De ontwikkeling van een nieuwe flitspaal |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw standpunt over de ontwikkeling van een nieuwe flitspaal (ASSET; Advanced Safety and Driver Support for Essential Road Transport)1 dat in EU-verband plaatsvindt? Hoe verloopt de besluitvorming over dit project? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het ASSET-project wordt deels gefinancierd door het Seventh Framework Programme for research and technological development (FP7) van de Europese Unie. Het betreft een onderzoeksproject dat niet direct zal uitmonden in een besluitvormend traject. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om deze of soortgelijke technieken in te zetten op Nederlandse wegen, dan spreekt het voor zich dat de Kamer hierover geïnformeerd wordt.
Wat kan de flitspaal precies? Welke informatie kan er precies geregistreerd worden?
De in de berichtgeving beschreven 3D-camera is een hoge resolutie camera waarmee tegelijkertijd onder meer snelheid, bumperkleven en het dragen van een gordel kunnen worden waargenomen. Het Landelijk Parket Team Verkeer (LPTV) heeft nog geen ervaring met deze nieuwe techniek en is dus niet in staat (gedetailleerde) informatie of een oordeel te geven.
Bestaat er in Nederland een wettelijke grondslag voor het gebruik van een dergelijke flitspaal? Zo ja, welke is dat?
Ten aanzien van een wettelijke grondslag voor het gebruik van meetmiddelen, in deze de flitspaal, geldt het volgende.
Voorop moet staan dat het meetmiddel betrouwbaar functioneert en betrouwbare resultaten genereert. Het moet voldoen aan wettelijke voorschriften, zoals gesteld bij de Regeling meetmiddelen politie en de bijbehorende bijlagen. Het Nederlands Meetinstituut (NMI) zal als bewijs van correcte werking en betrouwbare resultaten een verklaring afgeven. Het is vaste jurisprudentie dat er bij een meting die is gedaan onder de genoemde voorwaarden, sprake is van een rechtens juiste meting. Wanneer het meetmiddel niet is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie, betekent dat overigens niet dat de rechter het resultaat van deze meting niet mag betrekken bij zijn oordeel over het bewijs van de overtreding. Gelet op uitspraak van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (LJN: AA6827) dient bij betwisting van de betrouwbaarheid van de meting door de rechter te worden onderzocht of het meetmiddel voldoet aan en is gebruikt met inachtneming van de daaraan uit het oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen.
Zal de camera ook in Nederland ingezet worden? Zo ja, met welk doel? Wat zal de toegevoegde waarde zijn?
Uit de berichtgeving blijkt dat de ontwikkeling van de camera nog enkele jaren zal vergen. De 3D-camera speelt daarom geen rol bij de uitrol van ANPR. Of een en ander uiteindelijk tot een instrument zal leiden dat in Nederland zal worden ingevoerd valt thans niet te overzien.
Hoe verhoudt het Europese project (de flitspaal zal onder andere bestaan uit een aparte camera voor de kentekens) zich met het in Nederland in te voeren systeem van Automatic NumberPlate Recognition (ANPR)?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de inzet van de flitspaal voor de privacy van de verkeersdeelnemers? Hoe verhoudt dit zich met de Wet bescherming persoonsgegevens?
De privacy zal te allen tijde worden gewaarborgd. Dat wil zeggen dat inzet van het middel, afhankelijk van het doel waarvoor het wordt gebruikt, plaats heeft onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel de Wet politiegegevens. Zie overigens het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens? Worden die opgeslagen? Zo, ja voor hoe lang? Voor wie zijn deze beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Kan de flitspaal verkeersagenten vervangen? Zo ja, in welke mate? Is de verkeersveiligheid hiermee gediend?
Handhavingsmiddelen zijn in beginsel complementair en kunnen de politie nadrukkelijker ondersteunen bij de uitvoering van de verkeershandhavngstaak.
Bent u het er mee eens dat de meeste ongelukken zijn te wijten aan onoplettendheid, inschattingsfouten van afstanden en het verkeerd interpreteren van de intenties van medeweggebruikers? Deelt u de mening dat een 3D-camera hiervoor geen oplossing biedt? Is het dan niet beter om te investeren in het verbeteren van de rijvaardigheid dan in een boetemachine?
Uit onderzoek door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid is gebleken dat handhaving en communicatie samen 28% uitmaken van alle acties die een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Nieuwe handhavingsmiddelen zullen altijd worden beoordeeld op basis van hun toegevoegde waarde voor de verkeersveiligheid.
De arrestatie en verdwijning van de Chinese kunstenaar Ai Weiwei |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Chinese kunstenaar Ai Weiwei opgepakt op vliegveld, regering nerveus»?1
Ik heb met bezorgdheid kennisgenomen van de aanhouding van Ai Weiwei. Ik hoop op meer openheid van de Chinese autoriteiten over deze en andere zaken. De heer Ai Weiwei en andere activisten hebben hoe dan ook recht op een eerlijk proces.
Klopt het dat er sinds de arrestatie niets meer van Weiwei vernomen is? Zo ja, bent u bereid het Nederlandse ongenoegen kenbaar te maken aan de Chinese ambassadeur?
Ai Weiwei is geruime tijd incommunicado gehouden, maar onlangs heeft zijn vrouw heeft de gelegenheid gehad kort met hem te spreken. Hij is inmiddels in staat van beschuldiging gesteld.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Lady Catherine Ashton, heeft op 12 april jl., mede op aandringen van Nederland, in een verklaring met klem gevraagd om opheldering over het lot van de vele mensen die recent zijn vastgezet, waaronder Ai Weiwei. Ze eiste ook behandeling van deze personen volgens de normen van internationaal recht en de rechtsstaat. Tijdens de bilaterale buitenlands-politieke consultaties die van 18 tot 20 april jl. in Peking plaatsvonden heeft Nederland zorg over het lot van Ai Weiwei overgebracht aan de Chinese autoriteiten.
Bent u bereid, totdat duidelijk is dat Weiwei een eerlijk proces krijgt, in de contacten met China – ook in EU verband – constant het grote belang van burgerlijke en politieke rechten in het algemeen te benadrukken, en de casussen van Weiwei en tientallen andere opgepakte schrijvers, advocaten en burgerrechtenactivisten in het bijzonder aan de orde te stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de arrestatie onderdeel uitmaakt van een verhevigde campagne van de Chinese regering om bekende dissidenten te intimideren? Zo ja, welke instructies heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Peking ontvangen om hiermee om te gaan?
De autoriteiten in China hebben vanaf november de bewegingsvrijheid van een aantal mensenrechtenverdedigers beperkt en tevens een aantal mensenrechtenverdedigers aangehouden. Volgens mensenrechtenorganisaties zijn inmiddels meer dan 100 personen aangehouden of voor verhoor tijdelijk vastgezet. Het is te vroeg om te beoordelen of dit een structurele verslechtering van de mensenrechtensituatie inhoudt, dan wel een tijdelijke, die samenhangt met actuele gebeurtenissen. De ambassade volgt de mensenrechtensituatie op de voet en zal daarover regelmatig verslag uitbrengen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke wijze ondersteunt de Nederlandse ambassade in Peking concreet de verbetering van de mensenrechten? Op welke wijze werkt de Nederlandse ambassade met mensenrechtenorganisaties in China samen?
De Nederlandse ambassade te Peking blijft zich zowel in EU-verband als ook bilateraal inspannen een bijdrage te leveren aan verbetering van de mensenrechtensituatie in China. Daarbij wordt aandacht geschonken aan de onderwerpen vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Zo maakt de ambassade regelmatig bijeenkomsten van de Foreign Correspondents Club China (FCCC) mogelijk, die tot nog toe meestal zonder problemen hebben kunnen plaatsvinden. Tijdens de Expo 2010 in Shanghai ontplooide Nederland culturele activiteiten in het tijdelijke Dutch Cultural Centre. Daar is ruimte geboden aan kritische Chinese kunstenaars, waaronder Ai Weiwei bij de openingstentoonstelling. De ambassade onderhoudt verder contacten met een groot aantal mensenrechtenverdedigers (waaronder journalisten, bloggers en kunstenaars) en andere relevante personen. De ambassade werkt daarbij nauw samen met andere EU-lidstaten en andere gelijkgezinde landen. Verder financiert Nederland in China een programma ter versterking van de rechtsstaat, werkt daarbij samen met diverse Nederlandse en Chinese organisaties, en een programma voor het behoud van de Tibetaanse cultuur. Jaarlijks is voor deze programma’s samen ruim € 1,5 miljoen beschikbaar.
Hoe vergroot Nederland de mediadiversiteit en internetvrijheid in China – waar Weiwei een groot pleitbezorger van was – om ruimte te geven aan mensenrechtenverdedigers om op te komen voor de vrijheden van zichzelf en anderen?
Nederland besteedt veel aandacht aan de vrijheid van meningsuiting, het belang van mediadiversiteit en internetvrijheid in China, en stelt deze onderwerpen regelmatig aan de orde in de contacten met de Chinese autoriteiten. Nederland werkt in China samen met zowel traditionele als nieuwe media, bijvoorbeeld door het organiseren van journalistenreizen met als doel de diversiteit in berichtgeving aan te moedigen. Ook de hiervoor genoemde bijeenkomsten van de FCCC passen in dat kader.
De aandacht van Nederland voor de vrijheid van meningsuiting en internetvrijheid in China vormen deel van de bredere agenda van de regering op dit thema, dat als prioriteit is opgenomen in de recent aan uw Kamer gestuurde mensenrechtennotitie «Verantwoordelijk voor Vrijheid».
Bent u van mening dat Nederland als gastheer van vier internationale gerechtshoven en als enige land in de wereld dat het bevorderen van de internationale rechtsorde in zijn Grondwet heeft staan, een extra verantwoordelijkheid draagt om het belang van mensenrechten overal in de wereld onder de aandacht te brengen? Zo ja, hoe krijgt die opstelling in dit specifieke geval vorm? Zo neen, waarom niet?
De actualisering van het mensenrechtenbeleid, die ik uw Kamer heb aangeboden, geeft vorm aan de verantwoordelijkheid die Nederland heeft ten aanzien van de wereldwijde bevordering van de mensenrechten. Om effectief te handelen moet Nederland selectief zijn en samenwerken met partners, zowel in bilateraal als in multilateraal verband. De wijze waarop deze opstelling in dit specifieke geval vorm krijgt is aangegeven in het antwoord op vragen 2 en 3.
Inkoop van duurzaam hout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het door Milieudefensie gepubliceerde rapport «Van Oerwoud naar Overheid»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat in 2010 in 70% van de door Milieudefensie onderzochte rijksprojecten hout werd aangetroffen, dat niet voldoet aan de criteria die de overheid heeft opgesteld voor de inkoop van duurzaam hout?
Het beleid voor duurzaam inkopen houdt in dat bij aanbestedingen eisen worden gesteld ten aanzien van duurzaamheid. Voor hout geldt vanaf 2010 de eis dat het hout aantoonbaar duurzaam is geproduceerd.
Om voor hout te kunnen beoordelen wat in de ogen van de Nederlandse overheid duurzaam mag worden genoemd, zijn in juni 2008 door de minister van VROM de inkoopcriteria voor duurzaam hout vastgesteld: de Timber Procurement Assessment System (TPAS). Op dit moment zijn de certificatiesystemen FSC en PEFC Internationaal (met uitzondering van MTCS) geaccepteerd als bewijs van duurzaam geproduceerd hout voor het inkoopbeleid. Over de status van MTCS verwijs ik u naar mijn brief van 12 mei 2011 (Kamerstuk 30 196 nr. 139).
Het onderzoek van Milieudefensie laat zien dat bij het rijk in 85% van de projecten duurzaam hout in de bestekken/contracten is opgenomen. Hoewel de 100% nog niet gehaald wordt, concludeer ik hieruit dat de inkoopcriteria voor duurzaam hout breed worden toegepast in rijksprojecten.
In 30% van de onderzochte projecten is ook de bijbehorende administratie op orde, waarmee het voldoen aan de eisen wordt aangetoond. Hieruit concludeer ik de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Rijksgebouwendienst in 2010 in slechts tien van de zeventien door haar uitgevoerde projecten, gebruik heeft gemaakt van hout dat aan de criteria voldoet?
Voor de Rijksgebouwendienst geldt dat de eis voor duurzaam hout bij alle onderzochte projecten is opgenomen in de bestekken/contracten, maar dat dit niet in alle gevallen heeft geleid tot het gebruik van aantoonbaar duurzaam hout. In veel gevallen was dit te wijten aan het ontbreken van een certificaat in de laatste schakel van de keten. Ook hier concludeer ik dat de naleving van de gestelde contracteisen en het sluiten van de handelsketen nog de nodige aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de overheid zichzelf altijd aan haar eigen criteria voor duurzaam inkopen zou moeten houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om daar in de nabije toekomst voor te zorgen?
De overheid dient gemaakte afspraken na te komen en dat geldt ook voor duurzaam inkopen. Het onderzoek van Milieudefensie geeft aan dat duurzaam inkopen niet ophoudt bij het stellen van eisen, maar ook de nodige zorg vraagt bij de uitvoering en handhaving. Dit is, in mijn ogen, een gedeelde verantwoordelijkheid van de markt en opdrachtgever. De marktpartij zorgt in de realisatie van werken voor de aantoonbaarheid van de duurzaamheid van het gebruikte hout. De opdrachtgever zorgt voor een passende controle op de naleving van de contractuele verplichtingen, rekening houdend met de grenzen van doelmatig toezicht. Over hoe ik de toepassing van de criteria bevorder, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de bevindingen van Milieudefensie haaks staan op de beleidsdoelstelling van de Rijksoverheid om vanaf 2010 honderd procent duurzaam in te kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Rijksoverheid alsnog honderd procent duurzaam in gaat kopen?
Ik constateer dat bij het duurzaam inkoopbeleid voor hout vooral de naleving van de contracteisen de nodige aandacht behoeft. De doelstelling om vanaf 2010 100% duurzaam in te kopen geldt onverminderd, maar betrof tot nu toe alleen het toepassen van de eisen. De monitor Duurzaam Inkopen die u onlangs ontving, laat zien dat die doelstelling vrijwel is gehaald. In het advies van het bedrijfsleven inzake Duurzaam Inkopen, dat u met dezelfde brief ontving op 24 juni 2011, staat overigens de aanbeveling om de doelstelling aan te passen tot het gehele inkoopproces inclusief de uitvoering. In bedoelde brief kunt u mijn reactie op het advies lezen.
Bent u het ermee eens dat houthandelaren die investeren in de productie van duurzaam hout, een overheid verdienen die hen daarin als «launching customer» ondersteunt?
Daar ben ik het mee eens. Om die reden zijn de TPAS-criteria voor duurzaam hout in het leven geroepen. Hiermee worden duurzaamheidseisen hanteerbaar gemaakt voor leveranciers, inkopers en bestuurders.
Hoe oordeelt u over de aanbevelingen in het rapport van Milieudefensie? Gaat u deze aanbevelingen opvolgen?
De aanbevelingen van Milieudefensie sluiten in grote lijnen aan bij wat de afgelopen tijd naar overheden is gecommuniceerd over het duurzaam inkopen van hout. Wel wil ik opmerken dat ik het advies om «FSC of gelijkwaardig» te eisen niet onderschrijf. Niet alleen is het in strijd met aanbestedingsregels om één keurmerk als uitgangspunt te hanteren, maar ook gaat het voorbij aan het feit dat de TPAS-criteria de norm zijn en dat meerdere keurmerken aan deze norm voldoen.
In het advies van Milieudefensie zie ik aanknopingspunten voor verbetering van het duurzaam inkoopbeleid voor hout binnen de overheid, zowel door bewustwording als door verbetering van de uitvoering. Ik neem de aanbevelingen van Milieudefensie dan ook graag ter harte en ga de mogelijkheden onderzoeken om samen met Milieudefensie en marktpartijen hier invulling aan te geven.
De versnelde aanleg van liften op station Gorinchem |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Versneld liften op station Gorinchem» van 6 april 2011?1
Ja.
Klopt het dat door de verbouwing van de Merwede Lingelijn, het station Gorinchem niet meer toegankelijk is voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Was dit volgens u te voorzien?
Door sluiting van het dienstoverpad op station Gorinchem is perron 2 van dit station niet meer bereikbaar voor mensen met een motorische functiebeperking. ProRail was onvoldoende op de hoogte dat dit dienstoverpad doorgaans gebruikt werd door Arriva-personeel om mensen met een motorische functiebeperking van en naar perron 2 te krijgen.
Aan de bereikbaarheid van perron 1 is niks veranderd.
Is ProRail volgens de «wet gelijke behandeling op grond van een handicap of chronische ziekte» verplicht om de perrons toegankelijk te hebben en te houden voor reizigers met een mobiliteitsbeperking? Is daar in het ontwerp van de verbouwing van de Merwede-Lingelijn rekening mee gehouden?
Nee, ProRail heeft die verplichting niet. De wet gelijke behandeling voor chronisch zieken en gehandicapten is voor het openbaar vervoer nog niet van kracht. Bij het ontwerp voor de verbouwing van de Merwede–Lingelijn is rekening gehouden met toegankelijkheidsaspecten.
Overigens is het niet altijd mogelijk tijdens een verbouwing een station toegankelijk te houden voor mensen met een motorische functiebeperking. Het bieden van een redelijk alternatief – zoals het vergoeden van een taxirit – kan dan een oplossing bieden.
Klopt het dat ProRail aan gehandicapten de kosten vergoedt van hun taxirit naar het meest dichtbij zijnde station? Geldt deze vergoeding ook voor anderen die voor hun vervoer zijn aangewezen op de lift, zoals bijvoorbeeld moeders met kinderwagens? Uit welke middelen wordt deze vergoeding door ProRail betaald?
Vanaf begin april is ProRail een taxi- en treinvergoeding gestart om op korte termijn de minder valide reiziger te compenseren voor het ongemak. De regeling geldt voor iedereen die het perron niet met de trap kan bereiken, dus ook voor mensen met kinderwagens. ProRail vergoedt dit vanuit Relatiebeheer.
Er zijn inmiddels maatregelen getroffen, zodat het dienstoverpad vanaf 1 juni 2011 heropend wordt. Hierdoor wordt perron 2 weer als vanouds bereikbaar voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Op het moment dat de lift bij perron 2 wordt opgeleverd, zal het dienstoverpad voor mensen met een mobiliteitsbeperking worden gesloten en is perron 2 van dit station definitief toegankelijk gemaakt.
Wanneer wordt de lift bij station Gorinchem opgeleverd zodat het station weer net zo toegankelijk is als de treinen die er stoppen?
Het is de verwachting dat de lift in 2013 wordt opgeleverd.
De nationale koppen op Natura 2000 |
|
Helma Lodders (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() ![]() |
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek met de heer Gerrits over het rapport «Natura 2000 – Europese verplichtingen en Nederlandse koppen» van IQuatro?
Ten behoeve van de u toegezegde evaluatie worden met verschillende maatschappelijke organisaties en overheidspartijen gesprekken gevoerd. Ook met de heer Gerrits heeft een gesprek plaatsgevonden. De heer Gerrits heeft zijn rapport nader toegelicht. Een aantal van de door IQuatro geagendeerde onderwerpen zijn ook voorgelegd aan de Europese Commissie. De uitkomsten hiervan zullen worden meegenomen in de evaluatie. In de evaluatie zal worden aangegeven welke nationale koppen zijn geïdentificeerd bij de implementatie van Natura 2000. Op hoofdlijnen zal in de evaluatie aandacht worden besteed aan thema’s uit het IQuatro-rapport.
Kunt u in de reeds toegezegde brief over de nationale koppen op Natura 2000 (te ontvangen in mei 2011) ook uitgebreid inhoudelijk ingaan op het rapport van IQuatro? Kunt u daarbij ook aandacht besteden aan de verschillende voorbeelden uit het rapport van onrechtmatigheden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het rapport wordt geconcludeerd dat op een totaal van 1192 doelstellingen voor habitattypen en habitat van soorten er 340 kunnen worden geschrapt omdat de betreffende habitattypen en soorten als «aanwezig, maar verwaarloosbaar» zijn aangemeld, dan wel niet zijn aangemeld en derhalve buiten het kader van de richtlijnverplichtingen als nationale koppen zijn toegevoegd? Kunt u aan de hand van de tabellen in het rapport per gebied aangeven waar inderdaad sprake is van een nationale kop en waar niet en in het laatste geval, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan de Kamer d.d. 23 februari 2011 (Kamerstuk 32 670, nr. 1) heb aangegeven, ben ik aan het analyseren of de Nederlandse aanpak nationale koppen bevat. Daarbij wordt ook bovengenoemd rapport betrokken.
Waarom is de Leenherenpolder (in agrarisch gebruik; geen bestaande natuur) opgenomen in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Haringvliet? Wat is de ecologische onderbouwing/noodzaak voor deze keuze? Hoe verhoudt deze keuze zich tot de Vogel- en Habitatrichtlijn die gericht is op de bescherming van bestaande natuur?
De Leenheerenpolder is in mei 2003 bij de Europese Commissie aangemeld als onderdeel van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, en is daarmee ook in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen. De Leenherenpolder is in het ontwerp-aanwijzingsbesluit opgenomen omdat het gebied een belangrijke bijdrage kan leveren aan de Natura 2000-doelen. Ik heb de provincie gevraagd om te komen tot een voorstel voor de herijking van de EHS, ook voor de Deltagebieden. Daarbij heb ik aangeven dat de Natura 2000-doelen prioritair zijn. Het voorstel van de provincies wacht ik af en zal mede bepalend zijn voor de uiteindelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet.
De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben primair tot doel de teruggang van de biodiversiteit een halt toe te roepen. Dit kan deels door bestaande natuur te beschermen. Niet in alle gevallen is het beschermen van bestaande natuur echter voldoende om de habitats, soorten en vogels te beschermen.
Kunt u voor het Natura 2000-gebied Stelkampsveld aangeven waarom in het ontwerpbesluit het habitattype «zwakgebufferde vennen» is opgenomen met als doel uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit, terwijl het habitattype in het betreffende gebied bij de Europese Commissie is aangemeld als «aanwezig, maar verwaarloosbaar»? Wat is de ecologische onderbouwing van deze keuze?
Het habitattype zwakgebufferde vennen (H3130) is in mei 2003 aangemeld bij de Europese Commissie voor het Stelkampsveld als aanwezig maar verwaarloosbaar. Op basis van recentere gegevens is gebleken dat het habitattype zwakgebufferde vennen bij aanmelding in meer dan verwaarloosbare mate (qua oppervlakte en kwaliteit) aanwezig is. De Habitatrichtlijn verplicht alle in 2004 in het gebied (meer dan verwaarloosbaar) aanwezige habitattypen en soorten aan te wijzen en te beschermen. In het ontwerpbesluit van Stelkampsveld (2009) is derhalve een instandhoudingsdoelstelling opgenomen voor zwak gebufferde vennen.
De matig ongunstige landelijke staat van instandhouding van het habitattype zwakgebufferde vennen noopt tot het nemen van uitbreidings- en verbeterdoelstellingen voor dit habitattype in een aantal gebieden. De goede potenties voor uitbreiding van het oppervlak en voor verbetering van de kwaliteit in het Stelkampsveld hebben geleid tot een uitbreiding- en verbeterdoel voor het gebied.
Welke wijzigingen van de standaardgegevensformulieren zijn er per Natura 2000 gebied sinds 2004 aan de Europese Commissie doorgegeven? In hoeverre zijn deze wijzigingen daadwerkelijk doorgevoerd?
Na 2004 zijn vier mariene gebieden aangemeld en is het Habitatrichtlijngebied Eems-Dollard afgescheiden van de Waddenzee. In vier gebieden zijn in totaal vijf verschillende habitattypen en twee soorten toegevoegd en van twee gebieden zijn de begrenzingen aangepast. Al deze wijzigingen zijn geaccepteerd door de Europese Commissie en zijn doorgevoerd in de respectievelijke ontwerp- en definitieve aanwijzingsbesluiten van de betreffende gebieden. Verder zijn de vogelgegevens in de Vogelrichtlijngebieden geactualiseerd op basis van de de ontwerp-aanwijzingsbesluiten.
Recent zijn ook het afvoeren van het habitattype blauwgrasland (H6410) in de Groote Wielen en het afvoeren van twee Habitatrichtlijngebieden (Groot Zandbrink en Polder Stein) ingediend. Deze wijzigingen zijn door de Europese Commissie nog in behandeling.
Is per Natura 2000 gebied de toenmalige ecologische onderbouwing van gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van Natura 2000 gebieden en van de in en voor 2004 bij de Europese Commissie aangemelde gegevens beschikbaar en openbaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ecologische onderbouwing van de Natura 2000 gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Wierdense Veld, Stelkamspveld en Groote Peel naar de Kamer te sturen?
De onderbouwing van de gemaakte keuzes ten aanzien van de selectie van de Habitatrichtlijn gebieden zijn vastgelegd in het Verantwoordingsdocument (2003), het Lijstdocument (2004) en het Gebiedendocument (2004). Tenslotte zijn in februari van 2003 alle betrokkenen bij de totstandkoming van het Europees ecologisch netwerk Natura 2000, gevraagd om te reageren op een ontwerplijst met Habitatrichtlijngebieden, zodat een evenwichtige en zorgvuldig voorbereide lijst kon worden aangeboden aan de Europese Commissie. Deze reacties zijn opgenomen in het zogenoemde Reactiedocument «Aanmelding habitatrichtlijngebieden» (2004). In dit document zijn de reacties weergegeven en is aangegeven hoe daar bij de besluitvorming mee is omgegaan. Deze uitgebreide documenten zijn openbaar en te vinden op de internetsite van EL&I: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000.
De gegevens van de gebieden, gemeld aan de Europese Commissie, zijn openbaar en te vinden op http://www.eea.europa.eu/data-and-maps/data/natura-2000/
Oneigenlijk gebruik door derden van Kamer van Koophandel-gegevens |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe vaak komt het voor dat, als iemands nummer van de Kamer van Koophandel, bankrekeningnummer en burgerservicenummer bekend zijn, daar, in wat voor vorm dan ook, oneigenlijk gebruik van gemaakt wordt door derden (bijvoorbeeld abonnementen afsluiten, DigiD aanvragen, etc.)?
Of en hoe vaak er sprake is van oneigenlijk gebruik door derden van het in combinatie gebruiken van het KvK-nummer, het BTW-nummer en het bankrekeningnummer van een persoon is niet bekend.
Het KvK-nummer van een bedrijf is openbaar (dat nummer moet zelfs op grond van artikel 27 van de Handelsregisterwet 2007 worden vermeld op alle briefpapier, orders, facturen, offertes en andere aankondigingen met uitzondering van reclames).
Het bankrekeningnummer staat (geheel vrijwillig maar volstrekt logisch) op elke factuur die van een bedrijf uitgaat. Vaak ook, en al evenzeer vrijwillig, op het briefpapier. Uitgangspunt is dat het hier gaat om een zakelijk bankrekeningnummer. Tevens is wettelijk bepaald dat het BTW-nummer op facturen vermeld dient te worden. Voor zelfstandigen zonder personeel (ZZP’er) betekent dit dat het Burgerservicenummer (BSN)te herleiden is. De fiscus geeft namelijk aan een ZZP’er een BTW-nummer uit door NL te plaatsen voor het BSN.
Met betrekking tot het risico van oneigenlijk gebruik van het BSN is het van belang te beseffen dat het BSN een informatieloos nummer is en geen authenticatiemiddel voor toegang tot de elektronische bestanden of dienstverlening van de overheid is. Ook niet in combinatie met andere gegevens zoals het KvK-nummer of bankrekeningnummer.
Het betrekking tot DigiD, is kennis van deze gegevens overigens onvoldoende om een DigiD te verkrijgen. Zie ook de beantwoording van de Kamervragen over mogelijke fraude met DigiD gesteld door de leden Van der Burg, Hennis-Plasschaert en Neppérus (allen VVD) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie en de staatssecretaris van Financiën over inbreuk op DigiD (ingezonden 6 april 2011).
Hoe groot zijn de risico’s van oneigenlijk gebruik door derden als de bij vraag 1 genoemde combinatie van gegevens bekend is, zoals bij zelfstandigen zonder personeel?
Hoe groot de risico’s zijn, kan pas gemeten worden als cijfers over dat oneigenlijk gebruik beschikbaar zijn. Die zijn niet beschikbaar. Cijfers van misbruik van deze gegevens zijn er evenmin. Op dit moment wordt wel een onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de schade van identiteitsfraude. Ook voor dit onderzoek geldt dat eerst wordt geïnventariseerd of er genoeg cijfermateriaal in de publieke en de private sector beschikbaar is om een uitspraak over omvang en schade te kunnen doen. Het rapport wordt deze zomer opgeleverd.
Bij het Centraal Meld-en informatiepunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI) zijn geen meldingen met de bovengenoemde combinatie van gegevens bekend. Wel wordt af en toe de naam van een bedrijf (zonder bankrekening en/of BSN) misbruikt door criminelen in oplichtingszaken waarbij niet-bestaande spullen worden verkocht en er vooraf wordt betaald. Overigens kan met de combinatie naam en bankrekeningnummer al worden gefraudeerd, bijvoorbeeld door spullen te kopen via eenmalige machtiging. Een naam (en eventueel een adres) is ook al voldoende als de keuze voor «achteraf betalen» wordt geselecteerd. Dit soort eenvoudige oplichtingszaken kunnen zowel bedrijven als natuurlijke personen treffen.
Wanneer bedrijven en organisaties een identiteit denken te kunnen verifiëren louter aan de hand van kennis van bovengenoemde gegevens, kunnen risico’s ontstaan voor oneigenlijk gebruik of misbruik. Van belang is dat een ieder voldoende aandacht geeft aan een deugdelijke verificatie van de identiteit. (Overheids)organisaties hebben de plicht om de identiteit van een burger afdoende te verifiëren, bijvoorbeeld met een geldig wettelijk identiteitsdocument.
Hoe gaat de overheid om met een dergelijk oneigenlijk gebruik door derden? Welke maatregelen worden getroffen? Is het nodig om aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Bent u bereid om die te nemen? Zo neen, waarom niet?
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) heeft een adviserende en toezichthoudende taak op naleving van de regels, die gesteld zijn aan het gebruik en uitwisselen van persoonsgegevens. Burgers die vaststellen dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens, kunnen dit melden bij het Cbp. Het Cbp heeft doorzettingsmacht om aanpassingen in het gebruik af te dwingen.
Als ondernemers slachtoffer worden van fraude kunnen zij daarvan aangifte doen. De overheid geeft voorlichting aan het publiek over het omgaan met persoonlijke gegevens en ook kunnen vragen worden gesteld aan de fraudehelpdesk.
Mocht er sprake zijn van identiteitsfraude dan kunnen burgers of ondernemers terecht bij het CMI. Dit is een initiatief van de Nederlandse overheid. Het meldpunt geeft voorlichting over identiteitsfraude en over het voorkomen ervan. Ook begeleidt het meldpunt slachtoffers bij het aanpakken van de gevolgen, zowel in de private als in de publieke sector.
Aanval op kamp Ashraf in Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat vanaf donderdagavond 7 april een aanval door het Irakese leger een aanval is uitgevoerd op Kamp Ashraf, waarbij gebruik is gemaakt van landmachteenheden en speciale eenheden van de politie met honden? Is duidelijk wat het doel van de aanval is?
Het Iraakse leger is in de nacht van donderdag 7 op vrijdag 8 april jl. het kamp binnengevallen. De Iraakse autoriteiten hebben aangegeven dat de actie bedoeld was om de illegale uitbreiding van het kamp terug te dringen. Ook heeft de Iraakse overheid aangegeven de Mujahedin-e-Khalq Organisatie, waarvan de kampbewoners aanhangers zijn, te beschouwen als terroristische organisatie. De autoriteiten zijn overgegaan tot deze actie aangezien artikel 7 van de Iraakse grondwet aanwezigheid van terroristische organisaties op Iraaks grondgebied niet toestaat.
De Iraakse autoriteiten en de leiding van Kamp Ashraf spreken elkaar tegen over de precieze gebeurtenissen. Er zijn geen onafhankelijke bronnen waaruit kan worden afgeleid wat zich heeft afgespeeld. De VN in Irak, die het kamp heeft kunnen bezoeken, heeft bevestigd dat er 34 doden zijn gevallen, waaronder 6 vrouwen. De VN heeft foto’s getoond van de lichamen van de slachtoffers, waarop te zien was dat de meerderheid van hen schotwonden in borstkas en buik had, en een aantal personen is overreden. Er zijn ook gewonden gevallen bij de actie, maar het aantal is onbekend.
Is het waar dat zeker 200 mensen zijn verwond en minstens 23 mensen (17 mannen en 6 vrouwen) zijn gedood?1 Indien nee, hoe zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat generaal Ali Gheidan, commandant van de Irakese infanterie, opdracht heeft gegeven om met scherp te schieten? Is het tevens waar dat met militaire voertuigen op mensen is ingereden? Indien neen, hoe zijn dan de feiten?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat bent u voornemens te doen jegens de regering van Irak in het licht van uw opvatting dat «de bewoners van Kamp Ashraf recht hebben op een humanitaire behandeling en op waarborging van hun mensenrechten»? Deelt u de opvatting dat deze aanval een flagrante schending is van een humanitaire behandeling? Indien nee, waarom niet?3
De inval en het gebruikte geweld zijn in strijd met de humanitaire behandeling die de Iraakse autoriteiten de bewoners van Kamp Ashraf moeten garanderen. Tegelijkertijd hebben de kampbewoners zich niet aan het Iraakse recht gehouden. Het zich toe-eigenen van omliggend land en de bemoeienis van de MKO met de Iraakse politiek zijn illegaal volgens de Iraakse grondwet. De bewoners van het kamp hebben overigens nog steeds toegang tot basisvoorzieningen inclusief medische zorg.
EU-Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft op 9 april een verklaring uitgebracht waarin ze haar afschuw uitspreekt over het gebruikte geweld en de Iraakse autoriteiten oproept de mensenrechten van de bewoners van Kamp Ashraf te waarborgen. De ambassadeurs van de in Irak vertegenwoordigde EU-landen, die de situatie in Kamp Ashraf regelmatig bespreken met de Iraakse autoriteiten, hebben op 11 april jongstleden in gesprek met president Talabani en minister van Buitenlandse Zaken Zebari de Iraakse autoriteiten opgeroepen zeer terughoudend te zijn met geweld. Ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties, Pillay, heeft aangegeven dat het door de Iraakse autoriteiten gebruikte geweld onacceptabel is.
Wilt er bij de Irakese autoriteiten op aandringen de arrestanten vrij te laten en hoe dan ook niet uit te leveren aan Iran? Indien nee, waarom niet? Bent u bereid hierop de Nederlandse ambassade te laten toezien? Indien nee, waarom niet?
Uit contacten met het Rode Kruis is vernomen dat de arrestanten inmiddels zijn vrijgelaten.
Bij de overdracht van de verantwoordelijkheid voor Kamp Ashraf door de Amerikanen aan de Iraakse autoriteiten is afgesproken dat geen van de kampbewoners naar Iran zal worden teruggestuurd. President Talabani en minister van Buitenlandse Zaken Zebari hebben tijdens het gesprek met de EU-ambassadeurs op 11 april laten weten dat ze zich aan deze afspraak zullen houden. Nederland en de EU blijven, in overleg met de Iraakse autoriteiten, de nadruk leggen op dit punt.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is een internationaal onafhankelijk onderzoek te laten doen? Deelt u de opvatting dat de verantwoordelijken voor dit bloedbad gerechtelijk moeten worden vervolgd? Zo ja, door wie? Indien nee, waarom niet?
Ik steun de oproep van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties Pillay tot een internationaal onafhankelijk onderzoek. Degenen die verantwoordelijk blijken te zijn voor het toegebrachte geweld dienen gerechtelijk te worden vervolgd door de Iraakse autoriteiten.
Het aanzetten tot geweld en bedreigingen geuit door Sharia4Holland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Moslimbedreiging tegen Wilders»1? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Voor mijn oordeel over de inhoud van het artikel verwijs ik u naar de antwoorden 2 t/m 4.
Deelt u de visie dat Sharia4Holland een gevaarlijke, extremistische groepering is die oproept en aanzet tot geweld? Zo neen, waarom niet?
Momenteel kan niet gesproken worden van een groepering of organisatie. Shariah4Holland leidt vooralsnog slechts een virtueel bestaan zonder leden of publieke manifestatie. Er is niettemin reden voor alertheid en ik kan u verzekeren dat de ontwikkelingen rond Shariah4Holland onze aandacht hebben. Op de website wordt een radicale boodschap uitgedragen. Er is echter niet geconstateerd dat er daadwerkelijk opgeroepen of aangezet wordt tot geweld. Wanneer dat wel het geval zou zijn dan wordt de wet overtreden en wordt hier tegen opgetreden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde de persoon die in de betreffende filmpjes voorkomt en de betreffende organisatie – namens wie wordt opgeroepen en aangezet tot geweld en bedreigingen worden geuit – te laten vervolgen en de organisatie te laten verbieden?
Het Openbaar Ministerie heeft de betreffende filmpjes beoordeeld en geconcludeerd dat er in de filmpjes geen uitlatingen worden gedaan die vallen onder artikel 131 en/of 285 van het Wetboek van Strafrecht. Om die reden zal er geen vervolging worden ingesteld tegen de persoon en de betreffende organisatie die in de filmpjes voorkomen.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de opvatting dat de leden van deze organisatie zoveel mogelijk ons land dienen te verlaten en dat in Nederland geen plaats is voor het abjecte barbaarse rechtssysteem genaamd sharia? Zo nee, waarom niet?
Van vreemdelingen kan, met toepassing van de zogeheten glijdende schaal, de verblijfsvergunning worden ingetrokken als gevolg van een veroordeling voor een strafbaar feit.
Het kabinet wil er, zoals eerder gesteld in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Klaveren en Wilders over de organisatie Shariah4Holland2, geen enkel misverstand over laten bestaan dat het invoering van de sharia volstrekt ondenkbaar acht en in strijd met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen.
Topklinische geestelijke gezondheidszorg (ggz) die ggz-hulp lokaal uitlsuit |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie dat indien iemand (in Brabant) een ambulante behandeling topklinische ggz krijgt in een landelijke instelling er geen ambulante zorg in de vorm van Functie Assertive Community Treatment ((F)ACT) in de gemeente wordt geboden?
Ik ben niet bekend met deze specifieke casus. Ik kan u echter melden dat er geen formele beperking is voor het leveren van zorg door meerdere zorgaanbieders. Zowel topklinische geestelijke gezondheidszorg (ggz) als (F)ACT kan worden ingekocht door zorgverzekeraars, en worden bekostigd op basis van de dbc ggz systematiek. In de tweedelijns curatieve ggz is het toegestaan dat een zorgaanbieder een deel van de behandeling uitbesteedt aan een andere zorgaanbieder. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft het beleid hiervoor vastgesteld in de beleidsregel «tarifering onderlinge dienstverlening GGZ Zvw» (CU 5028). Indien sprake is van onderlinge dienstverlening, brengt de zorgaanbieder die de prestatie levert de kosten daarvan in rekening aan de zorgaanbieder die de prestatie bij de uitvoerder heeft aangevraagd. Er hoeft dus geen financiële belemmering te zijn voor het gelijktijdig leveren van (F)ACT en topklinische ggz. Daarnaast is het op dit moment mogelijk dat een zorgaanbieder hiertoe een eigenstandige dbc met zorgtype «icc en medebehandeling» opent. De NZa heeft besloten dat deze tweede mogelijkheid per 2012 verdwijnt, omdat het uitgangspunt van de dbc-systematiek is dat er voor de behandeling van een patient in het kader van een primaire diagnose ook één dbc wordt gedeclareerd.
Ik kan op basis van de informatie over de casus niet beoordelen in hoeverre het hier beleid van de lokale aanbieder van zorg betreft, of dat de patiënt op basis van specifieke zorginhoudelijke overwegingen terug is verwezen naar specialistische zorg. In het algemeen kan ik wel stellen dat patiënten vrij zijn in de keuze voor een zorgverlener. Dit betekent dat zij het recht hebben te kiezen door wie zij behandeld of onderzocht willen worden. Er zijn wel verschillende beperkingen aan dit recht. Indien een patiënt van mening is dat onterecht zorg wordt geweigerd, kan deze patiënt contact opnemen met de patiëntvertrouwenspersoon van de betreffende instelling, of een klacht indienen bij de klachtencommissie van de instelling.
Is bekend hoeveel mensen er naast ambulante topklinische ggz-behandeling ook lokale hulp nodig hebben voor andere ggz-vragen?
Zoals ik aangaf bij vraag 1, wordt tweedelijns curatieve ggz bekostigd op basis van de dbc ggz systematiek. De dbc ggz systematiek is ingedeeld op basis van diagnoses, daarnaast worden de activiteiten geregistreerd waaruit de behandeling bestaat. Zorgaanbieders zijn verplicht een deel van deze gegevens aan te leveren bij het DBC informatiesysteem (DIS). Het DIS beheert deze informatie. Er wordt in de dbc ggz systematiek echter geen onderscheid gemaakt in type aanbieder. Dat betekent dat er in het DIS geen specifieke registratie wordt bijgehouden van het aantal patiënten dat topklinische zorg en/of lokale hulp ontvangt.
Deelt u de mening dat mensen met een ggz-vraag recht hebben op zorg dichtbij huis, zodat een dreigende crisis kan worden voorkomen of snel kan worden ingegrepen, bijvoorbeeld via (F)ACT? Is de financiering hiervan geborgd?
Zoals ik onlangs in mijn brief «Zorg die werkt» (TK 32 620, 1)heb laten weten, vind ik goede basiszorg in de buurt van groot belang, ook in de ggz. Binnen het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is het aan zorgverzekeraars om voor al hun polishouders aan de wettelijke zorgplicht te voldoen. Dat betekent dat patiënten met een psychische aandoening recht hebben op alle eerstelijns psychologische zorg en tweedelijns curatieve ggz, zoals die momenteel binnen het basispakket valt. Hierbij is sprake van een zogenaamde functionele aanspraak, die aangeeft wat er in aanmerking komt voor vergoeding, maar die niet bepaalt hoe en door wie de zorg in de praktijk geleverd wordt. De financiering hiervan is geborgd binnen het budgettair kader zorg.
Deelt u de mening dat naast lokale ggz, indien nodig, een patiënt ook recht heeft op topklinische ggz voor specialistische ambulante zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien u vindt dat basis ggz dichtbij een patiëntenrecht is en (indien nodig) topklinische ggz ook, waarom kan dit in de praktijk niet naast elkaar worden gegeven?
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven, zijn er in de praktijk wel degelijk mogelijkheden om door middel van onderlinge dienstverlening de behandeling van een primaire diagnose door verschillende instellingen te laten uitvoeren. Het is mij niet duidelijk waarom in deze casus de betreffende instellingen er voor kiezen om hier geen gebruik van te maken.
In het algemeen kan ik wel stellen dat de juiste keuze van passende zorg voor een individuele patiënt onderdeel hoort te zijn van het behandelplan, dat in onderling overleg tussen professional en patiënt wordt vastgelegd. Hierbij is de hulpvraag van een patiënt leidend. Afhankelijk van de ernst van de klachten is het al dan niet noodzakelijk om meerdere vormen van zorg gelijktijdig in te zetten. Vanuit dit oogpunt kan ik me daarom voorstellen dat er zorginhoudelijke redenen zijn om (F)ACT en topklinische ggz niet gelijktijdig aan te bieden. Dit is een medische afweging, die ik graag aan professionals overlaat.
Is het mogelijk om tegelijk twee Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) in verschillende instellingen te openen, één voor topklinische ggz voor de specialistische vraag en één voor de overige zorg dichtbij huis?
Zoals aangegeven bij vraag 2, is de dbc ggz systematiek niet ingedeeld op basis van type aanbod, maar op basis van diagnoses. Het uitgangspunt van de dbc systematiek is dat er voor de behandeling van een patiënt in het kader van één primaire diagnose ook één dbc wordt gedeclareerd. Dit is vastgelegd in de «Spelregels DBC-registratie GGZ» van DBC Onderhoud (uitzondering daarop is nu nog de bij vraag 1 genoemde mogelijkheid om een dbc van het type «icc en medebehandeling» te openen). Indien er sprake is van gelijktijdige behandeling van meerdere stoornissen of diagnoses, met elk een substantieel eigenstandige behandeling, is het wel toegestaan om gelijktijdig meer dan één dbc te openen. Er mogen in dat geval maximaal drie dbc’s per patiënt geopend worden. Overigens is het wenselijk dat als verschillende ggz-instellingen gelijktijdig één patiënt behandelen, zij deze behandeling onderling coördineren.
Wie is verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie indien iemand ambulante topklinische ggz krijgt en daarnaast voor (andere) ggz-vragen lokaal hulp nodig heeft?
Ongeacht de aard van de geleverde zorgactiviteiten is het de verantwoordelijkheid van professionals zelf om zo nodig te zorgen voor onderlinge coördinatie van zorg ten behoeve van een patiënt. Dat betekent dat ik van alle betrokken partijen verwacht dat zij eigen initiatief tonen en de verantwoordelijkheid nemen om dit mogelijk te maken.
Om te zien of er geen problemen zijn in de zorgcoördinatie, heb ik het Trimbos Instituut gevraagd om onderzoek te doen naar de financiering en vormgeving van zorgcoördinatie voor mensen met een meervoudige zorgvraag in de curatieve ggz. Ik verwacht u voor de zomer een definitieve versie van het rapport toe te kunnen zenden. Dan kunt u van mij ook een inhoudelijke reactie verwachten.
Hoe wordt de zorgafstemming tussen een landelijk functionerende ggz-instelling en een lokale ggz-instelling gecoördineerd en gefinancierd?
Financiering van zorgafstemming tussen een landelijk functionerende en lokaal functionerende ggz-instelling volgt uit de bekostigingsystematiek voor het betreffende wettelijke kader waarbinnen de zorgactiviteiten van een instelling vallen. Dat is voor de gehele ggz-sector dus de Wet Maatschappelijke Opvang (WMO), Zvw of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Forensische zorg valt daarbij onder Justitie.
Problemen in het gehandicaptenvervoer |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Stichting Vast is Beter?1
Ja. Ik heb bovendien naar aanleiding van uw vragen contact gehad met betreffende stichting.
Bent u zich ervan bewust dat veel gehandicapte reizigers momenteel geweigerd worden als gevolg van de strengere regelgeving in het gehandicaptenvervoer en op die wijze dus geïsoleerd raken van de maatschappij? Zo ja, deelt u de mening dat iedereen recht heeft op vervoer en dat dit probleem derhalve subiet aangepakt dient te worden?
Het uitgangspunt is dat mensen met een handicap veilig vervoerd moeten kunnen worden. Het is mij duidelijk geworden dat voornamelijk rolstoelinzittenden die niet rechtop in hun rolstoel kunnen zitten, soms door vervoerders (waaronder Valys) voor vervoer worden geweigerd. De reden hiervan is dat bij het gebruik van standaard veiligheidsgordels in rolstoeltaxi’s door rolstoelinzittenden met een afwijkende zithouding kan leiden tot gevaarlijke situaties. De betreffende vervoerders kunnen geen concessies doen aan de verkeersveiligheid, waardoor zij geen andere uitweg zien dan weigeren van vervoer.
Ik ben het met u eens dat zoveel mogelijk getracht moet worden te voorkomen dat gehandicapten maatschappelijk geïsoleerd raken. Ik ben daarom bereid om te laten nagaan of het mogelijk is om met een geringe aanpassing van de bestaande regels eventuele problemen rond de zit-lighouding op te lossen.
Bent u bekend met het feit dat er uniforme eisen zijn gesteld met betrekking tot gehandicaptenvervoer in de Regeling Voertuigen 2009, maar dat er geen uniforme eisen zijn gesteld aan de rolstoelen? Zo ja, bent u bereid om alsnog standaardeisen op te stellen voor rolstoelen, zodat het technisch mogelijk is om ieder type rolstoel te vervoeren en kunt u aangeven per wanneer wij dit kunnen verwachten?
De regeling rond het gehandicaptenvervoer is opgezet vanuit de verkeersveiligheid. Daarom moeten voertuigen waarmee rolstoelen worden vervoerd beschikken over deugdelijke vastzetsystemen en is niet geregeld dat elke rolstoel waarmee een gehandicapte zich in het verkeer wil begeven voorzien moet zijn van bevestigingspunten. Ik heb wel na laten gaan wat de kosten zijn van een eventuele verplichting voor het aanbrengen van vastzetpunten op rolstoelen en een vrije gordelloop. Die bedragen circa € 1 miljoen en komen ten laste van de AWBZ, particulieren en de verstrekkende gemeentes. Gelet op de terughoudendheid inzake nieuwe regelgeving en de kosten, zie ik geen aanleiding om over te gaan tot een verplichting. Wel is dit onder de aandacht gebracht van de VNG, terwijl mij bekend is dat op vrijwillige basis ook al aanpassingen aan rolstoelen worden aangebracht.
Deelt u de mening dat standaardgordels alleen geschikt zijn voor passagiers in een rechtop zithouding en dat passagiers met een afwijkende houding vrijgesteld zouden moeten worden van deze verplichting, zodat vervoerders gebruik kunnen maken van een aangepaste gordel? Zo ja, bent u bereid om dit in de Regeling Voertuigen, Artikel 59, lid 9 aan te passen?
Zie mijn antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel vervoerders, waaronder Valys, passagiers met een scootmobiel weigeren om per lift in te stappen omdat dit tot ongelukken zou leiden? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om de situatie waarbij ouderen nu maar zelf via het trappetje in het busje moeten klauteren te voorkomen, zodat het voor ouderen geen vrijwel onmogelijke opgave wordt om vervoerd te worden?
Verkeersveiligheid bepaalt de grens van wat vervoerders mogen doen. Hieraan kunnen geen concessies worden gedaan. Er gelden veiligheidsregels met betrekking tot het vervoer van rolstoelen en er bestaan minimale goedkeuringseisen voor liftinstallaties die gebaseerd zijn op het dragen van rolstoelpassagiers. Scootmobielen zijn zwaarder en hebben een ander zwaartepunt dan rolstoelen. De huidige voertuigen in het contractvervoer zijn er niet altijd op ingericht om deze in te laden terwijl de passagier op de scootmobiel blijft zitten. Analoog aan de specifieke regelgeving voor rolstoelen dient ook de veiligheid van passagiers op scootmobielen bij taxivervoer vooropgesteld te worden. De verantwoordelijkheid voor handhaving van dit uitgangspunt berust bij de vervoerder. Dit betekent dat, afhankelijk van het ingezette vervoermiddel en per individuele situatie moet worden beoordeeld, op welke wijze het vervoer veilig kan plaatsvinden.
Gelet op de kosten acht ik het niet opportuun hiervoor maatregelen te nemen.
Uiteraard is het van belang dat de vervoerder met betrokkene zo goed mogelijk omgaat met deze situatie, bijvoorbeeld door adequate assistentie te verlenen bij het betreden en het verlaten van het voertuig.
Bent u bereid om de door de Stichting Vast is Beter in ontwikkeling zijnde extra beugel voor scootmobiels over te nemen en verplicht te stellen voor alle gehandicapte vervoerders, zodat iedere gehandicapte weer vervoerd kan worden?
Uit mijn overleg met de Stichting Vast=Beter is gebleken dat zij geen extra beugel voor scootmobielen in ontwikkeling heeft. Wel ontwikkelen zij een riem voor achterop de voertuiglift, die moet verhinderen dat rolstoelen daarvan afvallen.
Kunt u de beantwoording van deze vragen uiterlijk één week voor het algemeen overleg Doelgroepenvervoer van 28 april 2011 doen toekomen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee, maar wel zo mogelijk voor het algemene overleg van 28 april 2011.
Nederlandse garanties over buitenlands spaargeld |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Internetspaarbanken staan niet miden in de samenleving»?1
Kent u de website www.rabo.be, waarop Rabobank Belgische spaarders aantrekt onder de volgende vermelding: «Rabobank.be valt onder de Nederlandse wetgeving. Het zijn dus de banksector en de Nederlandse overheid die uw kapitaal garanderen. Uitstekende garanties kortom»?
Kunt u toelichten welk belang van de Nederlandse belastingbetaler ermee gediend is dat de Rabobank buitenlandse spaarders lokt via het internet, waarbij de Nederlandse algemene middelen garant staan voor eventuele verliezen?
Deelt u de mening dat het stelsel van depositogarantstelling waar uiteindelijk de Nederlandse overheid garant voor staat bedoeld is om de Nederlandse spaarder te beschermen?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de Rabobank van plan is 25 miljard euro spaargeld via internet op te halen in België, Frankrijk en Duitsland, waarbij de Nederlandse algemene middelen garant staan?
Hoe verhoudt deze manier van informeren zich tot de regel dat geen reclame mag worden gemaakt over een depositogarantiestelsel? Druist de bij vraag 2 genoemde aanprijzing niet in tegen het Nederlandse belang? Bent u niet van mening dat er geen Nederlands belang mee gediend is dat buitenlandse spaarders via het internet hun geld naar Nederlandse banken brengen, met garantie van de Nederlandse overheid?
Deelt u de opvatting van professor Arnold dat er geen publiek belang mee gediend is wanneer een autoleasebedrijf zoals Leaseplan spaargeld ophaalt onder garantstelling van de Nederlandse belastingbetaler?
Zijn u andere voorbeelden bekend van bedrijven die via buitenlandse branches geld ophalen onder dekking van het Nederlandse garantiestelsel?
Bent u bereid het depositogarantiestelsel zodanig te beperken dat het internetsparen in het buitenland wordt uitgesloten? Bent u bereid daarbij ook aandacht te besteden aan bedrijven zoals autoleasebedrijven die niet primair een doel hebben in de financiële sector?
Kunt u een overzicht geven van het totaal aan gegarandeerde spaargeld dat onder het Nederlandse depositogarantiestelsel valt, uitgesplitst naar land?
Windenergie |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Britse studie bevestigt onbetrouwbaarheid van windenergie»1 met bijbehorend rapport «Analysis of UK wind power generation?»2
Ja.
Deelt u de mening van het onderzoek dat windenergie niet betrouwbaar genoeg is om op enig moment in de toekomst een significante hoeveelheid energie te genereren? Zo nee, waarom niet?
Toepassing van windenergie in ons land en andere Europese landen kenmerkt zich door continue variaties van de elektriciteitsproductie. Dit hangt direct samen met het voortdurend wisselende windaanbod. Daardoor is het niet mogelijk om ver van te voren te plannen wat de bijdrage van windenergie (in kWh) op enig moment in de toekomst zal zijn. In die zin is windstroom niet als een betrouwbare vorm van energieopwekking te kwalificeren.
Daarmee is echter niet gezegd dat windenergie geen betrouwbare en significante hoeveelheid duurzame energie kan leveren. Want het is mogelijk met grote mate van betrouwbaarheid voor een bepaald opgesteld windvermogen (in MW) vooraf vast te stellen hoe groot de stroomproductie (bijvoorbeeld) in een jaar gemiddeld zal zijn. Betrouwbaarheid en stroomlevering van windenergieproductie zijn derhalve van te voren kwantificeerbaar door uit te gaan van de prestaties die gemiddeld worden geleverd over langere termijn in de toekomst. Overigens hebben ook conventionele centrales onvoorziene storingen en uitval, waardoor volledige zekerheid over stroomlevering op enig moment in de toekomst niet absoluut gegarandeerd kan zijn.
Vandaag de dag zijn er verschillende landen waar windenergie zich over meerdere jaren heeft bewezen als een betrouwbare stroomleverancier van een significant aandeel van de elektriciteitsvraag. In dit verband noem ik Denemarken (aandeel wind in 2010 24%), Spanje en Portugal (aandeel wind in 2010 bijna 15%) en Duitsland (aandeel wind ruim 9%). En in al deze landen is verdere groei van windenergie voorzien.3
Het voortdurend wisselende karakter van windstroom is niettemin een belangrijke complicatie. Meerdere studies in ons land hebben de afgelopen jaren echter laten zien dat windstroom in significante hoeveelheid ook goed kan worden ingepast in het Nederlandse elektriciteitsnetwerk.4 De studies tonen aan dat de rol en betekenis van windenergie niet alleen op zichzelf staan, maar vooral tot uitdrukking komen in combinatie met de ontwikkeling van flexibele netten en andere vormen van stroomopwekking in het hele stroomproductiesysteem.
Kunt u aangeven wat de (gemiddelde) productiefactor is van windmolens op land en op zee in Nederland?
Ik kan hiervoor verwijzen naar de jaarlijkse publicatie van het CBS «Hernieuwbare energie in Nederland» (pag. 34), waar o.a. volgende getallen zijn te vinden:
jaar
Productiefactor wind op land %
Productiefactor wind op zee %
2006
22
29
2007
23
35
2008
24
30
2009
22
37
Kunt u gemotiveerd aangeven hoeveel Nederlandse windmolens positieve invloed hebben op het landelijke hoogspanningskoppelnet?
Als met de vraag wordt bedoeld hoeveel windstroom in het Nederlandse elektriciteitssysteem is in te passen, dan verwijs ik weer naar het rapport van de Kema genoemd in het antwoord op vraag 2, waar wordt geconcludeerd dat 12 GW wind in 2020 in het elektriciteitsysteem inpasbaar is (zie voetnoot 4).
De gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Klopt het dat de capaciteitsuitbreiding in de care, die is geïnventariseerd door TNO, de raming van VWS van € 175 miljoen overschrijdt? Zo ja, met hoeveel overschrijdt de inventarisatie van TNO de raming van VWS? Wat is uw analyse van de oorzaken die aan deze overschrijding ten grondslag liggen?
Het is juist dat de TNO-inventarisatie een hoger bedrag laat zien dan de gereserveerde € 175 miljoen. In het TNO-rapport wordt een bedrag genoemd van € 350 miljoen. Een deel van dit verschil wordt verklaard omdat naar verwachting meer capaciteit in gebruik zal worden genomen dan vooraf was voorzien. Een andere deel van het verschil wordt verklaard door het gegeven dat deze inventarisatie in het najaar van 2010 is uitgevoerd en projecten zijn opgevoerd waarvan het onzeker is of zij wel in 2011 in gebruik kunnen worden genomen. Ook de zorgkantoren hebben nog niet alle projecten volledig kunnen toetsen op wenselijkheid. Het bedrag dat in het TNO-rapport wordt genoemd, komt daarom zeker niet overeen met de feitelijke uitgaven die in 2011 zullen worden gedaan.
Hoe verhoudt zich dat tot het beleid1 om toekomstige overschrijdingen zo veel mogelijk te voorkomen door de kosten van nieuwe capaciteit vanaf 2011 onder de contracteerruimte te brengen? Wat zijn de oorzaken ervan dat de capaciteitsuitbreidingen blijkbaar jaar op jaar te laag worden geraamd?
Tot nu toe werden de kosten van nieuwe capaciteit vergoed buiten de contracteerruimte, waarbij slechts een globale toets plaats vond door zorgkantoren op de wenselijkheid. Vanaf 2011 zijn deze kosten onder de contracteerruimte gebracht en zal er een strikte toetsing door het zorgkantoor plaatsvinden, dit heeft een kostendempend effect. Ondanks deze toetsing is het mogelijk dat uiteindelijk de kosten hoger uit zullen vallen dan geraamd. Dit kan onder meer samenhangen met de verwachtingen ten aanzien van de groei in de diverse sectoren. Verondersteld is dat er sprake is van een incidentele hoge groei van de nieuwe capaciteit in de afgelopen jaren en dat deze zal gaan verminderen.
Hoe verhoudt het nieuwe beleid zich tot de eerdere toezeggingen voor bouwplannen met een onder het bouwregime van de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) afgegeven toelating met bouw?2 Worden deze plannen – waaronder met betrekking tot de afbouw van meerpersoonskamers – gehonoreerd?
Het beleid om de exploitatielasten van capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen staat niet op gespannen voet met de besluitvorming ten aanzien van de bouwprioriteitenlijst 2008 – 2011. Op die lijst staan de voornemens die vooral betrekking hebben op renovatie en vervangende nieuwbouw. De nieuwe beleidsvoornemens zien op de volume-uitbreidingen die geen onderdeel uitmaakten van de bouwprioriteitenlijsten onder het bouwregime. Juist omdat daarop eerder geen sturing plaatsvond, konden op die titel jaarlijks overschrijdingen worden geconstateerd. Daaraan wil ik een halt toeroepen.
Dat wil niet zeggen dat de initiatieven die op de bouwprioriteitenlijst staan, waaronder initiatieven inzake afbouw meerpersoonskamers, waarvoor voor de goede orde geen toezeggingen zijn gedaan, maar een reservering is gepleegd, ook tot realisatie zullen komen. Daarvoor is met name van belang hoe initiatiefnemers hun besluitvorming richten naar de integrale tarieven zoals die vanaf 1 januari 2012 zullen worden gehanteerd. Hierover informeer ik uw Kamer zeer binnenkort.
Bent u bekend met de gevolgen van het beleid om capaciteitsuitbreiding onder de contracteerruimte te brengen, bijvoorbeeld dat zorgkantoren hun toezeggingen voor (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen intrekken? Wat is daarop uw reactie?
Het is bekend dat zorgkantoren zich kritischer opstellen ten opzichte van (toekomstige) capaciteitsuitbreidingen. Dit is ook beoogd met het onder de contracteerruimte brengen van de exploitatiekosten van (nieuwe) capaciteit.
Bent u bekend met het feit dat zorgaanbieders hun bouwinitiatieven – voor zover qua verplichtingen nog mogelijk – noodgedwongen stil leggen dan wel geen nieuwe initiatieven ondernemen, vanwege de onzekerheid of deze straks nog bekostigd worden? Welke gevolgen heeft dit voor de voortgang met betrekking tot scheiden van wonen en zorg en de realisatie van nieuwe kleinschalige initiatieven? Hoe kan voorkomen worden dat cliënten als gevolg van deze maatregel niet bij de instelling van hun keuze terecht kunnen of daar op de wachtlijst terecht komen?
Ik hecht eraan hier aan te geven dat deze vraag naar mijn mening niets van doen heeft met de beleidswijziging ten aanzien van de contracteerruimte.
Mij is bekend dat een deel van de aanbieders hun bouwinitiatieven aanhouden of bijstellen. Overigens zijn er ook tal van instellingen die wel doorgaan met bouw of bijgestelde bouw. De reden van het tijdelijk aanhouden of zelfs afzien van investeringen van bouwinitiatieven kan sterk variëren en hangt samen met de complexiteit van afweging van investeringen. Dit kunnen perikelen zijn over bijvoorbeeld financiering. Waar vroeger financiering vanzelfsprekend was, omdat er veel en goedkoop geld in de markt was en banken risicoloos geld konden verstrekken, zijn deze nu veel kritischer. Maar ook gemeentelijke bouwvergunningen en juridische procedures kunnen voor vertraging zorgen. Ook is duidelijk dat veel instellingen zich bezinnen en hun bouwplannen nog eens tegen het licht houden.
De verwachte inkomsten zijn van groot belang voor beslissingen van instellingen. Verwachte bezetting, afspraken met zorginkopers en alternatieven voor cliënten in de omgeving zijn van belang voor de raming van de inkomsten. Over de inrichting van het bekostigingsysteem zal ik binnenkort meer duidelijkheid geven.
De eventuele vertraging in de bouw heeft als zodanig geen effect op de voortgang van het traject scheiden van wonen en zorg. Het effect op nieuwe kleinschalige initiatieven is moeilijk in te schatten. Mij is niet bekend hoeveel kleinschalige initiatieven worden getemporiseerd en zeker niet waarom. Aan de andere kant is het zo dat kleinschaliger initiatieven doorgaans makkelijker te realiseren zijn dan grootschalige en voor een organisatie door de beperktere impact minder risico betekenen.
Een temporisering van de bouw zal het aanbod aan geschikte accommodaties naar verwachting tijdelijk kleiner maken. De match tussen vraag en aanbod zal uiteindelijk in de relatie tussen cliënt, verzekeraar en zorginstelling gemaakt moeten worden.
Waarom wordt de omvang van de contracteerruimte per zorgkantoor aangehouden voor de verdeling van de eerste tranche van € 150 miljoen? Is het niet veel logischer om bij het verdelen van de beschikbare middelen te differentiëren naar de te verwachten benodigde capaciteit per regio en per branche? Wilt u erop toezien dat zorgkantoren rekening houden met de instellingen die in de komende jaren een te verwachten tekort aan intramurale voorzieningen hebben?
Uit het TNO-onderzoek komen geen grote verschillen naar voren tussen de verschillende regio’s. In overleg met de zorgkantoren is dan ook besloten de eerste tranche van € 150 miljoen evenredig te verdelen over de zorgkantoren.
Bij de toewijzing van de middelen zullen de zorgkantoren rekening houden met de verwachte tekorten aan intramurale voorzieningen. Ik zal dat onder meer monitoren via de Nederlandse Zorgautoriteit.
Bent u ermee bekend dat de onzekerheid over de capaciteitsuitbreidingen met name kleinere organisaties in de knel brengt, aangezien deze kleinere organisaties de omschakeling naar zwaardere zorgzwaartepakketten (zzp’s) willen maken vanwege de te verwachten veranderingen in het kader van scheiden van wonen en (zorg zij hebben daartoe immers vaak een toelating met behandeling nodig, maar krijgen deze nu niet meer van het zorgkantoor)?
Het is bekend dat een meer kritische opstelling door zorgkantoren ten aanzien van capaciteitsuitbreidingen vooral bij kleinere organisaties leidt tot onzekerheden. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 speelt echter een groot aantal factoren een rol bij capaciteitsinitiatieven. Goede en vroegtijdige afstemming met het zorgkantoor is daarbij van belang.
Bent u bekend met het onderzoek van ActiZ naar de zorgcontractering AWBZ 2011, waaruit blijkt dat zorgkantoren nauwelijks meerjarenafspraken maken? Wat is uw reactie op dat onderzoek in relatie tot deze problematiek?
Het onderzoek van ActiZ is mij bekend. In het onderzoek wordt verwezen naar de situatie dat zorgverzekeraars de AWBZ gaan uitvoeren voor eigen verzekerden (vanaf 2013). ActiZ doet een appel op de zorgverzekeraars om dan meer ruimte te bieden voor meerjarenafspraken. Ik vind het zinvol dat in de dialoog tussen zorgverzekeraars en aanbieder ook ruimte komt voor meerjarenafspraken. Daarbij moet overigens wel de balans worden gevonden tussen de zekerheid voor alle huidige aanbieders en de mogelijkheden voor nieuwe aanbieders of extra groei voor aanbieders die extra kwaliteit voor de cliënt leveren.
Bent u bereid op korte termijn met beleidsvoorstellen te komen waarmee zorgaanbieders de zekerheid geboden wordt voor het nemen van investeringsbeslissingen en het aangaan van verplichtingen voor initiatieven die – gelet op de tijd die nodig is voor de planontwikkeling – pas over enkele jaren in gebruik genomen gaan worden?
Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over mijn voornemen om de Nederlandse Zorgautoriteit een aanwijzing te geven voor het ontwikkelen van integrale tarieven. De invoering van deze integrale tarieven is voorzien per 1 januari 2012. Ze bieden de instellingen voldoende mogelijkheden om tot een afgewogen investeringsbeslissing te komen voor de komende jaren. Met deze integrale tarieven kan de instelling een business-case uitwerken en de haalbaarheid van zijn bouwplannen daaraan toetsen. Zorgaanbieders zullen voordat zij plannen tot uitvoer brengen zich met de zorgverzekeraar verstaan over het verkrijgen van een contract op termijn. Gezamenlijk zullen zij tot overeenstemming moeten zien te komen die er toe leidt dat de regionale contracteerruimte niet wordt overschreden. De gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling in de zorg maakt dat ik niet langer zekerheden stel, maar randvoorwaarden bekendmaak waarbinnen partijen hun verantwoordelijkheden kunnen waarmaken.
Het doorschuiven van ontheffingsbesluiten voor de bouw van megastallen door gemeenten naar de provincie uit vrees voor schadeclaims |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor schadeclaims megastallen»? 1)
Ja.
Wat vindt u ervan dat gemeenten uit angst voor schadeclaims de beslissingen over lopende zaken doorschuiven naar de provincie?
In de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: de verordening) is een maximum omvang voor veehouderijbedrijven opgenomen. Op verzoek van de gemeente kan Gedeputeerde Staten op basis van de verordening een ontheffing verlenen om een veehouderijbedrijf uit te breiden tot boven dit maximum. De beslissing om een ontheffing te verlenen voor «megastallen», ligt dus altijd bij de provincie.
In dit geval gaat het om ontheffingen voor bedrijven die al vóór 20 maart 2010 een aanvraag tot verplaatsing of uitbreiding hadden gedaan. Deze aanvragen vallen onder het overgangsrecht van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. Er is voorzien in overgangsrecht, omdat in verband met de rechtszekerheid het nieuwe beleid niet kan worden toegepast op aanvragen ingediend voor 20 maart 2010.
De onderlinge bevoegdheidsverdeling tussen de provincie en gemeenten op dit punt is geen rijksaangelegenheid.
Over het beleid van de provincie Noord-Brabant ten aanzien van (grootschalige) intensieve veehouderij ontving ik recent een brief (12 april 2011, kenmerk 2713021) als antwoord op mijn brief van 25 maart jl. over het provinciaal beleid rond grootschalige intensieve veehouderijen. Deze brief is bijgevoegd.2
Deelt u de mening dat deze angst bij gemeenten voor schadeclaims geen reden is om niet aan de wens van de Tweede Kamer voor een moratorium op de bouw van megastallen te voldoen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit moratorium te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 2.
Op de de motie van de leden Thieme en Jacobi (28286, nr. 472) heb ik reeds gereageerd in mijn brief van 15 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 494).
Deelt de mening dat het een taak is van het kabinet om de gemeenten en provincies te ondersteunen bij de uitvoering van het moratorium op de bouw van megastallen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om de gemeenten en provincie hierin te ondersteunen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u dat niet vindt en of wat de maatschappelijke dialoog dan voor zin heeft als intussen de bouw gewoon doorgaat?
Zoals ik in mijn brief van 13 april 2011 (ref. nr. 197075) ook heb aangegeven in antwoord op de vragen van de leden Grashoff en van Veldhoven heb ik provincies en gemeenten gewezen op de wens van de Tweede Kamer. De invulling hiervan is aan hen. Er is vanuit mijn departement regelmatig overleg met IPO en VNG. Indien zij behoefte hebben aan kennis en deskundigheid kan dat daar uiteraard aan de orde gesteld worden.
De tijdelijke subsidieregeling voor maatwerkadviezen voor woningen |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Huizenbezitters lopen milieusubsidie mis» en kloppen de beschreven feiten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel. Diverse feiten in het artikel, citaten van energieadviseurs en conclusies van de journalist deel ik echter niet. Dit zal ik hieronder toelichten.
Bood genoemde tijdelijke subsidieregeling juridisch de ruimte om de verstrekking van subsidie uit te besteden aan derden? Kunt u dat motiveren?
Het doel van de tijdelijke subsidieregeling was om het laten opstellen van maatwerkadviezen voor eigenaar-bewoners te bevorderen. Deze adviezen geven aan hoe eigenaar-bewoners hun woning energiezuiniger kunnen maken. De subsidie is verstrekt door Agentschap NL en is dus niet uitbesteed aan derden.
Op grond waarvan heeft het toenmalige ministerie van VROM Saleco groep, Segon en Vereniging Eigen Huis een voorkeurspositie gegeven bij het verstrekken van subsidies?
Diverse intermediaire partijen, waaronder SalecoGroep, Segon en Vereniging Eigen Huis, hebben in de loop van vorig jaar Agentschap NL benaderd met de vraag of een collectieve subsidieaanvraag mogelijk was. Om de uitvoering van de subsidieregels te vereenvoudigen, heeft Agentschap NL deze mogelijkheid geboden. Daarbij is er steeds voor gezorgd dat individuele subsidieaanvragen niet in het gedrang kwamen.
Is het uitdelen van subsidies via derden – waarmee deze derde partijen eigen omzet voor advieswerk kunnen genereren – aanbesteed? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de procedure bij de aanbesteding? Hoe konden andere partijen dan de gelukkigen kennis nemen van de uitbesteding van de subsidieregeling?
Het vaststellen van subsidieaanvragen (zowel individueel als collectief) is niet via derden verlopen maar uitgevoerd door Agentschap NL. Het subsidiebudget is volledig ten goede gekomen aan eigenaar-bewoners.
Roemeense seizoensarbeiders in West-Brabant |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemenenstop» treft tuinders hard?1
Ja.
Is het waar dat het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) de voorwaarden om Roemeense seizoensarbeiders naar Nederland te halen flink heeft aangescherpt, dan wel besloten heeft de voorwaarden strenger na te leven? Zo ja, per wanneer?
Voor de afgifte van tewerkstellingsvergunningen gold en geldt de hoofdregel dat in het geval van vacatures gekeken dient te worden naar prioriteitsgenietend aanbod uit Nederland of de EU. Daarna komen pas eventuele tewerkstellingsvergunningen aan de orde. Die voorwaarden zijn ongewijzigd.
UWV verscherpt, zoals beschreven in mijn begeleidende brief, bij aanvragen van werkgevers om een tewerkstellingsvergunning de controle op de beschikbaarheid van binnenlands aanbod en op de alternatieven binnen de EU.
Indien er sprake is van beschikbaar prioriteitsgenietend aanbod, dan kan geen vergunning worden verleend. Een toegekende aanvraag in een eerder jaar, houdt uiteraard niet in dat als er in een volgend jaar voor seizoensarbeid wel prioriteitsgenietend aanbod is, daaraan voorbijgegaan kan worden
De werkgever is primair verantwoordelijk voor zijn personeelsvoorziening. Hierbij moet hij eerst putten uit het prioriteitsgenietend aanbod van arbeidskrachten. In de voorlichting aan werkgever over een tewerkstellingsvergunning, wijst UWV de werkgever er op dat hij eerst gebruik moet maken van het beschikbare prioriteitsgenietend aanbod van arbeidskrachten, alvorens een tewerkstellingsvergunning aan de orde is.
Is het waar dat deze Roemenen sinds jaar en dag in Brabant werkzaam zijn, de nodige kennis en ervaring hebben en dat de ondernemers juist nu in de piektijd geconfronteerd worden met deze «Roemenenstop»?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de ondernemers tijdig op de hoogte gebracht van het aanscherpen van het regime van het UWV? Hebben de ondernemers voldoende gelegenheid gehad om tijdig op zoek te gaan naar werknemers uit Nederland, ze tijdig te scholen zodat er ook nu in de piektijd tijdig kan worden geoogst? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, deelt u de mening dat een overgangsperiode alleszins redelijk is om te voorkomen dat bedrijven hierdoor nu in de piektijd in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de opvatting in het artikel dat geschikte seizoenskrachten in Nederland amper te vinden zijn?2 Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat er slechts 13 kandidaten konden worden aangeleverd door het UWV en dat er van deze 13 kandidaten slechts één heeft gereageerd?
Indien er arbeidskrachten nodig zijn in de land-en tuinbouw dan geldt dat het aanbod op de arbeidsmarkt in ogenschouw moet worden genomen. Dat aanbod bestaat uit mensen met een uitkering die kunnen werken en uit mensen zonder een uitkering die kunnen werken en hun arbeid aanbieden, ongeacht of het werkzoekenden zijn uit Nederland of uit andere EU landen die hier zonder tewerkstellingsvergunning kunnen werken.
Gezien dit enorme aanbod kan ik mij niet vinden in de opvatting dat er amper geschikte seizoenskrachten in Nederland te vinden zouden zijn.
In dit specifieke geval hebben 12 van de 13 kandidaten een andere baan gevonden en zich op andere wijze richting de arbeidsmarkt begeven. Dit is uiteraard geen slecht signaal.
Alle partijen zullen de periode tot 1 juli moeten benutten om te wennen aan de extra inzet die wordt gevergd om prioriteitsgenietend aanbod te vinden, aan te spreken en te werven.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om zich in te spannen en op zoek te gaan naar prioriteitsgenietend aanbod. UWV en gemeenten zullen de werkgever daarbij wijzen op het beschikbare aanbod van arbeidskrachten.
Deelt u de mening dat werk boven uitkering gaat en dat sancties zoals het stopzetten van een uitkering gepast zijn bij het weigeren van werk? Zijn de wettelijke mogelijkheden daartoe ook voldoende aanwezig?
Werkgevers en werknemers dienen zich aan hun plichten te houden. Ik deel de zienswijze dat werk boven uitkering gaat. Indien je kan werken en er is werk, dan is het niet logisch en ook niet goed als er gebruik wordt gemaakt van een uitkering. Zowel in de WW als de bijstand dient bij het weigeren van een passend werkaanbod de overeenkomstige sanctie te worden toegepast, te weten het intrekken van de uitkering.
Deelt u de opvatting dat haast is geboden bij het vinden van een passende oplossing en wilt u ook daarna handelen?
Zoals verwoord in mijn begeleidende brief, heb ik begrip voor het feit dat werkgevers tijd nodig hebben om in te spelen op de gewijzigde situatie op de arbeidsmarkt en heb ik UWV verzocht een overgangsperiode in acht te nemen tot 1 juli a.s.
Het bericht 'Windmolens als stroombron' |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Windmolens, als stroombron»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw en plaatsing van een windmolen evenveel energie kost als een windmolen in anderhalf jaar produceert? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Ik verwijs u daartoe naar de reactie die ik gaf op vraag 3 van de serie schriftelijke vragen die u mij toezond op 9 maart jl., onder nummer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2261) .
Aanvullend is op te merken dat windturbines in Nederland vooral in kustgebieden staan, daardoor relatief hoge bedrijfstijden hebben met als gevolg dat ze gemiddeld waarschijnlijk dichter zitten bij de productie van enkele maanden dan van een jaar.
Klopt het dat de meedraaiende reserves bij windmolens uitsluitend draaien op gas, omdat kolencentrales niet geschikt zijn om snelle variaties op te vangen? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel gas er jaarlijks nodig is om alle windmolens draaiende te houden en wat de kosten hiervoor zijn?
Het is geen juiste voorstelling van zaken dat bij de stroomvoorziening in ons land reservevermogen wordt ingezet op basis van gas (of een andere brandstof) om windmolens draaiende te houden.
Het is wel dagelijkse werkelijkheid dat voor het opvangen van de variaties van windenergie de flexibiliteit van thermische (fossiele) centrales wordt gebruikt, zoals dat gebeurt voor het opvangen van de variaties in de vraag naar elektriciteit. Het is echter niet zo dat voor elke windmolen een centrale onbelast meedraait in afwachting van het moment dat deze moet opregelen.
De thermische centrales gebruiken de flexibiliteit in het vermogensbereik vooral rondom bedrijf in vollast, dat wil zeggen bij maximale bedrijfsvoering. Ik illustreer dit met een voorbeeld dat aansluit bij de beantwoording van soortgelijke vragen van vorig jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1574).
Een centrale van 300 MW draait op 100% vermogen als het aanbod wind toeneemt met 100 MW. De centrale regelt terug naar 200 MW, 66,7% van vollastbedrijf. Valt het windvermogen weg, dan regelt de centrale weer op naar 100%. Het rendement van de centrale neemt bij dit deellastbedrijf iets af, waardoor bij 33,3% windaanbod (100 MW) de CO2-uitstoot niet daalt met 33,3%, maar met 31,6%. Er wordt geen gas gebruikt om de windmolens draaiende te houden. De fijnregeling van vraag en aanbod geschiedt met reeds draaiende centrales, wat een snelle en soepele regeling mogelijk maakt met weinig efficiencyverlies.
Hebt u de bereidheid om met de auteurs van het stuk «Windmolens, als stroombron» om de tafel te gaan zitten en met hen van gedachten te wisselen over windenergie? Zo nee, kunt u gemotiveerd aangeven waarom niet?
De auteurs zijn welkom voor een gesprek in het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met mijn medewerkers die bij het onderwerp betrokken zijn.
Hoe rijmt u de uitspraak van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, die recent stelde dat er geen windmolens gebouwd mogen worden in Natura 2000-gebieden en de provincie Noord-Holland die vindt dat tegen betaling windmolens gebouwd mogen worden in de nationale landschappen, rijksbufferzones, Natura 2000-gebieden en gebieden die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS)? Deelt u deze mening? Zo ja, kunt u er bij de provincie Noord-Holland op aandringen om de plannen te herzien als het gaat om het bouwen van windmolens in nationale landschappen, Rijksbufferzones, Natura 2000 en EHS gebieden?
De gedachte dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de genoemde uitspraak gedaan zou hebben, moet op een misverstand berusten.
Er is geen beleid dat generiek verbiedt om windturbines te bouwen in bepaalde natuurgebieden, met uitzondering van het pkb-gebied van de Waddenzee (parlementair geaccepteerd beleid van Derde Nota Waddenzee). De mogelijkheden om windturbines toe te staan in gebieden met een bepaalde status als natuurgebied of landschapsgebied hangen af van het daarvoor geldende beleid of de wettelijke bescherming.
Kort samengevat komt de bescherming van natuurgebieden die behoren tot Natura 2000 of tot de EHS neer op «neen, tenzij» en die van gebieden met landschappelijke betekenis op «ja, mits». In de Nota Ruimte staan de meeste van de beschermingsregimes nader beschreven.
Voor Natura 2000-gebieden geldt dat windturbines waarvan tevoren vaststaat of bij passende beoordeling komt vast te staan dat ze geen significante gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingsdoelen van die gebieden, kunnen worden toegestaan dan wel vergund.
In sommige provincies worden aan vergunningen voor windturbineparken leges gekoppeld voor de financiering van maatregelen ten gunste van landschap, natuur en recreatie. Ook uit de toelating van windturbines in de EHS kan de verplichting tot compenserende maatregelen voortvloeien (beschreven in door de rijksoverheid in 2009 vastgestelde «Spelregels EHS»). Ik onthoud mij op dit moment van een standpunt over de beleidsontwikkeling die op dit punt gaande is in de provincie Noord-Holland. Ook het nieuwe college-akkoord is op dit punt van belang. De in de vraag gewekte suggestie, dat in deze provincie tegen betaling windturbines mogen worden gebouwd in gebieden waar die bouw van het beschermingsbeleid niet is toegestaan, spreek ik echter tegen.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven van alle kosten (zoals alle subsidies etc.) die komen kijken bij het windmolenpark in Urk?
Allereerst wil ik verwijzen naar de brief van 17 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 239, nr. 75) waar mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingaat op de subsidies voor het Windmolenpark langs de dijken van de Noordoostpolder. De brief beschrijft de totstandkoming van de beschikbaarstelling van het subsidiebedrag van maximaal 880 miljoen euro voor de looptijd van 15 jaar. Daarnaast wordt een investeringssubsidie vanwege het innovatieve karakter van het windpark beschikbaar gesteld van minimaal 104 en maximaal 116 miljoen euro.
Verder komen de initiatiefnemers in aanmerking voor de investeringsaftrekregeling (EIA). Het is vanuit de fiscale wetgeving echter niet toegestaan om hier openbaar gegevens over te verstrekken.
Overigens kent de SDE-subsidie een verrekeningsbeding, de zogeheten MSK-toets. Indien de projecten door gebruik van andere overheidssteun dan de SDE en de EIA, of door een toename van de elektriciteitsprijs, te veel voordeel genieten, dan wordt deze overmaat gekort op de uit te keren SDE-subsidie. Deze toets vindt ongeveer een jaar na realisatie van het project plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle nog lopende projecten binnen de (oude) Subsidieregeling duurzame energie (SDE) met bijbehorende bedragen?
Het gevraagde overzicht van alle nog lopende windenergieprojecten binnen de (oude) Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE), met bijbehorende bedragen is als bijlage bijgevoegd (Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).
Erfpachttarieven |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Banken verstrekken geen hypotheken bij erfpacht» en «Banken willen snelle oplossing particuliere erfpacht»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Vereniging van Banken met alle betrokken partijen, zoals de overheden, toezichthouders en erfverpachters, om de tafel gaat om een oplossing te vinden voor de problemen die veel huiseigenaren ondervinden bij de financiering van particuliere erfpacht?
Ja.
Wat vindt u van de mogelijke oplossingen waar de Nederlandse Vereniging van Banken aan denkt, te weten standaardisering van erfpachtcontracten, keurmerk erfverpachters en het instellen van een marktmeester?
Donderdag 28 april 2011 heeft op initiatief van de Nederlandse Vereniging van Banken een rondetafelgesprek plaatsgevonden met verschillende betrokken partijen op het terrein van particuliere erfpacht (banken, pachters, verpachters, Vereniging Eigen Huis, gemeente Amsterdam, makelaars en vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).
De banken hebben voorafgaand aan de bijeenkomst criteria opgesteld waaraan erfpachtovereenkomsten zouden moeten voldoen ten behoeve van hypothecaire financiering. Deze werden op de bijeenkomst gepresenteerd. Afgesproken is dat de criteria de komende vier maanden door partijen gezamenlijk verder uitgewerkt worden. Tevens zullen partijen de mogelijkheden voor modelcontracten, modelvoorwaarden en een keurmerk voor erfpachtovereenkomsten uitwerken.
Is het waar dat banken nu ook geen hypotheek meer verstrekken voor woningen die op erfpachtgrond van de gemeente staan?
De banken hebben in het rondetafelgesprek over particuliere erfpacht aangegeven, dat zij op dit moment geen problemen zien met hypotheekverstrekking voor woningen die op erfpachtgrond van een gemeente staan.
Moderne erfpachtcontracten met gemeenten worden periodiek herzien. Ik kan geen uitspraak doen over de validiteit van voorgestelde stijgingen van erfpachttarieven. Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief over erfpacht van 23 mei 2011 (TK 27 924, nr. 52). Daarnaast verwijs ik u naar de antwoorden van de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over erfpacht van 22 maart 2011 (TK 27 924, nr. 50). De Nederlandsche Bank speelt hierin geen specifieke rol.
Wat vindt u van de afwijzing van banken voor het verstrekken van een hypotheek op erfpachtgrond van de gemeente omdat in de koopovereenkomst staat aangegeven dat de erfpacht in 2023 zal worden herzien en dat naast aanpassing van de canon ook de voorwaarden aangepast kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de signalen uit Amsterdam, Utrecht en andere steden, maar ook uit kleine gemeenten, dat de erfpachttarieven enorm stijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van een stijging van 1800%, zoals de gemeente Bernheze voorstelt aan haar bewoners?
Zie antwoord vraag 4.
Is er in vergelijking met tien jaar geleden in de erfpacht veel veranderd waardoor banken nu geen hypotheken meer willen verstrekken bij erfpacht, terwijl dit tien jaar geleden geen enkel probleem was? Wat is de rol van De Nederlandsche Bank hier in?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn met de Nederlandse Vereniging van Banken en de VNG in overleg te treden om deze problematiek op te lossen en hierover de Kamer te informeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer hierover een brief van u verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord onder vraag 3 en de, door u reeds ontvangen, brief van mij over erfpacht.
Het afmaken van straathonden in EU-lidstaat Roemenië |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de wijzigingen van de dierenbeschermingswetten in Roemenië, die de wettelijke bescherming van straathonden ongedaan zullen maken?12
Hoe beoordeelt u de methoden die Roemeense overheden hanteren om de problemen met een overschot aan zwerfdieren op te lossen, zoals het willekeurig wegvangen van dieren, het doden van dieren door vergiftiging, doodslaan of verhongering in asielen?
Kunt u uiteenzetten hoe een dergelijke wrede aanpak van zwerfdieren zich verhoudt tot het Verdrag van Lissabon, waarvan door het (voormalige) kabinet werd beweerd dat het een verbetering voor het dierenwelzijn zou betekenen?
Is deze wijziging van de Roemeense dierenbeschermingswet en het door Roemenië gehanteerde zwerfdierenbeleid in overeenstemming met de verdragsbepalingen ten aanzien van de bescherming van dieren? Kunt u dit toelichten?
Deelt u de mening dat de dierenbeschermingsbepalingen van het Verdrag van Lissabon weinig om het lijf hebben als dergelijke wrede praktijken als het Roemeense zwerfdierenbeleid gewoon mogelijk zijn in Europa? Bent u bereid te erkennen dat ondanks alle bezweringen dat het Verdrag van Lissabon een stap vooruit zou zijn voor het welzijn van dieren, dit verdrag feitelijk geen verbetering van de bescherming van dieren realiseert?
Bent u bereid deze kwestie bij de Roemeense minister van Landbouw en Landelijk Gebied ter discussie te stellen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat, gezien uw antwoorden op eerdere vragen dat individuele bedrijven onmogelijk een vuist kunnen maken, zowel Nederlandse hazelnootverwerkende bedrijven als grote in Nederland actieve bedrijven lid zijn van de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en daarom samen een vuist kunnen maken?1 Deelt u de mening dat deze bedrijven verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het aanpakken van kinderarbeid en uitbuiting in hun productieketen? 1
In ons antwoord van 15 december 2010 is aangegeven dat bedrijven zonder meer dienen te doen wat redelijkerwijs van hen mag worden verwacht om kinderarbeid in hun keten te bestrijden. Gezien het aantal betrokken productketens, de complexiteit van de individuele ketens en de door zijn omvang beperkte invloed van de Nederlandse hazelnootverwerkende industrie, zijn er beperkingen ten aanzien van wat in redelijkheid van de leden van de brancheorganisatie FNLI kan worden verwacht op het vlak van de uitbanning van kinderarbeid, waarvan in Turkije seizoensmigratie één van de meest bepalende elementen is. Mede omdat bedrijven in een markteconomie in beginsel niet kunnen worden gedwongen tot samenwerking, zijn wij op grond van de onder 2 weergegeven activiteiten van mening dat de leden van de FNLI hiermee invulling geven aan hun ketenverantwoordelijkheid.
Heeft de in de antwoorden genoemde «follow-up» met brancheorganisaties inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst van de gesprekken? Zo nee, wanneer vindt dit plaats?
Er is regelmatig contact geweest met de brancheorganisatie FNLI. Naar aanleiding van de onderhavige kwestie heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. Om dit te ondersteunen heeft de FNLI aan de leden de handleiding gestuurd «Van Werk naar School, Handleiding voor bedrijven om kinderarbeid te bestrijden» van de Campagne Stop Kinderarbeid.
Daarnaast heeft de FNLI deze kwestie geagendeerd binnen de Europese samenwerkingsverbanden van de levensmiddelenindustrie (CIAA), bij de Turkse zusterorganisatie van de FNLI en bij de Turkse overheid. Ook geeft FNLI namens de Nederlandse levensmiddelenindustrie actief input aan het bedrijvennetwerk kinderarbeid. De FNLI werkt momenteel aan een ketenanalyse op geaggregeerd brancheniveau om te analyseren welke focus en aanpak voor de bestrijding van kinderarbeid in de keten een effectieve vervolgstap zou zijn. Naar aanleiding van deze uitkomsten zal onder meer bekeken worden of aanvullende suggesties of adviezen aan de leden nodig zijn.
Hebben de bedrijven binnen het Initiatief Duurzame Handel (IDH)-bedrijvennetwerk kinderarbeid zich individueel uitgesproken dat zij zich actief inzetten voor bestrijding van kinderarbeid? Zo ja, werken deze bedrijven ook individueel aan verbeterprogramma’s rondom kinderarbeid en slavenarbeid en kunt u dit rapporteren aan de Kamer?
Bedrijven werken op twee manieren samen met IDH aan het bestrijden van kinderarbeid: via het Child Labour Platform, waar IDH een secretariële rol heeft, en via de IDH sectorale verbeterprogramma’s.
Het doel van het Child Labour Platform (CLP) is om bedrijven uit vijf verschillende risicosectoren ervaringen en kennis uit te laten wisselen ten aanzien van het bestrijden van kinderarbeid in hun productieketens om zo de bestrijding van kinderarbeid te verbeteren en te versnellen. Onervaren bedrijven kunnen leren van ervaren bedrijven. Met behulp van het UN Framework for Business and Human Rights van VN-Speciaal Vertegenwoordiger John Ruggie houdt het platform het beleid en de activiteiten van deelnemende bedrijven tegen het licht en trekt lessen uit de verschillen en overeenkomsten tussen beleid en activiteiten van de platformdeelnemers.
Binnen de sectorale verbeterprogramma’s in de sectoren cacao, thee, katoen, soja, natuursteen, kweekvis en toerisme is bestrijding van kinderarbeid een integraal onderdeel. Duurzame productie in de IDH-programma’s wordt in het algemeen bepaald en getoetst door «third party certification», waarbij producenten (en spelers verder in de handelsketen) worden gecertificeerd op basis van multistakeholder duurzaamheidstandaarden. Kinderarbeid is onderdeel van de standaarden (o.a. de UTZ- en Rainforest Alliance-standaarden in de cacao- en theeprogramma’s, de RTRS-standaard in het soja programma, de BCI-standaard in het katoenprogramma en de Aquaculture Dialogue Standards in het kweekvisprogramma).
De kennis van IDH over sectorale verbeterprogramma’s wordt benut in het CLP, alhoewel de bedrijven niet formeel hebben getekend voor de uitvoering van verbeterprogramma’s op het gebied van kinderarbeid. Het CLP is ook niet bedoeld om te controleren wat de individuele bedrijven uiteindelijk doen met de kennis, maar bedrijven die er voor kiezen te participeren in het CLP geven hiermee aan daadwerkelijk te willen bijdragen aan de bestrijding van kinderarbeid in hun keten. In 2012 zal IDH een eindrapportage opstellen over de resultaten die het CLP heeft opgeleverd. Hierover zal de Kamer worden geïnformeerd.
In 2012 zal het CLP bedrijvennetwerk worden gecontinueerd onder begeleiding van de UN Global Compact.
Bent u bereid de eis te stellen dat bedrijven ook individueel verbeterprogramma’s moeten voeren en deze eis te koppelen aan deelname aan het IDH? Bent u bereid ook de voortgang van deze programma’s te rapporteren aan de Kamer?
Het IDH faciliteert maatschappelijke organisaties en bedrijven die uit eigen beweging bereid zijn ook zelf te investeren in het verduurzamen van hun ketens in de vorm van publiek-private partnerschappen. Hiermee wordt een stimulerend effect beoogd, waarbij het stellen van eisen niet goed past. De samenwerking is weliswaar vrijwillig, maar niet vrijblijvend. De bedrijven dienen zich te committeren in de gezamenlijk vastgelegde duurzaamheiddoelstellingen van een sectorprogramma. Het doel van deze programma’s is te komen tot verbeteringen in de keten, dus ook het tegengaan van kinderarbeid.
Het IDH rapporteert jaarlijks over de voortgang van haar sectorale programma’s aan de hand van een uitgebreid monitoringprotocol. De Kamer zal worden geïnformeerd over de eindrapportage van het CLP, zoals opgemerkt onder vraag 3. In de eindrapportage zal zo mogelijk ook een beeld worden geschetst van de stand van zaken rond kinderarbeid in de sectorale programma’s van IDH. In 2012 vindt een externe evaluatie plaats van het IDH, waarover de Kamer tevens zal worden geïnformeerd.
Het CLP is gericht op het stimuleren en faciliteren van wederzijds leren en uitwisselen van ervaring en kennis, om daarmee de bedrijven te helpen hun strijd tegen kinderarbeid in hun productieketens te versnellen en te verbeteren. Ook aanbevelingen ten aanzien van de implementatie van maatregelen gericht op het voorkomen en het bestrijden van kinderarbeid zijn onderwerp van discussie, maar het CLP is niet opgericht om van de deelnemende bedrijven de implementatie van verbeterprogramma’s te eisen. Het CLP heeft geen controlerende, maar een stimulerende en faciliterende functie. Het invoeren van verbeterprogramma’s blijft de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf; immers, zulke programma’s vragen per type bedrijf en per sector om een specifiek passende aanpak.
De transitie naar duurzame productie en inkoop binnen de IDH-programma’s vindt plaats op basis van certificering aan de hand van duurzaamheidcriteria. Uitbanning van kinderarbeid volgens de definitie van kinderarbeid van de ILO (ILO's Minimum Age Convention No. 138 and Worst Forms of Child Labour Convention No. 182) is belangrijk onderdeel van deze duurzaamheidcriteria.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van Nestlé dat kinderarbeid niet volledig uit te bannen is en dat kinderarbeid geen probleem is zolang de kinderen ook toegang tot school hebben? Zou u een dergelijk standpunt binnen het IDH toestaan?2
Zowel binnen het CLP als het IDH wordt kinderarbeid gedefinieerd op basis van de ILO-conventies 138 en 182. Werk dat door kinderen boven de 14 wordt uitgevoerd, beperkt blijft tot 12 uur per week, geen zwaar en gevaarlijk werk betreft en niet de schoolgang en ontwikkeling van het kind tegengaat, valt niet binnen de definitie van kinderarbeid op basis van deze conventies. De uitspraak van de directeur van Nestlé moet binnen het kader van deze definitie worden geplaatst, en is als zodanig niet strijdig met het standpunt over kinderarbeid binnen het IDH.
Deelt u de mening dat het bedrijvennetwerk kinderarbeid van het IDH geen «multistakeholder aanpak» is, omdat niet-gouvernementele organisaties geen deel uitmaken van dit netwerk? Bent u bereid dit te veranderen?
Er is bewust gekozen voor een bedrijvennetwerk, waarbij peer learning centraal staat. Er is daarbinnen wel voorzien in een structuur voor actieve inbreng van de expertise van NGO’s en andere stakeholders, zoals vakbonden. De FNV maakt deel uit van het bestuur van het bedrijvennetwerk. Een werkgroep van experts van NGO’s geeft input en kritische feedback op de activiteiten van het CLP. Zo zijn zij nauw betrokken bij de vragen rondom gezamenlijke normzetting, welke activiteiten kunnen worden aangeduid als good practices en andere vergelijkbare discussies. Op deze wijze wil het CLP een multistakeholder aanpak bevorderen.
Wanneer heeft de in de beantwoording op eerdere vragen genoemde jaarlijkse Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)-dialoog tussen Turkije en Nederland plaatsgevonden? Wat is de inzet van Nederland en wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Dit overleg heeft nog niet plaats gevonden. SZW is voornemens dit zo mogelijk nog dit jaar aan de orde te stellen.
Zijn er al gevolgen te melden over de EU-Raadsconclusies over kinderarbeid? Wat is uw inzet op dit punt?
Zoals aangegeven in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid», die de Kamer op 5 april jl. heeft ontvangen, blijft Nederland zich sterk maken voor universele ratificatie en wereldwijde implementatie van de vier fundamentele arbeidsnormen van de ILO, waaronder het verbod op kinderarbeid. Daarbij is aangegeven dat de regering haar inzet ook gestalte geeft via de EU omwille van de effectiviteit. De regering zal opvolging geven aan de EU-Raadsconclusies van juni 2010. Concreet betekent dit dat ter verdere stimulering van de EU-aanpak van kinderarbeid een expertbijeenkomst zal worden georganiseerd over de opvolging van de Raadsconclusies. De Raadsconclusies roepen de Europese Commissie onder meer op onderzoek te verrichten naar de ergste vormen van kinderarbeid in relatie tot handel en hierover voor eind 2011 te rapporteren. De uitkomsten van dit onderzoek kunnen tijdens de eerder genoemde expertbijeenkomst gepresenteerd en besproken worden.
Tijdens het European Multistakeholder Forum on Corporate Social Responsibility (CSR), dat de Europese Commissie in november 2010 organiseerde, is ook gesproken over hoe de Europese Commissie de lidstaten kan ondersteunen en hoe samengewerkt kan worden bij de bestrijding van kinderarbeid3. De Mededeling over MVO die de Europese Commissie dit najaar zal uitbrengen, omvat naar verwachting eveneens nadere duiding over de verantwoordelijkheid van Europese bedrijven ten aanzien van het respecteren van mensenrechten.
Is al meer te melden over het initiatief van de Turkse kinderbescherming samen met de Internationaal Labour Organisation (ILO) en de Turkse ministeries van Arbeid en van Onderwijs om er voor te zorgen dat kinderen van seizoenarbeiders in de toekomst naar school kunnen?
Ankara University rondt dit voorjaar een onderzoek af naar seizoensarbeid, waarbij ze tevens kijken naar de mogelijkheden voor kinderen om op afstand van hun woonplaats toch naar school te gaan. Verder is er binnen de Turkse overheid, onder leiding van het Ministerie van Arbeid, een interdepartementale werkgroep opgericht die zich buigt over deze materie. De Nederlandse ambassade in Ankara doet navraag bij de Turkse overheid over de voortgang en resultaten van dit initiatief.