De uitspraken van de minister in het programma TROS Kamerbreed en over de uitspraken van de staatssecretaris in het programma Spijker met koppen over Paleis Soestdijk en het Nationaal Historisch Museum (NHM) |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de precieze kosten van de renovatie van paleis Soestdijk? Welke bron gebruikt de minister hiervoor? Welke lasten zijn nu jaarlijks gemoeid met de instandhouding van het paleis?1
De kosten van een renovatie hangen sterk samen met het toekomstig gebruik van het paleis en zijn omgeving. In de brief van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie van 13 juli 2010 geeft deze aan dat de totale kosten voor restauratie/renovatie van het totale landgoed worden geraamd op een bedrag boven de € 100 miljoen, waarvan ca € 65 miljoen voor het paleisgebouw.
Op dit moment zijn geen middelen voorhanden voor een renovatie.
De huidige instandhoudingskosten bedragen ca € 3 miljoen per jaar. Hiervan wordt € 0,7 miljoen gedekt uit de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het overige wordt ten laste van het resultaat Rijksgebouwendienst gebracht.
Deelt u de mening dat de kosten voor het (achterstallig) onderhoud aan paleis Soestdijk een verantwoordelijkheid van het Rijk zijn?
Als eigenaar van het paleis neemt het Rijk de kosten voor het beheer en onderhoud van het paleis voor zijn rekening.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient het achterstallig onderhoud aan het paleis niet verder te laten oplopen omdat renovatie daarmee alleen maar duurder wordt?
De huidige inspanning van het rijk om het paleis in z’n huidige conditie te houden, is voor de komende jaren toereikend om te voorkomen dat een toekomstige renovatie duurder wordt.
Wat zijn de uitkomsten van de zoektocht naar een nieuwe bestemming voor paleis Soestdijk?
De interdepartementale stuurgroep «Herbestemming Paleis Soestdijk» heeft aan diverse toekomstige herbestemmingsopties gewerkt. Kern van de resultaten van de studies, zoals verwoord in de brief van 13 juli 2010, was dat er door de financieel-economische situatie op dit moment geen zicht is op een concrete herbestemming van het paleis.
Afgezien van de kosten, wat is uw mening met betrekking tot de voorgestelde nieuwe publieke functie van paleis Soestdijk als onderkomen voor het NHM?
In de brief van 13 juli 2010 is aangegeven dat het de voorkeur geniet om paleis Soestdijk een passende en bij voorkeur een bestemming met publieke betekenis te geven. Een combinatie van publiek-private functies is niet uitgesloten. In geval van verkoop van een gebouw in rijkseigendom aan een private partij kiest de Staat in principe voor de marktwaarde op basis van een reële taxatie.
Over de subsidiering van het NHM in de toekomst heeft de staatssecretaris van OCW na een integrale afweging voor de hele cultuursector zijn besluit kenbaar gemaakt in de brief over de financiering van de culturele basisinfrastructuur, die in juni namens het kabinet naar de Tweede Kamer is gezonden.
Hoe beoordeelt u het voorstel van het NHM en de provincie Utrecht om de eigendom van het paleis over te dragen aan een nieuwe stichting die zich samen met het NHM verantwoordelijk maakt voor het werven van het grootste deel van de fondsen, benodigd voor de renovatie, evenals voor de herbestemming van het paleis?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid van het onderzoeken van deze voorgestelde herbestemming van Soestdijk afhankelijk is van het voortbestaan van het Nationaal Historisch Museum? Heeft de minister hierover gesproken met de staatssecretaris? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Over het voortbestaan van het NHM kan het kabinet geen besluit nemen. Dat gaat de stichting zelf aan. Over de subsidiering van het NHM in de toekomst heeft de staatssecretaris van OCW na een integrale afweging voor de hele cultuursector het besluit van het kabinet kenbaar gemaakt in eerdergenoemde brief.
Hoe redelijk vindt u de eis dat het NHM voor 10 juni 2011 negentig tot honderd miljoen euro moet hebben opgehaald om opheffing te vermijden zonder daarbij uitspraken te doen over de voorgestelde verzelfstandiging? Vindt u het redelijk dat culturele instellingen de overheid sponsoren?
Het kabinet neemt geen standpunt in over het opheffen van het NHM. Het kabinet heeft eerder besloten om het NHM niet langer te subsidiëren voor het realiseren van een gebouw, zoals aan de Tweede Kamer gemeld bij brief van 29 oktober 2010. Ik heb het NHM ook niet gevraagd voorstellen omtrent herbestemming van paleis Soestdijk te ontwikkelen. Wel heeft het kabinet begin juni de Tweede Kamer helderheid geboden over de toekomstige besteding van de voor cultuur beschikbare middelen.
Bent u bereid om aan de Rijksgebouwendienst en het NHM een opdracht te geven om een haalbaarheidsstudie uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat het kabinet geen opdracht verstrekt voor een haalbaarheidsonderzoek: niet door de Rijksgebouwendienst en niet door de stichting HNM. Het kabinet heeft in zijn brief van begin juni het standpunt ingenomen de stichting NHM niet meer te subsidiëren. Over de toekomst van de stichting neemt de stichting zelf een besluit.
Bent u bereid de toekomst van het NHM in beraad te houden tot de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘ETF’s: het nieuwste gevaar voor de financiële markten’ |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «ETF’s1: het nieuwste gevaar voor de financiële markten»?2
Ja.
Er zijn veel verschillende soorten ETFs. Het onderpand van fysieke ETFs is belegd in (onderdelen van) de te volgen index. Wanneer het niet mogelijk of wenselijk wordt geacht om de onderliggende index als onderpand te gebruiken kan er ander onderpand aangeboden worden, zoals het geval is bij synthetische ETFs.
Wanneer het onderpand de gevolgde index niet weerspiegelt, kan dit tot problemen leiden indien investeerders op grote schaal hun aandelen verkopen, of wanneer de ETF-aanbieder failleert. Investeerders hebben in zulke gevallen immers een claim op het onderpand, wat een significant andere exposure kan opleveren dan gewenst. Daarom is het van belang dat aanbieders van ETFs transparant zijn over de fondsconstructie en dat investeerders begrijpen in welke producten ze investeren en welke risico’s daaraan zijn verbonden.
AFM heeft in 2010 een rapport3 gepubliceerd waarin zij aanbieders heeft gewezen op de belangrijkste kenmerken die in de informatieverstrekking naar voren dienen te komen. Hierin is onder andere opgenomen dat een belegger volledig geïnformeerd dient te worden over de risico’s die aan synthetische ETFs zijn verbonden.
Wat vindt u van het gegeven dat er geen verplichting is dat het onderpand lijkt op de oorspronkelijke indexbelegging?
Er bestaan veel verschillende soorten trackers of wel ETF´s. Bij synthetische ETF´s hoeft het onderpand niet overeen te komen met de onderliggende index. Het is belangrijk dat de bijhorende risico’s bekend zijn en dat de swap geheel of zelfs overgecollateraliseerd is. Dit betekent dat er meer onderpand is dan er door de belegger is geïnvesteerd.
Wat vindt u van het gegeven dat een groot aantal trackers niet fysiek belegt in de onderliggende waarde?
Het kan zijn dat banken minder liquide stukken gebruiken als onderpand voor de swap die aan de synthetische ETF ten grondslag ligt. Dit zegt overigens niet dat dergelijk onderpand op geen enkele andere wijze gebruikt kan worden.
Kunt u bevestigen dat synthetische ETF’s door banken worden gebruikt om geld op te halen met een illiquide onderpand dat op geen enkel andere manier bruikbaar zou zijn? Zo nee, kunt u bevestigen dat dat niet het geval is? Uit welk onderzoek blijkt dat?
Het is uiteraard van belang dat beleggers weten wat een belegging in een ETF inhoudt. Om die reden geven ETFs een prospectus uit waarmee beleggers geïnformeerd worden. De AFM heeft een leidraad gepubliceerd waarin is aangegeven aan welke eisen de overige informatieverstrekking dient te voldoen.
Vindt u het van belang dat men kan weten waar men uiteindelijk in belegt?
De toenemende complexiteit van ETF’s vergroot het belang van transparantie van de kant van ETF-aanbeiders/ -beheerders en sterke due diligence van investeerders in ETF´s. Duidelijkheid moet bestaan over de replicatiemethode, het onderpandbeheer en het uitlenen van effecten. Beleggers worden door middel van een prospectus geïnformeerd. Beleggers dienen zelf een afweging te maken of ze daarmee voldoende geïnformeerd zijn om een beleggingsbeslissing te nemen. Zie ook het onderzoek van de AFM.
Heeft de belegger daar voldoende zicht op als het om trackers gaat?
Het feit dat de top-3 ETF-aanbieders een groot deel van de markt in handen heeft, impliceert mogelijk een concentratierisico. Daarnaast kan een hoge marktconcentratie leiden tot inefficiënte prijzen. Tegelijkertijd concurreren ETF-aanbieders wel degelijk op fees.
Welke consequenties heeft het voor de markt dat er maar een handjevol aanbieders zijn? Welke risico’s gaan daarmee gepaard?
Ja.
Bent u bekend met het onlangs uitgebrachte rapport van de Financial Stability Board (FSB)3, waarin er voor wordt gewaarschuwd dat de enorme groei van ETF’s de financiële markten mogelijk kan destabiliseren?
Op voorhand is het moeilijk te zeggen wat het effect is van een faillissement van een aanbieder op de waarde van de tracker. Dit hangt onder andere af van het type ETF en de marktomstandigheden waarin de aanbieder failleert. In eerste instantie zal het management van de faillerende aanbieder proberen een nieuwe beheerder te vinden. In een worst case scenario hebben investeerders recht op het onderpand. In het geval van een fysieke ETF bestaat dit uit (een deel van) de stukken van de gevolgde index. Bij een synthetische ETF is dit niet het geval, wat niet wegneemt dat ten minste 90% van de swap door onderpand moet zijn gedekt.
Overigens is de AFM van mening dat er nog steeds ruimte is voor verbetering wat betreft die duidelijkheid. Daarom is in de tweede helft van 2011 een hernieuwd onderzoek van de AFM gepland dat zich mede op de informatieverstrekking over deze risico’s zal richten.
Is het volgens u nu voldoende duidelijk voor iedere belegger welke consequenties een faillissement van de aanbieder zou hebben voor de waarde van zijn trackers?
Uitkeringen in Turkije |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van uitspraak C-485/07, waarin het Europese Hof in Luxemburg bepaalt dat Nederland de uitkering inzake de toeslagenwet, die voorziet tot aanvulling tot het Nederlandse sociale minimum, uit moet blijven keren in Turkije?
Ja.
Welke gevolgen heeft dit voor uitkeringen inzake de toeslagenwet, die zijn ingegaan voor 2000, die zijn ingegaan tussen 2000 en 2010 en uitkeringen die zijn ingegaan na 1/1/2011?
Met het arrest Akdas (C485/07) van 26 mei 2011 geeft het Europese Hof van Justitie antwoord op een aantal prejudiciële vragen die door de Centrale Raad van Beroep zijn gesteld. De Centrale Raad van Beroep zal dit arrest betrekken bij de behandeling van het hoger beroep in de zaak Akdas. In de zaak Akdas c.s gaat het om uitkeringsgerechtigden van Turkse afkomst die – nadat ze in Nederland hebben gewerkt en arbeidsongeschikt zijn geworden – op vrijwillige basis zijn teruggegaan naar Turkije. Naast de arbeidsongeschiktheidsuitkering werd een toeslag op grond van de Toeslagenwet betaald, waarmee deze uitkering werd aangevuld tot het – in Nederland geldende – sociaal minimum. Vanaf 2000 is die toeslag geleidelijk afgebouwd. Akdas c.s. hebben tegen diverse beschikkingen van het UWV over afbouw van de toeslag bezwaar en beroep aangetekend. De Centrale Raad van Beroep achtte het voor het beantwoorden van de rechtsvraag of het beëindigen van het recht op toeslag voor deze personen correct is, noodzakelijk het Europese Hof van Justitie een aantal vragen voor te leggen. Deze vragen richten zich op de interpretatie van artikel 6 van het Besluit 3/80 van de Associatieraad Europese Unie met Turkije inzake de coördinatie van de sociale zekerheid van Turkse werknemers die op het grondgebied van de Europese Unie werken of hebben gewerkt. Zoals gezegd is deze zaak nog in behandeling bij de Centrale Raad van Beroep. Pas nadat de Centrale Raad van Beroep uitspraak heeft gedaan inzake Akdas c.s. wordt duidelijk wat de exacte gevolgen zijn van het arrest Akdas van het Europese Hof van Justitie voor de export van uitkeringen inzake de Toeslagenwet. Zodra ik daar meer duidelijkheid over heb, zal ik uw Kamer nader informeren. Hierbij zal ik tevens nader ingaan op de vragen die uw Kamerleden hebben gesteld.
Hoeveel mensen, die eerder hun toeslag zijn kwijtgeraakt, krijgen hem terug op grond van deze wet en uitspraak en hoe is de groep samengesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke omstandigheden zijn uitkeringen inzake de toeslagenwet nu exporteerbaar naar buurland Duitsland?
Toeslagen krachtens de Toeslagenwet zijn nu niet exporteerbaar naar Duitsland. Voor de Lidstaten van de EU/EER en Zwitserland geldt op het terrein van de sociale zekerheid de Verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening (EG) Nr. 883/2004). De toeslag krachtens de Toeslagenwet is met ingang van 5 mei 2005 aangemerkt als een bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestatie (artikel 70 van Verordening (EG) Nr. 883/2004 + plaatsing op Bijlage X). Deze wordt met ingang van 1 januari 2010 (na een overgangsperiode waarin op grond van de wet vervolgens nog afbouw van deze toeslag heeft plaatsgevonden) in zijn geheel niet meer geëxporteerd naar de Lidstaten van de EU/EER en Zwitserland.
Onder welke omstandigheden moeten uitkeringen inzake de toeslagenwet geëxporteerd worden naar Turkije, dat geen lid van de EU is?
Zoals bij antwoord 2 en 3 is toegelicht wordt pas na uitspraak van de Centrale Raad van Beroep duidelijk wat de exacte gevolgen zijn van het arrest Akdas van het Europese Hof van Justitie voor de export van uitkeringen inzake de Toeslagenwet.
Naar welke verdragslanden (Bosnië-Herzegovina; Brazilië; Canada; Chili; Israël; Kaapverdië; Kosovo; Kroatië; Marokko; Montenegro; Nieuw-Zeeland; Servië; Tunesië; Verenigde Staten; Zuid-Korea) kan de export van toeslagen al worden stopgezet?
Het is het beleid van de Nederlandse regering om bilaterale socialezekerheidsverdragen, op grond waarvan een verplichting bestaat toeslagen te exporteren, aan te passen wanneer dit mogelijk is. Voor zover er sprake is van exportverplichtingen op basis van een bilateraal socialezekerheidsverdrag, zal Nederland dit ter sprake brengen bij de verdragsbesprekingen in verband met de beëindiging van de export van kinderbijslag.
Recent voorbeeld is het verdrag met Tunesië. Met Tunesië is ambtelijk overeenstemming bereikt over aanpassing van het verdrag. De verdragsbesprekingen met Tunesië zullen nog worden voortgezet in verband het beëindigen van de export van kinderbijslag.
Het verdrag met Brazilië wordt voorlopig toegepast. Deze voorlopige toepassing van dit verdrag zal met ingang van 1 januari 2012 worden beëindigd.
Welke juridische mogelijkheden heeft u om de toeslagen, die bedoeld zijn om aan te vullen tot het Nederlands sociaal minimum, niet langer exporteerbaar te laten zijn, zowel binnen de EU als buiten de EU?
Voor de exporteerbaarheid van de toeslagen binnen de EU zie het antwoord op vraag 4. Voor de exporteerbaarheid van de toeslagen buiten de EU geldt dat die toeslagen geëxporteerd moeten worden indien die verplichting bestaat op grond van een bilateraal socialezekerheidsverdrag. Slechts door aanpassing of opzegging van het bilateraal socialezekerheidsverdrag is het mogelijk om de toeslagen niet langer exporteerbaar te laten zijn.
Indien export van toeslagen geboden is op grond van een associatieovereenkomst of -besluit, is het slechts door een aanpassing of beëindiging daarvan mogelijk om de toeslagen krachtens de Toeslagenwet niet langer exporteerbaar te laten zijn.
Welke verdere gevolgen heeft deze uitspraak voor de Nederlandse sociale zekerheid?
Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak de prejudiciële vragen van de Centrale Raad van Beroep beantwoord. Het is nu aan de Centrale Raad van Beroep om – met in achtneming van de antwoorden van het Europese Hof van Justitie op de prejudiciële vragen – uitspraak te doen. Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep zal duidelijk worden wat de gevolgen zijn voor de Nederlandse sociale zekerheid.
Zie ook antwoord 2 en 3.
Het bericht dat Nederlandse uitkeringen naar Marokko en naar Turkije worden geëxporteerd |
|
Ino van den Besselaar (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook hogere uitkering voor Turken»?1
Ja.
Daar Turkije niet staat vermeld op het lijstje «Uitzondering Toeslagenwet voor verdragslanden»,2 waar baseert het Europees Hof zich dan op om vast te stellen dat ook Turken in Turkije de toeslag uitbetaald moeten krijgen?
Zie antwoord 2 en 3 op vragen van de leden Van Hijum (CDA) en Omtzigt (CDA) aan de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over uitkeringen in Turkije (ingezonden 30 mei 2011).
Kan deze uitspraak van het Europees Hof een precedent zijn voor uitkeringsgerechtigden in andere landen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen hebt u al gezet om de export van toeslagen op uitkeringen naar het buitenland te verhinderen?
Op grond van de Wet beperking export uitkeringen, die per 1 januari 2000 in werking is getreden, is export van toeslagen op grond van de Toeslagenwet vanaf dat moment niet langer mogelijk voor nieuwe gevallen. Voor reeds bestaande rechten op een toeslag krachtens de toeslagenwet werd een overgangsregeling getroffen.
Sinds 5 mei 2005 (plaatsing van de Toeslagenwet op bijlage II bis bij Verordening nr. 1408/71) is Nederland niet langer verplicht om de toeslagen krachtens de Toeslagenwet naar andere landen van de EU/EER/Zwitserland te exporteren. Voor bestaande rechten werd een overgangsregeling van drie jaar getroffen. Per 1 mei 2010 is Verordening Nr. 1408/71 vervangen door Verordening 883/2004. Ook op grond van Verordening 883/2004 hoeven geen toeslagen krachtens de Toeslagenwet te worden geëxporteerd (op grond van artikel 70 van Verordening (EG) Nr. 883/2004 + plaatsing op Bijlage X).
Naar landen buiten de EU/EER/Zwitserland vindt tot op heden alleen nog export van toeslagen krachtens de Toeslagenwet plaats indien die verplichting bestaat op grond van het betreffende bilaterale socialezekerheidsverdrag.
Hoe ver staat het met het eventueel aanpassen/opzeggen van de verdragen die Nederland verplichten om toeslagen op uitkeringen naar verschillende landen te exporteren?
Zie antwoord 6 op vragen van de leden Van Hijum (CDA) en Omtzigt (CDA) aan de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over uitkeringen in Turkije (ingezonden 30 mei 2011).
Welke belemmeringen ondervindt u bij het uitvoeren van de stappen bedoeld in vragen 4 en 5?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat wie eerlijk is over hiv een baan kan vergeten |
|
Khadija Arib (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat degene die eerlijk is over hiv een baan kan vergeten?1
Ja.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek uitgevoerd door TNS NIPO, waaruit blijkt dat leidinggevenden vinden dat een hiv-besmetting tijdens een sollicitatiegesprek moet worden gemeld, maar de helft van hen een kandidaat met hiv vervolgens niet aanneemt?
Het is teleurstellend te moeten constateren dat er in Nederland nog steeds zoveel gebrek aan kennis is over hiv en er zoveel vooroordelen zijn ten aanzien van personen die leven met hiv, terwijl hiv door personen die onder medische behandeling zijn nauwelijks meer kan worden overgedragen. Sollicitanten hoeven hun hiv-status niet te melden tijdens een sollicitatiegesprek. Een werkgever of een leidinggevende mag er ook niet naar vragen. Op grond van artikel 4 van de Wet medische keuringen (Wmk) mag de werkgever tijdens het sollicitatiegesprek geen vragen stellen over de gezondheid van de sollicitant en mag hij de sollicitant geen hiv-test laten doen. Gegevens over iemands hiv-status behoren tot diens persoonlijke levenssfeer. Discriminatie op grond van hiv bij arbeid en beroep is op grond van van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte (Wgbh/cz) verboden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onaanvaardbaar is dat werkgevers en leidinggevenden bij gelijke geschiktheid de voorkeur geven aan een kandidaat zonder hiv? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het uitsluiten van personen op grond van hun hiv-status is onwenselijk en onaanvaardbaar. Personen die menen dat zij op grond van hun hiv-status worden gediscrimineerd kunnen dit voorleggen aan de Commissie gelijke behandeling of aan de rechter. Zij kunnen hun klacht ook melden bij een antidiscriminatiebureau dat eventueel kan bemiddelen of advies kan geven. Daarnaast is er door mijn departement een overleg gestart met de hiv-vereniging, FNV en VNO-NCW over het onderwerp hiv op de werkvloer. Dit overleg zal jaarlijks plaatsvinden.
Wat is uw mening over de uitspraak van de directeur van het Aids Fonds dat «Niet alleen het merendeel van de leidinggevenden slecht denkt over hiv-patiënten, ze blijken ook nog eens gemakkelijk over hun werknemersrechten heen te stappen»?
Deze uitspraak onderstreept de uitkomsten van het onderzoek van TNS NIPO. Zoals vermeld in antwoord 2 is discriminatie op grond van hiv bij arbeid en beroep verboden op grond van de Wgbh/cz.
Hoe verklaart u de negatieve beeldvorming onder werkgevers ten aanzien van hiv-patiënten op de werkvloer terwijl het verzuim onder deze patiënten niet hoger is dan bij andere werknemers met chronische ziekten en hiv daarnaast erg moeilijk is over te dragen?
Ik veronderstel dat dit te maken heeft met een gebrek aan kennis.
Bent u bereid om de vooroordelen en misvattingen van werkgevers en leidinggevenden ten aanzien van hiv-patiënten op de arbeidsmarkt te bestrijden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik bezie of het mogelijk is om binnen bestaande kaders meer aandacht te geven aan discriminatie op grond van hiv. De Internationale arbeidsconferentie heeft in juni 2010 aanbeveling nr. 200 «hiv/aids and the world of work 2010» aangenomen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met het verslag van de conferentie (Kamerstukken II 2010/2011, nr. 29 427). De IAO-constitutie vereist dat de aanbeveling met een reactie aan uw Kamer wordt voorgelegd. De reactie wordt conform de constitutie van de IAO eerst ter consultatie voorgelegd aan sociale partners. U kunt deze reactie na het zomerreces tegemoet zien.
Bent u voornemens om met antidiscriminatiebureaus in gesprek te gaan om te bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn om discriminatie van hiv-patiënten op de arbeidsmarkt en de werkvloer te verminderen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet?
Veel antidiscrmininatiebureaus (ADB’s) zijn onafhankelijke stichtingen. Deze bureaus voeren in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen voor gemeenten twee wettelijke taken uit, namelijk bijstand verlenen bij discriminatieklachten en het registreren van die klachten. Afhankelijk van de contractuele relatie met gemeenten kunnen zij ook facultatieve taken uitvoeren, zoals voorlichting over discriminatie. Die keuze wordt op lokaal niveau gemaakt. Ik ben voornemens om vertegenwoordigers van de ADB’s te betrekken bij het overleg over discriminatie op grond van hiv. In de reactie op aanbeveling nr. 200 «hiv/aids and the world of work 2010» zal ik hierop nader ingaan.
Het toenemende protectionisme van concurrerende overheden in het buitenland |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scheepsbouw bezorgd over concurrentie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor bedrijven van het Nederlandse scheepsbouwcluster belangrijk is tot een internationaal gelijk speelveld te komen? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u gaat ondernemen om tot een gelijk speelveld te komen? Zo nee, kunt u aangeven hoe u vindt dat bedrijven moeten omgaan met een prijsdruk en zelfs de onmogelijkheid om te leveren?
Ja. Een gelijk speelveld is van groot belang voor bedrijven in Nederland, dat geldt zeker ook voor de scheepsbouw.
In internationaal verband hecht Nederland er aan om te komen tot afspraken over een level playing field. Er bestaan op dit gebied bijvoorbeeld al jarenlang meningsverschillen tussen Europa en landen als Zuid-Korea en China. Nederland blijft zich hard maken om te komen tot een level playing field. Het is daarom teleurstellend te moeten constateren dat de OESO-onderhandelingen over scheepsbouw zijn stopgezet.
Overigens ben ik van mening dat de scheepsbouw een normale bedrijfstak is. Ik ben daarom geen voorstander van specifieke subsidies voor de scheepsbouw, omdat de ontwikkeling van de sector hier niet bij is gebaat. Nederland heeft dit standpunt altijd bij de Europese Commissie kenbaar gemaakt, er moet immers voor worden gewaakt dat een wedloop aan subsidieconcurrentie ontstaat.
Echter, als het level playing field wordt verstoord en wordt aangetoond dat andere lidstaten subsidie beschikbaar stellen aan hun scheepsbouw, zal de Nederlandse overheid de mogelijkheden bezien om een gelijk speelveld te realiseren. Een voorbeeld hiervan is de Subsidieregeling Innovatieve Zeescheepsbouw, waarvoor in de periode 2007–2010 € 60 miljoen ter beschikking is gesteld. Voor 2011 heb ik deze subsidieregeling verlengd en een budget van € 4,2 miljoen beschikbaar gesteld. Deze regeling valt onder het Europese steunkader voor de scheepsbouw.
Ook op het terrein van de financiering van scheepsnieuwbouw is eerder al een regeling ingevoerd in navolging van bestaande regelingen van andere Europese lidstaten. Het doel hiervan is een level playing field tot stand te brengen. Na eerder gevoerd overleg met banken en sector is een aangepaste garantieregeling eind 2010 door de Europese Commissie goedgekeurd. Op dit moment vindt nog overleg plaats met de Europese Commissie over de hoogte van de risico-opslagen.
Aantoonbare verstoringen van het level playing field binnen Europa worden door mijn departement aangekaart bij de Europese Commissie. In mijn brief aan uw Kamer van 8 juni jl. heb ik het proces inzake de Spaanse Tax Lease en de voortgang van het onderzoek van de Commissie hiernaar nader toegelicht. Tijdens het wetgevingsoverleg op 8 juni jl. heb ik vervolgens aangegeven dat, indien de Commissie niet deze zomer met een besluit komt over de Spaanse Tax Lease constructie, ik de Commissie hierover zal benaderen.
Bent u van mening dat er subsidies, leningen of garantstellingen in het leven geroepen moeten worden om zo een gelijk speelveld te waarborgen? Zo ja, kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn en welke maatregelen u gaat nemen? Kunt u aangeven wat er eventueel naast ondersteuning op financieringsgebied aan mogelijkheden ligt om in de scheepsbouwsector tot een internationaal gelijk speelveld te komen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag twee. Indien wordt aangetoond dat het speelveld voor bedrijven wordt verstoord, zal ik bezien wat er nodig is om het gelijke speelveld te waarborgen. De financiële mogelijkheden hiervoor zijn vanwege de beschikbare middelen echter zeer beperkt.
Omdat de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering het oogmerk heeft kostendekkend te zijn, is hier in principe geen beslag op de beschikbare middelen voorzien. De aangepaste regeling zal in werking treden als het overleg met de Europese Commissie over de te hanteren risico-opslagen is afgerond.
Voorts kan de Nederlandse scheepsbouw natuurlijk gebruik maken van het reguliere instrumentarium in Nederland, waaronder bijvoorbeeld de regeling Tijdelijke Garantie Ondernemingsfinanciering, de Willekeurige Afschrijving, de Werkkapitaaldekking en de Exportfinanciering.
Voorts heeft het kabinet ervoor gekozen om, samen met bedrijfsleven en kennisinstellingen, voor negen topsectoren agenda’s op te stellen. Eén van deze topsectoren is water. Het maritieme cluster maakt hiervan deel uit en is intensief betrokken bij het opstellen van de agenda van deze topsector. Het doel van deze agenda is de internationale concurrentiepositie van de maritieme sector te versterken en kansen te benutten. Ook economische diplomatie maakt meer dan voorheen deel uit van het kabinetsbeleid. Het Nederlandse bedrijfsleven wordt hierdoor ondersteund bij het internationaal ondernemen.
De NPO die Nederlandse series niet wil delen met derden |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NPO wil oude series niet delen met derden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat televisieseries die zijn gefinancierd met publiek geld zoveel mogelijk online toegankelijk dienen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat film-, documentaire- en televisieproducenten de mogelijkheid moeten hebben om zelf online hun auteursrecht te exploiteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien dit in overeenstemming is met het contract dat een producent heeft gesloten met de omroep die de serie of film uitzendt en bekostigt. Afspraken over online hergebruik en daarmee de exploitatie van auteursrechten kunnen van geval tot geval verschillen.
Hoe beoordeelt u de handelswijze van de NPO om geen toestemming te verlenen aan individuele omroepen om mee te werken aan Ximon.nl, terwijl de NPO zelf geen auteursrecht heeft ten aanzien van de betreffende series en u meer dan een miljoen euro heeft geïnvesteerd in het platform?
Ik vind het gewenst dat mensen toegang krijgen tot Nederlandse televisieseries en speelfilms die in het verleden door de publieke omroep zijn uitgezonden. Dat kan de publieke omroep zelf doen, en in samenwerking met een partij als Ximon. Ik begrijp tegelijk ook de aarzelingen van de NPO, want men moet ook afwegen hoe een dergelijke samenwerking zich verhoudt tot de eigen actuele programmering en uitvoering van de wettelijke taak. Online distributie door derden is wat dat betreft nog ontontgonnen terrein. Juist daarom lijkt het mij goed dat de publieke omroep praktijkervaring op doet met Ximon. Mede op basis van deze ervaring kan de NPO vervolgens algemeen beleid formuleren voor hergebruik van ouder materiaal door derden, rekening houdend met de spelregels van de Mediawet.
Vanuit de bovenstaande noties, heeft het ministerie van OCW bemiddeld in deze zaak, maar uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid bij de raad van bestuur van de NPO en de afzonderlijke (rechthebbende) omroeporganisaties. De Mediawet staat samenwerking met Ximon niet in de weg. Het Commissariaat voor de Media heeft de betrokken afzonderlijke omroeporganisaties al toestemming verleend voor deze nevenactiviteit.
Waarom is het aan de NPO om al dan niet toestemming te verlenen om mee te werken aan Ximon.nl? Welk publiek belang wordt daarmee gediend?
Het betreft hier een nevenactiviteit van afzonderlijke omroeporganisaties. Het Commissariaat voor de Media toetst of deze nevenactiviteiten in overeenstemming zijn met de Mediawet. De raad van bestuur van de NPO moet op grond van de Mediawet eveneens toestemming verlenen aan nevenactiviteiten van afzonderlijke omroeporganisaties; hij toetst voorgenomen nevenactiviteiten aan het algemene belang van de publieke omroep als geheel. Deze bevoegdheid maakt onderdeel uit van een geheel aan bevoegdheden die de raad van bestuur heeft ter realisering van de publieke taak. In de kern stelt de raad van bestuur vast wat de programmatische strategie is van de publieke omroep als geheel. Daaronder valt ook de strategie voor distributie van nieuw en ouder materiaal via diverse radio en televisiekanalen en op internet. Zonder deze regisserende rol voor de raad van bestuur, zouden afzonderlijke publieke omroeporganisaties ieder hun eigen keuzes maken, waardoor goede prestaties van de publieke omroep als geheel onvoldoende zijn geborgd.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de NPO zodat de televisieseries snel toegankelijk zullen zijn voor het publiek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten van dat gesprek informeren vóór 15 juni 2011?
Mijn departement heeft diverse malen met de NPO over samenwerking met Ximon gesproken. De raad van bestuur van de NPO heeft mij onlangs laten weten dat hij heeft besloten alsnog groen licht te verlenen aan samenwerking van afzonderlijke omroepen met Ximon. Het zou gaan om televisieseries van vijf jaar en ouder en om een proefperiode van anderhalf jaar. De nadere voorwaarden zijn nog onderwerp van overleg. Omroepen beslissen als (mede) rechthebbende uiteindelijk zelf of ze daadwerkelijk met Ximon in zee gaan.
De mogelijke strijdigheid van de Wet Inburgering Buitenland |
|
Hans Spekman (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 31 maart 2011, waarin de rechtbank heeft beslist prejudiciële vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen over de verenigbaarheid van de Wet Inburgering Buitenland (WIB) met de Gezinsherenigingsrichtlijn (hierna: de richtlijn)?
Ja.
Klopt het dat u op 12 mei 2011 heeft besloten om aan de vreemdeling in de betreffende zaak alsnog in beginsel een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) af te geven, met vrijstelling van het inburgeringsexamen in het buitenland? Wat is de reden voor deze inwilliging en wat is de grond waarop de mvv nu is verleend? Wat is de reden dat deze beslissing op dit moment alsnog komt, terwijl u twee jaar lang weigerde de mvv af te geven, en dit standpunt twee jaar lang in juridische procedures verdedigde?
Ja, dat klopt. De reden voor inwilliging is gelegen in een combinatie van een aantal, in beroep opgekomen c.q. aangevoerde, individuele feiten en omstandigheden welke tot de conclusie hebben geleid dat sprake is van een zeer bijzonder geval. Betrokkene heeft in dit verband in beroep nieuwe feiten naar voren gebracht en met stukken onderbouwd welke niet eerder bekend waren. In de beroepsfase worden er door de rechter geen nieuwe feiten en omstandigheden meegenomen in de beoordeling maar deze kunnen wel aanleiding geven voor een heroverweging.
Dit samenstel van individuele omstandigheden heeft er naar mijn oordeel toe geleid dat de draaglast zwaarder is geworden dan de draagkracht van betrokkene. Mede gezien ook de gestelde belangen van de kinderen en haar echtgenoot heeft heroverweging van het eerdere besluit plaatsgevonden en is er een uitzondering gemaakt op het vereiste dat het basisexamen inburgering in het buitenland moet zijn behaald en is de gevraagde mvv met als doel «gezinshereniging» alsnog verstrekt.
Klopt het dat u in de beslissing op bezwaar en tot tweemaal toe ter zitting in beroep bij de rechtbank heeft verdedigd dat de WIB niet strijdig is met de richtlijn en dat er geen aanleiding is om af te wijken van het relevante beleid of regelgeving? Handhaaft u dit standpunt nog steeds? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik handhaaf het standpunt dat de WIB niet strijdig is met de richtlijn en dat er in de besluitvormingsfase geen aanleiding was af te wijken van het relevante beleid of regelgeving. Ik ben van mening dat de Richtlijn Gezinshereniging hier voldoende ruimte toe biedt.
Is het waar dat het de eerste keer is sinds de inwerkingtreding van de WIB dat u afwijkt van uw beleid en de regels omtrent het stellen van de exameneis?
Nee, er is sinds de inwerkingtreding van de WIB in een beperkt aantal zaken een uitzondering gemaakt op het vereiste dat het basisexamen inburgering in het buitenland moet zijn behaald. De regelgeving maakt het maken van uitzonderingen mogelijk.
Heeft u de mvv in deze individuele zaak verleend, omdat u een uitspraak van het Europees Hof wilde voorkomen? Had u indicaties dat het Europees Hof zou oordelen dat de WIB in strijd is met de richtlijn?
Nee, in deze individuele zaak is een mvv verleend om redenen genoemd in antwoord 2. Er waren mij geen indicaties bekend dat het Europees Hof zou oordelen dat de WIB in strijd is met de richtlijn.
Hoe verhoudt het door u vermijden van het ontstaan van jurisprudentie zich met uw uitgangspunt, dat u onlangs in overleg met de Kamer uitsprak, om in vreemdelingenzaken slechts beroepsprocedures te voeren als daar de eenheid van jurisprudentie mee gediend is?
In het AO op 27 april jl. inzake stroomlijning van de asielprocedure heeft minister Leers benadrukt dat in hoger beroep gaan bij de Raad van State soms juist van belang is om de rechtseenheid te waarborgen.
In onderhavige zaak is de vreemdeling in beroep gegaan tegen de afwijzing van de mvv aanvraag. Hoger beroep is hier niet aan de orde. De rechtbank heeft voordat deze een uitspraak wilde doen, prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Dit is een bevoegdheid van de verwijzende rechtbank en gaat buiten mijn bevoegdheid om.
CO2-vrije stroomopwekking |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen van «chemical looping», een mooi voorbeeld van kringloopsluiting?1
Ja, ik ben bekend met het fenomeen van «chemical looping». De conventionele technieken voor afvang van CO2 zijn relatief energie-intensief omdat in de afvalgassen CO2 en stikstof nog van elkaar gescheiden moeten worden, voordat de CO2 kan worden afgevangen. Onderzoekers van de TU Eindhoven hebben nu een techniek ontwikkeld, waarbij CO2 en stikstof gescheiden vrijkomen. De CO2 kan daardoor ook gemakkelijker worden afgevangen, zonder dat dit veel energie kost. Dit proces wordt «chemical looping» genoemd.
Ziet u voor Nederland, in overleg met producenten, kansen op het gebied van «chemical looping», zoals dat in eerste instantie is ontwikkeld aan de Technische Universiteit Eindhoven en nu wordt uitgeprobeerd in Spanje?
Chemical looping is een veelbelovende ontwikkeling voor de afvang van CO2 (CCS). Tegelijkertijd staat deze techniek nog in de kinderschoenen en is verder onderzoek nodig. Om dit onderzoek te stimuleren heeft de Europese Unie 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het demonstratieproject «DemoCLOCK». Dit project dient zowel de economische als technische levensvatbaarheid van chemical looping aan te tonen.
De uitvoering van DemoCLOCK is in handen van een internationaal consortium dat geleid wordt door de Noorse onderzoeksorganisatie SINTEF. Naast de TU Eindhoven zijn tevens ECN en het bedrijf Array Industries vanuit Nederland betrokken. Nederland is derhalve goed betrokken bij de verdere ontwikkeling van deze nieuwe technologie.
Wat doet u om op de hoogte te blijven van de resultaten van het door de Europese Unie gefinancierde proefproject en de ontwikkelingen van deze techniek?
De Rijksoverheid heeft afspraken gemaakt met de Europese Commissie en de betrokken Nederlandse instanties dat het Rijk op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken.
Servische veteranen |
|
André Bosman (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Veteranen krijgen deels rechtsgevoel terug»?1
Ja.
Gaat de heer Weerts op eigen initiatief en kosten Servische veteranen helpen of gebeurt dit op initiatief en kosten van het Veteraneninstituut?
De organisatie Kontakt der Kontinenten voert in het kader van het Matra-programma een project uit in Servië gericht op de integratie van veteranen in de samenleving. Vanwege zijn deskundigheid op dit gebied is de heer Weerts om advies gevraagd. Kosten komen niet ten laste van de begroting van Defensie of het Veteraneninstituut.
Is de zorg voor Servische veteranen niet een eerste prioriteit van de Servische overheid?
De zorg voor Servische veteranen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de Servische overheid.
Geeft het Veteraneninstituut hulp aan buitenlandse veteranen? Zo ja, is er een apart budget voor hulp aan buitenlandse veteranen? Hoeveel geld is met de hulp gemoeid?
Neen.
Deelt u de mening dat het Veteraneninstituut zich met haar doelstellingen alleen moet richten op Nederlandse veteranen?
Het Veteraneninstituut richt zich op alle Nederlandse militairen die ons land hebben gediend onder oorlogsomstandigheden of tijdens internationale operaties in VN-verband of daarbuiten en inmiddels de dienst hebben verlaten. In het kader van deze doelstelling heeft het Veteraneninstituut internationale contacten voor kennisuitwisseling.
De veroordeling van twee voormalige presidentskandidaten in Wit-Rusland |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat twee voormalige oppositiekandidaten in Wit-Rusland veroordeeld zijn tot gevangenisstraf wegens deelname aan demonstraties?1
Ja.
Deelt u de mening dat het recht om te demonstreren een groot voorrecht is binnen een rechtstaat en dat met dit recht zorgvuldig moet worden omgegaan?
Ja, het recht om te demonstreren is een wezenlijk onderdeel van de rechtsstaat.
Bent u van mening dat de protesten na de – door onafhankelijke waarnemers als zwaar frauduleus bestempelde – verkiezingen zijn veroorzaakt door deze voormalige presidentskandidaten? Zo, ja waarom? Zo nee, waar ligt volgens u de mogelijke oorzaak?
Ja, maar niet uitsluitend. Voormalige presidentskandidaten Statkevitsj en Uss behoorden tot een groep van Belarussische oppositieleden die heeft opgeroepen en deelgenomen aan een demonstratie die bedoeld was als protest tegen de frauduleuze presidentiële verkiezingen van 19 december 2010. Daarnaast waren er vele andere demonstranten. De demonstratie was officieel niet toegestaan. Deze had een vreedzaam karakter en oppositieleiders hebben de deelnemers opgeroepen zich van geweld te onthouden. In de loop van de demonstratie is door enkele aanwezigen (niet de oppositieleiders) schade toegebracht aan een regeringsgebouw, waarna ordetroepen hard ingrepen, de demonstratie uiteen joegen en honderden deelnemers arresteerden. Volgens meerdere waarnemers zouden de aanvallen op het gebouw zijn uitgegaan van personen die niet tot de oppositie behoren. Deze personen zijn tot op heden niet geïdentificeerd of berecht. Een onafhankelijk onderzoek waartoe internationaal is opgeroepen, heeft niet plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het een slechte ontwikkeling is dat er landen zijn waarin het recht op demonstratie nog altijd niet is erkend, dan wel dat er overheden zijn die deelnemers aan demonstraties intimideren of straffen of hardhandig ingrijpen tijdens demonstraties?
Ja.
Bent u bereid de veroordeling van de voormalig presidentskandidaten rechtstreeks en in EU-verband ter sprake te brengen? Zo ja, op welke wijze zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik blijf de veroordeling van voormalige presidentskandidaten en demonstranten in bilaterale contacten en in multilateraal kader (EU, OVSE, Raad van Europa, EBRD) aan de orde brengen.
In de EU blijft Nederland zich inspannen om het strikte huidige EU-sanctiebeleid1 tegen het regime te handhaven en is Nederland voorstander van aanvullende maatregelen, waaronder economische sancties. De leidraad hierbij moet wel zijn dat maatregelen gericht moeten zijn tegen het regime en dat de bevolking niet onnodig moet worden getroffen. Mede op sterk aandringen van Nederland besloot de EU op 20 juni jl. om de lijst van personen tegen wie sancties gelden wederom uit te breiden (voor het eerst ook met bedrijven), een wapenembargo in te stellen op middelen die kunnen worden ingezet voor interne repressie en verdere leningen van het EIB aan het Belarussische regime afhankelijk te maken van verbetering in de mensenrechtensituatie.
De opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN- comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van het VN-Mensenrechtencomité gedateerd op 25 augustus 2009?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport VN- comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie van 25 maart 2010?2
Ja.
Bent u tevens bekend met de openbare brief gericht aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland te Geneve van 16 december 2010 waarin de speciale rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité de Permanente Vertegenwoordiger verzoekt om het rapport van het VN-Mensenrechtencomité onder uw aandacht te brengen? Kunt u aangeven of dit ook is gebeurd?3
Ja, ik ben bekend met deze brief.
Heeft de Nederlandse regering al geantwoord op de brief van 16 december 2010? Zo ja, kunt u dat antwoord aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft nog niet geantwoord op deze brief. Beantwoording zal plaatsvinden door zo spoedig mogelijke indiening van de gevraagde tussenrapportage. De verschillende Koninkrijksdelen leggen momenteel de laatste hand aan de tussenrapportage. Naar verwachting kan de definitieve tekst vóór 15 augustus bij het Mensenrechtencomité worden ingediend.
Heeft de Nederlandse regering inmiddels gehoor gegeven aan het verzoek om binnen een jaar na verzending van het rapport aan te geven op welke wijze Nederland aanbeveling 21 van het rapport VN- comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie gaat uitvoeren? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
De regering zal uiterlijk 15 juli a.s. gehoor geven aan het verzoek van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie.
Deelt u de mening dat het niet tijdig antwoorden op de brieven afkomstig van mensenrechtencomités, en bovendien betrekking hebben op het naleven van de mensenrechten, schadelijk is voor het imago van Nederland op het gebied van mensenrechten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?
Nederland is zich bewust van het belang van tijdige en accurate nakoming van zijn verdragsverplichtingen. Inmiddels zijn goede procedures afgesproken om vertraging bij de aanlevering van de tussenrapportages te voorkomen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over mensenrechten en vrijheid van godsdienst en meningsuiting op 14 juni aanstaande?
Vanwege het noodzakelijke interdepartementale overleg bij de (tussen)rapportages worden de antwoorden op de vragen u helaas pas hierbij toegezonden.
Een mogelijke fusie tussen de Vrije Universiteit (VU) en de Universiteit van Amsterdam (UvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Het liefdesleven van de VU»?1
De Special «VU-UvA» van Ad Valvas bevat een weergave van enkele opinies over bestaande vormen van samenwerking tussen de VU en de UvA.
Is het waar dat de VU en de UvA een alliantie overwegen waarbij een vergaande samenwerking tussen de twee instellingen wordt gepland?
In een gesprek op 16 juni jl. heb ik van de Collegevoorzitters van beide universiteiten begrepen dat men de mogelijkheden onderzoekt om (delen van) research en bijbehorend PhD- en masteronderwijs te bundelen.
Komt de versterkte samenwerking tussen VU en UvA in aanmerking voor de fusietoets? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de conclusie?
Nee. De fusietoets heeft betrekking op bestuurlijke en institutionele fusies; een dergelijke fusie wordt niet overwogen.
Deelt u de mening dat het absoluut onaanvaardbaar is als deze alliantie zou neerkomen op een fusie tussen twee unieke instellingen met een eigen identiteit? Wat zou overigens de grondslag worden van de nieuwe instelling?
De beoogde samenwerking komt niet neer op een fusie in de zin van de Wet fusietoets in het onderwijs. Een fusie van twee universiteiten, of van een universiteit en een hogeschool is overigens wettelijk gezien niet mogelijk. De enige fusie waarbij een wo-instelling betrokken kan zijn is een bestuurlijke fusie van rechtspersonen die een bijzondere universiteit en/of hogeschool in stand houden.
Hoe kijkt u tegen het plan aan als u daarbij in ogenschouw neemt dat de UvA al eerder fuseerde met de Hogeschool van Amsterdam? Is het niet absurd om nu ook te gaan fuseren met de VU? Druist dit niet in tegen de keuzevrijheid van studenten en de variatie in het onderwijsaanbod?
Het verkennen van een mogelijke alliantie met het oogmerk om de krachten te bundelen is aan onze instellingen en kan functioneel zijn in het licht van het advies van de Commissie Veerman. In tegenstelling tot hetgeen de vragensteller veronderstelt zijn de UvA en de HvA niet gefuseerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het plan om een alliantie aan te gaan een vorm van goed bestuur? Kunt u zich voorstellen dat het personeel zich niet gerepresenteerd voelt door de bestuurders, laat staan er verbondenheid mee voelt?
Op grond van het gesprek met de Collegevoorzitters stel ik vast dat er sprake is van een verstandige aanpak door beide instellingsbesturen. Principes van goed bestuur zijn daarbij niet in het geding. Men verkent de mogelijkheden – op basis van facts & figures – om via bundeling van krachten een kwaliteitssprong te maken op Europees en mondiaal niveau. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap heb ik uiteengezet op welke wijze ik zwaartepuntvorming, specialisering en profilering van universiteiten en hogescholen wil stimuleren.
Het lijkt me niet aannemelijk, dat alleen al het voornemen van twee instellingen om – in het licht van het advies van de commissie Veerman – te komen tot samenwerking, de universitaire gemeenschap het gevoel geeft dat bestuurders geen oog hebben voor de belangen van studenten en personeel.
Deelt u de mening dat het personeel van beide universiteiten een stem moet hebben in dit soort beslissingen? Zou u het toejuichen als er een draagvlakmeting of referendum wordt gehouden over een aanstaande fusie?
Ik acht het vanzelfsprekend dat bestuurders zoeken naar draagvlak voor veranderingen die wezenlijke consequenties hebben het personeel en dat alle geldende bepalingen met betrekking tot de betrokkenheid van de medezeggenschap in acht worden genomen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de besturen van beide instellingen met als inzet dat een fusie voorkomen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Een gesprek met beide instellingen met die inzet is niet opportuun. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 al heb aangegeven is een fusie tussen twee universiteiten niet mogelijk.
Het bericht ‘KPN zet app-heffing door’ |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «KPN zet app-heffing door»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat is uw oordeel over het feit dat KPN deze app-heffingen, tegen de duidelijk uitgesproken wens van een meerderheid van de Kamer in, wil doordrukken?
De wens van de meerderheid van uw Kamer is nog eens verwoord in het amendement Verhoeven c.s. (TK 2010–2011, 32 549, nr. 17). Inmiddels is het gestelde in dat amendement onderdeel geworden van het wetsvoorstel ter wijziging van de Telecommunicatiewet. Vanaf het moment dat deze wet van kracht wordt, moet KPN daar gewoon aan voldoen.
Deelt u de mening dat KPN onverantwoord bezig is en de consument onnodige kosten wil laten betalen? Zo nee, waarom niet?
De grote bloei en innovatie op het gebied van internet van de afgelopen jaren zijn voor een belangrijk deel te danken aan de opkomst van nieuwe diensten en toepassingen. Ik vind het ongewenst dat de opkomst van dergelijke diensten, zoals «Skype» en «What’s app», via een extra heffing belemmerd wordt door de transporteur van deze diensten omdat ze ten koste zouden gaan van zijn bel- en sms-inkomsten. Ik verwijs u verder naar mijn brief van 10 juni jongstleden met als onderwerp «Overwegingen ten aanzien van het amendement Verhoeven c.s. over netneutraliteit» (TK 2010–2011, 32 549, nr. 37).
Bent u bereid om KPN op te roepen om af te zien van deze app-heffingen en erop te wijzen dat deze heffingen niet mogen worden ingevoerd, gezien het feit dat een meerderheid van de Kamer zich hier duidelijk tegen heeft uitgesproken? Zo nee, waarom niet?
Een verbod op dergelijke app-heffingen is inmiddels onderdeel van het wetsvoorstel ter aanpassing van de Telecommunicatiewet.
Het recent opgelaaide geweld in de Soedanese regio Abyei |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het recent opgelaaide geweld in de Soedanese regio Abyei?
Nederland veroordeelt de inname van Abyei door het leger van Noord-Soedan en gelieerde milities, en de ontbinding van lokaal bestuur door presidentieel decreet. Het zijn schendingen van het vredesakkoord van 2005 waarbij Nederland getuige is. Nederland is bezorgd over de duizenden ontheemden en de plunderingen. Het Noorden moet haar troepen terugtrekken. Beide partijen moeten het geweld staken, humanitaire toegang bieden en verdere escalatie voorkomen.
De partijen moeten de dialoog hervatten over een duurzame politieke oplossing, in overeenstemming met het vredesakkoord van 2005 en de uitspraak van het Permanent Hof van Arbitrage over de grens van 2009.
Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat de invasie van Abyei door het Soedanese leger disproportioneel en onverantwoordelijk is? Zo nee, waarom niet?
Beide partijen hebben zich voorafgaand aan de inname van Abyei door het Soedanese leger schuldig gemaakt aan gewelddadigheden. Nederland veroordeelt ook dit geweld. De actie van het Soedanese leger is echter zeker disproportioneel en onverantwoordelijk en in strijd met de het vredesakkoord uit 2005 en de Kadugli-akkoorden van eerder dit jaar die voor een vreedzame oplossing hadden moeten zorgen.
Welke rol speelt Nederland bij de de-escalatie van spanningen tussen de partijen, mede in het licht van het voorzitterschap van de werkgroep Abyei?
Nederland heeft meteen actie genomen in het weekend dat het Soedanese leger Abyei heeft ingenomen. Nederland heeft de inname van Abyei veroordeeld en onze EU-collega’s met succes opgeroepen tot gezamenlijke druk op Khartoum. Nederland zal de kwestie Abyei samen met andere internationale partners blijven aankaarten bij de Soedanese autoriteiten. Tevens pleit Nederland voor bespreking van deze kwestie in de Veiligheidsraad.
Op welke manier is de Afrikaanse Unie betrokken bij het dit proces en hoe beoordeelt u de initiatieven die de Afrikaanse Unie tot nu toe heeft genomen?
De Afrikaanse Unie speelt een bemiddelende rol. De Afrikaanse Unie benadrukt dat er een pakketovereenkomst moet komen over alle uitstaande zaken die geregeld moeten worden als Zuid-Soedan onafhankelijk wordt, inclusief een vreedzame oplossing voor Abyei. Nederland staat achter de Afrikaanse Unie en probeert waar mogelijk samen met andere internationale partners verdere steun te verlenen.
Kunt u een inschatting geven van de hulpbehoefte die is ontstaan als gevolg van de gewelddadigheden? Kunt u daarnaast aangeven welke initiatieven Nederland en de internationale gemeenschap neemt om vluchtelingenstromen op een goede manier op te vangen?
Het is op dit moment vanwege de onveiligheid en het gebrek aan humanitaire toegang, moeilijk om een goede inschatting te maken van de humanitaire noden in de stad Abyei en de omliggende dorpen. Schattingen van het aantal mensen dat Abyei ontvlucht is, lopen op tot 60 000. Internationale Organisatie voor Migratie heeft tot nu toe 22 000 ontheemden geregistreerd die vanuit Abyei naar Zuid-Soedan zijn gevlucht. De noden onder deze ontheemden en de lokale gemeenschappen zijn hoog, met name op het gebied van voedsel, water, gezondheid en noodonderdak. De humanitaire respons komt op gang maar moet worden opgevoerd. Humanitaire organisaties (NGO’s en VN-organisaties) vergroten hun aanwezigheid in de gebieden waar zich ontheemden bevinden.
Nederland kanaliseert de bijdrage voor humanitaire hulp in Soedan via het gezamenlijke noodhulpfonds van de VN, het Common Humanitarian Fund (CHF) voor Soedan om flexibel te kunnen inspringen op noden die gedurende het jaar ontstaan. Daarnaast financiert Nederland enkele NGO’s in Soedan. In 2010 heeft Nederland 7,3 miljoen EUR bijgedragen aan het CHF. Een bijdrage voor 2011 van 6 miljoen EUR wordt op dit moment voorbereid. Mocht er aanleiding zijn voor een additionele bijdrage bij de mid-term review van het CHF in juli dan zal dit welwillend worden bekeken binnen de mogelijkheden.
De gevolgen van nieuwe belastingregels op de economie van Saba en Sint Eustatius |
|
Wassila Hachchi (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u met cijfers onderbouwen dat de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius, nu deze is verschoven van direct naar indirect, hetzelfde gebleven?1
Op 11 juni 2012 heb ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het door onderzoeksbureau Ecorys uitgevoerde koopkrachtonderzoek op Caribisch Nederland aangeboden.
In dit onderzoek is de belastingdruk voor Caribisch Nederland voor zowel het belastingjaar 2010 als het belastingjaar 2011 door het onderzoeksbureau Ecorys geschat. Zoals u weet was in het belastingjaar 2010 nog het oude belastingstelsel van kracht in Caribisch Nederland en is in 2011 het nieuwe belastingstelsel ingevoerd.
De geschatte belastingdruk in 2010 was 16.6% ten opzichte van het BBP. De geschatte belastingdruk in 2011 was gelegen tussen de 16.1 en 17.2% ten opzichte van het BBP.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Kunt u aangeven voor welke sectoren op Saba en Sint Eustatius de effecten van de algemene bestedingsbelasting (ABB) het grootst zijn? Wat zijn specifiek de effecten voor de detailhandel en de dienstensector ten opzichte van andere sectoren? Wat is uw reactie op deze effecten?
De ABB is een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland. Verdere leveringen na invoer van de goederen zijn niet meer belast. Indien goederen op de eilanden zelf worden geproduceerd, worden deze goederen bij de levering van het eindproduct belast met ABB. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht. Voor binnenlandse diensten geldt dat deze eenmalig in de heffing worden betrokken. Dit betekent dat er theoretisch geen verschil zou moeten zijn in het effect van de ABB op verschillende sectoren.
Uit het Ecorys onderzoek is gebleken dat het nieuwe stelsel door sommige ondernemers onjuist wordt toegepast. Deze ondernemers hebben ten onrechte op iedere levering van goederen de ABB toegepast. Dit leidt tot een onnodig prijsopdrijvend effect. Hoe meer schakels er zijn in de verkoop van een goed, hoe groter de kans is dat er een foutieve toepassing van de ABB plaatsvindt. Met extra voorlichting wordt getracht deze ondernemers te informeren over de juiste toepassing van de ABB.
Ten overvloede vermeld ik hier dat per 1 oktober 2011 het tarief van de ABB op het verrichten van diensten met 2% verlaagd is. Dit betekent voor Bonaire een verlaging van 8% naar 6% en voor Saba en Sint Eustatius een verlaging van 6% naar 4%.
Kunt u aangeven of de rekensom2 juist is? Wat is uw reactie daarop? Kunt in uw reactie aandacht geven aan het feit dat een groot deel van de goederen op Saba geïmporteerd wordt?
De berekening zoals hierboven bij1 aangegeven is niet correct. Indien een goed wordt ingevoerd met een waarde van $1000,–, wordt hier eenmalig 6% ABB over geheven. Dit is $60,–. Na deze eenmalige heffing wordt er geen ABB meer geheven over het goed.
Zoals in vraag 2 ook is aangegeven, is de ABB een eenmalige bestedingsbelasting die geheven wordt op het moment van invoer van goederen in Caribisch Nederland, dan wel bij de verkoop van het eindproduct indien het goed op de eilanden zelf is geproduceerd. Voor gebruikte grond- en hulpstoffen en halffabricaten geldt daarbij een aftrekrecht.
Wat is de invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie? Kunt u hierbij ingaan op het feit dat op het eiland Saba voornamelijk gebruik wordt gemaakt van gemotoriseerd verkeer?
Uit het Ecorys rapport is gebleken dat voor zowel Saba als Sint Eustatius de vervoerskosten gestegen zijn. De belangrijkste factoren die deze prijsstijging hebben veroorzaakt, zijn de stijgende brandstofkosten en de verhoging van de accijns. Echter, zoals uit de beantwoording van vraag 1 blijkt, is de globale totale belastingdruk op Caribisch Nederland niet veranderd. Bij de invoering van het nieuwe fiscale stelsel is er gekozen voor een schuif van directe belastingen naar indirecte belastingen. Dit is onder andere terug te zien in de verhoogde accijnzen.
Er zijn geen gegevens bekend over de precieze invloed van de verhoging van de accijnzen op de lokale economie.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat de (netto)effecten zijn van de vlaktax op de belastingdruk op Saba en Sint Eustatius?
Zoals in vraag 1 is aangegeven is de globale totale belastingdruk op de eilanden gelijk gebleven. Hierbij heeft wel een schuif plaatsgevonden van directe naar indirecte belastingen. De indirecte belastingen vormen nu een grotere component van de totale opbrengst van het fiscale stelsel.
Uit het Ecorys rapport valt af te leiden dat de invloed van het nieuwe fiscale stelsel (de vlaktax) op de nettolonen en netto uitkeringen over (vrijwel) het gehele inkomensgebouw positief zijn geweest. Onderstaande figuur vormt daar een illustratie voor:
Bij gelijkblijvende bruto inkomens is (vrijwel) iedereen er door het nieuwe belastingstelsel in netto inkomen op vooruitgegaan, in bepaalde gevallen zelfs aanzienlijk. Uitzondering daarop zijn pensioengerechtigden die sinds de stelselwijziging soms meer aan belasting en premies betalen zodra ze boven de belasting- en premievrije som uitkomen. Ook zijn er personen zoals parttimers, die geen belasting betalen. Zij hebben geen voordeel dan wel nadeel van het nieuwe stelsel.
Er is door Ecorys geen schatting gemaakt van de belastingdruk per eiland.
Hoe verhoudt de belastingverlichting doormiddel van de vlaktax zich tot de lagere lokale salarissen en de gestegen accijnzen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden uw plannen met betrekking tot de doorvoer van Sint Maarten naar Saba en Sint Eustatius zich tot het feit dat de export naar deze twee eilanden gering is en dat het voor individuele leveranciers niet aantrekkelijk is mee te werken aan een douane entrepot op Sint Maarten?
Uit het Ecorys rapport blijkt dat voor vrijwel alle handel die aankomt op Saba en Sint Eustatius, Sint Maarten de tussenschakel is. Op dit moment vindt er dubbele belastingheffing plaats indien goederen via Sint Maarten worden ingevoerd.
Sint Eustatius en Saba importeren veel goederen vanuit of via Sint
Maarten. Sint Maarten heft ter zake daarvan een belasting op bedrijfsomzetten van 5% (waarbij voor een aantal eerste levensbehoeften echter een vrijstelling geldt). Vervolgens is bij invoer van de desbetreffende goederen op Sint Eustatius of Saba 6% ABB verschuldigd (een aantal eerste levensbehoeften is vrijgesteld van de heffing van ABB bij invoer). Het is internationaal gebruikelijk dat indirecte belastingheffing plaatsvindt in het land waar de goederen worden gebruikt of verbruikt en niet in het land van waaruit deze goederen worden geëxporteerd.
Vanuit dat gegeven is het kabinet van mening dat Sint Maarten de goederen bestemd voor Sint Eustatius en Saba onbelast moet laten. Met Sint Maarten is overleg gaande om hen ertoe te bewegen om de export van voor Sint Eustatius of Saba bestemde goederen vrij te stellen van de plaatselijke belasting op bedrijfsomzetten van 5%. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de AAB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op het overheidsbudget op Saba en Sint Eustatius. Onder het oude fiscale stelsel betaalde de overheid echter ook belasting bij de inkoop van goederen of diensten met de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) welke een tarief had van 3%. Het is wenselijk dat de overheid indien zij als marktpartij goederen of diensten inkoopt, gelijk wordt behandeld als andere marktpartijen. Om deze reden is ook de overheid verplicht bij invoer ABB af te dragen. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse situatie, waarin de overheid btw over goederen en diensten betaalt.
Het onderzoeksbureau IdeeVersa heeft bij het referentiekader onderzoek Caribisch Nederland van 20 februari 2012 rekening gehouden met de ABB. Met het kabinetsstandpunt referentiekader Caribisch Nederland wordt de vrije uitkering structureel verhoogd tot wat in het aangehaalde onderzoek wordt genoemd de ondergrens. De hoogte van de huidige vrije uitkering houdt derhalve rekening met het effect van de ABB, omdat deze is gebaseerd op het referentiekader van het referentiekaderonderzoek.
Kunt u met cijfers onderbouwen wat het (netto)effect is van de ABB maatregelen op projecten die door Nederland of de Europese Unie gefinancierd worden en die vroeger vrijgesteld waren van belasting? Wat is uw reactie op deze effecten?
Er zijn geen cijfers bekend over het effect van de ABB op projecten die door Nederland gefinancierd worden. Projecten die door de Europese Unie worden gefinancierd zijn vrijgesteld van ABB. Dit geldt ook voor Nederlandse ontwikkelingshulpprojecten waarbij op 31 december 2010 reeds daadwerkelijk bij overeenkomst toezeggingen voor de uitvoering zijn gedaan . Sindsdien is financiering van losse projecten steeds minder aan de orde, aangezien de eilanden van Caribisch Nederland onderdeel zijn van het Nederlandse staatsbestel. Vanuit die optiek is een beleid ingezet van beëindiging van de samenwerkingsprogramma’s (ontwikkelingshulp) vanuit de Nederlandse Rijksoverheid. Het Kabinet streeft naar «normalisering» van de financiële verhoudingen met Caribisch Nederland, gelijksoortig aan die tussen het Rijk en Nederlandse gemeenten.
Klopt het dat de Rijksdienst Caribisch Nederland er van uitging dat er geen sprake meer zou zijn van zorgpremie-inning bij de werkgevers op de eilanden? Klopt het ook dat bij de begrotingsdoorlichting ambtenaren van Binnenlandse Zaken de budgetten van de eilanden gekort werden met de werkgeversbijdragen? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoord dat er geen signaal is gegeven dat de werkgeverspremie per 1-1-2011 zou vervallen?
Bij de transitie was er bij zowel de eilandbesturen als bij de Rijksdienst Caribisch Nederland onduidelijkheid over het feit dat ook in 2011 net als in de jaren ervoor werkgeverspremies moesten worden geheven. Ik leid hieruit af dat de informatievoorziening vanuit het Rijk over de premieheffing beter had gekund.
Ik wil wel benadrukken dat de eilanden geen financieel nadeel hebben geleden als gevolg van de premieheffing. Bij de oorspronkelijke berekening van de vrije uitkering is abusievelijk een deel van de budgetten verminderd met werkgeversbijdragen. Deze omissie is bij eerste suppletoire begroting 2011 hersteld door de eilanden met terugwerkende kracht hiervoor volledig te compenseren.
De bouw door een Nederlandse werf van tanklandingsschepen voor Venezuela |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat de Nederlandse scheepsbouwfirma DAMEX Shipbuilding & Engineering in Santiago in Cuba schepen van het type Stan Lander 5612 bouwt voor de Venezolaanse marine, die kunnen dienen als tanklandingschepen?1
Nee. Op basis van de informatie die ik van Damen Shipyards heb ontvangen kom ik tot de conclusie dat DAMEX een Cubaanse joint venture is van het Nederlandse Damen Shipyards en de Grupo Industrial de Astilleros (GIA), dat onder het Cubaanse ministerie van Transport valt. Damen Shipyards meldt mij voorts dat de schepen geen landingsvaartuigen in de traditionele zin zijn, met mogelijkheden om op een strand aan te landen, maar RoRo (roll on/roll off) schepen, die een kade nodig hebben om te lossen en te laden. Ten slotte is de deksterkte niet berekend (in casu: te licht) op het vervoer van tanks of zware pantservoertuigen.
Deelt u de analyse dat deze schepen een militaire taak hebben? Indien nee, waarom niet? Zo ja, zijn de schepen ook specifiek voor deze militaire inzet ontworpen?
Nee, ik deel de analyse niet dat deze schepen een militaire taak hebben. De RoRo 5612 schepen zullen geleverd worden aan het logistieke onderdeel van de Venezolaanse marine (de Officina Coordinadora de Apoya Maritime de la Armada, OCAMAR) en regelmatig «verhuurd» worden aan andere ministeries ten behoeve van de infrastructurele ontwikkeling van Venezolaanse eilanden, bevoorradingstaken, humanitaire hulpverlening en – zo nodig – voor hulp bij evacuatie in geval van natuurrampen.
Acht u de kans uitgesloten dat de door Damen geleverde schepen van het Stan Lander type alsnog worden bewapend in Venezuela? Zo ja, wat zijn daarvoor uw aanwijzingen? Is het u bekend dat de Koreaanse tanklandingschepen waarover Venezuela beschikt zijn bewapend?
De RoRo 5612 schepen worden geleverd zonder militaire communicatie- of wapensystemen en beschikken niet over fundaties waarop later wapensystemen kunnen worden gemonteerd. De Koreaanse Capana-klasse schepen zijn voorzien van bewapening, maar hebben mede daardoor minder laadruimte voor bulkgoederen, zoals bouwmaterialen. Dat is een van de redenen waarom OCAMAR de niet-bewapende RoRo 5612 schepen bij Damex heeft besteld.
Is het waar dat Damen in 2007 sleep- en patrouilleschepen voor de Venezolaanse marine leverde? Wat is uw oordeel over de levering van de sleepboten? Wat is uw oordeel over de levering van de patrouilleschepen?
Ten dele. Er zijn twee sleepboten (type STu 2208 en STu 2608) geleverd aan INEA (de Venezolaanse Rijkswaterstaat) en in 2006 is een bouwpakket voor een patrouillevaartuig (type SPa 2606, zonder bewapening) geleverd. Over deze leveringen word ik niet geacht een oordeel te vellen omdat ze niet worden geclassificeerd als militaire vaartuigen in de zin van post ML9 van de Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen.
Is het waar dat de levering van de schepen van het type Stan Lander voldoet aan de voorwaarden van het Nederlandse wapenexportbeleid? Zo ja, waarom? Vallen schepen die zijn gebouwd op basis van door Damen Nederland gekochte ontwerpen onder de controle van het Nederlandse wapenexportbeleid ook als ze op een buitenlandse werf worden gebouwd? Valt Damex, omdat het onder een Nederlandse directie werkt, onder het Nederlandse wapenexportbeleid? Zo neen, acht u deze situatie wenselijk? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te veranderen?
Voor de uitvoer van militaire technologie door Nederlandse bedrijven is een exportvergunning nodig en Nederland controleert daar scherp op. In dit geval zijn de schepen echter geen militaire vaartuigen in de zin van post ML9 van de Gemeenschappelijke lijst van militaire goederen. Deze schepen vallen niet onder het Nederlandse wapenexportbeleid. Damex is een joint venture onder Cubaans recht en valt daarmee evenmin onder het Nederlandse wapenexportbeleid. Via deze joint venture wordt geen militaire technologie of kennis overgedragen.
Deelt u de mening dat Venezuela op deze manier zijn militaire capaciteiten verder uitbreidt? Deelt u tevens de mening dat deze schepen een «verstorende werking zouden kunnen hebben op de regionale stabiliteit en daarmee op de veiligheid van de Nederlandse Antillen en Aruba»?2 Kunt u dat toelichten?
Nee, deze schepen zijn niet gericht op uitbreiding van de militaire capaciteit van Venezuela en vormen geen bedreiging voor het Koninkrijk. Het gaat immers om onbewapende schepen die zijn ontworpen en ingericht voor het vervoer van vracht.
Bent u bereid Damen er op te wijzen dat de Nederlandse overheid de leveringen ongewenst vindt en er op aan te dringen dat Damen verdere samenwerking met de Venezolaanse marine stopt? Zo ja, bent u ook bereid serieuze maatregelen tegen Damen te treffen mocht de scheepsbouwer zijn activiteiten voor de Venezolaanse marine voortzetten? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid heeft ernstige bedenkingen bij leveranties aan Venezuela van militaire goederen die een bedreiging kunnen vormen voor de veiligheid van delen van het Koninkrijk of anderszins de regionale stabiliteit kunnen beïnvloeden. Daar is in dit geval geen sprake van.
De situatie in Iraaks Koerdistan |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Human Rights Watch (HRW) «Iraqi Kurdistan: Growing Effort to Silence Media», dat op 24 mei 2011 is verschenen?
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over de vele voorbeelden van intimidatie, bedreigingen, geweld en arrestaties van kritische journalisten door zowel de autoriteiten als de twee voornaamste politieke partijen in Iraaks Koerdistan?
De persvrijheid in Irak staat onder druk. Intimidatie en onderdrukking van journalisten hebben plaats en het is voorgekomen dat kritische journalisten te maken kregen met geweld en arrestaties. De Koerdische autoriteiten hebben in reactie op het HRW-rapport over de recente onrust gemeld dat zij stappen hebben ondernomen om te voorkomen dat de media slachtoffer worden van de demonstraties. Het parlement heeft een plan opgesteld van 17 punten, waaronder «all sides should work to [...] cease attacking media outlets» en «those responsible for burning the NRT TV station and that of Gorran should immediately be arrested and brought to court». De autoriteiten zeggen de ernst van de situatie te onderkennen en trachten die actief te verbeteren. Daarop worden zij zowel bilateraal als in EU-verband aangesproken.
Klopt het dat ernstige schendingen van mensenrechten jegens kritische journalisten niet of nauwelijks worden onderzocht en dat plegers van die mensenrechtenschendingen niet worden vervolgd? Zo ja, welk oordeel wilt u hieraan verbinden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie van Sarah Leah Whitson, directeur Midden-Oosten van HRW dat de persvrijheid in Iraaks Koerdistan nu geen haar beter is dan onder het regime van Saddam Hoessein? Pogen de autoriteiten aldaar inderdaad kritische journalisten het zwijgen op te leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, gelet op het zeer verontrustende beeld dat uit het rapport van HRW oprijst, hiertegen rechtstreeks en via de EU protest aan te tekenen bij de Iraakse regering en de autoriteiten in Iraaks Koerdistan en van hen te eisen dat zij optreden tegen deze ernstige mensenrechtenschendingen?
Het bevorderen van het recht op vrije meningsuiting, persvrijheid en ook internetvrijheid, is een prioriteit voor de Nederlandse regering, zoals verwoord in de notitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid». Ik zal zowel bilateraal als in EU-verband bij de Iraakse autoriteiten in Bagdad en in de Koerdische regio blijven aandringen op respect voor deze rechten en op vervolging van degenen die deze rechten schenden. Ook EU-Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton sprak haar steun uit voor vrije meningsuiting in Irak in haar verklaring van 25 februari jongstleden. Daarnaast ondersteunt Nederland onder meer Iraakse initiatieven die trachten de persvrijheid te verbeteren, zoals het Independent Media Center Kurdistan.
De gemeente Eindhoven die op onverantwoorde wijze bankier speelt |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven steunt PSV met 48,4 miljoen»1 en het fragment «Eindhoven geeft PSV financiële steun»?2
Ja.
Is er volgens u sprake van dat de gemeente Eindhoven professionele topsport subsidieert?
Het is, in het kader van de financiële autonomie van decentrale overheden, aan de gemeente zelf welk beleid zij hanteert met betrekking tot professionele topsport. Daarbij is zij begrensd door de Europese staatssteunregels (zie het antwoord op vraag 5). In dit geval is er volgens de gemeente geen sprake van een subsidie, maar van een grondtransactie.
Vindt u net als wethouder Depla dat PSV een duurzaam en gezond bedrijf is?
Het is niet de rol van de minister van BZK om over de financiële gezondheid van private ondernemingen te oordelen.
Vindt u dat de gemeente Eindhoven hier een financieel avontuur aangaat waar grote risico’s aan kleven? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
De gemeente Eindhoven is als entiteit van een autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële risico’s die de gemeente wil lopen. Deze risico’s en de wijze waarop deze worden opgevangen dienen inzichtelijk te worden gemaakt in de begroting en te worden vermeld in de paragraaf weerstandsvermogen.
Het financieel toezicht op de gemeenten, zoals dat wordt uitgevoerd door de provincie, is gericht op de financiële positie van de gemeenten. Dit komt tot uitdrukking in een structureel evenwicht op de begroting en/of meerjarenraming, en de ruimte in het weerstandsvermogen. Het toezicht is niet direct gericht op het te voeren beleid van de gemeente betreffende subsidiering van professionele topsport of andere beleidsmatige beslissingen met een financiële consequentie.
Wel toetst de provinciale toezichthouder of bijvoorbeeld de paragraaf weerstandvermogen voldoet aan de eisen in het Besluit begroting en verantwoording gemeenten en provincies (BBV), en of de inhoud daarvan is doorvertaald naar de begroting. Het is allereerst een verantwoordelijkheid van de het College van B&W zelf om zich te verantwoorden richting Gemeenteraad. In die «horizontale keten» is er verder een speciale taak bij de accountant en de rekenkamer belegd. De provinciaal toezichthouder maakt in haar eigen – complementaire – taak en rol (bewaking structureel evenwicht) wel gebruik van de signalen uit de keten.
Vindt u dat er hier sprake is van (verkapte) staatssteun? Zo nee, waarom niet? Acht u dit toelaatbaar?
Het correct naleven van de staatssteunregels, inclusief het oordeel of er al dan niet sprake is van staatssteun, is primair aan de gemeente zelf. Het Rijk bevordert en faciliteert uitsluitend de goede naleving, onder meer door het geven van voorlichting3 en het onderhouden van contacten met de Europese Commissie. Als er naar het oordeel van de steunverlenende overheid (mogelijk) sprake is van staatssteun, dan moet die in beginsel door middel van een meldingsprocedure worden voorgelegd aan de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt of er inderdaad sprake is van staatssteun, en zo ja, of en onder welke voorwaarden die is toegestaan. De meldingsprocedure wordt gecoördineerd door mijn ministerie. In dit geval is er geen melding geweest.
De Europese Commissie heeft Nederland op 27 mei gevraagd om toe te lichten waarom de voorgenomen grondtransactie van de gemeente Eindhoven geen staatssteun omvat. De vraag van de Commissie is door mijn ministerie doorgeleid naar de gemeente. Die heeft aangegeven er alle vertrouwen in te hebben aan te kunnen tonen dat er bij de transactie geen sprake is van staatssteun, omdat marktconform wordt gehandeld.
Vindt u dat de gemeente Eindhoven hier op oneigenlijke wijze concurreert met commerciële geldverstrekkers?
Een oordeel hierover is niet aan de minister van BZK. Zie ook het antwoord op vraag 7 c).
Gaat u maatregelen tegen de gemeente Eindhoven treffen omdat ze a) onnodige financiële risico’s neemt b) (verkapte) staatssteun aan een commerciële onderneming verleent en c) financiële instellingen beconcurreert?
De huisbankier RBS en clustermunitie |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions; a shared responsibility»?1
Ja.
Kunt het bericht bevestigen dat de huisbankier van de Nederlandse staat, de Royal Bank of Scotland, behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn bekend met het persbericht dat IKV Pax Christi hier op basis van het in vraag 1 genoemde rapport over heeft doen uitgaan. Daarin stelt zij dat RBS behoort tot de top vijf van grootste investeerders in producenten van clustermunitie ter wereld. Wij kunnen de stelling in het persbericht niet bevestigen, omdat wij niet in de gelegenheid zijn de juistheid van het bericht en het rapport vast te stellen.
Herinnert u zich de uitspraak in september 2010 van minister Donner naar aanleiding van de motie El Fassed c.s.2 dat «in overleg met de Royal Bank of Scotland nadere garanties verkregen zijn met betrekking tot de leningen die de bank verschaft en de dienstverlening. De bank heeft daarvan aangegeven dat dit niet zal zijn ten aanzien van bedrijven in clustermunitie»? Welke garanties heeft de Royal Bank of Scotland in overleg met het kabinet gegeven met betrekking tot de leningen en dienstverlening, zoals verstrekken van leningen, helpen bij aandelen- en obligatie-emissies en beleggingen in aandelen en obligaties, die de bank verschaft aan bedrijven die clustermunitie produceren?
Wij herinneren ons de betreffende uitspraak van minister Donner van 22 september 2010. RBS heeft in april 2010 minister De Jager op zijn verzoek reeds het navolgende laten weten:
«RBS Groep handelt in lijn met de strikte regelgeving en het vergunningenstelsel van het Verenigd Koninkrijk, en in lijn met relevante internationale standaarden over hoe zij zich inlaat met ondernemingen die betrokken zijn bij de ontwikkeling, fabricage en ondersteuning van en handel in defensiematerieel. Bij het beschouwen van complexe en zich ontwikkelende defensiegerelateerde zaken, zoals landmijnen en clustermunitie, houden wij ons aan de gedragsleidraad van het Verenigd Koninkrijk alsmede de aangewezen internationale wettelijke standaarden.
Met betrekking tot landmijnen verbiedt de Ottawa Convention de productie en export van alle typen van anti-persoons landmijnen, inclusief de niet waarneembare, naar alle landen. Met betrekking tot clustermunitie verplicht de Convention on Cluster Munitions alle ondertekende staten om de productie, het gebruik en de opslag van clustermunitie te verbieden. RBS zal niet bewust enig verzoek tot het verlenen van financiering of financiële diensten toekennen dat direct indruist tegen deze standaarden en zal er nauwgezet naar streven dat de relaties met klanten niet strijdig zijn met deze principes.»
Hoe beoordeelt u de garanties die de huisbankier heeft gegeven in het licht van de bevindingen van het rapport «Worldwide Investments in Clustermunitions»? Welke gevolgen verbindt u aan deze bevindingen?
Naar aanleiding van het rapport waaraan u in uw vraag refereert, hebben wij RBS geconfronteerd met de bevindingen. RBS heeft in haar reactie aangegeven dat zij de aantijgingen serieus heeft genomen en daarom intern uitgezocht heeft wat er feitelijk aan de hand is. RBS geeft daarbij aan dat zij op basis van het interne onderzoek van mening is dat de berichten van IKV Pax Christi, dat RBS behoort tot de top vijf van de grootste investeerders in producten van clustermunitie ter wereld, onjuist zijn.
RBS stelt dat zij geen ondernemingen ondersteunt noch wil ondersteunen die betrokken zijn bij de directe fabricage van clustermunitie. RBS heeft als beleid dat aan potentiële klanten en aan bestaande klanten bij hernieuwd gebruik van een faciliteit specifiek gevraagd wordt of zij het groepsbeleid van RBS inzake defensiematerieel (zie antwoord vraag 3) willen navolgen. Als die instemming niet gegeven wordt, wordt er geen zaken gedaan. Ten aanzien van de specifieke ondernemingen als bij RBS vermeld in het in vraag 1 genoemde rapport, geeft RBS aan te bevestigen dat deze volledig de Oslo Conventie onderschrijven.
RBS heeft inmiddels contact opgenomen met IKV Pax Christi teneinde de berichten van IKV Pax Christi, waarvan RBS meent dat deze onjuist zijn, te bespreken.
Zijn er bedrijven of instellingen met staatssteun die nog steeds diensten verlenen aan producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken?
Voor zover wij weten houdt geen van de staatsgesteunde financiële instellingen zich direct bezig met dergelijke diensten. Deze instellingen hebben een mvo-beleid dat daaraan in de weg staat. De Staat heeft als kapitaalverschaffer echter geen zicht op de operationele activiteiten van deze instellingen.
Zijn er bedrijven of instellingen waar de staat een financiële relatie mee heeft die nog steeds diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie? Zo ja, welke bedrijven of instellingen zijn dat en bent u bereid hen daarop aan te spreken of zelfs de relatie te verbreken? Kunt u, in navolging van een toezegging van het vorige kabinet, een overzicht geven?
Indien wij deze vraag interpreteren als hebbende betrekking op bedrijven en instellingen waarmee de staat een overeenkomst heeft op het gebied van financiële dienstverlening, dan betreft het ING Bank, ABN Amro en RBS. Wij zijn bereid om bedrijven en instellingen aan te spreken indien zij diensten verlenen of investeren in producenten van clustermunitie. Echter, de Staat dient zich tevens te houden aan zijn contractuele verplichtingen.
Op welke wijze is bij de keuze voor de huisbankier van de Nederlandse staat maatschappelijk verantwoord ondernemen meegenomen in de selectiecriteria?
In de Europese aanbestedingsprocedure van het binnenlands betalingsverkeer van de ministeries in 2008, toegekend aan RBS, is maatschappelijk verantwoord ondernemen niet meegenomen in de selectiecriteria. In de daarna volgende Europese aanbestedingsprocedures, te weten het gebruik van credit cards door het Rijk (2009) en het betalingsverkeer van de Belastingdienst (2010) is het hebben van een beleid op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen en het in het openbaar daarover verantwoording afleggen een selectie-eis geweest.
Op welke manier gaat u uitvoering geven aan de motie Haubrich-Gooskens c.s. over het verbod op investeringen in clustermunititie die door de Eerste Kamer is aangenomen?3
Het kabinet beraadt zich momenteel over een reactie op de motie Haubrich-Gooskens, waarmee wordt opgeroepen tot een verbod zoals dat verwoord is in vraag 9. De Eerste Kamer zal in dit kader schriftelijk geïnformeerd worden.
Bent u bereid in navolging van landen als België, Ierland en Luxemburg investeringen in en financiële dienstverlening aan bedrijven die betrokken zijn bij de productie in clustermunitie te reguleren? Zo ja, op welke wijze? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.