Het bericht 'Jeugdzorg brengt afsprakeb niet in de praktijk' |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugdzorg brengt afspraken niet in de praktijk»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de provincies de verantwoordelijkheid hebben om de naleving te controleren van de afspraken die de Inspectie maakt met de Jeugdzorgaanbieders? Zo ja, op welke wijze pakken de provincies deze rol op? Zijn er grote verschillen tussen de provincies? Hoe beoordeelt u deze verschillen?
Ik interpreteer deze vraag zo dat verwezen wordt naar de controle op de naleving van afspraken die instellingen in de jeugdzorg met elkaar maken op basis van aanbevelingen van de inspectie.
Ingevolge de Wet op de jeugdzorg zijn provincies verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. Om verantwoorde zorg te kunnen leveren, worden afspraken gemaakt met betrokken veldpartijen. Naast deze afspraken maken veldpartijen onderling ook afspraken met elkaar, bijvoorbeeld op basis van aanbevelingen van de inspectie. Bij het maken van dit soort afspraken is de provincie niet altijd betrokken. Het veld is zelf verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van gemaakte afspraken. Indien de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) constateert dat het niet nakomen van door veldpartijen gemaakte afspraken leidt tot onveilige situaties, kan zij aanbevelingen doen ter verbetering. Deze aanbevelingen richt zij tot de betreffende instelling en, afhankelijk van de aard van het onderzoek, aan de betrokken provincie en/of aan het Rijk. Daarnaast heeft de inspectie een signaleringsfunctie richting de betrokken overheidslaag om deze op de hoogte te brengen van de door haar geconstateerde knelpunten, zoals het niet nakomen van afspraken.
De verantwoordelijkheid voor de controle op de naleving van gemaakte afspraken tussen de inspectie en jeugdzorgaanbieders ligt niet primair bij provincies. Zoals gezegd hebben instellingen in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast heeft de inspectie verschillende instrumenten in handen om het nakomen van gemaakte afspraken te bevorderen, bijvoorbeeld het inzetten van verscherpt toezicht. De inspectie heeft eveneens de mogelijkheid om een handhavende maatregel te vragen aan Gedeputeerde Staten (GS). GS kan vervolgens een schriftelijke aanwijzing geven aan het bureau jeugdzorg of de betrokken instelling.
Pas in tweede instantie is het Rijk aan zet. Als de inspectie van mening is dat de provincie onvoldoende handhaaft, kan zij de betrokken bewindspersoon adviseren GS een aanwijzing te geven om te handhaven.
Welke rol kunt u op u nemen om te zorgen dat alle provincies hun taak op adequate wijze oppakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden in de toekomst gemeenten voldoende geëquipeerd wanneer zij de verantwoordelijkheid krijgen voor de jeugdzorg? Op welke wijze vindt dan toezicht concreet plaats? Wie krijgt na de decentralisatie welke verantwoordelijkheid?
Rijk, VNG en IPO maken samen afspraken om ervoor te zorgen dat gemeenten zijn voorbereid op hun nieuwe verantwoordelijkheid met betrekking tot zorg voor jeugdigen.
De mate van toezicht door het Rijk zal afhankelijk zijn van de zorgzwaarte en/of mate van ingrijpen in het gezin. Rijk, inspectie en VNG werken dit gezamenlijk nader uit.
U wordt zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd over de aanpak van decentralisatie van de zorg voor jeugd.
Hoe kan dit worden meegenomen in de overheveling van provincie naar gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
Tegengaan van het gebruik van dual use-goederen voor censuur en aftappen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de amendementen die het Europees Parlement op 5 april heeft aangenomen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik?1
Ja.
Steunt de regering het standpunt van het Europees Parlement, zoals verwoord in de amendementen 39 en 40, dat de voorgestelde communautaire exportvergunning voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten niet mag gelden voor producten die geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen «waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstboodschappen en van gerichte bewaking van het internetgebruik (bijvoorbeeld met behulp van controlecentra en legale interceptiegateways)»? Zal het mensenrechtencriterium (criterium 2) hierin daadwerkelijk worden toegepast?
In 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan om een aantal Communautaire Algemene Vergunningen (CAV) toe te voegen aan de dual-useverordening. Destijds was dat verordening 1334/2000, maar deze is in mei 2009 herzien door verordening 428/20092. Algemene vergunningen worden van rechtswege afgegeven. Het gebruik ervan staat derhalve open voor een ieder die aan de gebruiksvoorwaarden voldoet. Voor goederen en bestemmingen die onder de reikwijdte van de algemene vergunning vallen is daarom geen voorafgaande, individuele toestemming meer nodig. Op dit moment kent Nederland twee algemene vergunningen. Een communautaire (EU 001), voor de uitvoer van dual-usegoederen naar belangrijke handelspartners van Europa die bij alle exportcontroleregimes zijn aangesloten3, en een nationale (NL 002), voor de uitvoer van de minst gevoelige dual-usegoederen naar alle – behalve de meest gevoelige – bestemmingen4.
Met de nieuwe CAV beoogde de Commissie de uitvoer van bepaalde niet-gevoelige dual-usegoederen naar bepaalde niet-gevoelige bestemmingen te vergemakkelijken. Aanvankelijk was Nederland geen voorstander van dit voorstel omdat het voorstel de handelsbelangen teveel benadrukt ten koste van proliferatierisico’s5. Tijdens de behandeling van het voorstel in de raadswerkgroep dual-use is het voorstel – mede door actieve inbreng van Nederland – zodanig aangepast en aangevuld met dermate voldoende voorwaarden en waarborgen, dat de uitbreiding van de CAV geen nadelige invloed heeft op de veiligheid en het toch al complexe exportcontrole terrein niet verder compliceert.
Voorstellen tot wijziging van de Dual-useverordening zijn sinds inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon onderwerp van de codecisieprocedure. Dat betekent dat het door de raadswerkgroep uitgewerkte voorstel zal moeten worden afgestemd met het Europees Parlement en de Europese Commissie. In die triloog zal ook gesproken worden over de amendementen die het Europees Parlement op 5 april overeenkwam.
De Nederlandse regering steunt de inhoud van amendementen 39 en 40. In de triloog zal het voorzitterschap echter wel een aantal redactionele wijzigingen van amendement 39 voorstellen.
Als deze amendementen uiteindelijk in de CAV worden opgenomen, is het de verantwoordelijkheid van de exporteur om erop toe te zien dat de goederen niet worden ingezet voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen. Controle hierop door de overheid geschiedt achteraf door een gespecialiseerd toezichtteam van de Douane.
Zet de regering zich in voor een zodanige wijziging van de dual use-verordening dat in dit soort gevallen ook geen nationale exportvergunningen mogen worden verleend? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om Nationale Algemene Vergunningen (NAV) af te geven, is een competentie die op basis van artikel 9, lid 4b, van de dual-useverordening toebehoort aan de individuele lidstaten. Alleen de meest gevoelige dual-usegoederen mogen niet onder een NAV gebracht worden. Deze goederen worden opgesomd in deel 2 van CAV EU 001 (bijlage II van de dual-useverordening).
Op dit moment bevat de dual-useverordening geen mogelijkheden om specifiek gevoelig eindgebruik uit te zonderen van de NAV. Lidstaten zijn bij het afgeven van NAV echter wel gebonden aan de toetsingscriteria in artikel 12 van de dual-userverordening. Deze overwegingen verwijzen onder andere naar de acht criteria van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie, waaronder ook het mensenrechtencriterium.
Voor telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten die genoemd worden in bijlage I van de dual-useverordening, biedt die verordening voldoende waarborgen om de uitvoer van goederen te verbieden indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband houden met mensenrechtenschendingen.
Voor producten die niet voorkomen in bijlage I kan een ad-hoc vergunningplicht opgelegd worden voor individuele gevallen indien de goederen geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt ten behoeve van massavernietigingswapens of van conventioneel militaire toepassingen in een land waar een wapenembargo op rust. Het is op dit moment niet mogelijk om zo’n vergunningplicht voor individuele gevallen op te leggen indien de goederen geheel of gedeeltelijk worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. Omdat ik er ter bescherming van mensenrechten echter belang aan hecht dat bedrijven naast zelfrestrictie ook een kader hebben om besluiten te nemen over export van hun producten zal ik mij er in Europees verband voor inzetten om deze mogelijkheid toe te voegen aan artikel 4 van de dual-userverordening.
Daarnaast is het mogelijk om nationaal bij ministeriële regeling, om redenen van openbare veiligheid of uit mensenrechtenoverwegingen, een vergunningplicht op te leggen voor dual-usegoederen die niet zijn genoemd in bijlage I bij de dual-useverordening. Ik ben echter van mening dat zo’n nationale vergunningplicht voor deze goederen dermate in strijd is met ons streven naar een Europees level playing field dat de hierboven genoemde Europese aanpak mijn voorkeur heeft.
Zet de regering er zich voor in dat ook bij de export van telecommunicatie- en informatiebeveiligingsproducten voor tweeërlei gebruik de controle vooraf plaatsvindt en niet pas nadat de uitvoer al heeft plaatsgevonden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nederlandse regering is met u van mening dat de controle op dual-usegoederen dient plaats te vinden voordat de uitvoer plaats vindt. Zij zet zich er voor in dat bedrijven die willen uitvoeren onder een algemene vergunning, verplicht zijn om zich voorafgaand aan het eerste gebruikte registreren. Op deze wijze kan de controle alsnog vooraf plaatsvinden. Weliswaar niet voorafgaand aan elke individuele transactie, maar wel voordat een individuele exporteur van de vergunning gebruik maakt.
Zal dit door de regering worden meegenomen in de herziening van het wapenexportbeleid, die aangekondigd is in het algemeen overleg Wapenexport van 24 maart 2011, waar onder andere de export en doorvoer van dual-use-goederen stond geagendeerd?
Zie antwoord vraag 3.
De verslechterde mensenrechtensituatie in China |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de Chinese mensenrechtenorganisatie CHRD, waarin melding wordt gemaakt van de arrestatie van minstens vijftig dissidenten door de Chinese autoriteiten in de afgelopen weken?1
Ja.
Zo ja, ziet u hierin ook bevestiging van de internationaal steeds breder klinkende kritiek dat de mensenrechtensituatie in China in snel tempo verslechtert en dat er steeds harder wordt opgetreden tegen dissidenten?
Recent is de mensenrechtensituatie in China inderdaad verslechterd en wordt harder opgetreden tegen mensenrechtenverdedigers.
Zo ja, wat is naar het oordeel van de Nederlandse regering de oorzaak van deze snelle verslechtering?
Actuele gebeurtenissen zoals de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan Liu Xiaobo, de ontwikkelingen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en de aanstaande leiderschapswisseling in China in 2012 hebben waarschijnlijk vrees voor instabiliteit bij de Chinese autoriteiten aangewakkerd.
Bent u tevens bekend met het bericht dat de Verenigde Staten zich «ernstige zorgen» maakt over de verslechtering van de mensenrechten in China en deelt u deze zorgen?2
Ja.
Wat bent u van plan te ondernemen om de Chinese autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten de Chinese autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren?
Zowel bilateraal als in EU verband zijn zorgen over de verslechtering van de mensenrechtensituatie al overgebracht aan de Chinese autoriteiten. Tijdens de High Level Strategic Dialogue tussen de EU en China op 12 mei jl. heeft Hoge Vertegenwoordiger Lady Ashton de mensenrechtensituatie in China aan de orde gesteld. Op 12 april jl. heeft zij in een verklaring namens de Europese Unie met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet. Ze eiste behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Nederland heeft bilateraal zorg over de mensenrechtensituatie uitgesproken tijdens de recente bilaterale politieke consultaties met China, die plaatsvonden van 18–20 april jl. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft tijdens zijn bezoek aan China (10 tot en met 13 mei jl.) in gesprekken met Chinese autoriteiten hetzelfde gedaan. Bovendien zal de mensenrechtensituatie in China diepgaand worden besproken tijdens de eerstvolgende EU – China mensenrechtendialoog die naar verwachting medio juni zal worden gehouden.
Wilt u specifiek navraag doen naar de situatie van de gehandicapte mensenrechtenactiviste Ni Yuan, die vorige week samen met haar echtgenoot Dong Jiqin is opgepakt en van wie sindsdien taal noch teken is vernomen? Wilt u de zaak van mevrouw Ni, die in een rolstoel terecht kwam na ernstige mishandeling door de Chinese politie, ook in internationaal verband aan de kaak stellen, zodat de druk op de Chinese autoriteiten wordt opgevoerd, net zoals nodig is in de zaak van de kunstenaar Ai Wei Wei en de Kamer hier op korte termijn over informeren?
Tijdens de eerdere detentie van mw. Ni heeft de EU reeds om opheldering gevraagd bij de Chinese autoriteiten over haar situatie en berichten over marteling. Haar recente situatie en detentie zijn zorgwekkend. Inmiddels hebben Ni Yulan en haar man contact gehad met hun advocaten en is de zaak in behandeling bij het Chinese Openbaar Ministerie. Nederland en de EU volgen deze zaak nauwlettend. Ik zal bepleiten dat de EU haar zaak wederom onder de aandacht van de Chinese autoriteiten brengt en uw Kamer op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
In de hiervoor genoemde verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Ashton, van 12 april jl., heeft zij met klem gevraagd om opheldering over het lot van de personen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Buitenlandse beurzen |
|
Kees Verhoeven (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de regering het Huygens Scholarship Programme schrapt?1
Mijn overweging om deze subsidie te beëindigen is gelegen in het feit dat slechts een beperkte groep studenten kan profiteren van deze regeling. Ik heb bij het invullen van de subsidietaakstelling prioriteit gegeven aan het in stand houden van de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs, die een breder bereik heeft.
Het totaal aantal buitenlandse studenten in Nederland (alle mobiliteit meegerekend) is in de afgelopen jaren gegroeid naar bijna 60 000 in 2010. Het totaal aantal Nederlandse studenten in het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen tot iets meer dan 20 000 in 20102. In 2010 waren er 239 internationale (=instroom) en 122 Nederlandse (=uitstroom) Huygens bursalen (Nuffic). Het aantal Huygens bursalen vormt van dit geheel dus een klein aandeel, voor een relatief groot bedrag.
Deelt u de mening dat Nederlandse studenten die aan topuniversiteiten studeren van belang zijn voor de versterking van de Nederlandse kenniseconomie?
Ja.
Deelt u de visie dat de Huygensbeurzen een belangrijk onderdeel zijn van de strategie om meer toptalent voor het Nederlandse bedrijfsleven aan te leveren en daarmee Nederland aantrekkelijk te houden voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven?
Ik ben het met u eens dat het HSP in die strategie een rol vervult. De beëindiging van dit programma is dan ook geen eenvoudige of lichtvaardige beslissing geweest. Er zijn echter ook andere strategieën om ons bedrijfsleven van talent te voorzien. Daarover wissel ik graag met de Kamer van gedachten naar aanleiding van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek, die u voor het zomerreces ontvangt.
Tegen deze achtergrond wijs ik op een regeling van de IND, die mogelijk maakt dat in ons land afgestudeerde buitenlandse studenten ná afstuderen een jaar lang de kans krijgen op het vinden van een baan. In dat zoekjaar zijn deze studenten vrij op de arbeidsmarkt. Naar mijn mening kan deze regeling een grote bijdrage leveren aan het aantrekken van talent voor Nederland.
Kunt u aangeven welke alternatieve beurzen Nederlandse bedrijven beschikbaar stellen nu dit kabinet het niet langer als zijn taak ziet om Nederlandse studenten de kans te bieden aan een topuniversiteit te studeren?
Diverse beursmogelijkheden worden door zowel Nederlandse als niet-Nederlandse stichtingen, fondsen en bedrijven aangeboden. En daarnaast zijn er Europese beurzenprogramma’s zoals Erasmus en Erasmus Mundus. De Nuffic geeft met de zogenaamde «beursopener»3 informatie aan studenten die een periode in het buitenland willen studeren en voor de bekostiging daarvan beurzen en fondsen zoeken. Verder is de studiefinanciering van studenten meeneembaar naar het buitenland.
Als er geen beurzen beschikbaar zijn gekomen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, waarom bent u dan van mening dat u kunt bezuinigen op het Huygens Scholarship Programme?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze bezuiniging voor het aantal Nederlandse studenten dat aan een buitenlandse topuniversiteit kan studeren?
Ik verwacht geen grote negatieve gevolgen voor het aantal Nederlandse studenten aan buitenlandse topuniversiteiten vanwege het wegvallen van het HSP, mede gezien het beperkte aantal Nederlandse HSP-bursalen (122 in 2010).
Kunt u aangeven hoeveel deze bezuiniging oplevert?
In 2012–2015 gaat het op jaarbasis om € 11,3 miljoen.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze relatief kleine bezuiniging een grote schade aanricht aan de Nederlandse economie en dat deze niet past in het beleid van dit Kabinet om Nederland terug te laten keren in de Top 5 van kenniseconomieën?
De beëindiging van een programma als het HSP betekent niet dat Nederland geen topkenniseconomie kan zijn. Andere wegen voor het ontwikkelen van academisch talent in Nederland zullen benut moeten worden. Het in stand houden van de infrastructuur voor internationalisering biedt daartoe goede mogelijkheden. Andere voorstellen om het hoger onderwijs te verterken doe ik in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert tijdens deze kabinetsperiode toeneemt? Hoeveel extra studenten wil dit kabinet de mogelijkheid bieden te studeren aan een topuniversiteit in het buitenland?
Ik stel geen kwantitatief doel op als het gaat om het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert. Wel zorg ik er voor dat studenten voldoende mogelijkheden hebben voor internationale mobiliteit door de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs in stand te houden en meeneembare studiefinanciering beschikbaar te stellen. Ook neem ik maatregelen ter verhoging van de effectiviteit en efficiëntie van die infrastructuur.
De groei van payrolling |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Payroll biedt werkgever sluiproute»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht beschreven groei van het aantal werknemers dat onder contract staat bij payroll-bedrijven?
Ik heb daar geen specifieke opvatting over. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wetgeving biedt en kennelijk bestaat er bij werkgevers behoefte om werknemers op basis van een payrollconstructie in dienst te nemen.
Wat is uw opvatting over de gemakzuchtige bepaling in de beleidsregels van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) dat een opzegging van een inleenovereenkomst op zichzelf een bedrijfseconomische grond voor ontslag is? Bent u bereid om met UWV af te spreken dat meer bewijs gevraagd zal worden voor een bedrijfseconomische grond voor ontslag? Zo nee, waarom niet?
Bij payrollling is sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Mij is bekend dat er in rechtspraak en literatuur discussie is ontstaan over de vraag of bij payrolling het payrollbedrijf (de formele werkgever) danwel de opdrachtgever (de materiële werkgever) als juridische werkgever moet worden aangemerkt. Uiteindelijk zal daarover in de jurisprudentie duidelijkheid moeten ontstaan. Vooralsnog wordt bij de toepassing van het Ontslagbesluit dan ook uitgegaan van de veronderstelling dat het payrollbedrijf (de formele werkgever) de juridische werkgever is.
Als de opdrachtgever (de materiële werkgever) de relatie met een payrollmedewerker wil beëindigen en om die reden de payrollopdracht met het payrollbedrijf voor de betreffende werknemer beëindigt, komt zijn arbeidsplaats bij het payrollbedrijf in beginsel te vervallen. Als er voor deze werknemer geen andere mogelijkheden zijn om in dienst van het payrollbedrijf werkzaam te zijn, zal het payrollbedrijf een ontslagvergunning aanvragen om bedrijfseconomische redenen (geen werk bij het payrollbedrijf). Dat is ook wat het payrollbedrijf aannemelijk moet maken. Het gaat wat betreft de toepassing van het Ontslagbesluit om het vervallen van een arbeidsplaats bij het payrollbedrijf, niet om het vervallen van een arbeidsplaats bij de materiële werkgever. Dat betekent niet dat het payrollbedrijf kan volstaan met het zich beroepen op het feit dat de payrollopdracht is beëindigd. Op grond van het Ontslagbesluit en de beleidsregels UWV dient het payrollbedrijf aannemelijk te maken dat herplaatsing van de betreffende werknemer niet mogelijk is. Bij een ontslagverzoek moet dan ook blijken dat het payrollbedrijf nagegaan is of er bij andere opdrachtgevers geschikte vacatures zijn (of op korte termijn komen). Ook moet blijken dat het payrollbedrijf de werknemer op het bestaan van de vacatures heeft gewezen en dat hij de werknemer met de betreffende opdrachtgevers in contact heeft gebracht. Als hier niet aan is voldaan, wordt een vergunning geweigerd, feitelijk vanwege onvoldoende onderbouwing van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag. Ik meen dat hiermee voldoende bewijs wordt gevraagd voor de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag bij het payrollbedrijf en merk op dat deze wijze van toetsing al enige tijd bestaat.
Deelt u de mening dat de vaak gehanteerde exclusiviteitsbepaling in inleenovereenkomsten leidt tot een schijnconstructie omdat de werknemers op wie de overeenkomst betrekking heeft gewoon blijven werken bij de «oude» werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De terminologie «schijnconstructie» suggereert dat hier sprake is van een onoorbare constructie. Dat is niet zonder meer het geval. De mogelijkheid voor payrolling is ontstaan door het vervallen van de beperking die voorheen bestond voor het uitzenden van personeel bij dezelfde opdrachtgever. Dat was vroeger beperkt tot zes maanden maar deze beperking is komen te vervallen mede als gevolg van afspraken tussen werkgevers en werknemers in het zogenoemde Flexakkoord, midden jaren negentig van de vorige eeuw. Daardoor is het nu mogelijk werknemers voor langere duur op basis van een uitzendovereenkomst bij een opdrachtgever werkzaam te doen zijn. Hiervan wordt bij payrolling gebruik gemaakt.
Deelt u de mening dat de geconstateerde groei van het aantal payrolling-klanten leidt tot een scheefgroei op de arbeidsmarkt, waarbij werknemers ongewild een stuk zekerheid inleveren zodat hun werkgevers goedkoper uit zijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie die nu beschikbaar is, kan ik niet onderschrijven dat er sprake zou zijn van een scheefgroei. Feit is dat het aantal werkgevers en werknemers dat gebruik maakt van de payrollconstructie de afgelopen jaren is gestegen. Feit is ook dat payrollwerknemers een ander type contract hebben dan normaal gesproken het geval is. Of dat voor werknemers een ongewilde keuze is, kan ik niet uit de beschikbare gegevens afleiden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om een inleencontract zeven keer te verlengen buitensporig is, ook in vergelijking met de uitzendsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om deze hernieuwingsmogelijkheid te beperken?
Ik deel de mening niet dat de mogelijkheid om een tijdelijke arbeidsovereenkomst zeven keer te verlengen (op basis van de zogenoemde VPO-CAO) zonder dat een vast contract ontstaat, buitensporig is in vergelijking met de uitzendsector. Voor de uitzendsector geldt (op grond van de zogenoemde ABU-CAO) dat gedurende de eerste 78 weken een onbeperkt aantal uitzendcontracten kan worden aangegaan en voor de periode van 24 maanden daarna, een tijdelijk contract bij het uitzendbureau zeven keer kan worden verlengd alvorens een vast contract ontstaat.
Hoe verhoudt de payrollconstructie zich met de uitzendsector?
Payrollbedrijven en uitzendbureaus lijken op elkaar wat betreft het tewerkstellen van werknemers bij derden. Net als bij uitzendbureaus is er ook bij payrollbedrijven sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Het verschil tussen een medewerker werkzaam via een uitzendbureau en een medewerker werkzaam via een payrollorganisatie betreft onder meer de werving en de duur van de tewerkstelling. Bij een uitzendovereenkomst via het uitzendbureau werft het uitzendbureau de medewerker voor het bedrijf dat inleent. De terbeschikkingstelling aan derden is veelal van kortere duur. In het geval van payrolling werft het inlenende bedrijf de werknemer zelf en is de terbeschikkingstelling door het payrollbedrijf veelal voor onbepaalde tijd.
Bent u bereid de regels voor payrollingbedrijven zodanig aan te passen dat de evidente nadelen voor werknemers die onder zo’n contract werken, niet langer groter zijn dan voor werknemers die onder contract staan bij de organisatie waar zij ook daadwerkelijk hun taak verrichten? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Stichting van de Arbeid vragen hoe wordt aangekeken tegen de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag.
Geheimhouding van gegevens over de opgevangen orka Morgan door het Dolfinarium |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium geen medische informatie over orka Morgan meer wil vrijgeven?1
In de berichtgeving waarnaar in vraag 1 verwezen wordt, staat dat het Dolfinarium het niet nodig acht om bepaalde maatschappelijke organisatie’s medische gegevens te geven. Daartoe is het ook niet verplicht, ook niet op basis van het protocol «Opvang en rehabilitatie». Zoals u in het door u aangehaalde bericht kunt lezen, hebben wetenschappers wel reeds kennis over het DNA van de orka Morgan. Het overleg tussen mijn ministerie en het Dolfinarium verloopt opde gebruikelijke manier. Er zijn tot op dit moment geen plannen ten aanzien van de orka, waarover ik formeel een besluit had moeten nemen.
Wat vindt u van het door het Dolfinarium aangevoerde argument dat het vrijgeven van de medische gegevens de privacy van de orka zou aantasten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de orka inmiddels dagelijks tentoongesteld wordt aan het publiek? Kunt u inzicht geven in de (meer)opbrengsten die het Dolfinarium met deze «attractie» genereert? Zo nee, waarom niet?
Ja, de orka is inmiddels dagelijks van 13.30 tot 16.00 uur voor publiek te zien, als onderdeel van een daaromheen georganiseerd educatief programma, waarbij ook altijd iemand van het Dolfinarium aanwezig is. Ik ben niet verantwoordelijk voor het publiceren van de bezoekersaantallen van het Dolfinarium, noch in het interpreteren van deze aantallen in het licht van de opvang van de orka.
Heeft het Dolfinarium zijn besluit om de gegevens over Morgan voortaan voor zichzelf te houden ter toetsing aan u voorgelegd? Zo ja, wat was daarop uw reactie en wat is daarmee gedaan? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat het Dolfinarium voornemens is zijn plannen met Morgan aan u voor te leggen? Welke plannen en beslissingen hebben zich in dit licht nog meer aan uw toetsing onttrokken?
Zie antwoord vraag 1.
Voelt u zich als staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk voor deze orka? Zo ja, hoe komt die verantwoordelijkheid tot uiting in de precieze beslissings- en bevoegheidsverdeling tussen u en het Dolfinarium? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Jaarlijks worden vele verweesde, verdwaalde, verwonde of verzwakte wilde dieren opgevangen door medewerkers van opvangcentra. Ik ben verantwoordelijk voor de voorwaarden die dergelijke opvang mogelijk maken en de handhaving ervan en acht de opvangcentra verantwoordelijk voor de omgang met de individuele dieren. Deze verantwoordelijkheidsverdeling is ook mijn uitgangspunt inzake orka Morgan.
Mijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de situatie in gebieden onder beheer van Staatsbosbeheer als onderdeel van de rijksdienst is een wezenlijke andere dan die ten opzichte van private partijen die zich, binnen de kaders van wet- en regelgeving, bezig houden met de opvang van dieren in nood.
Kunt u uitleggen hoe uw opstelling in de kwestie Morgan, waarbij u de besluitvorming over de orka volledig over lijkt te laten aan het Dolfinarium, zich verhoudt tot uw opstelling tegenover bijvoorbeeld Staatsbosbeheer, die een overeenkomst heeft moeten tekenen over het gehoorzaam opvolgen van de adviezen van een door u ingestelde, onafhankelijke expertcommissie inzake de Oostvaardersplassen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre experts wereldwijd, en vooral rond de Noorse zee, voorzien zijn van het DNA van Morgan om te helpen bij het vinden van haar familie ten behoeve van het uitgangspunt van de opvang, namelijk terugplaatsing in zee? Bent u met ons van mening dat eventuele expertise en hulp van buiten het Dolfinarium, die het doel van terugplaatsing dichterbij zouden kunnen brengen, moet worden verwelkomd in het belang van de orka?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe deze gegevensstop van het Dolfinarium zich verhoudt tot de doelstelling in het Kwaliteitsprotocol voor de opvang van beschermde dieren op basis waarvan het Dolfinarium ontheffing heeft gekregen? Kunt u toezeggen dat de medische gegevens van de orka alsnog openbaar worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de analyse dat het geheimhouden van de medische gegevens van deze orka de inspanningen van (internationale) experts buiten het Dolfinarium kan hinderen een bijdrage te leveren aan de doelstelling om haar terug te plaatsen in het wild? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het Dolfinarium voldoende moeite heeft gedaan om een DNA match te vinden om de familie van Morgan te vinden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Ja, het Dolfinarium heeft de expertise ingeroepen van erkende deskundigheid op dit terrein en heeft de uitkomst daarvan opgenomen in het openbare wetenschappelijk rapport.
Deelt u de mening dat er nog steeds een kans bestaat dat familieleden geïdentificeerd worden en dat terugplaatsing in het wild dus niet mag worden uitgesloten? Zo ja, bent u bereid Dolfinarium hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Er zal altijd een kans bestaan dat de familieleden worden geïdentificeerd, zolang daar actief naar wordt gezocht. De vraag is of verder zoeken zinvol is, omdat onzeker is of de orka naar de immer rondtrekkende groep familieleden kan worden gebracht en of zij in de groep zal worden opgenomen na een lange periode van afwezigheid.
Bent u bereid het protocol2, op basis waarvan Dolfinarium de ontheffing heeft gekregen om tandwalvissen op te vangen, naar de Kamer toe te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het protocol is als bijlage toegevoegd aan deze brief.3
Deelt u de mening dat de educatieve en wetenschappelijke rol van Morgan bij voortgezet verblijf in een amusementspark sterk ondergeschikt is aan de amusementsrol? Zo ja, bent u bereid verplaatsing naar parken als Sea World uit te sluiten? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Nee, ik deel deze mening niet. Het tentoonstellen van een dier en het bestuderen van zijn gedrag kan een educatief en wetenschappelijk doel dienen. Verplaatsing naar een groter park kan uit oogpunt van dierenwelzijn wenselijk zijn als de orka daarmee in een groep met soortgenoten terecht komt.
Deelt u de mening dat ook wanneer geen familieleden gevonden worden, Morgan in een meer natuurlijke omgeving zoals een afgesloten zeearm zou kunnen leven, zonder dat er een attractie van haar wordt gemaakt? Zo ja, bent u bereid dit alternatief nadrukkelijk mee te nemen in de zoektocht naar een geschikter verblijf? Zo nee, waarom niet?
Een natuurlijke omgeving, zoals een afgesloten zeearm, kan een alternatief zijn zolang ook aan andere voorwaarden wordt voldaan zoals de aanwezigheid van soortgenoten en uiteraard een organisatie die over een zeearm kan beschikken en tevens voldoet aan vereisten om orka’s op te vangen of te houden. Het Dolfinarium is op zoek naar een alternatieve opvanglocatie die voldoet aan de internationale voorwaarden voor het houden van orka’s.
Het bericht 'Vrouw (97) moet achter rovers aan' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Vrouw (97) moet achter rovers aan»1 ?
Ja.
Klopt het dat een 97-jarige vrouw uit Oss, die slachtoffer was van een extreem gewelddadige overval in haar eigen huis, zelf achter de door de twee daders nog te betalen schadevergoeding van vierduizend euro aan moet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van der Steur van uw Kamer (2011Z09247, ingezonden 29 april 2011).
Deelt u de mening dat deze gang van zaken een verkeer signaal afgeeft aan de slachtoffers en de samenleving en daarmee het vertrouwen in justitie schaadt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beloften gemaakt in het gedoogakkoord, namelijk dat de ondersteuning van slachtoffers wordt verbeterd en dat zal worden ingezet op het betalen van schadevergoeding?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Van der Steur van uw Kamer (2011Z09247, ingezonden 29 april 2011).
Wat is in dat kader de stand van zaken met betrekking tot het in het gedoogakkoord aangekondigde wetsvoorstel om een beslagtitel in het strafrecht te realiseren, zodat in een vroeg stadium beslag kan worden gelegd op middelen van verdachten die onder meer ten goede kunnen komen aan de schadevergoeding en proceskosten van slachtoffers?
Dit wetsvoorstel wordt op dit moment op ambtelijk niveau voorbereid. Naar verwachting kan het begin 2012 aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat er alsnog een inningsmogelijkheid komt en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) achter de schadevergoeding voor deze hoogbejaarde vrouw aangaat? Zo ja, welke maatregelen gaat het CJIB daartoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uiteen gezet in antwoord op vraag 2 van het lid Van der Steur van uw Kamer (2011Z09247, ingezonden 29 april 2011) werkt het CJIB al aan het incasseren van de in deze zaak opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
Het beperken van de mogelijkheden voor begeleiding van Wajongers op de werkvloer |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat brancheorganisatie BoaBorea op 18 april 2011 heeft verstuurd aan haar leden over de voorgenomen wijzigingen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) met betrekking tot het jobcoach protocol?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als contracten van Wajongers1 in de toekomst na drie jaar niet worden voortgezet, omdat er als gevolg van de voorgenomen wijzigingen van het UWV in het jobcoach protocol na drie jaar minder mogelijkheden voor begeleiding van de Wajongers op hun werkplek zullen zijn? Waarop is de keuze voor het niet meer voorzetten van de begeleiding na een periode van drie jaar gebaseerd?
Een jobcoach ondersteunt en begeleidt. Bijvoorbeeld op het vlak van technische of sociale vaardigheden voor de werknemer en voor de werkgever bijvoorbeeld het leren omgaan met beperkingen van de cliënt. Het doel is dat de cliënt zelfstandig en zonder begeleiding bij een werkgever aan de slag kan. De aanpassing van het protocol die de inzet van een jobcoach beperkt tot drie jaar, sluit hierop aan.
De professionele werkwijze van jobcoaches dient er op gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging aan te vragen.
Denkt u dat het grotendeels beperken van de begeleiding door jobcoaches tot drie jaar er toe kan leiden dat werkgevers het contract van Wajongers vaker niet zullen voortzetten? Zo nee, waarom verwacht u niet dat dit zal gebeuren? Hoe gaat u voorkomen dat werkgevers Wajongers na drie jaar geen voortzetting van het contract meer bieden, zodat werkgevers dan een andere Wajonger kunnen aannemen waarvoor er dan wel weer begeleiding van een jobcoach is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met de verwachting van BoaBorea eens dat een verlaging van het regime tot 10% problematische gevolgen zal hebben voor de Wajongers met een zware problematiek en voor Wajongers met kleine contracten tot 24 uur? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat voor het merendeel van de Wajonggerechtigden een percentage van 10% aan begeleidingsuren zal volstaan. Indien in een uitzonderingsgeval blijkt dat 10% begeleiding vanwege zware problematiek of omvang van het dienstverband onvoldoende is dan kan de jobcoach alsnog om het begeleidingsregime van 15% vragen. Een dergelijk verzoek moet op het aanvraagformulier expliciet worden beargumenteerd.
Deelt u de zorgen van BoaBorea over de gebrekkige uitvoering voor wat betreft de trage verweking van verzoeken en de matige inhoudelijke onderbouwing van het UVW als er beroep wordt gedaan op de huidige uitzondermogelijkheden die het jobcoach protocol biedt? Hoe gaat u er voor zorgen dat de uitvoering hiervan door het UWV wordt verbeterd?
Ik deel die zorgen niet. Ik vind het belangrijk dat UWV en re-integratiebedrijven goede afspraken maken en zich daar aan houden. Ik vind het belangrijk dat UWV daarbij de belangen van re-integratiebedrijven herkent en het algemeen belang, te weten de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches voor mensen die dat nodig hebben, waarborgt. Om te voorkomen dat re-integratiebedrijven te lang moeten wachten op hun verzoek om de begeleiding na 3 jaar voort te zetten, is in overleg met de branche de afspraak in het protocol opgenomen dat de jobcoach al na 2,5 jaar kan aangeven en motiveren dat de begeleiding na 3 jaar voortgezet moet worden. Zo kan het UWV zich tijdig een oordeel vormen over deze uitzonderingssituatie en weten alle betrokken partijen tijdig of de begeleiding stopt of doorgaat.
Bent u bereid om het aangepaste jobcoach protocol van het UWV voor inwerkingtreding aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Het protocol jobcoach bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt.
Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De huidige wijzigingen in het protocol, die het UWV aan brancheorganisatie Boaborea heeft voorgelegd, zijn een weerslag van dit verzoek.
Het UWV is een zelfstandig bestuursorgaan en heeft een eigen verantwoordelijkheid om de voorziening Persoonlijke Ondersteuning uit te voeren. Bij deze bevoegdheid hoort ook het vaststellen van nadere regels. Op grond van deze bevoegdheid legt UWV haar beleidsregels niet voorafgaand aan publicatie ter goedkeuring aan de Kamer voor. Ik zie geen reden daarvan in dit geval af te wijken.
Strenger beleid voor doktersbezoek |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat Combiwerk vanwege de (Rijks)bezuinigingen op de sociale werkplaatsen het personeel verbiedt de dokter te bezoeken tijdens werktijd?1
Uw vragen hebben betrekking op de uitvoering van bepalingen over doktersbezoek in de Wsw-cao. Dat is een zaak tussen werkgevers en werknemers. Ik treed daar niet in, maar vind het uiteraard juist als partijen zich aan de onderlinge afspraken houden.
In een interne nieuwsbrief geeft Combiwerk aan dat zij de regels aangaande doktersbezoek beter gaat naleven. In artikel 42 lid 1 sub h van de Wsw-cao staat het volgende: tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de werknemer door de werkgever buitengewoon verlof met behoud van loon verleend bij een in verband met zijn handicap noodzakelijk bezoek aan een deskundige persoon of instantie of een anderszins noodzakelijk bezoek aan een arts, indien hij die niet in zijn vrije tijd kan bezoeken.
Combiwerk meldt dat een werknemer in staat wordt gesteld verlof op te nemen of de uren op een later tijdstip in te halen, indien een doktersbezoek binnen werktijd plaatsvindt. Indien er hierdoor in de praktijk een onredelijke situatie ontstaat, kan een leidinggevende een voorstel doen voor het toekennen van buitengewoon verlof. Het is aan Combiwerk om hier verdere invulling aan te geven.
Acht u het een wenselijke ontwikkeling dat medewerkers van Combiwerk alleen in de vrije tijd, tijdens vakanties en in compensatie-uren op doktersbezoek kunnen en bij een bezoek binnen werktijd de uren moeten inhalen? Acht u dit beleid in overeenstemming met de geldende cao van de sociale werkvoorzieningen? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om hieraan een einde te maken?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe moet een medewerker met een fulltime diensverband bij Combiwerk de uren voor doktersbezoek inhalen? Is het de bedoeling dat er in de avonden of weekenden wordt gewerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel het strengere beleid ten aanzien van doktersbezoek moet opleveren qua bezuiniging? Op welke wijze is dit bedrag tot stand gekomen? Kunt u de Kamer de berekening overleggen?
Ik kan de Kamer geen berekening overleggen, het is beleid van Combiwerk, gebaseerd op de bepalingen van de Wsw cao. Het Rijk stuurt op hoofdlijnen en stelt middelen beschikbaar aan gemeenten om hun beleid uit te kunnen voeren. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de gemeente en de sociale werkvoorziening zelf, binnen de daartoe gestelde kaders, om keuzes te maken hoe zij deze middelen inzetten.
Waterkrachtcentrales en visgeleidingssystemen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20% tot 30% vissterfte optreedt bij vissen die stroomafwaarts migreren, terwijl het wel degelijk mogelijk is om waterkracht te benutten zonder de vissterfte significant te vergroten?1
Ja, het is mij bekend dat in de Rijkswateren bij bestaande waterkrachtcentrales (WKC’s) vissterfte optreedt bij stroomafwaarts migrerende vissen. Ik ben ervan op de hoogte dat er thans nieuwe innovatieve WKC’s beschikbaar zijn die minder vissterfte veroorzaken. Dit zijn doorgaans echter kleinschalige WKC’s met een opgewekt vermogen dat aanzienlijk lager ligt dan de bestaande WKC’s.
In de huidige situatie gaat het echter over bestaande WKC’s in een bestaande infrastructuur waarvoor een oplossing moet worden gezocht om vissterfte zoveel als mogelijk te reduceren. Uiterlijk in 2015 dienen de bestaande WKC’s te beschikken over afdoende visbeschermende maatregelen, zoniet dienen de turbines te worden stilgelegd tijdens de periode van vismigratie, zo zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Bent u ervan op de hoogte dat er, ondanks de mogelijkheden, in Nederland nog geen enkele waterkrachtcentrale is uitgerust met een goed werkend visgeleidingssysteem voor stroomafwaarts migrerende vissen?
Ja, op dit moment zijn er voor de bestaande in de Nederlandse Rijkswateren werkende WKC’s (nog) géén goed werkende visgeleidingsystemen voorhanden.
Wat gaat u doen om de combinatie van duurzame energie en bescherming van de visstand mogelijk te maken en de bestaande waterkrachtcentrales zo spoedig mogelijk te voorzien van een goed werkend visgeleidingssysteem (conform motie Van der Vlies)?2
De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben in gesprekken met RWS en EL&I toegezegd om in het najaar 2011 te starten met een aangepast turbinebeheer. Dit houdt in dat de tweede en volgende turbines pas worden aangezet bij een hoger rivierdebiet. Hierdoor ontstaat minder schade aan vis. Uit onderzoek blijkt dat dit aangepast turbinebeheer leidt tot een reductie van 35% aalsterfte ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voornemen om dit vast te leggen als verplichting in een te verlenen ambtshalve Watervergunning die in het najaar 2011 zal worden verleend. Verder zal in deze Watervergunning de verplichting worden opgenomen tot het nemen van visbeschermende maatregelen uiterlijk in 2015.
Genederbeleid in de Arabische regio |
|
Mariko Peters (GL), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() ![]() |
Welke concrete gevolgen voor het Nederlandse beleid ten aanzien van vrouwen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (de MENA-landen) heeft de verklaring van u en de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton, waarin u stelde dat deze «will lead to concrete joint actions for women»?1 Wanneer wordt duidelijk wat deze concrete acties zijn?
De VS, en vooral minister Clinton, benadrukt stelselmatig dat duurzame democratie zonder participatie van vrouwen niet mogelijk is. Nederland zet zich al jaren in om de positie van vrouwen en meisjes in de regio te versterken en heeft op dit terrein een uitstekende reputatie opgebouwd, die door de VS wordt erkend. De gezamenlijke verklaring van de VS en NL onderstreept het gemeenschappelijk belang dat beide landen aan deelname van vrouwen aan politieke en bestuurlijke besluitvormingsprocessen hechten.
Als uitvloeisel van de verklaring was Nederland vertegenwoordigd bij het bezoek van de Amerikaanse Ambassadeur for Global Women’s Issues Melanne Verveer aan Tunesië (mei 2011) voor overleg met vrouwenorganisaties uit de regio. Een bezoek aan Marokko voor overleg met de autoriteiten staat eveneens op het programma. In juni zal door Nederland en de VS worden deelgenomen aan een ministeriële bijeenkomst van de Community for Democracies (Working Group on Women and Democracy Mentoring) in Vilnius.
Hoe zult u de «areas of collaboration» identificeren waar Nederland en de Verenigde Staten bij bestaande initiatieven een specifieke meerwaarde kunnen leveren? Welke (Nederlandse) NGO’s zult u hierbij betrekken?
In aanvulling op het onder vraag 1 gestelde zullen in de komende tijd nadere afspraken worden gemaakt over hoe verdere samenwerking gestalte krijgt.
Voor de betrokkenheid van Nederlandse Ngo’s zie vraag 3.
Kunt u aangeven wat op dit moment de Nederlandse bijdrage is ter bevordering van vrouwen in de MENA-landen, zowel via multilaterale donoren als via Nederlandse NGO’s die samenwerken met lokale vrouwenorganisaties? Bent u bereid in de kabinetsreactie op de motie Pechtold-Timmermans over het Nederlandse en EU-beleid ten aanzien van de MENA-landen een specifieke genderstrategie mee te nemen?
De Nederlandse financiële bijdrage aan multilaterale donoren is niet geoormerkt voor steun aan vrouwenemancipatie in de MENA regio. Beleidsmatig is Nederland wel betrokken bij het stimuleren van multilaterale activiteiten gericht op het bevorderen van vrouwenrechten.
Steun aan lokale en regionale vrouwenorganisaties wordt verleend via het MDG3 fonds en rechtstreeks door ambassades. Het MDG3 fonds steunt, via ASMA (American Society for Muslim Advancement), Kvinna till Kvinna Foundation, Nobel Women’s Initiative, OWFI (Organization of Women’s Freedom in Iraq), V-Day Egypt (Karama) en het WLP (Women’s Learning Partnership for Rights, Development and Peace) diverse vrouwenorganisaties in de regio.
De door Nederland gesteunde organisatie Karama was de drijvende kracht achter de van 13-15 mei jl. in Cairo gehouden regionale bijeenkomst «The Arab Women’s Movement and the Uprisings». Vrouwenactivisten uit verschillende generaties, verschillende landen, met een religieuze of seculiere achtergrond bespraken hoe te voorkomen dat vrouwen in de transitieperiode weer buitenspel worden gezet. Van belang hierbij is volgens de deelnemers dat politieke participatie van vrouwen niet alleen ondersteuning krijgt binnen ontwikkelingssamenwerking, maar tevens in breder politiek/veiligheidskader.
In Egypte steunt de ambassade het Ishraq project, waarbij een geïntegreerd pakket van diensten wordt aangeboden aan meisjes van 12 – 15 jaar in drie gouvernoraten om hun kansen te vergroten. Daarnaast worden programma’s uitgevoerd om politieke participatie van vrouwen te bevorderen, de juridische positie van vrouwen te versterken, de werklast van plattelandsvrouwen te verminderen, het nationale emancipatiebeleid te versterken en geweld tegen vrouwen te verminderen.
Verder worden door Nederlandse Ngo’s diverse activiteiten ter ondersteuning van vrouwen in de Arabische regio uitgevoerd. Binnenkort zal het departement een bijeenkomst organiseren om een beter overzicht te krijgen van de gezamenlijke inspanningen om positieverbetering van vrouwen in de regio te bevorderen.
Zoals ik ook al zei tijdens het AO RBZ van 19 mei jl. onderschrijf ik ten volle het beleidsvoornemen van HV Ashton en Commissaris Füle om meer aandacht aan gender en vrouwen te besteden in het herziene EU Nabuurschapsbeleid. Hier kom ik nader op terug.
Deelt u de mening dat het in bepaalde MENA-landen van belang is om zo snel mogelijk extra in te zetten op vrouwenrechten cq vrouwenprojecten? Hoe bent u dit van plan te realiseren?
Ja.
Organisaties die gesteund worden door het MDG3 fonds kunnen voor 2011 aanvulling aanvragen. Ik heb voor 2011 € 2 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van vrouwenparticipatie in de Arabische regio en € 1,7 miljoen uit het Mensenrechtenfonds. Voorstellen kunnen tevens worden ingediend voor een bijdrage vanaf 2012 uit FLOW (Funding Leadership and Opportunities for Women), de opvolger van het huidige MDG3 fonds.
Heeft u de Verenigde Staten verzocht om in hun contacten met de Egyptische Supreme Council of the Armed Forces gender op de agenda te zetten? Zo nee, wanneer zult u dit doen?
Mevrouw Clinton heeft tijdens haar bezoek aan Egypte in maart 2011 gesproken met de Supreme Council of the Armed Forces, waarbij dit onderwerp aan de orde kwam.
Bent u bereid middelen ter bevordering van vrouwenparticipatie in de Arabische regio ook ter beschikking te stellen voor de overgangs- en verkiezingsprocessen die reeds nu plaatsvinden in landen als Tunesië en Egypte? Welke middelen zijn dit en hoe snel zijn die beschikbaar?
Deelname van vrouwen aan transitieprocessen, waaronder verkiezingen, is een belangrijke voorwaarde voor de duurzaamheid en stabiliteit van democratische staatsvormen. De onder het antwoord op vraag 4 genoemde € 2 miljoen voor vrouwenemancipatie is vooral hiervoor bedoeld. Fondsen zijn op aanvraag beschikbaar en verzoeken kunnen op korte termijn worden behandeld.
Welke rol speelt VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in uw contacten met autoriteiten van MENA-landen?
De ambassades in de regio worden geïnformeerd over de implicaties van VNVR resolutie 1325 en worden geïnstrueerd daar in hun contacten met lokale autoriteiten uitvoering aan te geven.
Zult u het belang van resolutie 1325 in al uw contacten met de autoriteiten van MENA-landen onderstrepen? Bent u bereid alle Nationaal Actieplan (NAP) 1325 partners op te roepen om dit ook te doen? Zo neen, waarom niet?
Ja, in het momenteel in voorbereiding zijnde Nationaal Actieplan 1325 voor de periode 2012 – 2015 zal de uitwerking voor de MENA regio worden meegenomen.
De burgeroorlog op Sri Lanka |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het VN-rapport over de laatste fase van de burgeroorlog op Sri Lanka? Zo ja, hoe beoordeelt u de conclusies uit dit rapport?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport van de Secretaris-Generaal van de VN. De constateringen over schendingen van het internationale humanitaire recht en van de mensenrechten in Sri Lanka zijn goed onderbouwd en geloofwaardig. Ik neem de aanbevelingen uit het rapport serieus.
Hoe beoordeelt u de kwalificatie die de Sri Lankaanse overheid heeft gegeven aan het rapport?
De autoriteiten van Sri Lanka hebben het rapport in een eerste reactie eenzijdig en gebrekkig genoemd. Het zou valse beschuldigingen en een onredelijke analyse bevatten. Ook zouden de Tamiltijgers (de LTTE) grotendeels vrijgepleit worden van misdaden. Ik betreur deze reactie. Het zou beter zijn voor het verzoeningsproces in het land als de autoriteiten constructief op de aanbevelingen in het rapport zouden reageren. Aansprakelijkheid en verantwoording nemen voor de gebeurtenissen door alle partijen (de veelgenoemde «accountability») is een belangrijk deel van zo’n verzoeningsproces. Onderzocht moet worden of de Sri Lankaanse overheid te bewegen valt om de aanbevelingen uit het SGVN-rapport uit te voeren.
Bent u het met Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon eens dat de Sri Lankaanse overheid een onafhankelijk onderzoek naar oorlogsmisdaden mogelijk moet maken? Zo ja, bent u bereid bij de Sri Lankaanse overheid te pleiten voor een dergelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met de aanbeveling in het rapport dat de Sri Lankaanse overheid een nationaal onderzoek moet instellen naar de beschuldigingen van schendingen van het internationale humanitaire recht en de mensenrechten door beide partijen.
Nederland pleit samen met de andere landen van de EU bij de Sri Lankaanse overheid voor een constructieve houding en concrete actie ten aanzien van het Panel-rapport.
Welke stappen zult u internationaal zetten indien Sri Lanka zich blijft verzetten tegen dit onafhankelijke onderzoek?
Als Sri Lanka zich blijft verzetten tegen een onafhankelijk onderzoek, zal Nederland in EU-verband de wijze waarop de druk op de regering van Sri Lanka kan worden opgevoerd aan de orde stellen.
Op dit ogenblik onderzoeken gelijkgezinde landen in Geneve met OHCHR hoe zij in de Mensenrechtenraad aandacht aan dit rapport kunnen besteden. Nederland is nauw bij dit overleg betrokken.
Het besluit van het Academisch Ziekenhuis Maastricht twee topklinische afdelingen te sluiten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw betrokkenheid bij het besluit van de directie van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) om de superspecialistische taken van de klinische immunologie- en sarcoïdose-afdelinge van het ziekenhuis te beëindigen?1
De verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg ligt bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Het besluit om de betreffende zorg af te stoten past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU-verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren. Hierbij geldt als uitgangspunt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen. Ik onderschrijf dit beleid.
Er is meerdere malen contact geweest met het azM over het afstoten van de twee topklinische afdelingen. Naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt met mijn voorganger, over het inlichten van VWS alvorens definitieve besluiten worden genomen rondom topreferente zorg, ben ik ingelicht over het besluitvormingsproces. Ik heb op 23 februari 2011 een brief ontvangen van het azM waarin ze een toelichting geven op het voornemen om keuzes te maken ten aanzien van de klinische immunologische patiëntenzorg in het azM. Ik heb mij ervan vergewist dat het traject in aanloop naar het voorgenomen besluit zorgvuldig is geweest en dat gegarandeerd is dat toegeleiding van patiënten wat betreft de last resort functie zorgvuldig en adequaat zal geschieden. Ik heb vastgesteld dat er een zorgvuldig besluitvormingsproces doorlopen is.
Heeft u daarmee ingestemd? Zo ja, wat is dan uw argument hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze situatie, nu de zorg voor nieuwe patiënten die deze superspecialistische zorg nodig hebben niet is geregeld?
Wat betreft de klinische immunologie zijn er afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum in Utrecht (UMCU) en het UMC St. Radboud in Nijmegen over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Ook nieuwe patiënten kunnen daar terecht.
De basis patiëntenzorg voor de sarcoïdose patiënten blijft binnen de afdeling longziekten in het azM gehandhaafd. In totaal gaat het om ongeveer 200 patiënten waarvan een deel uit het eigen verzorgingsgebied (naar schatting 55). Of een patiënt zijn behandeling elders gaat voortzetten, is afhankelijk van de specifieke casus en zijn eigen wensen. De inschatting is dat niet meer dan 40 patiënten hun behandeling elders moeten voortzetten.
Patiënten die in aanmerking komen voor topreferente zorg zullen in een ander UMC hun behandeling moeten voortzetten of starten. Wat betreft de topreferente sarcoïdose zorg zijn er afspraken gemaakt met het UMCU over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Daarnaast bieden het ErasmusMC in Rotterdam, het OLVG in Amsterdam in samenwerking met het AMC en het St. Antonius ziekenhuis in Nieuwegein in samenwerking met het UMCU ook sarcoïdosezorg. Verder vormen interstitiële longziekten een specifiek aandachtspunt in meerdere STZ ziekenhuizen, waar de patiënt eventueel ook terecht kan. Uitbehandelde sarcoïdose patiënten kunnen overigens terecht bij longartsen in alle ziekenhuizen in Nederland, dit geldt ook voor het toedienen van medicijnen.
Om nieuwe verwijzingen van buiten het verzorgingsgebied van het azM te voorkomen zal een duidelijke communicatie richting de mogelijke verwijzers van deze patiënten plaatsvinden.
Het azM heeft aangegeven dat de gemiddelde reisafstand voor deze patiëntengroep zelfs kan verminderen als gevolg van het verplaatsen van zorg naar andere UMC’s. Voor enkele patiënten zal het wel een langere reistijd tot gevolg hebben. Aan het belangrijke criterium van continuïteit van zorg wordt wat mij betreft echter voldaan.
Klopt het dat professor Drent van de sarcoïdose-afdeling dagelijks vijf tot acht verzoeken krijgt van collega’s om te overleggen over patiënten of ze voor second-opinion te zien?
Nee, navraag bij het azM leert dat in 2010 110 nieuwe patiënten zijn geregistreerd. Dit zijn zowel nieuwe patiënten als patiënten die komen voor een second opinion. Dat zorgt voor een toename van gemiddeld 0,5 patiënt per dag en dat komt niet overeen met de vijf tot acht verzoeken voor second opinion. Uitgangspunt is dat het gaat over binnen het azM geregistreerde patiënten, die dan ook onder de verantwoordelijkheid vallen van de ziekenhuisorganisatie, het is niet na te gaan hoeveel informele verzoeken professor Drent van collega’s ontvangt.
Hoe wordt de zorg voor deze patiënten gegarandeerd nu professor Drent vanaf 1 mei 2011 is verboden nog nieuwe patiënten in behandeling te nemen? Welke academische ziekenhuizen hebben dezelfde expertise in huis, zodat zij de zorg voor deze patiënten adequaat kunnen overnemen, aangezien professor Drent als de specialist in Nederland geldt en toonaangevend in de wereld?
Wat betreft de topreferente sarcoïdose zorg zijn er afspraken gemaakt met het UMCU over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Dat het UMCU, in samenwerking met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, deze activiteit blijvend kan en wil vormgeven blijkt ook uit de continuering van de leerstoel Interstitiële Longziekten. Voor het beantwoorden van deze vraag verwijs ik ook naar mijn antwoord gegeven onder punt 3.
Klopt het dat dr. Van Paassen en prof. Cohen Tervaert ook dagelijks verzoeken krijgen om patiënten in behandeling te nemen?
Volgens opgave van het azM hebben prof. Cohen Tervaert en dr. Van Paassen in 2010 samen 472 nieuwe patiënten gezien, naast de reeds bij hen in behandeling zijnde. Dit gaat zowel om hoogcomplexe zorg als om patiënten die basis immunologische zorg nodig hebben. Dat komt erop neer dat, wanneer alle patiënten gelijk verdeeld zouden worden over beide specialisten en dat het aantal werkdagen op 240 kan worden gesteld, er sprake is van één nieuwe patiënt per persoon per dag.
Hoe wordt adequate zorg voor deze patiënten gegarandeerd nu dr. Van Paassen en prof. Cohen Tervaert vanaf 1 mei 2011 is verboden nog nieuwe patiënten in behandeling te nemen? Welke academische ziekenhuizen hebben dezelfde expertise in huis, zodat zij de zorg voor deze patiënten adequaat kunnen overnemen?
Alle UMC’s zijn in staat patiënten met systeemziekten te behandelen. Daarnaast verwijs ik u ook voor wat deze vraag betreft naar mijn antwoord gegeven op vraag 3. Tevens heeft het azM aangegeven dat er immunologische zorg aanwezig blijft binnen het azM ondergebracht binnen de andere deelgebieden van de Interne Geneeskunde en de Reumatologie.
Klopt het dat alleen het academisch ziekenhuis in Groningen dezelfde expertise in huis heeft als Van Paassen en Cohen Tervaert bieden? Vindt u het aanvaardbaar dat patiënten zich nu allemaal naar Groningen moeten begeven voor adequate behandeling? Zijn er afspraken gemaakt met het academisch ziekenhuis in Groningen om al deze patiënten over te nemen? Waar worden de patiënten met sarcoïdose en andere interstitiële longaandoeningen overgenomen? Heeft u kennisgenomen van de gedetailleerde afspraken? Is continuïteit van zorg werkelijk gegarandeerd?
Het is mij niet bekend op welke gronden gesteld wordt dat de expertise in het UMCG en in het azM groter is dan die in de UMC’s waarmee afspraken zijn gemaakt. De afspraken met Nijmegen en Utrecht sluiten geen patiëntencategorie uit, dus de expertise is daar ook aanwezig. Het is dus niet het geval dat de patiënten alleen nog maar naar het UMCG kunnen voor een adequate behandeling en er zijn dus ook geen specifieke afspraken gemaakt met het UMCG. Continuïteit van zorg is gegarandeerd omdat voor patiënten individueel een afspraak gemaakt wordt over waar de zorg het best verder kan plaatsvinden.
Wat is de rol geweest van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in deze? Heeft zij ingestemd met het beëindigen van de afdelingen? Hoe heeft zij de continuïteit en kwaliteit van de zorg beoordeeld? Zijn de betrokkenen inclusief patiënten die hierin ongewenst zijn verzeild geraakt daarin gehoord?
De IGZ is in een vroeg stadium door de Raad van Bestuur op de hoogte gebracht van haar voornemen de afdeling klinische immunologie niet te continueren. Bij het door ziekenhuizen afstoten van afdelingen, is het standpunt van de IGZ dat dit de bestuurlijke verantwoordelijkheid is van de Raad van Bestuur. De IGZ toetst in een dergelijke situatie of de continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft. De IGZ is zeer alert op signalen rond de gesignaleerde problematiek bij het azM en laat zich vanuit het oogpunt van kwaliteit van zorg, (inclusief continuïteit van zorg) en patiëntveiligheid regelmatig door het bestuur van het azM, haar medisch specialisten en andere betrokkenen waaronder ook patiënten, informeren over de situatie. Daarbij komen tevens de plannen en de stappen van het azM aan de orde die gericht zijn op het aangaan van samenwerking met andere academische ziekenhuizen evenals de relevante financiële positie van het azM.
Op dit moment is de IGZ van oordeel dat het azM adequate kwaliteit van zorg levert.
Hebben de zorgverzekeraars, zoals CZ, bij het besluit van de Raad van Bestuur nog een rol gespeeld? Hebben zij ingestemd met het besluit? Hoe beoordeelt u hun rol?
Zorgverzekeraars zijn niet expliciet om instemming gevraagd, aangezien de continuïteit van de zorg gewaarborgd bleef. Wel zijn zorgverzekeraars via het regulier lokaal overleg over het proces leidend tot de besluitvorming tussentijds geïnformeerd.
De verzekeraar voldoet aan de zorgplicht omdat de zorg voor deze patiënten wordt overgenomen door andere UMC’s. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u dat de patiënt centraal hoort te staan? Wat is dan uw reactie op de mail van een geschokte patiënt?
Het azM heeft het proces in gang gezet om meer focus aan te brengen in het totale portfolio van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU-verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren. Voor een individuele patiënt kan dit soms betekenen dat de zorg wat verder weg wordt geleverd maar de kwaliteit en continuïteit van zorg gaat voor bij deze vormen van zorg.
Bent u bereid een grondige analyse van de problemen van het azM te maken en een werkelijke kosten en batenanalyse van dit besluit te maken en vast te stellen of er wel echt sprake is van een probleem? Zo neen, waarom niet?
Nee, zoals ik eerder heb vermeld ligt de verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis.
Bent u bereid u per direct in verbinding te stellen met het azM en het te verzoeken dit besluit terug te draaien totdat er in de Kamer een fundamenteel debat heeft plaatsgevonden over de toekomst van de academische zorg in Nederland op basis van de uitgangspunten van het algemeen maatschappelijk belang, zijnde toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit? Ik lees net op L1 Nieuws dat de kogel door de kerk is. Ik merk dat ik met dit besluit misschien wel meer moeite heb dan met het accepteren van fibrose. Bij fibrose hebben is het vooral domme pech, het is zo en je moet er maar mee leren leven. Zo'n dom besluit om het schrappen van deze twee specialismen, is bijna niet te snappen. Mensen die verstand van zaken MENEN te hebben, durven deze beslissing te nemen en vast dadelijk nog te zeggen dat ze het beste met ons voor hebben. Zoveel ........machtsmisbruik – niet serieus nemen van echte artsen, patiënten, – politiek misbruik – en nog veel lelijke dingen, daar kan ik heel moeilijk mee omgaan en maakt me vreselijk boos. Dat we aan zo'n mensen zijn overgeleverd en dat zij deze macht hebben en krijgen van mensen maakt me machteloos boos.
Nee, zolang de kwaliteit en de continuïteit van zorg gewaarborgd worden zal ik geen actie ondernemen. Indien de inspectie signalen bereikt dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de juiste zorg zal de inspectie de Raad van Bestuur van het azM daarop aanspreken.
Ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wil ik aangeven dat er verschillende mechanismen zijn die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren en ook een zorgplicht hebben.
De mogelijke toevoeging van de Noordoostpolder aan de Werelderfgoedlijst |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De polder wil geen museum zijn»?1
Ja.
Bent u bekend met de voorwaarden en gevolgen die behoren tot de gebieden en gebouwen die behoren tot Werelderfgoedlijst, zoals een beperking bij de aanvraag van een bouwvergunning?
Nederland heeft negen erfgoederen die op de Werelderfgoedlijst staan: Schokland, De Waddenzee, Woudagemaal te Lemmer, De Stelling van Amsterdam, Het Molencomplex Kinderdijk, Rietveld Schröderhuis, Droogmakerij de Beemster, De Grachtengordel Amsterdam en Willemstad in Curaçao. Een plaats van een Nederlands erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO betekent, dat Nederland de internationale verplichting heeft de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed te behouden. Deze uitzonderlijke universele waarde staat beschreven in het nominatiedossier dat Nederland in overleg met de betrokken gemeenten heeft ingeleverd bij het Werelderfgoedcomité van UNESCO. Ruimtelijke ontwikkelingen in een werelderfgoedgebied zijn mogelijk als ze de uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed niet aantasten.
Heeft u de situatie in de Noord-Hollandse Beemster nader onderzocht, waar ondernemers en agrariërs klagen dat het vestigingsklimaat sinds de toevoeging van hun regio aan de Werelderfgoedlijst minder aantrekkelijk is geworden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het Nederlandse werelderfgoedbeleid is dat in werelderfgoederen ruimte is voor economische ontwikkelingen, mits ze de uitzonderlijke universele waarde niet aantasten. Het is mij bekend dat de gemeente Beemster de methode «des Beemsters» heeft ontwikkeld, waarbij ruimtelijke en economische ontwikkelingen kunnen samengaan met het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van de Beemster.
Kunt u nader verklaren of u bereid bent om het draagvlak onder de burgers en ondernemers bindend te verklaren? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de Voorlopige Lijst Werelderfgoed hebben Staatssecretaris Bleker en ik aangegeven dat we grote waarde hechten aan draagvlak. Het is één van de drie criteria voor de voordracht van een erfgoed op de Werelderfgoedlijst van UNESCO: voldoende «uitzonderlijke universele waarde», «draagkracht» en «draagvlak» voor de instandhouding. Voldoet een erfgoed niet aan deze drie criteria, dan nomineert het kabinet het erfgoed niet voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. De samenstelling van het nominatiedossier, waarin onder andere de mate van draagvlak wordt beschreven, is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de eigenaar en/of de lokaal verantwoordelijke overheid.
Bent u met ons van mening dat de Noordoostpolder niet op de Werelderfgoedlijst moet komen om te voorkomen dat naast de bezwaren van bewoners, ook de bestaande akkerbouw- en veeteeltbedrijven belemmerd zullen worden in hun bedrijfsvoering en de innovatie van hun bedrijf in de regio?
Het College van B&W van de Noordoostpolder heeft mij op 26 mei 2011 per brief geïnformeerd over zijn standpunt. De gemeenteraad van de Noordoostpolder heeft op 28 april 2011 besloten niet in te stemmen met plaatsing van de Noordoostpolder op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed. Het college wil daarom in deze raadsperiode ten aanzien van dit onderwerp geen actie meer ondernemen. Dit standpunt respecteer ik. Naar aanleiding van het besluit van de gemeenteraad constateer ik dat er onvoldoende draagvlak is voor plaatsing van de Noordoostpolder op de voorlopige lijst. Ik plaats de Noordoostpolder daarom niet op de Herziene Voorlopige Lijst Werelderfgoed.
De toepassing van een luiersensor in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de ontwikkeling van een incontinentieluier met een ingebouwde sensor die waarschuwt wanneer het materiaal verzadigd is? Deelt u de mening van de ontwikkelaars dat deze uitvinding een toepassing kan vinden in zorginstellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik verwacht dat zorgaanbieders innovaties inzetten om hiermee direct of indirect de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Het idee achter de toepassing van sensortechnologie om de verzadiging in incontinentiemeteriaal exacter en discreter te kunnen bepalen, zodat het materiaal tijdig verwisseld kan worden, vind ik op zichzelf sympathiek. Zie in dit verband het eerste deel van mijn antwoord op vraag 5. Vooropgesteld ben ik van mening dat het dragen van incontinentiemateriaal alleen aan de orde is als hier cliëntgerelateerde noodzaak toe is. Instellingen waar cliënten incontinentiemateriaal moeten dragen terwijl die noodzaak er niet is, leveren feitelijk onverantwoorde zorg. Voor cliënten die door bovengenoemde redenen afhankelijk zijn van het gebruik van incontinentiemateriaal kan ik mij voorstellen dat toepassing van sensortechnologie een uitkomst kan zijn. Bijvoorbeeld omdat men hierdoor niet steeds inbreuk hoeft te plegen op de lichamelijke privacy van cliënten bij een vermoeden dat zij urine of ontlasting hebben gehad, ook wanneer dit uiteindelijk niet zo is. En aan de andere kant om hiermee te voorkomen dat niet op tijd wordt opgemerkt dat het incontinentiemateriaal overvol is, met alle onprettige gevolgen van dien voor de cliënt en zijn omgeving. Overigens geldt op grond van mijn voorstel voor de Zorginstellingen Beginselenwet, zoals die op dit moment voorligt ter advisering bij de Raad van State, dat de wens van de cliënt in dezen leidend moet zijn.
Door het voorkomen van overbodig wisselen van schoon incontinentiemateriaal als ontluisterend ervaren controle en het eerder verwisselen van vervuild materiaal kan een innovatie als de luiersensor dus bijdragen aan het welbevinden van hierboven genoemde cliënten. Wel vind ik het van belang dat de tijd en de middelen die deze vinding uitspaart, gebruikt wordt om de cliënten positieve aandacht te geven. Wat dat betreft dient er oog te zijn voor de schaduwzijden van de toepassing van de sensorsticker waar u in uw vraagstelling aan refereert. Daarom vind ik dit een goede vraag. Ik wijs echter in dit verband op het hoofdstuk Ouderenzorg in het Regeer- /Gedoogakkoord. Hierin staat dat er een einde moet komen aan 24-uursluiers. De 24-uursluier geldt hier als een metafoor voor de verschraling van de zorg aan ouderen in verpleeghuizen. Mijn inzet is er op gericht de kwaliteit van de ouderenzorg te vergroten. Ik vind dat uitvindingen als bijvoorbeeld de sensorsticker in incontinentiemateriaal in geen geval alibi mogen zijn om de verzorging binnen instellingen terug te brengen tot het verrichten van uitsluitend de aller-noodzakelijkste handelingen, hetgeen ten koste gaat van de tijd, aandacht en respect voor de cliënten. In die zin zitten wij zeker op dezelfde lijn.
Deelt u de mening dat deze «zorginnovatie» tekenend is voor de ontmenselijking van de zorg voor onze ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden uw beleidsvoornemens met betrekking tot de rechten van bewoners van zorginstellingen zich tot een uitvinding die bewerkstelligt dat ouderen pas verschoond worden nadat zij zichzelf «voldoende» hebben bevuild? Vindt u deze ontwikkeling bevorderlijk voor de menselijke waardigheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over de uitspraak dat de ernstige personeelstekorten in de ouderenzorg kansen creëren waar ondernemers op kunnen inspelen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de in het artikel genoemde ondernemers inmiddels contact hebben opgenomen met uw ministerie? Wat was/is de aard van dit contact, welk voorstel of verzoek is gedaan en op welke wijze heeft u gereageerd? Bent u voornemens medewerking te verlenen aan het implementeren van de luiersensor in de langdurige zorg?
De ondernemers hebben op 14 april 2010 een offerte ingediend bij Agentschap NL in het kader van de SBIR Call voor Experimenten Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven van 16 februari 2010. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. In dit interdepartementale programma ontwikkelen bedrijven in opdracht van de overheid in competitie innovaties die bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. In de SBIR Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven riep het Zorginnovatieplatform ondernemers op projectvoorstellen in te dienen die uiteindelijk leiden tot het positief beïnvloeden van het gezond ouder worden van 55-plussers. Het gaat daarbij om innovaties die de vraag naar zorg en de druk op het zorgsysteem verminderen. Het programma bestaat uit 2 fasen: (1) haalbaarheidsonderzoek naar de innovatie; en (2) ontwikkeling van de innovatie.
Op advies van een onafhankelijke beoordelingscommissie van deskundigen uit de zorg van deze SBIR heeft de minister op 12 augustus 2010 opdracht verleend tot het verrichten van een haalbaarheidsonderzoek naar een «Mobiel, draagbaar incontinentienotificatiesysteem met accu». Het eindrapport van dit haalbaarheidsonderzoek is 28 februari 2011 door Agentschap NL ontvangen. Hiermee was fase 1 afgesloten en konden de ondernemers zich kandideren voor fase 2. Op 28 april 2011 is de offerte voor fase 2 ingediend bij Agentschap NL. 7 Juni zal de beoordelingscommissie alle ingediende offertes beoordelen en vervolgens advies uitbrengen aan de minister.
Daarnaast is er contact geweest met de ondernemers naar aanleiding van deze vragen.
Het moge duidelijk zijn dat ik niet meewerk aan het stimuleren, faciliteren of implementeren van innovaties die contrair zijn aan mijn ambitie de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren.
Wat is uw opvatting over het feit dat met de luiersensor is geëxperimenteerd bij zorginstelling Pieter van Foreest te Delft? Hebben alle bewoners en hun familie expliciet toestemming verleend aan dit experiment? Is het zorgpersoneel hierin gekend? Kunt u de procedure van het experiment naar de Kamer sturen?
Onderdeel van een innovatieproces is altijd dat een nieuwe vinding eerst op beperkte schaal in de praktijk wordt uitgeprobeerd. Welke innovaties waar en op welk moment worden getest, is niet aan mij. Innovatie is immers primair de verantwoordelijkheid van het veld zelf en dient plaats te vinden binnen de bestaande wettelijke kaders voor kwaliteit en veiligheid.
In het contact naar aanleiding van deze vragen is mij verteld dat het experiment 4 dagen heeft geduurd en dat de betrokken cliënten en medewerkers vrijwillig hebben ingestemd met deelname. De procedure van het experiment is niet in mijn bezit.
Wat is uw oordeel over het feit dat de zorginstelling Pieter van Foreest en verschillende andere zorginstellingen voornemens zijn gebruik te gaan maken van de luiersensor? Kampen deze instellingen met dusdanige personeelstekorten dat de lichamelijke verzorging, incontinentiezorg en persoonlijke aandacht voor bewoners in het geding is?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u sympathiek tegenover de opvatting in het artikel dat, doordat de luiersensor voorkomt dat niet-verzadigd incontinentiemateriaal wordt weggegooid, er sprake is van een efficiënter zorgproces en besparingen kunnen worden geboekt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het magnetrondoekje als alternatief voor een wasbeurt en nu de luiersensor als alternatief voor voldoende aandacht en personeelsbezetting, eerder getuigen van zorgwekkend moreel verval dan van prijzenswaardige innovativiteit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weekje meelopen in de nachtdienst van een verpleeghuis wellicht van meer nut zou zijn voor de genoemde ondernemers dan een geldprijs van 10 000 euro van een oliemaatschappij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voel de strekking van uw vraag. Op grond van eigen ervaring kan ik bevestigen dat werken in de zorg verrijkend is. Dat geldt zeker ook voor degenen die een tijdje in een zorginstelling willen meelopen. Ik stimuleer mijn medewerkers dan ook om dit regelmatig te doen.
Welke volgende «innovatie» verwacht u de komende jaren in de zorg? Een geautomatiseerde wasstraat voor ouderen, wellicht? Of een vuilafstotende spray waardoor verpleeghuisbewoners slechts één keer per maand gewassen hoeven te worden?
Dat is een schrikbeeld. Mijn voorspellende gaven zijn niet van een zodanige aard en kwaliteit dat ik in staat ben uw vraag serieus te beantwoorden, maar zoals u weet deel ik uw toewijding aan de zorg voor kwetsbare ouderen, dus zullen we er samen voor zorgen dat het niet zo wordt.
Erkenning van Palestijnse staat als pressiemiddel |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «France considers recognizing Palestinian state»?1
Ja.
Deelt u de mening, dat erkenning van een Palestijnse staat een buitengewoon slecht pressiemiddel is om het Midden-Oosten vredesproces te stimuleren en geheel buiten beschouwing moet blijven, voordat het Midden-Oosten vredesproces heeft geresulteerd in een alomvattend vredesakkoord? Zo nee, waarom niet?
Wilt u zo spoedig mogelijk uw Franse en andere Europese collega’s er van overtuigen dat iedere uitlating over een eventuele premature erkenning van een Palestijnse staat slechts contraproductief kan zijn? Zo neen, waarom niet?
Nederland is voorstander van een alomvattend vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen. Een tweestaten-oplossing, met als uitgangspunt de grenzen van voor juni 1967, vormt hierbij het uitgangspunt. Partijen, noch de internationale gemeenschap dienen daar op vooruit te lopen. Unilaterale stappen dragen niet bij aan het proces. Het is nu van het grootste belang om de impasse in het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) te doorbreken en de rechtstreekse onderhandelingen zo snel mogelijk te hervatten. De Nederlandse positie is welbekend bij de meest betrokken landen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie. De regering draagt deze opvatting in al haar contacten uit, zo ook tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken op 23 mei a.s. waar het MOVP staat geagendeerd.
Wilt u bevorderen dat de Europese Unie, als lid van het zogenaamde Kwartet, iedere suggestie over een erkenning van een Palestijnse staat achterwege laat voordat het midden-oosten vredesproces heeft geresulteerd in een alomvattend vredesakkoord?
Geweld in Tibet |
|
Harry van Bommel |
|
Kunt bevestigen dat in Tibet, in de omgeving van het klooster Kirte, operaties zijn uitgevoerd door de Chinese politie en dat daarbij 300 mensen zijn gearresteerd? Indien nee, wat zijn naar uw informatie dan de feiten?12
Aangezien in de omgeving van het Kirti klooster reisbeperkingen gelden voor buitenlanders, beschik ik niet over feitelijke informatie uit eigen bronnen. NGO’s, zoals de International Campaign for Tibet, bevestigen het beeld zoals geschetst in de media.
Is het waar dat de Chinese regering een «wettelijke opvoedingscampagne» in Tibet is begonnen? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke campagne in strijd is met de vrije ontwikkeling van de bevolking van Tibet? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
De Chinese overheid heeft in het verleden burgers die protesteerden tegen het centrale overheidsbeleid verplicht «patriottische educatie» te volgen. De Chinese autoriteiten zetten daarmee deze personen onder druk om de overheidsvisie op de samenleving, op de rol van de communistische partij en op de rol van de burger te aanvaarden. Zodoende hoopt de overheid dat burgers hun verzet tegen het Chinese beleid opgeven. Dit is onverenigbaar met de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van religie en geloofsovertuiging. Het is niet uitgesloten dat een dergelijke campagne momenteel wordt uitgevoerd.
Bent u bereid rechtstreeks bij de Chinese autoriteiten te informeren naar het lot van de arrestanten en een rechtsstatelijke behandeling te bepleiten met inbegrip van vrijlating voor geweldloze activisten?
De EU heeft aan de Chinese autoriteiten naar aanleiding van de berichten over het Kirti-klooster haar zorgen overgebracht, in het bijzonder over de vermeende sterfgevallen, mishandelingen en massadetentie van monniken. De EU heeft daarbij aangedrongen op opheldering over de huidige situatie en toegang tot het gebied zodat de berichten kunnen worden geverifieerd.
Nederland stelt in contacten de zorgen over de mensenrechtensituatie in China aan de orde. Ten aanzien van de situatie van Tibetanen gebeurde dat bijvoorbeeld op 31 maart jl. tijdens het bezoek van een delegatie van Chinese Tibet-deskundigen onder leiding van de directeur van het Institute of Ethnology and Anthropology van de Chinese Academy of Social Sciences, in aanwezigheid van de Chinese ambassadeur.
Is het waar dat de in 1995 tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeelde Jigme Gyatso ernstig ziek is vanwege de slechte behandeling en marteling in de Qushui-gevangenis in Lhasa? Bent u bereid rechtstreeks bij de Chinese autoriteiten te pleiten voor onmiddellijke vrijlating? Indien nee, waarom niet?
De EU heeft de Chinese autoriteiten gevraagd Jigme Gyatso vrij te laten vanwege zijn gezondheid en zal dat blijven doen.
Discriminatie van ouderen met hartproblemen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de oratie die prof. dr. Menko-Jan de Boer en prof. dr. Harry Suryapranata hebben uitgesproken bij aanvaarding van de functie van hoogleraar cardiologie, respectievelijk interventiecardiologie?1
Ja.
Deelt u de constatering van prof. dr. De Boer dat ouderen met hartproblemen worden uitgesloten van onderzoek en behandeling? Zo neen, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat ouderen minder dan jongeren in relevant klinisch onderzoek betrokken worden. De achtergrond daarvan is echter goed te begrijpen: er bestaat op hogere leeftijd een grote spreiding in de gezondheidstoestand, bijvoorbeeld door multimorbiditeit, hetgeen een goede wetenschappelijke analyse van de onderzoeksresultaten in de weg kan staan. De Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) bood in augustus 2006 het «Advies Onderzoek medische zorg voor Ouderen»2 aan. Ik ben het met de RGO eens dat het van belang is ouderen in regulier klinisch onderzoek te includeren. Mede naar aanleiding van dit advies is in 2008 het Nationaal Programma Ouderenzorg gestart met het verbeteren van de zorg voor ouderen met een complexe problematiek. De kern van het programma wordt gevormd door 62 projecten met nieuwe zorg, onder andere gericht op het eerder, beter en sneller diagnosticeren van kwetsbaarheid. De resultaten van het wetenschappelijk onderzoek naar deze zorg worden naar verwachting in 2012 verwacht. Ik deel de mening niet dat ouderen ten onrechte uitgesloten worden van behandeling. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC) blijkt dat het aantal behandelingen bij 80plussers toeneemt.
Uiteraard luistert het opmaken van de balans van de voor- en nadelen nauwer en kan dit ertoe leiden dat afgezien wordt van een bepaalde behandeling, maar het beeld als zou dit vaak ten onrechte gebeuren herken ik niet.
Deelt u de mening dat de toegenomen mogelijkheden om ouderen verantwoord te behandelen voor hart- en vaataandoeningen ook moeten kunnen worden toegepast op ouderen? Zo neen, waarom niet?
Ja. Binnen de cardiologie en hartchirurgie nemen de mogelijkheden voor diagnostiek en behandeling toe. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de stijging van de levensverwachting. Uiteraard dienen ouderen voor nieuwe vormen van diagnostiek en behandelmethoden in aanmerking te komen, mits zij daarop redelijkerwijs aangewezen zijn, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw verklaring voor de constatering van prof. dr. De Boer inzake het uitblijven van onderzoek en behandeling van ouderen? Welke afwegingen spelen een rol? Gaat het ook om financiële afwegingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Vindt u dat ouderen evenveel recht hebben op curatieve behandelingen als jonge mensen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, in zoverre dat gelijke gevallen ook gelijk behandeld dienen te worden.
Dit standpunt houdt dus niet in dat een behandeling die bijvoorbeeld voor een 30-jarige hartpatiënt aangewezen is, ook voor een 85-jarige hartpatiënt met bijkomende aandoeningen aangewezen is. Omgekeerd geldt eenzelfde redenering.
Welke criteria moeten er gelden bij het afzien van een medische behandeling? Wie neemt de beslissing af te zien van behandeling?
Doorgaans wordt de beslissing om af te zien van een bepaalde behandeling genomen door de patiënt samen met partner of familie in samenspraak met de behandelend arts. Zoals ik bij vraag 2 aangeef, kan het voorkomen dat patiënten niet in staat zijn om een bepaalde behandeling te ondergaan of dat de mogelijke voordelen van behandeling niet opwegen tegen de nadelen van behandeling. Bij de keuze voor een behandeling zijn de kwaliteit van leven en de individuele belastbaarheid van de patiënt, zeker bij patiënten op oudere leeftijd, belangrijke afwegingen.
Proefboringen naar schaliegas en het fracken van de ondergrond ten behoeve van gaswinning |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Welke vergunningen zijn nodig voor proefboringen en productieboringen naar schaliegas? Wie is – per vergunning – het bevoegd gezag?
Voordat schaliegas gewonnen kan worden, moet eerst gekeken worden of er wel schaliegas in de ondergrond aanwezig is en zo ja, of het er dan op economische en verantwoorde wijze uit te halen is. Deze informatie wordt vergaard aan de hand van een proefboring. Om een proefboring te mogen zetten is allereerst een opsporingsvergunning nodig. De opsporingsvergunning geeft de houder het exclusieve recht om in een bepaald gebied een bepaalde delfstof op te sporen. Deze vergunning is dus geen operationele vergunning, maar is gericht op marktordening. Voor deze vergunning ben ik het bevoegd gezag.
Om feitelijk te kunnen boren moet worden voldaan aan eisen zoals deze gesteld zijn in het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) en moet een werkplan worden overlegd aan Staatstoezicht op de Mijnen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5).
Daarnaast is een omgevingsvergunning nodig voor het aanleggen van bijvoorbeeld de putkelder en eventueel ook de bouwplaatsinrichting; indien nodig kan daarbij van het bestemmingsplan worden afgeweken. Voor de omgevingsvergunning ligt het bevoegde gezag in beginsel bij de gemeente.
Indien uit de proefboring blijkt dat er inderdaad economisch winbare hoeveelheden schaliegas in de ondergrond aanwezig zijn, zal een winningsvergunning aangevraagd moeten worden. Deze vergunning geeft de houder het exclusieve recht om in een bepaald gebied een bepaalde delfstof te winnen. Evenals de opsporingsvergunning is deze vergunning gericht op marktordening. Voordat er daadwerkelijk gewonnen mag worden, is ook nog mijn instemming met een winningsplan nodig. In het winningsplan wordt een aantal operationele aspecten van de winning geadresseerd, zoals de verwachte hoeveelheid te winnen delfstoffen, de snelheid van de winning, maar wordt ook expliciet aandacht besteed aan mogelijke bodembeweging en daaruit voorkomende schade als gevolg van de winning.
Voor de feitelijke bouw van de mijnbouwinrichting (winningsinstallatie) is wederom een omgevingsvergunning nodig. Anders dan ingeval van de installatie voor de proefboring ben ik het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor de mijnbouwinrichting. Indien voor deze omgevingsvergunning moet worden afgeweken van het bestemmingsplan, dan is er een verklaring van geen bedenkingen van de betreffende gemeente nodig. De gemeenteraad kan deze verklaring weigeren als de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, strijdig is met een goede ruimtelijke ordening.
Is er vanuit de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en/of Infrastructuur en Milieu het initiatief genomen om landelijke criteria te ontwikkelen voor de beoordeling van aanvragen, zodat lagere overheden niet allemaal zelf het wiel hoeven uit te vinden? Zo nee, is de regering hiertoe bereid en waarom worden niet eerst landelijke criteria uitgewerkt, voordat vergunning voor proefboringen wordt verleend?
De criteria waarop een aanvraag voor een opsporings- en winningsvergunning op getoetst wordt, zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet en zijn daarmee landelijke criteria. De wettelijke (landelijke) eisen waaraan voldaan moet worden voordat feitelijk geboord kan worden, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm). Voor de omgevingsvergunning (aanleg putkelder en fundatie) wordt in de opsporings- en in de winningsfase aangesloten bij de kwaliteitscriteria van de betreffende gemeenten.
Met betrekking tot de omgevingsvergunning van de mijnbouwinrichting merk ik nog het volgende op.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 ben ik bevoegd gezag voor aanvragen betreffende alle activiteiten die plaatsvinden op een mijnbouwinrichting, dus ook voor bijvoorbeeld bouw-, sloop- en kapaanvragen in de productiefase. Voor de invoering van de Wabo werden deze vergunningen door de betreffende gemeente verleend.
Ik heb met circa 70 gemeenten een dienstverleningsovereenkomst afgesloten voor advisering betreffende deze toestemmingen. De gemeenten kunnen, voor wat de kwaliteit betreft, in de totstandkoming van de adviezen aansluiten bij hun huidige uitvoeringspraktijk. Het opstellen van landelijke criteria heeft hierdoor geen toegevoegde waarde.
Gaan de initiatiefnemers vloeistoffen gebruiken voor het fragmenteren van de steenlagen waarin het aardgas voorkomt? Zo ja, welke in welke concentratie? Is onafhankelijk onderzoek gedaan naar de effecten van deze vloeistoffen onder de omstandigheden en voor de bodemtypen waar proefboringen zijn voorgenomen? Zo ja, welk onderzoek?
In de olie- en gasindustrie wordt fraccen sinds een aantal decennia toegepast. In de loop van de jaren is er wereldwijd, en dus ook in Nederland, veel kennis en ervaring opgedaan met deze techniek.
Bij het fraccen worden inderdaad vloeistoffen gebruikt. Voorafgaand aan het uitvoeren van een boring zal de vergunninghouder nog nadere gegevens aan moeten leveren, waaronder bijvoorbeeld de gegevens over de samenstelling van eventuele vloeistoffen die gebruikt worden bij het fragmenteren van steenlagen. Zoals ook is aangegeven in het antwoord op eerdere vragen1, is de samenstelling van de chemicaliën bedrijfsgeheim. De toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) krijgt wel inzicht in zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve samenstelling van de chemische additieven die gebruikt worden. Er kunnen alleen chemicaliën gebruikt worden als de nodige risico’s vooraf zijn geïnventariseerd en geëvalueerd. Dit is gedaan via de EU Verordening REACH (Registratie Evaluatie Autorisatie van CHemicaliën).
Dient er voor een proefboring respectievelijk een productieboring een milieueffectrapportage gemaakt te worden?
«Diepboringen dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan» zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig (Besluit mer, categorie D 17.2). Het bevoegd gezag beoordeelt of er een milieueffectrapportage dient te worden gemaakt. Dit geldt voor proefboringen én productieboringen. Voor een boring ten behoeve van winning (productieboring) waarbij meer dan 500 000 m3 aardgas per dag gewonnen wordt, geldt een m.e.r.-plicht, waaronder mede is begrepen een uitbreiding of wijziging van een bestaande winning met genoemde hoeveelheid.(categorie C 17.2 van het Besluit mer). Bij een uitbreiding of wijziging van een bestaande winning met minder dan 500 000 m3 geldt onder voorwaarden een m.e.r.-beoordelingsplicht (Besluit mer, categorie D 17.1). Deze verplichting volgen uit de Europese MER-richtlijn (85/337/EEG).
Wat zijn de eisen ten aanzien van de externe veiligheid van dit type boorinstallaties (inclusief hulpinstallaties)? Wat is de minimale afstand van een boorinstallatie tot infrastructuur (wegen, spoorwegen, hoogspanningstracees) en gevoelige bestemmingen?
Voordat een boring geplaatst kan worden, moet aan eisen voldaan zijn zoals opgenomen in het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) of is een omgevingsvergunning vereist. In het Barmm is een koppeling aangebracht met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): werkzaamheden met behulp van een mobiele installatie op land vallen onder het Barmm indien uit de berekening van het plaatsgebonden risico blijkt dat er géén beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Bevi binnen de 10-6 per jaar contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen. Onder beperkt kwetsbaar object worden onder andere verspreid liggende woningen en dienst- of bedrijfswoningen van derden verstaan. Tevens worden objecten met een hoge infrastructurele waarde als beperkt kwetsbaar gedefinieerd. Kwetsbare objecten, zoals geconcentreerde woonbebouwing, scholen, ziekenhuizen, mogen op grond van artikel 45 van het Barmm eveneens niet in de genoemde contour aanwezig zijn.
Als de werkzaamheden met behulp van de mobiele installatie om bovenstaande reden niet onder het Barmm vallen, is een omgevingsvergunning vereist, waarin een specifieke beoordeling van de externe veiligheid kan worden verricht en die zo nodig op deze grond kan worden geweigerd.
Zijn naar de mening van de regering proefboringen en productieboringen in een Nationaal landschap en/of Natura 2000-gebied toelaatbaar? Zo ja, welke aanvullende eisen worden gesteld aan boringen in dergelijke gebieden? Zo nee, acht de regering die wenselijk of zelfs noodzakelijk?
Wettelijk gezien is het uitvoeren van proef- en productieboringen in het algemeen toelaatbaar in een Nationaal landschap en/of een Natura2000-gebied; wel kunnen in zulke gebieden extra eisen en vergunningplichten gelden. Zo zal in een Natura2000-gebied een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig zijn.
Is er al een bindend afdrachtregime voor schaliegas? Zo ja, welk? Zo nee, op welke termijn wordt dit vastgesteld?
Ja. Schaliegas is een delfstof (koolwaterstof) in de zin van de Mijnbouwwet en mag daarom niet worden opgespoord of gewonnen zonder een daartoe door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie uit hoofde van de Mijnbouwwet verleende opsporings- dan wel winningsvergunning. Dat brengt met zich mee dat afdeling 5.1.1. van hoofdstuk 5 van de Mijnbouwwet van toepassing is, waarin financiële bepalingen voor de heffing en invordering van de afdrachten oppervlakterecht, cijns en winstaandeel zijn opgenomen. Hetzelfde geldt voor de in afdeling 5.1.2. van de Mijnbouwwet geregelde afdrachten aan de provincie. Evenzo is afdeling 5.2. betreffende de staatsdeelneming in (de kosten en opbrengsten van) de opsporing en winning van koolwaterstoffen van toepassing.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de directeur van Brabant Water over de risico’s die de proefboringen nabij Haaren en Boxtel opleveren voor de drinkwatervoorziening? Wat is uw reactie op diens argumentatie?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Ik ben het met de directeur van Brabant Water eens dat dergelijke activiteiten niet mogen leiden tot onacceptabele risico’s voor de drinkwatervoorziening. In de praktijk van het boren in Nederland is echter geen enkel geval bekend van gevolgen voor de drinkwatervoorziening. SodM houdt toezicht op het boorproces en ook op het frac-proces. Door het ontwerp van de put en het monitoren van het boorproces wordt de integriteit van de boorgaten gewaarborgd. De werkprogramma’s voor het frac-proces worden beoordeeld vanuit een gesteentemechanisch en putintegriteitsoogpunt. Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft SodM als toezichthouder tevens inzicht in de samenstelling van de te gebruiken stoffen.
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 6 van 22 september 20101 wordt het reservoirgesteente in de regel 1 000 meter onder het grondwater gefract. Fracs hebben een gemiddelde lengte van 100 meter; de kans dat het grondwater verontreinigd raakt door de gebruikte chemicaliën is daardoor zeer gering.
Klopt het dat in Duitsland proefboringen voor schaliegaswinning zijn uitgesteld in afwachting van de vaststelling van deugdelijke criteria voor het beoordelen van vergunningsaanvragen? Zo ja, op grond van welke argumenten kiest de Nederlandse regering voor een andere lijn?2
Ja, het klopt dat in Duitsland proefboringen naar schaliegas zijn uitgesteld. Dit uitstel wordt vooral gebruikt om de wetgeving aan te passen. In Nederland is de (Mijnbouw)wet ingericht om de risico’s af te dekken die horen bij dergelijke mijnbouwactiviteiten. Een aanpassing van de wet is op dit moment niet voorzien.
Daarnaast is er in Nederland meer ervaring met het boren naar olie en gas dan in Duitsland.
Hoe is de financiële aansprakelijkheid van de initiatiefnemer voor proefboringen bij eventuele calamiteiten geborgd, zodat de kosten die hiermee gepaard gaan te allen tijde verhaald kunnen worden?
Alvorens tot een proefboring naar schaliegas te kunnen overgaan, dient de desbetreffende mijnbouwonderneming te beschikken over een opsporingsvergunning uit hoofde van de Mijnbouwwet. Bij de verlening van een dergelijke vergunning wordt onder meer getoetst of
Vervolgens is de vergunninghouder verplicht om onder toezicht van SodM bij de uitvoering van de onder de vergunning vallende activiteiten (zoals een proefboring) alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om nadelige gevolgen of schade als gevolg van die activiteiten te voorkomen. Indien een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de vergunninghouder daartoe aanleiding zou geven, kan een verleende vergunning worden ingetrokken. Handelen in strijd met de op de vergunninghouder rustende zorgplicht kan op grond van het Burgerlijk Wetboek een onrechtmatige daad opleveren en (risico-)aansprakelijkheid en schadevergoeding tot gevolg hebben. In het Burgerlijk Wetboek gelden enkele speciale voorzieningen, met name voor wat betreft bodembeweging.
Lastenverzwaring via sluiproute |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «bedreigd waterschap krijgt nu meer taken»?1
Ja.
Klopt het dat de waterschappen extra gaan meebetalen aan investeringen van dijken en duinen en dat de totale bijdrage van de waterschappen oploopt naar € 200 miljoen in 2015?
De aanleg en verbetering van de primaire waterkeringen wordt nu voor 100% gefinancierd door het rijk. In het bestuursakkoord Water is afgesproken om dit te veranderen. In het regeerakkoord is al vermeld dat het rijk zijn taken op het gebied van aanleg en verbetering van primaire keringen die in beheer zijn bij de waterschappen, overdraagt aan de waterschappen. In het Bestuursakkoord Water is het perspectief neergezet waarin de waterschappen op den duur de aanleg, verbetering, beheer, onderhoud en financiering van de primaire waterkeringen die niet in beheer van het rijk zijn, geheel voor hun rekening nemen en wordt de stap gezet naar een gemengde verantwoordelijkheid met een 50/50 financiering door rijk en waterschappen. Daarmee wordt rekening gehouden met de onzekerheden in de aard en omvang van het (toekomstige) Hoogwaterbeschermingsprogramma, de actualisering van normering en de wens dat de lokale lasten zich gematigd ontwikkelen zoals afgesproken is in het regeerakkoord.
Vanaf 2011 dragen waterschappen 81 miljoen euro per jaar bij, in 2014 131 miljoen euro en vanaf 2015 181 miljoen euro. Tevens levert de overdracht van de bestrijding van muskus- en beverratten van provincies naar waterschappen vanaf 2011 19 miljoen euro op. Dit betekent dat vanaf 2015 de waterschappen in totaal 200 miljoen euro bijdragen.
Klopt het dat de helft van deze bijdrage wordt betaald uit hogere tarieven en daarmee hogere waterschapsbelastingen?
Het klopt dat de extra taak voor de waterschappen wordt opgebracht vanuit de waterschapsbelastingen. Dit leidt echter niet tot evenredig hogere tarieven, omdat in het Bestuursakkoord Water afspraken zijn gemaakt over het behalen van doelmatigheidswinst via besparingen in 2020. Hierdoor stijgen de tarieven en dus de lokale lasten uiteindelijk niet meer dan gematigd zoals ook in het regeerakkoord is vastgelegd. Het kan wel zo zijn dat de realisatie van de doelmatigheidswinst en de bekostiging van de primaire keringen niet gelijk oploopt. In de periode tot 2020 kan het dan nodig zijn tariefsverhogingen als gevolg hiervan door te voeren die later worden gecompenseerd. In het Bestuursakkoord Water is verder afgesproken om de lokale lasten en de behaalde besparingen nauwgezet te monitoren en te rapporteren.
Kunt u aangeven hoeveel de lastenverzwaring in procentpunten bedraagt als € 100 miljoen volledig wordt opgevangen via verhoging van de waterschapsbelastingen?
Er zijn diverse manieren om de financiering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma te bekostigen. Een waterschap kan het bedrag in één keer ten laste brengen van de begroting, het bedrag over meerdere jaren uitsmeren of een combinatie hiervan. In het kader van de Spoedwet € 100 mln. heeft het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO) de consequenties in beeld gebracht (www.coelo.nl, «Lastenontwikkeling als gevolg van de bijdrage door waterschappen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma», 2010). Hieruit blijkt dat een bijdrage van 81 miljoen euro bij het ten laste brengen van de exploitatierekening leidt tot een lastenstijging van 3,6 procent. Bij het activeren en afschrijven over 35 jaar leidt een dergelijke bijdrage tot een lastenstijging van 1% in het begin, tot een stijging van 6,2% aan het einde van de afschrijvingsperiode ten opzichte van 2010.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «waterbeheer kost burger steeds meer»?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de waterschapsbelastingen tussen 1995 en 2009 ruim twee keer zo snel zijn gestegen als de inflatie? Vindt u een extra stijging van de waterschapsbelasting acceptabel?
De komende jaren komen er grote wateropgaven op ons af. Daar zijn grote investeringen voor nodig, zowel voor de korte als de lange termijn. Het betreft investeringen op het gebied van veiligheid tegen overstromingen, voor een goede zoetwatervoorziening, ter voorkoming van wateroverlast, voor het stedelijke waterbeheer en de waterketen, en voor het verbeteren van de waterkwaliteit conform de Europese Kaderrichtlijn Water. De waterschappen zijn een functionele democratie met een gesloten huishouding en een eigen belastingstelsel: ze voeren de hun opgelegde wettelijke taken uit en kunnen ter bekostiging van uitsluitend de uitvoering van deze taken heffingen opleggen. In dit licht zijn tariefstijgingen niet op voorhand onacceptabel. Hierbij geldt ook de algemene afspraak uit het regeerakkoord dat de lokale lasten niet meer dan gematigd zullen stijgen. Dit is ook op genomen in het Bestuursakkoord Water. Met het behalen van doelmatigheidswinst wordt de stijging van de lokale lasten in de hand gehouden.
Kunt u een overzicht geven van de lastenverzwaring door decentrale overheden die door het regeerakkoord worden veroorzaakt?
Er is geen indicatie dat de decentrale overheden van plan zijn de lasten te verzwaren als gevolg van maatregelen in het regeerakkoord. De maatregelen in het regeerakkoord zijn er op gericht de uitgaven te verlagen zonder lastenverzwaring door decentrale overheden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling in de Kamer van het bestuursakkoord tussen kabinet en decentrale verheden en het bestuursakkoord water?
Ja.