepte de regering namelijk: «Met name de beschuldiging dat er sprake was van een opzettelijke campagne, zonder bewijs daarvoor, is buitengewoon zorgelijk vanwege de suggestiviteit.» De regering acht zich in dit oordeel gestaafd door de nieuwe inzichten van de heer Goldstone.
De regering heeft bij herhaling gezegd vertrouwen te hebben in de interne Israëlische onderzoeksgang. Zij kan zich dan ook volledig vinden in de opvattingen van de heer Goldstone, in het bijzonder waar deze de conclusie citeert van het eindrapport van de VN-commissie van onafhankelijke experts onder leiding van de Amerikaanse juriste Mary McGowan Davis die onderzoek heeft gedaan naar de opvolging van de aanbevelingen van het Goldstone-rapport: «Israel has dedicated significant resources to investigate over 400 allegations of operational misconduct in Gaza». Dit in tegenstelling tot «the de facto authorities (i.e. Hamas) have not conducted any investigations into the launching of rocket and mortar attacks against Israel.» Zolang de onderzoeken van partijen niet zijn afgerond, onthoudt de regering zich van een algehele appreciatie van de uitkomst ervan.
Deelt u de mening dat de suggestie die in het Goldstone rapport is gewekt namelijk dat Israël mogelijk schuldig is aan schendingen van het humanitair oorlogsrecht en/of schuldig zou zijn aan oorlogsmisdrijven voorbarig en buitengewoon schadelijk is geweest voor de internationale reputatie van Israël? Zo nee, waarom niet?
Voor de regering was dit niet zozeer voorbarig, als wel aanleiding voor de aansporing tot nader onderzoek, zoals ook uiteengezet in de aangehaalde brief van de regering.
Nederland heeft steeds met grote zorg moeten constateren dat de internationale reputatie van Israël onder voortdurende druk staat. Waar het optreden van Israël soms terecht voorwerp is van internationale kritiek, stelt de regering tegelijkertijd vast dat de aandacht van de internationale gemeenschap eenzijdig is en vaak getuigt van vooringenomenheid tegen Israël. De manier waarop in VN-kader het Israëlische optreden tijdens de operatie Cast Leadis beoordeeld, is geen incident.
Bent u kabinet bereid om in zowel in EU als VN-verband aan te dringen op eerherstel door verwerping van de conclusies van het Goldstone-rapport aangezien de jurist Goldstone zelf niet meer achter de bevindingen van zijn rapport staat? Zo nee, waarom niet?
De heer Goldstone heeft weliswaar afstand genomen van de meest serieuze aantijging (misdrijf tegen de menselijkheid), maar niet van de overige bevindingen in het rapport. Verwerping van het gehele rapport is niet aan de orde. Zoals ook door mij betoogd in het mondelinge vragenuur zijn er punten in het rapport van de heer Goldstone die het waard blijven om te worden onderkend.
De regering voelt zich aangespoord om zich te blijven inzetten voor een evenwichtige behandeling van Israël in internationale fora en zal zich blijven verzetten tegen uitingen van vooringenomenheid. Zoals gezegd tijdens het mondelinge vragenuur zal de regering – bij de eerstvolgende gelegenheid – de herziening van de behandeling van het rapport-Goldstone in zijn totaal aankaarten, zowel in EU- als in VN-verband, in het licht van de gewijzigde opvattingen van de heer Goldstone.
Naar het oordeel van de regering dient het internationaal overleg over de opvolging van het Goldstone-rapport gericht te zijn op de uitvoering van de nationale onderzoeken, gevolgd door afronding van de discussie, in het belang van het Midden-Oosten vredesproces.
Herbewapening van terreurorganisatie Hezbollah |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de honderden wapenopslagplaatsen van terreurorganisatie Hezbollah in Zuid-Libanon?1 Hoe beoordeelt u deze berichtgeving?
Deze aanhoudende berichten over bewapening van Hezbollah zijn zorgwekkend. Het bezit van wapens in Libanon is op grond van VN-veiligheidsraadresolutie 1701 onderhevig aan de goedkeuring van en de controle door de Libanese overheid. In Zuid-Libanon is bewapening alleen toegestaan aan de Libanese strijdkrachten of UNIFIL.
De berichten vormen aanleiding voor Nederland zich sterk te maken voor de naleving van verplichtingen voortvloeiende uit VN-Veiligheidsraadresoluties. Daarmee is immers ook de veiligheid van Israël gewaarborgd.
Hoe verhouden deze opslagplaatsen zich tot de vigerende VN-resoluties waarin de herbewapening van Hezbollah volstrekt ontoelaatbaar wordt geacht?
Conform VN-Veiligheidsraadresolutie 1701 (verder: VNVR-resolutie 1701) is het bezit van wapens in Libanon onderhevig aan de goedkeuring van en de controle door de Libanese overheid. In Zuid-Libanon is bewapening alleen toegestaan aan de Libanese strijdkrachten of UNIFIL. Indien juist kunnen de bedoelde opslagplaatsen worden aangemerkt als een schending van voornoemde resolutie.
Is het waar dat deze wapenopslagplaatsen zoveel mogelijk zijn gebouwd in de buurt van ziekenhuizen, scholen en in woonwijken? Welke strategie van Hezbollah zit hierachter volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Is het bericht waar, dat Hezbollah nu over drie keer zoveel raketten beschikt als vóór de oorlog met Israël in 2006? Wat betekent dit voor de veiligheid van Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft de controle door de VN van de naleving van haar eigen resoluties zo kunnen falen? Hoe heeft deze enorme herbewapening van Hezbollah onder het toeziend oog van de VN kunnen plaatsvinden?
Na het conflict tussen Israël en Hezbollah in de zomer van 2006 is het mandaat van UNIFIL uitgebreid met assistentie van de Libanese autoriteiten bij het weren van wapens en het ontwapenen van milities. Op 30 augustus 2010 heeft de VN-Veiligheidsraad unaniem besloten tot verlenging van de missie van UNIFIL met één jaar. Hierbij is nogmaals uitdrukkelijk gewezen op de verplichting van het instellen van een zone vrij van gewapende milities en wapens buiten controle van de staat in Zuid-Libanon. UNIFIL heeft ertoe bijgedragen dat het sinds 2006 rustig is gebleven in de regio.
UNIFIL steunt en assisteert, conform het mandaat, de Libanese strijdkrachten en beoogt daarmee de legitimiteit van de Libanese autoriteiten te versterken. Het Libanees leger (LAF) heeft de mogelijkheid om actief huiszoekingen te doen naar wapens. UNIFIL kan de LAF daarbij assisteren. Wanneer UNIFIL een wapenopslag vindt, wordt ook zorggedragen voor de inbeslagname van deze wapens door de LAF. Een vergelijkbare manier van samenwerking vindt plaats bij controle van schepen of controle aan de grens.
De aanhoudende berichten over de bewapening van Hezbollah zijn zorgwekkend en vormen aanleiding om de situatie in Libanon blijvend en nauwlettend in de gaten te houden.
Is het bericht waar, dat een substantieel deel van de bewapening van Hezbollah afkomstig is uit Syrië en Iran? Hoe kon er – mede onder toeziend oog van de VN – zo’n grootschalige wapensmokkel plaatsvinden naar Hezbollah? Wat heeft de VN hiertegen ondernomen en waarom heeft zij hierin gefaald?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat de internationale gemeenschap doen om deze wapenopslagplaatsen, die volstrekt strijd zijn met de VN-resoluties, zo snel mogelijk te ontmantelen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke acties heeft de VN ondernomen in reactie op de geconstateerde schendingen van de VN-resoluties? Op welke wijze zullen controle en bestrijding van wapensmokkel naar Hezbollah nu worden geïntensiveerd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke kanalen gaat u gebruiken om dit punt zo hoog mogelijk op de internationale agenda te plaatsen?
Nederland heeft recent de zorgen over het onderwerp overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als Michael Williams, de speciaal gezant van de SGVN. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VNVR-resolutie 1701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland blijft daarnaast waar mogelijk aandacht vragen voor het onderwerp. Een eerste gelegenheid hiervoor dient zich aan tijdens de a.s. Raad voor Buitenlandse zaken op 18 juli a.s. De Nederlandse ambassade in Washington brengt het onderwerp ondertussen geregeld op tijdens reguliere contacten met de Amerikaanse autoriteiten.
Libanon is verantwoordelijk voor de naleving van VNVR-resoluties. In een verklaring van 27 april jl. over de uitvoering van VNVR-resolutie 1559 (die handelt over de soevereiniteit van Libanon) sprak de SGVN zijn zorgen uit over de gevolgen van de proliferatie van wapens buiten controle van de staat en van de aanwezigheid van gewapende milities voor de vrede en veiligheid van Libanon. Hij riep de politieke leiders van Libanon op de soevereiniteit van hun land te versterken, Hezbollah om zich te ontwapenen en de verschillende partijen om het proces van de nationale dialoog te hervatten.
Wat gaat u, samen met de internationale partners, doen om de veiligheid van Israël zoveel mogelijk te garanderen en een nieuwe oorlog tussen Hezbollah en Israël te voorkomen?
Zie antwoord vraag 9.
Eventueel gebruik van munitie met verarmd uranium en clustermunitie |
|
Jasper van Dijk (SP), Frans Timmermans (PvdA), Harry van Bommel (SP), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Welke praktische consequenties verbindt u aan uw steun voor de resolutie 65/55 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) die op 13 januari 2011 is aangenomen, te meer daar de regering van mening is dat het bij verarmd uranium gaat om «sterk vervuilend spul»?1
De regering is voorstander van verder onderzoek naar de gezondheidseffecten van verarmd uranium houdende munitie. Het ministerie van Defensie volgt de onderzoeken naar gezondheidseffecten van bestanddelen van munitie en van de daarin toegepaste metalen en metaallegeringen. Als daar aanleiding voor is, wordt aanvullend onderzoek gedaan. Waar sprake is van risico's of mogelijke risico's zijn voorzorgsmaatregelen van toepassing. Voor situaties waar sprake is van mogelijke blootstelling van personeel aan resten van munitie met verarmd uranium is door het ministerie van Defensie een richtlijn met voorzorgsmaatregelen opgesteld.
Paragraaf 3 van VN resolutie A/65/55 verzoekt de Secretaris-Generaal van de VN om relevante internationale organisaties te verzoeken om hun studies naar de mogelijke effecten van munitie met verarmd uranium op de volksgezondheid voort te zetten. De regering neemt met belangstelling kennis van dergelijk onderzoek en waardeert de inspanningen die op dit gebied door internationale organisaties en onderzoeksinstellingen worden verricht.
De huidige kennis van de gezondheidseffecten op lange termijn van metalen en metaallegeringen biedt onvoldoende aanleiding voor een internationaal moratorium. Omdat bepaalde metalen of metaallegeringen noodzakelijk zijn voor de effectiviteit van de munitie is een dergelijk moratorium bovendien niet wenselijk. Bovendien acht de regering een moratorium met brede reikwijdte in internationaal verband niet realistisch, gezien de standpunten van diverse landen in het verleden. Wij verwijzen hierbij ook naar onze brief aan de Tweede Kamer van 11 maart 2010 (Kamerstuk 31 123-X / 31 123-Y nr. 82).
Welke stappen onderneemt u om verontreiniging van het milieu te voorkomen, zoals voorgesteld door het Milieuprogramma van de VN UNEP in resolutie A/65/55 paragraaf 3? Welke stappen bent u bereid te nemen over te gaan op het instellen van een moratorium op het gebruik van verarmd uranium?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om op grond van VN resolutie A/65/55 paragraaf 6, de Verenigde Staten, Israël, Rusland en Groot-Brittannië te vragen de coördinaten vrij te geven van de locaties waar ooit met munitie met verarmd uranium is geschoten? Indien neen, waarom niet?
Paragraaf 6 van VN-resolutie A/65/55 nodigt lidstaten van de VN die munitie met verarmd uranium hebben gebruikt uit om – op verzoek van landen waar dit type munitie gebruikt is – informatie te verschaffen over de inzet van die munitie. Aangezien de resolutie deze uitnodiging al doet, ziet de regering geen aanleiding deze uitnodiging te herhalen.
Bent u bereid vast te stellen wat voor munitie met verarmd uranium in Libië is gebruikt? Bent u bereid er bij de VS op aan te dringen geen wapens met verarmd uranium te gebruiken bij handhaving van resolutie 1973 in Libië?2 Indien nee, hoe verhoudt zich dat tot ondersteunen van A65/55? Indien wapens met verarmd uranium zijn gebruikt in Libië, bent u bereid aan te dringen op het doen nemen van beschermende maatregelen voor burgerbevolking? Indien nee, waarom niet?
Navraag bij de Amerikaanse autoriteiten heeft de inzet van munitie met verarmd uranium bij operaties door de VS niet kunnen bevestigen. Nederland gebruikt geen munitie waarin verarmd uranium is verwerkt. Nederlandse F-16»s nemen deel aan de NAVO operaties op grond van resoluties 1970 en 1973 van de VN-Veiligheidsraad. De Nederlandse F-16»s worden alleen ingezet voor handhaving van het wapenembargo en de no fly zone.
Waarom bent u niet bereid meer in te zetten op een moratorium op het gebruik van wapens met verarmd uranium als u zich tegelijkertijd verplicht voelt beschermingsmaatregelen te treffen voor personeel van de krijgsmacht tegen besmetting?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om als ondertekenaar van Conventie over Clustermunitie er op toe te zien dat geen clustermunitie wordt gebruikt in Libië door staten die de conventie niet hebben ondertekend? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet? Bent u bereid te informeren bij de landen die de no-fly-zone boven Libië uitvoeren of zij gebruik maken van clustermunitie? Indien nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt de Kamer over uw bevindingen informeren?4
Een homoseksuele Iranese cartoonist die door de IND niet wordt geloofd |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over een homoseksuele Iranese cartoonist die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet wordt geloofd en wordt beschuldigd van plagiaat?1
Ja.
Deelt u de mening dat het mogelijk is dat een cartoonist een vergelijkbare cartoon kan tekenen als een andere columnist zonder dat zij van elkaars tekeningen afweten?
Ja, dit is mogelijk.
Deelt u voorts de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is en Nederland op de bres moet springen indien deze vrijheid onder druk staat in binnen- en buitenland?
Ja. In de onlangs aan uw Kamer gestuurde actualisering van de Mensenrechtenstrategie2 is de vrijheid van meningsuiting als één van de prioritaire aandachtsgebieden binnen het mensenrechtenbeleid aangemerkt. Nederland schenkt al jaren bilateraal, in multilaterale fora en via projectsteun veel aandacht aan de bevordering van de vrijheid van meningsuiting wereldwijd.
Deelt u de mening dat cartoonisten die hun leven niet zeker zijn in het land van herkomst in Nederland moeten kunnen rekenen op bescherming?
Ja. De huidige regelgeving biedt mijn inziens voldoende mogelijkheden tot bescherming.
Op basis van welke informatie komt u tot de conclusie dat er sprake is van plagiaat?
Hoewel ik in beginsel niet in de openbaarheid in kan gaan op individuele zaken, wil ik hierover, gelet op de aandacht voor deze zaak in de media en het beeld dat hierdoor is ontstaan, melden dat betrokkene tijdens het nader gehoor verklaringen heeft afgelegd die twijfel opriepen over de authenticiteit van zijn werk.
En op basis van welke informatie komt u tot de conclusie dat deze jongeman gelet op zijn geaardheid en politieke opvattingen geen risico’s loopt in het land van herkomst?
De betrokken vreemdeling heeft inmiddels beroep ingediend tegen het besluit waarbij zijn asielaanvraag werd afgewezen. Gelet op het feit dat deze zaak onder de rechter is, acht ik het nu niet wenselijk nadere informatie te verstrekken.
Hoe beoordeelt u het besluit van de IND om de asielaanvraag van deze jongeman af te wijzen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het besluit van de IND inzake deze zaak in heroverweging te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Verslaafdenzorg voor welgestelde Nederlanders in het luxueuze Jellinek Retreat Curaçao |
|
Renske Leijten |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat de afkickbehandeling in het Jellinek Retreat Curaçao per patiënt voor vier weken 17 000 euro kost, waarvan 14 000 wordt betaald door de zorgverzekering?1
Jellinek Retreat Curaçao heeft laten weten dat de intramurale behandeling in de afkickkliniek € 16 500 per vier weken kost.
De Zorgverzekeringswet kent werelddekking. Dit betekent dat een verzekerde ook bij een zorginstelling in het buitenland de zorg kan ontvangen die tot de te verzekeren prestaties behoort. Alle Nederlanders met een Nederlandse zorgverzekering krijgen, na verwijzing door hun huisarts, verslavingszorg vergoed omdat verslavingszorg onderdeel is van het basispakket. Omdat het basispakket werelddekking heeft wordt ook verslavingszorg buiten Nederland vergoed tot een bedrag conform Nederlandse maatstaven.
In de zorgverzekeringsovereenkomst tussen verzekeringsplichtige en zorgverzekeraar kan zijn bepaald dat niet de volledige kosten van de behandeling worden vergoed, maar slechts een bepaald percentage daarvan. Een verzekerde kan nooit meer kosten vergoed krijgen dan de tarieven zoals deze door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zijn vastgesteld.
Overigens is het kabinet voornemens de werelddekking buiten de EU af te schaffen. Dit voornemen is vastgelegd in het regeerakkoord.
Is dit bedrag vergelijkbaar met de kosten van behandeling in een afkickkliniek in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze kliniek zich profileert als een kliniek waar welgestelden zich kunnen laten opnemen?2 Is de hoge eigen bijdrage van 3000 euro exclusief vliegticket bedoeld om deze kliniek exclusief te houden?
Jellinek Retreat Curaçao geeft aan dat de clientèle bestaat uit patiënten met een inkomen van vanaf gemiddeld anderhalf á twee maal modaal.
Vindt u dit een voorbeeld van luxezorg voor rijken? Kunt u een toelichting op uw antwoord geven?
De verzekerde zorg die nodig is om van een verslaving af te raken acht ik geen luxezorg en is om die reden dan ook opgenomen in het basispakket. De locatie waar deze zorg wordt aangeboden is niet alledaags en wijkt daarmee af van wat tot nu toe gebruikelijk was. In Nederland zijn een aantal soortgelijke klinieken als Jellinek Curaçao aanwezig. Het gaat daarbij om Solutions in Voorthuizen en U-Centre in Epen.
Is het waar dat verslaafden uit Curaçao het hele bedrag zelf moeten betalen, waardoor opname in deze afkickkliniek voor verslaafden van het eiland onbereikbaar is?1 Is het waar dat rijke Nederlanders luxezorg op Curaçao krijgen, terwijl lokale verslaafden slechts een matras op de grond krijgen?3
Zoals reeds aangeven bij de beantwoording van Kamervragen van 9 april 2010 over dit onderwerp kan in beginsel iedereen zich voor behandeling in de Jellinek Retreat aanmelden, inclusief lokale verslaafden. Voor allen geldt eenzelfde tarief. In eerste instantie is de kliniek echter gericht op de markt voor medisch toerisme en niet op lokale verslaafden.
Op Curaçao maakt de verslavingszorg geen onderdeel uit van het verzekerde pakket waardoor de zorg met eigen middelen betaald moet worden. Wel is er aanbod van gratis opvang en zorg voor verslaafden op Curaçao. De verslavingszorg is een autonome aangelegenheid voor de verschillende landen binnen het Koninkrijk. Hierdoor kunnen verschillen in kwaliteit en beschikbaarheid ontstaan van de geleverde zorg.
Bent u van mening dat hier sprake is van ongelijkheid, enerzijds tussen Nederlanders onderling en anderzijds tussen rijke Nederlanders en inwoners van Curaçao?
Ja, dat is het gevolg van onderscheidende regelgeving en verzekeringspakketten als gevolg van de autonomie van elk van de landen in het Koninkrijk. Deze vorm van verslavingshulp staat open voor een ieder die de kosten die hiermee gepaard gaan kan en wil betalen. Voor lokale verslaafden in Nederland en lokale verslaafden in Curaçao staat de reguliere verslavinghulp in de betreffende landen ter beschikking.
Is het waar dat het Jellinek Resort Curaçao is betaald met financiële ondersteuning vanuit het Programma Samenwerking Nederlandse Antillen, op voorwaarde dat het personeel voor ten minste 60% uit Antillianen zou bestaan, inclusief functies binnen de onderneming voor hoog opgeleiden, zoals artsen?4
Het Jellinek Resort Curaçao heeft financiële ondersteuning ontvangen vanuit het PSNA-programma. Eén van de voorwaarden was dat het bedrijf minimaal 14 medewerkers in dienst zou hebben waarvan 7 lokale personeelsleden, waaronder één lokale arts. Alle medewerkers met een daartoe relevante functie worden getraind in onder andere kennis over verdovende middelen, motiverende gespreksvoering, bejegening, cognitieve gedragstherapie, somatiek en bedrijfsveiligheid.
Wordt op dit moment aan die voorwaarde voldaan? Klopt de waarneming dat «het kamermeisje en de kokkin zo’n beetje de enige Antillianen zijn die in de kliniek werken»?1 Zo ja, is het waar dat er geen uitbetaling van het PSNA-fonds heeft plaatsgevonden, zoals toegezegd door uw voorganger?4
Zoals aangegeven bij vraag 7 moeten bij afronding van het project 14 medewerkers in dienst zijn, waarvan 7 lokaal. Op dit moment heeft men 8 lokale werknemers in dienst, waardoor aan deze voorwaarde is voldaan. In totaal heeft het Jellinek Resort Curaçao 25 medewerkers in dienst. De 8 lokale werknemers bestaan uit huishoudelijke krachten, verpleegkundigen en een diëtiste. Aan de voorwaarde dat een lokale dokter in dienst genomen moet worden is nog niet voldaan, omdat deze tot op heden niet beschikbaar is. Om dit te compenseren maakt men nu gebruik van de diensten van lokale huisartsen. Bijkomend positief effect hiervan is dat deze huisartsen door Jellinek worden ingehuurd en waar nodig ook training krijgen. Hierdoor wordt de kennis over verslavingszorg op Curaçao vergroot.
De tot nu toe overgemaakte gelden aan dit project betreffen voorschotten, die na afronding kunnen worden vastgesteld. Indien dan blijkt dat de resultaten niet conform afspraken zijn, zullen de gelden (deels) worden teruggevorderd. Definitieve werkgelegenheidscijfers zullen echter pas op het eind van het project bekend zijn en dienen daarna nog te worden geverifieerd. De eindrapportage van dit project wordt medio juni 2011 verwacht. Bovengenoemde tussenresultaten vertonen een duidelijke positieve trend.
De pro-islam wervingsadvertentie van het ministerie van Defensie in het dagblad Metro |
|
Marcial Hernandez (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw wervingsadvertentie waarin een islamitische militair op zijn knieën aan het bidden is?1
Ja.
Maakt deze wervingsadvertentie deel uit van het Actieplan Diversiteit Defensie? Zo ja, kunt u verklaren waarom Defensie op een dergelijke wijze blijft adverteren, terwijl het Actieplan Diversiteit Defensie conform het regeerakkoord per 9 februari 2011 is beëindigd? Zo nee, uit welk potje wordt deze campagne dan betaald en hoeveel belastinggeld is hiermee gemoeid?
Het Actieplan Diversiteit Defensie is inderdaad beëindigd. In de beleidsbrief van 8 april jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat verjonging van het militaire personeelsbestand essentieel is om op termijn een inzetbare krijgsmacht te behouden. Deze verjonging wordt bereikt door voordurend personeel te werven onder jongeren met uiteenlopende achtergronden. Een van de doelen van een wervingscampagne is de beïnvloeding van de sociale omgeving van mogelijke kandidaten, de zogenaamde influentials. De advertentie in de Metro van 4 april jl. maakt hiervan deel uit. De advertentie heeft € 14 000 gekost en is betaald uit het reguliere wervingsbudget.
Deelt u de strekking van deze wervingsadvertentie waarin impliciet wordt gesteld dat Defensie rekening houdt met islamitische feestdagen en voedingswensen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit wederom een voorbeeld is van toenemende islamisering van de Nederlandse krijgsmachten dat hier zo snel mogelijk een einde aan moet worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Van een toenemende islamisering in de krijgsmacht is geen sprake; een dergelijke ontwikkeling is oogmerk noch uitkomst. Zoals ik op 24 november 2010 heb uiteengezet tijdens het wetgevingsoverleg Personeel (Kamerstuk 32 500 X, nr. 41) moet Defensie blijven werven. Op de arbeidsmarkt bevinden zich vogels van diverse pluimage. Voor een optimale werving kan aansluiting worden gezocht bij de belevingswereld van subgroepen. Degenen die aan de vereisten voldoen, zijn welkom bij Defensie. Voorts heb ik mijn brief van 17 maart jl. (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 1848) uiteengezet dat ik de Islam als een godsdienst beschouw die met hetzelfde respect en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies.
Zou u deze vragen uitgebreider kunnen beantwoorden dan de eerdere vragen van de leden Hernandez en Wilders over het symposium bij Defensie in het kader van islam en de krijgsmacht?2
Ja.
Het bericht 'Hbo kan best zonder subsidie' |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hbo kan best zonder subsidie»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het verschil in bekostiging tussen reguliere hogescholen en particuliere hogescholen, die zonder subsidie veel beter in staat zijn studenten na vier jaar hun diploma te laten halen?
Het bekostigen van hoger onderwijs is een overheidstaak waarmee de overheid beoogt het opleidingsniveau van de (beroeps)bevolking te vergroten. Binnen het stelsel van hoger beroepsonderwijs geldt een weloverwogen en wettelijk verankerd onderscheid tussen publiek bekostigd en niet publiek bekostigd maar wel geaccrediteerd hoger beroepsonderwijs. Voor beide geldt als vereiste dat de kwaliteit van het onderwijs moet worden gegarandeerd (accreditatie) als waarborg voor het civiel effect van diploma’s en graden. Daarnaast gelden voor het publiek bekostigd hoger beroepsonderwijs regelingen voor toegankelijkheid. toelating en het wettelijk collegegeld, doelmatigheid en financiële verantwoording en verder bijv. medezeggenschap. Het geaccrediteerde, niet publiek bekostigd onderwijs heeft op de in de vorige zin genoemde punten meer vrijheid doordat zij zich niet hoeven te houden aan de regels die alleen voor de publiek bekostigde instellingen gelden.
De laatste bijzin van de vraag bevat een meer specifieke verwijzing naar de Hogeschool Geesteswetenschappen Utrecht. Deze hogeschool verzorgt echter geen hoger beroepsonderwijs dat geaccrediteerd is. De Hogeschool Geesteswetenschappen Utrecht behoort niet tot het wettelijk geregelde stelsel van hoger beroepsonderwijs, waarvoor immers accreditatie vereist is.
Door het ontbreken van accreditatie is onduidelijk welk kwalitatief niveau de opleidingen (en de afsluitende diploma’s) hebben.
Deelt u de mening dat dit artikel aantoont dat reguliere hogescholen in ieder geval veel subsidiegelden verspillen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat het reguliere beroepsonderwijs met al dat overbodige subsidiegeld doet en binnen welke termijn wordt de kamer hierover geïnformeerd?
Ik deel deze mening niet.
De stelling in het artikel dat instellingen slechts 20% van hun geld aan het primaire proces besteden, weerspiegelt mijns inziens niet de realiteit. In 2007 is de rapportage van het in opdracht van de HBO-raad en VSNU uitgevoerde onderzoek «benchmark overhead universiteiten en hogescholen» aan de toenmalig minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangeboden. De definitie voor overhead in dit rapport is gebaseerd op het aantal fte’s in de primaire processen (onderwijs en onderzoek) en het aantal fte’s in overige functies en deze is in overleg tussen OCW en de ho-instellingen overeengekomen.
Voor het Ministerie van OCW is dit een duidelijke benadering die ook draagvlak heeft binnen het onderwijsveld. Uit de rapportage kwam naar voren dat in het hoger beroepsonderwijs het percentage aan zuivere overhead 24,5% was. De omvang van de zuivere overhead bij universiteiten bedroeg 25,3%.
Begin 2011 heeft de HBO-raad het onderzoek opnieuw laten uitvoeren op basis van de gegevens over 2009. Het percentage zuivere overhead in het hoger beroepsonderwijs is nu 25,8%. Ik wacht het rapport van de HBO-raad met belangstelling af. De VSNU is op dit moment bezig met de voorbereiding van een herhaling van de benchmark.
Er wordt van onderwijsinstellingen verwacht dat zij doelmatig omgaan met de beschikbare middelen voor het primaire proces, te weten het verzorgen van onderwijs.
Ik vind een overheadpercentage van ongeveer 25% wel te hoog.
Met de ho-instellingen ga ik in het kader van de meerjarenafspraken ook afspraken maken over de wijze waarop een vermindering van overhead gerealiseerd kan worden. De middelen die een vermindering oplevert kunnen weer ingezet worden voor het primaire proces.
In dit kader is tijdens het wetgevingsoverleg van 21 maart 2011 over het wetsvoorstel «Ruim baan voor talent» motie 32 253, nr.15 ingediend, waarmee de Tweede Kamer zich erover heeft uitgesproken dat de Algemene Rekenkamer onafhankelijk onderzoek dient te doen naar overhead in het Nederlands hoger onderwijs. Deze motie is dinsdag 28 maart 2011 door de Tweede Kamer aangenomen.
Explosieven in de Noordzee |
|
Léon de Jong (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel op blikopnieuws.nl?1
Deelt u de mening dat dit bericht aantoont dat explosieven uit de Noordzee te allen tijde een gevaar kunnen zijn en dat zandzuigers blijkbaar niet adequaat zijn toegerust? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat de informatie verstrekt door de initiatiefnemers op de informatiebijeenkomst van 30 maart, waarin wordt gesteld dat door zandzuigers opgezogen explosieven geen gevaar vormen, klinkklare onzin is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening, dat het op zijn zachtst gezegd vreemd is dat de informatiebijeenkomst van 30 maart jl. geen enkele ruimte liet voor mensen om rechtstreeks naar de presenteerders kritische vragen te stellen, terwijl dit bij de bijeenkomsten in september 2010 wel kon? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening, dat het op zijn zachtst gezegd vreemd is dat bij de informatiebijeenkomst van 30 maart jl. werd gesteld dat er een zwemverbod zou komen bij veranderende stromingen, terwijl bij de bijeenkomsten in september 2010 werd gezegd dat de stromingen niet zouden veranderen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u, alles overziend, de mening dat de informatievoorziening m.b.t. de Zandmotor net zoveel waard is als de krant waar een makreel in wordt verpakt door de visboer op de Haagse Markt en dat de activiteiten rond dit project zo snel mogelijk moeten worden gestaakt om ongelukken te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De biedingsstrijd om NYSE Euronext |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Biedingstrijd om NYSE Euronext»?1
Ja.
Wat vindt u van deze biedingstrijd? Op welke wijze bent u, als minister van Financiën, betrokken bij deze strijd? Op welke wijze zijn andere relevante instanties, zoals DNB en AFM2 hierbij betrokken? Over welke mogelijkheden en bevoegdheden beschikt u ten aanzien van deze strijd?
Het Ministerie van Financiën, noch DNB en AFM zijn betrokken bij de biedingstrijd. Ten aanzien van deze biedingstrijd heeft de minister van Financiën ook geen bevoegdheden. Op de verschillende voorziene biedingprocedures zijn Duits en Amerikaans recht van toepassing. Pas wanneer de betrokken partijen een verzoek doen om een verklaring van geen bezwaar, al dan niet gecombineerd met een wijziging van de vergunning, zullen het Ministerie, DNB en AFM een rol gaan spelen in het proces dat kan leiden tot hun samengaan.
Is het waar dat de Wft (art 5:32d) voorschrijft dat u een verklaring van geen bezwaar moet verlenen alvorens eigendomsverhoudingen in de marktexploitant (NYSE Euronext) kunnen worden gewijzigd? De vvgb wordt verleend tenzij onder meer (art 5:32 lid 2 sub c Wft) «de handeling een bedreiging voor de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de gereglementeerde markt zou kunnen vormen», wanneer en onder welke omstandigheden is dit volgens u aan de orde?
Ja. Artikel 5:32d, tweede lid, van de Wft bevat drie criteria waaraan de directe of indirecte gekwalificeerde deelneming getoetst moet worden. De verklaring van geen bezwaar mag er niet toe niet leiden dat :
Deze criteria zijn nader uitgewerkt in de Beleidslijn verklaringen van geen bezwaar voor een gekwalificeerde deelneming in een marktexploitant op grond van artikel 5:32d Wft (Stcrt. 2008, 27). De criteria uit de beleidslijn laten onverlet dat bij elke aanvraag opnieuw onderzocht moet worden of er nog andere factoren zijn die ertoe kunnen leiden dat een verklaring van geen bezwaar op grond van de criteria in artikel 5:32d, eerste lid van de Wft niet afgegeven kan worden.
Wat vindt u van de scenario’s dat er een splitsing voor Euronext Amsterdam dreigt, dat de optiebeurs mogelijk in handen komt van ICE en de aandelenmarkt in handen van de Nasdaq, of dat er een fusie met het Deutsche Börse aankomt? Deelt u de mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam niet wenselijk is?
Bent u op de hoogte van het feit dat er afspraken liggen met Deutsche Börse waaruit volgt dat de hoofdkantoren van een eventuele fusiebeurs in Frankfurt en New York zullen zijn gevestigd?
Wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse vestigingsklimaat indien zo’n splitsing of fusie plaatsvindt? Wat zijn de gevolgen voor de werkgelegenheid in de kring dienstverleners rondom de beurs zoals advocaten, banken, consultants etc.? Op welke wijze wordt met al deze belangen rekening gehouden?
Wat zijn de financiële risico’s van zo’n splitsing of fusie? Wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse financiële landschap? Wat zijn de gevolgen voor aandeelhouders en andere belanghebbenden? Wat zijn de gevolgen voor het Nederlandse clearing verkeer? Op welke wijze houdt u hier zicht op?
Het molesteren van journalisten door moskeebezoekers |
|
Joram van Klaveren (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «MTNL: cameraploeg belaagd bij moskee Utrecht»?1
Kunt u uiteenzetten of de Omar Al Farouk moskee te Overvecht geld ontvangt of heeft ontvangen van het Libische regime? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre deelt u de opvatting van de NVJ (Nederlandse Vereniging van Journalisten) zoals verwoord in het rapport «Horen, zien en schrijven» uit 2003 dat journalisten vakmatig op een andere wijze verslag dienen uit te brengen over allochtonen dan over autochtonen?
In hoeverre zijn de daders al gearresteerd en in het gevang gegooid?
Hoeveel gewelddadige incidenten tussen gelovigen en journalisten deden zich de afgelopen 10 jaar voor bij kerken en synagogen?
Het bevriezen van het budget voor Programma Hoogfrequent Spoorvervoer en het ophogen van het budget voor wegenprojecten rond Amsterdam |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijden zonder spoorboekje gemangeld»1 en herinnert u zich uw brief over het tracébesluit weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere?2
Ja.
Is het waar dat u het voornemen heeft het budget voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer te bevriezen door prijsstijgingen en inflatie niet meer te compenseren?
Nee, ik heb dat voornemen niet. De vergoeding voor de loon- en prijsindexatie die ik van het Ministerie van Financiën ontvang, wordt in principe toegevoegd aan de onderliggende programma’s en projecten. In 2010 is hierop een uitzondering gemaakt, omdat is besloten een deel van de genoemde bijstelling in te zetten voor andere problematiek.
Geldt deze maatregel ook voor OV-SAAL en/of andere MIRT-projecten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2. De vergoeding voor de loon- en prijsindexatie voeg ik zoals aangegeven in principe toe aan de onderliggende programma’s en projecten.
Kunt u aangeven waarom u deze maatregel overweegt voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer, maar kennelijk niet voor alle MIRT-projecten nu u bij het tracébesluit weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere wel hebt besloten tot een budgetophoging van 190 miljoen euro?
Zie het antwoord op vraag 2.
De bedoelde ophoging van het budget voor de weguitbreiding heeft een andere achtergrond: hiervoor wil ik u verwijzen naar het Kamerstuk 31 089, nr. 82. Hierin wordt de Tweede Kamer geïnformeerd waarom ik besloten heb om het projectbudget van de weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere met € 190 mln op te hogen.
Deelt u de mening dat het bevriezen van het budget voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer grote gevolgen heeft aangezien veel investeringen uit dit programma pas over een paar jaar worden gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2. Dit is niet aan de orde.
Kunt u aangeven wat het bevriezen van het budget voor het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer betekent in contante waarde 2010 en wat het verschil is met budget in geval er geen sprake zou zijn van bevriezing?
Zie het antwoord op vraag 5. De eventuele omvang van het effect op het PHS budget is niet aan te geven. Dit hangt enerzijds af van de aard en omvang van het eventueel niet volledig bijstellen van de prijzen van jaar op jaar en anderzijds van het aantal jaren dat dit plaats heeft in de periode tot en met 2020. Ik wil en kan op deze situatie dan ook niet vooruit lopen.
Kunt u uiteenzetten waarom u bij het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer wel een taakstellend budget hanteert terwijl u bij de weguitbreiding Schiphol–Amsterdam–Almere nog uitgaat van een marge die kan oplopen tot bijna 1 miljard euro extra investeringen?
Bij alle projecten wordt uitgegaan van een taakstellend budget. Daarbij is er ook sprake van ramingsonzekerheden. Hierbij is er geen verschil tussen wegprojecten en spoorprojecten. De bedoelde marge is niet bovengemiddeld voor deze fase waarin het wegproject verkeert.
Het wegblijven van de minister-president van Sint Maarten bij een overleg met het College Financieel Toezicht over de begroting van 2011 |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 over het wegblijven van de minister-president van Sint Maarten bij een overleg met het College Financieel Toezicht (Cft) over de begroting van Sint Maarten van 2011?
Ja.
Klopt het dat de minister-president, ondanks eerdere toezeggingen, op het laatste moment heeft besloten om niet op te komen dagen voor een bespreking met het Cft?
Het is mij bekend dat de minister-president niet op de afspraak met het Cft verscheen en dat het Cft hiervan niet vooraf op de hoogte was gesteld.
Klopt het dat u zelf het verzoek hebt gedaan aan de premier om in overleg te treden met het Cft?
Sint Maarten heeft de wettelijke plicht om met een begroting te komen die voldoet aan de normen van artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (verder de rijkswet) en het is het Cft dat moet beoordelen of dat zo is. Daarom heb ik de minister-president tijdens een gesprek op 17 maart jl. verzocht in goed overleg met het Cft uit de op dat moment ontstane impasse te geraken.
Deelt u de mening dat de premier hiermee blijk geeft van grove minachting naar de minister en de leden van het Cft? Zo nee, waarom niet?
Ik weet niet om welke reden de minister-president verstek liet gaan bij het overleg op 28 maart jl. Overigens heb ik op 5 april jl. op Sint Maarten met de volledige ministerraad van Sint Maarten nogmaals over de begroting voor 2011 gesproken en mij werd daar verzekerd dat Sint Maarten opnieuw in gesprek was met het Cft met als doel tot overeenstemming te komen vóór 15 april a.s.
Deelt u de mening van het Cft dat de minister-president en haar regering telkens terug komen op afspraken en schijnbaar niet willen samenwerken om de begrotingsproblemen van Sint Maarten op te lossen?
Zoals u heeft kunnen lezen heeft het Cft de rijksministerraad op 30 maart jl. een brief gestuurd waarin het aangaf dat er op dat moment naar zijn oordeel geen basis bestond om gezamenlijk tot een oplossing te komen waarbij er binnen afzienbare tijd een begroting ligt die voldoet aan de criteria van artikel 15 van de rijkswet. Vervolgens stuurde Sint Maarten mij op 31 maart jl. een brief waarin voldoende aanknopingspunten zaten om het gesprek met Sint Maarten te voeren gericht op het realiseren van een begroting conform de rijkswet. Deze bereidheid werd mij vervolgens bevestigd door de gevolmachtigd minister van Sint Maarten en door de ministerraad van Sint Maarten die ik op 5 april jl. sprak.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet zal opdraaien voor de onwil en het broddelwerk van de regering van Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Eventuele tekorten op Sint Maarten zullen niet door Nederland gefinancierd worden. Het streven is er op gericht dat Sint Maarten met het Cft overeenstemming bereikt over een sluitende begroting die voldoet aan de normen van de rijkswet.
De vrijheid binnen een fiscale eenheid om te kiezen of er vrij van btw opleidingen worden verzorgd |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het besluit1 om de vrijstelling voor btw slechts te laten gelden voor wettelijk erkend beroepsonderwijs, voor beroepsopleidingen verstrekt door bekostigde instellingen en voor beroepsopleidingen verstrekt door erkende instellingen?
Ja. Dit besluit is echter inmiddels ingetrokken en vervangen door het Besluit van 14 december 2010, nr. DGB 2010/6734M, Staatscourant 2010, nr. 20546.
Was het doel van het genoemde besluit ook om een einde te maken aan de concurrentiestrijd tussen ondernemers door middel van de btw? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe moet het besluit dit doel regelen?
De vóór 1 juli 2010 bestaande Nederlandse btw-vrijstelling voor beroepsonderwijs was naar de mening van de Europese Commissie niet in overeenstemming met de Europese btw-richtlijn. De Europese Commissie heeft daarom een inbreukprocedure tegen Nederland geopend. In verband daarmee is de nationale wetgeving op dit punt aangepast. Het doel van het besluit is de wijziging van de onderwijsvrijstelling te begeleiden en te verduidelijken.
Waarom wordt in het genoemde besluit de mogelijkheid geboden om in gevallen waar sprake is van een fiscale eenheid, met binnen die eenheid zowel een erkende als een niet erkende instelling, de vrijstelling alleen te laten gelden voor zover de beroepsopleidingen worden verstrekt vanuit de erkende instelling?
De vrijstelling voor beroepsonderwijs geldt als de onderwijsinstelling is erkend en opgenomen in het RKBO. Is dat het geval, dan is al het door die instelling verstrekte beroepsonderwijs vrijgesteld. Een instelling die niet aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoet, moet het beroepsonderwijs met btw verstrekken. Door uitsluitend de erkenning van de onderwijsinstelling als basis voor de btw-vrijstelling aan te nemen, is de keuzemogelijkheid voor het verstrekken van vrijgesteld of belast beroepsonderwijs afgeschaft. Ook het onderscheid tussen langlopend en kortdurend beroepsonderwijs is weggenomen; de duur van het beroepsonderwijs is niet langer van belang voor de vraag of de btw-vrijstelling van toepassing is. Op die manier is de btw-regelgeving voor het beroepsonderwijs in overeenstemming gebracht met de Europese Verordening nr. 1777/2005.
Voor het vormen van een fiscale eenheid, geldt een aantal voorwaarden. De natuurlijke personen en lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen die een fiscale eenheid willen vormen, moeten:
Als twee of meerdere instellingen (ondernemers) hieraan voldoen, dan kunnen zij een fiscale eenheid vormen. Daarbij deed zich vanuit de praktijk de vraag voor hoe moet worden omgegaan met instellingen die deel uitmaken van een fiscale eenheid en die niet allemaal beschikken over een erkenning op grond van het RKBO. In reactie hierop is bij de behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 20102 aangegeven dat een fiscale eenheid voor de btw als één ondernemer wordt aangemerkt, niet betekent dat de prestaties van de onderdelen daarvan slechts ofwel allemaal belast ofwel allemaal vrijgesteld kunnen zijn. Dit standpunt is ook in het besluit van 14 december 2010 neergelegd. Gebruikelijk bij een fiscale eenheid is dat de btw-heffing voor de onderscheiden onderdelen daarvan bepaald wordt door de btw-status (belast of vrijgesteld) van hun activiteiten. Dat in het onderhavige geval die status wordt bepaald door het al dan niet erkend zijn van een onderwijsinstelling maakt dit niet anders. Een verschillende behandeling van erkende en niet erkende instellingen is inherent aan een vrijstelling die is gekoppeld aan een erkenningsregeling, ongeacht of die instellingen deel uitmaken van een fiscale eenheid of niet. Hierbij dient bedacht te worden dat een niet erkende – en dus belaste – instelling het kwaliteitskeurmerk ontbeert dat gekoppeld is aan de erkenningsregeling. De veronderstelling dat met dit onderscheid, wanneer het om instellingen binnen een fiscale eenheid gaat, sprake zou zijn van een met de btw-richtlijn strijdig keuzerecht kan ik dan ook niet delen.
Is het waar dat met een fiscale eenheid de weg vrijgemaakt kan worden voor keuzevrijheid om met een en dezelfde onderneming twee entiteiten te creëren waarbij een van de entiteiten de opleidingen belast met btw en een tweede entiteit exact dezelfde opleidingen vrij van btw kan verzorgen na inschrijving in het RKBO? Zo ja, is dit niet in strijd met de Europese Verordening nr. 1777/2005?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat op deze manier geconcurreerd kan worden middels de btw?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de meing dat de keuzevrijheid oneerlijk is tegenover de ondernemers die niet kunnen kiezen voor een fiscale eenheid zoals een zelfstandige zonder personeel (ZZP’er)? Zo niet, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangegeven blijft de btw-behandeling van een onderwijsinstelling die deel uitmaakt van een fiscale eenheid bepaald worden door de eigen specifieke hoedanigheid, dan wel de door die onderdelen verrichte activiteiten en is dit geen kwestie van een keuzerecht. In het feit dat een zelfstandige zonder personeel niet kan kiezen voor een fiscale eenheid zie ik dan ook geen oneerlijkheid.
Waarom is er niet voor gekozen om in gevallen waar sprake is van een fiscale eenheid, met binnen die eenheid zowel een erkende als een niet erkende instelling, de vrijstelling geheel niet te laten gelden?
Gezien de regels omtrent de fiscale eenheid is in dat opzicht geen sprake van een keuze.
Bent u bereid om alsnog te voldoen aan de Europese Verordening 1777/2005 en dus de mogelijkheid echt te laten vervallen om bij bepaalde beroepsopleidingen te kiezen voor heffing of vrijstelling van btw? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en zou dit niet kunnen leiden tot een inbreukprocedure door de Europese Commissie?
Ik heb hiervoor aangegeven dat naar mijn mening de huidige regelgeving over de beroepsopleidingen voldoet aan de Europese Verordening 1777/2005, waarin een definitie is opgenomen van het begrip beroepsopleiding of herscholing en waarin staat dat de duur van de opleiding van geen belang is. Ook is niet langer sprake van een keuzemogelijkheid per cursus/afnemer, maar een erkenning op het niveau van de instelling. Ik ga er dan ook niet vanuit dat dit zal leiden tot een inbreukprocedure, aangezien de nationale regelgeving conform de Europese regelgeving is ingericht.
Buitenlandse werknemers bij RWE |
|
Hans Spekman (PvdA), Paul Ulenbelt , Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radio uitzending van Goedemorgen Nederland van 31 maart over de situatie van buitenlandse werknemers bij energiebedrijf RWE?
Ja.
Wat is uw opvatting over de geschetste misstanden over extreem lange werkdagen, onveilige werksituaties en onduidelijke arbeidscontracten in de Eemshaven bij RWE?
De Arbeidsinspectie houdt actief toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving bij de in aanbouw zijnde energiecentrale van RWE in de Eemshaven. Gemiddeld één keer per week wordt de bouwplaats van RWE bezocht door de Arbeidsinspectie.
Op dit moment is 47 keer (ongevallen zijn hierbij niet meegenomen) gehandhaafd tijdens reguliere inspecties in het kader van toezicht op de arbeidswetgeving (Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen).
In de Arbeidstijdenwet is het toegestaan dat over 16 weken gemiddeld maximaal 48 uur per week arbeid wordt verricht. Het maximum aantal uren dat er per dag gewerkt mag worden is 12 uur, maar daarbij geldt een maximum van 60 uur per 7 dagen (behoudens een aantal uitzonderingen). De Arbeidsinspectie heeft bij twee onderaannemers geconstateerd dat de arbeidstijdenwet werd overschreden. De Arbeidsinspectie heeft in deze zaken handhavend opgetreden.
In verband met onveilige situaties zijn diverse boetes opgelegd en waarschuwingen gegeven aan (onder) aannemers. De opgelegde boetebedragen variëren van € 2400 tot € 14 400. Ook is het werk op de bouwplaats diverse keren stilgelegd wegens arbo-overtredingen, wat tot forse kosten voor het bedrijf kan zorgen.
In het kader van het toezicht van de Wet arbeid vreemdelingen zijn ten aanzien van 12 werknemers werkzaam bij aannemers van RWE beboetbare overtredingen geconstateerd.
Met de opdrachtgever/hoofdaannemer RWE voert de Arbeidsinspectie periodiek overleg. De Arbeidsinspectie wordt ook buiten het reguliere overleg op eigen initiatief van partijen benaderd met vragen over de juiste toepassing van wet- en regelgeving voor de uitvoering van de werkzaamheden.
Volgens de Arbeidsinspectie neemt RWE de zaak serieus en verleent alle medewerking aan de controles van de Arbeidsinspectie. Ook heeft RWE maatregelen genomen, zoals het zelf uitvoeren van fysieke controles op de bouwplaats. De Arbeidsinspectie zal er ook met eigen controles op blijven toezien dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd op het bouwterrein van RWE. Hiervoor zal de Arbeidsinspectie alle middelen gebruiken om te borgen dat er veilig, gezond en eerlijk wordt gewerkt.
Heeft de Arbeidsinspectie RWE geïnspecteerd? Zo ja, wanneer, hoe vaak en heeft de Arbeidsinspecties boetes opgelegd? Zo ja, wat was de hoogte van deze boetes?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Arbeidsinspectie de arbeidsongevallen onderzocht? Zo ja, wat waren de oorzaken van het arbeidsongeval?
In de periode van 2010 tot en met maart 2011 hebben zich 17 incidenten voorgedaan in de Eemshaven waaronder 15 meldingsplichtige ongevallen. Daarvan deden 10 ongevallen zich voor op het bouwterrein van RWE. De (onder)aannemers die direct en indirect bij 7 ongevallen waren betrokken, worden nu extra gecontroleerd door de Arbeidsinspectie.
Bij vijf ongevallen loopt de procedure nog. In vier gevallen is een boete opgelegd tussen de € 6100 en de € 12 000. In één geval was er geen sprake van verwijtbaarheid.
Uit de onderzoeken blijkt niet dat er een specifieke oorzaak is voor de ongevallen. Ook is het type ongelukken niet afwijkend van andere bouwplaatsen.
Heeft de Arbeidsinspectie boetes opgelegd voor de uitbuiting van de Poolse werknemers?
Bij de uitgevoerde controles door de Arbeidsinspectie zijn vooralsnog geen overtredingen van onderbetaling in het kader van de Wet minimumloon en minimumvakantie bijslag geconstateerd bij Poolse werknemers. Op dit moment loopt nog een recent ingesteld onderzoek naar de beloning van enkele Poolse werknemers in dienst bij een van de onderaannemers van RWE.
Toont deze schrijnende situatie wederom niet aan, dat de arbeidsinspecties fors uitgebreid dient te worden?
Naar mijn oordeel is de Arbeidsinspectie voldoende actief en zichtbaar in de Eemshaven bij het uitoefenen van toezicht op de relevante arbeidswetgeving. Wekelijks wordt het bouwterrein op de Eemshaven door de Arbeidsinspectie bezocht voor inspectie.
Voor wat betreft de inspectiecapaciteit verwijs ik u naar mijn eerder brieven aan uw Kamer van 14 maart en 22 maart jl. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XV, nr. 75 en nr. 77).