Bent u bekend met het artikel «Overheid in actie tegen betalen van losgeld aan ransomware-criminelen»?1
Ja.
Klopt het dat op dit moment de mogelijkheden worden onderzocht om verzekeraars te verbieden om losgeld te vergoeden bij slachtoffers van een ransomware-aanval? Zo ja, hoe verklaart u dit verschil in beleid ten opzichte van wel en niet verzekerde bedrijven? Welke mogelijkheden worden er nog meer onderzocht om te kijken of het aantal losgeldbetalingen verminderd kan worden?
Ja, een verbod op het vergoeden van betaald losgeld aan cybercriminelen na een ransomware-aanval door verzekeraars wordt momenteel onderzocht. Hierbij worden de voor- en nadelen en de juridische mogelijkheden geïnventariseerd. Er is geen besluit over genomen. Daarnaast wordt gekeken naar hoe overheden om moeten gaan met ransomware, waaronder losgeldbetalingen. De meest wenselijke wijze van het beperken van losgeldbetalingen ligt echter in het voorkomen dat personen en organisaties überhaupt slachtoffer worden van ransomware.
Bent u het ermee eens dat het betalen van losgeld bij ransomware aanvallen onwenselijk is en dat bedrijven zich tegelijkertijd soms genoodzaakt voelen losgeld te betalen op korte termijn, omdat anders de continuïteit van bedrijfsprocessen in gevaar komt? Zo ja, hoe beoordeelt u dan een algeheel verbod op het betalen van losgeld? Zo nee, waarom niet? En bent u het ermee eens dat er daarom ingezet moet worden op het dringende advies om niet te betalen? Zo nee, waarom niet?
Het dringende advies vanuit het Kabinet blijft om geen losgeld te betalen na een ransomware-aanval, aangezien dit het crimineel verdienmodel in stand houdt. De politie stelt vast dat een relevant deel van het door slachtoffers betaalde losgeld rechtstreeks wordt geïnvesteerd in nieuwe aanvalsinfrastructuren.2 Ik heb begrip voor de moeilijke positie waarin slachtoffers van ransomware zich soms bevinden. Een algemeen verbod op het betalen van losgeld kan leiden tot minder losgeldbetalingen, maar kan ook grote nadelige effecten hebben. Op dit moment is er geen voornemen om losgeldbetalingen wettelijk te verbieden.
Bent u het ermee eens dat ondernemers en organisaties vooral slachtoffer zijn bij een ransomware-aanval? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het niet betalen van losgeld kan leiden tot een situatie waarin systemen weer vanaf de grond opnieuw moeten worden opgebouwd wat vaak langer duurt en meer geld kost dan het betalen van losgeld?
Ja. Criminelen die ransomware-aanvallen uitvoeren maken een zorgvuldige calculatie bij het stellen van de losgeldeis. Indien er geen losgeld wordt betaald en er geen back-up beschikbaar is, kan dit tot gevolg hebben dat de versleutelde data verloren gaat en de ICT-infrastructuur opnieuw moet worden opgebouwd. Ook kan een aanval leiden tot openbaarmaking van gestolen informatie en gegevens. De totale kosten voor een organisatie om een ransomware-aanval te boven te komen, zoals gevolgschade of het verlies van kostbare informatie, zijn vaak groter dan het geëiste losgeldbedrag.3
Ook indien er wel losgeld wordt betaald en de sleutel door criminelen wordt verstrekt, leidt dit niet gegarandeerd tot succes. Zo kan de sleutel niet goed functioneren waardoor de toegang tot data en systemen niet wordt hersteld. Verder zal in veel gevallen de hele ICT-infrastructuur alsnog opnieuw moeten worden opgebouwd, aangezien deze als gecompromitteerd moet worden beschouwd. Omdat doorgaans na een ransomwarebesmetting de integriteit van de ICT-infrastructuur niet meer kan worden gewaarborgd en een organisatie zijn systemen dus niet meer kan vertrouwen, zal deze dus ook bij betaling vaak vervangen moeten worden. Bovendien blijven kwaadwillenden beschikken over eventuele buitgemaakte data en kan er opnieuw een losgeld geëist worden om publicatie daarvan te voorkomen.
Bent u zich ervan bewust dat een algemeen verbod op het betalen van losgeld zelfs kan leiden tot het faillissement van een getroffen bedrijf? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit een zeer onwenselijk scenario is voor getroffen bedrijven en dat een verbod op het betalen van losgeld het probleem van ransomware aanvallen op bedrijven niet oplost? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een ransomware-aanval kan grote impact hebben op slachtoffers, maar ook op diens klanten en gebruikers. In uiterste gevallen kan dit leiden tot een faillissement. De nadelige gevolgen van een algemeen verbod op het betalen van losgeld kunnen daarom zeer groot zijn. Op dit moment is er geen voornemen om losgeldbetalingen wettelijk te verbieden. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 wordt de mogelijkheid van een verbod op het vergoeden van losgeldbetalingen door verzekeraars wel onderzocht.
Bent u het ermee eens dat de oplossing moet worden gezocht in ransomware aanvallen in eerste instantie voorkomen door te focussen op preventieve maatregelen en de digitale basishygiëne van bedrijven vergroten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Zo nee, waarom niet?
De meest wenselijke wijze van het beperken van losgeldbetalingen ligt in het voorkomen dat personen en organisaties slachtoffer worden van ransomware. Preventie vormt een belangrijk onderdeel bij het tegengaan van cybercrime, waaronder ook ransomware. Het beeld is dat bij veel succesvolle ransomware-aanvallen de basismaatregelen onvoldoende getroffen zijn. Om de cyberweerbaarheid te vergroten biedt het Digital Trust Center (DTC) van het Ministerie van EZK verschillende kennisproducten aan met adviezen voor ondernemers om een besmetting met ransomware te voorkomen en adequaat te reageren als het toch gebeurt. Daarnaast biedt het DTC mogelijkheden om de cyberweerbaarheid van een bedrijf te testen middels een basisscan. Ook het NCSC biedt voor diens achterban diensten en producten aan om de cyberweerbaarheid te verhogen. Veel informatie en adviezen zijn voor het brede publiek beschikbaar op de website van het NCSC. Verder wordt in het kader van het convenant voor preventie van cybercrime met private partijen samengewerkt aan de verbreding van het gebruik van twee-factor authenticatie.4 De politie geeft aan dat dit al aanzienlijk kan helpen bij het tegengaan van ransomware. Het verhogen van de cyberweerbaarheid van burgers, bedrijven en organisaties vraagt blijvende inspanning.
Het bericht dat een aantal medewerkers van GGD-regio’s op non-actief is gesteld vanwege mogelijke fraude met vaccinatiebewijzen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat een aantal medewerkers van GGD-regio’s op non-actief is gesteld vanwege mogelijke fraude met vaccinatiebewijzen?1
Ik neem dit bericht, net als GGD GHOR Nederland en de betrokken GGD-regio’s, zeer ernstig. Het is immers niet toelaatbaar dat medewerkers hun werkzaamheden bij de GGD misbruiken voor het plegen van fraude. Dit was ook de reden dat ik noodzaak heb gezien dit bericht meteen te melden aan uw Kamer op 20 september jl. De betreffende GGD’en hebben naar aanleiding van het ontdekken van deze fraude de betrokken medewerkers op non-actief gesteld en aangifte gedaan bij de politie.
Hoeveel valse vaccinatieregistraties zijn er aangemaakt door GGD-medewerkers?
GGD GHOR geeft aan dat hierover in het belang van het onderzoek nog geen mededelingen kunnen worden gedaan.
Klopt het dat er al maanden websites zijn waarop deze vaccinatieregistraties te koop zijn? Waren de GGD’en en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervan op de hoogte? Zo ja, waarom is er niet eerder ingegrepen?
Het is van belang onderscheid te maken tussen het vervalsen van vaccinatiebewijzen buiten de GGD’en die vervolgens aangeboden worden via de verschillende kanalen enerzijds en de frauduleuze handelingen door een aantal medewerkers van GGD’en die een aantal weken geleden bekend zijn geworden anderzijds. Het eerste geval – waarbij vervalsingen elders worden geproduceerd en aangeboden – is al langer bekend. Hiernaar wordt onderzoek gedaan en waar mogelijk worden maatregelen getroffen in overleg tussen het Ministerie van VWS, GGD GHOR en externe onderzoekers.
De frauduleuze handelingen van een aantal medewerkers bij de GGD heeft direct geleid tot maatregelen en nader onderzoek. Dit onderzoek is nog niet afgerond.
Hoe komt het dat deze mogelijke fraude niet eerder is ontdekt?
GGD GHOR geeft aan dat het hier fraude betreft die een aantal weken geleden ontdekt is en waarbij een aantal medewerkers is betrokken. Nadat de fraude was ontdekt zijn er direct maatregelen genomen en is er onderzoek ingesteld. Het onderzoek is nog niet volledig afgerond.
Hoe eenvoudig is het voor GGD-medewerkers om valse vaccinatieregistraties aan te maken?
Medewerkers kunnen misbruik maken van het systeem waartoe zij vanwege hun werkzaamheden toegang hebben. Ondanks diverse waarborgen, is dergelijk misbruik niet volledig uit te sluiten. Indien een overtreding ontdekt wordt, wordt hier direct op geacteerd.
Hoe wordt er gecontroleerd of GGD-medewerkers geen valse vaccinatieregistraties aanmaken?
Er zijn diverse maatregelen van kracht waarmee wordt gecontroleerd op misbruik, waaronder monitoring van het Security Operations Center van GGD GHOR Nederland op verdacht gebruik van de systemen.
Hoe komt het dat deze soort fraude nog mogelijk is? Is de controle binnen de GGD’en niet voldoende op orde gebracht na het privacylek in januari?
GGD GHOR Nederland heeft na de datadiefstal een aantal maatregelen genomen. Daarover heb ik u geïnformeerd door middel van mijn brieven aan uw Kamer van 2 februari 2021, 12 februari 2021, 23 februari 2021, 23 maart 2021, 13 april 2021, 11 mei 2021, 18 juni 2021, 6 juli 2021 en 13 augustus 2021.2
Uit het feit dat dit soort fraude wordt opgespoord door GGD GHOR Nederland en de GGD’en komt naar voren dat het controlesysteem in casu naar behoren werkt. De verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de controle op fraude in orde is, ligt uiteraard primair bij de GGD’en. Het Ministerie van VWS ondersteunt GGD’en en GGD GHOR Nederland daarin. Daarbij is het niet volledig uit te sluiten dat er medewerkers zijn die misbruik maken van het systeem waar ze vanwege hun werkzaamheden toegang toe hebben. Indien een overtreding ontdekt wordt, wordt hier direct op geacteerd.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de controle binnen de GGD’en nu wel op orde wordt gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Minister Bijleveld en Admiraals Kramer en Tas uiten zorgen tijdens commando-overdracht' |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Ank Bijleveld (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een nadere duiding geven van de waarschuwing dat «De aanwezigheid van Russische onderzeeërs in de Noordzee is reden tot zorg. Soms vertonen zij verdacht gedrag, wat erop kan duiden dat mogelijk datakabels worden afgetapt met vitale informatie over onze economie en veiligheid»?1
De opbouw van het Russisch militair vermogen oefent druk uit op het NAVO-bondgenootschap. Een specifieke dreiging gaat uit tegen onderzeese infrastructuur (bijvoorbeeld onderzeekabels). Russische entiteiten brengen deze infrastructuur in kaart en ondernemen activiteiten die mogelijk duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.2
Kunt u aangeven hoeveel datakabels en data er Nederland in- en uitstromen via de zee in vergelijking met andere relevante landen, en daarbij tenminste ingaan op Frankrijk, Groot-Brittannië, België, Denemarken, Noorwegen en Zweden? Kunt u hierbij ook aangeven in hoeverre het gaat om data van Nederlandse instellingen, dan wel data van buitenlandse entiteiten die via Nederland wordt doorgeleid?
Landen worden onderling met elkaar verbonden door glasvezelverbindingen over land en door de zee. Verbindingen door de zee zijn daarbij essentieel om continenten met elkaar te verbinden en om lange afstanden af te leggen. Er landen in Nederland op dit moment elf kabels aan waarvan zeven kabels Nederland met de oostkust van Groot-Brittannië verbinden, één kabel met het zuiden van Groot-Brittannië, twee kabels met Denemarken en één kabel met België. Groot-Brittannië is vervolgens met meerdere zeekabels verbonden met Noord-Amerika, Frankrijk, Spanje, België Ierland, IJsland, Denemarken en Noorwegen. Groot-Brittannië heeft een groot aantal kabels omdat het immers voor een groot deel afhankelijk is van connectiviteit via zeekabels. België is over zee enkel verbonden met Nederland en Groot-Brittannië. Zoals eerder vermeld is Denemarken verbonden met Nederland, verder heeft zij zeekabelverbindingen naar Noorwegen, Zweden, Duitsland, IJsland en Groot-Brittannië. Noorwegen heeft verder nog een zeekabelverbinding met Ierland. Zweden heeft gezien haar ligging alleen verbindingen via de Oostzee waardoor zij een zeekabelverbinding heeft met Estland, Letland, Litouwen, Polen en Finland. Een actueel overzicht van alle zeekabels is online te raadplegen3.
Een enkele kabel kan tientallen terabits/s zo niet honderden terabits/s verzenden. Het is niet te zeggen hoeveel data daarvan data betreft van Nederlandse instellingen of bedrijven dan wel buitenlandse entiteiten. Wel kan gesteld worden dat verkeer over (Trans-Atlantische)zeekabels internationaal verkeer is en dat veel data dat al dan niet via Nederland gestuurd wordt, ook onderweg is naar andere landen.
Deelt u de mening dat het zorgen voor de integriteit van deze data een vitaal nationaal belang is, ook op het moment dat deze data zich in een kabel bevinden die buiten de Nederlandse territoriale wateren ligt?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 vormen statelijke dreigingen een risico voor de veiligheid van zeekabels4. Zeekabels die data transporteren vormen een belangrijk onderdeel van de mondiale digitale ruimte. Zoals aangegeven in het Cybersecuritybeeld Nederland 2021 zijn al onze digitale processen, waaronder vitale processen, sterk verweven en afhankelijk van deze mondiale digitale ruimte. Wanneer statelijke actoren op grote schaal onderzeese kabels aftappen voor inlichtingenvergaring of – ten tijde van conflicten – die kabels saboteren schendt dat de integriteit en exclusiviteit van data met mogelijk grote gevolgen voor het functioneren van digitale processen waaronder vitale processen5. Wanneer vitale processen worden aangetast kan dat gevolgen hebben voor de Nederlandse nationale veiligheid. Om die reden vindt het Kabinet, zoals aangegeven in de brief Veiligheid van zeekabels van 2 juli 2021, het belangrijk dat zeekabels veilig zijn en volgt de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels, zowel binnen als buiten de territoriale wateren, nauwlettend. In dat kader staat de veiligheid van zeekabels ook internationaal op de agenda bij de NAVO en de EU6.
Welke risico’s zijn er voor de positie van Nederland als Europese data hub indien Nederland de integriteit van deze data niet kan beschermen?
De bescherming van data is geen uitdaging die zich beperkt tot Nederland en ook zeker niet tot zeekabels. Datastromen gaan via kabels over land door internet exchanges, datacenters en zeekabels en kunnen hiermee ook andere landen en continenten doorkruisen. Op het gebied van regulering van data gaat er de komende tijd met de uitwerking van de Digital Governance Act (DGA) en de Data Act (DA) in Europa veel veranderen juist ook om op het gebied van integriteit meer waarborgen te hebben. Deze regulering is namelijk gericht op het versterken van de governance van de interne markt voor data, op het beter delen en beschikbaar maken van data, en op het creëren van waarborgen voor beschermde data in de internationale context.
Betekent de inschatting dat «mogelijk datakabels worden afgetapt» dat er geen goed zicht is op de vraag of dit daadwerkelijk gebeurt?
Om operationele redenen kunnen we hierop geen nadere toelichting geven.
Maken verdachte scheepsbewegingen in de regel onderdeel uit van diepzeewater onderzoeksinstituut GUGI of gebeurt het ook buiten dat verband?
Verdachte scheepsbewegingen gebeuren ook buiten dit verband.
Welke maatregelen vinden er op dit moment plaats om datakabels te beschermen?
Zoals de Minister van Defensie eerder aan uw Kamer tijdens het Commissiedebat over de NAVO-top op 7 juni jl. heeft aangegeven, houdt ook de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels in de gaten. Ook in het onderwaterdomein geldt dat het versterken van de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging van belang is. Daarnaast is er onlangs in VN-verband door de United Nations Group of Governmental Experts (UNGGE) bij consensus de aanbeveling vastgesteld dat staten geen actie mogen ondernemen die opzettelijk kritieke infrastructuur beschadigt of anderszins het gebruik van kritieke infrastructuur schaadt, zoals infrastructuur tussen verschillende staten die essentieel is voor de algemene beschikbaarheid of integriteit van het internet.
Zeekabels die zijn aan te merken als onderdeel van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten moeten voldoen aan de gestelde zorgplichten in de Telecommunicatiewet (Tw).7
Gezien het grensoverschrijdende karakter van de zeekabels en de data die erover getransporteerd wordt, is Europese en internationale samenwerking essentieel.
Zijn er afspraken gemaakt met de eigenaren van de kabels om elke storing te melden?
Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten op grond van artikel 11a.2, eerste lid Tw een meldplicht van incidenten. Dat betekent dat zij incidenten waarbij er sprake is van een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit, waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate worden onderbroken, moeten melden bij toezichthouder Agentschap Telecom. Andere Europese lidstaten kennen een soortgelijke meldplicht.
Wordt elke melding van een storing onderzocht en geattribueerd?
Agentschap Telecom beoordeelt meldingen die binnen komen op basis van de hiervoor genoemde Tw. Bij voldoende aanleiding kan een melding leiden tot de start van een onderzoek. In Nederland zijn geen incidenten met zeekabels gemeld.
Welke instanties hebben mogelijk een rol bij het onderzoeken van incidenten? Spelen ook civiele elementen zoals de kustwacht, Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) of andere diensten een rol?
Zijn bedrijven die eigenaar of beheerder zijn van de datakabels verplicht het te melden als zij een onregelmatigheid detecteren die kan wijzen op onderzees aftappen door een buitenlandse mogendheid? Kunt u hiernaast ook aangeven in hoeverre dergelijke meldingen al dan niet plaatsvinden?
Zoals eerder genoemd zijn hebben aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten op grond van artikel 11a.2, eerste lid Tw een meldplicht van incidenten. Dat betekent dat zij incidenten waarbij er sprake is van een inbreuk op de veiligheid of een verlies van integriteit waardoor de continuïteit van openbare elektronische communicatienetwerken en openbare elektronische communicatiediensten in belangrijke mate worden onderbroken moeten melden bij toezichthouder Agentschap Telecom. In Nederland zijn geen incidenten gemeld bij het Agentschap Telecom op dit vlak.
Ook dienen aanbieders op grond van artikel 11.3 Tw technische en organisatorische maatregelen te treffen ten behoeve van de veiligheid en beveiliging van de door hen aangeboden netwerken en diensten in het belang van de bescherming van de persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van abonnees en gebruikers. Indien een inbreuk op die beveiliging zich voordoet heeft de aanbieder van een openbare elektronische communicatiedienst op grond van artikel 11.3a Tw de verplichting die inbreuk, onverwijld nadat hij die inbreuk heeft geconstateerd, te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens zijn geen meldingen bekend op dit vlak.
Zijn bedrijven die eigenaar of beheerder zijn van de datakabels verplicht om detectiesystemen te hebben die het kunnen signaleren als een derde partij onder zee aan hun kabel zit?
Een aanbieder van openbare elektronische communicatienetwerken en -diensten moeten op basis van artikel 11a.1 van de Tw passende technische en organisatorische maatregelen nemen voor het beheersen van de risico’s voor de veiligheid en integriteit van hun netwerken en diensten. Detectie kan daar een onderdeel van zijn, net zoals andere maatregelen zoals sterke encryptie.
Als de verplichtingen uit bovenstaande vragen niet bestaan, kunt u dan aangeven of er landen binnen de NAVO of de EU zijn die een dergelijke verplichting wel hebben?
Zie antwoord vraag 12.
Welke capaciteiten heeft de Nederlandse marine om Nederlandse datakabels te monitoren en te beschermen, en in hoeverre worden deze capaciteiten daarvoor ingezet?
De Koninklijke Marine heeft op dit moment geen capaciteiten om Nederlands datakabels te monitoren en te beschermen. De Koninklijke Marine beschikt wel over capaciteiten (als fregatten, onderzeeboten en NH90 helikopters) voor indirecte datakabel bescherming en kan daarmee oppervlakte eenheden en onderzeeboten detecteren, volgen en eventueel neutraliseren.
Welke meerwaarde bieden onderzeeboten bij het beschermen van datakabels?
Datakabels, of in bredere zin onderzeese infrastructuur, kunnen worden bedreigd door onderzeeboten die speciaal zijn toegerust voor dit doel. Op deze manier kan een potentiele tegenstander die over zulke onderzeeboten beschikt, onopgemerkt en dus ongehinderd zijn doel bereiken. Deze heimelijke wijze van het bedrijven van offensieve seabed warfare vormt een actuele en reële dreiging. Een effectief middel voor het bestrijden van onderzeeboten, zijn eigen onderzeeboten. Dit is een kerntaak van de huidige en toekomstige onderzeeboten van de Koninklijke Marine. De meerwaarde van onze eigen onderzeeboten is onder andere het kunnen detecteren, monitoren en eventueel neutraliseren van onderzeeboten gericht op seabed warfare. De wetenschap alleen al van mogelijke inzet van onderzeeboten dwingt de opponent zijn eigen eenheden te beschermen, waardoor hij zijn heimelijke capaciteiten minder makkelijk kan inzetten.
Welke meerwaarde biedt een gespecialiseerd monitoringsschip zoals de Britse marine gaat kopen als aangekondigd in de Britse defensievisie «Defence in a Competitive Age»?
Over de concrete meerwaarde van het genoemde monitoringsschip kan ik u op dit moment niets toelichten omdat ik geen zicht heb op de volledige capaciteit hiervan.
In hoeverre zijn Nederlandse datakabels straks minder beveiligd dan de Britse als Nederland niet over een dergelijk schip beschikt?
Hierop kan ik u geen concreet antwoord geven omdat ik op dit moment geen volledig zicht heb op de capaciteit van de Britten op dit vlak. Wel kan ik aangeven dat de beveiliging van de fysieke zeekabels en de data die hierover getransporteerd wordt altijd een internationale aangelegenheid zal zijn. We zijn hierover in gesprek binnen het bondgenootschap.
Welk risico’s voor sabotage van de kabels zijn er? Kunt u hierbij ook ingaan op de mogelijkheid dat verdachte Russische activiteiten niet alleen dienen voor het aftappen van gegevens, maar ook dienen als verkenning voor mogelijke latere sabotage, of dienen om apparatuur te plaatsen die eventueel in een later stadium de kabels kan saboteren?
Er is een dreiging tegen onderzeese kabels en andere zeebodem-gebonden infrastructuur. Over de precieze aard van deze potentiele dreiging kunnen we om operationele redenen niet in gaan.
Welke risico’s en kwetsbaarheden brengen bovengenoemde mogelijke Russische voorbereidingshandelingen met zich mee voor de geopolitieke en militaire positie van Nederland en de NAVO in het geval van een gewapend conflict of een escalatie van spanningen door middel van hybride middelen?
In de huidige gemondialiseerde samenleving, waarin het economische en maatschappelijke belang van met name internetverkeer steeds verder toeneemt, is het essentieel dat de veiligheid van zeekabels gegarandeerd blijft. De NAVO houdt de ontwikkelingen rond de veiligheid van zeekabels in de gaten. Zeekabels spelen thans ook een rol bij de civiele en militaire communicatie tussen NAVO-bondgenoten. De bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging is daarom ook in het onderwaterdomein van groot belang. Sinds 2014 heeft de NAVO de bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging versterkt. De NAVO heeft in dit kader de beschikking over zowel militaire als niet-militaire capaciteiten en middelen om uitdagingen en dreigingen te adresseren in de vijf operationele domeinen van het bondgenootschap, die naast zee ook land, lucht, de ruimte en cyber betreffen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De opmars van ondergronds bankieren. |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de extra aandacht van banken voor witwassen leidt tot een opmars van ondergronds bankieren?1
Ja
Herkent u het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt? Ziet u hierin ook een directe link met de toegenomen controles bij banken?
Het beeld dat ondergronds bankieren toeneemt, wordt herkend. De politie ziet een toename van de behoefte om crimineel geld via ondergronds bankieren te verplaatsen. Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de toename onder meer te maken met strengere controles door de vergunning houdende banken en strenger toezicht op deze banken en andere financiële instellingen door DNB; DNB heeft het afgelopen jaar meer meldingen gekregen over ondergronds bankieren.
Hoeveel geld gaat volgens u in Nederland om in ondergronds, zogenoemd; «hawala»-bankieren?
Er zijn geen exacte cijfers over de omvang van ondergronds bankieren in Nederland. Doordat het ondergronds plaatsvindt, is de kennis van bedragen die omgaan in het ondergronds bankieren gebaseerd op individuele opsporingsonderzoeken. Er is geen totaaloverzicht of totaalbedrag hoeveel er in Nederland om zou gaan.
Hoeveel geld weet de politie per jaar op te sporen en af te pakken in het ondergronds bankwezen?
Het opsporen en het onderscheppen van contante geldoverdrachten vindt regelmatig plaats. Op het moment van interveniëren is veelal nog onbekend in welke stadium van het criminele proces de interventie plaatsvindt. Vanuit de beslagcijfers kan geen sluitende koppeling gemaakt worden met ondergronds bankieren.
Heeft de politie voldoende capaciteit en middelen om ondergrondse geldstromen goed te volgen en ook handhavend op te treden? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn dan de knelpunten bij de aanpak?
Bij de politie werken hooggekwalificeerde financieel rechercheurs met uitgebreide kennis van complexe financiële constructies en criminele verdienmodellen. Formatie en bezetting van financieel rechercheurs zijn in balans.2 Bij met name de aanpak van drugscriminaliteit is in de afgelopen jaren een omslag ingezet, waarbij steeds meer nadruk komt te liggen op het volgen van criminele geldstromen, waaronder de stromen die lopen via ondergronds bankieren. Recente interventies (12,5 miljoen euro in één zaak in 2020 en 11,5 miljoen euro in een andere zaak dit jaar) laten zien dat deze benadering effectief is. Daarnaast participeert de politie in het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) dat tot doel heeft criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen bloot te leggen.
Internationale verschillen in wetgeving vormen een knelpunt bij de aanpak van ondergronds bankieren, bijvoorbeeld wanneer de wetgeving in een derde land vereist dat een gronddelict noodzakelijk is alvorens witwassen strafbaar is gesteld. Dat maakt dan nader onderzoek naar onderliggende strafbare feiten en complexe rechtshulp nodig. Ook kan het uitmaken dat een land waarmee de samenwerking wordt gezocht, het rechercheren op criminele geldstromen minder hoog op de agenda heeft staan.
Wat wordt in internationaal verband gedaan tegen hawala-bankieren? Bent u bereid in internationaal verband aandacht te vragen voor dit probleem, zodat geldstromen niet alleen in beeld zijn, maar ze ook echt kunnen worden aangepakt?
Nederland vraagt aandacht voor en is betrokken bij internationale en Europese initiatieven die als doel hebben het vergroten van kennis over en het optreden tegen ondergronds bankieren. Dat zal Nederland ook in de toekomst blijven doen. Hierbij merk ik op dat op internationaal en Europees niveau reeds geruime tijd aandacht is voor (het onderkennen van) risico’s die gepaard gaan met ondergronds bankieren en daartegen wordt opgetreden. Zo heeft de Financial Action Task Force (FATF) bijvoorbeeld in 2013 een studie verricht naar de rol van hawala in het kader van witwassen en terrorismefinanciering. De standaarden van de FATF worden erkend als internationale norm voor het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme. De landen die lid zijn van de FATF, waaronder Nederland, worden op basis van deze standaarden geëvalueerd. In 2021/2022 wordt Nederland door de FATF geëvalueerd.
In de Supranational Risk Assessment (SNRA) van 2017 en 2019 van de Europese Commissie over witwassen en terrorismefinanciering wordt hawala-bankieren eveneens genoemd. Overigens is ook op nationaal niveau, in de National Risk Assessments (NRA), ondergronds bankieren onderkend als een van de grotere risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Het is ook mede daarom dat het Financieel Expertise Centrum (FEC) aandacht besteed aan het tegengaan van illegale financiële dienstverleners, dienstverleners die zonder vergunning actief zijn.
Daarnaast is de aanpak van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen, mede door Nederlandse inzet, opnieuw geprioriteerd in de nieuwe vierjarige cyclus van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT). Binnen EMPACT, een Europese samenwerkingsstructuur voor opsporing- en handhavingsautoriteiten voor de aanpak van door de EU geprioriteerde criminaliteitsfenomenen, wordt onder meer gefocust op ondergronds bankieren. Dit EMPACT draagt bij aan grootschalige Europese opsporingsonderzoeken en het vergroten van expertise bij en tussen instanties.
Op internationaal niveau vindt samenwerking plaats in opsporingsonderzoeken. Daarnaast participeert Nederland in samenwerkingsverbanden via internationale organisaties zoals Europol. Zoals uw Kamer bekend is, zijn bovendien recent met de VAE twee bilaterale verdragen ondertekend over wederzijdse rechtshulp in strafzaken en uitlevering. De opsporingsdiensten van beide landen kunnen door de afspraken nog sneller reageren op elkaars verzoeken en informatie uitwisselen om criminele praktijken op te rollen en ook kan hierdoor de aanpak van criminele geldstromen gezamenlijk opgepakt worden.
De herpublicatie van het boek ‘Allerlei Ontucht’. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ophef rondom Drs. P boek «Allerlei Ontucht»: «Men kent de context van zijn werk niet».»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het verheerlijken en normaliseren van incest en (commerciële) seksuele uitbuiting van kinderen absoluut verboden moet worden? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Schokkende teksten – waaronder boeken – waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie strafbaar. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer een geschrift opzettelijk aanzet, aanhitst of aanspoort tot een strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik. Met het wetsvoorstel tot het zelfstandig strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen, wordt daarnaast ook instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar. Dit wetsvoorstel wordt dit najaar ingediend bij de Tweede Kamer.
Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard echter niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat. Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken absoluut ontuchtig en in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht.
Deelt u de mening dat dergelijke boeken, ook als audiobestand, überhaupt niet op de markt mogen zijn, laat staan online gratis te downloaden zijn? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een aanpak nodig is om de problematiek en de bewustwording rondom het thema pedofilie en kindermisbruik te verbeteren? Zo ja, hoe ziet u deze aanpak voor zich?
Preventie en bewustwording zijn twee belangrijke pijlers in de aanpak van kindermisbruik en online kinderporno. De digitale wereld speelt een grote rol in het onderlinge contact tussen minderjarigen, ook op het gebied van seksualiteit. Dit maakt dat het vervaardigen, delen en verkrijgen van kinderpornografisch materiaal door minderjarigen gemakkelijk is, terwijl minderjarigen de risico’s daarvan lang niet altijd overzien. Daarom heb ik een lesprogramma en een wegwijzer laten ontwikkelen, om bij te dragen aan de bewustwording van online risico’s en het versterken van de seksuele weerbaarheid van kinderen. Verder verleent mijn ministerie jaarlijks een subsidie aan het Expertisebureau online kindermisbruik (EOKM), voor de werkzaamheden in het kader van de programma’s Meldpunt Kinderpornografie en Stop it Now!. Het programma Stop it Now! biedt gratis en anoniem telefonische hulp aan mensen die pedofiele gevoelens ervaren of personen die deze gevoelens vermoeden bij iemand in hun omgeving. Het is in dit kader van belang op te merken dat mensen die pedofiele gevoelens ervaren, niet per definitie kindermisbruikers zijn. De subsidie voor Stop it Now! is onder andere verleend voor een campagne gericht op de bewustwording van de gevolgen van het doorsturen van kinderporno.
Deelt u de mening dat er specifiek extra aandacht geschonken moet worden aan kind-gevoelige onderwerpen zoals het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van pedofilie?
Het (onbewust) verheerlijken en normaliseren van een subcultuur van seksueel misbruik, conflicteert met de verantwoordelijkheid om onze kinderen te beschermen. Daarom richt mijn departement zich bij de aanpak van (online) seksuele misdrijven op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en de ernst van (online) seksueel kindermisbruik, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
Het bericht ‘Erotisch ‘kinderboek’ Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN’ers’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erotisch «kinderboek» Drs. P zorgt na vijftig jaar voor woede bij BN'ers»?1
Ja.
Kunt u aangeven waar op dit moment de grens ligt tussen verboden teksten die bijvoorbeeld aanzetten tot crimineel handelen en teksten, zoals het boek van Drs. P.?
Het Wetboek van Strafrecht kent een aantal artikelen die betrekking hebben op opruiing door middel van geschrift. Het is strafbaar om, bijv. door middel van een geschrift, op te ruien (artikel 131 Sr) en om een opruiend geschrift te verspreiden (artikel 132 Sr). Schokkende teksten die onderdeel zijn van (literaire) fictie en waaruit een zekere verheerlijking of normalisering van een strafbaar feit blijkt, bijvoorbeeld omdat daarin seks en kinderen met elkaar in verband worden gebracht, zijn niet per definitie opruiend in de zin van artikel 131 Sr. De strafrechtelijke grens wordt overschreden wanneer artistieke vrijheid wordt misbruikt om opzettelijk aan te zetten, aan te hitsen of aan te sporen tot een concreet strafbaar feit, zoals seksueel kindermisbruik.
Voorkomen moet worden dat onbedoeld censuur wordt opgelegd op boeken en andere literaire werken, ook wanneer deze werken in strijd met de huidige morele opvattingen moeten worden geacht. Ook het wetsvoorstel waarin voorbereidingshandelingen met het oog op het plegen van seksueel misbruik met kinderen zelfstandig strafbaar wordt gesteld, kent hierin zijn grenzen. De strekking van dit wetsvoorstel is om instructief materiaal tot het plegen van seksueel kindermisbruik, zoals handleidingen of richtlijnen voor het seksueel misbruiken van kinderen, strafbaar te stellen. Bestaande en toekomstige journalistische rapportages, wetenschappelijke bijdragen, (auto)biografieën of andere literaire werken zijn naar hun aard niet gelijk te stellen met dergelijke geschriften en vallen daarom niet zonder meer onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling als daarin seksuele handelingen bij of met een kind worden beschreven die door de lezer als inspiratiebron zouden kunnen worden opgevat.
In hoeverre is het wetsvoorstel dat een breed scala aan voorbereidingshandelingen strafbaar stelt met het oog op het plegen van seksueel misbruik van invloed op publicaties van vroeger die tegenwoordig anders beoordeeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de status is van het wetsvoorstel en wanneer u verwacht dit naar de Kamer te zenden?
Ik heb onlangs het advies van de Raad van State ontvangen, dat ik op dit moment zorgvuldig aan het bestuderen ben. Het streven is het wetsvoorstel dit najaar in te dienen bij de Tweede Kamer.
Kunt u aangeven op welke maatregelen de prioriteit moeten liggen om zoveel mogelijk kinderen te beschermen (preventief of repressief) tegen de meest verwoestende vorm van criminaliteit tegen kinderen, namelijk kindermisbruik?
Om het hardnekkige, maatschappelijke probleem van seksueel kindermisbruik aan te pakken, is een brede aanpak een randvoorwaarde. Dit vraagt inzet van maatschappelijke organisaties, private partijen, politie, openbaar ministerie en van de ministeries. Bovendien geldt dat het strafrecht weliswaar een onmisbaar sluitstuk is, maar de aanpak ook de inzet van tal van andere instrumenten vereist. In dit verband is het relevant te melden dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid met andere departementen samenwerkt om vorm te geven aan de integrale aanpak van seksueel geweld, waarover uw Kamer bij brief van 4 februari jl. is geïnformeerd.2 Daarnaast richt het ministerie zich bij de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik op drie lijnen: het intensiveren van de preventie, publiek-private samenwerking en een bestuursrechtelijke aanpak en het verscherpen van de opsporing. Een belangrijk onderdeel van de aanpak is de vormgeving van de autoriteit. Met een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium kunnen internetbedrijven gedwongen worden om openstaande meldingen van kinderpornografisch beeldmateriaal accuraat weg te werken. Stapsgewijs werk ik zo toe naar een sluitend systeem van zowel zelfregulering als overheidsregulering voor internetbedrijven, met het strafrecht als ultimum remedium.3 Ook is internationale samenwerking op dit thema erg belangrijk: het stevige optreden van Nederland tegen het hosten van kinderpornografisch materiaal mag niet tot gevolg hebben dat het materiaal verschuift naar andere landen. Door de hardnekkigheid en ernst van het probleem, zal op al deze terreinen ingezet moeten blijven worden.
Het bestaan van een dodenlijst in de Penitentiaire Inrichting Zaandam. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in de Penitentiaire Inrichting (PI) Zaandam een dodenlijst is gevonden met daarop namen van personeel van de inrichting? Wat is hierop uw eerste reactie?1
Ja. Ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen is er één te veel. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. De politie en het Openbaar Ministerie nemen deze zaak dan ook zeer serieus en doen op dit moment onderzoek naar de lijst en de dreiging die ervan uitgaat.
Kunt u uiteenzetten hoe de lijst precies is opgedoken, en wellicht ook meer vertellen over hoe lang deze lijst heeft kunnen bestaan, waarom hij is opgesteld en wie er allemaal toegang hadden tot de lijst?
Tijdens een celinspectie is een lijst aangetroffen met namen van medewerkers van een afdeling van het JC Zaanstad. Op dit moment onderzoekt de politie (de herkomst van) de lijst. Zolang de resultaten daarvan nog niet bekend zijn, kan ik geen verdere mededelingen doen over de lijst of over wat er mogelijk met de lijst kan zijn gedaan.
Kunt u uitsluiten dat de lijst met namen met mensen buiten de PI is gedeeld? Zo nee, kunt u hier nader op in gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke risico’s heeft het gevangenispersoneel gelopen en hoe zijn die ondervangen?
Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor de medewerkers wier namen voorkomen op de lijst. Over eventuele beveiligingsmaatregelen die naar aanleiding daarvan zijn of worden getroffen, doe ik geen mededelingen.
Is bekend of de medewerkers, waarvan de namen op de lijst stonden, nu nog gevaar lopen? Zo ja, en als zij nog gevaar lopen, hoe wordt hun veiligheid dan gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Is er nazorg geregeld voor het personeel dat (in)direct met dit heftige nieuws is geconfronteerd?
Ja. Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens dit overleg is de namenlijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de namenlijst en over veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Is de verdachte van het opstellen van de dodenlijst nu wel of niet overgeplaatst naar een andere inrichting? Wat is hiervoor het protocol?
Over individuele gedetineerden doe ik geen mededelingen.
Gedetineerden die daar op grond van hun gedrag tijdens detentie aanleiding toe geven, kunnen worden overgeplaatst naar een andere inrichting en/of een strenger regime. Overplaatsing geschiedt op basis van een selectieadvies van de inrichting en eventuele adviezen van andere partijen waaronder politie en OM, waarna de selectiefunctionaris van DJI een besluit neemt.
Medewerkers van de gevangenis Zaandam die met de dood bedreigd worden. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeel gevangenis Zaandam op dodenlijst»?1
Ja.
Kunt u de Kamer vandaag nog informeren over wat u gaat doen om de medewerkers van de gevangenis Zaandam en hun familieleden te beschermen tegen deze criminelen?
Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens deze bijeenkomst is de lijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de lijst en over getroffen veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Het staat voorop dat ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen er één te veel is. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. Gezien de moeilijke en specifieke doelgroep die in de justitiële inrichtingen verblijft, moeten we er rekening mee houden dat geweld en agressie voor kan komen. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die hiertegen worden ondernomen.2
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
De achterstanden bij de zedenrecherche en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «In dit land kun je wegkomen met misbruik van kinderen»1 en «Behandeling van slachtoffers zedenzaken is een blamage»2?
Ja.
Kunt u verklaren dat ouders al 21 maanden wachten op de behandeling van een aangifte van kindermisbruik? Deelt u de mening dat die situatie zowel voor (de ouders van) het slachtoffer als om nieuwe slachtoffers te voorkomen onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Een zedenmisdrijf kan ingrijpend zijn voor het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Onzekerheid over vragen als «hoe nu verder, wat betekent dit voor mij, wat gebeurt er met de dader?» kan daarbij voor extra schade aan het slachtoffer zorgen. Betrokkenen in een zedenzaak hebben recht op een vlotte en professionele behandeling, op de juiste aandacht en op duidelijkheid. De politie heeft als norm om 80% van de zedenzaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt.
Dat er langere doorlooptijden zijn, herkent de politie. De laatste jaren is de werkvoorraad toegenomen. De aanpak van zedenzaken is ook complexer en arbeidsintensiever geworden, bijvoorbeeld doordat er meer digitale onderzoeksmogelijkheden zijn. De benodigde gespecialiseerde zedenrechercheurs zijn (door verschillende oorzaken) niet altijd beschikbaar. Op sommige plekken is bijvoorbeeld sprake van een groot verloop, soms kunnen vacatures moeilijk gevuld worden of er is sprake van een hoog ziekteverzuim.
Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. De eerste resultaten hiervan lijken nu zichtbaar te worden. In het merendeel van de teams is een afname van «oudere» zaken te zien. Het grootste gedeelte van de aangiftes die langer dan een half jaar in behandeling zijn, is in eenheid Midden-Nederland. Daar gaat nu een bijstandsteam van 24 rechercheurs aan de slag.
Ook is de zedenpolitie gestart met een verbeterplan bejegening en doorlooptijden, waarin naast het op orde krijgen van de capaciteit wordt ingezet op efficiënter werken, en dat bovendien beter aansluit bij de behoefte van de slachtoffers. Concrete aanpassingen worden nu doorgevoerd. Dat gaat onder andere over een efficiëntere manier van informeren van slachtoffers, door middel van een kort informatief gesprek, of door het direct opnemen van de aangifte.
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver is extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams. Ook zijn binnen de Politieacademie drie extra docenten aangesteld voor de zedenteams. Hierdoor is het mogelijk geworden om voortaan vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. De niet-zeden-specifieke onderwerpen zullen voortaan modulair worden aangeboden. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 deelnemers naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid.
Klopt het dat de verdachte sinds het doen van de aangifte niet is verhoord? Zo ja, hoe strookt die situatie met uw uitspraak: «In geval van acute situaties -bijvoorbeeld bij kwetsbare slachtoffers – zal politie direct handelen naar bewind van zaken.»3?
Zoals uw Kamer weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder mijn antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze de politie prioriteit aanbrengt binnen de aangiften van zedendelicten?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn). Ook is snel handelen van belang om vluchtige sporen veilig te stellen, zoals een medisch forensisch onderzoek bij een slachtoffer door een arts in het Centrum Seksueel Geweld. Voor dit laatste geldt een termijn van zeven dagen. Naast de spoedzaken worden de overige zaken op volgorde van binnenkomst van de aangifte behandeld.
Klopt het dat de eenheid Midden-Nederland de meeste zaken heeft die al langer dan zes maanden op afhandeling wachten (namelijk 233)? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Ja. Dit betekent overigens niet dat al deze zaken op de plank liggen: in verschillende fases wordt hard aan deze zaken gewerkt.
Kunt u een overzicht geven van de achterstanden bij de verschillende eenheden?
Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. De overige 587 aangiftes zijn verdeeld over de eenheden.
Herkent u de uitdagingen in het werven van nieuwe zedenrechercheurs die in het tweede artikel omschreven worden? Welke maatregelen neemt u om de instroom van zedenrechercheurs te verhogen?
Zoals ik u eerder in de Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breed binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
De politie werkt hard aan nieuwe en zij-instroom door onder andere verkorte opleidingen, de inzet van recruiters en het versnellen van de werving- en selectieprocedure. Het is echter een probleem dat niet van de een op andere dag kan worden opgelost.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Steun van Palestijnse autoriteit voor anti-semitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de steun van de Palestijnse autoriteit voor de met brandende davidsterren en swastikas gelardeerde uitingen van antisemitisme in Samaria?1 2
Nederland veroordeelt antisemitische uitingen te allen tijde. Het is zorgelijk dat dergelijke uitingen hebben plaatsgevonden tijdens demonstraties op de West Bank.
Herinnert u zich de motie-Buitenweg c.s. die de regering oproept tot veroordeling van uitlatingen van regeringsleiders die bijdragen aan groeiend antisemitisme?3
Ja.
Bent u bereid de bovengenoemde steun krachtig te veroordelen, zowel in bilateraal contact met de palestijnse autoriteiten als in het openbaar? Hoe gaat u optreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor de bestrijding van antisemitisme. Nederland en de EU blijven er bij de daarvoor verantwoordelijke partijen op aandringen haat en geweld tegen te gaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334. Naar aanleiding van de genoemde gebeurtenissen bij de demonstraties op de West Bank heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah op 1 september jl. in een bilateraal gesprek met de Palestijnse autoriteiten deze boodschap nogmaals overgebracht.
Het bericht 'Beruchte topcrimineel deelt lakens uit in Bajes Zaanstad' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de zorgen uit het artikel met betrekking tot manipulatie vanuit de penitentiaire inrichtingen (PI's)?1
Ja.
Herkent u het al lang aanwezige probleem van het binnensmokkelen van telefoons in de (PI's)?
Ja, zoals ik in de brief van 11 juli 2019 bekend heb gemaakt, is er 3 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor de strijd tegen smokkelwaar.2 Dit wordt ingezet voor het realiseren van hekwerk, camera’s netten. Tevens is het aantal speurhonden verdubbeld van twintig naar veertig. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voert diverse controles uit, zoals toegangscontroles en controles van cellen en luchtplaatsen. De penitentiaire scherpte van het personeel is hierbij van groot belang. Op diverse plaatsen hebben we afgelopen jaren extra speurhonden ingezet en hekken en netten aangebracht om het overgooien van contrabande tegen te gaan. Daarnaast is het naar binnen brengen van contrabande per 1 november 2019 strafbaar gesteld. Op de invoer van verboden spullen staat een geldboete van de derde categorie of een gevangenisstraf van maximaal zes maanden. Ook is DJI bezig te onderzoeken wat de mogelijkheden om gsm-signalen te detecteren en te verstoren.
Herkent u dat het zeer onwenselijk is dat sommige gedetineerde criminelen hun macht in de samenleving blijven uitoefenen?
Ja, dat is zeer onwenselijk. Het tegengaan van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie heeft topprioriteit. Wij blijven stevig inzetten op de bestrijding van dit fenomeen.
Waarom is het nog steeds mogelijk met gsm’s te bellen vanuit een PI?
Het is helaas niet mogelijk om het naar binnen smokkelen van gsm’s volledig te voorkomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn alle inspanningen er op gericht om dit tegen te gaan.
Bent u bekend met het kunnen verstoren van het gsm-verkeer die het gebruik van gsm’s onmogelijk maakt?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Waarom wordt deze techniek nog niet afdoende benut in PI's?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing hiervan in de PI’s. DJI heeft met diverse marktpartijen overleg gevoerd en gevraagd om oplossingen te presenteren en een offerte uit te brengen. De technische complexiteit, beperkte effectiviteit en de hoge kosten hiervan hebben er toe geleid dat de opdracht niet is gegund. Thans worden andere mogelijkheden onderzocht, bijvoorbeeld het detecteren en verstoren van mobiele telefoons.
Wanneer is de verwachting dat dit technisch uitgevoerd gaat wordt in PI's?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van het feit dat de voorman van de MC Hardliners, personeelsleden en medegedetineerden straffeloos initimideert? Kunt u dit toelichten?
In het algemeen kan ik melden dat signalen van ontoelaatbaar gedrag altijd worden onderzocht conform vastgestelde procedures. Als er inderdaad sprake is van ontoelaatbaar gedrag, worden er passende maatregelen genomen. Aangezien er momenteel een opsporingsonderzoek loopt, kan ik over deze individuele casus geen uitspraken doen.
Wat vindt u van het schokkende feit dat een gedetineerde toegang heeft verkregen tot data van de gevangenis en zo bij informatie kon komen over andere gedetineerden of personeelsleden? Kunt u toelichten hoe u dit in de toekomst gaat vermijden?
Het is zeer kwalijk dat een gedetineerde beschikt over informatie van personeelsleden. Momenteel wordt door de politie en het eigen Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zullen passende maatregelen worden getroffen. De vertrouwelijkheid van de persoonlijke informatie over medewerkers en andere personen en hoe daarmee om te gaan wordt bij alle medewerkers en leidinggevenden structureel onder de aandacht gebracht.
De directeur van de PI heeft alle medewerkers over wie informatie bij een gedetineerde is aangetroffen, hiervan op de hoogte gebracht. Om de veiligheid van de betrokken medewerkers te kunnen waarborgen, zijn er in samenwerking met de politie extra maatregelen getroffen.
Wat vindt u van het feit dat notabene een gedetineerde doodleuk bepaalt wat er gebeurt in de gevangenis, o.a. hoe het geld voor activiteiten op de afdeling wordt uitgeven, wat en wie er komt op de afdeling en zelfs wanneer er iemand mag stofzuigen zodat hij rustig kan uitslapen? Kunt u ook antwoord geven op de vraag hoe het kan dat hij ook meermalen is gezien in de hokken van medewerkers, waar hij gewoon achter een computer mag zitten?
Op de vermeende gebeurtenissen kan ik nu vanwege een lopend onderzoek niet ingaan. Hierdoor kan ik ook niet bevestigen wat er wel en wat er niet plaats heeft gevonden. In algemene zin kan ik aangeven dat dit uiteraard onacceptabel zou zijn. In iedere inrichting bestaat een Gedetineerdencommissie (Gedeco) waarin vertegenwoordigers zitten van de gedetineerden van een afdeling. De Gedeco-leden kunnen gezamenlijk voorstellen doen voor activiteiten, waarna in overleg met het personeel een besluit wordt genomen over de activiteiten. Indien er (beperkt) budget beschikbaar is, kan dat worden uitgegeven aan kleinschalige inrichtingsactiviteiten.
Welke schoonmaakwerkzaamheden de afdelingsreiniger uitvoert en op welk moment is gebonden aan een rooster en wordt bepaald door het DJI-personeel. Dit gebeurt niet door een gedetineerde.
Het is ook niet toegestaan dat een gedetineerde zich begeeft in de teamkamer van het DJI personeel. In hoeverre er in dit geval sprake is van het overtreden van deze regels kan ik geen uitspraken doen aangezien het (opsporings)onderzoek nog loopt.
Hoe kan het dat niets is gedaan met signalen van bewakers en gedetineerden, die meermalen bij leidinggevenden aan de bel hebben getrokken? Kunt u ook antwoord geven op de vraag waarom een gedetineerde beschikt over gegevens van afdelingshoofden en andere leidinggevenden?
Aangezien er momenteel een opsporingsonderzoek op deze specifieke casus loopt, kan ik hier geen uitspraak over doen. Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven wordt momenteel onderzocht hoe gegevens van personeel bij de gedetineerde terecht zijn gekomen.
Kunt u duiden hoe het mogelijk is dat volgens bronnen een van de melders is mishandeld, maar daarop geen sancties volgden? Kunt u antwoord geven op de vraag of het klopt dat het voorval op camera is vastgelegd?
Dit betreft een voorval tussen twee gedetineerden. Dit voorval is op camera vastgelegd. Het personeel heeft conform procedure met betrokkenen gesproken. Ik kan omwille van privacyredenen verder niet ingaan op het voorval zelf en de uitkomsten en vervolg van het gesprek.
Bent u bekend met het feit dat het justitieel complex Zaanstad al langer onder vuur ligt?
JC Zaanstad biedt plaats aan meer dan 1.000 gedetineerden. Hierdoor is het onvermijdelijk dat er veiligheidsincidenten plaatsvinden. Uiteraard zijn alle inspanningen erop gericht om de veiligheidsrisico’s zo goed mogelijk te beheersen.
Bent u bekend met het feit dat de laatste jaren meerdere personeelsleden weggestuurd zijn wegens een relatie met gedetineerden?
Ja. Wanneer er tussen een personeelslid en een gedetineerde een andere dan puur professionele relatie ontstaat, dient het personeelslid dit direct te melden bij de leidinggevende. Dan kunnen er direct passende maatregelen worden getroffen (bijvoorbeeld overplaatsing of ontslag) om de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen blijven waarborgen.
Hoe gaat u dit wanbeleid daadkrachtig bestrijden?
De conclusie dat er sprake is van wanbeleid, deel ik niet. Er hebben zich veiligheidsincidenten voorgedaan. Het plaatsvinden van dergelijke incidenten is inherent aan de doelgroep van een PI. De directie heeft ten aanzien van deze incidenten passende maatregelen genomen.
Wij blijven ons stevig inzetten op de bestrijding van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief «Recht doen, kansen bieden» van 15 juni 20213 is de intensivering van de veiligheidsmaatregelen voortgezet. Daarnaast wordt bij specifieke problemen maatwerk toegepast. In de opleidingen van het personeel wordt aandacht besteed aan onder meer het herkennen van signalen van voortgezet crimineel handelen en hoe daar op te handelen. Daarnaast zijn er inmiddels twee afdelingen Intensief Toezicht (AIT) operationeel en wordt er een derde AIT ingericht. Op deze kleinschalige afdeling, gecompartimenteerd van de rest van de inrichting, kunnen gedragingen en contacten van gedetineerden beter worden gemonitord. Ook is er in iedere PI een Bureau inlichtingen en veiligheid (BIV) opgezet. Deze bureaus werken met de Gedetineerden Relatie Monitor (GRM), een tool om onderlinge netwerken in beeld te krijgen. Bij het constateren van ongewenst of crimineel gedrag bij gedetineerden worden er disciplinaire straffen opgelegd. Bij strafbaar gedrag is het uitgangspunt dat altijd aangifte wordt gedaan zodat gedetineerden strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. De Wet Straffen en Beschermen laat gedrag tijdens detentie zwaarder meewegen bij de verlening van verlof en de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Het in gevaar brengen van de veiligheid van medewerkers zal dus consequenties hebben bij een beslissing over het verlenen van verlof of v.i.
De berichten ‘Beruchte topgangster deelt lakens uit in bajes Zaanstad’: ‘De R bepaalt wat er gebeurt’ en ‘Motorbendekopstuk Lysander de R. (39) in allerijl uit cel gehaald en overgeplaatst’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten uit de Telegraaf: «Beruchte topgangster deelt lakens uit in bajes Zaanstad»: «De R bepaalt wat er gebeurt» en «Motorbendekopstuk Lysander de R. (39) in allerijl uit cel gehaald en overgeplaatst»?1
Ja.
Klopt het bericht dat De R. vanuit de gevangenis een alternatieve Hells Angels MC, genaamd MC Hardliners, heeft kunnen oprichten?
Ja. Criminele motorclubs, de zogeheten «Outlaw Motorcycle Gangs» (OMG’s), zijn vaak zogeheten «informele verenigingen». Hierover is eerder bericht in antwoord d.d. 20 augustus 2019 op Kamervragen van het lid Kuiken over de oprichting van een nieuwe motorclub vanuit detentie.2 Informele verengingen kunnen eenvoudig worden opgericht. Dit komt omdat een dergelijke vereniging niet wordt opgericht door middel van een notariële akte en ook niet hoeft te worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Een in detentie opgerichte vereniging is niet per definitie een criminele organisatie. Het verbieden hiervan kan vooraf niet.
Klopt het bericht dat De R. de positie van voorzitter van de Gedetineerden Commissie (Gedeko) van cluster Oost is geworden en daarmee meer bewegingsruimte heeft en meer invloed kan uitoefenen?
Het bericht klopt ten dele. De R. was lid van de gedetineerdencommissie (Gedeco), maar geen voorzitter. De leden van de Gedeco mogen – ter uitoefening van hun functie – op afgesproken tijdstippen op andere afdelingen komen ten behoeve van overleg met andere Gedeco-leden en/of functionarissen van de inrichting.
Hoe wordt de positie van voorzitter van de Gedeko van een cluster toegekend en welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden horen daarbij? Kan een dergelijke positie ook vervallen naar aanleiding van incidenten/voorvallen/slecht gedrag? Is dit inrichting-specifiek of landelijk beleid?
Nadat een gedetineerde zich verkiesbaar heeft gesteld, kiezen de gedetineerden van een afdeling zelf wie hen vertegenwoordigt in de Gedeco. Een lid van de Gedeco vertegenwoordigt een afdeling tijdens gesprekken met functionarissen van de inrichting over de detentie-omstandigheden, zoals het leefklimaat op de afdeling. Hoe vaak de Gedeco bij elkaar komt, wisselt per PI.3 Wanneer het gedrag van een gedetineerde daartoe aanleiding geeft, kan het hem verboden worden zich verkiesbaar te stellen voor de Gedeco en kan een eventueel lidmaatschap worden beëindigd.
In iedere penitentiaire inrichting is een Gedeco. Nadere regelgeving over de onderhavige Gedeco staat in de huisregels van de PI Zaanstad.
Klachten die door bewakers en gedetineerden over De R. bij de leidinggevenden worden neergelegd zouden bij De R belanden; dit kan toch niet waar zijn? Hoe is een correcte klachtenprocedure en afhandeling daarvan bij de Penitentiaire Inrichting (PI) in Zaanstad geborgd?
Bij de klachtbehandeling is het gebruikelijk om eerst in gesprek te gaan en te bezien of een meningsverschil minnelijk kan worden afgedaan. Er is geen sprake van dat zaken die bij leidinggevenden zijn gemeld, zijn doorgegeven aan De R. buiten deze procedure om.
Het beklagrecht voor volwassen gedetineerden is geregeld in hoofdstuk 11 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Een gedetineerde kan op grond van artikel 60 Pbw bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht klagen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. De directeur draagt er zorg voor dat een gedetineerde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
Deelt u de zorgen die spreken uit het artikel over toenemend fenomeen dat criminelen vanuit detentie erin slagen alsnog hun criminele zaken voort te zetten en aan te sturen?
Het is onacceptabel als gedetineerden vanuit detentie crimineel handelen voortzetten. Om deze reden is extra ingezet op veiligheidsmaatregelen binnen DJI, zoals ook beschreven in de derde Voortgangsbrief visie «Recht doen, kansen bieden» van 15 juni jl.4 Tot deze maatregelen behoren onder meer de oprichting van een aantal Afdelingen Intensief Toezicht (AIT) en het in iedere PI hebben van een Bureau inlichtingen en veiligheid (BIV). Het inzetten van voldoende goed opgeleid en getraind personeel maakt dat er meer zicht is op het voortgezet crimineel handelen. Daarnaast is er een nauwe samenwerking met het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van de politie om de veiligheid binnen en buiten de inrichtingen te bewaken.
Is in geval van structurele intimidatie en/of incidenten en/of klachten over een gedetineerde eventueel overplaatsing naar een andere instelling en/of ander regime aan de orde?
Ja. Wanneer een gedetineerde naar het oordeel van de directeur in een bepaalde mate ongewenst gedrag vertoont, kan hij worden overgeplaatst naar een andere inrichting en/of een ander regime.
Kunt u verklaren waarom er een keylogger, die toetsaanslagen registreert, gevonden is in het hok van bewakers van Justitieel Complex Zaanstad?
De key-logger is door de politie geplaatst in verband met een lopend onderzoek. In het belang van dit onderzoek doe ik op dit moment geen verdere mededelingen over de key-logger.
Hoe is er gehandeld na het ontdekken van de keylogger? Is duidelijk geworden welke informatie de keylogger heeft geregistreerd en wat er met de informatie is gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat De R. op dinsdag 17 augustus in de avond uit zijn cel is gehaald en overgeplaatst is naar de extra beveiligde afdeling van de PI in Krimpen aan den IJssel? In hoeverre heeft dit te maken gehad met de berichtgeving van de Telegraaf die enkele uren later zou verschijnen?
Ik ga niet in op besluiten ten aanzien van individuele zaken. In het algemeen kan wel worden gemeld dat een overplaatsing gebeurt op basis van een selectieadvies. Hierbij kunnen mogelijke effecten van publicaties op de orde en veiligheid binnen de inrichting, het gedrag van de gedetineerde en de persoonlijke omstandigheden van de gedetineerde meewegen.
Of er sprake is van voortzetting van criminele activiteiten kan ik in verband met een lopend onderzoek niet beantwoorden.
Kan uit de overplaatsing worden geconcludeerd dat er inderdaad sprake is van voortzetting van criminele activiteiten door De R. in Justitieel Complex Zaanstad en dat er daarmee ook sprake is van invloed van De R. op de gang van zaken in het Justitieel Complex Zaanstad?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u ooit overwogen om maatregelen te treffen om de telefoon-signalen te verstoren binnen Penitentiaire Inrichtingen om daarmee het gebruik van binnengesmokkelde telefoons onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing hiervan in de PI’s. DJI heeft met diverse marktpartijen overleg gevoerd en gevraagd om oplossingen te presenteren en een offerte uit te brengen. De technische complexiteit, beperkte effectiviteit en de hoge kosten hiervan hebben er toe geleid dat de opdracht niet is gegund. Thans worden andere mogelijkheden onderzocht, bijvoorbeeld het detecteren en verstoren van mobiele telefoons.
Wat bent u voornemens te doen in overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op basis van de signalen uit dit artikel?
Het tegengaan van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie heeft topprioriteit. Gezien het lopende politieonderzoek kan ik niet specifiek op dit geval in gaan. Wel kan ik in algemene zin zeggen dat we stevig blijven inzetten op de bestrijding van dit fenomeen. In de opleidingen van het personeel wordt aandacht besteed aan onder meer het herkennen van signalen van voortgezet crimineel handelen en hoe daar op te handelen. Daarnaast zijn er inmiddels twee afdelingen Intensief Toezicht (AIT) operationeel en wordt er een derde ingericht. Ook is er in iedere PI een Bureau inlichtingen en veiligheid (BIV) opgezet. Deze bureaus werken met de Gedetineerden Relatie Monitor (GRM), een tool om onderlinge netwerken in beeld te krijgen. Zoals ik in de brief van 11 juli 2019 bekend heb gemaakt is er 3 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor de strijd tegen smokkelwaar.5 Onder andere hekwerk, camera’s en netten zijn hiermee gerealiseerd. Tevens is het aantal speurhonden verdubbeld van twintig naar veertig. DJI voert diverse controles uit, zoals toegangscontroles en controles van cellen en luchtplaatsen. De penitentiaire scherpte van het personeel is hierbij van groot belang. Daarnaast is het naar binnen brengen van contrabande per 1 november 2019 strafbaar gesteld. Op de invoer van verboden spullen staat een geldboete van de derde categorie of een gevangenisstraf van maximaal zes maanden. Ook is DJI bezig te onderzoeken wat de mogelijkheden en kosten zijn om gsm-signalen te detecteren en te verstoren. Bij het constateren van ongewenst of crimineel gedrag bij gedetineerden worden er disciplinaire straffen opgelegd. Bij strafbaar gedrag is het uitgangspunt dat altijd aangifte wordt gedaan zodat gedetineerden strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. De Wet Straffen en Beschermen laat gedrag tijdens detentie zwaarder meewegen bij de verlening van verlof en de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Het in gevaar brengen van de veiligheid van medewerkers zal dus consequenties hebben bij een beslissing over het verlenen van verlof of v.i.
Toezicht op en van advocatenkantoor Houthoff op haar cliënten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money «Advocatenkantoor Houthoff: het Kremlin aan de Zuidas»?1 Wat is hierop uw algemene reactie?
Ja. Advocaten nemen een bijzondere positie in onze rechtsstaat. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat advocaten deze bijzondere positie waarmaken door de op hen van toepassing zijnde regelgeving na te leven. Het gaat dan onder meer om de regels bij of krachtens de Advocatenwet, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en verordeningen en andere beroeps- en gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Dit geldt voor alle advocaten en advocatenkantoren, dus ook het advocatenkantoor Houthoff
Wat vindt u ervan dat één van de grootste advocatenkantoren van Nederland zo sterk inzet op elite-cliënten tegen uurtarieven van 795 euro per uur, terwijl er serieuze aanwijzingen zijn dat in de drang naar enorme winstmaximalisatie het onderzoek naar cliënten in ieder geval gebrekkig en deels ook echt niet op orde was?
Het staat commerciële advocatenkantoren vrij om hun eigen tarieven te bepalen. Het is aan cliënten van deze kantoren om te bepalen of zij bereid zijn deze tarieven te betalen. De NOvA heeft aangegeven dat de meeste grote advocatenkantoren tarieflijsten hanteren met een bepaalde bandbreedte, van ongeveer € 200,– oplopend naar ongeveer € 900,–. Het gemiddelde uurtarief ligt aanmerkelijk lager dan het genoemde toptarief. Het toptarief wordt slechts gehanteerd in bijzondere gevallen. Daarbij valt te denken aan internationale kwesties, uiterst complexe rechtsvragen of zaken waar sprake is van een bijzonder grote tijdsdruk.
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven moeten alle advocaten en advocatenkantoren de op hen van toepassing zijnde regelgeving naleven. Advocaten moeten op grond van de Wwft en ook op grond van de Verordening op de advocatuur (Voda) weten wie hun cliënten zijn. Indien het noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat, mag met de zakelijke relatie worden gestart voordat het cliëntenonderzoek volledig is afgerond. De identiteit van de cliënt moet dan alsnog zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt worden geverifieerd (artikel 4 lid 3 Wwft).
Houthoff is in het kader van een thematisch onderzoek naar de naleving van de Wwft door advocatenkantoren in 2019 doorgelicht door de toezichthouder. Van de NOvA heb ik begrepen, dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd (zie verder bij de beantwoording van vraag 3).
Welke interne en externe toezicht en controle zou in dit soort gevallen een rol moeten spelen en hoe heeft dat volgens u hier gefunctioneerd?
Onder intern toezicht versta ik in dit verband de compliance door het advocatenkantoor zelf. De Wwft gaat uit van een risico gebaseerde benadering. Instellingen, waaronder advocaten en advocatenkantoren, moeten hun processen met betrekking tot de Wwft afstemmen op de risico’s van het kantoor in het algemeen (dat wil zeggen type dienstverlening en aard en omvang van het kantoor) en op de risico’s van een concrete zakelijke relatie of transactie. Daarbij behoren kantoren in ieder geval rekening te houden met risicofactoren die verband houden met type cliënt, product, dienst, transactie en leveringskanaal en met landen of geografische instellingen (artikel 2b lid 2 Wwft).
De resultaten van het vaststellen en beoordelen van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme moeten worden vastgelegd en continu worden gemonitord. De gegevens moeten op verzoek worden verstrekt aan de toezichthouder (artikel 2b lid 3 Wwft). Daarnaast moeten kantoren, afhankelijk van de aard en de omvang, maatregelen nemen om het risico op witwassen en terrorismefinanciering vast te stellen en te beoordelen (artikel 2b lid 1 Wwft), deze risico’s te beperken en effectief te beheersen (artikel 2c lid 1 Wwft). De Wwft bepaalt dat advocatenkantoren verplicht zijn één persoon die het dagelijks beleid van kantoor bepaalt, aan te wijzen die wordt belast met de verantwoordelijkheid voor de naleving van de regelgeving met betrekking tot de Wwft (artikel 2d lid 1 Wwft).
Daarnaast moeten advocatenkantoren, voor zover passend bij de aard en omvang van het advocatenkantoor, beschikken over een onafhankelijk en effectieve compliance officer. Deze compliancefunctie is gericht op het controleren van de naleving van wettelijke regels en interne regels die de het advocatenkantoor zelf heeft opgesteld (artikel 2d lid 2 en 3 Wwft). In de beleidsregel Toezicht Wwft 20182 van de toezichthouder op advocaten (de dekens) is opgenomen dat deze verplichting in ieder geval geldt voor grote kantoren (kantoren met meer dan 50 advocaten). Grote kantoren, waaronder Houthoff, dienen dus altijd over een onafhankelijke en effectieve compliance officer te beschikken. Daarnaast geldt dat een advocatenkantoor, voor zover passend bij de aard en omvang van het kantoor, zorg moet dragen voor de uitoefening van een onafhankelijke auditfunctie. De auditfunctie dient de naleving door de advocaten van een kantoor van de verplichtingen die voor de advocaten gelden op grond van de Wwft te controleren (artikel 2d lid 4 Wwft). In de praktijk blijkt dat als kantoren een compliance officer hebben, er ook een auditfunctie is ingericht.
Advocaten zijn bovendien ook op grond van de Verordening op de advocatuur (Voda) gehouden een cliëntenonderzoek uit te voeren en de dienstverlening te weigeren als dit niet mogelijk is, of indien in redelijkheid aanwijzingen bestaan dat de opgedragen diensten strekken tot de voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten (afdeling 7.1 Voda).
Van de NOvA heb ik begrepen dat Houthoff het interne toezicht als volgt heeft ingericht en dat deze inrichting door de toezichthouder op orde is bevonden: i) een compliance afdeling die momenteel uit acht personen bestaat; ii) een compliance- en risicocommissie samengesteld uit de compliance officer, de voor compliance verantwoordelijke bestuurder, een notaris, een fiscalist en een tweetal advocaten; iii) een Wwft-auditor. Cliëntenonderzoek kan ertoe leiden dat de zakelijke relatie niet wordt aangegaan. Dit komt bij Houthoff met enige regelmaat voor.
Onder extern toezicht versta ik in dit verband het toezicht dat op Houthoff wordt uitgeoefend. Voor wat betreft de advocaten van Houthoff wordt dit toezicht uitgeoefend door de lokale deken en voor wat betreft de notarissen door het Bureau Financieel Toezicht (BFT).
De lokale deken wordt bij het toezicht op de Wwft ondersteund door medewerkers van de unit Financieel Toezicht Advocatuur (unit FTA) van de NOvA. Zij voeren in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de lokale deken onder meer Wwft-onderzoeken. Houthoff is in het kader van een thematisch onderzoek naar de naleving van de Wwft door advocatenkantoren in 2019 doorgelicht door de toezichthouder. Van de NOvA heb ik begrepen, dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Wel zijn er enkele aanbevelingen geweest, die met name zien op verbetering van de administratieve processen. Zo hanteerde het kantoor het beleid dat standaard in alle zaken het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft werd uitgevoerd, hoewel dit strikt genomen niet noodzakelijk was. De praktijk bij Houthoff was dat alle zaken standaard als Wwft-plichtig werden aangemerkt, ook als dat niet het geval was. Het cliëntenonderzoek was dus ruimer dan strikt genomen noodzakelijk. Houthoff volgt nog steeds Wwft-cliëntenonderzoek voor alle zaken maar registreert nu ook een separate lijst met zaken die binnen de reikwijdte van de Wwft vallen.
Het toezicht op de advocatuur is vorig jaar geëvalueerd. Met mijn beleidsreactie d.d. 21 september 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van die evaluatie.3 In diezelfde brief heb ik toegezegd uw Kamer in de tweede helft van 2021 te informeren welke opvolging ik ga geven aan de aanbevelingen uit de evaluatie.
Welke toezichthouder(s) zou(den) hier volgens u alsnog stevig onderzoek naar kunnen en moeten uitvoeren om te controleren of advocatenkantoor Houthoff zich aan alle regels houdt?
Het is niet aan mij, maar aan de lokale deken(s) en/of het BFT om al dan niet nader onderzoek te verrichten. Zoals gezegd, is Houthoff in 2019 in het kader van een thematisch onderzoek door de toezichthouder doorgelicht. De NOvA heeft mij laten weten dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd.
Klopt het dat Houthoff betrokken is geweest bij smeergeldbetalingen die volgens de huidige regels niet door de beugel hadden gekund?
De Wwft is de afgelopen jaren op grond van aangepaste standaarden van de Financial Action Task Force en de Europese anti-witwasrichtlijn sterk gewijzigd en aangescherpt. Zaken die vroeger niet onder de reikwijdte van de Wwft vielen, kunnen daar nu wel onder vallen. Deze wetswijzigingen hadden geen terugwerkende kracht. De toenmalige praktijk dient dan ook aan de hand van de toenmalig geldende regelgeving te worden beoordeeld.
Wat vindt u ervan dat meerdere oud-medewerkers in het artikel het beeld bevestigen dat winstgevendheid belangrijker was dan compliance? Wat zegt dit volgens u?
Zie antwoord op vraag 1
Deelt u de observatie dat hier mogelijk sprake is van een trend dat de bovenwereld, bijvoorbeeld gerenommeerde advocaten en notarissen en hun kantoren, er dubieuze praktijken op nahouden, geregeld weg lijken te komen met dit gedrag, en daarmee de onderwereld of bijvoorbeeld cliënten met geld met dubieuze herkomst faciliteren?
De poortwachtersfunctie die advocaten en notarissen en hun kantoren op grond van de Wwft bekleden, is een belangrijk onderdeel van integrale aanpak om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. Poortwachters kunnen worden gebruikt door criminelen om crimineel geld in de legale economie te brengen. Dit is onderkend in meerdere studies, waaronder de National Risk Assessment (NRA) witwassen van 2019.4
In het plan aanpak witwassen5 is een scala aan maatregelen opgenomen om de effectiviteit van de aanpak van witwassen naar een hoger niveau te tillen. Deze zien op het verhogen van de barrières zodat het voor criminelen moeilijker is om illegaal verkregen inkomsten binnen het financiële stelsel te brengen, het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht en het versterken van de opsporing en vervolging. Periodiek is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.6 Zo is een deel van de daarin aangekondigde wetgeving inmiddels aangenomen door de Eerste Kamer, en al in werking getreden. Ook is de samenwerking tussen partijen geïntensiveerd in bijvoorbeeld het Financieel Expertise Centrum (FEC) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC) en zijn nieuwe vormen van samenwerking ontstaan zoals de Serious Crime Task Force en de Fintell Alliance. Dit plan staat verder nadrukkelijk in verbinding met en is complementair aan de eveneens reeds ingezette aanpak om georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en de daarmee gepaard gaande criminele geldstromen verder terug te dringen.7 Daaronder valt onder meer de oprichting van het multidisciplinair interventieteam (MIT), dat het blootleggen en duurzaam doen verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of gebruik maken van legale structuren en legale economie als doelstelling heeft. Hierover wordt uw Kamer separaat nader geïnformeerd.
Wat gaat u doen om deze belangrijke strijd tegen de facilitators op te voeren en er voor te zorgen dat toezicht en controle op transacties met geld met dubieuze herkomst aanmerkelijk verbetert?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de datadiefstal bij de GGD veel groter is dan gemeld en dat gedupeerden niet zijn geïnformeerd |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de datadiefstal bij de GGD veel groter is dan gemeld en dat gedupeerden niet zijn geïnformeerd?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en contact opgenomen met GGD GHOR Nederland. Voor zover nu bekend gaat het om 1.250 gedupeerden. GGD GHOR Nederland heeft mij aangegeven dat uit onderzoek tot op heden niet blijkt dat de datadiefstal groter is dan gemeld noch dat er gedupeerden niet zouden zijn geïnformeerd.
Wanneer werd bekend bij de GGD dat de gegevens van veel meer mensen zijn gestolen dan eerder werd gemeld?
In juni kreeg GGD GHOR Nederland het signaal dat RTL mensen benaderde met de vraag of zij geïnformeerd waren door GGD GHOR Nederland dat hun data deel uitmaakte van de datadiefstal. GGD GHOR Nederland heeft daarop RTL benaderd met de vraag of RTL beschikte over (nieuwe) databestanden gestolen uit de systemen van de GGD. GGD GHOR Nederland heeft RTL twee keer gevraagd om eventuele bestanden met hen of de politie te delen in het kader van het onderzoek en het informeren van getroffen burgers. RTL heeft dit verzoek beide keren op journalistieke gronden naast zich neergelegd.
Of «de datadiefstal veel groter is dan gemeld» is op grond van het bericht van RTL niet te zeggen. RTL geeft aan dat zij de bestanden eerder dit jaar hebben verkregen en daarvan een tiental personen te hebben gebeld met de vraag of zij zijn geïnformeerd door de GGD. Omdat RTL de bestanden niet wil delen (en stelt deze inmiddels verwijderd te hebben) kan niet worden vastgesteld of dit gaat om de persoonsgegevens van mensen die nog niet door de GGD geïnformeerd zijn.
Hoe komt het dat de GGD onvoldoende in kaart heeft van welke mensen de gegevens zijn gestolen?
GGD GHOR Nederland heeft destijds door externe partijen onderzoek laten doen naar de datadiefstal binnen de systemen CoronIT en HPZone. Uit deze onderzoeken zijn geen aanwijzingen gevonden om te stellen dat de datadiefstal groter is dan gemeld. De resultaten van die onderzoeken zijn gedeeld met de politie.
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar de datadiefstal uit systemen van de GGD onder gezag van het openbaar ministerie. Het onderzoek is lopend en tot nu toe zijn zeven verdachten aangehouden. De politie heeft aan GGD GHOR Nederland de bestanden die aangetroffen zijn bij verdachten doorgegeven. Op basis van die bestanden zijn circa 1.250 mensen door GGD GHOR Nederland per brief geïnformeerd. Een organisatie kan alleen mensen informeren waarvan zij weet dat zij gedupeerd zijn.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft GGD GHOR Nederland direct nadat de datadiefstal in januari bekend werd aanvullende maatregelen getroffen om datadiefstal te detecteren en tegen te gaan.2
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van het feit dat de datadiefstal veel meer mensen betrof dan zijn geïnformeerd? Waarom heeft u de Kamer hier niet van op de hoogte gesteld?
In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over de potentiële slachtoffers van de datadiefstal en de communicatie van GGD’en richting de vastgestelde slachtoffers. GGD GHOR Nederland kan de vermeende gedupeerden in het meest recente bericht van RTL niet verifiëren omdat RTL niet is ingegaan op het verzoek van GGD GHOR Nederland om inzage te geven in de gegevens of het bestand te delen.
Hoe kon het gebeuren dat slechts 1250 mensen zijn geïnformeerd dat hun data is gestolen, terwijl het nu om «vele duizenden tot tienduizenden personen» blijkt te gaan?
Of «de datadiefstal veel groter is dan gemeld» is op grond van het bericht van RTL niet te zeggen. De 1.250 personen waarvan kon worden vastgesteld dat de gegevens zijn gestolen, zijn door GGD GHOR Nederland geïnformeerd. Een ieder die meer informatie heeft roep ik op deze informatie te delen met de politie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle mensen van wie de gegevens zijn gestolen hierover zo snel mogelijk worden geïnformeerd?
Alle personen waarvan is vastgesteld dat de gegevens zijn gestolen, zijn door GGD GHOR Nederland geïnformeerd.
Kunt u een volledig overzicht geven van hoeveel mensen zijn getroffen door de datadiefstal bij de GGD en hoeveel mensen hiervan op de hoogte zijn gesteld?
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar de datadiefstal en heeft aan GGD GHOR Nederland de namen van gedupeerden doorgegeven die zijn aangetroffen bij de betreffende verdachten. Het betreft circa 1.250 mensen en zij zijn allemaal door GGD GHOR Nederland per brief geïnformeerd.
Hoe staat het inmiddels met de informatieveiligheid bij de GGD, in het bijzonder binnen CoronIT en HPZone Lite? Zijn alle stappen die in de Kamerbrief van januari hierover zijn aangekondigd reeds doorlopen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 2 februari 20213, 12 februari 20214, 23 februari 20215, 23 maart 20216, 13 april 20217, 11 mei 20218, 18 juni 20219, 6 juli 202110 en 13 augustus 202111.
Wat is er gebleken uit de externe audit die is uitgevoerd? Zijn daaruit nog resterende risico’s op het gebied van informatieveiligheid naar boven gekomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 11 mei 202112, 13 en 18 juni 202114.
Het artikel ‘Woede om zoektocht Halsema naar ’waarnemers’ bij preventief fouilleren: ’Klap in gezicht agenten’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Woede om zoektocht Halsema naar »waarnemers» bij preventief fouilleren: »Klap in gezicht agenten»» van 11 augustus jl?1
Ja.
Onderkent u dat wapenbezit onder jongeren een steeds groter probleem wordt en dat dit tot een toename van het aantal geweldsincidenten leidt?
Dat onderken ik zeker. In het aan uw Kamer gezonden Actieplan Wapens en Jongeren van 11 november 2020 is dit tot uitdrukking gekomen, maar ook al in de Kamerbrief bestuurlijk instrumentarium straatterreur van 20 februari 2020.2 In deze laatste brief is naar aanleiding van deze problematiek ook specifiek aandacht gegeven aan het belang preventief fouilleren.
Kunt u aangeven waarom willekeurig gefouilleerd wordt en niet op basis van een analyse van daders bij geweldsincidenten, is dat niet effectiever?
Preventief fouilleren is een (controle)bevoegdheid die de politie heeft op basis van de Wet wapens en munitie. Dit is conform art. 151b van de Gemeentewet, waarbij de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid kan toekennen om, voor een bepaalde tijd, een gebied aan te wijzen alwaar preventief gefouilleerd kan worden.
Deze bevoegdheid wordt toegepast in een gebied dat is aangewezen waarbij de openbare orde wordt verstoord door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Een concrete preventieve fouilleeractie kan alleen plaatsvinden na een bevel van de officier van justitie.
In het aangewezen veiligheidsrisicogebied kan de fouilleerbevoegdheid vervolgens tegen iedereen worden ingezet, dus aselectief en willekeurig. Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen elke vijfde passant in een gebied te fouilleren.
De toepassing van preventief fouilleren vormt overigens een onderdeel van de landelijke evaluatie waartoe uw Kamer heeft verzocht en waarover ik uw op 29 juni jl. nader berichtte.3 4 Deze evaluatie zal in het voorjaar van 2022 zijn afgerond.
Kunt u aangeven of bij de controlelocaties rekening gehouden is met het aantal geweldsincidenten op/rondom die locaties?
Hier wordt inderdaad rekening mee gehouden. Een aanwijzing tot veiligheidsrisicogebied moet door de burgemeester worden onderbouwd. Over het algemeen ligt hier een voorstel vanuit de politie aan ten grondslag. Een analyse van aantal, aard en locatie van (wapen)geweldsincidenten maakt daar deel van uit. Aard en ernst van het (wapen gerelateerde) geweld in dat gebied en dus ook de noodzaak om tot aanwijzing van dat veiligheidsrisicogebied te komen, moeten vaststaan.
Deelt u de mening dat wapengebruik onder jongeren teruggedrongen moet worden, om het leven van jonge tieners te beschermen, en dat dit prevaleert boven het voorkomen van gevoeligheden?
Het (in het antwoord op vraag 2) genoemde actieplan is mede opgesteld om de activiteiten van landelijke en lokale overheden te bundelen tot een integrale aanpak van de wapenproblematiek onder jongeren. Het bestrijden en voorkomen van wapengebruik (en – bezit), ook onder jongeren, is dus een breed gedeelde opgave en verantwoordelijkheid in de veiligheidsketen en daarbuiten (onderwijs, opvoeding). Wanneer inzet van het instrument «preventief fouilleren» wordt overwogen moet daarbij altijd een belangenafweging gemaakt te worden door het lokale gezag.
Bent u van mening dat van agenten professionaliteit verlangd wordt en dat zij deze professionaliteit op de politieacademie en in de praktijk opdoen?
Ja, die mening deel ik. Dit principe is binnen de Nederlandse politie al sinds lange tijd verankerd. In politieopleidingen, bij de dagelijkse uitvoering van de politietaak en in de regelgeving zoals de Ambtsinstructie is opgenomen dat van elke politiefunctionaris op ieder moment vakmanschap en een professionele werkwijze en houding wordt verwacht.
Wat is uw oordeel over de controle van politieagenten door willekeurige burgers? Schaadt dat het vertrouwen in een betrouwbaar politiekorps?
In het debat met uw Kamer over etnisch profileren op 9 september jl. heb ik u toegelicht dat de beslissing om burgerwaarnemers in te zetten bij fouilleeracties een besluit was van het lokale gezag op uitdrukkelijke wens van de gemeenteraad.5 Hierover heb ik geen enkele zeggenschap. Ook heb ik in datzelfde debat aangegeven dat ik alle vertrouwen heb in de professionaliteit en de eerlijkheid van de politieambtenaren. Uw Kamer heeft zich inmiddels uitgesproken tegen de Amsterdamse praktijk om burgerwaarnemers in te zetten.6 Mij is verzocht een soortgelijk signaal over te brengen bij de lokale autoriteiten van de gemeente Amsterdam.7
Deelt u de mening dat de oproep van een burgemeester burgercontroles op de politie uit te voeren getuigt van wantrouwen richting de politie en dat dit een «klap in het gezicht van agenten» is?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de bevoegdheden van de controlegroep? Waar brengen zij verslag uit?
In de brief van de burgemeester aan de raad op 30 augustus jl. staat dat dit burgers betreft die bij fouilleeracties aanwezig mogen zijn en in de gelegenheid zijn om te observeren hoe deze acties verlopen. Zij zijn erop gewezen dat zij zich te allen tijde aan de aanwijzingen van de politie dienen te houden. De waarnemers koppelen hun bevindingen mondeling tijdens de debriefings terug aan de politie tijdens en na afloop van de fouilleeracties. Daarnaast worden zij na afloop gevraagd om een enquête in te vullen van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam.
Vindt aan het einde van de «proef» een evaluatie plaats? Zo ja, wegen de observaties van de waarnemers daarin mee? Zo ja, leiden negatieve observaties van waarnemers ertoe dat er een einde komt aan preventief fouilleren?
Ja, de proef met preventief fouilleren wordt geëvalueerd. Daarbij zal aandacht zijn voor de harde informatie (aantallen gevonden wapens, ingezette manuren politie, enzovoorts) en voor de subjectieve beleving. In dat verband zullen burgerwaarnemers en buurtbewoners worden bevraagd door middel van een enquête. Tot slot zal in de evaluatie aandacht zijn voor eventuele klachten naar aanleiding van gerichte wapencontroles.
Bent u voornemens preventief fouilleren ook in andere plaatsen in te zetten?
Preventief fouilleren wordt in verschillende gemeenten ingezet. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3 betreft het aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied een bevoegdheid van de burgemeester die wordt toegekend door de gemeenteraad. Ik heb hierin geen verantwoordelijkheid, mar weet dat dit instrument ook in andere gemeenten wordt ingezet In het genoemde actieplan Wapens en Jongeren is preventief fouilleren overigens genoemd als een belangrijk instrument in het terugdringen van wapenbezit.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een Nigeriaanse asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen in het asielzoekerscentrum (AZC) Echt?1
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken.
Bent u ervan op de hoogte dat deze buitenlandse indringer instak op een vrouw die haar kind bij zich droeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom deze asielterrorist Nederland is binnengekomen en waarom u deze levensgevaarlijke messentrekker vrij liet rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat de Nederlander er schoon genoeg van heeft dat u dit soort buitenlanders nog steeds met honderden per week ons land binnenlaat? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is dat er in Nederland draagvlak is voor het bieden van asielbescherming aan diegenen die daadwerkelijk vluchten voor geweld of vervolging. Overlast en criminaliteit is onacceptabel en het ondermijnt dit draagvlak. Dat is waarom het aanpakken van criminaliteit en overlast een van mijn prioriteiten is. Om die reden heb ik al diverse maatregelen genomen, waarover ik uw Kamer ook meerdere keren uitgebreid heb geïnformeerd2.
Bent u het voorts eens dat u als bestuurder medeverantwoordelijk bent voor de aanslagen die asielzoekers plegen in Nederland aangezien u,ondanks het overduidelijke gevaar, ze maar blijft binnenhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze asielterrorist na zijn gevangenisstraf het land uit te zetten en de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn eerdere reactie op Kamervragen van soortgelijke strekking.
De mishandeling van een veertienjarig meisje |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Familie van mishandelde Frédérique (14): «Ongekend verdrietige aanval, maar overrompeld door warme reacties»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mishandeling van het genoemde meisje afschuwelijk en onbegrijpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, welke kwalificaties zou u aan deze mishandeling willen geven?
Het is onacceptabel dat niet iedereen overal zichzelf kan zijn. Met het kabinet blijven we streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en zich veilig kan voelen. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om seksuele gerichtheid, ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die ook de samenleving als geheel raken.
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek in deze casus kan ik daar verder geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie en (waar deze betrokken wordt) de rechtspraak om op basis van het onderzoek te beoordelen of sprake is van strafbare feiten en hoe deze gekwalificeerd moeten worden.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u vanwege uw functie in de publiciteit duidelijk kenbaar zou maken wat u van deze misdaad vindt? Zo ja, heeft u dat al gedaan of gaat u dat nog doen? Zo nee, waarom niet?
Met het kabinet zetten wij ons met een overheids-brede aanpak in voor het tegengaan van discriminatie. Voor discriminatie, op welke grond dan ook, is geen plaats in onze samenleving. Deze boodschap dragen wij ook uit. Ik zie geen aanleiding om dit nu extra te benadrukken.
Deelt u de mening dat het ook goed zou zijn als u het slachtoffer en haar familie zou laten weten dat u achter hen staat en dat u benadrukt dat het van belang is dat de daders worden opgespoord? Zo ja, heeft u dat al gedaan of gaat u dat nog doen? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw mening over het invoeren van een verhoogd strafmaximum voor een strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan?
In dit verband breng ik graag het initiatiefwetsvoorstel van de leden Buitenweg (GL) en Segers (CU) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond onder de aandacht2. Eerder heb ik naar aanleiding van rechtsvergelijkend onderzoek al aangegeven dat de introductie van een discriminatoir oogmerk als algemene wettelijke strafverzwaringsgrond naar mijn oordeel belangrijke voordelen oplevert3. Daarmee wordt een duidelijke norm gesteld die uitdrukking geeft aan de maatschappelijke afkeuring van discriminatoir handelen. Wettelijke verankering kan ook bevorderen dat de officier van justitie bij zijn strafeis en de rechter bij de strafoplegging zich rekenschap geven van het discriminatoir motief en dat de afweging die daaromtrent is gemaakt in elke strafzaak zichtbaar is. Met het invoeren van een wettelijke regeling op dit punt zou Nederland een stap zetten die al is of zal worden gezet in enkele ons omringende landen.