De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Mpanzu Bamenga (D66), Natascha Wingelaar (NSC), Ilana Rooderkerk (D66), Wytske de Pater-Postma (CDA), Marieke Koekkoek (D66), Geert Gabriëls (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Tieman |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
Het behoud van ziekenhuiszorg in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Betekenen uw antwoorden op 4 juli 2025 op schriftelijke vragen van de SP dat twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met Intensive Care (IC), Spoedeisende Hulpposten (SEH) en acute geboortezorg, en 24/7 acute zorg zullen blijven, en dat er dus op geen enkele manier zal worden afgeschaald in deze zorg, en dat de capaciteit, locatie en toegankelijkheid van deze zorg niet zal veranderen of verminderen?1
De besturen van beide ziekenhuizen hebben aangegeven dat de versterking van de samenwerking is gericht op het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen met IC, SEH en acute geboortezorg. Dat betekent mijn inziens niet dat er geen enkele verandering kan plaatsvinden in het aanbod van de zorg. Het is in de eerste plaats aan de ziekenhuizen zelf om na overleg met alle belanghebbenden in de regio te bepalen hoe de samenwerking wordt ingevuld en wat dit betekent voor de toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit van zorg. Ik verwacht van ziekenhuisbestuurders dat zij het maximale doen om de zorg op een goede manier, dichtbij de mensen in hun regio te leveren. Ik verwacht ook dat zij dit doen na grondig overleg met alle betrokken partijen in de regio. Zoals ook in eerdere brieven2 3 is aangegeven, gaat de landelijke politiek niet over welke zorg een ziekenhuis aanbiedt.
Betekenen uw antwoorden van 4 juli dat de veranderplannen van ZorgSaam en Adrz voor de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen van tafel zijn, en zo niet, wat zullen die plannen dan wel betekenen voor de beschikbaarheid, de capaciteit, de locatie en de toegankelijkheid van IC, SEH, acute geboortezorg, en 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen?
Er zijn op dit moment nog geen besluiten genomen door de ziekenhuizen. In de komende maanden worden scenario’s uitgewerkt voor de vormgeving van de ziekenhuiszorg in Zeeland. Vanuit de ziekenhuizen begrijp ik dat eind 2025 de eerste fase wordt afgesloten, waarin contouren van de mogelijke samenwerking ten behoud van ziekenhuiszorg in Zeeland ter besluitvorming wordt voorgelegd. Ik verwacht van beide ziekenhuizen dat zij hier transparant over zullen communiceren.
Wat betekenen de plannen van ZorgSaam en Adrz voor de toekomst van het dottercentrum in Terneuzen?
Er zijn op dit moment nog geen besluiten genomen door de ziekenhuizen. In de komende maanden worden scenario’s uitgewerkt voor de vormgeving van de ziekenhuiszorg in Zeeland. Eind 2025 sluiten de ziekenhuizen de eerste fase af, waarin contouren van de mogelijke samenwerking ten behoud van ziekenhuiszorg in Zeeland ter besluitvorming wordt voorgelegd. Ik verwacht van beide ziekenhuizen dat zij hier transparant over zullen communiceren.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Welke organisatieonderdelen, daaronder worden ook verstaan samenwerkingsverbanden als het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC), het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV) etc. en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir software?
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot Palantir-software?1
Uit een inventarisatie binnen BZK blijkt dat er geen gebruik wordt gemaakt van Palantir-software. Over de werkwijze van het BZK-onderdeel AIVD worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Ten aanzien van de zogenoemde «Raffinaderij» geldt dat dit een programma betreft dat buiten het domein van BZK valt. Daarnaast verwijs ik u graag naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de Minister van Justitie en Veiligheid.2
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum, Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, etc. verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir-software?
Zie het antwoord op vraag 2
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en afzonderlijk beantwoord.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Uit de uitgevoerde inventarisatie binnen het Ministerie van Financiën is gebleken dat organisatieonderdelen geen direct gebruik maken of hebben gemaakt van Palantir-software, noch toegang hebben gehad tot Palantir-software. Voor zover bekend zijn er geen projecten of initiatieven binnen het ministerie die gebruikmaken of hebben gemaakt van Palantir-software.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Zie antwoord vraag 1.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het RIEC, LIEC, iCOV, etc. verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir software?
Organisatieonderdelen van het Ministerie van Financiën ontvangen en delen informatie en signalen met ketenpartners binnen de geldende wettelijke kaders, deze levering vindt niet direct in Palantir plaats. De ketenpartners zijn zelf verantwoordelijk voor de selectie van hun software. De opname van de door Financiën geleverde informatie in een analysesysteem zoals Palantir door een ketenpartner valt daarmee buiten de verantwoordelijk van het Ministerie van Financiën.
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft in de beantwoording op Kamervragen over Palantir2 aan dat de RIEC’s, het LIEC en iCOV geen gebruik maken van Palantir-software of informatieproducten daaruit, en andere functionarissen dan de politiefunctionarissen geen toegang daartoe hebben nu en/of hadden in het verleden. Daarnaast ontvangt of ontving de politie in relatie tot de analyseomgeving «de Raffinaderij» geen data van andere organisatieonderdelen.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir-software?1
Vanwege de vertrouwelijkheid kan ik niet delen welke specifieke organisatieonderdelen binnen Defensie gebruik maken van de Palantir-software. Deze vertrouwelijkheid komt voort uit het moeten afschermen van capaciteiten van Defensie om hiermee de veiligheid en effectiviteit van Defensiepersoneel te vergroten in hun taakuitoefening.
Wel kan ik bevestigen dat binnen de Nederlandse krijgsmacht gebruik wordt gemaakt van de Palantir-software in het kader van interoperabiliteit tussen NAVO-partners tijdens militaire inzet.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software, zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Ten aanzien van de zogenoemde «Raffinaderij» geldt dat dit een programma betreft dat buiten Defensie valt. Defensie is dan ook niet betrokken bij de totstandkoming of toepassing van dit programma en maakt er geen gebruik van. Verder verwijs ik u graag naar de beantwoording van schriftelijke Kamervragen door de Minister van Justitie en Veiligheid2.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als het RIEC, LIEC, iCOV, etc. verstaan) en / of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir-software?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Er zijn geen organisatieonderdelen binnen Defensie die data delen met het programma «Raffinaderij». Dit programma valt buiten het domein van Defensie.
Binnen Defensie wordt Palantir-software uitsluitend ingezet in het eerder genoemde kader van militaire operaties en NAVO-interoperabiliteit. De toepassing daarvan vindt plaats binnen Defensiespecifieke projecten en met inachtneming van de geldende wet- en r49egelgeving, waaronder de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
De beantwoording wordt op de eerste dag na het zomerreces verzonden aan de Kamer.
Het IPCC en weersextremen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat op pagina 1585 van het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)1 het volgende staat: «There is low confidence in most reported long-term (multi-decadal to centennial) trends in TC frequency- or intensity-based metrics due to changes in the technology used to collect the best-track data.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen? Zo nee, wat staat er volgens u dan wel?
Zoals door IPCC in de zin na de geciteerde tekst wordt aangegeven mag deze bevinding niet worden geïnterpreteerd als dat er geen trends in de fysieke waarnemingen zijn. Wel betekent het dat de kwaliteit en/of tijdsduur van de waarnemingen nog onvoldoende zijn om een robuuste trend vast te kunnen stellen, met name door de variabiliteit op multi-decadaletijdschaal. Om die reden is er nog «weinig vertrouwen» («low confidence») dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen.
Is het correct dat op pagina 1569 van het laatste IPCC-rapport het volgende staat: «In summary there is low confidence in the human influence on the changes in high river flows on the global scale.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door mensen zouden worden veroorzaakt?
IPCC geeft aan dat extreme neerslagvoorvallen een belangrijke, maar niet de enige factor is die van invloed is op het optreden van overstromingen van rivieren. Het IPCC geeft ook aan dat er – voorafgaand aan het AR6 WG I rapport van 2021 – maar weinig studies waren die specifiek naar de attributie van langetermijnveranderingen in overstromingen hadden gekeken. Om die reden (het feit dat er maar weinig studies zijn) stelt het IPCC in het AR6-rapport dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door menselijke klimaatverandering zouden worden veroorzaakt. Sindsdien zijn daarover veel meer studies verschenen, die in het 7e IPCC assessment rapport zullen worden meegenomen2.
Bent u (nog steeds) van mening dat er meer weersextremen zijn en dat dit wordt veroorzaakt door mensen? Zo ja, kunnen we daaruit dan concluderen dat u het IPCC niet zo serieus neemt?
Ja en dat is geheel in lijn met wat IPCC stelt. Door IPCC is in haar AR6 WG 1 rapport al aangegeven dat door de mens veroorzaakte klimaatverandering een vaststaand feit is en door klimaatverandering extreem weer wereldwijd is toegenomen en bij voortgaande klimaatverandering zal blijven toenemen. Zoals verwoord in hetzelfde hoofdstuk 11 op pagina 1517:
«Het is een vaststaand feit dat door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen heeft geleid tot een verhoogde frequentie en/of intensiteit van bepaalde weers- en klimaatextremen sinds de pre-industriële tijd, met name wat betreft temperatuurextremen.»; en in de beleidssamenvatting onder A.3
«Door de mens veroorzaakte klimaatverandering heeft al invloed op veel weer- en klimaatextremen in elke regio ter wereld. Het bewijs van waargenomen veranderingen in extremen zoals hittegolven, hevige neerslag, droogtes en tropische cyclonen, en met name de toeschrijving ervan aan menselijke invloed, is sinds AR5 sterker geworden.»; en onder B2.2. «Met elke verdere toename van de opwarming van de aarde worden de veranderingen in extremen steeds groter.(…).»
NAVO-doelstellingen en Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bewering van de heer Bevers dat de geheime NAVO-doelstellingen, waarvan u eerder aan de Kamer heeft laten weten dat ze door de NAVO zijn gerubriceerd als geheim, mogelijk wel bekend zijn bij de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten?1
Bent u bekend met de bewering van de heer Bevers dat de geheime NAVO-doelstellingen, waarvan u eerder aan de Kamer heeft laten weten dat ze door de NAVO zijn gerubriceerd als geheim, mogelijk wel bekend zijn bij de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Is dit het geval? Is de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten wellicht wél op de hoogte van deze geheime NAVO-doelstellingen?
In het openbaar kan ik hier geen uitspraken over doen, omdat het staatsgeheim gerubriceerd is wat er met de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten wordt besproken.
Indien dit het geval is, kunt u de geheime NAVO-doelstellingen dan, in vertrouwen, aan de gehele Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Bij de NAVO-top 2023 in Vilnius hebben de NAVO-lidstaten zich gecommitteerd aan de NAVO Resilience Objectives, dit is terug te vinden in het Vilnius Summit Communiqué.De onderliggende stukken van de NAVO Resilience Objectives zijn weergegeven in een onderliggend document dat niet openbaar is. De Nederlandse staat kan niet zonder toestemming van de NAVO besluiten om op verzoek van de Tweede Kamer de NAVO Resilience Objectives openbaar te maken. De Minister van Justitie en Veiligheid zal in het najaar in overleg treden met de NAVO om mogelijkheden te bespreken om aanvullende informatie aan uw Kamer te doen toekomen.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Tieman |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten direct gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir-software?1
Navraag bij de onderdelen van het Ministerie van IenW inclusief de onder dit departement vallende ZBO’s leert dat Palantir daar niet in gebruik is of is geweest.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir-software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Dit is niet aan de orde bij het Ministerie Infrastructuur en Waterstaat of een van de onder verantwoordelijkheid van het ministerie vallende onderdelen.
Welke organisatieonderdelen (onder organisatieonderdelen worden ook samenwerkingsverbanden als RIEC's (Regionaal Informatie- en Expertisecentra), LIEC (Landelijk Informatie- en Expertisecentrum), iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen), etcetera verstaan) en/of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en/of Palantir-software?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2. Voor wat betreft informatie over specifiek de «Raffinaderij» wordt verwezen naar de beantwoording van deze vragen door de Minister van Justitie en Veiligheid (2025Z14552).
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven? Zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
Nee.
Kunnen de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoord worden?
Vanwege het zomerreces en de benodigde afstemming heeft de beantwoording iets meer tijd gekost dan drie weken.
Palantir |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Welke organisatieonderdelen binnen uw ministerie maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de Palantir software?1
Palantir is een technologiebedrijf dat gespecialiseerd is in software voor databeheer en -analyse. Organisaties maken onder andere van Palantir software gebruik om grote hoeveelheden data vanuit verschillende databronnen met elkaar te integreren. Deze data-integratie leidt tot inzicht/overzicht, waarmee complexe vraagstukken kunnen worden behandeld.
De politie gebruikt de software van Palantir enkel binnen de zogenaamde «Raffinaderij». «De Raffinaderij» is een analyseomgeving waar Palantir onderdeel van uitmaakt. Deze wordt alleen aangewend voor de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit en het voorkomen van aanslagen.
Over het (kortstondige) gebruik van Palantir software door de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s ten behoeve van informatiegestuurde veiligheid is uw Kamer op 21 juni 2021 geïnformeerd.2 Dit gebruik is reeds in 2021 beëindigd en was op geen enkele wijze gelieerd aan de analyseomgeving «de Raffinaderij». Alleen openbare en publiek toegankelijke data zijn door zes Veiligheidsregio’s gebruikt. Palantir had geen toegang tot data van de veiligheidsregio’s.
In het Nieuw Rechts artikel «Hoe de Nederlandse overheid stilletjes een politiestaat optuigt met Palantir» van 10 juli 2025 wordt geschreven dat NCTV nauw samenwerkt met Palantir. Er is in het heden of verleden geen actief gebruik van Palantir (licenties) bij het organisatieonderdeel NCTV.
Uit de uitgevoerde inventarisatie naar Palantir software gebruik binnen mijn ministerie is tot op heden geen andere aanwending van deze software gebleken.
Zijn er buiten de «Raffinaderij» nog andere projecten of initiatieven (geweest) die gebruik maken/maakten van Palantir software? Zo ja, welk organisatieonderdeel ontplooit/ontplooide dat initiatief en onder welke projectnaam of titel?
Nee, zie voor een uitgebreide toelichting de beantwoording van de eerste vraag.
Welke organisatieonderdelen (waaronder ook samenwerkingsverbanden als de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC's), Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC), infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen (iCOV), etc.) en /of functionarissen maken/maakten gebruik van of hebben/hadden toegang tot de informatieproducten uit de «Raffinaderij» en / of Palantir software?
Behoudens de politie en de zes veiligheidsregio’s3 in het verleden maken organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid en/of aan Justitie & Veiligheid gelieerde samenwerkingsverbanden (waaronder de Regionale Informatie- en Expertisecentra, het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum, en de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen) geen gebruik van Palantir software.
Alleen de politie maakt gebruikt van de analyseomgeving «de Raffinaderij». Geen andere organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie & Veiligheid dan de politie en geen andere functionarissen dan de politiefunctionarissen hebben nu en/of hadden in het verleden toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij».
Informatieproducten afkomstig uit de analyseomgeving «de Raffinaderij» worden niet gedeeld met partijen buiten de politie. Wel kan het zijn als op basis van een signaal afkomstig uit een informatieproduct vanuit de analyseomgeving «de Raffinaderij» sprake blijkt van hetzij een concrete verdenking van zware en georganiseerde criminaliteit dan wel een hoge kans op aanslagen dat de politie op basis van dit signaal op casuïstiek niveau contact legt met haar ketenpartners.
Zijn er organisatieonderdelen die onder uw ministeriële verantwoordelijkheid vallen die data delen met de «Raffinaderij» of andere Palantir-gerelateerde initiatieven, en zo ja, welke organisatieonderdelen zijn dat?
De politie ontvangt of ontving ten aanzien van de analyseomgeving «de Raffinaderij» geen data van andere organisatieonderdelen.
Vice versa hebben en/of hadden geen andere organisatieonderdelen of functionarissen dan de politie toegang tot de analyseomgeving «de Raffinaderij» of hebben nu en/of hadden die in het verleden toegang tot de informatieproducten uit deze analyseomgeving.
Onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid vallen geen andere organisatieonderdelen die andere Palantir-gerelateerde initiatieven hebben of hadden lopen.
Uit vrijgegeven Wet open overheid (Woo)-documenten blijkt dat de verwerving van de Palantir software heimelijk heeft plaatsgevonden; klopt het dat hierdoor regels voor een openbare aanbesteding niet zijn gevolgd?
De heimelijke verwerving heeft in 2018 plaatsgevonden met een beroep op art. 2.23, lid 1 sub e van de AW 2012. Deze bepaling stelt dat de aanbestedingsregels niet van toepassing zijn op overheidsopdrachten voor leveringen, diensten of werken die geheim zijn verklaard, of waarvan de uitvoering met bijzondere veiligheidsmaatregelen gepaard moet gaan, of indien bescherming van wezenlijke belangen van Nederland dit vereist. Zie voorts beantwoording van vraag 6.
Wat waren de redenen voor het heimelijk verwerven van de Palantir software?
De redenen voor het heimelijk verwerven waren:
Kunnen de vragen afzonderlijk en binnen drie weken worden beantwoord?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Israël dat verdere stappen neemt in etnische zuivering |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Trouw-artikel «Israël wil 600.000 Gazanen opsluiten en verdrijven: «Dit is een concentratiekamp»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Israël van plan is 600.000 Palestijnen in Gaza binnen 60 dagen op te sluiten in een «concentratiekamp»-achtige situatie waarna waarschijnlijk gedwongen uitzetting volgt, zoals gemeld in Trouw?
Het creëren van een door militairen afgesloten gebied zou onacceptabel zijn. Als deze plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd, dan zou dat een schending van het internationaal humanitair recht betreffen en hoogstwaarschijnlijk leiden tot gedwongen ontheemding en deportatie. Nederland heeft zijn visie op dit plan vrijwel direct gedeeld met Israel.
Deelt u de analyse dat dit neerkomt op etnische zuivering en een zeer ernstige schending van het internationaal recht? Zo ja, bent u van oordeel dat het kabinet het opzettelijk opsluiten van Palestijnen openlijk en keihard moet veroordelen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Genocideverdrag) en andere internationale verdragen en op welke experts baseert u zich dan?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat Israël, met het opzettelijk opsluiten van honderdduizenden mensen in een gebied zonder adequate toegang tot water, voedsel, medische zorg of veiligheid, oorlogsmisdaden pleegt en uithongering van burgers als oorlogswapen inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het wegkijken van de Nederlandse regering te lang heeft geduurd en dat vooral praten met Israël niet heeft gewerkt en dat Israël steeds verder escaleert?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025 zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Welke spoedacties en sancties gaat u ondernemen om Israël onder druk te zetten om de verdrijving, verdere etnische zuivering en genocide te stoppen nu het nog kan? Indien u niets onderneemt: waarom negeert u het Genocideverdrag en weigert u de oproep van mensenrechten- en hulporganisaties en experts op te volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om actief bij te dragen aan, en op te roepen tot, een internationaal beschermingsmechanisme voor de Palestijnse burgerbevolking, bijvoorbeeld via VN-blauwhelmen, een no-fly zone of veilige doorgang, teneinde verdere etnische zuivering in Gaza te voorkomen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat Israël verdere stappen neemt in etnische zuivering?
Het kabinet roept voortdurend op de burgerbevolking van de Gazastrook te beschermen conform het humanitair oorlogsrecht. De bovenstaande opties vereisen ofwel een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, ofwel toestemming van de partijen bij het gewapend conflict. Op dit moment is de kans hierop klein. Bovendien is het de vraag waarnaartoe de burgerbevolking zich zou moeten verplaatsen via de bovenstaande genoemde veilige doorgang.
Overweegt u nu wel een beroep te doen op het Internationaal Gerechtshof en zich aan te sluiten bij de genocidezaak die daar nu tegen Israël loopt? Zo nee, waarom niet?
Op grond van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof zijn er twee mogelijkheden voor staten om deel te nemen aan een contentieuze procedure tussen andere staten. Ten eerste is er de mogelijkheid tot het indienen van een interventie door een staat die meent een rechtsbelang te hebben bij de uitkomst van het geschil. Een staat die op deze wijze wil interveniëren moet aantonen dat de beslissing van het Internationaal Gerechtshof in het geschil tussen de twee partijen bij het geschil zulke consequenties heeft dat een interventie nodig is om zijn belangen zeker te stellen. De voorwaarden voor een dergelijke interventie zijn strikt en uit de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof blijkt dat de drempel voor ontvankelijkheid van een dergelijke interventie hoog is. Tot nu toe heeft het Hof de overgrote meerderheid van de verzoeken om interventie onder deze bepaling afgewezen.
Ten tweede kunnen staten die partij zijn bij het verdrag op grond waarvan het geschil gevoerd wordt een interventie indienen waarbij zij hun visie op de constructie (interpretatie) van dit verdrag geven. Een dergelijke interventie is alleen ontvankelijk indien zij zich beperkt tot de constructie van het verdrag. Zij mag niet ingaan op de feiten van de zaak of het recht toepassen op deze feiten. Dit type interventie wordt over het algemeen toegelaten, maar het Hof past ook hier de beperking strikt toe en zal die (onderdelen van) interventies die verder gaan dan de strikte constructie van het verdrag niet ontvankelijk verklaren.
In beide gevallen is sprake van een interventie en wordt de interveniërende staat geen partij bij het geschil. Dat laatste kan alleen als beide partijen daarmee instemmen. Dit is in de geschiedenis van het Internationaal Gerechtshof nog niet voorgekomen en instemming van beide partijen het voorliggende geschil tussen Zuid-Afrika en Israël is uiterst onwaarschijnlijk. Uit de tekst van een interventie kan allicht blijken dat de interveniërende staat een standpunt van een van de partijen bij het geschil deelt, of zelfs steunt, maar ook dat maakt een interveniërende partij geen mede-eiser. De deelname van de interveniërende staat aan de procedure is beperkt tot de interventie; deze staat mag zich niet uitlaten over andere onderwerpen; en heeft ook geen recht om gehoord te worden op andere onderwerpen dan die die het onderwerp zijn van de interventie. De verbindendheid van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is dan ook beperkt tot die onderdelen waarover de interventie zich uitgelaten heeft. Op basis hiervan is «aansluiten» als een partij bij het geschil niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat u op geen enkele manier recht doet aan uw morele en juridische verantwoordelijkheid als regeringsleider van een land dat zich profileert als gastland van de internationale rechtsorde? Zo nee, hoe geeft u dan precies invulling aan die verantwoordelijkheid en op welke experts baseert u zich?
Nee. Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. 2025, gebruikt het kabinet een combinatie van druk op en dialoog met Israël om de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren. Dit alles naar vermogen en binnen de grenzen van ons kunnen.
Nederland neemt de bescherming van de internationale rechtsorde serieus en neemt daarom al langere tijd stappen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrieven van 18 juni 2025 en 28 juli 2025 is omschreven. Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds haar inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in de Palestijnse Gebieden.
Wilt u de bovenstaande vragen gezien de ernst en urgentie van de zaak deze week één voor één beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Israëlische minister Katz wil van Gazaanse stad Rafah een gesloten kamp maken’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israëlische Minister Katz wil van Gazaanse stad Rafah een gesloten kamp maken»?1
Ja.
Klopt het dat de Israëlische Minister Katz een plan heeft gepresenteerd waarin staat dat Palestijnen naar een plek in Gaza moeten worden verplaatst, en dat zij verplicht een «veiligheidscheck» moeten ondergaan voordat zij het kamp mogen betreden? Klopt het ook dat in het plan staat dat wie dit kamp betreedt, het niet meer mag verlaten, en dat Israëlische militairen het gehele terrein zullen bewaken?
Het kabinet heeft vernomen dat een dergelijk plan is gepresenteerd door de Israëlische Minister van Defensie, Katz. Het plan is echter niet gedeeld met Nederland. Het kabinet heeft daarom geen kennis van de inhoud van het plan. Voor het kabinet is duidelijk: Gaza is van de Palestijnen.
Klopt het dat volgens het plan uiteindelijk de volledige Palestijnse bevolking van Gaza naar dit kamp moet worden overgebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht op een grove wijze wordt geschonden met dit plan en dat de inhoud van dit plan een oorlogsmisdaad is? Zo nee, waarom niet?
Een oproep voor een door militairen afgesloten gebied voor Palestijnse burgers is onacceptabel. Als deze plannen daadwerkelijk zouden worden uitgevoerd zal dit gepaard gaan met gedwongen ontheemding en deportatie. Dit zou een schending van het internationaal (humanitair) recht en voor het kabinet onbestaanbaar.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenadvocaat Michael Sfard dat dit plan neerkomt op een operationele blauwdruk voor misdaden tegen de menselijkheid, aangezien het gaat om grootschalige gedwongen verplaatsing en internering van een bevolkingsgroep met het oog op deportatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de analyse van historicus Amos Goldberg dat het geplande «kamp» in werkelijkheid gezien kan worden als een moderne variant op een concentratiekamp, gelet op het ontbreken van bewegingsvrijheid, levensvoorwaarden, infrastructuur en zelfbeschikking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u reeds actie ondernomen richting de regering van Israël dan wel in Europees verband om duidelijk te maken dat dit plan volstrekt ontoelaatbaar is onder het internationaal recht? Zo nee, bent u bereid dat met spoed alsnog te doen?
Het kabinet heeft in bilateraal verband benadrukt dat een dergelijk plan onacceptabel is en onderstreept consequent en op alle niveaus dat Israël zich aan het internationaal recht moet houden.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit plan nationale sanctiemaatregelen in te voeren tegen de regering van Israël en in Europees verband voor de meest strenge sancties te pleiten? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl., zet het kabinet zich in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Zoals aangekondigd in de brief is de Israëlische ambassadeur op ministerieel niveau ontboden op 29 juli jl. Tijdens de ontbieding is met klem aangedrongen bij de regering-Netanyahu op het inslaan van een andere koers, het nakomen van de humanitaire afspraken met de EU en het naleven van het internationaal humanitair recht. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over de verschillende genomen maatregelen om zodoende de druk bij de regering-Netanyahu voor deze beleidsverandering te verhogen. Denk hierbij onder andere aan het in Europees verband pleiten voor de opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël en het nationaal tot persona non Grata verklaren van de extremistische Ministers Smotrich en Ben Gvir, inclusief de inzet om hen te registreren als ongewenste vreemdelingen in het Schengenregistratiesysteem (SIS). Voor het volledige pakket aan maatregelen voor zowel het EU- alsmede het nationale spoor verwijs ik u naar de eerder genoemde Kamerbrief van 28 juli jl.
De uitvoering van maatregelen om femicide in Nederland aan te pakken |
|
Hanneke van der Werf (D66), Bente Becker (VVD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de omvang en aard van de problematiek rondom femicide in Nederland en het feit dat iedere acht dagen een vrouw vermoord wordt, meestal door haar partner of ex partner?
Ja, ik ben bekend met de aard en omvang van femicide in Nederland en ik deel de opvatting dat femicide, evenals huiselijk geweld en kindermishandeling, een groot maatschappelijk veiligheidsprobleem is in Nederland dat structurele aandacht en effectieve oplossingen vereist.
Onze samenleving is recent opnieuw opgeschrikt door een aantal vreselijke zaken waarin meisjes en vrouwen zijn omgebracht. We weten uit wetenschappelijk en statistisch onderzoek dat geweld tegen vrouwen een omvangrijk veiligheidsprobleem is in Nederland, met vergaande gevolgen voor zowel slachtoffers en hun families, en ook voor buurten, gemeenten en de samenleving als geheel. Ook de brede maatschappelijke aandacht laat zien hoe urgent dit probleem is. Het is van belang dat we dit geweld ook op de lange termijn op verschillende fronten bestrijden. Het kabinet werkt met gemeenten en de betrokken instanties aan gerichte versterking van de aanpak. Samen met de Staatssecretaris Langdurig en Maatschappelijke Zorg en de Staatssecretaris Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zet ik mij, net als mijn voorgangers op het departement, hiervoor met overtuiging in. In de brief over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!» van 10 juli jl. staat beschreven hoe wij dat doen.1
Deelt u de opvatting dat femicide een ernstig maatschappelijk probleem is dat structurele aandacht en effectieve oplossingen vereist, ook nu het kabinet is gevallen en het onderwerp in uw portefeuille is terecht gekomen? Zo ja, op welke wijze geeft u daar op dit moment invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de verschillende beleidsvoorstellen, moties en toezeggingen die de afgelopen jaren in de Tweede Kamer zijn gedaan ten aanzien van de aanpak van femicide en geweld tegen vrouwen? Kunt u per voorstel of toezegging aangeven wat de huidige status van uitvoering is?
Ja, ik ben op de hoogte van de verschillende beleidsvoorstellen, moties en toezeggingen die de afgelopen jaren in de Tweede Kamer zijn gedaan over de aanpak van femicide en geweld tegen vrouwen. Voor reacties hierop verwijs ik u (onder meer) naar het plan van aanpak «Stop femicide!» d.d. 7 juni 2024, de bovengenoemde Kamerbrief van 10 juli 2025, evenals de Verzamelbrief naar aanleiding van het commissiedebat Zeden en (on)veiligheid van vrouwen d.d. 14 november 20242 en de brief met toelichting op de verkenning naar een 24/7 meldpunt femicide en het verbeteren van de bereikbaarheid van Veilig Thuis en reactie op de initiatiefnota van het lid Mutluer d.d. 1 april 2025.3 In al deze stukken kunt u lezen welke acties door het kabinet worden ondernomen in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling en het voorkomen van femicide. In de brief van 10 juli 2025 (inclusief de bijlage) is de meest recente stand van zaken opgenomen.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel Strafbaarstelling psychisch geweld verwachten? Kunt u toelichten waarom de eerdere toezegging van de vorige Staatssecretaris, om dit wetsvoorstel in mei aan de Kamer te sturen, niet is nagekomen?
Ik verwacht dat dit wetsvoorstel voor de zomer van 2026 in consultatie kan gaan. Ik verwijs u naar de met uw Kamer gedeelde contouren van het wetsvoorstel voor de afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld. Er is voor gekozen om deze contouren als bijlage mee te sturen bij de brief van 10 juli over de voortgang van de prioriteiten uit het plan van aanpak «Stop femicide!».
Dit wetsvoorstel is een belangrijk onderdeel van de versterking van de strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld. Naast dit wetsvoorstel wordt gewerkt aan het vergroten van kennis over psychisch geweld binnen de betrokken organisaties en het verbeteren van de dossiervorming. Beide zijn cruciaal voor het verbeteren van de bewijsvoering in strafzaken waarin psychisch geweld aan de orde is. Ik attendeer u ook op het onderzoeksrapport Psychisch geweld in het strafrecht van de Rijksuniversiteit Groningen, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC), dat op 28 augustus jl. met uw Kamer is gedeeld.4 De bevindingen van dit rapport worden benut voor het wetsvoorstel.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief met een voortgangsrapportage over de prioriteiten uit het actieplan «Stop Femicide»? Welke concrete resultaten zijn reeds geboekt?
Deze brief heeft uw Kamer op 10 juli jl. ontvangen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Becker en Van der Werf (Kamerstuk 29 279, nr. 890) en het bijbehorende toegezegde onderzoek naar de wijze waarop landelijke coördinatie in de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en kindermishandeling kan worden vormgegeven? Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten aangezien deze in juni 2025 werden verwacht?
Zoals ook beschreven in de brief van 10 juli jl. komen wij na de zomer van 2025 met een beleidsreactie op de verkenning van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur (NSOB) naar de verschillende vormen waarop coördinatie van het beleid en de aanpak kan worden vormgegeven. Het rapport van de NSOB zal zo snel mogelijk aan uw Kamer worden aangeboden. Daarnaast verwijs ik u naar bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen» (pagina 2) bij de brief van 10 juli jl. met betrekking tot de motie Becker en Van der Werf.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van der Werf c.s. over onderzoek naar een Nederlandse variant van Clare’s Law?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert een eerste (juridische) verkenning die op initiatief van de Open Universiteit samen met onder andere de gemeente Rotterdam, de politie en Filomena Rotterdam op korte termijn wordt uitgevoerd, mede naar aanleiding van een recent werkbezoek door een aantal van deze partijen aan het Verenigd Koninkrijk. De resultaten van deze verkenning zijn naar verwachting in januari 2026 gereed. Omwille van de snelheid is ervoor gekozen om geen separaat onderzoek te starten maar aan te haken op dit lokale initiatief.
Hoe staat het met de toezegging dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek gaat met politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak hoe kennis over rode vlaggen, intieme terreur en femicide verder kan worden geborgd? Hebben deze gesprekken al plaatsvonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en kunnen deze worden gedeeld met de Kamer? Zo niet, gaan deze gesprekken nog plaatsvinden?
In de eerdergenoemde brieven is beschreven op welke wijze de deskundigheid over rode vlaggen, dwingende controle en femicide binnen onder meer de politie, het Openbaar Ministerie en in de rechtspraak wordt geborgd en vergroot. Het bredere traject ter ontwikkeling van een strategie voor deskundigheidsbevordering onder professionals is hier ook op gericht. Met de politie en het Openbaar Ministerie vinden gesprekken plaats over het bevorderen en borgen van deze kennis. Met de rechtspraak ga ik nog nader in gesprek over de wijze waarop de deskundigheid over deze onderwerpen ook onder rechters kan worden vergroot. Daarnaast dragen acties als het verbeteren van het zicht op veiligheid in gezag- en omgangszaken en het verbeteren van de dossiervorming voor een betere strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld ook bij aan de informatiepositie van rechters.
Wat is de status van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek naar de huidige strafrechtelijke aanpak van psychisch geweld? Wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Dit onderzoek is op 28 augustus jl. met de Kamer gedeeld.
Wat is de status van het internationaal rechtsvergelijkend onderzoek over strafbaarstelling psychisch geweld? Kunt u toelichten welke landen worden betrokken in dit onderzoek en wanneer de Kamer de resultaten kan verwachten?
Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd, de resultaten worden in het vierde kwartaal van 2025 verwacht. De opzet van dit onderzoek is eerder met uw Kamer gedeeld, als bijlage bij de brief over de voortgang van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling d.d. 22 september 2023.5 De volgende landen zijn in dit onderzoek betrokken: Engeland en Wales, Ierland, Denemarken, Frankrijk en Cyprus.
Hoe staat het met de uitvoering van de toezegging om het klachtvereiste bij stalking te laten vervallen? Kunt u een tijdspad schetsen voor de afschaffing van dit vereiste en toelichten wat dit betekent voor slachtoffers?
In de eerdergenoemde contouren van de afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld staat vermeld dat het wegnemen van het klachtvereiste voor belaging (stalking) zal worden meegenomen in de afzonderlijke strafbaarstelling van psychisch geweld. Dit betekent dat de mogelijkheid om een strafvervolging in te stellen niet afhankelijk zal zijn van de wens daartoe van het slachtoffer. Het Openbaar Ministerie zal de mogelijkheid hebben om op eigen initiatief een opsporingsonderzoek te verrichten en vervolging in te stellen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de gesprekken tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Britse autoriteiten over het aanmerken van vrouwenhaat als extremistische ideologie? Hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, kan hierover iets met de Kamer worden gedeeld? Zo niet, gaan deze gesprekken nog plaatsvinden?
Ja, in bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen» (pagina 8–9) bij de brief van 10 juli jl. is uw Kamer hierover al geïnformeerd.
Is de publiekscampagne, die wordt gefinancierd met de middelen uit amendement-Mutluer (Kamerstuk 36 600 VI, nr. 34), al van start gegaan? Zo ja, hoe ziet deze publiekscampagne eruit? Zo niet, wanneer gaat deze campagne van start?
Deze publiekscampagne gaat op 25 september 2025 van start. In deze campagne wordt het publiek geïnformeerd over de specifieke signalen van dwingende controle, en over de handelingsopties die men heeft als men dergelijke signalen herkent. Tegelijk met deze campagne wordt een informatietour over dwingende controle georganiseerd voor alle medewerkers van o.a. politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering en Veilig Thuis, met het doel om bewustwording binnen deze organisaties verder te vergroten.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een nationale femicide-monitor, zoals eerder is toegezegd in de beantwoording van Kamervragen? Welke stappen zijn reeds gezet, wie is verantwoordelijk voor de uitvoering en wanneer verwacht u dat deze monitor operationeel is?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid financiert de Universiteit Leiden voor het opzetten van de Nederlandse Femicide Monitor voor de periode van 2025 tot en met 2029. Deze monitor gaat inzicht bieden in de omvang en aard van vrouwenmoord in Nederland en in de kenmerken en subtypen van deze zaken. Dit wordt gedaan aan de hand van een wetenschappelijke analyse van politiedata, OM-data, rechtbankdata en mediaberichten vanaf 2014. De bevindingen vormen een verdieping van de jaarlijkse CBS-statistieken over moord en doodslag in Nederland. De Universiteit Leiden publiceert vanaf 2025 jaarlijks over de statistieken van het afgelopen jaar. Daarnaast worden er periodieke overzichtsrapportages over een langere periode gepubliceerd. Ook produceert de Universiteit Leiden rapportages over specifieke kenmerken van vrouwenmoord in Nederland, evenals een webapplicatie «Femicide in Nederland» en kennisuitwisseling door o.a. workshops en symposia. Ook stelt de Universiteit Leiden de betreffende onderzoeksdata beschikbaar aan onder meer het WODC en het CBS, zodat ook eventueel verdiepend onderzoek uitgevoerd kan worden. Tenslotte kan de Femicide Monitor ook als basis dienen voor de selectie van casussen voor de in de brief van 10 juli jl. genoemde huiselijk geweld-reviews.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een strategie voor deskundigheidsbevordering over de rode vlaggen van femicide bij diverse bevolkingsgroepen? Is hiervoor reeds een opdracht verstrekt? En wat is op dit moment de status van deze strategie? Wie is er verantwoordelijk voor de uitrol en implementatie van deze strategie?
In aanvulling op de informatie over de totstandkoming van een strategie voor deskundigheidsbevordering voor professionals in de brief van 10 juli jl. (p. 4–5), kan ik u namens de Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg melden dat de aanbestedingsprocedure bijna is afgerond.
Hoe staat u tegenover de instelling van een regeringscommissaris voor huiselijk geweld en geweld tegen vrouwen, in lijn met artikel 10 van het Verdrag van Istanboel, waarin deze functie als verplichting is opgenomen? Overweegt u om tot instelling over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de status van het toegezegde gesprek tussen de (destijds) Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Rechtsbescherming over omgangsregelingen voor kinderen na partnerdoding? Heeft dit gesprek plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en welke vervolgstappen zijn genomen? Zo nee, wanneer zal dit gesprek plaatsvinden?
Ja, het gesprek tussen de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en Staatssecretaris Rechtsbescherming over omgangsregelingen voor kinderen na partnerdoding heeft plaatsgevonden. Ik verwijs u naar bijlage 1 «Overige moties en toezeggingen» bij de brief van 10 juli jl. (pagina 7–8) over de uitkomsten van dit overleg. Samen met de betrokken uitvoeringsorganisaties, experts en nabestaanden zal ik verkennen wat de mogelijkheden zijn om het proces rond contact-, omgang- en gezagskwesties voor nabestaanden te verbeteren, uiteraard zonder daarbij af te doen aan het belang van het kind.
Hoe staat het met de interne verkenning binnen de politie naar regievoering binnen een eenheid in zaken van huiselijk geweld en femicide? Op welke wijze wordt in deze verkenning gekeken naar het mogelijk aanstellen van een interne casusregisseur per zaak?
Het verbeteren van de interne casusregie binnen de politie bij (ex-)partnerstalking is een belangrijke verbeteractie naar aanleiding van aanbevelingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid.6 Deze taak behoort bij de casusregisseur stalking in het basisteam.
Elk basisteam moet minimaal twee casusregisseurs stalking hebben die bij gemiddelde en hoog risico stalkingscasuïstiek regie voeren. Daarnaast is de politie ook bezig om de regievoering door te ontwikkelen naar de rol van regisseur Zorg en Veiligheid die zich naast stalking en huiselijk geweld ook bezighoudt met andere thema’s rond Zorg en Veiligheid waarbij toenemende of ernstige zorgen zijn, zoals personen met verward/onbegrepen gedrag, kindermishandeling en jeugd. Een interne politiemedewerker heeft deze rol. Elke politie-eenheid maakt een plan van aanpak waarin staat op welke wijze de rol van regisseur Zorg en Veiligheid wordt ingevuld. Zij doen dit volgens de kaders die hiervoor op landelijk politieniveau zijn vastgesteld. De realisatie hiervan is inmiddels in verschillende eenheden gestart. De korpsleiding stuurt hierop.
Dit is eveneens beschreven in de brief van 10 juli jl.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden voor het notaoverleg op 22 september 2025?
Ja, hoewel enkele vragen geclusterd zijn beantwoord.
Het bericht Meisje (3) kan glimlachen en kijkt Peppa Big, maar van rechter mag haar beademing stoppen |
|
Mirjam Bikker (CU), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Deelt u de mening dat dit een schrijnende zeldzame en medisch-ethische ingewikkelde vraag is waar integer handelende en hardwerkende artsen tegenover verdrietige en wanhopige ouders komen te staan?
Wanneer is medisch handelen zinloos en hoe ziet u het verschil met palliatief verplegen? Hoe wordt de beslissing beïnvloed door het feit dat dit kind bij volledig bewustzijn is? Is het «kunnen voelen, bewegen en communiceren om tot leren en meedoen te komen» zoals in het vonnis werd genoemd een criterium om de behandeling van een ziek kind medisch zinvol te achten?
Zijn er medische alternatieven om het lijden van het kind te verlichten? Hoe wordt het lijden van een kind in een situatie als deze vastgesteld?
Wat gebeurt er als de ouders wel graag willen dat hun kind wordt doorbehandeld en het ziekenhuis dit medisch zinloos acht? Hoe zit dit Europeesrechtelijk, binnen het EVRM, voor wat betreft het recht op leven, en het recht op family life?
Moeten de ouders uit de ouderlijke macht worden ontzet als ze geen toestemming geven de behandeling te staken?
Klopt het dat een revalidatiekliniek het kind wil opnemen en verplegen? Valt het meewerken aan verplaatsing ook onder medisch zinloos handelen? Als een ziekenhuis wordt gevraagd om de behandeling op afstand in een revalidatiekliniek medisch te ondersteunen, kan dat los worden gezien van medisch zinloos handelen?
Bent u bekend met het antwoord van de voormalig Minister van VWS op de vraag over de opvang van extreem premature kinderen: «NVK geeft aan dat het medisch team de medische risico’s en de mogelijke gevolgen kent. De ouders zijn het beste in staat om aan te geven wat voor hen de belangrijkste waarden zijn die moeten worden meegenomen bij het uiteindelijke besluit. De besluitvorming is geïndividualiseerd, dat wil zeggen maatwerk voor dit kind bij deze ouders.»2 Waarom is het hier niet gelukt om binnen de waarden van de ouders tot overeenstemming te komen in het belang van het kind?
Wanneer beslissen artsen tot een niet-reanimeren beleid en wat is de rol van de ouders hierin?
Hoe kijkt u in dit geval naar het marginaal toetsen door de rechter? Is het denkbaar en noodzakelijk dat in het geval van hoger beroep er integraler wordt getoetst?
Moet het ziekenhuis in deze casus het hoger beroep van de ouders afwachten voordat ze de beademing beëindigen?
De gebrekkige naleving van de Europese toegankelijkheidswetgeving (EAA) |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel van de NOS, «Websites en automaten zijn vaak moeilijk met een beperking, ondanks nieuwe wet»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat uit recent Europees onderzoek blijkt dat 93 procent van de Nederlandse websites niet voldoet aan de toegankelijkheidscriteria zoals gesteld in de EAA? Hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van de rechten van mensen met een beperking en de naleving van het VN-verdrag Handicap?
Het klopt dat uit het onderzoek blijkt dat 93 procent van de Nederlandse websites niet geheel toegankelijk is voor iedereen. Op het gebied van digitale toegankelijkheid moeten nog grote stappen gezet worden. De inwerkingtreding van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn op 28 juni 2025 zie ik als een belangrijke stap om de toegankelijkheid te verbeteren. De Europese Toegankelijkheidsrichtlijn geldt voor marktpartijen, oftewel voor de private sector. Dit betekent dat deze richtlijn alleen van toepassing is op specifieke producten en digitale diensten van marktpartijen, en niet op overheidsinstanties. Overheidsinstanties moeten reeds voldoen aan de toegankelijkheidseisen zoals opgenomen in het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Overheidswebsites en apps voldoen voor 59% aan de wettelijke verplichting. Dit zijn alle websites en apps met Status A, B of C.
Samen met mijn collega bewindspersonen zet ik mij in om belemmeringen in de samenleving waar mensen met een beperking mee te maken hebben weg te nemen. Ook op het gebied van digitale toegankelijkheid. Dit doe ik door het uitvoeren van de maatregelen die in de Werkagenda VN-Verdrag Handicap staan. Deze werkagenda is recentelijk naar uw Kamer gestuurd.2
Met implementatie van het Besluit digitale toegankelijkheid overheid en van de maatregelen die zijn opgenomen in de Werkagenda VN-Verdrag Handicap, onderstreept het Ministerie van BZK de urgentie om de digitale toegankelijkheid voor mensen met een beperking te verbeteren. Om dit te bereiken, richt het Ministerie van BZK zich de komende jaren onder meer op de uitvoering van het Nationaal Actieplan WebBeleid (NAWB): een integrale aanpak op de digitale toegankelijkheidsstandaard, veiligheidsstandaarden en domeinbeheer.
Met het NAWB versnelt de overheid de adoptiegraden ten aanzien van onder meer digitale toegankelijkheid bij de overheid. Denk aan enkele generieke oplossingen die worden getroffen, zoals NLdoc (een voorziening om documenten om te zetten naar een toegankelijke variant) en het NL Design System (gericht op het toegankelijk, inclusief en gebruiksvriendelijk ontwikkelen). Ook komt er focus op accessibility by design zodat al in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met toegankelijkheid en er zo min mogelijk achteraf moet worden verbeterd. Daarnaast wordt er een Coordinated Accessilbity Disclosure opgezet zodat eindgebruikers beter meldingen over digitale toegankelijkheid kunnen doen bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Een andere maatregel is het verminderen van het aantal websites. Zo zorgt het NAWB, dat op 1 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd, voor een duurzame, robuuste oplossing voor diverse vraagstukken die gaan over webbeheer en toegankelijkheid.3
Welke maatregelen heeft u genomen om bedrijven en overheidsorganisaties tijdig te informeren over hun verplichtingen onder de EAA? Acht u het acceptabel dat veel bedrijven pas recent op de hoogte raakten?
Op de website van de Rijksoverheid zijn burgers en bedrijven op de hoogte gesteld van de verplichtingen van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn. Bijna alle toezichthouders hebben voorafgaand aan de inwerkingtreding van de richtlijn bedrijven begeleiding geboden en hen opgeroepen om zich voor te bereiden op de nieuwe regels. Daarnaast hebben VNO-NCW en MKB-Nederland webinars gepubliceerd waarin bedrijven informatie krijgen over aan welke toegankelijkheidsverplichtingen zij dienen te voldoen. Tevens zijn bedrijven via bewustwordingscampagnes geïnformeerd over de aanstaande wijzigingen.
Bedrijven hebben een eigen verantwoordelijkheid om kennis te nemen van aanstaande wet- en regelgeving waar zij aan dienen te voldoen. De Europese Toegankelijkheidsrichtlijn is in 2019 vastgesteld en de Nederlandse implementatiewetgeving is in 2024 vastgesteld en gepubliceerd. De Europese Toegankelijkheidsrichtlijn is niet van toepassing op overheidsorganisaties en zij zijn daarom niet gericht geïnformeerd.
Wordt bij de voorbereiding van nieuwe wet- en regelgeving standaard expliciet getoetst aan de toegankelijkheidsvereisten uit de EAA en het VN-verdrag Handicap? Zo ja, hoe is dit geborgd? Zo nee, waarom niet?
Bij het opstellen van wet- en regelgeving moet altijd worden nagegaan of de voorgenomen regeling verenigbaar is met hoger recht, zoals het VN-Verdrag Handicap.4 In de fase van voorbereiding zijn er verschillende momenten waarbij toetsing door anderen dan het ministerie plaatsvindt.5 Burgers en bedrijven worden geconsulteerd en er wordt advies gevraagd van diverse adviesorganen, toezichthouders of andere instanties. Ook kan advies worden gevraagd aan het College voor de Rechten van de Mens. Na deze consultatiefase vindt een wetgevingstoets plaats waarbij getoetst wordt op rechtsstatelijke en bestuurlijke kwaliteit. Dit omvat ook de toetsing op constitutionele, Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijk aspecten, waaronder het VN-Verdrag Handicap. Tot slot wijs ik op de advisering van de Afdeling advisering van de Raad van State. Het beoordelingskader van de Afdeling bestaat uit vier onderdelen: een beleidsanalyse, een constitutionele en juridische analyse, een uitvoeringsanalyse, en een analyse van de gevolgen voor de rechtspraktijk. Bij de constitutionele en juridische analyse kijkt de Afdeling onder meer of het voorstel past binnen hogere regelgeving, waaronder de Grondwet, het Statuut van het Koninkrijk en mensenrechtenverdragen.
Wat betreft de toetsing van regelgeving aan de implementatiewetgeving van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn merk ik op dat deze wetgeving verplichtingen oplegt aan bedrijven. Er wordt bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving daarom niet expliciet getoetst aan de toegankelijkheidseisen die voortvloeien uit de richtlijn. De richtlijn is gebaseerd op het VN-Verdrag Handicap, daardoor zijn de grondbeginselen van de richtlijn wel onderdeel van de toetsing aan het internationaal recht.
Hoe stevig gaan toezichthouders, zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het Commissariaat voor de Media, daadwerkelijk handhaven op de naleving van de toegankelijkheidswetgeving? Hebben zij voldoende mandaat, capaciteit en bevoegdheden? Zo niet, hoe bent u dan van plan de naleving van de EAA te garanderen?
Toezichthouders bepalen zelf hoe zij toezicht houden en op basis van welke signalen zij acteren. Het kan bijvoorbeeld gaan om eigen onderzoek, meldingen van burgers, meldingen van andere toezichthouders, ook uit andere EU-landen of signalen van belangenorganisaties. De toezichthouders hebben voldoende mandaat, capaciteit en bevoegdheden om te handhaven op de naleving van toegankelijkheidsvereisten. De implementatiewetgeving voorziet in de gebruikelijke handhavingsinstrumenten.
Deelt u de analyse dat veel digitale en fysieke diensten fundamenteel ongeschikt zijn voor mensen met een beperking, zoals blijkt uit de ervaringen van de in het NOS-bericht genoemde Tim Kroesbergen en Ferry Molenaar? Wat gaat u doen om deze structurele ontwerpfouten gericht aan te pakken?
De analyse dat veel digitale en fysieke diensten niet werken voor iedereen deel ik en dit is zorgelijk. De inwerkingtreding van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn op 28 juni 2025 is een belangrijke stap om ervoor te zorgen dat alledaagse zaken voor iedereen toegankelijk zijn. Het doel van de wet is om de toegankelijkheidsvoorschriften in de hele (digitale) interne markt in Europa te harmoniseren en ervoor te zorgen dat alle burgers in Europa hier de voordelen van kunnen ervaren. Gezien de recente inwerkingtreding is het op dit moment te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de werking van de wet. Ik wacht daarom eerst de praktijkervaringen af en ben voornemens om samen met de andere betrokken ministeries een invoeringstoets op de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn te laten uitvoeren om te onderzoeken hoe de regelgeving in de praktijk uitwerkt.
Hoe wordt gewaarborgd dat de uitvoering van de EAA en de bredere toegankelijkheidsopgave niet alleen bij het Ministerie van VWS ligt, maar integraal wordt opgepakt door álle relevante ministeries, waaronder de ministeries van EZK, IenW, BZK en OCW?
De implementatiewet van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn is tot stand gekomen door een samenwerking van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Financiën, Economische Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Justitie en Veiligheid.
Het is nu aan bedrijven om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de toegankelijkheidseisen uit de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn. In de werkagenda VN-Verdrag Handicap, die tot stand is gekomen door een samenwerking van negen ministeries, zijn verdere maatregelen opgenomen om de bredere toegankelijkheidsopgave te bevorderen, zoals bijvoorbeeld het verbeteren van de digitale toegankelijkheid van de overheid.6
Welke concrete werkende voorbeelden uit het buitenland zijn bij de implementatie van de EAA in Nederland betrokken? In hoeverre wordt systematisch gekeken naar effectieve oplossingen uit het buitenland?
Bij de implementatie van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn in Nederland zijn geen concrete werkende voorbeelden uit het buitenland betrokken, omdat het om een zuivere implementatie van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn in Nederlandse wetgeving ging.
Nederland neemt sinds de oprichting van het kennisplatform AccessibleEU met interesse kennis van de onderzoeken en evenementen die georganiseerd worden.
Daarnaast richt de Europese Commissie op korte termijn een comité en werkgroep op waar Nederland aan deel zal nemen. De werkgroep heeft tot doel om informatie en goede voorbeelden tussen lidstaten uit te wisselen. Zo wordt systematisch, samen met andere lidstaten, gekeken naar effectieve oplossingen die kunnen bijdragen aan de verdere uitvoering van de (digitale) toegankelijkheidseisen die in de Europese toegankelijkheidsrichtlijn staan.
Wordt overwogen om, in navolging van andere landen, publieke standaarden en ontwerprichtlijnen te hanteren of beschikbaar te stellen die bedrijven helpen om digitale en fysieke toegankelijkheid structureel te borgen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn reeds publieke standaarden en ontwerprichtlijnen beschikbaar over zowel digitale als fysieke toegankelijkheid. Op grond van de Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten en de regelgeving op grond van de Implementatiewet zijn bedrijven verplicht om te voldoen aan de toegankelijkheidseisen die in de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn staan. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de richtlijn biedt inzake de bebouwde omgeving en daarom zijn er geen aanvullende wettelijke vereisten op het gebied van fysieke toegankelijkheid vanuit de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn.
Voor digitale toegankelijkheid zijn de Europese digitale toegankelijkheidsnorm EN 301 549 en de internationale norm Web Content Accessibility Guidelines (WCAG) 2.1 openbaar en vrij beschikbaar. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties faciliteert daarnaast de NL Design System community, waarin overheidsprofessionals en specialisten gezamenlijke bouwblokken voor websites ontwerpen en verbeteren. Deze bouwblokken dienen te voldoen aan de wettelijke WCAG eisen voor digitale toegankelijkheid. Ook wordt structureel getoetst met eindgebruikers om de gebruiksvriendelijkheid en begrijpelijkheid te waarborgen. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van inclusief ontwerpen. Deze bouwblokken worden open source ontwikkeld en zijn daarmee openbaar en vrij beschikbaar. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Om de fysieke toegankelijkheid structureel te borgen zijn in Nederland alle minimum eisen waar gebouwen aan moeten voldoen opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Ook voor de bruikbaarheid en toegankelijkheid van gebouwen zijn minimum eisen aan gebouwen gesteld waar gebouwen aan moeten voldoen.7 Boven op de Bbl eisen, is begin dit jaar een nieuwe norm voor toegankelijkheid ontwikkeld en gepubliceerd. Dit is door het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gefinancierd. Deze nieuwe breed gedragen norm bevat 300 bladzijdes met veel voorzieningen die op vrijwillige basis toegepast kunnen worden door de opdrachtgevers en gebouweigenaren in hun ontwerpen en gebouwen, aanvullend op de Bbl eisen.
Kloppen de hoogtes van de maximale boetes die de handhavingsautoriteiten in het NOS-artikel noemen? Hoe wordt de hoogte van deze boetes bepaald?
De genoemde hoogtes van de maximale boetes kloppen. De hoogte van de daadwerkelijk op te leggen boetes hangt af van de situatie, de ernst, duur van de overtreding, verwijtbaarheid en specifieke omstandigheden in het concrete geval. Ook speelt mee of er voorafgaande waarschuwingen zijn gedaan. De boete moet in een redelijke verhouding staan tot de overtreding en voldoende afschrikwekkend zijn. Niet alleen voor de overtreder zelf, maar ook voor andere bedrijven. De hoogte van een boete is daarmee casus specifiek en hangt af van verschillende factoren.
Hoeveel meldingen over ontoegankelijke digitale of fysieke dienstverlening zijn er het afgelopen jaar ontvangen door toezichthouders? Hoe zijn deze meldingen opgepakt en in hoeveel gevallen is gehandhaafd? Welke cijfers zijn bij u bekend over de meldingsbereidheid van getroffen personen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat getroffenen ook het vertrouwen en de mogelijkheid hebben naar de betreffende handhavingsautoriteiten te stappen?
De implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten is op 28 juni 2025 in werking getreden. Op dit moment zijn er nog geen cijfers beschikbaar over het aantal meldingen van burgers. Burgers die een ontoegankelijk product of dienst tegenkomen, moeten dit snel en makkelijk kunnen melden. De toezichthouders hebben meldpunten ingericht, waar burgers sinds 28 juni 2025 meldingen kunnen doen. Op de Rijksoverheid website staat een keuzehulp waarmee burgers door het beantwoorden van een aantal vragen naar de juiste toezichthouder worden verwezen om een melding te doen. Als iemand hulp nodig heeft bij het invullen van de keuzehulp kunnen zij bellen naar het telefoonnummer 1400. Dit is het algemene informatienummer van Informatie Rijksoverheid. Het is niet mogelijk om de meldingsbereidheid van personen in beeld te brengen omdat niet te achterhalen valt wie te maken krijgt met een ontoegankelijk product of dienst.
Welke rol ziet u voor uitvoeringsorganisaties en inspectiediensten in het vroegtijdig signaleren van ontoegankelijke dienstverlening? Worden deze signalen systematisch verzameld en terugvertaald naar beleid?
Bedrijven hebben een meldplicht bij ontoegankelijke diensten. Zij dienen dit te melden bij de toezichthouder. Deze signalen en de burgermeldingen worden systematisch verzameld door de toezichthouder. De opgedane inzichten hieruit worden meegenomen bij het vaststellen van de focus van het toezicht. In de Werkagenda bij het VN-Verdrag Handicap heb ik aangekondigd dat ik voornemens ben om, in samenwerking met de andere betrokken ministeries, een invoeringstoets uit te laten voeren op de implementatie van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn. Het doel hiervan is om na te gaan hoe de regelgeving in de praktijk uitpakt. Als dat nodig is, zal ik de signalen die hieruit komen, terugvertalen naar beleid.
Bent u bereid om het midden- en kleinbedrijf actief te ondersteunen bij het verbeteren van de digitale toegankelijkheid, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van een publiek ontwikkelplatform, technische ondersteuning of een toegankelijkheidsvoucher?
Om alle (micro)-ondernemingen actief te stimuleren om producten te vervaardigen, in te voeren of te distribueren en diensten te verlenen die voldoen aan de toegankelijkheidsvoorschriften van de Europese toegankelijkheidsrichtlijn, stel ik, zoals de richtlijn vereist, de nodige richtsnoeren en instrumenten op om dit te faciliteren. Dit doe ik in samenwerking met VNO-NCW en MKB-Nederland, de toezichthouders, ervaringsdeskundigen en hun vertegenwoordigende organisaties.
Herkent u het beeld dat de implementatie van de EAA door veel organisaties wordt gezien als een technische verplichting, in plaats van als een noodzakelijke stap richting inclusie? Welke stappen zet u om die cultuurverandering alsnog te realiseren?
Ik herken niet dat de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn door veel organisaties wordt gezien als een technische verplichting. Er zijn ook bedrijven die verder gaan dan de toegankelijkheidseisen die in de richtlijn worden genoemd. De inwerkingtreding van de Europese Toegankelijkheidsrichtlijn in Nederland zie ik als een belangrijke stap naar verdere inclusie. Samen met mijn collega-bewindspersonen neem ik daarnaast verdere maatregelen om het VN-Verdrag Handicap verder te implementeren. Dit staat in de werkagenda VN-Verdrag Handicap die op 11 juli 2025 naar uw Kamer is gestuurd.8
Bent u bereid deze Kamervragen één voor één te beantwoorden binnen een termijn van drie weken?
Ja, ik ben bereid om de Kamervragen één voor één te beantwoorden.
De verkoop van het gasdrukwapen ‘Sentinel’ en de hiaten in de wet |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 8 juli 2025 over de verkoop van het gasdrukwapen «Sentinel», dat legaal op de markt is gebracht door minimale technische aanpassingen?1
Ja.
Klopt het dat dit wapen, ondanks de uiterlijke gelijkenis met een vuurwapen en het risico op letsel, momenteel niet onder het verbod op gasdrukwapens valt? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De wet classificeert lucht-, gas- en veerdrukwapens in de zogenaamde wapencategorie IV onder 4e. Het voorhanden hebben van deze wapens is alleen toegestaan voor personen van 18 jaar en ouder. Voor leden van een schietvereniging die jonger zijn dan 18 jaar geldt een vrijstelling.
Lucht-, gas- en veerdrukwapens kunnen afhankelijk van de energie waarmee zij projectielen kunnen afvuren letsel veroorzaken. In het lopende traject voor de modernisering van de Wet wapens en munitie wordt meegenomen of het instellen van een energieafgifte grens ertoe kan bijdragen dat bepaalde lucht-, gas of veerdrukwapens als verboden aan te wijzen.
Als een lucht-, gas- of veerdrukwapen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, dan is het een verboden wapen, zoals genoemd in de categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie. Categorie I onder 7e van de wet benoemt het verbod op voorwerpen die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor be- of afdreiging geschikt zijn. In artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie is verder bepaald dat voor de beoordeling van deze vraag, voorwerpen een sprekende gelijkenis moeten vertonen met echte vuurwapens.
Het criterium «sprekende gelijkenis» kent in de uitvoeringspraktijk veel voorbeelden waarbij dilemma’s ontstaan over wat verstaan moet worden onder «sprekende gelijkenis». In uitspraken van verschillende rechterlijke instanties en met name van de Hoge Raad, blijkt dat hier zeer verschillend over gedacht kan worden. Vanwege de complexiteit die voortvloeit uit de toepasbaarheid van de criteria zoals die in categorie I onder 7e van de wet zijn opgesteld, zal ik in het moderniseringstraject van de wet hier in het bijzonder aandacht aan geven.
Ik heb de Werkgroep Advies Wet wapens en munitie gevraagd hier een advies over uit te brengen. Binnen deze werkgroep wordt verschillend naar dit criterium gekeken, maar het overwegende standpunt is dat het betreffende wapen niet valt onder de verboden categorie I onder 7e van de Wet wapens en munitie en gezien moet worden als een gasdrukwapen dat valt onder categorie IV onder 4e Wet wapens en munitie. Hiervan is het bezit voor personen van 18 jaar en ouder toegestaan. Ik verwacht het advies van de werkgroep dit najaar te ontvangen.
De werkgroep benadrukt dat de wet voldoende ruimte biedt om handhavend op te treden als men dit gasdrukwapen op de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijke ruimte draagt. Voor dit wapen, zoals voor alle wapens van categorie IV, geldt namelijk een draagverbod. Het dragen van een wapen in de openbare ruimte roept immers direct onveiligheidsgevoelens op voor andere burgers. Met de wet in de hand kan hiertegen worden opgetreden. In dat geval valt dit onder het wettelijk verbod om wapens te mogen dragen en geldt als aanvullend criterium dat wanneer er sprake is van het dragen van deze wapens op de openbare weg of voor het publiek toegankelijke ruimtes dat die als voorwerpen kunnen worden aangemerkt die gelet op de aard of omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën vallen.
Kunt u aangeven wat de omvang is van de verkoop van dit type wapens in Nederland? Heeft u ook inzicht in het profiel van de kopers?
In Nederland ziet de Centrale Dienst In- en Uitvoer (CDIU) van de douane toe op de invoer van onder andere dit soort wapens. Een handelaar in Nederland kan middels een consent van CDIU deze wapens importeren. In dit consent zijn alle unieke kenmerken van de wapens genoemd. De politie heeft geen inzicht in de omvang, aangezien de verkoop dan legaal is.
De politie heeft ook geen inzicht in het profiel van de kopers van deze wapens. De verkoop van dit soort wapens is in de hierboven omschreven situatie legaal en bij aankoop heeft de handelaar tot taak om een registratie met betrekking tot de eerste verkoop van het wapen bij te houden waaruit blijkt de datum van overdracht, het aantal, het fabricaat en type van de overgedragen voorwerpen, de naam en het adres van degene aan wie wordt overgedragen en het soort en nummer van diens legitimatiebewijs. Deze registratie wordt gedurende een termijn van zeven jaren bewaard. Indien het wapen wordt doorverkocht vindt er geen registratie plaats.
Op welke wijze worden dit soort wapens momenteel gemonitord door politie en het Openbaar Ministerie? Wordt bijgehouden hoeveel incidenten of inbeslagnames er zijn geweest met dit of vergelijkbare wapens? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt er geen continue monitoring plaats van de (door)verkoop van dit soort wapens. Van alle incidenten die ter kennis komen van de politie wordt een melding gemaakt in de politiesystemen. De wijze van de registratie van de melding maakt dat een analyse hierop vrijwel onmogelijk is. Zo kan een melding worden geregistreerd als «een verdachte situatie», «een bedreiging met een wapen» of anderszins.
In de herziening van de Wet wapens en munitie wordt verkend of het wenselijk is dat zware luchtdrukwapens onder het wettelijk verbod gaan vallen en daarmee alleen voorhanden mogen worden gehouden als er een wettelijke grond is om daarvoor een vergunning te verlenen. Zie hierover mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9. In dat geval zal bij incidenten wel een uitgebreide registratie plaatsvinden, omdat het dan gaat om een incident met een verboden wapen.
Deelt u de zorg dat de beschikbaarheid van dit soort wapens, ook als ze niet-dodelijk zijn, kan leiden tot risicovolle situaties, geweldsescalatie of misbruik?
Ja, die zorg deel ik. Dit gasdrukwapen wordt door wapenhandelaren gepromoot als een wapen dat door burgers voor zelfverdediging kan worden ingezet. Dat vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Bovendien constateer ik dat, indien het wapen voor zelfverdediging kan worden ingezet, dat het wapen ook voor bedreiging en chantage van andere burgers en overheidsdiensten kan worden ingezet. Ook dat vind ik een zeer zorgelijke ontwikkeling. Zie verder mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat wapens door minimale technische aanpassingen toch op de markt gebracht kunnen worden, terwijl ze feitelijk onder de reikwijdte van het verbod zouden moeten vallen?
Acht u aanpassing van de Wet wapens en munitie wenselijk en uitvoerbaar om dit soort ontwijkconstructies te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de handhaafbaarheid van de huidige wetgeving, gezien de vele grijze gebieden en uitzonderingen?
Bent u bereid om samen met politie, het Openbaar Ministerie en wapenexperts te onderzoeken hoe de Wet wapens en munitie kan worden aangepast om tot een duidelijker en beter handhaafbaar wettelijk kader te komen?
Hoe verhoudt de Nederlandse regelgeving zich tot die van buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk als het gaat om dit soort wapens? Zijn er signalen dat Nederland hierin achterloopt? Kunt u dat toelichten?
Het aspect «sprekende gelijkenis» zoals gehanteerd in de wet- en regelgeving is een juridische term die in onze in buurlanden niet wordt gehanteerd. Betreffende de schotkracht van lucht-, gas- en veerdrukwapens hanteren buurlanden zoals België, Duitsland en Frankrijk een limiet op de mondingsenergie (uitgedrukt in joule) voor wapens die zonder vergunning verkocht mogen worden. Deze grens varieert doorgaans tussen de 7,5 en 20 joule, afhankelijk van het land. Nederland kent, in tegenstelling tot andere landen in Europa, geen limiet en dus ook geen verbod op zware lucht-, gas- of veerdrukwapens.
Zoals hierboven aangegeven wordt de vraag of het wenselijk is dat ook in Nederland zware luchtdrukwapens onder het wettelijk verbod gaan vallen, meegenomen in het herzieningstraject van de Wet wapens en munitie.
Bent u bereid om in Europees verband te verkennen hoe regelgeving voor zogeheten niet-dodelijke verdedigingswapens beter op elkaar kan worden afgestemd, om ongewenste import en misbruik te voorkomen?
Op Europees niveau zijn momenteel verschillende initiatieven in gang gezet, waaronder de nieuwe regelgeving rond wapenhandel en traceerbaarheid. De komende periode zullen we verkennen hoe Nederland hier gericht op kan aanhaken en een bijdrage kan leveren aan de implementatie en verdere beleidsontwikkeling op dit vlak.
Ten slotte: kunt u aangeven in welk stadium de aangekondigde wetswijziging van de Wet wapens en munitie, inclusief het messenverbod voor minderjarigen, zich momenteel bevindt? Wanneer verwacht u dat dit voorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden?
Zie mijn antwoord op vragen 6 tot en met 9 over het traject voor de herziening van de Wet wapens en munitie. Het traject bevindt zich momenteel in de fase waarin de problematiek rondom het huidige legale vuurwapenbezit in kaart wordt gebracht en mogelijke oplossingen worden verkend. Over de planning van de herziening informeer ik uw Kamer volgend jaar.
Het wetsvoorstel messenverbod is in december 2022 in internetconsultatie gegaan. Naar verwachting vindt dit najaar besluitvorming plaats over het vervolg van het wetsvoorstel messenverbod.
Het Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Hoe duidt u de conclusie uit het IBO dat de fiscale voordelen voor koopwoningen de huurmarkt schaden en de ongelijkheid vergroten?1
Het eindrapport «Thuisgeven» van het interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) Huursector is op 7 juli 2025 aangeboden aan uw Kamer. Vanwege de demissionaire status van het kabinet, heb ik de keuze om namens het demissionaire kabinet met een reactie te komen of om deze reactie over te laten aan een nieuw kabinet. Ik kies ervoor om dit najaar zelf nog met een kabinetsreactie te komen. Ik zal in deze brief niet vooruitlopen op deze kabinetsreactie en ga daarom niet inhoudelijk in op de conclusies en aanbevelingen van het rapport.
Deelt u de analyse uit het IBO dat insiders en outsiders op de woningmarkt ongelijk worden behandeld?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen wilt u nemen om starters en middeninkomens meer kansen te geven op een passende woning?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de IBO-aanbeveling om corporaties meer ruimte te geven om middenhuurwoningen te bouwen, onder andere via borging?
Zie antwoord vraag 1.
Is er ruimte om alvast in de geest van het voorgenomen beleid van de Europese Commissie te werken en woningcorporaties eerder in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen?
Ja, er is ruimte om anticiperend op de inwerkingtreding van de nationale wetgeving, zodra deze voldoende concreet en voorzienbaar is, woningcorporaties in staat te stellen meer middenhuurwoningen te bouwen. Die ruimte wordt op dit moment door mij verkend. Het is echter niet mogelijk om daarvan grootschalig gebruik te maken voor borging van middenhuur, aangezien daarvoor ook aanpassingen aan bestaande Nederlandse wet- en regelgeving en het borgstelsel doorgevoerd zullen moeten worden. Daarnaast wijzen we in dit kader op het belang hierover overleg te voeren en afspraken te maken met private partijen die in de middenhuur investeren. Daarover lopen op dit moment gesprekken. Voor een verdere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief2 over de ondersteuning realisatie middenhuur van 14 juli.
Wanneer kan de Kamer een wetsvoorstel voor een huurregister verwachten, waarbij nu ook in het IBO de noodzaak daartoe vastgesteld is en indachtig de aangenomen motie van NSC die oproept een basis Huurregister nog dit jaar te voltooien?
De motie verzoekt om uiterlijk eind 2025 met concrete voorstellen naar de Kamer te komen voor het opzetten van een basishuurregister. Ik zet mij ervoor in de Kamer nog in 2025 te informeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie. Een huurregister vraagt meer dan een wet, ook de praktische werking ervan moet worden uitwerkt en opgebouwd. Het spreekt voor zich dat een register niet in 2025 voltooid kan worden.
Hoe gaat u de motie van NSC over het huurregister uitvoeren?
De motie verzoekt om uiterlijk eind 2025 met concrete voorstellen naar de Kamer te komen voor het opzetten van een basishuurregister. Ik zet mij ervoor in de Kamer nog in 2025 te informeren. Daarmee geef ik invulling aan de motie.
Tot welke concrete resultaten hebben uw acties tot nog toe geleid om de bestaande woningvoorraad beter te benutten, zoals via woningdelen, splitsing en hospitaverhuur, zoals ook aanbevolen in het IBO?
Op 18 oktober 2024 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het beter benutten van de bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.3 In het najaar wordt de Tweede Kamer uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van alle onderdelen van beter benutten namelijk transformatie, optoppen, mantelzorg- en familiewoningen op eigen kavel, hospitaverhuur, woningdelen, woningsplitsen en voorkomen van leegstand. Hieronder een korte toelichting van de concrete resultaten tot nog toe ten aanzien van hospitaverhuur, woningdelen en -splitsing.
Ik werk aan een wetswijziging om hospitaverhuur te stimuleren. Met het wetsvoorstel hospitaverhuur komt er een speciaal huurcontract van maximaal vijf jaar met een proeftijd van negen maanden, een kortere opzegtermijn van één maand in de eerste maand en het wordt makkelijker om hospitaverhuur te beëindigen bij (executie)verkoop of overlijden. Tot slot krijgen huurders die hospita zijn de mogelijkheid om in bezwaar te gaan tegen een inkomensafhankelijke hogere huurverhoging als gevolg van hospitaverhuur. De internetconsultatie van dit wetsvoorstel is net afgerond.4 Het streven is om het wetsvoorstel begin 2026 aan te bieden aan de Tweede Kamer. Daarnaast heb ik net de landelijke informatiecampagne «Word hospita! Jouw huis van grote waarde» die op 29 augustus 2024 is gestart, grotendeels afgerond.5 Naast deze campagne heb ik, naar aanleiding van de motie van het lid van Vroonhoven c.s.6, onderzocht in hoeverre een uitbreiding van de kamerverhuurvrijstelling hospitaverhuur verder kan stimuleren. Deze verkenning, die ik samen met Ministerie van Financiën doe, zal met de kamerbrief over het platform hypotheken dit najaar met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Om woningdelen en splitsen te stimuleren is ingezet op het verbeteren van de informatievoorziening aan gemeenten, particuliere huiseigenaren en woningcorporaties. Voor gemeenten maakte Platform31 een handreiking met dertig tips hoe zij woningsplitsen en woningdelen (juridisch-planologisch) kunnen faciliteren.7 De inzet is dat Platform31 in het najaar diverse sessies in het land organiseert om woningdelen verder te stimuleren. Ook wordt gewerkt aan een Splitsgids voor particulieren, woningcorporaties en gemeenten. Deze wordt later dit jaar verwacht. Ook verken ik, conform motie lid Wijen-Nass, de mogelijkheden voor een landelijk beleidskader omtrent woningsplitsing zodat dit op lokaal niveau vaker wordt toegestaan. Dat vraagt een brede weging van aspecten als lokale beleidsvrijheid, leefbaarheid en vereenvoudiging en eenduidig beleid op landelijk niveau.8
Daarnaast lopen er verschillende onderzoeken in relatie tot woningdelen. Na de zomer ontvangt de Tweede Kamer een maatschappelijke kosten-batenanalyse over de vereenvoudiging van het partnerbegrip binnen de AOW in relatie tot woningdelen (1) en loopt er een onderzoek in hoeverre de kostendelersnorm in de sociale zekerheidswetten een belemmering vormt voor woningdelen (2). De resultaten hiervan worden begin 2026 verwacht. (3) Daarnaast subsidieer ik een haalbaarheidsonderzoek dat uitgevoerd wordt door enkele woningcorporaties naar de behoefte aan en de mogelijkheden voor het opzetten van een landelijk platform voor woningdelen (4) en wordt een onderzoek uitgevoerd om woningdelers en hun behoeften beter in beeld te brengen (5).
Bent u bereid de kabinetsreactie op het IBO Huursector expliciet te voorzien van een tijdlijn en een maatregelenpakket, zodat de Kamer zicht krijgt op de stappen richting structurele oplossingen in de volkshuisvesting?
Ik wil nog niet vooruitlopen op de kabinetsreactie. Wel neem ik deze suggestie mee bij het opstellen van de brief.
Hoe duidt u de constatering in de IBO-rapportage en de RIGO-rapportage dat de huidige versnippering van woonruimteverdelingssystemen een drempel vormt voor huishoudens die regionaal willen verhuizen, bijvoorbeeld vanwege werk, mantelzorg of gezinsredenen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de aangenomen motie Welzijn over het onderzoeken hoe opgebouwde wachttijd of punten (deels) kunnen worden meegenomen bij verhuizing naar een andere regio?
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke stappen inmiddels zijn gezet om uitvoering te geven aan deze motie?
De wenselijkheid van een landelijk woonruimteverdeelystseem is onderzocht in het IBO Huurbeleid. In het IBO wordt geconstateerd dat het invoeren van één landelijk woonruimteverdeelsysteem extra kansen biedt voor woningzoekenden die geen wachttijd hebben kunnen opbouwen, bijvoorbeeld jongeren of mensen die naar een andere regio willen verhuizen. In het IBO is ook gekeken naar de optie voor het behoud van opgebouwde rechten bij interregionale verhuizing, omdat dit nodig is om daadwerkelijk één verdeelsysteem te krijgen.
Echter, het IBO merkt ook op dat een landelijk woonruimteverdeelsysteem betekent dat alle regionale en lokale systemen en lokale huisvestingsverordeningen moeten worden aangepast. Dat is geen eenvoudige opgave. Eerdere pogingen om een landelijk woonruimteverdeelsysteem te creëren zijn niet succesvol geweest vanwege alle verschillende belangen van de betrokken stakeholders. Voor een eventueel landelijk systeem zal het Rijk dan ook regie moeten nemen. Zoals eerder aangegeven kom ik in het najaar met een kabinetsreactie. Hierin zal ik ook uitgebreider ingaan op de aanbevelingen die het IBO doet ten aanzien van een landelijk woonruimteverdeelsysteem.
Bent u bereid om, mede naar aanleiding van het IBO en de motie Welzijn, een scenarioverkenning uit te voeren naar een (deels) landelijk of bovenregionaal woonruimteverdeelsysteem waarin opgebouwde wachttijd of punten bij verhuizing naar een andere regio (deels) behouden blijven, en daarbij de gevolgen voor de doorstroming, betaalbaarheid en lokale autonomie in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo goed als mogelijk afzonderlijk beantwoord. De termijn van drie weken was niet haalbaar vanwege het zomerreces. De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Nieuwe aanvallen op vrachtschepen in de Rode Zee |
|
Joeri Pool (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Houthi’s opnieuw schepen hebben aangevallen in de Rode Zee en daardoor zelfs een schip is gezonken?1 2
Deelt u de mening dat deze aanvallen, die overduidelijk zijn gericht op civiele schepen, gewoon een zuivere vorm van terrorisme zijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de Houthi’s nou eens een keer als terroristen te kwalificeren en hiervoor in internationaal verband te pleiten?
In hoeverre verandert het dreigingsniveau voor Nederlandse schepen door de recente aanvallen waarbij naar verluidt een divers scala aan wapensystemen zijn ingezet?
Acht u het noodzakelijk om aanvullende maatregelen te nemen om de Nederlandse scheepvaart te beschermen in de wateren rondom Jemen? Zo nee, waarom niet?
Welke (sanctie) maatregelen gaat u nemen tegen Iran voor het faciliteren van de Houthi-terreur, waardoor een cruciale handelsroute nu al zo lang wordt bedreigd?
Kunt u deze vragen gezien de acute opleving van de aanvallen zo snel mogelijk beantwoorden?
Het Eindrapport Plastic Tafel |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre tellen de maatregelen in het pakket op tot de kabinetsnorm van 30% circulaire plastics in 2030, conform de brief van Minister Hermans?1 2
In de kamerbrief van de Minister van Klimaat en Groene Groei is aangekondigd dat de eerder beoogde circulaireplasticnorm niet door zal gaan3. In het bij die brief gevoegde ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 Klimaatfonds is bij de middelen die bestemd zijn voor de ondersteuning van circulaire plastics eveneens vermeld dat de norm niet doorgaat en dat de plastictafel wordt gevraagd met voorstellen te komen. Daarbij is vermeld dat het uitgangspunt tot 30% circulaire plastics in Nederland in 2030 blijft. Dit is dus geen norm maar een streven.
De alternatieve voorstellen die zijn gedaan aan de Plastictafel bevorderen een markt voor circulair plastic. Het is echter onzeker of de maatregelen zullen leiden tot de inzet van 30 procent circulair plastic in 2030. Het grootste deel van de maatregelen is gebaseerd op vrijwilligheid, ter uitvoering voor de sector en niet juridisch bindend. Het is daardoor niet met zekerheid te zeggen dat de beoogde effecten worden behaald. Daarnaast ontbreekt voor sommige maatregelen een kwantificering van de beoogde effecten. Om meer zekerheid te bieden voor de ontwikkeling van een markt voor circulair plastic bestudeert het Ministerie van IenW welke voorstellen uit het eindrapport van de Plastictafel kunnen worden overgenomen in beleid, bijvoorbeeld door middel van wetgeving, en zo bij te dragen aan het realiseren van de beleidsdoelen uit het Nationaal Programma Circulaire Economie4. Over de vervolgacties wordt u met Prinsjesdag nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel investeringen, patenten en capaciteit er verdwenen zijn door recente faillissementen op het gebied van chemische recycling en biobased productie en welke geplande investeringen uiteindelijk niet gerealiseerd werden? Welke regio’s worden daarbij specifiek geraakt?
Er is geen overzicht beschikbaar van het aantal investeringen, patenten en capaciteit van chemische recycling en biogebaseerde productie van plastics. Wel kan uit gesprekken met de sector worden afgeleid dat deze sectoren in Europa onder moeilijke marktomstandigheden opereren, de Kamer is hierover geïnformeerd op 9 april jl.5 Daarom zijn structurele maatregelen nodig om deze markten te ondersteunen. Nederland zet zich hier ook voor in, onder andere door het bepleiten van ambitieuze doelstellingen voor recyclaat en biogebaseerd plastic in Europese regelgeving.
Bent u in gesprek met banken en investeerders om na te gaan of deze met het normerende pakket aan maatregelen weer vertrouwen voelen in de rol van de overheid in de circulaire economie? Zo nee, bent u bereid dit te doen en hierover voor het commissiedebat circulaire economie te rapporteren aan de Tweede Kamer? Kunt u daarbij specifiek nagaan of circulaire bedrijven met deze maatregelen naar de bank kunnen, zodat er weer investeringen kunnen worden gedaan?
Via het Platform voor Duurzame Financiering ben ik in gesprek met de financiële sector over het bevorderen van circulaire verdienmodellen. Met de kopgroep circulair financieren werken overheid en financiële instellingen er aan om circulair investeren de norm te maken in 2030, dus ook voor circulair plastic. Over deze gesprekken wordt de Kamer nader geïnformeerd bij de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, dat naar verwachting dit jaar nog met de Kamer wordt gedeeld. Of de door de Plastictafel voorgestelde maatregelen bijdragen aan de investeringsbereidheid van financiële instellingen in specifieke bedrijven is op voorhand niet te zeggen en zal per casus verschillen.
Vrijblijvende afspraken in het Plastic Pact werden eerder niet nagekomen, in hoeverre is de hefboom binnen dit pakket van normerende maatregelen essentieel om te voldoen aan het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving)-advies voor «dwingende en dringende stappen»?
Het voorstel voor een circulaire hefboom geeft bruikbare aanknopingspunten voor het doorontwikkelen van circulair beleid. Tegelijkertijd is het belangrijk om zorgvuldig te kijken naar een passende vorm voor een hefboom. Het Ministerie van IenW bekijkt de komende tijd of, en zo ja op welke wijze, een circulaire hefboom kan worden vormgegeven. Daarbij is het belangrijk dat de maatregel substantieel bijdraagt aan circulariteit, goed uitvoerbaar is en dat de economische effecten ervan proportioneel zijn. Vrijwillige afspraken kunnen een transitie op gang helpen, maar voor een structurele beweging is vaak wet- en regelgeving nodig, zoals in het PBL-rapport wordt adviseert.6
Bent u bereid het hele pakket van normerende maatregelen integraal over te nemen om te recht te doen aan de volledige consensus aan tafel? Zo nee, waarom niet?
Het overnemen van het voorgestelde maatregelenpakket is een gedeelde opgave van bedrijven en overheden. Een deel van de maatregelen zijn acties die de sector zelf moet doen. Die juich ik toe, maar het is aan de sector om die afspraken na te komen. Het Ministerie van IenW gaat zich samen met het Rijk en medeoverheden inzetten voor meer afname van recyclaat en biogebaseerd plastic bij de overheidsinkoop. Daarnaast wordt naar de circulaire hefboom gekeken (zie vraag 4). Ook zal het Ministerie van IenW samen met het Ministerie van KGG en de Staatssecretaris van Financiën wegen of de voorgestelde maatregelen robuust genoeg zijn om hier klimaatfondsmiddelen voor toe te kennen ter ondersteuning van de markt voor circulair plastic.
Het industriealarm wordt stevig geluid, gaan uw gedachten daarbij ook uit naar de gamechangers in de circulaire industrie? Zo ja, op welke manier wordt hier de komende tijd aandacht aan besteed?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat de verduurzaming van de plasticsector en de bijbehorende chemische industrie wordt versneld, inclusief de zogeheten circulaire gamechangers. Innovatieve bedrijven zijn cruciaal voor het succes van Circulaire Economie. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de Europese markt voor circulaire plastics (recyclaat, biogebaseerd plastic en CCU) en stelt het kabinet subsidies beschikbaar voor de ontwikkeling en opschaling van bedrijven die een circulaire plasticketen mogelijk maken. Vanuit de Kamer is enkele malen op problemen van met name plasticrecyclingbedrijven gewezen. Momenteel werkt de Minister van KGG in het kader van de motie van het lid Koekkoek aan de uitwerking van een overbruggingskrediet. Met de sector wordt ook gekeken naar andere mogelijkheden om bedrijven perspectief te bieden. Een overzicht van bestaande subsidies voor circulair plastic is terug te vinden op het kennisplein plastics van RVO.7
Het instellen van een verbod op verre diertransporten tijdens de zomermaanden, net zoals Vlaanderen heeft gedaan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat Vlaanderen in juli en augustus geen dieren meer transporteert naar landen buiten de Europese Unie (EU) vanwege het risico op hittestress dankzij een besluit van Vlaams Minister van Dierenwelzijn?1
Ja.
Bent u het eens met de uitspraak van Minister Weyts dat het onze «verdomde plicht is om vermijdbaar dierenleed ook echt te vermijden»? Zo nee, waarom niet?
Ik vind zeker dat we goed voor onze dieren moeten zorgen.
Gaat u dat Vlaamse voorbeeld volgen en deze zomer stoppen met verre diertransporten?
Nederland heeft sinds 31 december 2023 alle bilaterale bindende afspraken omtrent de export van herkauwers en varkens beëindigd. Sinds die tijd worden er bijna geen herkauwers of varkens naar landen buiten Europa getransporteerd, hoewel dit wel mogelijk is via verzoekscertificering. Daarnaast hebben we in Nederland al langere tijd de afspraak om geen slachtdieren naar landen buiten Europa te exporteren. De sector houdt zich goed aan deze afspraak.
Ook houdt de NVWA toezicht op lange transporten. Daarbij wordt gehoor gegeven aan de oproep van de Europese Commissie van 15 juli 2019 om diertransporten langer dan 8 uur niet toe te staan wanneer het onderweg 30 graden of warmer is.
Daartoe wordt middels de planning voorafgaande aan het transport gecontroleerd of het onderweg niet warmer wordt dan 30 graden Celsius. Is dit wel het geval dan moet het transport ofwel anders gepland worden ofwel wordt het transport niet gecertificeerd waardoor het niet kan vertrekken. Tevens wordt aan de hand van temperatuur- en GPS data – conform de Europese Transportverordening 1/2005 – retrospectief gecontroleerd op de temperatuur in het vervoersmiddel tijdens het transport. De norm is hiervoor maximaal 30 graden, met een marge van 5 graden, waardoor er effectief gehandhaafd wordt door de NVWA vanaf 35 graden in het vervoersmiddel.
Zo nee, waarom wilt u nog steeds dieren op dagenlang transport laten zetten naar landen als Turkije en Libië, terwijl het onderweg in de zomer vaak en lang extreem (boven de 30 graden celcius) heet is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 wordt niet toegestaan dat dieren vervoerd worden naar of door plekken waar het warmer is dan 30 graden Celsius. Ondanks dat we in Nederland geen algeheel verbod hebben voor transport naar landen buiten Europa in de zomermaanden, heeft de vastgelegde werkwijze van de NVWA en het beëindigen van de bindende bilaterale afspraken wel dezelfde praktische uitwerking.
Heeft u gezien dat de Kamer u op 19 juni 2025 (al ruim twee weken geleden) heeft verzocht om de nieuwe beleidsregel voor een maximumtemperatuur van 30 graden voor álle diertransporten niet nog meer te vertragen, maar direct in te voeren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1716)?
Ja.
Heeft u dat inmiddels gedaan? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u deze herhaaldelijke wens van de Kamer wél uitvoeren?
Voor de beleidsregel 30 graden geldt dat ik eerder de Kamer heb geïnformeerd dat ik aan de slag ga met het zoveel mogelijk wegnemen van de zorgen van ondernemers vanwege de te verwachten impact van het verlagen van de maximumtemperatuur voor diertransport met mogelijke negatieve neveneffecten voor het dierenwelzijn. Hiertoe heb ik de NVWA en sector gevraagd om gezamenlijk de mogelijkheden en belemmeringen voor ’s nachts slachten te verkennen. Deze verkenning, waaronder een pilot voor ’s nachts slachten op roodvleesslachthuizen, loopt op dit moment. Deze verkenning wil ik afronden. Daarnaast heeft de Europese Commissie mij gevraagd de maximumtemperatuur voor diertransport niet te verlagen zolang de onderhandelingen aangaande de herziening van de transportverordening nog lopen. Verder heeft uw Kamer dit onderwerp controversieel verklaard (2025D28826).
Erkent u dat u, zolang u deze beleidsregel niet invoert én geen zomerverbod op verre diertransporten instelt, dieren willens en wetens blootstelt aan ernstig lijden door (hitte)stress, met als gevolg versnelde ademhaling, hoge hartslag, benauwdheid en zelfs sterfte?
Voor wat betreft de verre diertransporten verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 3 en 4. Verder hebben we in Nederland het Nationaal Plan voor Veetransport bij Extreme Temperaturen, waarin afspraken en sectorprotocollen zijn vastgelegd. Hiermee werken zowel sector als NVWA aan de bescherming van dieren tijdens transport op warme dagen.
Ook kan de NVWA handhaven als dieren onvoldoende worden beschermd tegen hitte tijdens transport.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord.