Het factureren door Buma/Stemra van websites die een radiostream op hun site embedden |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Buma/Stemra websites factureert die een radiostream op hun site embedden?1
Ja.
Vindt u het terecht en wenselijk dat Buma/Stemra van websitebeheerders geld gaat vragen voor het embedden van radiostreams?
Ik vind het aan de betrokken partijen om in overleg tot een regeling te komen. Daarbij is een belangrijke vraag of er sprake is van een auteursrechtelijke relevante handeling in de vorm van een openbaarmaking. Evenals ten tijde van het eerdere schriftelijk overleg met uw Kamer het geval was (Kamerstukken II 2010–11, 29 838, nr. 26), bestaat hier nog geen duidelijkheid over. Voor de vraag of embedden gelijk is aan hyperlinken geldt voorts dat er (technische) verschillen tussen beide vormen zijn. Ingeval van embedden is de radiostream te beluisteren binnen de website van degene die op internet de embedded link heeft geplaatst. De gebruiker blijft dus op de site waarin de stream is ingebed. De stream zelf (het auteursrechtelijk beschermde werk) is echter afkomstig van de servers van de website waar de embedded link naar verwijst. Ingeval van een hyperlink wordt er een nieuw tabblad of venster geopend met de website waarnaar wordt gelinkt. De bezoeker verlaat aldus de website waar hij de link aantrof om zo de inhoud waar deze naar verwijst te kunnen raadplegen. Of het citaatrecht van toepassing is, moet worden beoordeeld op grond van artikel 15a van de Auteurswet. Één van de voorwaarden is dat de omvang van het citaat in overeenstemming is met wat in het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Of met succes een beroep kan worden gedaan op dit artikel is uiteindelijk aan de rechter. Ik heb begrepen dat Buma/Stemra met de betrokken website van mening verschilt over de vraag of een vergoeding verschuldigd is en dat inmiddels een procedure bij de rechter is gestart. Die zal daarover een uitspraak doen. Hiernaast heb ik begrepen dat voor de embedding van achtergrondmuziek nog overleg plaatsvindt tussen Buma/Stemra en VNO/NCW over een mogelijke regeling. Daarbij wordt ook de optie opengehouden om in goed overleg de kwestie voor te leggen aan de rechter.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op dit punt de wet aan te passen. Ten eerste dekt het begrip «openbaarmaking» de zinsnede «mede delen aan het publiek» uit de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn Auteursrecht (2001/29/EG), waarvan de uitleg uiteindelijk is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voorts is bij de invoering van het begrip bewust gekozen voor een open norm. Hierdoor is het aan de rechter om op grond van de concrete omstandigheden te beoordelen of er sprake is van openbaarmaking. Dit systeem heeft als voordeel dat de wet niet na elke technologische ontwikkeling en innovatie hoeft te worden aangepast.
Is bij het embedden van auteursrechtelijk beschermde muziek wel sprake van een nieuwe openbaarmaking of verveelvoudiging? Moet embedden niet veeleer worden vergeleken met hyperlinken?
Zie antwoord vraag 2.
Als er sprake is van heropenbaarmaking, is dan niet vaak het citaatrecht van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de wet hier onduidelijkheid over laat bestaan, bent u bereid aanpassingen door te voeren opdat het embedden van streams niet gezien kan worden als openbaarmaking of verveelvoudiging? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat geld vragen voor embedden een aanslag is op de rijke, multimediale cultuur van het web en Nederland op achterstand plaatst in de digitale revolutie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er goede balans bestaat tussen vrijheid van creativiteit enerzijds en bescherming van rechten van rechthebbenden anderzijds. Dat betekent dat ik voorstander ben van innovaties in de multimediale cultuur. Tegelijk mogen deze innovaties niet ten koste gaan van de auteurs en artiesten, die immers ook hun bijdrage leveren aan de rijke multimediale cultuur. Het is hierbij in eerste instantie aan de direct betrokken partijen om in goed overleg eruit te komen. Ik steun daarom de ontwikkeling dat VNO/NCW en BUMA/Stemra in overleg zijn over de embedding van achtergrondmuziek.
Bent u bereid stappen te zetten om Buma/Stemra te bewegen tot het terugdraaien van deze maatregel? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u deze actie van Buma/Stemra in het licht van de eerdere poging van Buma/Stemra in 2010 om websites te factureren voor het embedden van video’s en audiofragmenten zoals YouTube-video's, die strandde na de commotie die dit teweeg bracht?2
In 2010 het ging het om het sturen van facturen voor het embedden van video’s voor persoonlijk gebruik. In het onderhavige gebruik is er sprake van commercieel gebruik, waarbij dit gebruik het hoofddoel is van de website. Dat zijn relevante verschillen. Het gaat hier immers niet om consumenten die een factuur krijgen omdat ze hun websites met een stukje muziek verfraaien. Verder is het aan de betrokken partijen om in overleg of door tussenkomst van de rechter tot een goede oplossing te komen.
Het ruimen van graven in de gemeente Ede |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de gemeente Ede veertig graven heeft geruimd, zonder dat alle nabestaanden hierover zijn geïnformeerd?1
De houder van de begraafplaats, in dit geval de gemeente Ede, heeft de wettelijke plicht ten aanzien van algemene graven om ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voor het verstrijken van de termijn van uitgifte van een algemeen graf daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de belanghebbende bij dat graf wiens adres hem bekend is (artikel 27a Wet op de lijkbezorging). Een soortgelijke verplichting bestaat ten aanzien van particuliere graven (artikel 28, tweede lid). In de wet is alleen voor het verlopen van de termijn van grafrechten vastgelegd dat de houder van de begraafplaats schriftelijk mededeling moet doen dat het grafrecht verloopt. Gedachte is dat men dan nog kan kiezen voor een herbegraving (in geval van een algemeen graf) dan wel een verlening (in geval van een particulier graf).Wanneer het grafrecht is verlopen kan worden overgegaan tot het ruimen van het graf. Vaak worden graven echter pas lang nadat de termijn is verlopen geruimd. Er is geen wettelijke plicht om de ruiming te melden bij de nabestaanden. Dat is ook logisch omdat er op dat moment geen recht meer op het graf rust. Het is aan de gemeente, als houder van de begraafplaats, hoe hiermee om te gaan.
De gemeente Ede heeft het beleid dat zij wel melding doet van de ruiming van het graf, wanneer de naam en het adres van de nabestaande(n) bekend is bij de gemeente. Bij de ruiming in kwestie was de gemeente niet van alle nabestaanden in het bezit van de adresgegevens. Om ook de mensen die de gemeente niet per post kan bereiken toch te informeren over de ophanden zijnde ruiming, plaatst de gemeente Ede een jaar voor de ruiming bordjes bij de begraafplaats waarop de ruiming wordt aangekondigd. In de toekomst wil de gemeente ook nog bordjes op de te ruimen graven plaatsen.
Zijn er meer voorbeelden van gemeenten waarin nabestaanden niet tijdig zijn geïnformeerd over een ophanden zijnde ruiming?
Het is een misverstand dat de begraafplaatshouder de plicht heeft nabestaanden schriftelijk te informeren over de ophanden zijnde ruiming (zie antwoord op vraag 1).
Hoe is de ruiming van de graven in Ede uitgevoerd? Zijn daarbij de richtlijnen uit de «Handleiding opgraven en ruimen» gehanteerd?2
In de gemeente Ede vindt de ruiming van graven gedeeltelijk machinaal en gedeeltelijk met de hand plaats. De ruiming wordt uitgevoerd door een ruimingsbedrijf dat is aangesloten bij de Branchevereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB), de koepel die betrokken was bij het opstellen van de Handleiding opgraven en ruimen. Hierbij worden de richtlijnen van de «Handleiding opgraven en ruimen» in acht genomen. Wanneer de graven zijn geruimd wordt de grond laag voor laag schoongemaakt en gezeefd en meermalen gecontroleerd op menselijke resten. Bovenop deze grond komt een toplaag, die bestaat uit nieuwe grond.
Wat is uw reactie op het feit dat op de plek waar de graven zijn geruimd een bot van een nabestaande is gevonden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alsnog op een piëteitsvolle wijze met deze resten wordt omgegaan?
De gemeente heeft een zeer zorgvuldige procedure voor het ruimen van graven gevolgd (zie het antwoord op vraag 3). Het is voor de gemeente dan ook een raadsel hoe op de betreffende plek mogelijk menselijke resten kunnen zijn gevonden. De gemeente betreurt dit zeer. Dit is voor nabestaanden een erg pijnlijke gebeurtenis. De gemeente heeft laten weten grondig onderzoek te laten verrichten naar de herkomst van deze resten. Deze zijn meegenomen door de mensen die het hebben gevonden, maar zullen door de gemeente worden teruggenomen en worden herbegraven. Op dit punt zijn geen bevoegdheden weggelegd voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is een lokale aangelegenheid.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden in de toekomst wel van een ruiming op de hoogte worden gebracht en zij niet meer openlijk met resten worden geconfronteerd?
In de Wet op de lijkbezorging is – begrijpelijk – geen plicht opgenomen om melding te maken van een ruiming. Nabestaanden worden – voor zover hun adres bekend is – aangeschreven wanneer het grafrecht ten einde loopt, zodat zij eventueel kunnen kiezen voor herbegraving dan wel verlenging. Of de houder van de begraafplaats er aanvullend voor kiest nabestaanden al dan niet rechtstreeks te benaderen in geval van een voorgenomen ruiming, is aan de houder.
Naar aanleiding van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging is in november 2010 de Handleiding opgraven en ruimen opgesteld door de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB), de Branche Vereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De daarin vervatte richtlijnen dragen er aan bij dat het ruimen van graven op zorgvuldige en respectvolle wijze kan worden uitgevoerd. Incidenten zijn echter nooit helemaal uit te sluiten.
Syrië |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Heeft u inmiddels met EU Hoge Vertegenwoordiger Catharine Ashton gesproken over de diplomatieke mogelijkheden van de EU om druk te zetten op de Syrische autoriteiten om meer rechten en vrijheden voor burgers in te voeren en het geweld tegen burgers te staken? Welke acties heeft Ashton toegezegd te zullen nemen? Welke acties heeft zij ondertussen genomen?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
De EU heeft in eerste aanleg op 9 mei jl. een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. Ook heeft de EU besloten tot het instellen van een sanctielijst inhoudende een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten. Tijdens de Raad voor Buitenlandse Zaken d.d. 23 mei jl. is de sanctielijst uitgebreid met onder anderen president Assad. Nederland had zich hiervoor sterk gemaakt. Voorts is besloten dat geen verdere stappen met betrekking tot het sluiten van een Associatie Akkoord met Syrië zullen worden gezet. Ondertekening van de overeenkomst is niet aan de orde. Ook is besloten dat het EU-hulpprogramma nagenoeg geheel (o.a. het European Neighbourhood Policy Instrument) wordt opgeschort. Na de Raad voor Buitenlandse Zaken d.d. 20 juni jl. is de sanctielijst nog verder uitgebreid, ditmaal tevens met vermelding van een aantal economische entiteiten.
De VN-Mensenrechtenraad heeft het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. Deze wacht nog op het verkrijgen van toegang tot Syrië.
Deelt u de mening dat Turkije als belangrijke handelspartner van Syrië en regionale grootmacht een belangrijke rol kan vervullen bij de beïnvloeding van de Syrische autoriteiten? Bent u bereid met Ashton en uw Europese collega’s de mogelijkheden te bespreken om Turkije te vragen onderhandelingen met de Syrische autoriteiten te starten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de inspanningen van de EU en Turkije elkaar in de regio kunnen versterken. Zo riep de Turkse premier Erdoğan het Syrische regime onlangs onder meer op tot onverwijlde democratisering. Gegeven de contacten van Turkije met de Syrische regering, is het van belang waar mogelijk – ook in EU- en VN-verband – gezamenlijk op te trekken. In elk geval blijven de regionale ontwikkelingen in consultaties met de Turkse regering aan de orde komen.
Bent u bereid er bij uw Europese collega’s voor te pleiten de (financiële) steun die Syrië via het European Neighbourhood Policy ontvangt, op te schorten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid ervoor te pleiten deze middelen ter beschikking te stellen van mensenrechten- en democratiseringsorganisaties?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid bij uw Europese collega’s en collega’s van de Schengenlanden te pleiten voor een reisverbod voor de belangrijkste leden van het Syrische regime, ook als zij reizen met een paspoort afgegeven door de EU of de VS? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in Europees verband de tegoeden van de familie van Assad en de belangrijkste leden van het regime in Europa te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het Internationaal Strafhof ICC te vragen een onderzoek te starten naar misdaden tegen burgers en betogers begaan door en/of onder verantwoordelijk van president Assad en Maher Assad (leider van de speciale brigade die mogelijk verantwoordelijk is voor veel burgerslachtoffers)? Zo nee, waarom niet?
Het ICC en aanklager zijn onafhankelijk en het is dan ook niet aan NL om aan te dringen op een onderzoek. Syrië is geen partij van de Statuut van Rome en het ICC heeft op dit moment geen rechtsmacht in Syrië. Het ICC kan rechtsmacht uitoefenen indien de Veiligheidsraad de situatie naar het ICC verwijst.
Wat is de door Nederland gewenste uitkomst van de speciale vergadering van de VN Mensenrechtenraad over Syrië, van 29 april? Kunt u de Kamer berichten over de resultaten van de vergadering?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, gelet op de steeds verder uit de hand lopende situatie in Syrië?
Gegeven de snel opvolgende gebeurtenissen en om u een zo volledig mogelijk beeld te geven, is ervoor gekozen u te antwoorden na het aannemen van aanvullende sancties door de EU.
Het bericht "Varen houdt nog twaalf legertrucks Soesterberg vast" |
|
Ger Koopmans (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Varen houdt nog twaalf legertrucks Soesterberg vast»?1
Ja.
Klopt het dat Defensie handelt naar de verleende ontheffing van artikel 75 van de Flora- en Faunawet welke geldt tot en met 1 oktober 2011?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het in totaal gaat kosten om alle blaasvarens naar andere locaties in Nederland te verplaatsen? Welke kosten zijn tot dusver al gemaakt?
De kosten die het Ministerie van Defensie heeft gemaakt, zoals inhuur specialisten en het verplaatsen van varens naar verschillende locaties, bedragen tot nu toe € 18 000. Met een nog uit te voeren verplaatsing en controles, of verplaatste varens op nieuwe locaties aanslaan, is € 4000 gemoeid.
Kunt u aangeven of gezien het grote verspreidingsvermogen van de blaasvaren en de verhuizing van groot deel van de blaasvarens nog een verdere bijdrage van Defensie nodig is om de instandhouding van de soort te waarborgen?
De blaasvaren is opgenomen in de Rode Lijst Vaatplanten in de categorie «zeer zeldzaam» en «sterk in aantal afgenomen». De verleende ontheffing om de blaasvarens te verwijderen en deels te verplaatsen is gebaseerd op basis van een door het Ministerie van Defensie opgesteld projectplan. De verleende ontheffing voorziet in een evaluatie, nadat circa driekwart van de blaasvarens is verwijderd. Die evaluatie vindt medio september 2011 plaats. Van belang daarbij is in hoeverre naar elders verplante varens levensvatbaar zijn gebleken. Afhankelijk van deze evaluatie zal in overleg met het Ministerie van Defensie worden besloten hoe om te gaan met de nog resterende populatie.
Deelt u de mening dat de zorgplicht van de Flora- en Faunawet niet zo ver moet reiken dat in dit geval de gehele populatie varens in stand moet worden gehouden en dat de zorgplicht een inspanningsverplichting met zich meebrengt om er zorg voor te dragen dat een levensvatbare populatie van de blaasvaren in kwestie in Nederland blijft bestaan?
Slechts een deel van de inmiddels verwijderde varens is elders herplant. Instandhouding van de gehele populatie is dus niet aan de orde. De verplichting tot de instandhouding van een levensvatbare populatie van de blaasvaren komt voort uit de biodiversiteitsdoelstelling: In 2020 zijn voor alle in 1982 in Nederland van nature voorkomende soorten en populaties de condities voor instandhouding duurzaam aanwezig. Die biodiversiteitsdoelstelling zal ook in de nieuwe natuurwetgeving zijn weerslag krijgen.
Acht u het feit dat defensiematerieel op deze wijze zo lang vast komt te staan maatschappelijk, en om operationele redenen, verantwoord?
Het betrof hier 115 niet meer in gebruik zijnde legertrucks. Daarvan resteren er nog twaalf. Na ontvangst van de evaluatie en besluitvorming over de resterende populatie varens (zie mijn antwoord op vraag 4) zullen ook de laatste twaalf trucks kunnen worden weggehaald en is het terrein weer als parkeerplaats zonder beperkingen te gebruiken.
Bent u bereid bij de aanstaande integratie natuurwetgeving deze maatschappelijke idioterie uit de wet te schrappen om herhaling van dit soort absurde situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat legertrucks al twee jaar vaststaan door plantjes |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat legertrucks al twee jaar vaststaan door de aanwezigheid van de zgn. «blaasvaren»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Wat is er zo bijzonder aan de blaasvaren?
Het betreft hier twaalf niet meer in gebruik zijnde legertrucks. De blaasvaren is opgenomen in de Rode Lijst Vaatplanten in de categorie «zeer zeldzaam» en «sterk in aantal afgenomen». De blaasvaren valt onder de beschermde soorten van de Flora- en faunawet.
Is het feit dat deze planten onder legertrucks groeien een bewijs dat ze niet zeldzaam zijn, of een bewijs dat de inzet van deze wielvoertuigen zeldzaam is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u voornemens te doen om beweging te krijgen in de legertrucks?
Aanvankelijk ging het om 115 niet meer in gebruik zijnde legertrucks waaronder onder meer blaasvarens groeiden. Het ministerie van Defensie heeft voor deze varens een projectplan opgesteld. Op basis hiervan is voor verplanten van de varens een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verleend. Inmiddels is een deel van de varens verplant en is het merendeel van de legertrucks niet meer op het terrein aanwezig. Met het ministerie van Defensie is de afspraak gemaakt dat, voordat de laatste varens worden verwijderd, eerst het projectplan wordt geëvalueerd. Die evaluatie vindt medio september plaats. Na ontvangst van de evaluatie zal in overleg met het ministerie van Defensie worden besloten hoe om te gaan met de nog resterende populatie. Van belang in dat verband is in hoeverre naar elders verplante varens levensvatbaar zijn gebleken. Daarna zouden de laatste vrachtauto’s kunnen worden weggehaald en is het terrein weer als parkeerplaats te gebruiken zonder beperkingen.
Is er nog meer defensiematerieel dat niet mag worden verplaatst of niet kan worden gebruikt vanwege zeldzame flora en/of fauna?
Nee.
Zijn er andere defensielocaties waar Defensie niets kan ondernemen vanwege zeldzame flora en/of fauna?
Nee.
Illegale houtexport vanuit Madagaskar |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zolang het loont blijft Madagaskar kappen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat er ondanks het verbod op houtexport dat de Madagassische regering vorig jaar instelde er toch nog op grote schaal wordt geëxporteerd naar met name China, waar er bedden van rozenhout van $ 1 miljoen van worden gemaakt?
Het in het bericht genoemde onderzoek van Global Witness en de Environmental Investigation Agency geeft aan dat ondanks een verbod toch houtexport plaatsvindt. Corruptie en zwak bestuur, maar ook andere oorzaken, kunnen ten grondslag liggen aan de illegale export van hout en andere producten uit natuurlijke hulpbronnen in arme landen.
Wat vindt u van de betrokkenheid van het Franse transportbedrijf Delmas, dat ook een Nederlandse vestiging heeft bij de export van illegaal hout?
Het transportbedrijf Delmas heeft in een brief aan de Environmental Investigation Agency (EIA) en Global Witness, beide niet gouvernementele milieuorganisaties, aangegeven zich strikt te willen houden aan de regelgeving door onder meer controle van de aanbieders op de legaliteit van het hout en dubbele controle op de exportvergunning. EIA en Global Witness zijn de opstellers van een rapport uit 2010 over de illegale handel in ebbenhout, rozenhout en palissander.
Kunt u uitsluiten dat Nederland illegaal hout uit Madagaskar heeft geïmporteerd?
Ik kan momenteel niet uitsluiten dat illegaal hout uit Madagaskar op de Nederlandse markt komt. Hout kan immers ook via andere EU Lid-Staten of vanuit andere landen worden geïmporteerd waarna het vrij kan worden verhandeld op de EU interne markt. Ik kan om die reden ook niet achterhalen of meubels of andere producten die met Madagassisch hout zijn gefabriceerd op de Nederlandse markt belanden.
Uit importcijfers blijkt wel dat er geen hout rechtstreeks vanuit Madagaskar in Nederland wordt geïmporteerd.
Overigens staat het bestrijden van de handel in illegaal gekapt hout en houtproducten al sinds het begin van deze eeuw hoog op de agenda van de Europese Unie. Het is namelijk bij uitstek een probleem dat een aanpak op EU-niveau vergt. In mei 2003 presenteerde de Europese Commissie het EU Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT) actieplan. In het actieplan wordt een vernieuwende aanpak uiteengezet voor de bestrijding van illegale houtkap en worden ontwikkelingslanden gesteund in hun streven naar goed bestuur met behulp van de stimulansen die de Europese interne markt in dit verband kan bieden. Inmiddels heeft het actieplan geleid tot twee belangrijke Europeesrechtelijke instrumenten:
Met deze maatregelen hoopt de EU uiteindelijk de handel in illegaal gekapt hout uit te bannen en de productie en oogst van legaal en duurzaam geproduceerd hout te stimuleren.
Kunt u achterhalen of meubels en andere producten die met Madagassisch hout zijn gefabriceerd op de Nederlandse markt zijn beland?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u nagaan of de Bank of Africa middels het geven van leningen betrokken is bij het kappen en exporteren van illegaal hout?
Hoewel het rapport uit 2009 van de EIA en Global Witness aangeeft dat een bijkantoor van de Bank of Afrika in Madagaskar betrokken is bij de financiering van de export van hout, wordt dit niet verder onderbouwd. De grens tussen legaliteit en illegaliteit is niet zo eenvoudig aan te geven. Europese wetgeving op dit gebied is echter in een vergevorderd stadium.
FMO heeft laten weten niet betrokken te zijn bij de financiering van het kappen en exporteren van illegaal hout uit Madagaskar. Voorts past het niet in het beleid van FMO om dit soort praktijken te financieren.
Wat is u oordeel over de suggestie dat door het steunen van de Bank of Africa ook Europese organisaties waaronder de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) betrokken zijn bij de financiering?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de inzet van natuurorganisaties om rozenhout, waar het in de meeste gevallen om gaat, op te nemen in de lijst van verboden hout van CITES, het VN-verband dat de internationale handel in beschermde planten en dieren aan banden probeert te leggen?
De regering van Madagaskar heeft zelf op 10 juni 2010 een aanvraag ingediend bij de Secretaris-Generaal van CITES, Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora, met het verzoek om rozenhout, palissander en ebbenhout op de Appendix III lijst van CITES te plaatsen. In Appendix III staan soorten die op verzoek van een lidstaat op de lijst zijn geplaatst, omdat zij deze nationaal hebben beschermd. Deze lidstaat vraagt daarbij andere partijen om te helpen met de controle en het voorkomen van de illegale handel in die soorten.
Dat ook natuurorganisaties een dergelijk verzoek ondersteunen is een goede zaak.
Uiteraard zal Nederland de handhaving die voortvloeit uit de Appendix III listing volledig uitvoeren. Nederland heeft zich in CITES-kader altijd ingezet voor de opname van houtsoorten op de Appendices. Ik juich het dan ook toe dat Madagaskar deze stap heeft genomen.
Uitbreiding van de Ring Utrecht binnen de bestaande bak van Amelisweerd |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Herinnert u uw uitspraak tijdens het Notaoverleg MIRT van afgelopen december, dat het uitbreiden van het aantal rijbanen binnen de bestaande bak van Amelisweerd niet mogelijk is vanwege Nederlandse en Europese vereisten?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke vereisten u hierbij exact doelde? Waar kunnen deze vereisten worden teruggevonden? Gaat het inderdaad om een verplichting, of kan er gemotiveerd worden afgeweken van deze regels?
Het gaat hierbij om Europese Richtlijnen die zijn ontwikkeld voor de zgn. Trans-Europese Netwerken (TEN’s). De A27 maakt deel uit van een TEN (E30). Daarnaast heeft Nederland de NOA (Nieuwe Ontwerprichtlijn Autosnelwegen) uit 2007, waarin de Europese uitgangspunten voor TEN’s zijn verwerkt. Het betreft in beide gevallen Richtlijnen, waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden.
Soms gebeurt dat ook, bijvoorbeeld in het spoedaanpakproject Lunetten–Rijnsweerd. Het afwijken van de ontwerprichtlijnen gebeurt alleen nadat de ontwerp- en verkeersveiligheidsdeskundigen het voorstel hebben bestudeerd en hebben aangegeven dat het veilig en verantwoord is. Bij de variant door de bestaande Bak uit de 1e Fase MER Ring Utrecht waar ik in december 2010 met uw Kamer over sprak, was het advies van de deskundigen duidelijk: deze variant is zodanig onveilig dat hij niet acceptabel is, ook niet met het treffen van aanvullende maatregelen (o.a. 80 km/u en intensief verkeers- en incidentmanagement). Uit de analyses bleek daarnaast dat in deze variant de verkeersproblemen op de A27 niet zijn opgelost: de reistijdfactor is groter dan 2.
Bent u bereid om, in overleg met de regio, nogmaals te kijken naar de mogelijkheid om binnen de bestaande bak van Amelisweerd te zoeken naar een oplossing voor de fileproblematiek op de A27?
Nee. Op basis van de onderzoeken die in de 1e Fase van de planstudie Ring Utrecht uitgevoerd zijn en het advies van de deskundigen (zoals ik in mijn antwoord hierboven heb aangegeven) hebben de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het rijk in november 2009 de voorkeur uitgesproken voor het verbreden van de bestaande bak met ongeveer 15 meter aan weerszijden (met in iedere rijrichting 7 rijstroken). Op 3 december 2010 hebben de provincie, de gemeente en ik deze voorkeur herbevestigd toen wij afspraken maakten over het voorkeursalternatief voor de Ring Utrecht.
Daarnaast strookt dit verzoek niet met de wens van uw Kamer. Op 16 december 2010 heeft uw Kamer een motie verworpen van het lid Van Gent, waarin mij verzocht werd een dergelijke variant in studie te nemen (TK, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 A, nr. 25).
De positie van vrouwen in de Arabische regio |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Is uw voornemen de positie van vrouwen te versterken in de Arabische regio aan de orde gekomen in uw gesprek met minister Hillary Clinton, 21 april 2011?1
Minister Clinton en ik hechten allebei groot belang aan het verbeteren van de positie van vrouwen in de Arabische regio en hebben daarover met elkaar van gedachten gewisseld. Zij was met mij van mening dat processen gericht op het bevorderen van democratie, vrede en veiligheid zonder actieve inbreng van vrouwen niet duurzaam kunnen zijn. Institutionele en culturele verandering is eveneens nodig om een omgeving te creëren, waarin vrouwen daadwerkelijk een zinvolle politieke en economische bijdrage kunnen leveren.
Hoe beoordeelt u haar opmerking dat het versterken van de positie van vrouwen juist nu, in de transitieprocessen in de Arabische regio, van groot belang is om democratisering werkelijk te bevorderen en wortel te doen schieten?
Zoals minister Clinton en ik in onze gezamenlijke verklaring hebben gesteld, zijn wij beiden van mening dat duurzame vrede en stabiliteit in een samenleving meer kans maken wanneer vrouwen, conform VNVR 1325, actief betrokken zijn bij democratiseringsprocessen. Toch waren in 2010 minder dan 10% van onderhandelaars in vredesprocessen vrouw en van de ondertekenaars nog geen 3%. Met betrekking tot de Arabische regio geldt dat zowel mannen als vrouwen lijden en hebben geleden onder repressieve overheden. De diep gewortelde wettelijke discriminatie van vrouwen heeft daarnaast een grote uitwerking gehad op de dagelijkse leefomstandigheden van vrouwen. Om die reden acht ik volledige implementatie van CEDAW (UN Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women) en het intrekken van door landen bij ratificatie gemaakte voorbehouden essentieel.
Op welke wijze worden vrouwen in Egypte betrokken bij de grondwetsherziening en bent u bereid er bij uw Egyptische collega op aan te dringen hen hierbij te betrekken?
Herziening van de Egyptische grondwet is voorzien voor de periode na de parlementsverkiezingen. Er bestaat nog onduidelijkheid over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan dit proces. Op 2 juni a.s. zal een door UNWomen, samen met UNDP, IDEA, IPU (Inter Parliamentary Union) en andere internationale organisaties, georganiseerde internationale ronde tafel plaatsvinden in Cairo. Het doel hiervan is te leren van ervaringen in andere landen met betrekking tot participatie van vrouwen in transitieprocessen. Het maatschappelijk middenveld in Egypte bereidt zich ook op de nieuwe constitutie voor. Nederland draagt, samen met UNWomen, financieel bij aan een op 4 juni 2011 te houden nationale conventie om de inbreng van vrouwen in dit proces te formuleren. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door de Arab Alliance for Women. Nederland zal beide bijeenkomsten bijwonen. Indien nodig zal ik mijn Egyptische collega aanspreken op de opvolging van de aanbevelingen.
Op welke wijze bevordert u de rechten van vrouwen en hun participatie in de transitieprocessen in de landen die zich nu, of mogelijk op een later moment, in een dergelijke fase bevinden?
Specifieke behoeften verschillen per land. Identificatie van mogelijkheden is in volle gang. Voor 2011 is recentelijk, onder begrotingsartikel 5.3, € 2 miljoen geoormerkt voor steun aan vrouwenparticipatie in de Arabische regio. Over deze mogelijkheid worden de posten in de regio en Nederlandse Ngo’s binnenkort geïnformeerd.
Van 17 t/m 20 mei jl. bezocht de Mensenrechtenambassadeur Egypte. Hij benadrukte de noodzaak vrouwenrechten te bevorderen in alle gesprekken met vertegenwoordigers van de Egyptische overheid en het maatschappelijk middenveld. In zijn gesprek met de VS ambassadeur in Egypte kwam mogelijke samenwerking tussen de VS en Nederland aan de orde. Over dit bezoek is de Tweede Kamer separaat een brief toegegaan.
Het bericht "Taxi's Schiphol weigeren ritten" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Taxi’s Schiphol weigeren ritten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het weigeren van zakenpartners en toeristen door taxichauffeurs niet alleen schadelijk is voor het imago van de taxibranche, maar mogelijk ook negatieve consequenties heeft voor onze economie en toeristische sector? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze ritweigeraars geen schade meer aanrichten?
Het weigeren van klanten door taxichauffeurs is ongewenst. Het is klant-onvriendelijk en schaadt het imago van de taxibranche. Mogelijk negatieve (financiële) consequenties voor de economie en toeristische sector zijn mij niet bekend.
Op luchthaven Schiphol controleert de Stichting Taxicontrole Schiphol het gebruik van de taxistandplaats en de kwaliteit van de door de aanbieders geleverde diensten. De (rijks)overheid staat hier geheel buiten. Schiphol is als privaatrechtelijk eigenaar van het luchthavengebied gerechtigd om regels te stellen die gelden voor de gebruikers van de luchthaven, waaronder taxibestuurders.
Naast controle van kwaliteitseisen aan de taxi’s en het gebruik van schone auto’s, ziet de stichting ook toe op klantvriendelijkheid en gastvrijheid. Klanten kunnen bij de coördinator op de standplaats melding doen van ritweigering en/of andere misstanden door chauffeurs. De dienstdoende coördinator maakt van deze meldingen een rapport. Ook maakt de coördinator rapport op van ongewenste zaken en misstanden die hij zelf waar neemt, waaronder ritweigering. Nadat is vastgesteld dat een ritweigering en/of misstand heeft plaatsgevonden bepaalt het management van de stichting welke maatregel(en) genomen worden.
Schiphol heeft het gebruik van de taxistandplaats aanbesteed en concessies verleend aan enkele grote taxiondernemingen. Daarnaast hebben ook een groot aantal individuele chauffeurs een vergunning om als aanvullend vervoerder taxi-diensten op de luchthaven aan te bieden. Op de luchthaven Schiphol zijn in totaal 14 taxistandplaatsen beschikbaar op een door slagbomen afgesloten gebied (taxi opstelstrook). Van de 14 plaatsen zijn 10 plaatsen gereserveerd voor concessionarissen. 4 plaatsen zijn gereserveerd voor aanvullende vervoerders (zelfstandige taxiondernemers).
Indien een ritweigering of andere misstand een concessietaxi betreft, wordt de directie van de onderneming, die de betreffende concessie heeft gekregen, opgedragen de nodige maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Indien het een aanvullende taxi betreft, wordt de chauffeur en/of ondernemer van die taxi daarop aangesproken en wordt er zo nodig en sanctie opgelegd. Ook iedere aanvullende taxi is gebonden aan de vastgestelde regelingen. Zie ook http://www.stichtingtaxicontrole.nl.
Daar Schiphol stelt dat er 24 uur per dag een coördinator rondloopt, hoe is het dan toch mogelijk dat dit kennelijk op grote schaal voorkomt? Heeft deze coördinator wel voldoende bevoegdheden om op te treden? Zo ja, waarom gebeurt dit dan niet?
Navraag bij de Stichting Taxi Controle Schiphol maakt duidelijk dat men de beweringen van veelvuldige ritweigering niet herkent. Het weigeren van (korte) ritten door taxichauffeurs op de door middel van slagbomen afgesloten taxistandplaats komt weinig voor. Een coördinator houdt toezicht op het gedrag van taxichauffeurs en hun klanten. Bij de coördinator en/of de Stichting Taxi Controle kunnen klanten melding maken van ritweigeringen. In 2010 is blijkens de ontvangen informatie een marginaal aantal ritweigeringen aangemeld en is door Schiphol in een enkel geval een sanctie opgelegd aan de chauffeur. In bepaalde situaties is een chauffeur overigens gerechtigd een klant te weigeren, zoals bij dronkenschap en agressief gedrag.
Bent u bereid, in overleg met Schiphol en de taxibranche, de functie van de coördinator te verbeteren naar een functie als taxigastheer, welke de bevoegdheid heeft om actief service te verlenen richting klanten en weigerende taxichauffeurs en andere misstanden direct aan te pakken en te rapporteren aan de bevoegde instanties? Zo nee, waarom niet?
4. Nee, zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, is de Stichting Taxi Controle Schiphol een onafhankelijke organisatie die tot doel heeft het aanbieden van taxivervoer op de luchthaven Schiphol te controleren op onder andere het nakomen van de gemaakte afspraken, kwaliteit van de dienstverlening en het coördineren van het logistieke proces. Het Rijk kan en wil niet treden in deze louter privaatrechtelijke constellatie.
Bent u bereid met de gemeente Haarlemmermeer in overleg te treden over een nieuwe verordening gebaseerd op de aanstaande taxiwet, waardoor vrije rijders gedwongen worden om in een groep te opereren zodat ze straks bij ritweigering of andere misstanden het risico lopen dat de hele groep de/zijn vergunning voor Schiphol kwijt raakt?
Niet de gemeente Haarlemmermeer, maar luchthaven Schiphol is verantwoordelijk voor het functioneren van de taxistandplaats Schiphol. Met het verlenen van concessies loopt de luchthaven vooruit op de verplichte groepsvorming die onder andere de gemeente Amsterdam, na invoeren van de taxiwet, kan eisen aan taxiondernemers. Voor de concessiehouders geldt al dat bij onvoldoende presteren de concessie niet wordt verlengd (geen gebruik maken van de verlengingsoptie). Bij het (ernstig) in gebreke blijven kan een concessieovereenkomst ook onmiddellijk worden opgezegd.
De gemeente Haarlemmermeer is een van de zeven gemeenten die het model van groepsvorming kan toepassen op het (aanpalende) gemeentelijke grondgebied. Met de zeven gemeenten ben ik in overleg over nieuwe verordeningen op basis van de aanstaande taxiwet.
Genederbeleid in de Arabische regio |
|
Mariko Peters (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() ![]() |
Welke concrete gevolgen voor het Nederlandse beleid ten aanzien van vrouwen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-landen) heeft de verklaring van u en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton, waarin u stelde dat deze «will lead to concrete joint actions for women»?1 Wanneer wordt duidelijk wat deze concrete acties zijn?
De VS, en vooral minister Clinton, benadrukt stelselmatig dat duurzame democratie zonder participatie van vrouwen niet mogelijk is. Nederland zet zich al jaren in om de positie van vrouwen en meisjes in de regio te versterken en heeft op dit terrein een uitstekende reputatie opgebouwd, die door de VS wordt erkend. De gezamenlijke verklaring van de VS en NL onderstreept het gemeenschappelijk belang dat beide landen aan deelname van vrouwen aan politieke en bestuurlijke besluitvormingsprocessen hechten.
Als uitvloeisel van de verklaring was Nederland vertegenwoordigd bij het bezoek van de Amerikaanse Ambassadeur for Global Women’s Issues Melanne Verveer aan Tunesië (mei 2011) voor overleg met vrouwenorganisaties uit de regio. Een bezoek aan Marokko voor overleg met de autoriteiten staat eveneens op het programma. In juni zal door Nederland en de VS worden deelgenomen aan een ministeriële bijeenkomst van de Community for Democracies (Working Group on Women and Democracy Mentoring) in Vilnius.
Hoe zult u de «areas of collaboration» identificeren waar Nederland en de Verenigde Staten bij bestaande initiatieven een specifieke meerwaarde kunnen leveren? Welke (Nederlandse) NGO’s zult u hierbij betrekken?
In aanvulling op het onder vraag 1 gestelde zullen in de komende tijd nadere afspraken worden gemaakt over hoe verdere samenwerking gestalte krijgt.
Voor de betrokkenheid van Nederlandse Ngo’s zie vraag 3.
Kunt u aangeven wat op dit moment de Nederlandse bijdrage is ter bevordering van vrouwen in de MENA-landen, zowel via multilaterale donoren als via Nederlandse NGO’s die samenwerken met lokale vrouwenorganisaties? Bent u bereid in de kabinetsreactie op de motie Pechtold-Timmermans over het Nederlandse en EU-beleid ten aanzien van de MENA-landen een specifieke genderstrategie mee te nemen?
De Nederlandse financiële bijdrage aan multilaterale donoren is niet geoormerkt voor steun aan vrouwenemancipatie in de MENA regio. Beleidsmatig is Nederland wel betrokken bij het stimuleren van multilaterale activiteiten gericht op het bevorderen van vrouwenrechten.
Steun aan lokale en regionale vrouwenorganisaties wordt verleend via het MDG3 fonds en rechtstreeks door ambassades. Het MDG3 fonds steunt, via ASMA (American Society for Muslim Advancement), Kvinna till Kvinna Foundation, Nobel Women’s Initiative, OWFI (Organization of Women’s Freedom in Iraq), V-Day Egypt (Karama) en het WLP (Women’s Learning Partnership for Rights, Development and Peace) diverse vrouwenorganisaties in de regio.
De door Nederland gesteunde organisatie Karama was de drijvende kracht achter de van 13-15 mei jl. in Cairo gehouden regionale bijeenkomst «The Arab Women’s Movement and the Uprisings». Vrouwenactivisten uit verschillende generaties, verschillende landen, met een religieuze of seculiere achtergrond bespraken hoe te voorkomen dat vrouwen in de transitieperiode weer buitenspel worden gezet. Van belang hierbij is volgens de deelnemers dat politieke participatie van vrouwen niet alleen ondersteuning krijgt binnen ontwikkelingssamenwerking, maar tevens in breder politiek/veiligheidskader.
In Egypte steunt de ambassade het Ishraq project, waarbij een geïntegreerd pakket van diensten wordt aangeboden aan meisjes van 12 – 15 jaar in drie gouvernoraten om hun kansen te vergroten. Daarnaast worden programma’s uitgevoerd om politieke participatie van vrouwen te bevorderen, de juridische positie van vrouwen te versterken, de werklast van plattelandsvrouwen te verminderen, het nationale emancipatiebeleid te versterken en geweld tegen vrouwen te verminderen.
Verder worden door Nederlandse Ngo’s diverse activiteiten ter ondersteuning van vrouwen in de Arabische regio uitgevoerd. Binnenkort zal het departement een bijeenkomst organiseren om een beter overzicht te krijgen van de gezamenlijke inspanningen om positieverbetering van vrouwen in de regio te bevorderen.
Zoals ik ook al zei tijdens het AO RBZ van 19 mei jl. onderschrijf ik ten volle het beleidsvoornemen van HV Ashton en Commissaris Füle om meer aandacht aan gender en vrouwen te besteden in het herziene EU Nabuurschapsbeleid. Hier kom ik nader op terug.
Deelt u de mening dat het in bepaalde MENA-landen van belang is om zo snel mogelijk extra in te zetten op vrouwenrechten cq vrouwenprojecten? Hoe bent u dit van plan te realiseren?
Ja.
Organisaties die gesteund worden door het MDG3 fonds kunnen voor 2011 aanvulling aanvragen. Ik heb voor 2011 € 2 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van vrouwenparticipatie in de Arabische regio en € 1,7 miljoen uit het Mensenrechtenfonds. Voorstellen kunnen tevens worden ingediend voor een bijdrage vanaf 2012 uit FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women), de opvolger van het huidige MDG3 fonds.
Heeft u de Verenigde Staten verzocht om in hun contacten met de Egyptische Supreme Council of the Armed Forces gender op de agenda te zetten? Zo nee, wanneer zult u dit doen?
Mevrouw Clinton heeft tijdens haar bezoek aan Egypte in maart 2011 gesproken met de Supreme Council of the Armed Forces, waarbij dit onderwerp aan de orde kwam.
Bent u bereid middelen ter bevordering van vrouwenparticipatie in de Arabische regio ook ter beschikking te stellen voor de overgangs- en verkiezingsprocessen die reeds nu plaatsvinden in landen als Tunesië en Egypte? Welke middelen zijn dit en hoe snel zijn die beschikbaar?
Deelname van vrouwen aan transitieprocessen, waaronder verkiezingen, is een belangrijke voorwaarde voor de duurzaamheid en stabiliteit van democratische staatsvormen. De onder het antwoord op vraag 4 genoemde € 2 miljoen voor vrouwenemancipatie is vooral hiervoor bedoeld. Fondsen zijn op aanvraag beschikbaar en verzoeken kunnen op korte termijn worden behandeld.
Welke rol speelt VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in uw contacten met autoriteiten van MENA-landen?
De ambassades in de regio worden geïnformeerd over de implicaties van VNVR resolutie 1325 en worden geïnstrueerd daar in hun contacten met lokale autoriteiten uitvoering aan te geven.
Zult u het belang van resolutie 1325 in al uw contacten met de autoriteiten van MENA-landen onderstrepen? Bent u bereid alle Nationaal Actieplan (NAP) 1325 partners op te roepen om dit ook te doen? Zo neen, waarom niet?
Ja, in het momenteel in voorbereiding zijnde Nationaal Actieplan 1325 voor de periode 2012 – 2015 zal de uitwerking voor de MENA regio worden meegenomen.
Een geconstateerde lacune in de inkomensvoorziening voor oudere werklozen met een ondernemersverleden |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met gevallen waarin oudere ex-zelfstandigen na een langdurige periode van zelfstandig ondernemerschap aansluitend korte tijd bij een bedrijf in dienst treden en vervolgens na ontslag op geen sociale voorziening aanspraak kunnen maken (zoals in de bijgesloten geanonimiseerde casus)?
Ik neem kennis van de voorgelegde casus. De Nederlandse sociale zekerheid heeft via de Wet Werk en Bijstand (WWB) een sluitend vangnet voor iedereen die niet in staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien, en die ook geen beroep kan doen op een andere sociale verzekering of voorziening.
Wat is uw opvatting over zulke gevallen? Deelt u de mening dat de Wet inkomen voorziening Oudere Werklozen (IOW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) allemaal verschillende uitsluitinggronden hebben die, bij elkaar genomen, tot een vacuüm voor een oudere zonder werk kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
De IOAW en de IOW zijn vangnetvoorzieningen voor oudere werklozen (respectievelijk 50 en 60 jaar oud bij aanvang van de werkloosheid) die langdurig in loondienst hebben gewerkt. Dat is de reden dat voor beide vangnetregelingen de voorwaarde geldt dat ze alleen toegankelijk zijn voor werknemers die recht hebben op meer dan 3 maanden WW. Werknemers moeten niet alleen voldoen aan de wekeneis, maar ook aan de jareneis van de WW. De zogenaamde 4-uit-5 eis houdt in dat een werkloze in aanmerking komt voor een verlenging van de WW-uitkering, indien hij in de periode van 5 kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin hij werkloos is geworden, in tenminste 4 jaren over 52 dagen per kalenderjaar loon heeft ontvangen.
De IOAZ is een vangnet voor oudere zelfstandigen van 55 jaar en ouder, die na hun 55ste hun bedrijf of zelfstandig beroep hebben beëindigd omdat de inkomsten daarvan gedurende de drie laatste boekjaren onvoldoende waren (gemiddeld minder dan € 20 405 per jaar).
De meegezonden casus betreft een 61-jarige onderneemster die haar bedrijf heeft verkocht en vervolgens in tijdelijke dienst is getreden bij de nieuwe eigenaar. Zij is daar twee jaar werkzaam geweest. Ze heeft onvoldoende lang gewerkt om in aansluiting op haar basis WW-uitkering van 3 maanden in aanmerking te komen voor een inkomensvoorziening oudere werklozen, ze voldoet immers niet aan de jareneis en komt niet in aanmerking voor een verlenging van de WW-uitkering. Ze komt ook niet in aanmerking voor IOAZ omdat ze haar bedrijf niet heeft beëindigd in verband met onvoldoende inkomsten en in dat kader ook geen aanvraag heeft gedaan voor deze inkomensvoorziening gewezen zelfstandigen.
In de casus wordt aangegeven dat de onderneemster voorlopig niet in aanmerking komt voor een WWB-uitkering, omdat ze beschikt over een eigen vermogen van ca. € 30 000.
De inkomensvoorzieningen voor oudere werklozen en gewezen zelfstandigen bieden, onder specifieke voorwaarden, de mogelijkheid van extra vrijlating van vermogen en/of partnerinkomen. Wie daarvoor niet in aanmerking komt, geen beroep kan doen op een andere sociale verzekering of voorziening, en ook niet in staat is in zijn eigen onderhoud te voorzien, kan een beroep doen op de WWB. Van een vacuüm of lacune is dan ook geen sprake.
Bovendien kunnen gemeenten op grond van het individualiseringsbeginsel besluiten pensioenvermogen in de 3e pijler (deels) vrij te laten indien de individuele mogelijkheden en omstandigheden van de persoon en zijn gezin hiertoe aanleiding geven (zie ook de Kabinetsreactie op het SER-advies zzp’ers in beeldvan 4 maart 2011). De beoordeling hiervan is aan de gemeenten zelf. In de verzamelbrief van april 2009 zijn gemeenten op deze mogelijkheid gewezen.
Deelt u de mening dat er sprake is van een onwenselijke lacune in de voorzieningen, doordat een kleine groep werklozen in de knel kan komen door verschillende uitsluitingsgronden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er in deze wetten geen billijkheidsclausule? Deelt u de mening dat zo’n clausule een gepaste oplossing voor het geconstateerde probleem zou kunnen zijn, mede met het oog op de beperkte omvang van de gedupeerde groep? Zo nee, waarom niet?
In deze wetten is geen billijkheidsclausule opgenomen. Alleen personen die voldoen aan de specifieke voorwaarden komen voor een inkomensvoorziening oudere werklozen of gewezen zelfstandigen in aanmerking. Aangezien ouderen die geen aanspraak kunnen maken op de inkomensvoorzieningen voor ouderen, indien nodig kunnen terugvallen op de WWB, acht ik een billijkheidsclausule overbodig.
Bent u bereid om op korte termijn een voorstel voor reparatie van dit gat naar de Kamer te sturen, bijvoorbeeld een aanpassing van de arbeidsverledenvoorwaarde in de IOW? Zo nee, waarom niet?
Gezien de beschikbaarheid van de WWB, én de mogelijkheden voor gemeenten om bij de uitvoering van de WWB in voorkomende gevallen pensioenvermogen (deels) vrij te laten en zo maatwerk toe te passen, is er geen aanleiding voor aanpassing van de regelgeving.
Geheimhouding van gegevens over de opgevangen orka Morgan door het Dolfinarium |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium geen medische informatie over orka Morgan meer wil vrijgeven?1
In de berichtgeving waarnaar in vraag 1 verwezen wordt, staat dat het Dolfinarium het niet nodig acht om bepaalde maatschappelijke organisatie’s medische gegevens te geven. Daartoe is het ook niet verplicht, ook niet op basis van het protocol «Opvang en rehabilitatie». Zoals u in het door u aangehaalde bericht kunt lezen, hebben wetenschappers wel reeds kennis over het DNA van de orka Morgan. Het overleg tussen mijn ministerie en het Dolfinarium verloopt opde gebruikelijke manier. Er zijn tot op dit moment geen plannen ten aanzien van de orka, waarover ik formeel een besluit had moeten nemen.
Wat vindt u van het door het Dolfinarium aangevoerde argument dat het vrijgeven van de medische gegevens de privacy van de orka zou aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de orka inmiddels dagelijks tentoongesteld wordt aan het publiek? Kunt u inzicht geven in de (meer)opbrengsten die het Dolfinarium met deze «attractie» genereert? Zo nee, waarom niet?
Ja, de orka is inmiddels dagelijks van 13.30 tot 16.00 uur voor publiek te zien, als onderdeel van een daaromheen georganiseerd educatief programma, waarbij ook altijd iemand van het Dolfinarium aanwezig is. Ik ben niet verantwoordelijk voor het publiceren van de bezoekersaantallen van het Dolfinarium, noch in het interpreteren van deze aantallen in het licht van de opvang van de orka.
Heeft het Dolfinarium zijn besluit om de gegevens over Morgan voortaan voor zichzelf te houden ter toetsing aan u voorgelegd? Zo ja, wat was daarop uw reactie en wat is daarmee gedaan? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat het Dolfinarium voornemens is zijn plannen met Morgan aan u voor te leggen? Welke plannen en beslissingen hebben zich in dit licht nog meer aan uw toetsing onttrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Voelt u zich als staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk voor deze orka? Zo ja, hoe komt die verantwoordelijkheid tot uiting in de precieze beslissings- en bevoegheidsverdeling tussen u en het Dolfinarium? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Jaarlijks worden vele verweesde, verdwaalde, verwonde of verzwakte wilde dieren opgevangen door medewerkers van opvangcentra. Ik ben verantwoordelijk voor de voorwaarden die dergelijke opvang mogelijk maken en de handhaving ervan en acht de opvangcentra verantwoordelijk voor de omgang met de individuele dieren. Deze verantwoordelijkheidsverdeling is ook mijn uitgangspunt inzake orka Morgan.
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de situatie in gebieden onder beheer van Staatsbosbeheer als onderdeel van de rijksdienst is een wezenlijke andere dan die ten opzichte van private partijen die zich, binnen de kaders van wet- en regelgeving, bezig houden met de opvang van dieren in nood.
Kunt u uitleggen hoe uw opstelling in de kwestie Morgan, waarbij u de besluitvorming over de orka volledig over lijkt te laten aan het Dolfinarium, zich verhoudt tot uw opstelling tegenover bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, die een overeenkomst heeft moeten tekenen over het gehoorzaam opvolgen van de adviezen van een door u ingestelde, onafhankelijke expertcommissie inzake de Oostvaardersplassen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre experts wereldwijd, en vooral rond de Noorse zee, voorzien zijn van het DNA van Morgan om te helpen bij het vinden van haar familie ten behoeve van het uitgangspunt van de opvang, namelijk terugplaatsing in zee? Bent u met ons van mening dat eventuele expertise en hulp van buiten het Dolfinarium, die het doel van terugplaatsing dichterbij zouden kunnen brengen, moet worden verwelkomd in het belang van de orka?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe deze gegevensstop van het Dolfinarium zich verhoudt tot de doelstelling in het Kwaliteitsprotocol voor de opvang van beschermde dieren op basis waarvan het Dolfinarium ontheffing heeft gekregen? Kunt u toezeggen dat de medische gegevens van de orka alsnog openbaar worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat het geheimhouden van de medische gegevens van deze orka de inspanningen van (internationale) experts buiten het Dolfinarium kan hinderen een bijdrage te leveren aan de doelstelling om haar terug te plaatsen in het wild? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het Dolfinarium voldoende moeite heeft gedaan om een DNA match te vinden om de familie van Morgan te vinden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Ja, het Dolfinarium heeft de expertise ingeroepen van erkende deskundigheid op dit terrein en heeft de uitkomst daarvan opgenomen in het openbare wetenschappelijk rapport.
Deelt u de mening dat er nog steeds een kans bestaat dat familieleden geïdentificeerd worden en dat terugplaatsing in het wild dus niet mag worden uitgesloten? Zo ja, bent u bereid Dolfinarium hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er zal altijd een kans bestaan dat de familieleden worden geïdentificeerd, zolang daar actief naar wordt gezocht. De vraag is of verder zoeken zinvol is, omdat onzeker is of de orka naar de immer rondtrekkende groep familieleden kan worden gebracht en of zij in de groep zal worden opgenomen na een lange periode van afwezigheid.
Bent u bereid het protocol2, op basis waarvan Dolfinarium de ontheffing heeft gekregen om tandwalvissen op te vangen, naar de Kamer toe te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het protocol is als bijlage toegevoegd aan deze brief.3
Deelt u de mening dat de educatieve en wetenschappelijke rol van Morgan bij voortgezet verblijf in een amusementspark sterk ondergeschikt is aan de amusementsrol? Zo ja, bent u bereid verplaatsing naar parken als Sea World uit te sluiten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het tentoonstellen van een dier en het bestuderen van zijn gedrag kan een educatief en wetenschappelijk doel dienen. Verplaatsing naar een groter park kan uit oogpunt van dierenwelzijn wenselijk zijn als de orka daarmee in een groep met soortgenoten terecht komt.
Deelt u de mening dat ook wanneer geen familieleden gevonden worden, Morgan in een meer natuurlijke omgeving zoals een afgesloten zeearm zou kunnen leven, zonder dat er een attractie van haar wordt gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alternatief nadrukkelijk mee te nemen in de zoektocht naar een geschikter verblijf? Zo nee, waarom niet?
Een natuurlijke omgeving, zoals een afgesloten zeearm, kan een alternatief zijn zolang ook aan andere voorwaarden wordt voldaan zoals de aanwezigheid van soortgenoten en uiteraard een organisatie die over een zeearm kan beschikken en tevens voldoet aan vereisten om orka’s op te vangen of te houden. Het Dolfinarium is op zoek naar een alternatieve opvanglocatie die voldoet aan de internationale voorwaarden voor het houden van orka’s.
De gevolgen van het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de problematiek van de groep mensen met een substantieel bezwarende functie (SBF) en een toekomstig SBF-verlof, meer specifiek de mensen werkzaam voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), en de onrust die dit onder gevangenispersoneel met zich meebrengt?
Ja.
Kunt u toelichten hoe het komt dat de SBF-regeling, die voor de FLO/FPU-regeling in de plaats is gekomen, een grote financiële achteruitgang met zich meebrengt voor het gevangenispersoneel dat na 1949 geboren is? Hoe zit dit precies?
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: SBF-regeling) kent twee uitkeringsvormen, te weten de SBF-verlofuitkering en de SBF-ontslaguitkering (voorheen de FLO-uitkering). Beide uitkeringen bedragen bruto 80% van de laatstverdiende bezoldiging. De netto-uitkering van de SBF-verlofuitkering, die geldt voor de medewerker geboren na 1949 en voor 1965, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering, die geldt voor de medewerker geboren voor 1950, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering is hoger in verband met de compensatie voor de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet over een deel van de FPU-uitkering. Bovendien wordt er minder pensioenpremie afgedragen. De medewerker met een SBF-verlofuitkering betaalt meer pensioenpremie en bouwt daarmee ook meer pensioen op.
Is deze financiële achteruitgang, waarbij sommige mensen maandelijks netto tot meer dan € 200 minder te besteden hebben ten opzichte van de FLO/FPU regeling, beoogd? Hoe rechtvaardigt u dit?
De SBF-regeling is in 2008 ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Deze regeling heeft de regeling ontslaguitkering substantieel bezwarende functies vervangen in verband met het in werking treden van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), de met ingang van 1 januari 2006 aangebrachte wijzigingen in het pensioenreglement en het reglement FPU en de wijzigingen die zijn afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005–2006 met betrekking tot de regeling substantieel bezwarende functies.
De netto SBF-verlofuitkering is lager dan de netto SBF-ontslaguitkering. De lagere netto SBF-verlofuitkering is niet beoogd, maar is de uitkomst van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies. De oorzaken van de lagere uitkomst zijn bij vraag twee benoemd.
Om hoeveel mensen gaat het bij de Rijksoverheid en meer specifiek voor de DJI?
Van 1 januari 2010 tot 1 mei 2011 hebben 249 mensen Rijksbreed, waarvan 207 mensen van DJI, gebruik gemaakt van de SBF-regeling.
Waarom wordt deze financiële achteruitgang niet gecompenseerd?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 7.
Waarom biedt u aan deze groep geen andere functies aan, die niet «substantieel bezwarend» zijn? Heeft u dit overwogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hiervoor bij DJI een regeling getroffen, te weten, de Regeling arrangementen tweede carrière na een substantieel bezwarende functie bij DJI (hierna: regeling tweede carrière). Deze regeling biedt de medewerker de mogelijkheid om over te stappen naar een niet substantieel bezwarende functie. De medewerker dient minimaal acht dienstjaren onafgebroken in een substantieel bezwarende functie te hebben gewerkt. Deze regeling kent drie arrangementen te weten:
Uitgangspunt van deze regeling is een vrijwillige keuze van de medewerker. De meeste medewerkers, die van de regeling gebruik maken, maken gebruik van arrangement C.
Deelt u de mening dat de gevolgen van deze beleidswijzigingen voor deze relatief kleine groep oudere werknemers, die veelal een lang dienstverband hebben in een substantieel bezwarende functie, buitengewoon hard zijn? Zo neet, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om voor deze groep verzachtende omstandigheden te creëren?
Nee, deze medewerker ontvangt gedurende de verlofperiode een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging. De netto lagere opbrengst daarvan is het gevolg van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies.
Het bericht 'Jeugdzorg brengt afsprakeb niet in de praktijk' |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugdzorg brengt afspraken niet in de praktijk»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de provincies de verantwoordelijkheid hebben om de naleving te controleren van de afspraken die de Inspectie maakt met de Jeugdzorgaanbieders? Zo ja, op welke wijze pakken de provincies deze rol op? Zijn er grote verschillen tussen de provincies? Hoe beoordeelt u deze verschillen?
Ik interpreteer deze vraag zo dat verwezen wordt naar de controle op de naleving van afspraken die instellingen in de jeugdzorg met elkaar maken op basis van aanbevelingen van de inspectie.
Ingevolge de Wet op de jeugdzorg zijn provincies verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. Om verantwoorde zorg te kunnen leveren, worden afspraken gemaakt met betrokken veldpartijen. Naast deze afspraken maken veldpartijen onderling ook afspraken met elkaar, bijvoorbeeld op basis van aanbevelingen van de inspectie. Bij het maken van dit soort afspraken is de provincie niet altijd betrokken. Het veld is zelf verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van gemaakte afspraken. Indien de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) constateert dat het niet nakomen van door veldpartijen gemaakte afspraken leidt tot onveilige situaties, kan zij aanbevelingen doen ter verbetering. Deze aanbevelingen richt zij tot de betreffende instelling en, afhankelijk van de aard van het onderzoek, aan de betrokken provincie en/of aan het Rijk. Daarnaast heeft de inspectie een signaleringsfunctie richting de betrokken overheidslaag om deze op de hoogte te brengen van de door haar geconstateerde knelpunten, zoals het niet nakomen van afspraken.
De verantwoordelijkheid voor de controle op de naleving van gemaakte afspraken tussen de inspectie en jeugdzorgaanbieders ligt niet primair bij provincies. Zoals gezegd hebben instellingen in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast heeft de inspectie verschillende instrumenten in handen om het nakomen van gemaakte afspraken te bevorderen, bijvoorbeeld het inzetten van verscherpt toezicht. De inspectie heeft eveneens de mogelijkheid om een handhavende maatregel te vragen aan Gedeputeerde Staten (GS). GS kan vervolgens een schriftelijke aanwijzing geven aan het bureau jeugdzorg of de betrokken instelling.
Pas in tweede instantie is het Rijk aan zet. Als de inspectie van mening is dat de provincie onvoldoende handhaaft, kan zij de betrokken bewindspersoon adviseren GS een aanwijzing te geven om te handhaven.
Welke rol kunt u op u nemen om te zorgen dat alle provincies hun taak op adequate wijze oppakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden in de toekomst gemeenten voldoende geëquipeerd wanneer zij de verantwoordelijkheid krijgen voor de jeugdzorg? Op welke wijze vindt dan toezicht concreet plaats? Wie krijgt na de decentralisatie welke verantwoordelijkheid?
Rijk, VNG en IPO maken samen afspraken om ervoor te zorgen dat gemeenten zijn voorbereid op hun nieuwe verantwoordelijkheid met betrekking tot zorg voor jeugdigen.
De mate van toezicht door het Rijk zal afhankelijk zijn van de zorgzwaarte en/of mate van ingrijpen in het gezin. Rijk, inspectie en VNG werken dit gezamenlijk nader uit.
U wordt zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd over de aanpak van decentralisatie van de zorg voor jeugd.
Hoe kan dit worden meegenomen in de overheveling van provincie naar gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Het beperken van de mogelijkheden voor begeleiding van Wajongers op de werkvloer |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat brancheorganisatie BoaBorea op 18 april 2011 heeft verstuurd aan haar leden over de voorgenomen wijzigingen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot het jobcoach protocol?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als contracten van Wajongers1 in de toekomst na drie jaar niet worden voortgezet, omdat er als gevolg van de voorgenomen wijzigingen van het UWV in het jobcoach protocol na drie jaar minder mogelijkheden voor begeleiding van de Wajongers op hun werkplek zullen zijn? Waarop is de keuze voor het niet meer voorzetten van de begeleiding na een periode van drie jaar gebaseerd?
Een jobcoach ondersteunt en begeleidt. Bijvoorbeeld op het vlak van technische of sociale vaardigheden voor de werknemer en voor de werkgever bijvoorbeeld het leren omgaan met beperkingen van de cliënt. Het doel is dat de cliënt zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kan. De aanpassing van het protocol die de inzet van een jobcoach beperkt tot drie jaar, sluit hierop aan.
De professionele werkwijze van jobcoaches dient er op gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging aan te vragen.
Denkt u dat het grotendeels beperken van de begeleiding door jobcoaches tot drie jaar er toe kan leiden dat werkgevers het contract van Wajongers vaker niet zullen voortzetten? Zo nee, waarom verwacht u niet dat dit zal gebeuren? Hoe gaat u voorkomen dat werkgevers Wajongers na drie jaar geen voortzetting van het contract meer bieden, zodat werkgevers dan een andere Wajonger kunnen aannemen waarvoor er dan wel weer begeleiding van een jobcoach is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de verwachting van BoaBorea eens dat een verlaging van het regime tot 10% problematische gevolgen zal hebben voor de Wajongers met een zware problematiek en voor Wajongers met kleine contracten tot 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat voor het merendeel van de Wajonggerechtigden een percentage van 10% aan begeleidingsuren zal volstaan. Indien in een uitzonderingsgeval blijkt dat 10% begeleiding vanwege zware problematiek of omvang van het dienstverband onvoldoende is dan kan de jobcoach alsnog om het begeleidingsregime van 15% vragen. Een dergelijk verzoek moet op het aanvraagformulier expliciet worden beargumenteerd.
Deelt u de zorgen van BoaBorea over de gebrekkige uitvoering voor wat betreft de trage verweking van verzoeken en de matige inhoudelijke onderbouwing van het UVW als er beroep wordt gedaan op de huidige uitzondermogelijkheden die het jobcoach protocol biedt? Hoe gaat u er voor zorgen dat de uitvoering hiervan door het UWV wordt verbeterd?
Ik deel die zorgen niet. Ik vind het belangrijk dat UWV en re-integratiebedrijven goede afspraken maken en zich daar aan houden. Ik vind het belangrijk dat UWV daarbij de belangen van re-integratiebedrijven herkent en het algemeen belang, te weten de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches voor mensen die dat nodig hebben, waarborgt. Om te voorkomen dat re-integratiebedrijven te lang moeten wachten op hun verzoek om de begeleiding na 3 jaar voort te zetten, is in overleg met de branche de afspraak in het protocol opgenomen dat de jobcoach al na 2,5 jaar kan aangeven en motiveren dat de begeleiding na 3 jaar voortgezet moet worden. Zo kan het UWV zich tijdig een oordeel vormen over deze uitzonderingssituatie en weten alle betrokken partijen tijdig of de begeleiding stopt of doorgaat.
Bent u bereid om het aangepaste jobcoach protocol van het UWV voor inwerkingtreding aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Het protocol jobcoach bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt.
Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De huidige wijzigingen in het protocol, die het UWV aan brancheorganisatie Boaborea heeft voorgelegd, zijn een weerslag van dit verzoek.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft een eigen verantwoordelijkheid om de voorziening Persoonlijke Ondersteuning uit te voeren. Bij deze bevoegdheid hoort ook het vaststellen van nadere regels. Op grond van deze bevoegdheid legt UWV haar beleidsregels niet voorafgaand aan publicatie ter goedkeuring aan de Kamer voor. Ik zie geen reden daarvan in dit geval af te wijken.
De mogelijke toevoeging van de Noordoostpolder aan de Werelderfgoedlijst |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De polder wil geen museum zijn»?1
Ja.
Bent u bekend met de voorwaarden en gevolgen die behoren tot de gebieden en gebouwen die behoren tot Werelderfgoedlijst, zoals een beperking bij de aanvraag van een bouwvergunning?
Nederland heeft negen erfgoederen die op de Werelderfgoedlijst staan: Schokland, De Waddenzee, Woudagemaal te Lemmer, De Stelling van Amsterdam, Het Molencomplex Kinderdijk, Rietveld Schröderhuis, Droogmakerij de Beemster, De Grachtengordel Amsterdam en Willemstad in Curaçao. Een plaats van een Nederlands erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO betekent, dat Nederland de internationale verplichting heeft de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed te behouden. Deze uitzonderlijke universele waarde staat beschreven in het nominatiedossier dat Nederland in overleg met de betrokken gemeenten heeft ingeleverd bij het Werelderfgoedcomité van UNESCO. Ruimtelijke ontwikkelingen in een werelderfgoedgebied zijn mogelijk als ze de uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed niet aantasten.
Heeft u de situatie in de Noord-Hollandse Beemster nader onderzocht, waar ondernemers en agrariërs klagen dat het vestigingsklimaat sinds de toevoeging van hun regio aan de Werelderfgoedlijst minder aantrekkelijk is geworden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het Nederlandse werelderfgoedbeleid is dat in werelderfgoederen ruimte is voor economische ontwikkelingen, mits ze de uitzonderlijke universele waarde niet aantasten. Het is mij bekend dat de gemeente Beemster de methode «des Beemsters» heeft ontwikkeld, waarbij ruimtelijke en economische ontwikkelingen kunnen samengaan met het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van de Beemster.
Kunt u nader verklaren of u bereid bent om het draagvlak onder de burgers en ondernemers bindend te verklaren? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de Voorlopige Lijst Werelderfgoed hebben Staatssecretaris Bleker en ik aangegeven dat we grote waarde hechten aan draagvlak. Het is één van de drie criteria voor de voordracht van een erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO: voldoende «uitzonderlijke universele waarde», «draagkracht» en «draagvlak» voor de instandhouding. Voldoet een erfgoed niet aan deze drie criteria, dan nomineert het kabinet het erfgoed niet voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. De samenstelling van het nominatiedossier, waarin onder andere de mate van draagvlak wordt beschreven, is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de eigenaar en/of de lokaal verantwoordelijke overheid.
Bent u met ons van mening dat de Noordoostpolder niet op de Werelderfgoedlijst moet komen om te voorkomen dat naast de bezwaren van bewoners, ook de bestaande akkerbouw- en veeteeltbedrijven belemmerd zullen worden in hun bedrijfsvoering en de innovatie van hun bedrijf in de regio?
Het College van B&W van de Noordoostpolder heeft mij op 26 mei 2011 per brief geïnformeerd over zijn standpunt. De gemeenteraad van de Noordoostpolder heeft op 28 april 2011 besloten niet in te stemmen met plaatsing van de Noordoostpolder op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed. Het college wil daarom in deze raadsperiode ten aanzien van dit onderwerp geen actie meer ondernemen. Dit standpunt respecteer ik. Naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad constateer ik dat er onvoldoende draagvlak is voor plaatsing van de Noordoostpolder op de voorlopige lijst. Ik plaats de Noordoostpolder daarom niet op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed.
Waterkrachtcentrales en visgeleidingssystemen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20% tot 30% vissterfte optreedt bij vissen die stroomafwaarts migreren, terwijl het wel degelijk mogelijk is om waterkracht te benutten zonder de vissterfte significant te vergroten?1
Ja, het is mij bekend dat in de Rijkswateren bij bestaande waterkrachtcentrales (WKC’s) vissterfte optreedt bij stroomafwaarts migrerende vissen. Ik ben ervan op de hoogte dat er thans nieuwe innovatieve WKC’s beschikbaar zijn die minder vissterfte veroorzaken. Dit zijn doorgaans echter kleinschalige WKC’s met een opgewekt vermogen dat aanzienlijk lager ligt dan de bestaande WKC’s.
In de huidige situatie gaat het echter over bestaande WKC’s in een bestaande infrastructuur waarvoor een oplossing moet worden gezocht om vissterfte zoveel als mogelijk te reduceren. Uiterlijk in 2015 dienen de bestaande WKC’s te beschikken over afdoende visbeschermende maatregelen, zoniet dienen de turbines te worden stilgelegd tijdens de periode van vismigratie, zo zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Bent u ervan op de hoogte dat er, ondanks de mogelijkheden, in Nederland nog geen enkele waterkrachtcentrale is uitgerust met een goed werkend visgeleidingssysteem voor stroomafwaarts migrerende vissen?
Ja, op dit moment zijn er voor de bestaande in de Nederlandse Rijkswateren werkende WKC’s (nog) géén goed werkende visgeleidingsystemen voorhanden.
Wat gaat u doen om de combinatie van duurzame energie en bescherming van de visstand mogelijk te maken en de bestaande waterkrachtcentrales zo spoedig mogelijk te voorzien van een goed werkend visgeleidingssysteem (conform motie Van der Vlies)?2
De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben in gesprekken met RWS en EL&I toegezegd om in het najaar 2011 te starten met een aangepast turbinebeheer. Dit houdt in dat de tweede en volgende turbines pas worden aangezet bij een hoger rivierdebiet. Hierdoor ontstaat minder schade aan vis. Uit onderzoek blijkt dat dit aangepast turbinebeheer leidt tot een reductie van 35% aalsterfte ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voornemen om dit vast te leggen als verplichting in een te verlenen ambtshalve Watervergunning die in het najaar 2011 zal worden verleend. Verder zal in deze Watervergunning de verplichting worden opgenomen tot het nemen van visbeschermende maatregelen uiterlijk in 2015.
De verslechterde mensenrechtensituatie in China |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Chinese mensenrechtenorganisatie CHRD, waarin melding wordt gemaakt van de arrestatie van minstens vijftig dissidenten door de Chinese autoriteiten in de afgelopen weken?1
Ja.
Zo ja, ziet u hierin ook bevestiging van de internationaal steeds breder klinkende kritiek dat de mensenrechtensituatie in China in snel tempo verslechtert en dat er steeds harder wordt opgetreden tegen dissidenten?
Recent is de mensenrechtensituatie in China inderdaad verslechterd en wordt harder opgetreden tegen mensenrechtenverdedigers.
Zo ja, wat is naar het oordeel van de Nederlandse regering de oorzaak van deze snelle verslechtering?
Actuele gebeurtenissen zoals de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu Xiaobo, de ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en de aanstaande leiderschapswisseling in China in 2012 hebben waarschijnlijk vrees voor instabiliteit bij de Chinese autoriteiten aangewakkerd.
Bent u tevens bekend met het bericht dat de Verenigde Staten zich «ernstige zorgen» maakt over de verslechtering van de mensenrechten in China en deelt u deze zorgen?2
Ja.
Wat bent u van plan te ondernemen om de Chinese autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten de Chinese autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren?
Zowel bilateraal als in EU verband zijn zorgen over de verslechtering van de mensenrechtensituatie al overgebracht aan de Chinese autoriteiten. Tijdens de High Level Strategic Dialogue tussen de EU en China op 12 mei jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Lady Ashton de mensenrechtensituatie in China aan de orde gesteld. Op 12 april jl. heeft zij in een verklaring namens de Europese Unie met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet. Ze eiste behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Nederland heeft bilateraal zorg over de mensenrechtensituatie uitgesproken tijdens de recente bilaterale politieke consultaties met China, die plaatsvonden van 18–20 april jl. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens zijn bezoek aan China (10 tot en met 13 mei jl.) in gesprekken met Chinese autoriteiten hetzelfde gedaan. Bovendien zal de mensenrechtensituatie in China diepgaand worden besproken tijdens de eerstvolgende EU – China mensenrechtendialoog die naar verwachting medio juni zal worden gehouden.
Wilt u specifiek navraag doen naar de situatie van de gehandicapte mensenrechtenactiviste Ni Yuan, die vorige week samen met haar echtgenoot Dong Jiqin is opgepakt en van wie sindsdien taal noch teken is vernomen? Wilt u de zaak van mevrouw Ni, die in een rolstoel terecht kwam na ernstige mishandeling door de Chinese politie, ook in internationaal verband aan de kaak stellen, zodat de druk op de Chinese autoriteiten wordt opgevoerd, net zoals nodig is in de zaak van de kunstenaar Ai Wei Wei en de Kamer hier op korte termijn over informeren?
Tijdens de eerdere detentie van mw. Ni heeft de EU reeds om opheldering gevraagd bij de Chinese autoriteiten over haar situatie en berichten over marteling. Haar recente situatie en detentie zijn zorgwekkend. Inmiddels hebben Ni Yulan en haar man contact gehad met hun advocaten en is de zaak in behandeling bij het Chinese Openbaar Ministerie. Nederland en de EU volgen deze zaak nauwlettend. Ik zal bepleiten dat de EU haar zaak wederom onder de aandacht van de Chinese autoriteiten brengt en uw Kamer op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
In de hiervoor genoemde verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Ashton, van 12 april jl., heeft zij met klem gevraagd om opheldering over het lot van de personen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Tegengaan van het gebruik van dual use-goederen voor censuur en aftappen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de amendementen die het Europees Parlement op 5 april heeft aangenomen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik?1
Ja.
Steunt de regering het standpunt van het Europees Parlement, zoals verwoord in de amendementen 39 en 40, dat de voorgestelde communautaire exportvergunning voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten niet mag gelden voor producten die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen «waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstboodschappen en van gerichte bewaking van het internetgebruik (bijvoorbeeld met behulp van controlecentra en legale interceptiegateways)»? Zal het mensenrechtencriterium (criterium 2) hierin daadwerkelijk worden toegepast?
In 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om een aantal Communautaire Algemene Vergunningen (CAV) toe te voegen aan de dual-useverordening. Destijds was dat verordening 1334/2000, maar deze is in mei 2009 herzien door verordening 428/20092. Algemene vergunningen worden van rechtswege afgegeven. Het gebruik ervan staat derhalve open voor een ieder die aan de gebruiksvoorwaarden voldoet. Voor goederen en bestemmingen die onder de reikwijdte van de algemene vergunning vallen is daarom geen voorafgaande, individuele toestemming meer nodig. Op dit moment kent Nederland twee algemene vergunningen. Een communautaire (EU 001), voor de uitvoer van dual-usegoederen naar belangrijke handelspartners van Europa die bij alle exportcontroleregimes zijn aangesloten3, en een nationale (NL 002), voor de uitvoer van de minst gevoelige dual-usegoederen naar alle – behalve de meest gevoelige – bestemmingen4.
Met de nieuwe CAV beoogde de Commissie de uitvoer van bepaalde niet-gevoelige dual-usegoederen naar bepaalde niet-gevoelige bestemmingen te vergemakkelijken. Aanvankelijk was Nederland geen voorstander van dit voorstel omdat het voorstel de handelsbelangen teveel benadrukt ten koste van proliferatierisico’s5. Tijdens de behandeling van het voorstel in de raadswerkgroep dual-use is het voorstel – mede door actieve inbreng van Nederland – zodanig aangepast en aangevuld met dermate voldoende voorwaarden en waarborgen, dat de uitbreiding van de CAV geen nadelige invloed heeft op de veiligheid en het toch al complexe exportcontrole terrein niet verder compliceert.
Voorstellen tot wijziging van de Dual-useverordening zijn sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon onderwerp van de codecisieprocedure. Dat betekent dat het door de raadswerkgroep uitgewerkte voorstel zal moeten worden afgestemd met het Europees Parlement en de Europese Commissie. In die triloog zal ook gesproken worden over de amendementen die het Europees Parlement op 5 april overeenkwam.
De Nederlandse regering steunt de inhoud van amendementen 39 en 40. In de triloog zal het voorzitterschap echter wel een aantal redactionele wijzigingen van amendement 39 voorstellen.
Als deze amendementen uiteindelijk in de CAV worden opgenomen, is het de verantwoordelijkheid van de exporteur om erop toe te zien dat de goederen niet worden ingezet voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen. Controle hierop door de overheid geschiedt achteraf door een gespecialiseerd toezichtteam van de Douane.
Zet de regering zich in voor een zodanige wijziging van de dual use-verordening dat in dit soort gevallen ook geen nationale exportvergunningen mogen worden verleend? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om Nationale Algemene Vergunningen (NAV) af te geven, is een competentie die op basis van artikel 9, lid 4b, van de dual-useverordening toebehoort aan de individuele lidstaten. Alleen de meest gevoelige dual-usegoederen mogen niet onder een NAV gebracht worden. Deze goederen worden opgesomd in deel 2 van CAV EU 001 (bijlage II van de dual-useverordening).
Op dit moment bevat de dual-useverordening geen mogelijkheden om specifiek gevoelig eindgebruik uit te zonderen van de NAV. Lidstaten zijn bij het afgeven van NAV echter wel gebonden aan de toetsingscriteria in artikel 12 van de dual-userverordening. Deze overwegingen verwijzen onder andere naar de acht criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, waaronder ook het mensenrechtencriterium.
Voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten die genoemd worden in bijlage I van de dual-useverordening, biedt die verordening voldoende waarborgen om de uitvoer van goederen te verbieden indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen.
Voor producten die niet voorkomen in bijlage I kan een ad-hoc vergunningplicht opgelegd worden voor individuele gevallen indien de goederen geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt ten behoeve van massavernietigingswapens of van conventioneel militaire toepassingen in een land waar een wapenembargo op rust. Het is op dit moment niet mogelijk om zo’n vergunningplicht voor individuele gevallen op te leggen indien de goederen geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Omdat ik er ter bescherming van mensenrechten echter belang aan hecht dat bedrijven naast zelfrestrictie ook een kader hebben om besluiten te nemen over export van hun producten zal ik mij er in Europees verband voor inzetten om deze mogelijkheid toe te voegen aan artikel 4 van de dual-userverordening.
Daarnaast is het mogelijk om nationaal bij ministeriële regeling, om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen, een vergunningplicht op te leggen voor dual-usegoederen die niet zijn genoemd in bijlage I bij de dual-useverordening. Ik ben echter van mening dat zo’n nationale vergunningplicht voor deze goederen dermate in strijd is met ons streven naar een Europees level playing field dat de hierboven genoemde Europese aanpak mijn voorkeur heeft.
Zet de regering er zich voor in dat ook bij de export van telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten voor tweeërlei gebruik de controle vooraf plaatsvindt en niet pas nadat de uitvoer al heeft plaatsgevonden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering is met u van mening dat de controle op dual-usegoederen dient plaats te vinden voordat de uitvoer plaats vindt. Zij zet zich er voor in dat bedrijven die willen uitvoeren onder een algemene vergunning, verplicht zijn om zich voorafgaand aan het eerste gebruikte registreren. Op deze wijze kan de controle alsnog vooraf plaatsvinden. Weliswaar niet voorafgaand aan elke individuele transactie, maar wel voordat een individuele exporteur van de vergunning gebruik maakt.
Zal dit door de regering worden meegenomen in de herziening van het wapenexportbeleid, die aangekondigd is in het algemeen overleg Wapenexport van 24 maart 2011, waar onder andere de export en doorvoer van dual-use-goederen stond geagendeerd?
Zie antwoord vraag 3.
De groei van payrolling |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Payroll biedt werkgever sluiproute»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht beschreven groei van het aantal werknemers dat onder contract staat bij payroll-bedrijven?
Ik heb daar geen specifieke opvatting over. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wetgeving biedt en kennelijk bestaat er bij werkgevers behoefte om werknemers op basis van een payrollconstructie in dienst te nemen.
Wat is uw opvatting over de gemakzuchtige bepaling in de beleidsregels van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) dat een opzegging van een inleenovereenkomst op zichzelf een bedrijfseconomische grond voor ontslag is? Bent u bereid om met UWV af te spreken dat meer bewijs gevraagd zal worden voor een bedrijfseconomische grond voor ontslag? Zo nee, waarom niet?
Bij payrollling is sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Mij is bekend dat er in rechtspraak en literatuur discussie is ontstaan over de vraag of bij payrolling het payrollbedrijf (de formele werkgever) danwel de opdrachtgever (de materiële werkgever) als juridische werkgever moet worden aangemerkt. Uiteindelijk zal daarover in de jurisprudentie duidelijkheid moeten ontstaan. Vooralsnog wordt bij de toepassing van het Ontslagbesluit dan ook uitgegaan van de veronderstelling dat het payrollbedrijf (de formele werkgever) de juridische werkgever is.
Als de opdrachtgever (de materiële werkgever) de relatie met een payrollmedewerker wil beëindigen en om die reden de payrollopdracht met het payrollbedrijf voor de betreffende werknemer beëindigt, komt zijn arbeidsplaats bij het payrollbedrijf in beginsel te vervallen. Als er voor deze werknemer geen andere mogelijkheden zijn om in dienst van het payrollbedrijf werkzaam te zijn, zal het payrollbedrijf een ontslagvergunning aanvragen om bedrijfseconomische redenen (geen werk bij het payrollbedrijf). Dat is ook wat het payrollbedrijf aannemelijk moet maken. Het gaat wat betreft de toepassing van het Ontslagbesluit om het vervallen van een arbeidsplaats bij het payrollbedrijf, niet om het vervallen van een arbeidsplaats bij de materiële werkgever. Dat betekent niet dat het payrollbedrijf kan volstaan met het zich beroepen op het feit dat de payrollopdracht is beëindigd. Op grond van het Ontslagbesluit en de beleidsregels UWV dient het payrollbedrijf aannemelijk te maken dat herplaatsing van de betreffende werknemer niet mogelijk is. Bij een ontslagverzoek moet dan ook blijken dat het payrollbedrijf nagegaan is of er bij andere opdrachtgevers geschikte vacatures zijn (of op korte termijn komen). Ook moet blijken dat het payrollbedrijf de werknemer op het bestaan van de vacatures heeft gewezen en dat hij de werknemer met de betreffende opdrachtgevers in contact heeft gebracht. Als hier niet aan is voldaan, wordt een vergunning geweigerd, feitelijk vanwege onvoldoende onderbouwing van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag. Ik meen dat hiermee voldoende bewijs wordt gevraagd voor de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag bij het payrollbedrijf en merk op dat deze wijze van toetsing al enige tijd bestaat.
Deelt u de mening dat de vaak gehanteerde exclusiviteitsbepaling in inleenovereenkomsten leidt tot een schijnconstructie omdat de werknemers op wie de overeenkomst betrekking heeft gewoon blijven werken bij de «oude» werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De terminologie «schijnconstructie» suggereert dat hier sprake is van een onoorbare constructie. Dat is niet zonder meer het geval. De mogelijkheid voor payrolling is ontstaan door het vervallen van de beperking die voorheen bestond voor het uitzenden van personeel bij dezelfde opdrachtgever. Dat was vroeger beperkt tot zes maanden maar deze beperking is komen te vervallen mede als gevolg van afspraken tussen werkgevers en werknemers in het zogenoemde Flexakkoord, midden jaren negentig van de vorige eeuw. Daardoor is het nu mogelijk werknemers voor langere duur op basis van een uitzendovereenkomst bij een opdrachtgever werkzaam te doen zijn. Hiervan wordt bij payrolling gebruik gemaakt.
Deelt u de mening dat de geconstateerde groei van het aantal payrolling-klanten leidt tot een scheefgroei op de arbeidsmarkt, waarbij werknemers ongewild een stuk zekerheid inleveren zodat hun werkgevers goedkoper uit zijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie die nu beschikbaar is, kan ik niet onderschrijven dat er sprake zou zijn van een scheefgroei. Feit is dat het aantal werkgevers en werknemers dat gebruik maakt van de payrollconstructie de afgelopen jaren is gestegen. Feit is ook dat payrollwerknemers een ander type contract hebben dan normaal gesproken het geval is. Of dat voor werknemers een ongewilde keuze is, kan ik niet uit de beschikbare gegevens afleiden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om een inleencontract zeven keer te verlengen buitensporig is, ook in vergelijking met de uitzendsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om deze hernieuwingsmogelijkheid te beperken?
Ik deel de mening niet dat de mogelijkheid om een tijdelijke arbeidsovereenkomst zeven keer te verlengen (op basis van de zogenoemde VPO-CAO) zonder dat een vast contract ontstaat, buitensporig is in vergelijking met de uitzendsector. Voor de uitzendsector geldt (op grond van de zogenoemde ABU-CAO) dat gedurende de eerste 78 weken een onbeperkt aantal uitzendcontracten kan worden aangegaan en voor de periode van 24 maanden daarna, een tijdelijk contract bij het uitzendbureau zeven keer kan worden verlengd alvorens een vast contract ontstaat.
Hoe verhoudt de payrollconstructie zich met de uitzendsector?
Payrollbedrijven en uitzendbureaus lijken op elkaar wat betreft het tewerkstellen van werknemers bij derden. Net als bij uitzendbureaus is er ook bij payrollbedrijven sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Het verschil tussen een medewerker werkzaam via een uitzendbureau en een medewerker werkzaam via een payrollorganisatie betreft onder meer de werving en de duur van de tewerkstelling. Bij een uitzendovereenkomst via het uitzendbureau werft het uitzendbureau de medewerker voor het bedrijf dat inleent. De terbeschikkingstelling aan derden is veelal van kortere duur. In het geval van payrolling werft het inlenende bedrijf de werknemer zelf en is de terbeschikkingstelling door het payrollbedrijf veelal voor onbepaalde tijd.
Bent u bereid de regels voor payrollingbedrijven zodanig aan te passen dat de evidente nadelen voor werknemers die onder zo’n contract werken, niet langer groter zijn dan voor werknemers die onder contract staan bij de organisatie waar zij ook daadwerkelijk hun taak verrichten? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Stichting van de Arbeid vragen hoe wordt aangekeken tegen de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag.