De Documenten bij Wob-besluit over criteria legalisatie PAS (Programma Aanpak Stikstof)-melders van de rijksoverheid.nl |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Herkent u de zinnen of de boodschap uit de e-mail binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) «Minder goed nieuws is dat IenW een probleem heeft met de te hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd)»?1
Ik ben bekend met desbetreffende e-mail.
Op welke rechtsgrond heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de bovengenoemde voorwaarde volgens u kunnen stellen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft bij het vaststellen van de Regeling natuurbescherming de legalisatie van Lelystad Airport niet als voorwaarde gesteld. Er is tussen de Ministeries van LNV en IenW en de provincies veelvuldig overleg gevoerd over de interpretatie van de verificatiecriteria in de Kamerbrief van 13 november 2019, zowel in ambtelijke werkgroepen als in bestuurlijke overleggen. Zie hiervoor onder andere document 211 t/m 212a uit het betreffende WOB-besluit.
Verder verwijs ik u naar mijn brief d.d. 7 maart 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 174), waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd dat de uitkomst van de verificatie van de PAS-melding voor Lelystad Airport negatief is. Voorts heb ik uw Kamer in deze brief geïnformeerd dat Lelystad Airport niet kan rekenen op stikstofruimte uit het bronmaatregelenpakket, maar zelf bronmaatregelen moet nemen om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te verkrijgen. Zodoende staat vast dat het veelvuldige overleg niet heeft geleid tot invloed op de beoordeling van de melding zelf.
Indien een rechtsgrond ontbreekt, luidt de vraag op welke manier IenW de bovengenoemde voorwaarde volgens u heeft kunnen stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat u in uw rol als bevoegd gezag onder druk wordt gezet door een ander ministerie? Gebeurt dat vaker?
Dat interdepartementale afstemming en communicatie plaatsvindt over onderwerpen waarbij meerdere departementen betrokken zijn, is niet ongebruikelijk. In het geval van Lelystad Airport is bovendien specifieke afstemming nodig, omdat sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen de natuurvergunning, waarvoor ik het bevoegd gezag ben, en het luchthavenbesluit, waarvoor de Minister van IenW het bevoegd gezag is. Dit komt tot uiting in de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan de natuurvergunningaanvraag en voorts onderdeel vormt van de milieueffectrapportage (m.e.r.), dat de basis vormt voor het luchthavenbesluit.
Aanvragen voor natuurvergunningen beoordeel ik op basis van het toetsingskader, zoals omschreven in het antwoord op vraag 7.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de natuurvergunning van Lelystad Airport?
Lelystad Airport werkt momenteel aan de aanvulling van de aanvraag voor een natuurvergunning en zal deze naar verwachting in het vierde kwartaal van 2023 indienen. Daarna zal ik de aanvraag verder in behandeling nemen. Behandeling van de aanvraag duurt lang door de complexiteit. Ik hecht zeer aan het nemen van een zorgvuldig besluit en daarvoor is tijd nodig.
Liggen er nu nog afspraken, op welke manier dan ook, tussen de Ministeries van LNV en IenW, de Ministers of vanuit het bewindsliedenoverleg of de ministerraad over een natuurvergunning voor Lelystad Airport, dus inclusief bredere afspraken waar de Wet natuurbescherming (Wnb) een onderdeel van vormt? Zo ja, kunt u op hoofdlijnen aangeven welke dat zijn?
Nee.
Ligt, op welke manier dan ook, de boodschap uit de mail uit vraag één, namelijk dat een natuurvergunning voor Lelystad Airport er beslist moet komen, nog op tafel?
Nee. Elke aanvraag voor een Wnb-vergunning – zo ook de aanvraag van Lelystad Airport – wordt door mij als bevoegd gezag getoetst aan de Wet natuurbescherming.
Zie ook de antwoorden op vraag 2 en vraag 5.
Deelt u het inzicht dat de huidige klimaat- en stikstofcrises dermate groot zijn dat het afgeven van een natuurvergunning aan een nieuw vliegveld, dat zal zorgen voor een toename van de uitstoot van stikstof en broeikasgassen, onverantwoord is? Bent u bereid om de vergunningsaanvraag van Lelystad Airport te weigeren?
Ik verwijs voor het toetsingskader naar het antwoord op vraag 7.
Staat u achter de huidige uitvoering van de Luchtvaartnota 2020–2050, waarbij de daarin genoemde «balans» tussen de leefomgeving en de luchtvaartsector vanuit het Ministerie van I&W wel erg vaak doorslaat ten gunste van de luchtvaartsector?2
Als bevoegd gezag ben ik verantwoordelijk voor het nemen van besluiten op aanvragen voor natuurvergunningen. Het toetsingskader hiervoor is omschreven in het antwoord op vraag 7. In de Luchtvaartnota 2020–2050 is opgenomen dat bij een voorgenomen activiteit die mogelijk leidt tot een aangepast luchthavenbesluit, een afweging van natuuraspecten plaatsvindt. Daaraan hecht ik veel belang.
Herkent u het bericht dat op het Ministerie van LNV ook werd onderzocht of bedrijven die überhaupt nooit een natuurvergunning hebben aangevraagd, maar die dat wel nodig hebben (de zogenoemde «interim-mers»), zouden kunnen worden gelegaliseerd?3
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft de interim-mers, nadat (terecht) de conclusie is getrokken dat zij niet kunnen worden gelegaliseerd, zoals de PAS-melders?
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd (Kamerstuk 35 334, nr. 160), is bepaald dat voor deze activiteiten alsnog een vergunningaanvraag gedaan moet worden om een in rechte vaststaande vergunning verleend te krijgen. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om een toestemming aan te vragen. Samen met de provincies heb ik inzichtelijk gemaakt welke opties deze initiatiefnemers daarvoor hebben. Dit overzicht is te vinden op www.bij12.nl/interimmers. Verder geldt dat als de gebiedsprocessen zijn gestart, alle activiteiten (waaronder die van interimmers en PAS-melders) deelnemen aan het gebiedsproces. Daarin zal worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Erkent u dat deze bedrijven al jaren onrechtmatig in bedrijf zijn omdat zij niet over de benodigde natuurvergunning beschikken? Welke stappen onderneemt u om een einde aan deze onrechtmatigheid te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Het bericht 'Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik betreur de eventuele onrust die naar aanleiding van berichtgeving is ontstaan. Ik heb van het Alrijne ziekenhuis begrepen dat er geen operaties worden afgezegd – ook al niet geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor mensen die nu al op een wachtlijst staan?
Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. In die gevallen kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is een ander ziekenhuis.
Deelt u de mening dat, aangezien zorgverzekeraars voldoende zorg dienen in te kopen, dat dat ook betekent dat mensen binnen een redelijke tijd geholpen moeten worden?
Zorgverzekeraars hebben wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC, dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Wat vindt u de taak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het lezen van dit bericht, gezien de wachtlijsten die er nog zijn?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
De NZa heeft eerder zorgaanbieders al opgeroepen om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop en of nodeloos ongerust te maken over hun zorgverzekering2.
Zouden zorgverzekeraars niet met elkaar en het ziekenhuis en/of omringende ziekenhuizen in gesprek moeten gaan en zorgen dat deze tijdelijke sluiting voorkomen wordt?
Er is geen sprake van sluiting van de OK. Het is aan de individuele zorgverzekeraars om met Alrijne en eventueel omliggende ziekenhuizen te zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar is om de zorgplicht van de betreffende zorgverzekeraar in te vullen. Dit soort gesprekken vinden bilateraal tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder plaats.
Kunt u deze vragen voor de tweede week van september 2023 beantwoorden?
Ja.
De veroordeling tot 3 jaar cel van oud-premier Imran Khan van Pakistan |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veroordeling tot 3 jaar cel voor oud-premier Imran Khan van Pakistan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Pakistaanse oud-premier Imran Khan de meerdere strafzaken tegen hem politiek gemotiveerd noemt met als doel dat de oud-premier niet mee kan doen aan de verkiezingen?
Deze opvatting is geuit door de heer Khan. Het kabinet heeft hier geen oordeel over.
Voegt u zich bij de constatering dat het uitermate verontrustend is dat een zware veiligheidsaanwezigheid in heel Pakistan ervoor zorgde dat de demonstraties tegen de arrestatie en gevangenschap van de oud-premier onmogelijk waren?
De demonstraties na de arrestatie van de heer Khan in mei jl. hebben geleid tot ernstige onregelmatigheden, waardoor de Pakistaanse overheid strenge veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en het mandaat van het leger en veiligheidsdiensten heeft opgerekt. Dit heeft er mede toe geleid dat er geen grootschalige protesten meer hebben plaatsgevonden. Er zijn echter wel kleinschalige demonstraties gehouden in o.a. Lahore en Karachi.
Nederland volgt de ontwikkelingen in Pakistan nauwgezet en heeft, ook in EU-verband, zorgen geuit over de arrestatie en berechting van aanhangers van de heer Khan sinds de protesten in mei.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de aanhangers van de oud-premier, die al maanden demonstreren, gedurende die maanden werden geïntimideerd, gearresteerd en aangevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat de democratie in Pakistan hierdoor dermate veel schade oploopt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het opnieuw tekenen van de kiesdistricten zal leiden tot verdere vertraging en dat dit in combinatie met de arrestatie van Khan en zijn verbanning uit de politiek de basis kan vormen voor een nieuwe politieke crisis?
Het vaststellen van de kiesdistricten zal waarschijnlijk leiden tot uitstel van de verkiezingen. Wat hiervan, en van andere ontwikkelingen in Pakistan, in de toekomst de consequenties zullen zijn, kan het kabinet niet op voorhand beoordelen.
Deelt u de mening dat de situatie in Pakistan alleen maar is verslechterd sinds mei 2023 toen de fractie van DENK al vroeg om meer inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, tegen de onrechtmatige gang van zaken jegens de oud-premier Khan?
Pakistan wordt geconfronteerd met diverse grote uitdagingen op zowel economisch, politiek, klimaat alsook op veiligheidsgebied. Dit heeft diverse binnenlandse en buitenlandse oorzaken.
Binnen de samenwerking met Pakistan zal Nederland blijven benadrukken dat vrije en eerlijke verkiezingen een essentieel onderdeel vormen bij het vinden van duurzame oplossingen voor de genoemde uitdagingen.
Bent u van mening dat het proces tegen oud-premier Imran Khan van Pakistan eerlijk is verlopen?
Nederland en de EU benadrukken in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten het belang van inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat tijdens de rechtsgang. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Bent u bereid om zich in internationaal verband uit te spreken tegen deze mogelijke onrechtmatige gang van zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om zich uit te spreken tegen het detineren van journalisten, aanhangers en leden van de partij van oud-premier Khan zonder proces, waarbij het gaat om meer dan 10.000 mensen zoals zoals Imran Riaz Khan, Shehryar Afridi, Ejaz Chaudhry, Yasmin Rashid, Khadijah Shah, en Mian Mahmood-ur-Rashid?
Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in Pakistan op de voet. Nederland zet zich wereldwijd in voor de naleving van mensenrechten en in het bijzonder de persvrijheid en de veiligheid van journalisten. Nederland gaat dan ook bilateraal en in EU verband regelmatig het gesprek aan met de Pakistaanse autoriteiten over de mensenrechtensituatie in het land, zoals recent nog tijdens de Pakistan-EU Joint Commission meeting die op 23 juni jl. plaatsvond en de daaraan voorafgaande Sub-Group meeting on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Daarbij benadrukt het kabinet, zoals hierboven genoemd, het belang van een eerlijk rechtsproces voor iedereen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw counterpart in Pakistan, al dan niet via de Pakistaanse ambassadeur, over de veroordeling van oud-premier Imran Khan van Pakistan?
Nederland spreekt regelmatig en op verschillende niveaus met de Pakistaanse autoriteiten over de situatie in Pakistan. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Het artikel 'Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden» uit De Standaard van 5 augustus jl.?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Tunesische autoriteiten in de afgelopen maanden zwarte migranten zonder eten, drinken en telefoon hebben uitgezet in de woestijn bij de grens met Libië?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten daarover.
Vindt u dat de Tunesische autoriteiten voldoen aan de afspraak uit het Memorandum of Understanding(MoU) om de waardigheid van migranten alsmede het internationaal recht te respecteren, volgend uit de zinsnede «Les deux parties conviennent également de soutenir le retour des migrants irréguliers en Tunisie vers leurs pays d'origine dans le respect du Droit international et de leur dignité»?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Zoals vermeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. zullen de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun uit het MoU nog nader worden uitgewerkt.
Strookt de uitzetting van migranten in de woestijn met het recht om niet gemarteld en onmenselijk behandeld te worden (artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, EVRM) en het recht om niet ergens heen gezonden te worden waar kans bestaat op marteling of onmenselijke behandeling (refoulement-beginsel, artikel 3 EVRM en Vluchtelingenverdrag)?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Tunesië is geen partij bij het EVRM. Van schending van het refoulementverbod, zoals onder meer vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, kan sprake zijn indien vluchtelingen naar een ander land worden (terug) gestuurd waar zij gegronde vrees voor vervolging hebben.
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Zo nee, wat vindt u van de reactie van de woordvoerder van de Europese Commissie, die slechts stelt dat zij «de situatie van migranten aan de Tunesisch-Libische grens nauwlettend blijft volgen» en dat zij er bij Tunesië op aandringt «om te voorkomen dat dergelijke gebeurtenissen zich opnieuw voordoen»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Denkt u dat de Tunesische autoriteiten naar dit soort reacties van de Europese Commissie zullen luisteren en de afspraken van het MoU zullen honoreren?
Zoals ook opgenomen in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is het MoU niet juridisch bindend. In het MoU heeft Tunesië zich politiek gecommitteerd aan het borgen van mensenrechten en handelen in lijn met internationaal recht. De Europese Commissie brengt dit in herinnering in contacten met de Tunesische autoriteiten. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt hier onder andere gelegenheid toe. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken reageerde op het artikel met een verwijzing naar respect voor mensenrechten. Welke stappen gaat u zetten in de komende maanden om te voorkomen dat Tunesische autoriteiten mensen zonder eten, drinken en telefoon in de woestijn uitzetten?
Nederland zal blijven oproepen tot, en inzetten op, het verbeteren van migratiemanagement in Tunesië op het gebied van grensbeheer, SAR, opvang, terugkeer, bescherming van migranten en de aanpak van mensensmokkel- en handel. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde, en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Ook de inzet van de EU is gericht op de bescherming van migranten in Tunesië, onder andere via IOM en UNHCR. Daarnaast biedt de versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad gelegenheid om zorgen over de mensenrechtensituatie te bespreken. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Op welke manier is er gewaarborgd bij de onderhandelingen, waar u nauw bij betrokken was, dat mensen niet als grofvuil in de woestijn zouden worden gedumpt? Als die waarborgen zijn ingebouwd in de deal, is de consequentie van de schending door Tunesië dat de migratiedeal wordt opgeschort? En als er geen waarborgen zijn afgegeven over de behandeling van migranten, op basis van welke feiten achtte het kabinet het niet nodig om die waarborgen in te bouwen?
In het MoU wordt benoemd dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht en er onder andere op gericht zijn om migratiemanagement in Tunesië te verbeteren. Zoals ook gemeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. geldt dat de afspraken binnen internationaalrechtelijke kaders vallen. Het is wat Nederland betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, zoals ook benoemd in het verslag Raad Buitenlandse Zaken.
Het bericht: ‘Sinds de ingreep kunnen haar ogen niet meer dicht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sinds de ingreep kunnen haar ogen niet meer dicht»?1
Ja.
Hoeveel cosmetische behandelingen worden er jaarlijks in Nederland uitgevoerd en hoeveel daarvan leiden tot complicaties? Waar zijn de cijfers van de meldpunten van de Nederlandse Vereniging van Cosmetische Geneeskunde en/of van het Register Cosmetische Complicaties van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie in te zien? Kunt u deze delen?
Het is mij niet bekend hoeveel cosmetische ingrepen jaarlijks in Nederland worden uitgevoerd en hoeveel daarvan tot complicaties leiden. Deze gegevens worden niet centraal geregistreerd. De cosmetische sector is een brede sector die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Voor wat betreft de geregistreerde gezondheidsberoepen, de cosmetisch arts en de plastisch chirurg, geldt het volgende.
Sinds 1 mei 2022 heeft de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) een register cosmetische complicaties geopend om een beeld te vormen van de omvang en soort klachten. Sinds de opening van het register per 1 mei 2022 zijn er 101 meldingen geregistreerd.
De Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG) heeft over de periode 2022 tot juli 2023 37 meldingen ontvangen.
Zowel de NVPC als de NVCG adviseert patiënten altijd hun klachten te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft van 2021 tot heden 165 meldingen met betrekking tot cosmetische zorg ontvangen2. De meldingen zijn heel verschillend van aard, zoals ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening, de financiële afwikkeling en meldingen die wijzen op tekortkomingen in de zorg. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, is niet te achterhalen. Overigens kan een complicatie altijd optreden bij een behandeling en hoeft dit niets te maken te hebben met de kwaliteit van de behandeling.
Tenslotte kan ik nog melden dat de Algemene Nederlandse Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging (ANBOS) zich niet herkent in de uitspraak uit het artikel dat er ook steeds meer schoonheidsspecialisten zouden zijn die botox en fillers spuiten. Cijfers vanuit de klachten- en geschillenregeling binnen ANBOS laten dat in cijfers niet zien.
Hoe vaak doet de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nader onderzoek bij meldingen van incidenten of complicaties bij cosmetische behandelingen? Welke belemmeringen ondervindt de IGJ hierbij en hoe kunt u deze wegnemen?
Van bovengenoemde 165 meldingen (2021 tot heden) zijn er 37 meldingen die worden beoordeeld door een inspecteur. De overige 128 meldingen werden door het Landelijk Meldpunt Zorg zelf afgehandeld, waarbij bijvoorbeeld een advies (zoals een klacht indienen bij de klachtencommissie van de kliniek bij ontevredenheid van de behandeling) aan de melder volstond.
Of een melding nader onderzocht wordt en op welke manier, hangt onder andere af van de ernst van de melding. Ook speelt bijvoorbeeld mee of de melder anoniem wenst te blijven. Een signaal uit een melding kan ook worden meegenomen in het toezicht op de cosmetische sector. Dat betekent dat de omvang en de plaats van de inspectie-inzet wordt bepaald op basis van de gesignaleerde risico’s, waardoor de inspectiecapaciteit zo effectief mogelijk wordt ingezet. Een voorbeeld van dit risicotoezicht was een serie inspectiebezoeken in schoonheidssalons.3 De IGJ ontvangt overigens zelden meldingen van medische calamiteiten waarbij een patiënt ernstige schade heeft opgelopen na een cosmetische behandeling.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorontwikkelen van het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg, dat in 2022 zou zijn afgerond?
In november 2019 is het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg gepubliceerd4. Het doel van het kwaliteitskader is te beschrijven wat goede en veilige cosmetische zorg is. Uit dit kwaliteitskader volgde onder andere de opdracht om bekwaamheidseisen op te stellen voor cosmetische behandelingen. De stuurgroep Cosmetische Zorg heeft voor een beperkt aantal behandelingen bekwaamheidseisen uitgewerkt5. Voor de overige behandelingen werd binnen de stuurgroep geen consensus bereikt over de bekwaamheidseisen. Op 27 januari jl. meldde de stuurgroep dat, gezien het onoverbrugbare verschil van inzicht over essentiële bekwaamheden, de Stuurgroep Cosmetisch Zorg op 29 november 2022 is ontbonden. Het Zorginstituut Nederland en de IGJ zijn in overleg over het vervolg.
Bent u van mening dat patiënten zich voldoende goed kunnen informeren over de kwaliteit en risico’s van cosmetische behandelingen? Geldt dat ook voor informatie over welk type professional bevoegd is om specifieke cosmetische behandelingen uit te voeren? Wordt de website van de rijksoverheid (jezelfmooiermaken.nl) naar verwachting bezocht en welke andere informatiebronnen worden gebruikt? Wat bent u bereid te doen om deze informatievoorziening te verbeteren?
Ik ben van mening dat patiënten zich voldoende goed kunnen informeren over een eventuele behandeling, over de deskundigheid van de behandelaar en over de risico’s die daaraan verbonden zijn. Zowel op de website van de Rijksoverheid als ook op websites van diverse beroepsverenigingen is hierover informatie beschikbaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Zoals ik in de beantwoording op uw Kamervragen van 3 juni 20216 heb aangegeven is de website in november 2021 vernieuwd. Op de website Rijksoverheid.nl/cosmetische-ingrepen kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Daarnaast vervult de site de functie van wegwijzer. Via deze site worden consumenten verwezen naar sites waar ze meer informatie kunnen vinden over hun behandelaar, de behandelplek en het product. Als het gaat om behandelaren bevat de site een link naar het BIG-register, het Register cosmetisch arts van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde7 (NVCG) en ZorgkaartNederland.nl.
Bij informatie over behandelplekken wordt uitgelegd waar de consument op moet letten. Ook kan de consument op de website meer informatie vinden over de producten die worden gebruikt bij cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld over borstimplantaten en fillers. Ook de Nederlandse Vereniging voor Esthetische Plastische Chirurgie (NVEPC) biedt consumentenvoorlichting over de verschillende cosmetische ingrepen en behandelingen, de artsen die hiertoe gekwalificeerd zijn en de eventuele complicaties van de verschillende ingrepen. Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar de website van het Zorginstituut Nederland waarop het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg vindbaar is. Hierin wordt de consument uitgelegd wanneer sprake is van een gekwalificeerde cosmetisch zorgverlener.
Verder kan de consument bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse andere communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden voor veldpartijen. Zo heeft de KNMG een register opgesteld voor profielartsen cosmetische geneeskunde KNMG en heeft de NVCG een digitaal platform COSMEDICI.nl (Cosmedici) voor de consument in het leven geroepen.
Ook de ANBOS communiceert duidelijk over voorbehouden handelingen. Deze mogen niet door een schoonheidsspecialist uitgevoerd worden. Naast de informatie op de website www.anbos.nl en via social mediakanalen lanceert ANBOS ook jaarlijks een grote consumentencampagne. Deze gaat over het belang van het bezoeken van een gediplomeerde schoonheidsspecialist. Zie hier de campagne van vorig jaar; ANBOS consumentencampagne «Kies voor gediplomeerd» – YouTube. In 2022 heeft ANBOS tot slot het initiatief genomen de grijze gebieden verder in kaart te brengen. Ik verwijs u hiervoor naar ANBOS-onderzoek brengt risicovolle schoonheidsbehandelingen in kaart | Anbos.
Het bericht dat huurlingen voor het front op de loonlijst staan van Russische bedrijven waartegen nog geen sancties zijn ingesteld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huurlingen voor het front op de loonlijst van Russische bedrijven», uit Trouw van 7 augustus 2023?
Ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat de Russische bedrijven Rusal, Novatek en PIK Group, die huurlingen rekruteren en betalen om in de illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne te vechten, daardoor het recht op export naar Europa verloren hebben?
Het is de inzet van het kabinet om de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het is niet in het belang van de Nederlandse inzet in deze onderhandelingen om publiekelijk uitspraken te doen over specifieke personen en entiteiten.
De EU kent een sanctielijst waaraan personen en entiteiten kunnen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de Russische schending van de territoriale integriteit van Oekraïne. Om een bedrijf toe te voegen aan deze lijst is een unaniem Raadsbesluit nodig alsmede een uitgebreid bewijspakket waarin op basis van openbaar beschikbare informatie wordt aangetoond dat dit bedrijf voldoet aan de hiervoor opgestelde criteria. Het toevoegen van nieuwe personen en entiteiten aan deze sanctielijst is onderwerp van voortdurende onderhandelingen die in EU-verband gevoerd worden.
Bent u bereid om in Europese Unie (EU)-verband te pleiten voor het invoeren van specifieke sancties tegen deze bedrijven in het algemeen en/of vooral tegen de leiding en eigenaren van deze bedrijven in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in sectoren die nu nog uitgezonderd zijn van EU-sancties er een toename valt waar te nemen van het inzetten van aan export verdiende middelen voor al dan niet directe steun aan Putin’s brute oorlog?
Het uitbreiden van de maatregelen tegen de Russische agressie in Oekraïne is onderwerp van voortdurende onderhandelingen binnen de EU. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel en Nederland draagt actief bij aan de vormgeving van additionele maatregelen waarmee de Russische inkomsten en daarmee de mogelijkheden tot oorlogvoering geraakt kunnen worden. Daarbij worden ook de specifiek genoemde sectoren en overige sectoren die vooralsnog zijn uitgezonderd van EU sancties in overweging genomen. EU eenheid en energieleveringszekerheid zijn daarbij noodzakelijke randvoorwaarden. Tevens is effectiviteit en de aanpak van omzeiling van belang. Het kabinet kan verder geen uitlatingen doen over specifieke nieuwe sancties.
Wat is de actuele stand in de Europese discussies over een nieuw sanctiepakket?
Zie antwoord vraag 4.
Groeit er in Europa meer bereidheid om sancties toe te passen op andere terreinen zoals de nucleaire sector of de diamanthandel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met het verder aanpakken van de Wagnergroep en hun verdienmodel; nopen de ontwikkelingen in Niger niet tot extra spoed als het gaat om een hardere aanpak van deze inmiddels direct onder leiding van Moskou staande «huurlingen»-groep?
De Europese Unie heeft reeds in december 2021 sancties opgelegd aan de Wagnergroep en verschillende hieraan verbonden personen en entiteiten in verband met mensenrechtenschendingen, destabiliserende activiteiten in Libië, Syrië en de Sahel regio en het bedreigen van de territoriale integriteit van Oekraïne (Raadsverordening 2021/2192–2199). In februari 2023 is dit uitgebreid met nog eens elf personen en zeven entiteiten die verband houden met de Wagnergroep. Het uitbreiden van het huidige sanctieregime is onderwerp van voortdurende EU-onderhandelingen.
Afgezien van sancties hanteert Nederland ten aanzien van de Sahel een brede inzet gericht op het wegnemen van grondoorzaken van conflict, instabiliteit en armoede, het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking in fragiele regio’s en het verbeteren van de relatie tussen burgers en staat. Dit kost echter tijd. Met deze aanpak proberen we samen met gelijkgezinde partners onder andere de invloed van actoren zoals Wagner tegen te gaan.
Kunnen zij nu ook snel op de lijst van terroristische organisaties worden geplaatst, of is die route nu niet meer mogelijk omdat zij rechtstreeks onder het commando van het Russische Ministerie van Defensie (lijken te) zijn geplaatst?
De Wagner-groep staat reeds op twee EU-sanctielijsten: het mensenrechtensanctieregime en het sanctieregime ten aanzien van de territoriale integriteit van Oekraïne. Ook zijn aan de Wagner-groep gelieerde personen en entiteiten onder diverse thematische en geografische sanctieregimes gelist, in lijn met de inzet van het kabinet. De toevoeging van de Wagnergroep aan de Europese terrorismelijst zou net als bij de twee reeds bestaande listings de bevriezing van haar financiële tegoeden en bezittingen binnen de Europese Unie behelzen en daarmee geen additioneel effect hebben. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het opvoeren van de druk op Rusland en Wagner.
De Europese Unie kent een terrorismelijst waaraan op basis van een besluit van de Europese Raad personen, groepen of organisaties kunnen worden toegevoegd wanneer die voldoen aan bepaalde criteria. Een persoon of entiteit kan worden toegevoegd wanneer deze door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is aangemerkt als verband houdend met terrorisme, en wanneer deze sancties tegen de betrokken persoon of entiteit heeft opgelegd. Hier is op dit moment geen sprake van. Een tweede grond om een persoon of entiteit op de Europese terrorismelijst te plaatsen is een veroordeling of onderzoek ingesteld door een bevoegde autoriteit in verband met het plegen van, het pogen tot het plegen van of het faciliteren van een terroristische daad. Ook deze grond is op dit moment niet aanwezig.
De uitspraak van de Raad van State dat ecologisch onderzoek nodig bij het isoleren van spouwmuren |
|
Henri Bontenbal (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State1 van 2 augustus jl. waarin wordt gesteld dat als een eigenaar van een bestaande woning de spouwmuren wil isoleren, hij eerst voldoende ecologisch onderzoek moet laten doen om vast te stellen of er vleermuizen in deze muren kunnen zitten?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze uitspraak voor o.a. de snelheid en de kosten (voor de overheid en voor particulieren) van de verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugbrengen van de energiearmoede in Nederland?
De meeste particuliere woningeigenaren zijn niet op de hoogte van de plichten uit de Wnb, al is dit door de toegenomen berichtgeving in diversie media sinds de RvS uitspraak gedeeltelijk wel veranderd. Het is voorstelbaar dat sommige woningbezitters het isoleren hierdoor uitstellen, of dat zij eerst voor andere vormen van isolatie kiezen, waar geen plichten uit de wet natuurbescherming voor gelden, of voor andere manieren om hun huis te verduurzamen. In de Kamerbrief: «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief), heb ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof het handelingsperspectief voor de huiseigenaar, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn, verhelderd.
Voor (sociale) huurwoningen geldt dat de meeste woningcorporaties en grotere verhuurders nu al handelen conform de Wnb. We zien dat het merendeel van de (sociale) verhuurders het doen van ecologisch onderzoek en het aanvragen van ontheffingen in hun werkproces heeft opgenomen.
Om de particuliere woning- en gebouweigenaren te ontzorgen zet ik in op een landelijke uitrol van het gebiedsgerichte Soortenmanagement plan (SMP). Dit betreft de oplossing voor de middellange termijn. Met deze SMP’s kunnen gemeenten op gebiedsniveau (bijvoorbeeld per gemeente of in sommige gevallen een regio die meerdere gemeenten dekt) onderzoek doen en maatregelen nemen, waardoor er geen individuele aanpak per woning benodigd is. Het gebiedsgerichte SMP licht ik verder toe onder vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze uitspraak betekent dat energiearmoede langer zal blijven bestaan en dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving vertraging oploopt en veel meer gaat kosten?
De meeste mensen in energiearmoede wonen in huurwoningen: 75% in corporatiewoningen en 12% in particuliere huurwoningen. Zoals hierboven reeds toegelicht, zien we dat de meeste woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders goed op de hoogte zijn van de zorgplicht uit de Wnb en handelen hiernaar.
Voor de kleinere particuliere verhuurders en voor woningeigenaren is het doen van ecologisch onderzoek daarentegen tijdrovend, ingewikkeld en buitenproportioneel kostbaar. Precies om deze reden werk ik samen met onder andere het Ministerie van LNV, de provincies en gemeenten aan de uitrol van een middellange termijn oplossing: de soortenmanagementplannen (SMP’s). Met een SMP kan een gemeente op gebiedsniveau ecologisch onderzoek doen en waar nodig maatregelen nemen. Gemeenten kunnen op basis van een SMP een gebiedsgerichte ontheffing van het bevoegd gezag (de provincie) krijgen tot 10 jaar.
Voor 2023 heb ik uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) € 44 mln. beschikbaar gesteld voor een landelijke uitrol van het SMP. De middelen worden middels een specifieke uitkering (SPUK) toebedeeld aan gemeenten en provincies. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming wordt de regeling uiterlijk dit jaar opengesteld.
Gemeenten krijgen met de middelen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren van een SMP. Provincies krijgen ook een bijdrage voor het ondersteunen van de uitrol van SMP’s bij gemeenten.
In de SPUK is het uitgangspunt dat provincies als bevoegd gezag een rol hebben om te prioriteren welke gemeenten alvast aan de slag zijn of kunnen met hun SMP-aanpak. In gezamenlijk overleg met gemeenten kan een gezamenlijke aanpak (meerdere gemeenten samen bijvoorbeeld) worden bekostigd. Hierin kan voorrang geboden worden aan gemeenten en wijken met de slechtste energielabels.
Het streven is om in 2024 een tweede tranche open te stellen. Hierover moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden, naar verwachting in het voorjaar van 2024. In de tussentijd kunnen gemeenten ook van andere potjes gebruik maken om de kosten te dekken, zoals de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE), en de middelen uit de lokale aanpak van het NIP.
Daarnaast bied ik in de eerdergenoemde Kamerbrief handelingsperspectief voor zowel huiseigenaren als isolatiebedrijven waar zij in afwachting van de soortenmanagementplannen al mee verder kunnen.
Voor het ondersteunend beleid dat nodig is om er voor te zorgen dat de soortenmanagementplannen goed en snel van de grond komen, heb ik recent de «Taskforce natuurinclusief isoleren» opgezet waar o.a. IPO, VNG, Aedes, BZK, LNV, natuurorganisaties, ecologen en andere belanghebbende partijen onderdeel van zijn. In de taskforce wordt aan de hand van een actieplan gewerkt aan meerdere actiepunten zoals de beschikbaarheid van voldoende ecologen, standaardisatie in de werkwijze met isolatiebedrijven, en een landelijk informatiepunt.
Samen met de Minister voor Natuur en Stikstof werk ik ten slotte aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen met betrekking tot de onderzoekstechnieken voor het opsporen van vleermuizen. Deze ontwikkelingen dragen onder andere bij aan het efficiënter tot stand laten komen van een SMP.
Welke aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving zijn er mogelijk om ervoor te zorgen dat een individueel ecologisch onderzoek voor de aanwezigheid vleermuizen per woning niet nodig is?
Zie de Kamerbrief.
Welke rol zou het faciliteren van ecologisch onderzoek door provincies en gemeenten kunnen spelen in het voorkomen dat individueel ecologisch onderzoek per woning nodig is?
Een gemeentelijk soortenmanagementplan kan individueel ecologisch onderzoek door woning- en gebouweigenaren vervangen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 2 en 3.
Gaat u in gesprek met provincies, gemeenten en bijvoorbeeld woningcoöperaties over mogelijke maatregelen? Zo ja, op welke wijze zult u de Kamer hierover terugkoppelen?
In de taskforce natuurinclusief isoleren ben ik doorlopend in gesprek met belanghebbende partijen, waaronder provincies en gemeenten, om samen de nodige maatregelen vast te stellen en uit te voeren.
In de eerdergenoemde Kamerbrief geef ik aan welk handelingsperspectief er is op de korte termijn voor huiseigenaren en isolatiebedrijven, totdat de SMP’s zijn ingevoerd. Er worden afspraken hierover verkend met het Ministerie van LNV, de isolatiebranche, IPO en VNG. Corporaties werken momenteel al volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een particulier indien deze toch ecologisch onderzoek moet laten uitvoeren, voordat een bestaande woning kan worden geïsoleerd? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd (inclusief eventuele wachttijd)?
In de Kamerbrief licht ik toe aan welke tussentijdse methodiek wordt gedacht als handelingsperspectief voor huiseigenaren en bedrijven.»
Welke mogelijkheden bestaan er ter ondersteuning van particulieren waarvoor een ecologisch onderzoek te duur is of die vertraging oplopen bij het isoleren van hun huis door een verplicht ecologisch onderzoek? Welke mogelijkheden ziet u om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen ter ondersteuning van particulieren?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Een stikstofpiekbelaster; een slingerende weg door de Veluwe |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dit is een piekbelaster: niet een boerenbedrijf, maar een slingerende weg door de Veluwe»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de stikstofuitstoot van het verkeer op bovengenoemde weg, de enige weg door het grootste Nederlandse stiltegebied op het vasteland, meer dan genoeg is om onder de definitie van een piekbelaster te vallen en daarmee in aanmerking te komen voor de riante uitkoopregeling (de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus)? Zo ja, wat vindt u ervan dat een weggetje door een natuurgebied dat al onder grote stikstofdruk staat zoveel stikstofneerslag veroorzaakt)?
Wanneer de depositiebijdrage van de emissie van het wegverkeer op de gehele Gortelseweg tussen Vierhouten en Gortel wordt berekend, is de totale depositievracht inderdaad meer dan de drempelwaarde die geldt voor de aanpak piekbelasting.
Deze drempelwaarde is door het RIVM afgeleid van de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland. Het RIVM is gevraagd de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland van hoog naar laag te sorteren. De depositie van het 3001ste bedrijf bepaalde de drempelwaarde van 2500 mol stikstofdepositie per jaar. Elk bedrijf dat voor een hogere depositievracht zorgt, wordt als piekbelaster aangemerkt. Wegverkeer is niet betrokken in het onderzoek van RIVM en de aanpak piekbelasting richt zich ook niet op wegverkeer.
Dat neemt niet weg dat wordt gewerkt aan de reductie van stikstofemissies door wegverkeer. De stikstofemissies van wegverkeer zijn de afgelopen decennia sterk gedaald, ondanks de groei in het goederen- en personenvervoer. Met een breed pakket aan (inter)nationale en lokale maatregelen zet het kabinet in op de verduurzaming van wegverkeer en een verdere daling van de stikstofemissies. Drijvende kracht achter deze verduurzaming is de voortdurende aanscherping van de Europese emissienormen NOX voor nieuwe voertuigen. Ook Europese CO2-normen voor wegvoertuigen dragen bij aan de verdere daling.
Het is aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te betrekken bij het opstellen van de provinciale gebiedsprogramma’s. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Maatregelen voor verkeer komen niet in aanmerking voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). Deze subsidieregeling staat alleen open voor veehouders die vrijwillig willen stoppen met hun bedrijf of een locatie van hun bedrijf.
Klopt het dat deze bewuste weg in zijn geheel een Natura2000 gebied, met drie bijzondere habitattypes die hier geclusterd voorkomen, te weten beuken-eikenbossen met hulst (H9120), oude eikenbossen (H9190) en droge heiden (H4030), welke uitzonderlijk stikstofgevoelig zijn, doorkruist? Zo ja, is het u ook bekend dat het verkeer dat gebruik maakt van deze weg in hoge mate te karakteriseren is als sluipverkeer (zonder relatie met het gebied en waarvoor er een veiliger en duurzamer alternatief is), overig toeristisch verkeer en in zeer beperkte mate lokaal verkeer tussen twee kleine kernen? Zo ja, wat vindt u daarvan gezien de gevoeligheid van de gebieden?
Het klopt dat de weg in het Natura 2000-gebied Veluwe ligt. De weg loopt door en/of langs een deel van het gebied met habitattypen droge heiden (H4030), beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en oude eikenbossen (H9190). Deze habitattypen hebben een kritische depositiewaarde van respectievelijk 1.071, 1.429 en 1.071 mol/ha/jaar en zijn dus stikstofgevoelig.2
Wat betreft het gebruik van de weg en de stikstofdepositie als gevolg daarvan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat bovengenoemde weg volgens de CROW-richtlijnen voor wat betreft de fysieke eigenschappen, zoals onder andere beperkte breedte, afwezige obstakelvrije ruimte, niet voldoet aan het meest eenvoudige wegtype (erftoegangsweg type 2), aldus geen deel uitmaakt van het Regionaal Hoofdwegen volgens het Functioneel Kader Wegennet en dat het daarom mogelijk geen noemenswaardige verkeersfunctie meer zou moeten hebben? Zo ja, wat vindt u daarvan, met name in het licht van de hoge stikstofuitstoot van deze weg? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet aan het Rijk om te beoordelen in hoeverre een weg die in beheer is bij een medeoverheid wel of niet voldoet aan de richtlijnen. Voor het ontwerp, de inrichting en het toekennen van functies aan wegen is de lokale wegbeheerder verantwoordelijk. Om wegbeheerders hierbij te ondersteunen, heeft het CROW landelijke richtlijnen opgesteld. De CROW-richtlijnen hebben geen wettelijke status. Er bestaat jurisprudentie waarbij in de uitspraak wordt verwezen naar CROW-publicaties. Kern van deze uitspraken is dat wegbeheerders op basis van een goede motivering en na afweging van belangen mogen afwijken van de richtlijnen.
Bent u bekend met het Provinciale Programma Landelijk Gebied dat de Provincie Gelderland u onlangs heeft doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het u bekend dat in dit beleidsstuk geen aandacht is voor niet-noodzakelijke mobiliteit dwars door natuurkernen als lokale significante bron van stikstofdepositie/piekbelaster? Zo ja, wat vindt u daarvan en bent u van plan provincies, indien van toepassing, aan te spreken op deze mogelijke lacune en aan te moedigen dit aspect in kaart te brengen en aan te pakken?
Ja, ik ben bekend met het Gebiedsplan stikstofreductie en natuurherstel van de provincie Gelderland. Het kabinet én de provincie Gelderland hechten een enorm belang aan een evenwichtige bijdrage van alle sectoren aan de oplossing van het stikstofvraagstuk. Het NPLG, en daarmee ook de gebiedsprogramma’s, richt zich op het landelijk gebied en primair op de landbouw als belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. In de gebiedsprogramma’s kunnen andere – lokaal relevante – emissiebronnen worden meegenomen als daarmee de depositie op effectieve wijze gereduceerd kan worden.
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het dan ook aan de provincie om de depositiebijdrage van mogelijke relevante bronnen, zoals het wegverkeer op de Gortelseweg, in beeld te brengen en te overwegen dit te betrekken bij het opstellen van het provinciale gebiedsprogramma of een ander programma of plan waar dit passend is. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet.
Klopt het dat u op basis van Artikel 2.10 lid 1 van de Wet natuurbescherming een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, als terreinbeheerder van het Kroondomein Het Loo, inzake het instandhouden van Natura2000 doelen? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze verantwoordelijkheid en bent u bereid om in het kader van Natura2000 doelen kritisch te kijken naar de stikstofdepositie afkomstig van gemotoriseerd verkeer in dit gebied? Zo nee, waarom niet?3, 4
Hoewel ik geen terreinbeheerder ben, heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid als bevoegd gezag aangaande Kroondomein Het Loo, o.a. inzake het instandhouden van Natura2000 doelen aldaar. Ik geef invulling aan deze verantwoordelijkheid door, samen met de Minister van Defensie en gedeputeerde staten van Gelderland, het Natura 2000-beheerplan Veluwe vast te stellen. Ik ben hierbij betrokken vanwege de ligging van Kroondomein Het Loo binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe. Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft de noodzakelijke maatregelen die genomen moeten worden om de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe te realiseren. Belangrijke herstelmaatregelen die voortkomen uit dit beheerplan zijn het opstellen en uitvoeren van vijf herstelprogramma’s voor de Veluwse natuur, te weten: 1) Recreatiezonering, 2) Beken, 3) Bossen, 4) Heiden en stuifzanden en 5) Vennen en venen. Provincie Gelderland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze herstelmaatregelen uit het Natura 2000-beheerplan Veluwe.
Voor wat betreft de manieren waarop er wordt gewerkt aan stikstofreductie op het gebied van mobiliteit verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u, als eindverantwoordelijke voor natuurbescherming en stikstofreductie, bereid om in gesprek te gaan met de betreffende beheerders, buurgemeentes, Staatsbosbeheer, het Kroondomein Het Loo en andere belanghebbenden, zoals betrokken natuurorganisaties om een plan te maken hoe de stikstofdepositie afkomstig van verkeer op deze weg significant kan worden gereduceerd? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot in dit deel van de Veluwe drastisch en met zekerheid naar beneden gaat?
Het is aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te overwegen dit te betrekken bij het opstellen van het provinciale gebiedsprogramma of een ander programma of plan waar dit passend is. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Het is aan de provincie om te bepalen welke partijen betrokken moeten worden bij het eventueel op te stellen plan ten aanzien van deze weg (en/of andere wegen).
Samen met de provincie Gelderland maakt het kabinet zich hard voor een goede en gedegen aanpak voor de Veluwe om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Het kabinet én de provincie Gelderland vinden dat alle sectoren een evenredige en evenwichtige bijdrage moeten leveren aan de oplossing van het stikstofvraagstuk. Het Rijk werkt aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied om via Rijksmaatregelen te komen tot stikstofdepositiereductie. Daarnaast werkt de provincie Gelderland aan haar programma Vitaal Landelijk Gebied Gelderland waarin de provincie onder andere maatregelen treft op het gebied van stikstof en natuur. En samen werken we aan de aanpak piekbelasting waaraan veel veehouderijen op en rond de Veluwe kunnen deelnemen. Met deze gecombineerde aanpak van Rijk én provincie wordt er maximaal ingezet op het verlagen van de stikstofuitstoot.
Bent u bekend met de opties om de stikstofuitstoot van de weg te beperken door middel van een nachtafsluiting of het alleen openstellen van de weg voor lokaal bestemmingsverkeer? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opties enen bent u bereid in gesprek te gaan met de wegbeheerder(s) over een dergelijke oplossing? Zo nee, waarom niet en heeft u mogelijke andere alternatieve voor ogen om stikstof te reduceren?
Ik ben bekend met deze opties. Deze en andere opties voor lokale verkeersmaatregelen zijn genoemd in het aangehaalde bericht in het NRC. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, is het aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te betrekken bij het opstellen van de provinciale gebiedsprogramma’s. Als lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Daarbij kunnen deze opties worden betrokken.
Generieke bronmaatregelen die de stikstofemissies van wegverkeer verminderen dragen ook bij aan vermindering van de stikstofemissies door het wegverkeer op de Gortelseweg, zie het antwoord op vraag 2.
Is er een overzicht van welke wegen, gelegen nabij en in Natura 2000-gebieden, voldoen aan de definitie van piekbelaster op de omliggende natuur? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze uitstoot te verlagen of benadert u de provincies en/of gemeenten om hier zorg voor te dragen?
De drempelwaarde voor de aanpak piekbelasting is door het RIVM afgeleid van de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland (zie ook het antwoord op vraag 2). Deze drempelwaarde is niet van toepassing op wegverkeer.
Voor wegverkeer is het niet opportuun om te komen tot een vergelijkbare drempelwaarde – uitgedrukt in depositievracht – om te bepalen of een weg kan worden beschouwd als een piekbelaster. De lengte van de weg die meegenomen wordt in de berekening is bijvoorbeeld erg bepalend voor de totale depositievracht als gevolg van verkeer op een weg, omdat de depositiebijdrage op alle natuur binnen 25km van de weg bij elkaar wordt opgeteld. Om deze reden bestaat het gevraagde overzicht niet en zal ik deze ook niet opstellen.
De maatregelen die worden getroffen om de stikstofuitstoot van wegverkeer te verminderen zijn uitgewerkt in het antwoord op vraag 2.
Indien een overzicht van zulke wegen niet bestaat, bent u bereid om dit te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 9.
Het toenemend aantal explosies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over gewelddadige explosies, die schering en inslag dreigen te worden en de veiligheid van onze burgerij op het spel zetten?1, 2, 3, 4
Ja.
Kunt u duiden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord.
De politie en het Openbaar Ministerie kunnen op dit moment geen eenduidig beeld geven of de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Enerzijds heeft dit te maken met het feit dat de explosies bij hen nog volop in onderzoek zijn. Anderzijds omdat de (bekende) dadergroep en aanleidingen voor de explosies heel divers van aard zijn en per politie-eenheid kunnen verschillen. Er kan dus (nog) niet vastgesteld worden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Ik wacht daarom de resultaten van de onderzoeken af.
Welke maatregelen neemt u als de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord hoe u gemeenten (financieel) in de oorlog tegen drugs gaat steunen om deze nieuwe vorm van zware criminaliteit het hoofd te bieden, met daarbij uw steun aan gemeenten voor extra politie-inzet, mobiele toezichtsposten, extra cameratoezicht en pleinstewards in bepaalde wijken.
Het is op dit moment niet gezegd dat de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Mocht blijken dat inderdaad de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes, dan zal ik samen met betrokken partners, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De brede aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zet ik met kracht voort. De ontwikkelingen rondom de explosies houd ik goed in de gaten, waar nodig wordt de brede aanpak aangescherpt.
Sinds mijn aantreden heb ik mij continu hard gemaakt voor een stevige aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met regionale behoeften en omstandigheden. In mijn Halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit5 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd. Mijn aanpak richt zich op de strategische prioriteiten voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen. Ik wil de georganiseerde drugscriminaliteit vanuit verschillende kanten insluiten en oprollen. Daarom investeer ik fors in onder meer het vergroten van de veiligheid in de havens, de preventieve aanpak van criminaliteit en de regionale aanpak. Ik doe dit samen met alle betrokken partners. Hieronder ga ik in op een aantal projecten en maatregelen die ertoe moeten bijdragen dat drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, verminderd wordt.
Drugs en het geld dat daarmee wordt verdiend, is de grootste drijfveer voor criminelen. Om de toevoer van drugs in ons land een halt toe te roepen investeer ik structureel 16,5 miljoen euro in de Rotterdamse haven. Ik investeer in capaciteit en barrièrevorming in de haven, versterking van de weerbaarheid van personen en processen, het intensiveren van toezicht en handhaving en van (innovatieve) opsporing, versterking van de (onderlinge) informatiepositie en internationale samenwerking.
Naast het voorkomen van drugstoevoer, zet ik in op het voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit in worden getrokken. Ik investeer daarom fors in preventie met gezag. Naast het investeren in perspectief versterken we ook de gebiedsgerichte inzet van de gezagspartners zoals de politie, (jeugd)reclassering, Openbaar Ministerie, Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor de Kinderbescherming. De preventieve gebiedsaanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen. Hiermee voorkomen we dat jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit of daar verder in doorgroeien.
Uit de Monitor bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit blijkt verder dat vrijwel alle gesprekspartners in zijn algemeenheid aangeven dat het bestuurlijk instrumentarium op dit moment geen verdere uitbreiding behoeft.6 Specifiek over de problematiek van explosies in wijken bespreek ik met gemeenten, OM en politie of naast de wijziging van artikel 174a Gemeentewet, het creëren van een meer specifieke wettelijke grondslag voor het sluiten van woningen na een aanslag, aanvullende ondersteuning nodig is.
Daarnaast zijn de Regionale Informatie- en Expertisecentra versterkt, die de partners ondersteunen bij de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, bijv. met integrale handhavingsadviezen en (fenomeen)analyses. De regionale versterkingsprogramma’s stellen de samenwerkende partners – waaronder gemeenten – in staat om de specifieke problematiek in de regio aan te pakken, bijvoorbeeld door de inrichting van regionale bestuurlijke ondersteuningsteams.
Met deze aanpak beoog ik de drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, te verminderen. Een succesvolle aanpak kan er echter wel toe leiden dat criminelen die zich in het nauw gedreven voelen, om zich heen slaan. Een stijging van geweld kán dus ook een teken zijn dat de aanpak zijn vruchten afwerpt.
Met welk aanvalsplan gaat u het toenemend aantal gewelddadige explosies te lijf en welke (financiële) middelen heeft u hierbij tot uw beschikking? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut» uit de Volkskrant van 31 juli jl.?1
Ja.
In hoeverre was uw departement bekend met de publicatie in het New England Journal of Medicine in 2020 van de (Nederlandse) onderzoeksresultaten naar het gebruik van het aloude middel colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte? Voorzag uw departement dat er een registratie-aanvraag zou komen voor het gebruik van colchicine met een andere indicatie dan jicht? Zo nee, waarom wordt er niet op zulke ontwikkelingen geanticipeerd?
Ik ben bekend met de genoemde onderzoeksresultaten van colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte. Het LoDoCo II onderzoek is deels gefinancierd door ZonMw binnen het subsidieprogramma Goed Gebruik Geneesmiddelen. Deze financiering bedroeg € 1,15 miljoen, ongeveer 30% van de totale studiekosten. De overige kosten bedroegen een cofinanciering van andere (private) externe partijen. Er zijn op dit moment één of meer aanvragen bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in behandeling voor een handelsvergunning met als werkzaam bestanddeel colchicine. De aangevraagde indicatie kan ik niet delen gezien dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is. In het artikel van de Volkskrant geven de firma’s Teva en Tiofarma aan dat zij een registratiedossier laten maken voor de nieuwe indicatie van colchicine. Ik blijf dit met interesse volgen.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde reactie van uw departement en de zorgverzekeraars op de vraag om tijdelijke exclusiviteit ter bescherming tegen kapende farmaceutische bedrijven? Kunt u deze reactie delen? Heeft uw departement serieus overwogen om wel een positieve reactie te geven op de vraag om tijdelijke exclusiviteit? Op welke gronden is dat destijds verworpen?
Colchicine 0,5 mg is als generiek geneesmiddel geregistreerd en er rust geen regulatoire bescherming meer op colchicine. Extra tijdelijke regulatoire exclusiviteit binnen het huidige systeem kan hierom niet worden toegekend.
Regulatoire exclusiviteit voor innovatieve geneesmiddelen bestaat uit data-exclusiviteit en marktbescherming. In Nederland kan regulatoire exclusiviteit worden verkregen na registratie en goedkeuring van een geneesmiddel voor een specifieke indicatie bij het CBG of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Data-exclusiviteit gaat in bij markttoelating van een innovatief geneesmiddel.
Voor een duur van acht jaar mogen concurrenten geen gebruik maken van de (non-)klinische data van de oorspronkelijke medicijnfabrikant om een generieke versie van een geneesmiddel te registreren, en gedurende een verdere twee jaar mogen deze generieke geneesmiddelen niet op de markt worden gebracht (marktbescherming). Wanneer binnen de acht jaar geldende exclusiviteitsperiode van de originele indicatie, een nieuwe indicatie wordt toegevoegd met een significante meerwaarde ten opzichte van huidige therapieën, kan er binnen het huidige systeem één jaar extra marktbescherming worden toegekend.
Op dit moment loopt de herziening van de Europese basiswetgeving. In de herziening wordt voorgesteld om 4 jaar data-exclusiviteit toe te kennen aan repurposed geneesmiddelen. Ik steun dit voorstel. Daarnaast beschrijft het voorstel een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor een onvervulde medische behoefte voor te leggen aan het EMA. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. Dit voorstel legt een sterk fundament voor snelle toepassing en brede toegang voor patiënten. Echter, het is nog onbekend hoe snel de onderhandelingen over het wetsvoorstel zullen verlopen, en het is daarom onbekend wanneer deze voorstellen daadwerkelijk worden geïmplementeerd.
Ik zet mij hierom ook nationaal in om op andere manieren drug repurposing te stimuleren. Via het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen vanuit ZonMw stimuleer ik drug repurposing door middel van subsidies. Uit een eerdere ronde tafel met veldpartijen is mij gebleken dat het inbouwen van een dergelijke prikkel in het systeem niet voldoende is om drug repurposingte stimuleren. Zoals in het verslag van het schriftelijk overleg over afstel GVS-modernisering2 gedeeld, ben ik hierom reeds bezig om een juridische analyse uit te voeren naar de haalbaarheid van ketenafspraken om de afzet – en hiermee omzet – te garanderen voor repurposed middelen. Hieruit komt naar voren dat het stimuleren van ketenafspraken waarbij afnamegaranties met voorschrijfverplichtingen van geneesmiddelen de minst waarschijnlijke route is om verder uit te werken. Deze optie is namelijk snel in strijd met het verbod op gunstbetoon uit de Geneesmiddelenwet en met de voorschrijfbevoegdheden van artsen en andere voorschrijvers. Ketenafspraken waarbij afname wordt gegarandeerd zonder voorschrijfverplichtingen lijken meer haalbaar. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan ketenafspraken tussen zorgverzekeraars om een specifiek middel in te kopen of een ketenafspraak tussen aantal ziekenhuizen of apothekers zonder significant marktaandeel. Ook ben ik nagegaan of het mogelijk is om een registratiebonus in te richten om het registreren van dit type middelen te belonen. Uit de juridische analyse komt naar voren dat registratiebonus op het eerste gezicht mogelijk lijkt, in de vorm van een compensatie in registratiekosten voor het aanvragen van een handelsvergunning en/of een gedeeltelijke compensatie van klinisch onderzoek ten behoeve van een registratiedossier. Voor een definitief (juridisch) oordeel moeten de precieze invulling nader worden uitgewerkt. Daarnaast werkt het expertisecentrum FAST (Future Affordable & Sustainable Therapy development) aan een advies met oplossingsrichtingen voor het stimuleren van drug repurposing. Ik zal deze resultaten meenemen in mijn verdere beleidsvorming op drug repurposing voor zover mijn demissionaire status toelaat. Ik probeer hierin de balans te vinden tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het gedrag van deze Amerikaanse farmaceut om met kleine veranderingen aan een bestaand medicijn te komen tot exorbitante prijsverhogingen (woekerprijzen), schunnig is en moet worden tegengegaan? Welke regels zijn nodig of moeten aangescherpt worden om dergelijk woekergedrag voortaan te voorkomen?
De voorliggende situatie speelt vooralsnog bij het registreren van colchicine voor hart- en vaatziektes in de Verenigde Staten. Het artikel stelt dat deze registratie is gebaseerd op onderzoeksresultaten van derden waaraan de registratiehouder geen financiële bijdrage heeft geleverd. Het bedrijf heeft nog geen prijs bekend gemaakt voor het door de FDA-goedgekeurde colchicine. In algemene zin vind ik dat bedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen om met maatschappelijk verantwoorde prijzen te komen voor hun geneesmiddelen. Dat in deze casus een Amerikaanse farmaceut een enorm financieel voordeel pakt op basis van onderzoek dat deels door de Nederlandse overheid is gefinancierd, zónder hier zelf aan te hebben bijgedragen, vind ik schrijnend. Ik ga hierom in gesprek met de betrokken partijen uit dit onderzoek zodat ik de lessons learnedmee kan nemen.
In het verleden is het voorgekomen dat voor repurposed geneesmiddelen exorbitante prijzen gevraagd worden. Ik zet mij in om dit op Europees niveau aan te pakken. Zoals in het BNC-fiche Herziening EU farmaceutische wetgeving gedeeld3, steun ik hierom ook de betere koppeling van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen. Zo wordt op meer kosteneffectieve wijze een well-established therapeutische toepassing voor zeldzame aandoeningen, waarvoor geen uitgebreide klinische studies zijn gedaan, breder beschikbaar gemaakt, omdat er niet langer 10, maar 5 jaar marktexclusiviteit tegenover staat.
Op welke manier werken kennisinstellingen en fabrikanten samen om de ontwikkeling van bestaande medicijnen voor andere aandoeningen of indicaties te onderzoeken en beschikbaar te maken tegen aanvaardbare prijzen? Hoe groot is het risico dat lopende ontwikkelingen opnieuw gekaapt worden door farmaceutische bedrijven? Wat wordt er nu gedaan om deze risico’s te minimaliseren?
Via het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen wordt ingezet om drug repurposing te stimuleren met behulp van subsidies. Onlangs is subsidieronde 6 ingegaan; hierin wordt een totaal aan € 2,5 miljoen euro aan subsidies verstrekt aan drug repurposing. Dit subsidieprogramma stimuleert hierbij ook privaat-publieke samenwerking, zoals samenwerking tussen kennisinstellingen en fabrikanten.
Het risico dat een fabrikant ervandoor gaat met onderzoeksresultaten van derden, kan worden verkleind door de nieuwe indicatie te registreren. Ik ben mij ervan bewust dat het registreren van geneesmiddelen een complex proces is en dat niet alle partijen de kennis in huis hebben om dit proces in te gaan. Om partijen hierbij te helpen zijn er verschillende initiatieven opgezet. Zo steun ik het Nationaal Farmaceutisch Kenniscentrum (NFKC) financieel om de kennis om dossiers te maken te verbeteren in Nederland. Daarnaast kan er advies op maat bij het CBG worden gevraagd, bedoeld voor academische groepen, startups en kleine ondernemingen. Het CBG adviseert bij de opzet van het geneesmiddelenonderzoek ten behoeve van registratie. Verder kunnen partijen terecht bij het wegwijsloket van het expertisecentrum FAST voor hulp op het gebied van drug repurposing. Ook wordt in de herziening van de Europese basiswetgeving een voorstel gedaan waardoor het risico op het door u genoemde kapen door fabrikanten verder kan worden verminderd bij drug repurposing voor onvervulde medische behoeften. Zoals in antwoord 3 geschetst, wordt er in de herziening een voorstel gedaan voor een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor onvervulde medische behoeften voor te leggen aan het EMA door een non-profit organisatie. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. De rol voor onder andere kennisinstellingen om bij te dragen aan drug repurposing wordt hiermee vergemakkelijkt en mogelijk vergroot.
Wat bent u bereid te doen om tot een oplossing te komen die leidt tot de beschikbaarheid van colchicine bij hartaandoeningen tegen een aanvaardbare prijs in Nederland?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, gaat mijn voorkeur uit naar geneesmiddelen die geregistreerd zijn voor een specifieke aandoening. Op dit moment kunnen resultaten van onderzoeken ook via behandelrichtlijnen en off-label gebruik ten goede komen aan de patiënt. Hierin ligt een rol voor de beroepsgroepen om behandelrichtlijnen aan te passen. Registratie van geneesmiddelen brengt ook andere voordelen met zich mee; de werking en eventuele bijwerkingen worden beter onderzocht. Ook is er een uitgebreide farmacovigilantie verplichting (geneesmiddelenbewaking) nadat het geregistreerde geneesmiddel op de markt is. Verder beschikt de patiënt over de juiste informatie bij geregistreerde indicaties doordat de indicatie, dosering en bijwerkingen worden geïncludeerd in de bijsluiter. Bij off-label gebruik is dit niet het geval.
Wat gaat u nog meer doen om dergelijk woekergedrag van farmaceuten stevig aan te pakken?
Mijn inzet om de prijsstelling van repurposed geneesmiddelen in verhouding te laten staan met de gemaakte investeringen heb ik in vraag 4 en 5 geschetst. Ik zet mij in om op Europees niveau een betere koppeling te maken van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen, een grotere rol voor academische instellingen in geneesmiddelenontwikkeling en ondersteuning voor kleine bedrijven door onder andere het NFKC en expertisecentrum FAST.
De werkerscoöperatie in aanvulling op de beraadslagingen tijdens het commissiedebat ZZP van woensdag 7 juni 2023 |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat als platformwerkers in de werkerscoöperatie gezamenlijk een bedrijf uitoefenen het kartelverbod niet van toepassing is? Dat wil zeggen dat platformwerkers die in de werkerscoöperatie gezamenlijk een bedrijf uitoefenen, het kartelverbod niet overtreden zoals eerder door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in haar Leidraad voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) is vastgelegd?
Ja, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zzp’ers, en dus ook zelfstandige platformwerkers, die deel uitmaken van een samenwerkingsverband dat met zijn deelnemers een economische eenheid vormt (zoals een coöperatie), kunnen binnen dat verband iedere door hen gewenste afspraak maken. Het kartelverbod geldt niet voor afspraken binnen een economische eenheid. Als voorwaarde geldt dat de deelnemers binnen het samenwerkingsverband duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven en dat het samenwerkingsverband (de economische eenheid) beslissende invloed moet kunnen uitoefenen op het marktgedrag van haar leden. Ook mag er geen onderlinge concurrentie meer bestaan. Zzp’ers die willen deelnemen aan zo’n samenwerkingsverband geven dus een deel van hun zelfstandigheid op. Niet de afzonderlijke leden, maar het samenwerkingsverband is dan de onderneming die op de markt met andere ondernemingen in concurrentie treedt1. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het gestelde onder één betekent dat platformwerkers collectieve voorwaarden voor dienstverlening met opdrachtgevers overeen mogen komen?
Ja, mits aan de voorwaarden uit antwoord 1 is voldaan.
Kunt u nader toelichten wat moet worden verstaan onder «gezamenlijk een bedrijf uitoefenen»? Welke criteria gelden hiervoor?
Het kartelverbod geldt niet voor afspraken binnen een economische eenheid. Het moet dan gaan om een samenwerkingsverband waarbinnen de deelnemers duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven. Het samenwerkingsverband moet beslissende invloed kunnen uitoefenen op het marktgedrag van haar leden en er mag geen onderlinge concurrentie tussen de leden bestaan. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Levert de voorwaarde van gezamenlijk een bedrijf uitoefenen niet ook praktische belemmeringen op als zzp’ers werkzaam bij eenzelfde concern krachten willen bundelen maar wel ieder voor eigen rekening en risico werken?
Er zijn verschillende inrichtingen van werkerscoöperaties denkbaar. Het spreekt voor zich dat zzp’ers bij het vormen van een coöperatie in belangrijke mate hun zelfstandigheid opgeven en daarbij niet meer voor eigen rekening en risico op de markt actief zijn. Dat hoeft op zich geen belemmering te vormen om binnen een coöperatie werkzaam te zijn. Dit is afhankelijk van de afspraken die de leden van de werkerscoöperatie onderling maken.
Als zzp’ers samen willen optrekken, maar daarbij wel voor eigen rekening en risico (willen) blijven werken dan zijn er ook andere mogelijkheden buiten die van de werkerscoöperatie. De ACM Leidraad «Tariefafspraken zzp’ers 2023» biedt hiervan een volledig overzicht. Buiten het kartelverbod vallen bijvoorbeeld de met opdrachtgevers collectief onderhandelde afspraken over tarieven en andere arbeidsvoorwaarden van zzp’ers die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers. Dit is het geval in één of meer van de volgende drie categorieën:
Collectieve overeenkomsten tussen zzp’ers en digitale arbeidsplatformen die een verbetering van de arbeidsomstandigheden beogen, vallen dus, gelet op de hiervoor genoemde derde categorie, buiten het kartelverbod en bieden platformwerkers de mogelijkheid gezamenlijk op te trekken en afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden met hun opdrachtgevers.
Hoe kan de onafhankelijkheid van een werkerscoöperatie ten opzichte van een platform worden geborgd? Zijn hiervoor ongeveer vergelijkbare rechten of waarborgen in te roepen als bijv voor vakbonden of personeelsvertegenwoordiging/ondernemingsraad?
De werkerscoöperatie is een interessante en reeds bestaande rechtsvorm waarin werkenden zich kunnen verenigen om hun belangen te behartigen. Het is aan werkenden zelf om een werkerscoöperatie op te richten. Het is niet wenselijk dat de werkverstrekker een te dominante invloed op de werkerscoöperatie heeft. Dit is geregeld in artikel 2 van ILO-verdrag 98: organisaties van werkenden en werkgevers moeten onafhankelijk van elkaar zijn. Dat wil zeggen dat ze vrij moeten zijn van inmenging van de één in de zaken van de ander bij de oprichting, de uitoefening van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties. De werkgevers of werkgeversorganisaties mogen geen (financiële) steun verlenen aan de organisaties van werkenden met het doel hen onder hun controle te brengen of te beïnvloeden.
Samenwerking tussen een werkerscoöperatie en de werkverschaffers vindt op vrijwillige basis plaats. Tot nu toe is de mogelijkheid van de werkerscoöperatie wel geopperd, maar voor zover bekend hebben platformwerkers nog geen initiatief genomen om er een op te richten. Het idee is dat de werkerscoöperatie een overeenkomst van opdracht aangaat met de werkverschaffer om bepaalde diensten te leveren. In de overeenkomst worden de voorwaarden waaronder deze diensten worden geleverd, vastgelegd. De platformwerkers zijn lid van de coöperatie. Dit lidmaatschap geeft ze medezeggenschap over het functioneren van de coöperatie. De Algemene ledenvergadering van de werkerscoöperatie kan invloed uitoefenen op de tarieven en andere contractvoorwaarden die de coöperatie met de werkverschaffer overeenkomt. Op deze manier vervullen werkerscoöperaties de rol in van medezeggenschap en de vakbond en nemen zij een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkverschaffer in.
Klopt het dat een werkerscoöperatie maximaal 149 leden tot het lidmaatschap kan toelaten, zodat de uitzondering op het verbod als bedoeld in artikel 5:3 lid 1 sub b van de Wet op het financieel toezicht op de Coöperatie van toepassing is?
Het genoemde artikel is gewijzigd door directe toepassing van de Prospectusverordening. Voor het aanbieden van effecten aan het publiek geldt in bepaalde gevallen niet de verplichting om een goedgekeurd prospectus te publiceren. De verplichting tot het publiceren van een prospectus voor het aanbieden van effecten aan het publiek geldt onder andere niet voor aanbiedingen die gericht zijn op, per lidstaat, minder dan 150 natuurlijke personen of rechtspersonen die geen gekwalificeerde beleggers zijn (artikel 1 lid 4 Prospectusverordening). Ervan uitgaande dat er sprake is van een aanbieding van effecten, klopt het dat een werkerscoöperatie met maximaal 149 leden onder deze uitzondering valt.
Het NRC artikel over de uitspraak van de Raad van State aangaande vleermuisbescherming en de gevolgen hiervan t.a.v. woningisolatie |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Raad van State rond vleermuisbescherming zet plannen voor energietransitie kabinet op helling»?1
Ja.
Ziet u mogelijkheden om bij de na-isolatie van spouwmuren door particuliere woningbezitters te werken met een vrijstelling voor ecologisch onderzoek? Zo ja per wanneer? Zo niet, waarom niet?
Als gemeenten beschikken over een Soortenmanagementplan (SMP), dan hoeven particulieren niet zelf nog een ecologisch onderzoek te doen. Echter niet alle gemeenten beschikken over een SMP. In een separate brief aan uw Kamer informeer ik u over de stappen die we zetten om het ook voor particuliere woningbezitters mogelijk te maken om hun woningen natuurinclusief te isoleren. Over het handelingsperspectief op korte termijn en lange termijn verwijs ik u naar de Kamerbrief «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief).
Kunt u aangeven wat de te verwachten vertraging zal zijn als gevolg van deze uitspraak, bij de realisatie van de kabinetsdoelstelling om de komende jaren 2,5 miljoen woningen van een laag energielabel naar hoger energielabel te (laten) brengen? Zo niet, waarom niet?
Veel isolatiewerkzaamheden met een ontheffing kunnen gewoon doorgaan en gaan ook gewoon door. Corporaties kunnen al werken volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Op dit moment zien we dat met name de spouwmuurisolatie in tempo sterk is gedaald. Door duidelijkheid aan particuliere woningeigenaren te geven, zoals toegelicht in de Kamerbrief, over hoe spouwmuurisolatie voortgang kan vinden, verwachten we dat het tempo in de komende periode weer zal toenemen. De verwachting is dat de doelen voor 2030 niet in gevaar komen. De komende jaren komen veel soortenmanagementplannen gereed wat de aanpak weer verder vereenvoudigt en versnelt.
De kosten van het vereiste ecologisch onderzoek bedragen al snel een veelvoud van de kosten van na-isolatie van particuliere woningen zélf. Denkt u de doelgroep (financieel) tegemoet te komen? Zo ja, hoe en wat zijn naar inschatting de kosten daarvan? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs u naar het in de Kamerbrief genoemde handelingsperspectief voor woningeigenaren. Door deze werkwijze komen de kosten van het ecologisch onderzoek niet voor rekening van de huiseigenaren. De beschikbare middelen worden het efficiëntst ingezet door SMP’s te stimuleren op gemeentelijk niveau, omdat SMP’s door hun schaalgrootte relatief veel minder kosten dan individueel ecologisch onderzoek.
In de Wet natuurbescherming (WNB) staat in artikel 1.11 de algemene zorgplicht opgenomen (een zogenaamde «vangnetbepaling»). Ook in de Omgevingswet welke per 1 januari 2024 van kracht wordt, staat een dergelijke vangnetbepaling opgenomen. Is het kabinet bereid deze «vangnetbepalingen» op een zodanige wijze te wijzigen dat de na-isolatie van particuliere woningen daardoor niet langer geraakt wordt. Zo ja hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Welke mogelijkheden ziet u om de bedoelde uitspraak van de Raad van State op korte termijn te pareren teneinde de verduurzamingsambities te kunnen realiseren?
Zie de Kamerbrief.
Sommige provincies faciliteren in samenwerking met gemeentes (bijvoorbeeld Utrecht) het ecologisch onderzoek daar waar het beschermde vleermuissoorten betreft. Bent u bereid om daar waar lokale overheden het gewenste ecologisch onderzoek faciliteren, de uitkomsten van dat onderzoek te beschouwen als afdoende om te voldoen aan de WNB respectievelijk de Omgevingswet? Zo niet, waarom niet?
De provincies zijn bevoegd gezag. Het is daarom aan de desbetreffende provincie om te beoordelen of een SMP voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn, zoals geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming en per 1 januari 2024 beleidsneutraal wordt voortgezet in het stelsel van de Omgevingswet.
Wij constateren dat het gevolgde «voorzorgsbeginsel» breed, onvoldoende rekening houdt met de gevolgen daarvan voor economie, maar ook voor ecologie en natuur. Het wettelijk verankeren daarvan – net zoals het wettelijk verankeren van ambities middels concrete doelstellingen – verdere juridificering van het maatschappelijk verkeer bevordert. Bent u bereid om de motivatie van dat gehanteerde «voorzorgsbeginsel» voortaan ook te voorzien van de (ongewenste) gevolgen daarvan voor andere beleidsterreinen? Zo is in deze casus de wettelijk afgedwongen positie van een beschermde – maar niet bedreigde – vleermuis, een belemmering voor na-isolatie van particulier grond gebonden woningbezit. Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Het bericht ‘Deense regering wil koranverbrandingen voorkomen met wet’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deense regering wil koranverbrandingen voorkomen met wet»?1
Bent u ervan op de hoogte dat ook Zweden de mogelijkheden onderzoekt om verbrandingen van de Koran te verbieden?
Wat is uw reactie op dit voornemen?
Bent u het eens met de Minister van Buitenlandse Zaken van Denemarken dat de koranverbrandingen beledigende en roekeloze daden zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat koranverbrandingen of verbrandingen van andere religieuze geschriften niet onder de vrijheid van meningsuiting vallen? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat het verbranden van een Koran, of een ander heilig boek, verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u, in navolging van Denemarken en Zweden, ook onderzoeken of het mogelijk is om koranverbrandingen en verbrandingen van andere heilige boeken, te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u voorbeelden van andere landen bekend waar wetgeving bestaat die in Nederland implementeerbaar zou kunnen zijn om de verbranding van heilige boeken te verbieden?
De aanpak van Russische oligarchen in Nederland |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht: «Tot aan de Amsterdamse Keizersgracht jaagt Oekraïne op Russisch bezit»?1
Het is niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien. In algemene zin zet het kabinet zich voortdurend in om de sanctiedruk op Rusland te verhogen met effectieve maatregelen om geld- en goederenstromen die ten gunste kunnen komen aan de Russische oorlogsindustrie af te knijpen.
Is het waar dat «Russische eigenaren van het energiebedrijf VS Energy-groep de inkomsten uit hun Oekraïense zakenimperium gebruiken om de Russische invasie te financieren»?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat de Oekraïense bezittingen van VS Energy onder een vestiging aan de Keizersgracht in Amsterdam vallen, «vanwege de aantrekkelijke fiscale regelingen en gunstige belastingafspraken»?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Nederlandse bedrijfstak van VS Energy inderdaad nog altijd actief? Hoe valt dit te rijmen met alle sanctiepakketten en beloftes over de aanpak van oligarchen?
De sancties tegen Rusland hebben als doel om Rusland onder druk te zetten en de mogelijkheden tot oorlogsvoering zoveel als mogelijk te beperken. Het kabinet zet zich voortdurend in om deze druk te verhogen, inclusief door listing van oligarchen als dat daartoe bijdraagt. Hierbij gelden de uitgangspunten van juridische houdbaarheid, EU-eenheid en leveringszekerheid. Het bedrijf VS Energy vervult nog altijd een energievoorzienende taak in Oekraïne, voor de Russische invasie was dat voor 10% van de energiebehoefte. De Oekraïense staat is op dit moment bezig met het nationaliseren van de infrastructuur. Het is dan ook niet de doelstelling van de sancties om dit bedrijf op non-actief te zetten.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bezittingen van Russische oligarchen in Nederland alsnog worden geconfisceerd?
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden bij of na een veroordeling voor een strafbaar feit, doordat in de uitspraak zelf een verbeurdverklaring wordt uitgesproken of doordat in een aparte uitspraak een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Dit geldt bijvoorbeeld voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen. In het geval van ontneming kan het ook gaan om legaal verkregen vermogen als de rechter heeft beslist wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is.
Bent u voornemens om opvolging te geven aan rechtshulpverzoeken van Oekraïne teneinde hun te helpen hun onderzoek af te ronden en indien van toepassing bezittingen te ontnemen?
Wanneer Nederland een justitieel rechtshulpverzoek ontvangt, wordt dit beoordeeld en waar mogelijk uitgevoerd op basis van de toepasselijke verdragen en de Nederlandse wetgeving. De (eerste) toets ligt bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die verzoeken die aan de voorwaarden voldoen ter uitvoering aanbiedt aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie voert rechtshulpverzoeken uit in samenwerking met de politie of een van de bijzondere opsporingsdiensten.
Mogelijke rechtsbases voor strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en Oekraïne zijn het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (Warschau, 2005). Dit laatste verdrag ziet specifiek op de internationale samenwerking ten behoeve van het identificeren en opsporen van (crimineel) vermogen, het leggen van beslag en de confiscatie door de overname van elkaars confiscatiebeslissingen en de tenuitvoerlegging daarvan.
Hoe staat het verder met de aanpak van Russische oligarchen in Europa en Nederland? Wanneer krijgt de Kamer een update? Erkent u dat de grote woorden over een stevige aanpak vooralsnog nauwelijks worden waargemaakt?
Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de stand van zaken omtrent de oorlog in Oekraïne en de reactie daarop die Nederland gezamenlijk vormgeeft binnen EU-, NAVO- en internationaal verband. Onderdeel daarvan is de onverminderde voortrekkersrol van Nederland bij de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren. Voorts is uw Kamer het meest recent geïnformeerd op 21 april jl. over de stand van zaken omtrent de naleving van sancties in Nederland.2 Zoals toegezegd wordt uw Kamer na de zomer geïnformeerd over de discussie omtrent het gebruik van bevroren tegoeden voor de wederopbouw van Oekraïne.
De vrijstelling C-rijbewijs voor zero emissie (ZE) bestelvoertuigen tot 4.250 kg |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de tijdelijke vrijstelling voor rijbewijs C-plicht voor zero-emissie bedrijfsvoertuigen boven de 3.500 kg tot 4.250 kg op 1 januari 2024 verloopt?
Er gelden geen vrijstellingen op dit moment meer. De vrijstellingen zijn van rechtswege vervallen per 31 december 2022 met het aflopen van het Tijdelijk besluit1 voor het experiment voor zware elektrische bedrijfsauto’s.
Er is momenteel sprake van een gedoogsituatie om voertuigen met een maximaal toegestane massa tot 4.250 kg met rijbewijs B te mogen besturen voor zover het extra gewicht boven de 3.500 kg volledig toe te wijzen is aan het gewicht van het batterijpakket.
Zonder verdere aanpassingen verloopt het gedogen van bestuurders zonder rijbewijs C met bijbehorende beroepskwalificatie code 95 en een tachograaf van alternatief aangedreven voertuigen boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg bestemd voor goederenvervoer op 1 januari 2024. Daarom moet ik nu aan deze ondernemers duidelijkheid geven. Om ondernemers tegemoet te komen, verleng ik de huidige gedoogperiode tot 1 juli 2024.
Kunt u aangeven hoeveel van deze vrijstellingen op dit moment zijn vergeven?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, is er momenteel geen vrijstelling ingeregeld. Er is een gedoogsituatie voor voertuigen die vóór 1 oktober 2023 op naam zijn gesteld. Uit actuele gegevens van de RDW blijkt dat op 1 oktober 2023 ca. 800 elektrisch aangedreven bedrijfsvoertuigen met een maximaal toegestane massa boven de 3.500 kg tot en met 4.250 kg te naam zijn gesteld die potentieel met een rijbewijs B en binnen de EU-regelgeving rondom rij- en rusttijden zonder tachograaf kunnen worden bestuurd volgens de gedoogsituatie. Naar verwachting komen hier de komende maanden nog rond de 200 voertuigen bij die vóór 1 oktober 2023 zijn besteld. Deze aantoonbaar vóór 1 oktober 2023 bestelde voertuigen neem ik mee bij het verlengen van de gedoogregeling.
Dit betekent overigens niet dat al deze voertuigen ook daadwerkelijk voldoen aan alle voorwaarden van de huidige gedoogconstructie. Zo moet het gewicht boven de 3.500 kg volledig toe te schrijven zijn aan het extra gewicht van de elektrische aandrijving, mag het laadvermogen niet zijn verhoogd en dient een chauffeur die het voertuig bestuurd minstens twee jaar in het bezit te zijn van rijbewijs B. Het is niet exact bekend hoeveel voertuigen aan deze voorwaarden voldoen en in hoeverre chauffeurs gebruik maken van deze mogelijkheden.
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving moet worden gewijzigd ten behoeve van een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling?
Kunt u aangeven welke wet- en regelgeving moet worden gewijzigd ten behoeve van een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling?
Om een blijvend juridisch kader voor deze vrijstelling te regelen, moet het kabinet een algemene maatregel van bestuur (AMvB) vaststellen, waarmee het Reglement rijbewijzen en het Arbeidstijdenbesluit vervoer worden gewijzigd.
Bij de uitwerking van de AMvB is helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling en het daarmee ook duurzaamheid en de verkeersveiligheid niet ten goede kan komen. Dat komt onder meer doordat:
Kunt u bevestigen dat deze wijziging(en) pas medio 2024 van kracht worden, zoals vermeld op de website van zero stads logistiek?1
Om ondernemers tegemoet te komen, verleng ik de gedoogperiode tot 1 juli 2024 zoals bij vraag 1 is aangegeven. Zero-emissie bedrijfsvoertuigen die aan regels van de verlengde gedoogperiode voldoen en vóór 1 oktober 2023 besteld of op naam gesteld zijn, kunnen hiervan gebruik maken. Deze voertuigen dienen zich voor het overige te houden aan de huidige Nederlandse wetgeving voor vrachtwagens.
Deze zero-emissie bedrijfsvoertuigen kunnen worden vrijgesteld van tachograafgebruik mits deze zich bewegen binnen straal van 100 kilometer van de vestigingsplaats. De vestigingsplaats kan ook een opslagpunt, distributiecentrum of nevenvestiging zijn. Leidend is de plek waarvandaan het voertuig op een dag zijn rit is gestart. Voor de duidelijkheid, in deze constructie stellen we het voertuig vrij van de tachograafplicht, maar niet van de rij- en rusttijden. Ook als er geen tachograaf aan boord is, moeten bedrijven aan arbeidstijdenregistratie van hun hun chauffeurs doen. De vervoerder van dit voertuig moet te allen tijde informatie verlenen aan de handhaver over de route van die dag. Dat kan met behulp van een vrachtbrief, kilometerlijst, rittenlijst, opdracht, et cetera. Als geen van deze mogelijkheden ter beschikking zijn (bijvoorbeeld bij een lege rit), dan moet de vervoerder een ander bewijs aan kunnen leveren dat bevestigt vanuit welke vestigingsplaats wordt geopereerd.
Deelt u de mening dat hierdoor de onwenselijke situatie ontstaat dat het verduurzamen van (stads)logistiek mogelijk vertraging oploopt en dat ondernemers die recentelijk een zero-emissie voertuig hebben aangeschaft oneigenlijk benadeeld worden?
Ondernemers die geïnvesteerd hebben in deze voertuigen dragen bij aan de verduurzaming van de transportsector. De groep die dit raakt betreft ca 3% van het totale aantal geregistreerde elektrische bedrijfsvoertuigen. Hoewel wij altijd transparant zijn geweest over het feit dat er nog geen permanente oplossing was (en dus van oneigenlijke benadeling geen sprake is), betreur ik vanzelfsprekend dat een permanente oplossing nu niet mogelijk is.
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 van de set Kamervragen van 19 oktober 2023 aangegeven, komen er mogelijk ook nog technische innovaties op gebied van gewichtsbesparing waardoor er op termijn voertuigen met meer laadvermogen worden aangeboden. Autofabrikanten en toeleveranciers innoveren en proberen steeds lichtere emissieloze aandrijflijnen en opbouwconstructies te ontwikkelen. Ook zijn er andere logistieke oplossingen denkbaar om bijvoorbeeld met andere lichtere voertuigen de huidige bedrijfsvoering verder te gaan voeren. Dat voertuigen zwaarder worden is een al langer bestaande trend. Het Nederlandse bedrijfsleven is innovatief en veerkrachtig dus mogen we hopen dat de vertraging op de verduurzaming relatief beperkt blijft. Ik blijf graag met het bedrijfsleven in de transportsector in gesprek over hoe we de verduurzaming in deze sector verder vorm kunnen geven.
Vindt u het billijk het tijdelijk kader voor vrijstellingen voor ondernemers met een ZE-bedrijfsvoertuig dat op naam is gesteld voor 1 oktober 2023 minstens met een half jaar te verlengen vanwege deze vertraging? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij antwoord 1, wil ik de gedoogsituatie tot 1 juli 2024 verlengen. Daarmee geef ik ondernemers nu duidelijkheid en borg ik dat ondernemers de tijd krijgen om eventueel chauffeurs op te leiden voor rijbewijs C/C1 en code 95 en aan de tachograafplicht te voldoen.
Vindt u het billijk het tijdelijk kader voor vrijstellingen voor nieuwe ZE-bedrijfsvoertuigen die vanaf 1 oktober 2023 op naam worden gesteld minstens met een half jaar te verlengen vanwege deze vertraging? Zo nee, waarom niet?
Alleen chauffeurs van voertuigen die aantoonbaar op basis van het koop- of leasecontract voor 1 oktober 2023 zijn besteld, kunnen van de verlengde gedoogconstructie gebruik maken, ook als de voertuigen na deze datum op naam zijn gesteld. Dat is een verruiming van de oorspronkelijke gedoogvoorwaarden. Daarmee kom ik ondernemers tegemoet die hun bedrijfsvoertuig wel op tijd hebben gesteld, maar niet op tijd op naam hebben gekregen. Daarmee komt het totaal aantal voertuigen dat hieronder valt naar schatting op rond de 1.000. Daarna wil ik eerst duidelijkheid krijgen over uiteindelijke versie van de vierde rijbewijsrichtlijn. Zonder concreet zicht op legalisatie vinden het OM, de handhavingsinstanties en ik het – onder de huidige lezing van de Europese Commissie van de derde rijbewijsrichtlijn – echter onverantwoord om de huidige gedoogsituatie nog langer te verlengen dan een half jaar.
Hebben er zich, op basis van het tijdelijk kader vrijstellingen, handhavingsproblemen voorgedaan voor de politie of Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT)? Zo nee, deelt u dan de mening dat in afwachting van het permanente kader een verlenging gepast is?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is bij de uitwerking van de AMvB helaas gebleken dat het op dit moment niet uitvoerbaar en handhaafbaar is om de gedoogconstructie te verankeren in een permanente regeling.
Zijn er Europese regels die dergelijke vrijstellingen onmogelijk maken? Zo ja, welke en bent u bereid in Brussel te pleiten voor bijvoorbeeld een (tijdelijke) hardheidsclausule?
De derde rijbewijsrichtlijn zoals deze nu in werking is, biedt een vrijstellingsmogelijkheid voor alle bedrijfsvoertuigen met een alternatieve aandrijflijn, dus bijvoorbeeld ook hybride voertuigen. Nederland wil alleen een uitzondering creëren voor volledig zero-emissie bedrijfsvoertuigen maar mag die inperking op grond van de huidige bepaling in de richtlijn niet maken. Daarnaast heeft Nederland ervoor gepleit dat bij de vierde rijbewijsrichtlijn alleen zero-emissie voertuigen hieronder te laten vallen. Dit is helaas niet overgenomen in het eindcompromis van de Europese Commissie. Mogelijk dat behandeling in het Europees Parlement hier nog verandering in brengt.
Verder bepalen de voorwaarden uit deze richtlijn dat het extra gewicht van het bedrijfsvoertuig uitsluitend toe te schrijven is aan de grotere massa van het alternatieve aandrijfsysteem in vergelijking met de massa van het aandrijfsysteem van een voertuig met dezelfde afmetingen dat is uitgerust met een interne verbrandingsmotor met een elektrische of compressieontsteking, en mits het laadvermogen niet wordt verhoogd ten opzichte van hetzelfde voertuig. Deze voorwaarden blijken niet handhaafbaar. Het gewicht van de alternatieve aandrijflijn wordt bij de Europese Type Goedkeuring (ETG) niet geregistreerd. Ook heeft niet iedere fabrikant een equivalent voertuig (met dezelfde afmetingen) met een interne verbrandingsmotor waarmee de gewichtsvergelijking kan worden gemaakt. Hiermee ontstaat geen gelijk speelveld voor alle ondernemers.
Op zowel 6 december 2022 als op 5 december 2023 heeft er overleg met de Europese Commissie plaatsgevonden. Daaruit bleek ook dat er op dit moment niet meer mogelijk is dan te werken met een gedoogperiode die snel eindigt. Onder de huidige (Europese) regels blijkt het helaas niet uitvoerbaar en handhaafbaar om de tijdelijke constructie te verankeren in permanente wetgeving. Wel heeft de Europese Commissie naar aanleiding van mijn gesprek op 5 december 2023, bereidwilligheid getoond om samen met Nederland en eventuele andere lidstaten nogmaals naar dit probleem te gaan kijken. Of dit vervolgproces tot een oplossing leidt, is geenszins zeker.
Deelname van Nederlandse militairen aan een internationaal militair judotoernooi |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brazilians traditionally strong at Military Judo World Championship»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen en Russische militairen hebben deelgenomen aan het toernooi?
Ja.
Is er toestemming voor deelname gevraagd aan en verleend door de Commandant der Strijdkrachten dan wel door u?
Nee.
Heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie aangedrongen op een boycot van Rusland voor dit evenement?
Nederland heeft niet aangedrongen op een boycot van Rusland en Belarus bij dit judotoernooi. Het toernooi is georganiseerd vanuit het Conseil International Sport du Militair (CISM). Het CISM heeft eerder besloten geen landen uit te sluiten van deelname aan militaire sportevenementen. CISM heeft de leden de vrijheid gegeven om Rusland en Belarus wel of niet uit te nodigen. De organisator van het judotoernooi, de Dominicaanse Republiek, heeft de keuze gemaakt om landen niet uit te sluiten van deelname. Ik kan geen mededelingen doen over de specifieke afwegingen van andere landen over deelname aan dergelijke sportevenementen.
Hebben landen als België, Italië en Frankrijk gepleit voor een boycot of overlegd over het eventueel afzien van deelname aan het sportevenement?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse militairen deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Rusland bij vertegenwoordigd is?
Gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij vindt Defensie het onwenselijk als Nederlandse militairen bij sportevenementen militairen uit Rusland en Belarus tegenkomen. Defensie erkent dat de instructies voor Nederlandse militairen om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en om niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen – tenzij noodzakelijk uit veiligheidsoverwegingen – niet afdoende zijn voor militaire sportevenementen. Duidelijk is dat het vermijden van contacten onmogelijk is bij sommige sporten. Naar aanleiding van deze casus zal Defensie de richtlijnen voor deelname aan militaire sportevenementen aanpassen. Daarbij weegt Defensie ook mee dat sport een belangrijk propagandamiddel is voor het Russische regime.
Zolang Rusland zijn oorlog tegen Oekraïne voortzet, zullen Nederlandse militairen uitkomend namens Defensie daarom niet deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Russische en Belarussische militairen aan deelnemen. Het beleid dat Nederlandse militairen niet deelnemen aan sportevenementen in Rusland en Belarus blijft gelden, alsmede het beleid dat Russische en Belarussische militairen niet worden uitgenodigd voor sportevenementen in Nederland. Nederland zal samen met andere landen bezien wat de mogelijkheden zijn bij het CISM voor een schorsing of boycot van Rusland en Belarus.
Klopt het dat Nederlandse militairen met Russische militairen op de foto staan met de beide nationale vlaggen?
Ja, deze foto is gemaakt bij de openingsceremonie van het judotoernooi. De Nederlandse militairen stonden naast de Russische militairen omdat het CISM de volgorde van het Franse alfabet aanhoudt bij de opstelling van de teams.
Klopt het dat de Nederlandse militairen instructies hebben gekregen over de omgang met Russische militairen?
Nederlandse militairen krijgen de instructies om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen, tenzij het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk contact betreft.
Bent u bekend met het standpunt van NOC*NSF over Rusland en Belarus?2
Ja, ik ben bekend met en onderschrijf dit standpunt van NOC*NSF voor reguliere sportevenementen. Defensie had moeten afwegen of de richtlijnen voor deelname aan internationale militaire sporttoernooien nog passend zijn gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij.
Onderschrijft u het standpunt van NOC*NSF om sporters en bonden niet te steunen indien zij besluiten deel te nemen aan wedstrijden waar Russische en Belarussische sporters onder hun nationale vlag deelnemen? Zo ja, waarom heeft Defensie instructies meegegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid regels op te stellen voor deelname aan evenementen waar landen als Rusland en Belarus aan deelnemen?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid om bij toekomstige International Military Sports Council (IMSC)-sportevenementen te pleiten voor een boycot van Rusland en, indien niet succesvol, deelname van Nederlandse militairen te verbieden zolang Rusland de oorlog in Oekraïne voortzet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
De documenten bij Wob-besluit over criteria legalisatie PAS-melders van de rijksoverheid.nl |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de zinnen of de boodschap «Minder goed nieuws is IenW een probleem heeft met de hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd).» uit de mail binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
Dit betreft een interne mail binnen het Ministerie van LNV waarmee het Ministerie van IenW niet bekend was tot de openbaarmaking via het betreffende Wob-besluit.
Op welke rechtsgrond heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W) de bovengenoemde voorwaarde kunnen stellen?
Het Ministerie van IenW heeft bij het vaststellen van de Regeling natuurbescherming de legalisatie van Lelystad Airport niet als voorwaarde gesteld. Er is tussen de Ministeries van LNV en IenW en de provincies veelvuldig overleg gevoerd over de interpretatie van de verificatiecriteria uit de Kamerbrief van 13 november 20192, zowel in ambtelijke werkgroepen als in bestuurlijke overleggen. Zie hiervoor onder andere document 211 t/m 212a uit het betreffende WOB-besluit. Overigens leefde binnen het Ministerie van IenW de oprechte overtuiging dat Lelystad Airport zou voldoen aan de voorwaarden om voor legalisatie in aanmerking te komen. Dit is destijds ook met het Ministerie van LNV gedeeld die hierin als bevoegd gezag een eigen, onafhankelijke verantwoordelijkheid heeft.
Indien een rechtsgrond ontbreekt: op welke manier heeft het Ministerie van I&W de bovengenoemde voorwaarde kunnen stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in de formulering «Minder goed nieuws is IenW een probleem heeft met de hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd)»? Zo nee, kunt u uitsluiten dat het Ministerie van I&W op geen enkele manier druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van LNV om legalisering van de melding Lelystad te realiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is op dit moment de actuele stand van zaken met betrekking tot de legalisering van de melding Lelystad?
Hiervoor wordt u verwezen naar de Kamerbrief van d.d. 7 maart 20223, waarin de Minister voor Natuur en Stikstof de Kamer heeft geïnformeerd over de uitkomst van de verificatie van de PAS-melding voor Lelystad Airport. In deze brief is aangegeven dat Lelystad Airport niet kan rekenen op stikstofruimte uit het bronmaatregelenpakket, maar zelf bronmaatregelen moet nemen om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te verkrijgen. De Minister voor Natuur en Stikstof is bevoegd gezag voor de verificatie van de melding van Lelystad Airport en het verlenen van de natuurvergunning. Hierin is geen rol weggelegd voor de Minister van IenW.
Liggen er, op welke manier dan ook, nu nog afspraken tussen de Ministeries van LNV en I&W, de Ministers, vanuit het bewindsliedenoverleg of vanuit de ministerraad over een natuurvergunning voor Lelystad Airport (dus inclusief bredere afspraken waar de Wet Natuurbescherming (Wnb) een onderdeel van vormt)? Zo ja, kunt u op hoofdlijnen aangeven welke dat zijn?
Nee.
Elke aanvraag voor een Wnb-vergunning – zo ook de aanvraag van Lelystad Airport – wordt door het bevoegd gezag getoetst aan de Wet natuurbescherming. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Ligt, op welke manier dan ook, de voorwaarde uit de eerste vraag nog op tafel?
Zie antwoord vraag 6.
Komt er naar uw mening een moment dat het Ministerie van I&W kiest voor het belang van natuur boven die van de luchtvaartsector, waarbij een nieuwe balans ontstaat? Zo ja, wanneer verwacht u, bij benadering, dat moment?
Voor het afhandelen van groot handelsverkeer moet Lelystad Airport beschikken over een natuurvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Hiermee wordt geborgd dat significant negatieve effecten van de vergunde activiteit op de natuur zijn uitgesloten.
Het bericht dat vrouwen die borstkanker hebben gehad of drager zijn van het borstkankergen bij een heroperatie van een borstreconstructie deze niet vergoed krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat vrouwen die borstkanker hebben gehad of drager zijn van het borstkankergen bij een heroperatie van een borstreconstructie deze niet vergoed krijgen?1
Borstreconstructies komen voor vergoeding in aanmerking als er sprake is van medische noodzaak. Ik licht dit graag kort toe. De Zorgverzekeringswet heeft als doel om individuele verzekerden te verzekeren tegen de kosten van noodzakelijke en effectieve medische zorg. De zorgverlener kijkt aan de hand van medische criteria naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en stelt de medische indicatie vast. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Ten slotte toetst de zorgverzekeraar of de declaratie rechtmatig en doelmatig is.
Bij reconstructie na borstkanker is er sprake van medische noodzaak en wordt de borstreconstructie vergoed vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Ook als de verzekerde belast is met het borstkankergen wordt de preventieve verwijdering en reconstructie van de borst vergoed vanuit het basispakket.
Voor de vergoeding van een eventuele heroperatie van een borstreconstructie, de zogenaamde tertiaire mammareconstructie, zijn criteria opgesteld om te kunnen bepalen of er sprake is van een medische noodzaak. Deze criteria zijn opgenomen in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard2 (hierna: Werkwijzer). Deze Werkwijzer is opgesteld door een werkgroep van de wetenschappelijke vereniging van adviserend geneeskundigen, de VAV (Vereniging Artsen Volksgezondheid) in afstemming met het Zorginstituut Nederland (ZINL).
De Werkwijzer wordt op dit punt nog aangepast om ook de behandeling met lipofilling3 op te nemen naar aanleiding van het recente standpunt van het ZINL4. Zorgverzekeraars houden in hun beoordeling al wel rekening met dit standpunt.
Waarom is dit zo?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een opsomming geven van de klachten die deze vrouwen kunnen hebben die aanleiding geven tot een hersteloperatie?
De klachten die aanleiding geven voor een hersteloperatie zijn divers. Het kan daarbij gaan om pijnklachten, maar ook vormveranderingen zijn vaak aanleiding voor een hersteloperatie. De plastisch chirurg stelt vast of deze klachten met een hersteloperaties kunnen worden verholpen. De medisch adviseur van de zorgverzekeraar toetst aan de hand van de criteria in de Werkwijzer of de voorgestelde behandeling ook voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt.
Wat is uw reactie op wat de plastisch chirurg in de uitzending zegt, namelijk dat deze vrouwen ongelijk worden behandeld met andere kankerpatiënten die wel een onbeperkt aantal heroperaties kunnen krijgen?
Hersteloperaties bij vrouwen met borstkanker die cosmetisch van aard zijn (en waarvoor dus een medische noodzaak ontbreekt), zijn uitgesloten van het basispakket. Deze worden niet anders beoordeeld dan andere plastisch chirurgische hersteloperaties.
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden. Als na een borstreconstructie een hersteloperatie nodig is, moet dus opnieuw beoordeeld worden of deze ook medisch noodzakelijk is. De voorwaarden die daarbij door zorgverzekeraars in acht moeten worden genomen staan gedetailleerd beschreven in de eerder genoemde Werkwijzer van de VAV.
De Werkwijzer van de VAV wordt periodiek in samenspraak met het Zorginstituut en de NVPC herzien. Naar aanleiding van de signalen in het eerder genoemde NOS artikel hebben de NVPC, ZN en de VAV afgesproken nog eens expliciet naar de vergoedingscriteria voor hersteloperaties na borstreconstructies te kijken.
Deelt u de mening dat deze hersteloperaties vergoed moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aan de verzekeraars, die vergoeding nu heroverwegen, laten weten?
Hersteloperaties dienen vergoed te worden als er sprake is van medische noodzaak om over te gaan tot een operatie. ZN, de VAV en de NVPC zijn, zoals gezegd, met elkaar in gesprek over de criteria in de Werkwijzer. Dit lijkt mij een goede zaak. Ik vertrouw erop dat hieruit duidelijk wordt of de eisen voor vergoeding bij een vervolgoperatie na een borstreconstructie terecht zijn en dat op basis daarvan gepaste vervolgstappen worden genomen.
Het bericht dat asiels een explosieve toename zien van het aantal gedumpte huisdieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hokken in de vergaderruimte en extra vrijwilligers gevraagd: «asiels zien explosie van gedumpte huisdieren»» en hebt u de reportage van EenVandaag van 1 augustus gezien?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het water veel asiels aan de lippen staat, omdat ze geconfronteerd worden met «een explosie van gedumpte huisdieren»?
Ik heb respect voor het werk wat de asiels doen. Ik vind het heel vervelend als een asiel geconfronteerd wordt met een forse toename van dieren die zij moeten opvangen. Zij verzorgen immers de dieren waar een eigenaar niet meer voor kan of wil zorgen.
Wat vindt u ervan dat asiels aangeven dat veel huisdieren die ze binnenkrijgen door hun baasjes gekocht zijn in coronatijd, toen de baasjes veel thuis waren en zij om de eenzaamheid te verdrijven een huisdier kochten, die nu massaal gedumpt worden?
De aanschaf van een huisdier moet niet lichtzinnig gedaan worden, hierbij zou een koper ook rekening moeten houden met veranderende omstandigheden in de toekomst. Helaas kun je niet altijd alles voorzien, soms is het dan voor zowel eigenaar als dier beter om afscheid te nemen; Dit moet dan wel op een nette manier gebeuren. Het dumpen van een dier is nooit een goede oplossing. Een dierhouder die een dier achterlaat, is strafbaar op grond van het Besluit houders van dieren.
Vindt u het wenselijk dat consumenten in een impuls, zonder over de consequenties na te denken, een huisdier kopen? Zo ja, waarom?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Een koper moet zich bij de aanschaf van een gezelschapsdier vooraf goed informeren over de specifieke behoeftes van het dier en daarbij de consequenties van het houden van dat dier voor zover mogelijk overzien. Er is veel informatie beschikbaar, onder andere op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG). Bedrijfsmatige verkopers van gezelschapsdieren zijn ook verplicht om deze informatie bij de verkoop te verstrekken. Ook de NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een huisdier te vergroten.
Kent u de aangenomen motie Wassenberg over onderzoek naar het terugdringen van impulsaankopen van dieren?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het dictum van deze motie de regering verzoekt om te onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze onderzoeksvraag niet is uitgezet, maar dat in plaats daarvan opdracht is gegeven tot een onderzoek naar mogelijke beweegredenen van mensen om een platsnuitige hond aan te schaffen?
Ik kan bevestigen dat er opdracht is gegeven tot een onderzoek dat als doel heeft om inzicht te krijgen in het gedrag van mensen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. De onderzoeksvraag uit het dictum van de motie wordt hierin meegenomen: er wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen en de informatie die is ingewonnen tijdens de aanschaf van het dier, zodat duidelijk wordt of een bedenktijd bij het aanschaffen van een huisdier gaat helpen en op welke manier dat ingevuld zou kunnen worden.
Kunt u bevestigen dat onderzoek naar of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren niet hetzelfde is als een onderzoek naar mogelijke beweegredenen van mensen om een platsnuitige hond aan te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgezette onderzoek is inderdaad niet hetzelfde als een onderzoek dat zich beperkt tot de vraag naar de bijdrage die een verplichte bedenktijd bij kan dragen aan het terugdringen van impulsaankopen. Ik heb het onderzoek breder ingezet, omdat ik een compleet beeld wil krijgen van de motivatie van mensen als ze een dier aanschaffen. Ik ben begonnen met een specifieke doelgroep, omdat er veel gezondheid- en welzijnsproblemen spelen bij kortsnuitige honden. Ik wil bijvoorbeeld weten welke overtuigingen er spelen als mensen een huisdier aanschaffen. Immers, veel mensen zien het houden als een huisdier als een verworven recht. Door in het onderzoek bijvoorbeeld ook mee te nemen waar mensen hun dier aanschaffen, geeft dat een beter beeld. Zeker in deze tijd waar online makkelijk dieren aan te schaffen zijn. Die informatie vind ik ook noodzakelijk om iets te kunnen zeggen over impulsaankopen en of een maatregel zoals bedenktijd hierbij zou helpen.
Deelt u de opvatting dat met een onderzoek naar beweegredenen om een platsnuitige hond aan te schaffen geen goede uitvoering wordt gegeven aan de motie? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze opvatting deel ik niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag acht, verwacht ik namelijk dat het onderzoek de noodzakelijke informatie zal geven waarmee de eventuele toegevoegde waarde van een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren kan worden beoordeeld. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe vaak impulsaankopen voorkomen en hoe vaak dit leidt tot verminderd dierenwelzijn (in verhouding tot weloverwogen aankopen). Een impulsaankoop hoeft niet direct te leiden tot minder dierenwelzijn. Er kan sprake zijn van een «onsuccesvolle weloverwogen aankoop», of een «succesvolle impulsaankoop» waarbij geen sprake is van slechte verzorging of desinteresse bij de houder. Daarom is het belangrijk om breder te kijken naar het proces van aanschaffen van een dier.
Bent u van plan om op korte termijn te onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, zoals de aangenomen motie vraagt?
Ja, dit doe ik binnen het onderzoek naar het gedrag van mensen bij het aanschaffen van kortsnuitige honden, waarin deze onderzoeksvraag wordt meegenomen. Onderzoeksbureau Inspire to Act is al gestart met de uitvoering van dit onderzoek. Het rapport wordt in het tweede kwartaal van 2024 verwacht.
Hoe gaat u de asiels, die het water aan de lippen staat door de explosie van gedumpte huisdieren, waardoor zelfs vergaderruimten moeten worden gebruikt als opvangplek, bijstaan?
Voor de Rijksoverheid zie ik hier geen rol weggelegd. De opvang van gezelschapsdieren is een verantwoordelijkheid van gemeenten. In het geval van eventuele problemen op gemeentelijk niveau bij de opvang van gezelschapsdieren, is het aan de betreffende gemeente om deze problemen te adresseren.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de chipplicht van katten, die u voornemens bent in te voeren? Kunt u ook het tijdpad schetsen met betrekking tot de invoering van die chipplicht?3
Zoals aangegeven in mijn brief van 13 juli 2023 wordt momenteel gekeken naar specifieke uitvoeringsaspecten, waarbij ik in gesprek ben met overheidsinstanties en sectorpartijen. Op dit moment kan nog geen inschatting worden gegeven over een concreet tijdspad. Zodra ik dat weet, zal ik de Kamer daarover informeren.
Het bericht “Reizigersvereniging boos over plannen NS. Intercity Alkmaar-Haarlem komt niet terug en op vrijdag minder treinen tussen Alkmaar en Amsterdam” |
|
Fahid Minhas (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reizigersvereniging boos over plannen NS. Intercity Alkmaar-Haarlem komt niet terug en op vrijdag minder treinen tussen Alkmaar en Amsterdam»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Het artikel gaat over een voorgeschreven adviesaanvraag van NS aan de consumentenorganisaties in het Locov en decentrale overheden vertegenwoordigd aan de landsdelige OV- en spoortafels over de Dienstregeling 2024.
Vindt u het acceptabel dat een honderduizend-plus stad als Alkmaar wordt geconfronteerd met een afschaling van de treindienstregeling van dit niveau? En heeft u een beeld van hoeveel inwoners Noord-Holland Noord heeft en hoeveel daarvan afhankelijk zijn van trein of auto om naar hun werk in de randstad te gaan?
In het voorstel van NS heeft station Alkmaar in de nieuwe dienstregeling op werkdagen elk kwartier een Intercity van en naar Amsterdam Centraal, elk half uur een Intercity van en naar Den Helder en elk half uur een Sprinter die vanuit Hoorn via Alkmaar naar Amsterdam Centraal rijdt. Op vrijdag zal de derde en vierde Intercity per uur tussen Alkmaar en Amsterdam vanaf de middag worden opgestart. NS is dit voornemens gezien de beschikbare middelen (zoals voldoende personeel) die NS heeft. Er is op dat moment voldoende capaciteit beschikbaar in de andere treinen (bijvoorbeeld de Intercity Amsterdam-Den Helder). Op vrijdag in de ochtend op het drukste uur wil NS wel vier Intercity’s tussen Alkmaar en Amsterdam rijden.
Is u bekend op welke trajecten nog meer sprake zal zijn van afschaling van de treindienstregeling van dit niveau?
NS gaat de dienstregeling in 2024 uitbreiden. Veel drukke trajecten die in 2023 nog niet uitgebreid konden worden, krijgen nu weer meer verbindingen. Zo gaat de frequentie van diverse Sprinters omhoog en komt de rechtstreekse Intercity direct over de hogesnelheidslijn tussen Breda en Amsterdam terug. Tussen de grote steden rijden straks weer vier Intercity’s per uur, ook in de weekenden en in de daluren. Wel gaan, volgens het voorstel van NS, op rustige momenten op een aantal trajecten minder Sprinters rijden, zoals tussen Weesp en Amsterdam Centraal. Een andere belangrijke wijziging: de reistijd naar Berlijn wordt een halfuur korter. De nieuwe dienstregeling past volgens NS beter bij het nieuwe reisgedrag na corona. Daarnaast verwacht NS hiermee meer reizigers te kunnen bedienen. In totaal rijdt NS daarmee 1800 extra treinen per week.
Heeft u inzage gehad in de reizigersaantallen per traject? Klopt het dat er op de trajecten waar NS voornemens is minder treinen te rijden er minder reizigers worden verwacht in 2024 dan in 2023? Zo nee, wat rechtvaardigt dan de verlaging van de frequentie? Zo ja, op welke manier stuurt u op het laten groeien van het aantal reizigers op die trajecten?
Na corona is het reisgedrag blijvend veranderd en ziet NS op sommige momenten minder reizigers in de trein, zoals op vrijdag. In daluren en in het weekend haalt het reizigersaantal juist al niveaus van voor corona. Dinsdagen en donderdagen zijn typische forensendagen geworden. Dat alles vraagt om een andere dienstregeling dan voorheen. NS kijkt integraal naar de reizigersstromen en op basis daarvan worden de beschikbare middelen zo ingezet dat de meeste reizigers ervan profiteren. Daarom rijdt NS op maandag tot donderdag meer treinen dan op vrijdag en breidt NS juist in de weekenden en de daluren verder uit. In totaal rijdt NS in Dienstregeling 2024 ongeveer 1800 extra treinen per week in vergelijking met Dienstregeling 2023.
De terugkeer van de reiziger in de trein is één van de belangrijkste prioriteiten voor NS. NS focust zich op het verhogen van het aantal reizigers en ritten in generieke zin. Voorbeelden van acties om dit te bewerkstelligen zijn de introductie van NS Voordeel, waarmee reizigers voordelig een treinticket voor een enkele reis kunnen kopen, en de verdere doorontwikkeling van NS Go. Ook heeft NS drempels verlaagd voor incidentele reizigers door een belangrijke bijdrage te leveren aan de sectorbrede introductie van reizen met de betaalpas (OVPay).
Maakt NS gebruik van de TVOV (Transitievergoeding Openbaar Vervoer) om de dienstregeling aan te passen? Zo ja, voor welk bedrag en welke keuzes zijn gemaakt? Is er een transitieplan opgesteld dat is besproken met u en de consumentenorganisaties en hoe voorkomt u dat NS door de bodem zakt?
Met bijdragen uit het transitievangnet biedt het Ministerie van IenW vervoerders de mogelijkheid om in 2023 voldoende, betrouwbaar en veilig OV te organiseren, ondanks langzamer terugkerende reizigersinkomsten. De invulling van het daadwerkelijke OV-aanbod is in dit geval aan NS, mits voldaan wordt aan alle concessievereisten. Voorwaarde van de transitieregeling is dat vervoerders zich maximaal inzetten om vraag en aanbod na 2023 weer in balans te laten zijn. Om dat mogelijk te maken zal NS kritisch kijken naar de reisvraag en waar mogelijk het aanbod daar op aanpassen.
NS heeft bij mijn ministerie een aanvraag ingediend voor de eenmalige Transitievergoeding OV in 2023. Bij haar aanvraag heeft NS een onderbouwing en een plan gevoegd dat een toelichting geeft hoe de kosten voor het uitvoeren van de dienstregeling in 2023 en 2024 zoveel mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de verwachte opbrengsten (het zogenoemde Transitieplan).
In mijn rol als concessieverlener sta ik NS toe dat zij haar dienstverlening aan reizigers optimaliseert en aansluit op het nieuw ontstane reisgedrag. Overigens blijven de huidige verplichtingen in de concessie voor NS van kracht; dit betreft onder andere de minimale bedieningsfrequentie van stations. NS voldoet daar ook aan. Daarnaast zal ik NS blijven aansturen op het realiseren van de afspraken ten aanzien van de prestatie-indicatoren (KPI’s), zoals vastgelegd in de concessie.
Het is op dit moment niet mogelijk om de bijdrage uit de regeling transitievergoeding OV (TVOV) 2023 inzichtelijk te maken omdat deze afhangen van de werkelijke reizigersaantallen. De TVOV 2023 is een «ademende» regeling. Dit betekent dat de omvang van het vangnet meebeweegt met de actuele reizigersopbrengsten. De definitieve hoogte van de uitkering uit de transitievergoeding wordt berekend op basis van een nacalculatie en is bekend zodra de werkelijke kosten en opbrengsten van een concessie in 2023 bekend zijn.
Waarom schaalt NS treindiensten af, terwijl zij ook voornemens is de reiziger meer te laten betalen via spitsheffingen? Hoe voorkomt u in de nieuwe concessie dat NS de dienstregeling niet opschaalt/verder afschaalt, waardoor er kunstmatige schaarste ontstaat en NS via spitsheffingen meer aan de reiziger kan verdienen?
Op 14 augustus heb ik de ontwerpconcessie voor de periode 2025–2033 aan uw Kamer aangeboden.2 De frequentie waarmee NS vanaf 2025 moet rijden, is in vergelijking met de vorige concessie duidelijker gespecificeerd. Er gaan vanaf 2025 meer treinen rijden dan nu het geval is. Daarnaast wil ik in de nieuwe concessie ruimte bieden voor het verdere gesprek over tariefdifferentiatie. Met tariefdifferentiatie wordt bedoeld dat het reizen op drukke momenten en op drukke trajecten duurder wordt en het reizen in rustige treinen juist goedkoper. Ik vind het gesprek hierover belangrijk, omdat tariefdifferentiatie kan bijdragen aan het verminderen van de drukte in de trein, de vergroting van het reiscomfort voor de reiziger en een betere benutting van de beschikbare capaciteit op het spoor. Over tariefdifferentiatie heb ik uw Kamer vlak voor de zomer ook geïnformeerd naar aanleiding van het tariefonderzoek dat in het voorjaar van 2023 is uitgevoerd.3 Zoals aangegeven in mijn brieven van 6 juli jl.4 en 14 augustus jl. liggen op het gebied van tariefdifferentiatie nog meerdere opties open. Op dit moment ligt er dus nog geen definitieve uitwerking van een nieuw, gedifferentieerd tariefstelsel.
Zoals ik in mijn brief van 14 augustus heb aangegeven, leg ik in de concessie eisen vast waar een nieuw tariefstelsel aan moet voldoen. Zo moet het nieuwe stelsel leiden tot een gemiddelde tariefverlaging voor de reiziger en tot een daadwerkelijke spreiding van reizigers. De informatie over de tarieven moet transparant en navolgbaar zijn. Invoering van een nieuw tariefstelsel mag niet leiden tot aanpassing van de concessiesubsidie. En tot slot moet er in een nieuw tariefstelsel aandacht zijn voor kwetsbare beroepsgroepen. Niet iedereen heeft immers de keuze om op een ander tijdstip te reizen en niet iedereen krijgt de reiskosten door de werkgever vergoed. Een nieuw tariefstelsel wordt daarnaast opbrengstneutraal ingevoerd. Ik zal deze eisen samen met NS nader uitwerken in een kader dat bij de toetsing kan worden gehanteerd.
Klopt het dat het aantal reizigers op het traject Arnhem-Utrecht lager ligt dan in 2019 en er desondanks meer treinen rijden ten kosten van verdere afschalingen in Flevoland en Noord-Holland? Waarom wordt het treinverkeer in Noord-Holland vaker afgeschaald dan in andere delen van het land?
Er is geen sprake van dat het treinverkeer in Noord-Holland en Flevoland anders wordt behandeld dan andere regio’s. NS heeft voor Dienstregeling 2024 integraal naar reizigersaantallen gekeken en op basis daarvan treinen toegevoegd. Zo verhoogt NS in Dienstregeling 2024 de frequentie tussen Amsterdam Centraal en Haarlem en tussen Utrecht en Almere.
Op welke manier gaat u met de NS in gesprek om een stevige bodem af te spreken voor het treinaanbod en op welke manier gaat u dat terugkoppelen met de betreffende regio’s?
In de concessie is een minimale bediening van stations afgesproken. Hierbij lijkt het mij vanzelfsprekend dat NS een aantrekkelijke dienstregeling opstelt om zoveel mogelijk reizigers te bedienen.
NS heeft de dienstregeling 2024 voor advies voorgelegd aan de consumentenorganisaties in het Locov en decentrale overheden vertegenwoordigd aan de landsdelige OV- en spoortafels. Het is vervolgens aan NS hoe zij hier mee omgaat.
Wat is de consequentie van een slechtere bereikbaarheid via treinverkeer voor de ontsluitingsweg A9 als meer forensen gedwongen worden om de auto te nemen in plaats van de trein?
Om te voorkomen dat reizigers een alternatief middel (zoals de auto) gaan gebruiken, monitort NS de bezettingsgraad van de treinen actief en anticipeert zij (indien nodig) op het reizigersaanbod. Ook roept NS reizigers op hun reis vooraf te plannen in de reisplanner. Waarbij de reisplanner per trein de drukte toont. Hierdoor is het voor reizigers vrij eenvoudig te zien wanneer zij het beste de trein kunnen nemen.