Het lage rendement van de opleiding tot profvoetballer |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Dromen in duigen», waaruit naar voren komt dat 1028 van de 1335 spelers in de jeugdopleiding geen profvoetballer worden?1
Ja.
Is het waar dat de meeste clubs «geen enkel benul hebben» van wat er van de vele jonge «afvallers» terecht is gekomen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
De KNVB werkt met een keurmerk voor de Regionale Jeugdopleidingen (RJO’s). Daarmee wordt de kwaliteit van de opleiding vastgesteld. Tevens bevat dit keurmerk diverse protocollen die betrekking hebben op de handelwijze van de clubs. Eén van deze protocollen schrijft voor hoe om te gaan met spelers die niet kunnen doorstromen naar het betaalde voetbal. Volgens dit protocol geven Betaaldvoetbalorganisaties (BVO’s) jeugdspelers, die op de middelbare school zitten, na afloop van de verbintenis nog een jaar de gelegenheid om op school van de faciliteiten van de zogeheten topsportklas gebruik te blijven maken. De clubs leggen bovendien contacten met amateurverenigingen en/of andere BVO’s binnen de leef-/woonomgeving van de jeugdspelers om hen de gelegenheid te bieden daar hun carrière voort te zetten.
Ik stel dus vast, dat in het opleidingssysteem van het betaalde voetbal voorwaarden zijn opgenomen die een zekere nazorg voor afvallers inhouden.
Is het waar dat sommige clubs spelers van zes jaar al «bijeenrapen»? Om hoeveel jonge kinderen gaat het? Hoe ziet het programma van een kind van zes eruit? Op welke wijze houdt u toezicht op de ontwikkeling en het welzijn van deze kinderen? Bent u van mening dat dit volstaat?
De KNVB heeft het Expertisecentrum Leermiddelenontwikkeling in Utrecht in 2006/»07 onderzoek laten doen naar de instroomleeftijd voor de opleiding tot beroepsvoetballer en het pedagogisch leerklimaat. Het oprichten van de RJO’s, waarover in het artikel wordt gesproken, is daarvan een direct gevolg geweest.
Volgens de huidige regelgeving van de KNVB kunnen kinderen vanaf hun 5e levensjaar lid worden van een voetbalclub. Dat geldt voor de vele amateurverenigingen evenals voor de jeugdopleidingen van BVO’s. De opleiding tot profvoetballer binnen een RJO start echter niet eerder dan bij de D-pupillen (11 jaar).
BVO’s besteden veel aandacht aan de begeleiding van jonge spelers. De start van de opleiding tot profvoetballer valt zo goed als samen met de instroom op het voortgezet onderwijs. De KNVB geeft desgevraagd aan dat het aantal activiteiten voor spelers jonger dan 11 jaar normaliter beperkt blijft tot hooguit drie trainingen en één wedstrijd per week. Deze «belasting» is nagenoeg gelijk aan de belasting bij een gemiddelde amateurvereniging. Wel zijn de reisafstanden bij deelname aan een jeugdopleiding van een BVO doorgaans groter.
Het is mij niet bekend hoeveel jonge kinderen trainen en spelen bij de BVO’s.
Wel constateer ik uit het artikel in Elsevier dat de KNVB en de BVO’s zich in toenemende mate bewust zijn van hun (pedagogische) verantwoordelijkheid.
Hoe verhouden de schoolprestaties van deelnemers aan voetbalopleidingen zich tot die van hun andere leeftijdgenoten? Is het waar dat het deelnemen aan een opleiding tot beroepsvoetballer ten koste gaat van de schoolprestaties? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat dit verbetert?
Er zijn de KNVB geen cijfers bekend waaruit blijkt dat de schoolprestaties van deelnemers aan de jeugdopleidingen van BVO’s anders zijn dan die van hun andere leeftijdsgenoten. Clubs hebben als beleid dat de schoolprestaties van de voetballers minimaal voldoende moeten zijn. Is dit niet het geval, dan wordt het aantal wekelijkse voetbalactiviteiten verminderd.
Jeugdopleidingen maken bovendien voor hun jeugdspelers gebruik van de faciliteiten van zogenaamde LOOT (Landelijke Organisatie Onderwijs en Topsport) scholen om een goede – op het voetballen afgestemde – schoolopleiding in het voortgezet onderwijs te laten volgen. Dit houdt in dat zij een voor hen zo optimaal mogelijk onderwijsprogramma doorlopen.
Hoe beoordeelt u het feit dat er jaarlijks ex-jeugdspelers behandeld moeten worden vanwege een gok-, drank- of drugsverslaving? Om hoeveel verslaafde ex-jeugdspelers gaat het in totaal? In hoeverre wijkt het totaal aantal verslaafde ex-jeugdspelers af ten opzichte van het aantal verslaafden uit dezelfde leeftijdscategorie?
Er zijn de KNVB geen cijfers bekend van aantallen ex-jeugdspelers die behandeld moeten worden voor een verslaving, noch of er een direct verband bestaat tussen de verslaving en het niet halen van het vereiste voetbalniveau. Kwantitatieve gegevens om een vergelijking te kunnen maken tussen ex-jeugdspelers en andere leeftijdsgenoten met betrekking tot verslavingsaspecten zijn niet beschikbaar.
In zijn algemeenheid kan echter worden gesteld dat BVO’s steeds meer functionarissen aanstellen om (jonge) spelers zo optimaal mogelijk te begeleiden, tijdens en na afloop van de verbintenis, ook om dit soort risico’s tegen te gaan.
Zijn ouders zich altijd voldoende bewust van de afbreukrisico’s voor hun kinderen als blijkt dat zij ondanks een jeugdopleiding toch niet het betaald voetbal halen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u, bijvoorbeeld in samenspraak met de voetbalorganisaties, doen om de bewustwording onder ouders ten aanzien van kansen en risico’s van een jeugdopleiding te verbeteren?
De KNVB meldt dat talentvolle jeugdspelers en hun ouders doorgaans goed op de hoogte zijn van het feit dat hooguit een enkeling zal kunnen doorbreken. Dat is inherent aan topsport en van het feit dat de spoeling met 36 BVO’s bovendien dun is. Dit onderwerp wordt in de regel tijdens de intake al besproken tussen een speler en een club en komt gedurende het vervolgtraject frequent aan de orde.
Ik constateer dat in de huidige praktijk ouders op de hoogte kunnen zijn van de risico’s voor hun kinderen. Ik zie dan ook geen reden speciale bewustwordingsactiviteiten te ondernemen.
Deelt u de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat clubs zich meer bezig zouden moeten houden met het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij als dat met voetbal niet lukt? Deelt u de mening dat bij clubs een grote verantwoordelijk ligt? Bent u bereid met de KNVB afspraken te maken over de invulling van deze verantwoordelijkheid? Of bent u van mening dat de huidige inspanningen volstaan? Welke rol ziet u hier voor uzelf?
Evenals de KNVB deel ik de mening van emeritus hoogleraar Buisman dat het voorbereiden van spelers op een plek in de maatschappij essentieel is. Het voetbal (clubs en de KNVB) zal zich hier maximaal voor in moeten zetten. Daarom is het van belang dat jonge spelers naast hun beroepsopleiding tot profvoetballer een goede schoolopleiding en een breed en uitgebalanceerd opleidingspakket krijgen aangeboden.
De samenwerking tussen VO-scholen (LOOT-scholen) en de jeugdopleidingen is doorgaans goed. Sinds vorig seizoen is de KNVB daarnaast bezig om te komen tot een mbo-opleiding tot profvoetballer. Dit, om ook jongeren na de middelbare school te stimuleren hun schoolopleiding voort te zetten. Verder is het beleid van de KNVB om bij de nationale jeugdteams alleen spelers uit te nodigen die op school én binnen de jeugdopleiding van de RJO naar tevredenheid functioneren.
Tenslotte zal de KNVB vanaf seizoen 2011/’12 de jeugdopleidingen laten visiteren door onafhankelijke en objectieve experts. Deze visitatiecommissie werkt in opdracht van een Raad van Advies bestaande uit vertegenwoordigers van NOC*NSF, de Coöperatie Eerste Divisie (CED), de Eredivisie CV (ECV), de Vereniging voor Contractspelers (VVCS) en Coaches Betaald Voetbal (CBV). De Raad van Advies is verantwoordelijk voor de kwaliteitsontwikkeling en -monitoring van het opleiden van talentvolle voetballers. Doel is om tot een structurele kwaliteitsverbetering te komen. Indien jeugdopleidingen niet voldoen aan de gestelde minimale voorwaarden, wordt hen de status van Regionale Jeugd Opleiding ontnomen.
Op basis van de huidige beschikbare informatie over de praktijk van alledag en de voornemens van de KNVB voor de nabije toekomst, constateer ik dat de KNVB en de BVO’s zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid in deze en daar ook naar handelen. De risico’s die er zijn op teleurstellingen bij afvallers worden voldoende onderkend. Dit is in lijn met mijn topsportbeleid waarin de relatie school en sport een punt van aandacht is. Dit laat onverlet dat teleurstellingen zullen blijven voorkomen. Daarin onderscheiden de sportsector in het algemeen en de voetbalsector in het bijzonder zich niet van andere sectoren waarin jonge mensen worden opgeleid voor en voorbereid op hun toekomst.
Ik zie tegen deze achtergrond dan ook geen aanleiding om op dit terrein specifieke afspraken te gaan maken met de KNVB.
Deelt u de mening dat, in het kader van uw beleid ten aanzien van een gezond topsportklimaat in het algemeen en in uw streven naar een goede combinatie van onderwijs, studie en sport voor sporttalenten in het bijzonder, ook op u een verantwoordelijkheid rust ten aanzien van de opleiding tot profvoetballer? Zo ja, hoe geeft u hieraan concreet invulling en hoe moet die verantwoordelijkheid in het licht van de conclusies uit het genoemde artikel worden bezien?
Zie antwoord vraag 7.
Een in Madrid gearresteerde radicale moslim |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Hassan B. de Marokkaan die in de nacht van 21 op 22 juli 2011 werd gearresteerd in Madrid, sinds 2005 werkzaam was als docent op de Islamitische Universiteit van Europa in Rotterdam?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de artikelen in genoemde media.
Bent u ervan op de hoogte dat deze man tot twee keer toe in Marokko ter dood is veroordeeld als moslimterrorist?2
Ja. Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een moslimterrorist zoals Hassan B. die zich ten doel stelt om met moord en terreur Marokko om te vormen tot een islamitische staat, in Nederland nooit zou mogen werken als docent? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening in die zin dat medewerkers van onderwijsinstellingen en rechtspersonen voor hoger onderwijs geen gevaar mogen vormen voor de openbare orde, openbare rust of nationale veiligheid (zie verder het antwoord op vraag 5). Daarbij wijs ik erop dat vreemdelingen die zich in Nederland willen vestigen of in het bijzonder naar Nederland komen om arbeid in loondienst te verrichten voor een werkgever in Nederland, een verblijfsvergunning nodig hebben. Bij de aanvraag hiervoor wordt o.a. gekeken of de aanvrager een strafblad heeft in het land van herkomst en of hij een gevaar kan vormen voor de Nederlandse openbare orde, openbare rust of nationale veiligheid.
Verder wijs ik erop dat de betrokken instelling niet tot de erkende Nederlandse hoger-onderwijsinstellingen behoort. Ik heb geen bemoeienis met deze instelling die zich «universiteit» noemt. Zoals eerder toegezegd (brief van toenmalig staatssecretaris Van Bijsterveldt van 6 april 2010 naar aanleiding van de motie van het lid Jan Jacob van Dijk) zijn maatregelen in voorbereiding om wettelijke begrippen, zoals de naam «universiteit» of «university», beter te beschermen. Doel is om het gebruik van wettelijke keurmerken (instellingsnaam, graden en titels) voor te behouden aan instellingen die daartoe op grond van de WHW zijn erkend. Een wetsontwerp van die strekking kan de Kamer in 2012 tegemoet zien.
Was het stichtingsbestuur van de zogenaamde Islamitische Universiteit van Europa ervan op de hoogte dat Hassan B. een veroordeelde moslimterrorist is? Zo nee, hoe verklaart u dat deze informatie onbekend was bij het bestuur?
Ik kan het eerste deel van uw vraag niet beantwoorden, omdat ik geen bemoeienis heb met de onderhavige instelling. Wat betreft het tweede deel van uw vraag kan ik melden dat een werkgever die een vreemdeling in dienst wil nemen die reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning, een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen, maar zich niet op de hoogte behoeft te stellen van de gronden bij de verblijfsvergunning of verdere specifieke achtergronden van die persoon.
Deelt u de mening dat een onderwijsinstelling die onze kernwaarden van vrijheid, gelijkwaardigheid en emancipatie niet deelt, onmiddellijk gesloten moet worden? Zo nee, betekent dat dan dat u de vrijheid van onderwijs gunt aan een onderwijsinstelling die zich baseert op een ideologie die diezelfde vrijheid actief en met geweld wil vernietigen?
Indien mij signalen zouden bereiken dat een instelling die opereert binnen het kader van de Nederlandse onderwijswetgeving, tekortschiet in de naleving van de wettelijke regels van onze democratische rechtsstaat, zal ik niet aarzelen om de nodige stappen te zetten. Ik wil overigens nogmaals benadrukken, dat de hier in het geding zijnde Islamitische Universiteit van Europa op geen enkele wijze door OCW wordt erkend en niet onder de Nederlandse onderwijswetgeving valt.
Op elke rechtspersoon, dus ook op de Islamitische Universiteit van Europa en de onderwijsinstellingen die opereren binnen het kader van de onderwijswetgeving, zijn de normale regels van het strafrecht en het burgerlijk recht van toepassing. Een rechtspersoon die werkzaam is in strijd met de openbare orde, kan door de rechtbank op vordering van het openbaar ministerie verboden worden verklaard en worden ontbonden (BW, Boek 2, artikel 20).
Qathandel in Uithoorn |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Wilt u de brief van het gemeentebestuur Uithoorn van 9 februari 2011 binnen een week beantwoorden?
Het beantwoorden van de bedoelde brief duurde langer dan voorzien omdat de gedachtevorming binnen het kabinet over de aanpak van qat tegelijkertijd in volle gang was. Inmiddels is de brief beantwoord.
Is het waar dat voertuigen bij de qatkopers- en handelaren in Uithoorn niet middels een zogenaamd stopteken in het kader van de Wegenverkeerswet gecontroleerd kunnen worden, omdat dit alleen de Somalische bevolking betreft en deze maatregel discriminatoir zou zijn?
Het is mij niet bekend waar de indruk dat er een probleem zou zijn met de handhaving van de Wegenverkeerswet vandaan komt. In algemene zin is het zo dat het discriminatoir en dus niet toelaatbaar zou zijn als de politie auto’s een stopteken zou geven enkel en alleen omdat (wordt vermoed dat) de inzittenden Somaliërs zijn. Als de politie auto’s een stopteken geeft om andere, niet-discriminerende redenen die bijvoorbeeld verband houden met de verkeersveiligheid dan bestaat daartegen geen beletsel , ook niet als een bepaalde controle toevallig relatief veel Somaliërs treft doordat zij in de omgeving van de controle een bijeenkomst hebben.
Deelt u de mening dat een vergelijking van de aanpak van overlast van qat middels een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zoals in Tilburg niet opgaat1, daar het gaat om qatgebruik in qathuizen, dit in tegenstelling tot de situatie in Uithoorn waar het gaat om (internationale) qathandel? Welke instrumenten heeft de gemeente Uithoon daadwerkelijk om de verloedering aan te pakken?
Ik betwijfel niet dat er op onderdelen verschillen zijn tussen Tilburg en Uithoorn wat betreft de aard van de qatgerelateerde problemen en wat betreft de oplossingen die passen bij de lokale situatie. Voor zover mij bekend is het echter zo dat in beide gemeenten de problemen en verloedering direct samenhangen met het grote aantal mensen dat op de verdeelpunten afkomt en zich daar ophoudt. Het gaat dan om zaken als verkeers- en geluidsoverlast, vervuiling, en een algemeen gevoel van onbehagen en onveiligheid bij omwonenden. Dit zijn zaken die verband houden met de openbare orde. De APV biedt de burgemeester doorgaans vrij ruime mogelijkheden om hier grenzen te stellen en die te handhaven. Voor zover ik heb kunnen nagaan hebben beide gemeenten in hun APV al artikelen die specifiek gericht zijn op overlastgevende straathandel in en het gebruik op straat van opiaten of daarop gelijkende waar. Overtreding van APV-voorschriften is strafbaar gesteld met een maximum van drie maanden hechtenis. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor de toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van openbare orde. De omstandigheid dat in Uithoorn sprake is van internationale qathandel leidt op zichzelf niet tot andere of aanvullende handhavingsmogelijkheden, aangezien deze handelsactiviteiten naar Nederlands recht niet strafbaar zijn.
Tot slot wijs ik u erop dat ook de Expertcommissie Lijstensystematiek Opiumwet in haar advies aandacht heeft voor de problematiek rondom qat. Het kabinet zal binnenkort in haar reactie op dit advies ingaan.
Wanneer denkt u het onderzoek naar buitenlandse diensten te hebben afgerond? Wanneer mag de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de betrokkenheid van deze diensten ontvangen?
Ik heb in antwoord op vraag 4 van uw voorgaande vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2988) willen bevestigen noch ontkennen dat buitenlandse veiligheidsdiensten in Nederland actief zijn met onderzoeken naar qathandel. Het werk van de veiligheidsdiensten vereist uiteraard een grote mate van discretie, ook met betrekking tot de vraag of er onderzoek plaatsvindt.
Mocht er sprake zijn van betrokkenheid van (ongeoorloofde) werkzaamheden van buitenlandse diensten, wat heeft u ondernomen om die werkzaamheden te beëindigen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zwangere vrouwen commerciële pretecho's aanbiedt |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis zwangere vrouwen commerciële pretecho’s aanbiedt?1
Het verschaffen van niet-medisch noodzakelijke echo’s voorziet duidelijk in een behoefte van sommige zwangere vrouwen. Ik heb er geen bezwaar tegen indien een ziekenhuis in die behoefte voorziet, voor zover er geen publiek geld in die activiteit gestopt wordt. Ik begrijp dat er in dit geval direct, dus buiten de zorgverzekering om, een commercieel tarief wordt afgerekend. Daarnaast vind ik het belangrijk dat voor de zwangere vrouw het onderscheid tussen medisch noodzakelijke echo’s en medisch niet noodzakelijke echo’s vooraf duidelijk gemaakt wordt.
Het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) heeft aangegeven dat het hier niet om een nieuwe situatie gaat. In Nederland bestaan tientallen ziekenhuizen die medisch niet noodzakelijke «pretecho's» aanbieden. Het ADRZ heeft mij gemeld dat de echoscopisten van «Echocentrum Michieltje» zijn aangesloten bij de Beroepsvereniging Echoscopisten Nederland, een contract hebben met de Stichting Prenatale Screening Zuidwest Nederland en gecertificeerd zijn voor het maken van medische zwangerschapsecho’s.
Hoeveel geld haalt het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis gemiddeld per maand op door het maken van deze echo’s? Wordt dit geld ook ingezet voor andere activiteiten in het ziekenhuis?
Het ADRZ heeft aangegeven dat de opbrengsten op jaarbasis, na aftrek van personele en andere kosten, worden geschat op € 15 000. Dit bedrag komt ten gunste van de algemene middelen van het ADRZ .
In hoeverre wordt er aan vrouwen die al bij de verloskundigen in het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis lopen op medische indicatie reclame gemaakt voor een pretecho?
Het ADRZ heeft bij mij aangegeven dat bij zowel verloskundigenpraktijken als huisartsenpraktijken het aanbod van de «pretecho» onder de aandacht is gebracht. Deze praktijken hebben de mogelijkheid een door het echocentrum aangeboden informatiefolder neer te leggen. Deze informatiefolder is ook op de poliklinieken gynaecologie van het ADRZ beschikbaar. Zwangere vrouwen maken zelf de keuze om een «pretecho» te laten maken. Het ADRZ benadrukt dat er van enige beïnvloeding of actieve werving van zwangere vrouwen die op medische indicatie de polikliniek bezoeken geen sprake is. Afspraken voor het maken van een echo op verzoek zijn strikt gescheiden van andere, poliklinische, afspraken.
Deelt u de mening dat een ziekenhuis zich bezig moet houden met medische zorg en niet met commerciële activiteiten zoals het maken van echo’s zonder enige medische noodzaak? Is het niet principieel onjuist dat publiek gefinancierde instellingen hun autoriteit en gezag misbruiken voor commerciële doeleinden? Erodeert op deze wijze niet ook niet het gezag van het ziekenhuis doordat patiënten niet meer zeker weten of iets wordt gedaan of geadviseerd op medische gronden of op commerciële gronden? Zo nee, hoezo niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ik ben van mening dat activiteiten zonder medische noodzaak niet uit collectieve middelen mogen worden betaald en dat activiteiten zonder medische noodzaak niet ten koste mogen gaan van activiteiten met een medische noodzaak. Verder moeten alle aanbieders altijd precies duidelijk maken of er een medische noodzaak is of niet. Als ziekenhuizen dat duidelijk doen, erodeert hun gezag ook niet. Integendeel, sommige zwangere vrouwen zullen deze extra dienstverlening juist op prijs stellen. Ik zie dan ook geen enkele aanleiding hiertegen op te treden.
De gesloten jeugdzorg voorziening Transferium |
|
Nine Kooiman , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Nog geen geld Transferium»?1
De situatie rond het Transferium Heerhugowaard is reeds eerder door de gemeente Heerhugowaard bij ons onder de aandacht gebracht. Het artikel voegt daar niets aan toe. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting. In het artikel wordt onterecht de indruk gewekt dat gemeenten daartoe vanuit het Rijk een geoormerkte vergoeding ontvangen om onderwijshuisvesting te bekostigen. Dat is echter niet het geval. Voor onderwijshuisvesting is het aantal leerlingen speciaal onderwijs op 1 oktober slechts één van de elementen die de omvang van de uitkering uit het Gemeentefonds bepaalt. De bekostiging via het Gemeentefonds levert geen geoormerkte budgetten op. Gemeenten zijn autonoom in de besteding ervan en dienen de onderwijshuisvesting uit het geheel van algemene middelen te bekostigen.
Hoeveel leerlingen zijn nu ingeschreven bij het onderwijs dat door de school De Spinaker wordt gegeven in de gesloten instelling voor jongeren met gedragsproblemen Transferium in Heerhugowaard?
Volgens opgave van het schoolbestuur aan DUO waren er op 20 augustus 2011 80 leerlingen.
Waarom is er vanuit de landelijke overheid voor het schooljaar 2010–2011 geen vergoeding gekomen voor de huisvesting van de school binnen de gesloten jeugdzorgvoorziening in Heerhugowaard, omdat op de teldatum geen leerlingen ingeschreven stonden bij de school aangezien de school op die teldatum nog niet was geopend, maar kort daarna wel veel leerlingen binnen had?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de huurkosten van het onderwijs binnen de gesloten jeugdzorgvoorziening Transferium in de periode van november 2010 tot oktober 2011? Wie is daarna verantwoordelijk?
De gemeente is voor de gehele periode verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting.
Bent u ervan op de hoogte dat het aantal jongeren dat les krijgt in het Transferium fluctueert en dat de school hier geen invloed op heeft, aangezien leerlingen doorgaans een korte periode geplaatst worden in gesloten jeugdzorg voorziening Trasferium aangezien er voor beperkte periode een machtiging gesloten jeugdzorg wordt toegewezen door een rechter?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de school een vaste huurprijs moet betalen ongeacht het aantal leerlingen dat is ingeschreven? Zo ja, waarom werkt u dan toch met een bekostiging op basis van een leerlingenaantal?
Ja. Echter, de verdeling van het Gemeentefonds is niet op basis van gemaakte kosten, maar is globaal. Elke school kan te maken hebben met enige onder- of overcapaciteit in het gebouw door fluctuaties in het leerlingenaantal.
Deelt u de mening dat er vanuit de landelijke overheid dubbelzinnig beleid wordt gevoerd, aangezien de gemeente Heerhugowaard (die verantwoordelijk is voor de huisvesting van de school) vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) geen geld voor huisvesting krijgt, terwijl vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wel geld beschikbaar is voor docenten en er vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) wel geld is voor de behandeling van de vastzittende jongeren waar het onderwijs onderdeel van is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Nee. De ministeries van OCW en VWS (niet SZW) zijn elk verantwoordelijk voor een adequate vergoeding voor de personele en materiële uitgaven van respectievelijk de schoolbesturen en de instellingen. De gemeente is verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting en kan hiervoor putten uit de algemene uitkering van het Gemeentefonds. De systematiek van de algemene uitkering van het Gemeentefonds is per definitie ongeschikt om tegemoet te komen aan een specifiek geval in een enkele gemeente. De middelen zijn globaal verdeeld, maar vrij besteedbaar, zodat afwijkingen wegvallen of zelf door de gemeente gecompenseerd kunnen worden.
Deelt u de mening dat het niet logisch is om de financiering van de huisvesting van een school waarvan het leerlingenaantal sterk fluctueert, omdat zij voor leerlingen afhankelijk is van de duur van de machtiging gesloten jeugdzorg die de kinderrechter afgeeft en een vaste huurprijs moet betalen, te baseren op het leerlingenaantal? Zo nee, hoe voorkomt u dat de school de huur niet meer kan betalen vanwege een gering aantal leerlingen op de teldatum waardoor de financiering vanuit de Rijksoverheid stokt?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Wat is uw reactie op de uitspraak van onderwijskoepel Ronduit dat zij op termijn de school zal sluiten wanneer de financiering voor huisvesting vanuit het ministerie van BZK achter blijft bij de werkelijke kosten? Wat gaat u doen om sluiting van de school te voorkomen?
De gemeente is verantwoordelijk voor de onderwijshuisvesting. Het schoolbestuur zal zich daarom tot de gemeente moeten wenden.
Bent u van mening dat het mogelijk is een gesloten jeugdzorg voorziening draaiende te houden zonder onderwijsvoorziening? Zo nee, hoe voorkomt u dat de school zich uit de inrichting terugtrekt vanwege financiële problemen? Zo ja, hoe?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid alsnog een eenmalige vergoeding te betalen, zodat de huurschuld van het afgelopen jaar van ruim 130 000 euro afgelost kan worden bij de woningcorporatie waarvan de onderwijsruimte wordt gehuurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente is verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting.
Bent u bereid te werken met een kostplaatsfinanciering voor de huur van onderwijsruimte voor het Transferium in Heerhugowaard zodat de onderwijskoepel Ronduit de vaste huurprijs kan blijven betalen, zodat de gesloten inrichting voor jeugdzorg Transferium kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, kostplaatsfinanciering zou de prikkel op overcapaciteit van onderwijshuisvesting betekenen. Bovendien past geoormerkte financiering niet bij de uitgangspunten van het Gemeentefonds. Overigens moet ook zonder kostplaatsfinanciering de gemeente voldoende middelen beschikbaar stellen.
Bent u bereid met de drie gezamenlijk betrokken ministeries in overleg te gaan met gemeente en inrichting en alles op alles te zetten om tot een oplossing te komen?
De verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting is duidelijk belegd, namelijk bij de gemeente. Het is daarom niet zinvol om hierover in overleg te gaan.
Zijn er andere onderwijsinstellingen die tegen dezelfde problemen aanlopen omdat de onderwijsinstelling onderdeel uitmaakt van een gesloten jeugdzorgvoorziening of een Justitiële Jeugdinrichting? Zo ja, welke voorzieningen zijn dit? Bent u bereid hiervoor een structurele oplossing te vinden en de Kamer hierover te informeren?
Het is bij ons niet bekend dat andere instellingen jeugdzorgplus of justitiële jeugdinrichtingen met vergelijkbare problemen te maken hebben.
Het bedreigen en wegpesten van een lesbisch stel uit Haarlem |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Lesbisch stel uit Haarlem met dood bedreigd»1en «Lesbisch stel verlaat wijk na getreiter en doodsbedreiging»2 en herinnert u zich de vragen van de leden Marcouch en Kuiken over het wegpesten van homo’s?3
Ja.
Is het waar dat het genoemde stel sinds 2008 meer dan 20 keer aangifte of melding heeft gedaan bij de politie? Zo ja, wat zegt dit over de situatie waarin dit stel zich de afgelopen jaren zich heeft bevonden? Zo nee, hoe vaak is er dan wel aangifte of melding gedaan?
Er zijn in deze zaak vele contacten geweest tussen het betrokken stel en de politie. De politie is in gesprek gegaan met beide partijen en heeft afspraken gemaakt over de wederzijdse bejegening. Tegelijkertijd zijn betrokken agenten gebrieft over de situatie en hield de politie de situatie in de gaten zodat alert kon worden gereageerd. De politie heeft daarbij meldingen van het genoemde stel opgepakt en verwerkt. In tien gevallen is een melding opgenomen in het politieregistratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH). Daar waar er vraag was om aangifte op te nemen is dit gedaan. In zes gevallen is er een aangifte opgemaakt. De twee aangiftes waarbij een opsporingsindicatie aanwezig was, zijn verder onderzocht en aan het openbaar ministerie aangeboden. De officier van justitie zal hierover een vervolgingsbeslissing nemen.
De gemeente Haarlem heeft getracht via buurtbemiddeling de zaak tot een goed einde te brengen. Dit heeft echter niet tot resultaat geleid. Ook is onderzocht of er bestuurlijk repressieve maatregelen konden worden getroffen tegen de mogelijke daders. Na een aanbod van de woningbouwcorporatie heeft het stel inmiddels een andere woning betrokken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze aangiftes en meldingen? In hoeverre hebben die geleid tot concrete acties, waaronder vervolging van de mogelijke daders?
Zie antwoord vraag 2.
Wat hebben politie, justitie en andere (lokale) autoriteiten gedaan om deze vrouwen te beschermen? Acht u dit afdoende? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het stel desondanks de wijk wil verlaten? Zo nee, wat had er meer moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u eerdere gevallen uit de afgelopen jaren waarbij lesbische vrouwen, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), vanwege bedreigingen en/of pesterijen zich genoodzaakt gezien om te verhuizen? Weet u hoe vaak dit voorkomt of kunt u daar een schatting van geven? Is er sprake van een toename van het aantal van dit soort incidenten?
Het kabinet kent eerdere incidenten waarbij LHBT’s zich genoodzaakt zagen te verhuizen vanwege bedreigingen en pesterijen. Er zijn evenwel geen concrete cijfers beschikbaar waaruit blijkt hoe vaak dit voorkomt. Zoals is gemeld in de discriminatiebrief4 zijn na de publicatie van Poldis 2009 stappen gezet ter verbetering van de dataverzameling om registratie van discriminatie transparant en eenduidig op orde te krijgen.
Deelt u de mening dat slachtoffers die vanwege pesterijen gaan verhuizen dit niet vrijwillig doen, maar zich daartoe gedwongen voelen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het de daders van homo pesterijen en anti-LHBT geweld moeten zijn waartegen moet worden opgetreden? Gaat u maatregelen treffen om in de toekomst te voorkomen dat slachtoffers zich genoodzaakt zien om te moeten verhuizen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Gaat u maatregelen nemen ten aanzien van daders? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Pesterijen, discriminatie en uitsluiting vinden bij uitstek plaats tussen burgers onderling. De overheid heeft een belangrijke rol in het adequaat reageren op uitingen van discriminatie, in voorlichting en educatie en in het kanaliseren van klachten en aangiften over discriminatie. Het kabinet meent dat discriminatie tegen LHBT’s harder bestraft dient te worden. Om dit te bewerkstelligen is een aantal maatregelen genomen, waaronder een verhoging van de strafeis van het openbaar ministerie bij ingrijpende delicten met een discriminatoir karakter van +100%. Deze maatregelen staan genoemd in de discriminatiebrief4 die op 13 juli jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Bent u bereid landelijk een specifieke aangiftecode voor anti-LHBT geweld in de politiedatabases te introduceren, opdat dit verschijnsel beter in beeld gebracht en aangepakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen om te komen tot verbetering en afstemming van de politieregistratie zullen ook bijdragen aan een correct gebruik van de huidige meldcodes. Vanaf 27 april 2009 is bij de politie het nieuwe BVH in gebruik genomen. Dit systeem is momenteel verder in ontwikkeling. Vooralsnog kiest het kabinet daarom niet voor ict-aanpassingen van het huidige BVH als het introduceren van de mogelijkheid om een vinkje te kunnen plaatsen om LHBT-incidenten te kunnen registreren.
Bent u bereid tot het introduceren van een wetsartikel waarin het wettelijk strafmaximum bij discriminerend geweld wordt verhoogd (een zogenaamd «hate crimes» artikel)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is vooralsnog geen voorstander van de introductie van een apart hatecrimes artikel in het Wetboek van Strafrecht. Er worden in Nederland reeds hogere straffen geëist wanneer er bij de dader discriminatoire motieven spelen. In de Aanwijzing Discriminatie is bepaald dat de officier van justitie bij discriminatiefeiten en bij commune delicten met een discriminatoir aspect de strafeis verzwaart en dat hij dit gemotiveerd aangeeft in het requisitoir. In de discriminatiebrief4 heeft de minister van Veiligheid en Justitie deze werkwijze nader toegelicht. Het kabinet is van mening dat deze aanpak effectiever is dan het introduceren van een separaat wetsartikel.
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie-Marcouch over het bevorderen van de aangiftebereidheid van LHBT-personen?3
In de discriminatiebrief6 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een groot aantal maatregelen opgesomd om de aangiftebereidheid in het algemeen en van LHBT’s in het bijzonder te bevorderen. Zo zal onder andere de campagne ter bestrijding van hatecrimes landelijk worden uitgerold, zal het eenvoudiger worden om aangifte van discriminatie te doen en zal het landelijk uitrollen van de werkwijze van Roze in Blauw naar verwachting een drempelverlagend effect hebben om aangifte te doen.
De plannen van de gemeente Vaals om burgers zonder inkomen te weren en de reactie van de EU daarop |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil opheldering over plannen Vaals1» en het bericht dat Vaals EU-burgers zonder inkomen wil weren2? Zo ja, wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten. De Europese Commissie heeft mij een brief gestuurd, waarin de Commissie aangeeft zich zorgen te maken over het voornemen van de gemeente Vaals om EU-burgers die niet kunnen voorzien in hun eigen inkomen, geen verblijfsrecht meer toe te kennen.
De situatie zoals beschreven in de door u genoemde artikelen over de gemeente Vaals is een voorbeeld van de knelpunten die ik in mijn brief van 14 april 2011 heb geschetst over het vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten3. In deze brief heb ik een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om deze tegen te gaan.
Wat vindt u van de omstandigheid dat in de gemeente Vaals een onevenredig groot deel van de bevolking een beroep doet op het sociale vangnet van de gemeente (ongeveer driehonderd mensen op een bevolking van een kleine tienduizend mensen) en dat negen procent van de nieuwe inwoners meteen een bijstandsuitkering aanvraagt? Wat vindt u verder van de omstandigheid dat het in 40% van de gevallen om burgers van lidstaten van de Europese Unie (EU) gaat, vooral om Polen en Roemenen?
Situaties zoals geschetst in uw vraag zijn onwenselijk. De Wet Werk en Bijstand (WWB) biedt een tijdelijke inkomensondersteuning in een situatie waarin dit echt noodzakelijk is. Zoals bekend is het een van de speerpunten van dit kabinet om de eigen verantwoordelijkheid van bijstandsgerechtigden en hun deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten. Met de gemeente Vaals wordt onderzocht hoe het beroep op bijstand teruggedrongen kan worden.
Zijn er aanwijzingen dat het Nederlandse sociale stelsel een aanzuigende werking heeft op personen uit Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landers) Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Om de migratie uit de MOE-landen nu en in de toekomst in goede banen te leiden en een beroep op het Nederlandse sociale stelsel te beperken, heb ik in mijn brief van 14 april een breed pakket van maatregelen aangekondigd.
Begrijpt u dat de gemeente Vaals zoekt naar oplossingen om deze instroom van EU-burgers die een beroep willen doen op het sociale vangnet in te perken? Wat is uw opvatting over het voornemen van Vaals om per 1 september 2011 alleen nieuwe inwoners in de gemeente in te laten schrijven, indien men kan aantonen dat men in het eigen levensonderhoud kan voorzien met een beroep op een Europees richtlijn uit 2004?
Het zoeken naar oplossingen door de gemeente Vaals om de instroom van EU-burgers in de bijstand te beperken past in het beleid dat ik in mijn brief 14 april heb uiteengezet om de regels voor verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand aan te scherpen. Thans informeren de gemeenten de IND achteraf indien een vreemdeling bijstand is toegekend; de IND beoordeelt vervolgens of dit beroep op bijstand gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het verblijfsrecht. Ik bereid een wetsvoorstel voor dat regelt dat – in voorkomende gevallen – vreemdelingen (EU-burgers en vreemdelingen van buiten de EU) pas in aanmerking komen voor bijstand, nadat de rechtmatigheid van het verblijfsrecht – juist vanwege het beroep op bijstand – door de IND is vastgesteld. Totdat er duidelijkheid is over de rechtmatigheid van het verblijfsrecht wordt de aanvraag van bijstand aangehouden.
Ik ben, samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), in gesprek met de gemeente Vaals in hoeverre maatregelen die ik in de brief van 14 april heb aangekondigd nu al kunnen worden ingezet om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. In het bijzonder betreft dit de regels over verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand. Belangrijk hierbij is dat gemeenten bijstandsverlening aan vreemdelingen melden bij de IND, zodat de IND kan onderzoeken of de bijstandsverlening gevolgen heeft voor het verblijfsrecht. Tot dusverre heeft de IND van de gemeente Vaals circa 10 meldingen ontvangen van EU-burgers die een bijstandsuitkering genieten.
Wat vindt u van het feit dat de EU Nederland meteen om opheldering vraagt, terwijl de Belgische gemeente Plombières al langere termijn de Europese richtlijn hanteert dat nieuwe inwoners zich alleen kunnen inschrijven als ze in het eigen onderhoud kunnen voorzien?
Ik begrijp dat de gemeente Plombières in nauwe samenspraak met de Europese Commissie een inschrijvingsbeleid voert dat blijft binnen de grenzen van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen. In dit verband is het niet bijzonder dat de Europese Commissie ook interesse toont in de ontwikkelingen in Vaals.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat iemand die niet of nauwelijks heeft bijgedragen aan de Nederlandse economie toch recht kan krijgen op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en zich in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ik deel uw mening en ben bereid waar mogelijk te voorkomen dat in het genoemde geval een recht ontstaat op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand. Een wijziging van het EU verdrag is hiervoor niet nodig. In de brief van 14 april heb ik aangegeven Europees in te zetten op aanpassing van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen (2004/38).
Deelt u daarnaast de opvatting dat het ongewenst is als iemand, die slechts een beperkt deel van zijn totale arbeidsverleden in Nederland gewerkt heeft, toch een werkloosheidsuitkering kan krijgen op Nederlands niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en indien nodig u in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ja, ik deel uw mening. Zoals toegezegd in mijn brief van 14 april zal het kabinet nader onderzoeken of het wenselijk is de samentellingsbepaling uit Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels en de daarmee verbonden berekeningssystematiek voor de hoogte van de uitkeringen in Europees verband te bespreken.
Het bericht "Gasunie moet 1,7 afwaarderen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gasunie moet mogelijk 1,7 miljard afboeken»?1
Ja.
Is het waar dat Gasunie nu al 900 miljoen euro heeft moeten afboeken en is de inschatting correct dat dit zou kunnen oplopen tot 1,7 miljard euro? Zo nee, wat zou dan een accurate schatting zijn van de maximale afschrijving?
Ja, op basis van de thans beschikbare informatie over de ontwerpmethodebesluiten van de NMa heeft Gasunie € 900 miljoen afgeboekt. Indien de definitieve besluiten niet substantieel wijzigen ten opzichte van het huidige ontwerp en de geschatte terugbetalingsverplichting van circa 1 miljard euro in stand blijft, dan zal Gasunie genoodzaakt zijn om nog eens circa € 800 miljoen af te boeken in 2011.
Wat zou de impact van zowel de gedane als de mogelijke maximale afschrijving kunnen zijn voor de overheid, maar daarnaast (eventueel indirect) voor particulieren en bedrijven?
De afboekingen leiden tot een eenmalig verlies voor Gasunie over 2011. Over het boekjaar 2011 zal in 2012 geen dividend aan de Staat als aandeelhouder worden uitgekeerd. Deze dividendderving komt ten laste van de Rijksbegroting.
Verder gaat de afboeking via een nettoverlies ten laste van het eigen vermogen van Gasunie, waardoor de balansverhoudingen verslechteren. Dit kan het aantrekken van nieuwe financiering duurder maken. Om de kredietwaardigheid van Gasunie op voldoende niveau te houden, zullen toekomstige investeringen nog eens goed tegen het licht gehouden worden of zal mogelijk nieuw eigen vermogen moeten worden aangetrokken. Verder zal een eventuele verlaging van de transporttarieven ertoe leiden dat de toekomstige cash flows en de winstgevendheid van Gasunie structureel lager uitvallen met een negatief effect op het dividend en daarmee de waarde van de onderneming. Een en ander impliceert dat de Staat en de Rijksbegroting financieel geraakt worden.
Een gevolg van de ontwerpmethodebesluiten is dat Gasuniedochter GTS aan haar klanten (voornamelijk energiehandelaren, grootverbruikers van gas, industrieën, elektriciteitsbedrijven en transitpartijen, uit binnen- en buitenland) lagere tarieven in rekening zal moeten brengen dan waarmee rekening gehouden was op basis van het vorige, door de rechter vernietigde methodebesluit. Een deel van dit voordeel komt dus bij buitenlandse afnemers terecht. De NMa keert met de ontwerpmethodebesluiten terug naar het niveau van de eerder – in 2005 – vastgestelde parameters. De verlaging zal met terugwerkende kracht gelden voor de tarieven vanaf 2006. De NMa heeft aangegeven dat het verschil moet worden terugbetaald door dit in mindering te brengen op de toekomstige tarieven. De NMa moet de omvang van de terugbetalingsverplichting nog vaststellen. Het is aan de bedrijven die profiteren van de lagere tarieven of zij dit voordeel willen doorgeven aan hun klanten. Bij goede marktwerking mag verwacht worden dat dit voordeel door concurrentiedruk uiteindelijk bij de klant terecht komt. Maar daartoe bestaat geen formele wettelijke verplichting. Wel kent de wet voor leveranciers aan kleinverbruikers een vorm van tarieftoezicht. Wanneer de NMa vaststelt dat de marges op de levering aan kleinverbruikers te hoog zijn, kan zij voor deze leveranciers maximum leveringstarieven vaststellen. Het effect op de gasrekening van burgers zal overigens beperkt zijn omdat de transporttarieven van GTS slechts enkele procenten van de totale gasrekening uitmaken.
Kan de afschrijving effect hebben op het onderhoud en de modernisering van het Nederlandse gasnetwerk?
GTS heeft aangegeven dat de geplande uitgaven voor de instandhouding en modernisering van het gasnet onder druk kunnen komen te staan als de ontwerpmethodebesluiten ongewijzigd blijven. GTS heeft echter de wettelijke taak om het gasnet veilig en integer te beheren. De veiligheid van het net kan en mag daarbij niet in het gedrang komen. De kosten van onderhoud zijn in de door de NMa vastgestelde tarieven meegenomen.
Hoeveel geld wordt, ten aanzien van de modernisering, van het gasnetwerk de komende jaren uitgetrokken voor het klaar maken voor «vergroening» van het Nederlandse gasnetwerk?
Vergroening van gas staat in eerste instantie in het teken van de vergroening van de productie van gas. Groen gas is biogas van aardgaskwaliteit dat in het bestaande gasnet kan worden ingevoed. De productie van groen gas stimuleer ik met de SDE+. Van het budget van de SDE+ van 2011 gaat waarschijnlijk een flink deel naar groen gas; de beoordeling van de SDE+ aanvragen vindt momenteel nog plaats.
Netbeheerders hebben op grond van de Gaswet de verplichting om invoeders en afnemers van gas aan te sluiten. Dit geldt voor alle projecten, dus ook voor projecten die samenhangen met de vergroening van het Nederlandse gasnetwerk. Groen gas maakt gebruik van het bestaande gasnet en mede hierdoor is groen gas een relatief kosteneffectieve vorm van duurzame energie. Naast de investeringen in de productie-installaties, aansluitleidingen en opwerk- en invoedinstallaties, zijn er geen specifieke investeringen voor vergroening van de infrastructuur zelf. Wel wordt gewerkt aan een innovatie die meer bestaande gasnetten geschikt kan maken voor de invoeding van groen gas. Veel decentrale gasnetten zijn momenteel niet geschikt voor invoeding omdat de vraag naar gas op het betreffende net – met name in de zomer – soms lager is dan de productie van de vergistingsinstallatie. Er kan op dat gasnet dan niet, of minder dan noodzakelijk voor een goede businesscase, worden ingevoed. Door het gas over te storten naar een hoger net, wordt het lagere net wel geschikt voor invoeding. Voor de ontwikkeling van groen gas kan dit een belangrijke ontwikkeling zijn. Op dit moment ben ik in overleg met de sector over de mogelijkheden en kosten van overstort.
Welk effect hebben respectievelijk de gedane en potentiële afschrijving op het in het artikel in het bijzonder aangehaalde project Gasrotonde?
Vele partijen werken aan de realisatie van de verschillende onderdelen van de gasrotonde. Gasunie is een van deze partijen. Gasunie heeft bij de bekendmaking van de afschrijving aangegeven dat door de ontwerpmethodebesluiten van de NMa de haalbaarheid van nieuwe investeringen onder druk komt te staan. Een gevolg van de ontwerpmethodebesluiten van de NMa is dat Gasunie de komende jaren minder middelen heeft om te investeren in projecten in het kader van de gasrotonde. Wel heeft Gasunie in juni besloten om, ondanks de onzekerheid over het reguleringskader, te investeren in uitbreidingen van haar gastransportnetwerk (ter waarde van een half miljard euro). Deze investering betrof een wettelijke verplichting van GTS om te voldoen aan de vraag naar transportcapaciteit en was noodzakelijk om daadwerkelijke knelpunten in het gasnet te voorkomen. Het is weer een belangrijke stap in de gasrotonde-ambitie.
De gasrotonde-ambitie bestaat uit veel meer initiatieven en projecten dan alleen die van Gasunie. Het mag echter duidelijk zijn dat voldoende en goede infrastructuur van buitengewoon belang is voor het verwezenlijken van de ambitie. Daarom heb ik in het Energierapport aangekondigd dat het kabinet met een aanpassing van de wet komt om netbeheerders meer ruimte te geven om te investeren in netten ten behoeve van de voorzieningszekerheid en het inpassen van hernieuwbare energie. Daarbij zal de mogelijkheid van het realiseren van een redelijk rendement als uitdrukkelijk criterium voor de vaststelling van de regulering worden benoemd. Dit is in lijn met geldende Europese regelgeving.
Is het door Gasunie verwachte negatieve resultaat van 370 miljoen euro over geheel 2011 inclusief de gehele afschrijving van 1,7 miljard euro? Zo nee, hoe is deze verwachting dan opgebouwd? Hoeveel van de afschrijving wordt dan nog in 2012 verwacht?
Het verwachte verlies van € 370 miljoen euro over 2011 is gebaseerd op de huidige afboeking van € 900 miljoen. Een eventuele tweede afboeking van mogelijk € 800 miljoen euro is daarin nog niet verwerkt. Deze afboeking zal mogelijk in het tweede halfjaar volgen en zal in dat geval leiden tot een additioneel netto verlies van € 600 miljoen, waardoor het totale netto verlies over heel 2011 naar schatting 1 miljard zal bedragen. De gehele afschrijving van € 1,7 miljard wordt dan verantwoord in 2011.
De humanitaire ramp in de Hoorn van Afrika |
|
Harry van Bommel |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «UN declares famine in another three areas of Somalia» en «Somalia: UN official warns famine could spread without adequate relief funding»?1
De humanitaire situatie in Somalië is aan het verslechteren. Inmiddels is in vijf regio’s hongersnood uitgeroepen. De VN geeft aan te verwachten dat dit voor geheel Zuid-Centraal Somalië zal gaan gelden in de komende zes weken. Fondsen zijn dringend nodig voor het verlenen van humanitaire hulp om zo een verdere catastrofe te voorkomen.
Ook moet gewerkt worden aan maatregelen om de regio op termijn minder kwetsbaar voor droogte te maken. In de omringende landen als Ethiopië draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan structurele oplossingen door middel van investeringen in de landbouw en programma’s voor kleine boeren (Productivity Safety Net Programme). De komende jaren zal voedselzekerheid nog meer aandacht krijgen. Dit is één van vier prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking. In Kenia wordt gewerkt aan een betere watervoorziening in verschillende delen van het land. Door de instabiele situatie in Somalië is het voorlopig niet mogelijk om in dit land vergelijkbare programma’s op te zetten.
Kunt u bevestigen dat 1,4 miljard dollar extra nodig is om een einde te maken aan de hongersnood? Zo nee, hoeveel geld is er dan wel nodig?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat de hongersnood zich uitbreidt en dat het rampgebied steeds groter wordt?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van de benodigde 1,4 miljard dollar inmiddels binnen is? Hoe groot is het financieringsgat?
Van de benodigde 1,4 miljard dollar is bijna 400 miljoen dollar binnengekomen. Het financieringsgat bedraagt nu nog ruim 1 miljard dollar (peildatum 19 augustus 2011).
Wat is uw reactie op de oproep van de ondersecretaris voor humanitaire zaken van de VN, mevrouw Amos, aan de traditionele donoren om aanvullende middelen -dus bovenop de reeds toegezegde bedragen- ter beschikking te stellen? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoeveel?
Ik sluit niet uit dat een extra bijdrage gegeven zal worden en ik beraad mij momenteel op de verzoeken die zijn binnengekomen.
Kunt u aangeven hoe groot het Nederlandse budget voor noodhulp in 2011 is en hoeveel daarvan inmiddels is gebruikt? Hoeveel is er nog over voor de rest van 2011?
Het noodhulpbudget voor 2011 bedraagt volgens de reguliere planning 250 mln euro. Hiervan is reeds 240 mln euro besteed.
Bent u bereid het bedrag dat via giro 555 voor de Hoorn van Afrika wordt binnengehaald te verdubbelen? Zo nee, kunt u dit uitleggen in het licht van het enorme financieringsgat van de VN?
De Publieksactie Giro 555 is een actie van en voor burgers. Ik heb reeds middelen beschikbaar gesteld voor noodhulp via een aantal internationale organisaties. Begin dit jaar heeft Nederland al 40 miljoen euro aan het VN-noodhulpfonds (CERF), 40 miljoen euro aan het VN-voedselprogramma, 35 miljoen euro aan het VN Kinderfonds (UNICEF) en 42 miljoen euro aan het VN Vluchtelingenprogramma gegeven. Dit geld kunnen de organisaties nu zelf besteden in de Hoorn van Afrika. Ook heeft Nederland dit jaar nog eens ruim 15 miljoen euro extra gegeven via het ICRC en de VN ter leniging van de noden in de Hoorn van Afrika.
Het bericht "Hoornaar vast in kliniek Israël" |
|
Harry van Bommel , Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoornaar vast in kliniek Israël»?1
Ja.
Wat heeft u gedaan om de belangen van betrokkene te dienen?
De ambassade in Tel Aviv heeft betrokkene in de kliniek bezocht, contact onderhouden met de behandelend arts, het bezoek van familie aan betrokkene gefaciliteerd en begeleid, en hen eveneens in contact gebracht met de arts van betrokkene. Ook legde de ambassade de benodigde contacten tussen de behandelend arts in Nederland, de verzekeraar van betrokkene en de alarmcentrale (SOS International) enerzijds en de behandelend arts in Israël anderzijds. Nu de alarmcentrale conform werkafspraken de behandeling van dit dossier heeft overgenomen, onderhoudt het ministerie waar nodig contact met de alarmcentrale over de ontwikkelingen in het dossier. Indien nodig, treden ministerie en ambassade verder faciliterend op.
Deelt u de opvatting van de familie van de betrokkene dat hij door zijn aandoening handelingsonbekwaam is en niet zelf kan aangeven wat hij wil? Zo nee, waarom niet?
Voor een medisch oordeel verwijs ik naar de behandelend artsen van betrokkene. Ik begrijp de wens van de familie om betrokkene verder te behandelen in Nederland. Het is echter aan de behandelend artsen in Nederland en Israël, in overleg met de alarmcentrale, om te beoordelen of en wanneer betrokkene gerepatrieerd kan worden.
Deelt u het oordeel van de familie dat betrokkene het beste af is met zorg in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om terugkeer naar Nederland van betrokkene te bevorderen?
Het ministerie, de ambassade en de alarmcentrale staan in regelmatig contact met de familie van betrokkene en met de kliniek in Tel Aviv. Aangezien betrokkene verzekerd op reis is gegaan, zal de alarmcentrale namens de verzekeraar van betrokkene, een eventuele (al dan niet begeleide) repatriëring uitvoeren.
Hoe gaat u in algemene zin om met Nederlanders die in het buitenland acuut psychiatrische behandeling nodig hebben?
Het ministerie houdt in dergelijke gevallen contact met familie en eventueel de behandelend arts in Nederland; er wordt zorg voor gedragen dat de betrokkene in een kliniek wordt behandeld. In het geval er geen reisverzekering is, worden lokale autoriteiten gewezen op het reciprociteitsbeginsel, d.w.z. dat in Nederland verblijvende buitenlanders indien noodzakelijk op kosten van de Nederlandse overheid worden behandeld en Nederlanders in het buiteland in vergelijkbare gevallen op kosten van de lokale overheid dienen te worden behandeld. In zo’n geval bemiddelt het ministerie desgewenst financieel in geval van repatriëring; met instanties en familie wordt de opvang in een kliniek in Nederland geregeld. In gevallen waarin Nederlanders adequaat verzekerd zijn, legt het ministerie contact tussen de bij de verzekeraar behorende alarmcentrale en de behandelend arts ter plaatse. Daarna neemt de alarmcentrale de verdere behandeling van het dossier over.
Bent u bereid in samenwerking met de GGZ-instelling in de woonplaats van betrokkene en familie behandeling bij terugkomst te garanderen, zodat hij wordt geholpen en mogelijk de kans op ontslag uit de Israëlisch kliniek wordt vergroot?
Zoals ook hierboven al gesteld, heeft in het onderhavige geval de alarmcentrale de behandeling van het dossier overgenomen. Een eventuele repatriëring zal dan ook door de alarmcentrale worden uitgevoerd. In algemene zin kan gesteld worden dat indien iemand onder begeleiding wordt gerepatrieerd en in Nederland verder behandeld dient te worden, opvang in een GGZ-instelling is verzekerd.
Het bericht "Maffia wortelt in de polder" |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De Maffia wortelt in de polder»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse politie misgreep in de zaak tegen de «Ndrangheta» op 14 juli jl. waarbij twee verdachten op verzoek van Italië hadden moeten worden opgepakt en overgedragen aan Italië?
De verdachten zijn niet aangetroffen op de adressen waarvan werd vermoed dat zij daar verbleven. De verdachten hebben zich op een later tijdstip gemeld en zijn vervolgens aangehouden.
Wat vindt u van de opmerking in dit artikel dat de Nederlandse autoriteiten de aanwezigheid van bendes uit Reggo di Calabria op hun grondgebied zouden onderschatten? Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt ten opzichte van dit soort bendes?
Bij de «Ndrangheta» is sprake van (zeer) gesloten criminele samenwerkingsverbanden. Daardoor is het lastig een accuraat beeld van deze groep in Nederland te krijgen. Het gevaar van ondermijnende criminaliteit voor de samenleving wordt door het huidige kabinet vanzelfsprekend onderkend.
Door middel van de geïntegreerde aanpak worden effectieve drempels opgeworpen en criminele gelegenheidsstructuren worden afgebroken. Criminele winsten worden afgepakt en het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden zal in deze kabinetsperiode worden verdubbeld.
Herkent u zich in de opmerking van Antonio Nicaso in dit artikel dat de Ndrangheta grote sommen geld heeft geïnvesteerd Nederland? Wat is het (eventuele) probleem om dit witwassen van geld aan te pakken?
In gevallen waarin politie of justitie de beschikking heeft of krijgt over informatie die aanleiding geeft tot het uitvoeren van onderzoek, zal dit uiteraard gebeuren. Ik kan in het belang van opsporing en vervolging geen mededeling doen over lopende en/of aanstaande onderzoeken.
Deelt u de opvatting dat Nederland niet een schuilplaats voor maffiosi moet zijn en dat dit soort criminele organisaties moeten worden aangepakt?
Ja. Dat is ook de reden dat dit kabinet sterk inzet op de aanpak van ondermijnende criminaliteit.
De kwaliteit van bewakingsbeelden |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwaliteit bewakingsbeelden vaak slecht» ?1
Ja.
Hoe kan het dat nooit eerder is opgevallen dat beelden van bewakingscamera’s een te lage kwaliteit hebben, terwijl al jaren gebruik wordt gemaakt van sommige van deze camera’s?
Het bericht heeft betrekking op camerabeelden die door ondernemers aan de politie ter beschikking worden gesteld. Het is bekend dat bepaalde camera's die door ondernemers worden gebruikt onvoldoende beeldkwaliteit bieden om voor opsporingsdoeleinden bruikbaar te zijn. Het bedrijfsleven is hier door politie, Openbaar Ministerie en het ministerie van Veiligheid en Justitie meermalen op gewezen. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ondernemer of hij een camera aanschaft en zo ja van welke kwaliteit. Via de regeling Veiligheid Kleine Bedrijven (VKB) zijn al veel kleine ondernemers in de gelegenheid gesteld een onafhankelijk advies te krijgen over preventieve maatregelen, waaronder het gebruik van camera’s. De VKB subsidie kan ook een bijdrage betekenen in de aanschafkosten van goede camera’s.
Is er gedurende al deze jaren al eerder aan de bel getrokken en is er toen gepoogd de beeldkwaliteit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Is de beeldkwaliteit de laatste jaren achteruit gegaan of is dit sinds de installatie al een probleem?
De beeldkwaliteit gaat niet achteruit. Doordat de techniek zich blijft ontwikkelen worden zelfs steeds betere camera’s op de markt aangeboden voor lagere prijzen. De prijs- kwaliteit verhouding is de laatste jaren dan ook sterk verbeterd.
In aansluiting op mijn antwoord hierboven is het de verantwoordelijkheid van de individuele ondernemers om camera’s te vervangen in geval van onvoldoende beeldkwaliteit.
Worden deze camera’s nog steeds gebruikt en aangeschaft of bent u inmiddels begonnen met het vervangen van deze camera’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kan, nu deze camera’s niet leveren wat ervan verwacht mag worden, de leverancier aansprakelijk gesteld worden?
Of een leverancier aansprakelijk kan worden gesteld hangt af van de contractuele afspraken tussen de leverancier en de betreffende ondernemer.
Openbaarmaking van een brief inzake natuurbeleid |
|
Henk van Gerven |
|
Bent u bereid de brief van 8 april jongstleden van het directoraat generaal Milieuzaken1 2 zo spoedig mogelijk openbaar te maken en hiervoor te pleiten bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De brief van 8 april jl. is, zoals ik u bij brief van 27 mei en 30 juni jl. eerder heb aangegeven, door de diensten van de Europese Commissie verzonden in het kader van de zogenoemde EU-pilot. De EU-pilot heeft als doel om op ambtelijk niveau en op informele vertrouwelijke wijze informatie in te winnen bij de lidstaten. De brief is geen formeel onderdeel van de voorbereiding van een ingebrekestelling (de zogenoemde precontentieuze fase): het betreft enkel het inwinnen van informatie door de diensten van de Commissie. Het openbaar maken van de brief doet afbreuk aan het informele en vertrouwelijke karakter van de EU-pilot. Dit geldt eveneens voor de openbaarmaking van mijn antwoord en het doen van uitspraken over de inhoud van de brief van 8 april jl. Op mijn verzoek heeft de Europese Commissie wel toestemming gegeven de brief vertrouwelijk aan de Tweede Kamer te zenden. Dit heb ik dan ook bij brief van 30 juni jl. gedaan.
Wilt u het antwoord dat u op deze brief heeft geschreven openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in de brief wel degelijk wordt verwezen naar een inbreukprocedure? Zo ja, waarom schrijft u niet open en eerlijk in uw brief van 27 mei jongstleden dat er over een inbreukprocedure geschreven wordt?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Karatelessen voor Marokkaanse probleemjongeren in Gouda |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over Marokkaanse probleemjongeren die karatelessen krijgen welke gesubsidieerd worden door de gemeente Gouda?1
Ja.
Is het u bekend of dit project is aangemeld bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie?
Het project is niet aangemeld bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Bij deze Commissie worden uitsluitend gedragsinterventies ingediend die in strafrechtelijk kader kunnen worden opgelegd, bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie. Vanwege het feit dat deze interventies in een (strafrechtelijk) dwangkader plaatsvinden, worden hoge eisen gesteld aan de (wetenschappelijke) onderbouwing van de effectiviteit van de interventie op het terugdringen van recidive.
Het gemeentelijke project in Gouda wordt niet in een strafrechtelijk kader opgelegd en valt om die reden buiten het beoordelingsgebied van de Erkenningscommissie.
Worden deze karatelessen gefinancierd uit de extra gelden die zijn gecreëerd na afloop van de rellen in Gouda?
Het project wordt gefinancierd uit eenmalige specifieke middelen voor veiligheid die door het Rijk aan Gouda ter beschikking zijn gesteld. Hierbij is van belang te vermelden dat het hoofddoel van het project het investeren in deskundigheidsbevordering van de sportclubs is, zodat zij op een positieve manier bijdragen aan het maatschappelijke klimaat. Trainers/coaches bij deze verenigingen ontvangen een opleiding «docent agressieregulatie en weerbaarheid» en krijgen daarna ondersteuning bij de implementatie binnen de vereniging.
Is het mogelijk dat na de motie Çörüz (Kamerstuk 30 332, nr. 13) er nog steeds projecten worden gesubsidieerd waarvan niet is gebleken dat deze bijdragen een vermindering van overlast en criminaliteit?
De motie Çörüz had betrekking op rijksprogramma’s in het kader van het strafrecht. Voor de uitvoering van de in de vraag genoemde motie, verwijs ik u naar de voortgangsrapportage Veiligheid begint bij Voorkomen, TK 28 684, nr. 119.
Gouda baseert zich bij de keuze voor dit project op een onderzoek dat het Mulier Instituut in het kader van het door het Rijk gesubsidieerde programma «Meedoen alle jeugd door sport» heeft gedaan. Het onderzoek laat zien dat vechtsportdeelname een bijdrage kan leveren aan persoonlijke groei en het verminderen van probleemgedrag door onder meer disciplinering en agressieregulatie. De resultaten van dit onderzoek, gebaseerd op meerjarige praktijkervaring in meerdere gemeenten, geven de gemeente aanleiding om te verwachten dat de aangeboden activiteiten een bijdrage zullen leveren aan een positieve maatschappelijke betrokkenheid van de deelnemende jongeren.
Aanvullend daarop kan ik u melden dat het huidige kabinet geen nieuwe middelen heeft toegekend voor de aanpak van (Marokkaanse en Antilliaanse) risicojongeren. Specifieke problemen worden via reguliere instanties en reguliere maatregelen aangepakt. In 2011 en 2012 worden enkel nog middelen uitgekeerd die voortkomen uit eerder aangegane verplichtingen. Bestaande specifieke maatregelen gericht op de aanpak van problemen die zich in sommige groepen in versterkte mate voordoen, worden de komende periode ingebed in regulier beleid. In het verlengde daarvan worden de middelen voor de aanpak van Marokkaans- en Antilliaans-Nederlandse risicojongeren eind 2012 beëindigd. Er wordt voor doelgroepbeleid geen apart budget meer vrijgemaakt. De in de motie Cöruz gevraagde uitbreiding van het mandaat van de Erkenningscommissie gedragsinterventies (zie antwoord op vraag 2) is derhalve niet aan de orde.
De maatregelen tegen gewetensbezwaarde ambtenaren in Groningen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Arie Slob (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Groningen een tijdelijk contract van drie ambtenaren met bezwaren tegen het sluiten van een homohuwelijk per 2014 niet wil verlengen, alleen omdat de opvattingen van deze ambtenaren over het homohuwelijk niet geaccepteerd worden? Wat is uw mening over een dergelijk negatief oordeel over (de visie van) zittende ambtenaren van de burgerlijke stand en de onmogelijkheid voor hen om na 2014 te kunnen blijven functioneren?1
Ja. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering, het personeelsbeleid en de rechtspositie van gemeenteambtenaren. Gemeenten zijn daarbij gehouden aan hun wettelijke plicht ervoor te zorgen dat alle huwelijken voltrokken kunnen worden. In de manier waarop gemeenten omgaan met gewetensbezwaren zijn gemeentebesturen gebonden aan de (grond)wettelijke kaders. Binnen die kaders dient een belangenafweging plaats te vinden. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht is het belang van een zorgvuldige omgang door gemeenten met gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand als uitgangspunt genomen. Dit uitgangspunt behelst dat op een praktische manier tegemoet gekomen kan worden aan ernstige gewetensbezwaren. De gemeente Groningen lijkt nu niet langer te kiezen voor deze praktische uitgangspunten die bij de parlementaire behandeling van de wet openstelling huwelijk zijn gewisseld. Of de uitkomst van deze belangenafweging van de gemeente Groningen in het individuele geval objectief gerechtvaardigd is, is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen.
Heeft u de indruk dat het gezien de grootte van de stad Groningen niet aannemelijk is dat er slechts drie ambtenaren van de burgerlijke stand zijn, waardoor praktische oplossingen niet mogelijk zouden zijn?
Of er praktische oplossingen mogelijk zijn, is primair aan het gemeentebestuur van de stad Groningen om te beoordelen.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorgangers uit 2001 dat «er in de regel voldoende mogelijkheden zijn om tot een praktische oplossing te komen in geval een ambtenaar van de burgerlijke stand gewetensbezwaren heeft tegen het sluiten van een burgerlijk huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Ingevolge artikel 16 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dienen er in elke gemeente in Nederland tenminste twee ambtenaren van de burgerlijke stand te zijn, zodat binnen de gemeente gekeken kan worden of een andere ambtenaar de huwelijkssluiting kan verrichten. Zo nodig kan een beroep worden gedaan op een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand of van een ambtenaar van de burgerlijke stand van een andere gemeente.»?2 Deelt u de mening dat ook in de achterliggende tien jaar steeds woorden van gelijke strekking zijn gebruikt om aan te geven dat een zorgvuldige omvang met gewetensbezwaarde ambtenaren noodzakelijk is?
Ja. In de achterliggende tien jaar zijn steeds woorden van gelijke strekking gebruikt.
Deelt u het standpunt dat het niet verlengen van een contract geen verantwoorde en praktische oplossing is voor de omgang met ambtenaren met bezwaren tegen een het sluiten van een homohuwelijk? Deelt u de mening dat er ook bij de behandeling van de wet op het homohuwelijk duidelijke toezeggingen gedaan zijn dat er voor ambtenaren ruimte blijft om hun taken uit te oefenen, ook al sluiten zij geen homohuwelijken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er geen (Grond)wettelijke plicht is voor individuele ambtenaren om een bepaalde taak te verrichten, maar slechts een wettelijke plicht voor gemeenten om huwelijken van mensen van gelijk geslacht te sluiten?
Uit de aanstelling van de ambtenaar vloeit in beginsel de plicht voort om de opgedragen taken te verrichten voor zover die overeenkomen met een rechtmatige uitoefening van de wet. Deze verplichting kan worden afgeleid uit de bewoordingen van diverse rechtspositionele bepalingen. Dit houdt in beginsel in dat er wel een wettelijke plicht is voor een individuele ambtenaar om een hem opgedragen taak te verrichten. In hoeverre er rekening kan worden gehouden met persoonlijke wensen, vaardigheden of eventuele gewetensbezwaren is aan het bevoegd gezag.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen tegen gemeenten die het ambtenaren met gewetensbezwaren onmogelijk maken te functioneren, terwijl er in de desbetreffende gemeente als gevolg van hun gewetensbezwaren geen enkele inbreuk wordt of zou worden gemaakt op het wettelijke recht van mensen van gelijk geslacht om te huwen?
Gelet op de gemeentelijke autonomie ben ik niet voornemens maatregelen te treffen tegen gemeenten die als functie-eis stellen dat een ambtenaar alle huwelijken moet sluiten.
De overname van ziekenhuis 't Lange Land (LZZ) |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over de aangekondigde overname van ’t Lange Landziekenhuis in Zoetermeer (LLZ) door een coöperatie van het Bronovo Ziekenhuis, Medisch Centrum Haaglanden en het Groene Hart Ziekenhuis?1
‘t Lange Land Ziekenhuis (LLZ) maakt sinds 2008 deel uit van de genoemde coöperatie. De coöperatie onderzoekt op verzoek van LLZ de mogelijkheden om voor problemen van LLZ een oplossing te vinden binnen de structuur van de coöperatie. Aanleiding hiervoor is het onderzoek van LLZ waaruit is gebleken dat LLZ niet langer in staat is om een algemeen ziekenhuis met de gebruikelijke functies in stand te houden. Ik heb er niets op tegen dat een ziekenhuis op zoek gaat naar oplossingen om zo de financiële problemen het hoofd te bieden en een meer op de toekomst toegespitst zorgaanbod te realiseren. De wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, valt onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het ziekenhuis. Besluitvorming over de precieze juridische vormgeving heeft overigens nog niet plaatsgevonden.
Past deze ontwikkeling in uw beleidsdoelstelling van kleinschalige zorg om de hoek? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Mijn beleid is er op gericht zoveel mogelijk basiszorg in de buurt te behouden. Basiszorg die geleverd wordt door bijvoorbeeld huisartsen, wijkverpleegkundigen of deels door ziekenhuizen. Dit beleidsstreven houdt niet automatisch in dat complete ziekenhuizen met het volledige palet aan ziekenhuiszorg onder alle omstandigheden in de buurt behouden moeten blijven. Kwaliteitsnormen of de financiële positie van een ziekenhuis kunnen voor een ziekenhuis aanleiding zijn voor een heroriëntatie op het zorgaanbod. Ik kan me voorstellen dat een ziekenhuis hierbij de keuze maakt voor behoud van bepaalde laagcomplexe zorg met een hoog volume in het ziekenhuis zelf en te stoppen met de complexe zorg waaraan strenge eisen van kwaliteit en veiligheid zijn verbonden. Deze ontwikkeling sluit aan bij mijn beleidsdoelstelling van kleinschalige zorg nabij.
Wilt u toelichten wat de gevolgen zullen zijn voor de bereikbaarheid van de ziekenhuiszorg in een stad als Zoetermeer met bijna 122 000 inwoners? Bent u van mening dat de bereikbaarheid binnen de, voor de veiligheid en volksgezondheid verantwoorde, normen blijft?
Er zijn geen normen voor de bereikbaarheid van de totale ziekenhuiszorg. De bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor de acute zorg is enige norm die hier van belang is. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft onlangs onderzocht welke SEH-locaties kritisch zijn voor deze bereikbaarheidsnorm. Ik heb u deze analyse op 18 juli 2011 toegestuurd. LLZ in Zoetermeer is volgens de berekening van het RIVM geen kritische locatie en er zullen dus met een eventuele sluiting van deze SEH geen inwoners buiten de normtijd van 45 minuten vallen. Dit heeft te maken met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voldoende ziekenhuizen met een SEH in de regio.
Verwacht u dat het LLZ een volwaardige Spoedeisende Hulppost (SEH) met acht basisspecialismen zal behouden? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wilt u hiervoor als systeemverantwoordelijke garant staan en wilt u dit antwoord toelichten?
Vooruitlopend op de definitieve plannen heeft LLZ mij laten weten dat zij in het gewijzigde en afgeslankte profiel 24 uur per dag spoedzorg beschikbaar zal houden in Zoetermeer. Wat deze spoedzorg exact behelst, is op dit moment op basis van de huidige plannen nog niet duidelijk aan te geven.
Hoeveel banen zijn gemoeid met de aangekondigde reorganisatie van het LLZ? Op welke afdelingen zullen ontslagen vallen?
LLZ heeft me hierover de volgende informatie verstrekt. De reductie van het aantal full time eenheden is vooralsnog berekend op 114 fte’s (152 banen). De coöperatie beschikt over een zeer recent gezamenlijk met de vakbonden opgesteld concept-sociaal plan dat ondermeer voorziet in het zoveel mogelijk herplaatsen van boventallige medewerkers van LLZ bij de andere ziekenhuizen. Verder bestaat bij LLZ de verwachting dat als gevolg van natuurlijk verloop uiteindelijk een gering aantal personen elders aan een nieuwe baan geholpen moet worden.
Wilt u de Kamer een overzicht sturen van het risico dat per ziekenhuis in Nederland wordt gelopen op faillissement of overname als gevolg van liquiditeitsproblemen door afwaardering van vastgoed? Welke ziekenhuizen lopen het grootste risico? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Ik ga hier uit van de eigen verantwoordelijkheid en belangen van de betrokken partijen. Aanbieders en hun belanghebbenden, waaronder zorgverzekeraars/zorgkantoren, banken, cliënten(organisaties) en het personeel, worden zo optimaal gestimuleerd om alles op alles te zetten om een faillissement en daarmee discontinuïteit van zorg te voorkomen. Elk van de genoemde partijen heeft iets te verliezen. Zij hebben daarom belang bij vroegtijdige signalering en een terugvalplan. Ik zorg dat verzekeraars verplicht kunnen worden in hun overeenkomsten met zorgaanbieders afspraken te maken over vroegtijdige signalering van problemen.
Daarnaast krijgen zorgverzekeraars de plicht om te melden wanneer zij (op korte termijn) niet meer aan hun zorgplicht kunnen voldoen. De NZa zal daar actief op toezien.
LLZ heeft aangegeven dat de herwaardering van vastgoed niet doorslaggevend is bij het optredende liquiditeitsprobleem op korte termijn. De hoofdoorzaak bij LLZ is dat de opbrengsten uit de zorg structureel niet in balans zijn met het kostenniveau.
Bent u van mening dat de privatisering van het vastgoed van zorginstellingen mag leiden tot verminderde beschikbaarheid en bereikbaarheid van ziekenhuiszorg? Zo ja, wat is het volgende ziekenhuis dat zal verdwijnen? Zo nee, op welke wijze gaat u dit voorkomen?
Wijzigingen in de eigendomsstructuur van instellingen mogen niet leiden tot het niet beschikbaar zijn van de zogenaamde cruciale zorgfuncties. Het monitoren van de beschikbaarheid van deze functies binnen de daartoe aangegeven normen reken ik tot mijn verantwoordelijkheid. Voor het overige kunnen wijzigingen in de eigendomsstructuur leiden tot veranderingen in het daadwerkelijke aanbod van zorg. De verzekeraar heeft hierbij de regie als het gaat om de invulling van zijn zorgplicht. De raden van bestuur van zorginstellingen zullen onder druk van de veranderende marktordening steeds meer gedwongen worden het aanbod van zorg zodanig in te richten dat het voldoet aan de wensen van de verzekerden. Het eigendom en de beschikbaarheid van het vastgoed zal volgend zijn op deze ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat het niet ingrijpen door de overheid bij een dreigend faillissement van een ziekenhuis gelijk staat aan vernietiging van door de zorgpremie- en belastingbetaler opgebracht kapitaal? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zorgaanbieders hebben zelf de verantwoordelijkheid om hun bedrijfsvoering op orde te houden. Wanneer hen dat niet lukt, gaan ze failliet. Het ontbreken van die prikkel en de ondoelmatigheden die daaruit voortvloeien trekken naar mijn mening een grotere wissel op de premie- en belastingbetaler. De reële dreiging van een faillissement zal de zorgaanbieders, maar ook andere belanghebbenden zoals zorgverzekeraars, banken en personeel juist aansporen om hun uiterste best te doen om een faillissement te voorkomen. De zorgaanbieder kan daartoe zelfs zorgactiviteiten en/of gebouwen verkopen en met de opbrengst daarvan de zorg en financiën weer op orde krijgen.
Wanneer de overheid zou ingrijpen bij een dreigend faillissement, heeft de zorgaanbieder daarentegen geen prikkel meer om verstandig met de premie- en belastingmiddelen om te gaan.
Waarom heeft, indien de zorg in een ziekenhuis van onvoldoende kwaliteit is of er financiële problemen zijn ontstaan, het simpelweg failliet laten gaan uw voorkeur boven overheidsingrijpen namens de premiebetaler om de zorg op het gewenste niveau te brengen? Heeft dit iets te maken met uw geloof in marktwerking als ordeningsmechanisme voor de gezondheidszorg?
Ik ben er van overtuigd dat een reële dreiging van faillissement er voor zal zorgen dat zorgaanbieders en hun belanghebbenden zullen zorgen dat financiële problemen worden voorkomen of, wanneer ze zich toch voordoen, zo snel mogelijk worden opgelost. Indien het de aanbieder niet lukt, wil ik hem niet belonen door hem alsnog te redden. Ik ontneem dan immers de kans voor andere zorgaanbieders om de zorg over te nemen en deze wel rendabel aan te bieden.
Overigens kan en wil ik, via de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), wel ingrijpen als een zorgaanbieder slechte kwaliteit levert. De IGZ heeft daartoe diverse instrumenten zoals een aanwijzing, het plaatsen van een zorgaanbieder onder verscherpt toezicht of het geven van een bevel.
Is het niet ten principale zo dat de zorgbehoefte leidend moet zijn bij het al dan niet in stand houden van ziekenhuizen of ziekenhuisafdelingen en dat niet andere redenen als financiële problemen, vermeend eigenbelang en strategische afwegingen of het worden weggeconcurreerd door andere ziekenhuizen bij mismanagement, een reden mag zijn voor het verdwijnen van ziekenhuizen of het sluiten van afdelingen? Zo nee, kunt u dit nader motiveren?
De zorgverzekeraars moeten aan de zorgplicht tegenover hun verzekerden voldoen. Wanneer de zorgverzekeraar voor het voldoen aan zijn zorgplicht een bepaalde aanbieder niet (meer) nodig heeft, is er geen reden die zorgaanbieder in stand te houden. Alleen wanneer blijkt dat er na een faillissement geen vervangend aanbod voor cruciale zorg kan worden gevonden, garandeert de overheid dat de zorg, niet de zorgaanbieder, in stand worden gehouden.
Wilt u toelichten waarom het College Sanering Zorginstellingen wordt ondergebracht bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), terwijl deze organisatie nauwelijks toezicht houdt op de financiële situatie van een zorgaanbieder? Vindt u het, gelet op de huidige en te verwachten problemen met het vastgoed, verstandig om deze taken aan de NZa over te dragen? Is het niet veel verstandiger het College Sanering Zorginstellingen vooralsnog in stand te houden gezien de onzekere situatie van vele zorginstellingen?2
Het College sanering zorginstellingen (Csz) heeft momenteel niet de wettelijke taak toezicht te houden op de financiële situatie van een zorgaanbieder. Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt geen toezicht op de financiële situatie van individuele zorgaanbieders. Dit is dus geen argument om het Csz niet bij de NZa onder te brengen. In de afgelopen jaren heeft het Csz wel in een aantal gevallen, op verzoek van de minister van VWS, onderzoek gedaan naar de financiële situatie van een individuele zorgaanbieder. Het betreft hier echter geen wettelijke taak van het Csz; medewerking door zorgaanbieders aan dergelijk onderzoek van het Csz gebeurde op basis van vrijwilligheid.
In mijn brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» aan uw Kamer van 27 april 2011 heb ik aangegeven wat mijn verantwoordelijkheid is bij het waarborgen van de continuïteit van zorg. Onderzoek op mijn verzoek naar de financiële situatie van een individuele zorgaanbieder past niet meer bij mijn verantwoordelijkheid zoals ik die in deze brief heb weergegeven.
Nu niet langer sprake is van saneringsbeslissingen door de minister en ook het bouwregime op grond van de Wtzi inmiddels is afgeschaft, waardoor meer vrijheden voor zorgaanbieders ten aanzien van hun vastgoed ontstaan, ligt het in de rede om de resterende taken van het Csz onder te brengen bij de NZa. Na inwerkingtreding van de Wet cliëntenrechten zorg, de Tijdelijke wet ambulancezorg en de Wet investeren in zorg door uitkeerbare winst medisch specialistische zorg, thans nog wetsvoorstellen, gaat het uitsluitend nog om de saneringsregeling op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). Daarnaast heeft het Csz op grond van het wetsvoorstel voor en Tijdelijke wet ambulancezorg nog de taak om saneringsaanvragen af te wikkelen, die op grond van de Wet ambulancevervoer zijn ingediend.
In het kader van de overgang naar integrale tarieven in de cure en de care zijn er goede overgangsregimes vastgesteld, om problemen met vastgoed te voorkomen. Bij de uitvoering van deze overgangsregimes speelt het Csz geen rol. De NZa is hier de aangewezen toezichthouder.
Besloten is de taken van het Csz met het oog op verdere stroomlijning van de taken van zelfstandige bestuursorganen op het terrein van de zorg te doen overgaan naar de NZa. Daarmee zal het aantal zelfstandige bestuursorganen in de zorg met één worden teruggebracht. Dit draagt bij aan de bestuurlijke vereenvoudiging die de regering voorstaat.
Gratis vechtsportlessen voor overlastgevend tuig in Gouda |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gouda leert Marokkaanse probleemjongeren karate»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het belonen van agressief en overlastgevend gedrag door Marokkaans straattuig blijk geeft van totale gekte bij de gemeente Gouda?
Ik deel deze visie niet. Er is geen sprake van beloning van slecht gedrag. Bij dit project in Gouda gaat het om een preventieve aanpak voor jongeren die beginnend probleemgedrag laten zien. Het is niet bedoeld voor criminele of ernstig overlastgevende jongeren.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen ten einde projecten stop te zetten die haaks staan op de afspraak uit het regeerakkoord geen doelgroepenbeleid meer te voeren?
Er is geen sprake van doelgroepenbeleid. Het project richt zich in eerste instantie op deskundigheidsbevordering bij de betrokken sportscholen. Deze zijn daarna in staat om jongeren die beginnend probleemgedrag vertonen te begeleiden in het sporten.
Het treffen van maatregelen is derhalve niet aan de orde.
De totale eenmalige kosten van het project bedragen € 36 618,00. De inzet van de middelen vindt plaats binnen het gemeentelijk programma gericht op de aanpak van overlast en onveiligheid.
Welke kosten zijn gemoeid met dit zoveelste nutteloze project? Bent u van mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de mening dat het beter is agressief en overlastgevend tuig keihard te straffen en waar mogelijk de Nederlandse nationaliteit af te nemen en uit te zetten in plaats van gratis vechtsportlessen aan te bieden?
Jongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit wordt wel gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven in de toekomst aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit.
De onterecht verleende vergunning voor de verplaatsing van orka Morgan naar Tenerife |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het oordeel van de rechter dat uw ministerie ten onrechte een vergunning heeft verleend voor de verplaatsing van orka Morgan naar een attractiepark op Tenerife en dat u onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden om de orka terug te plaatsen in het wild?
Ja.
Deelt u de mening dat deze blamage u niet getroffen zou hebben als u het door de Kamer gewenste onafhankelijke onderzoek mogelijk had gemaakt door gewoon de motie-Ouwehand1 uit te voeren en geen overhaaste beslissing had genomen, die louter gebaseerd was op de inzichten van commerciële organisatie, te weten het Dolfinarium te Harderwijk?
Neen.
Kunt u uitleggen waarom u de Kamervragen over de vergunningaanvraag om Morgan naar Loro Parque te verplaatsen2 niet heeft beantwoord, maar kennelijk wel tijd had om binnen een tijdsbestek van nog geen twee weken de desbetreffende vergunning te verlenen? Kunt u de vragen alsnog zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervragen van het lid Ouwehand over het plan van het Dolfinarium om Morgan te verhuizen naar een attractiepark op Tenerife (Kamerstuk 2011Z15742, ingezonden 22 juli 2011) vergt nader onderzoek als gevolg van de uitspraak van de voorzieningenrechter en een lopende bezwaarprocedure. In die beantwoording zal ik ook ingaan op de wijze waarop ik gevolg heb gegeven aan de uitspraak van de rechter.
Op welke wijze gaat u gevolg geven aan de uitspraak van de rechter dat u onderzoek moet doen naar de mogelijkheden om Morgan terug te plaatsen in het wild en dat zij in de tussentijd meer ruimte moet krijgen in haar tijdelijke verblijf in het Dolfinarium?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid voor het beantwoorden van deze vragen dezelfde spoed aan de dag te leggen als u bij de verlening van de door het Dolfinarium gevraagde vergunningen heeft gedaan? Zo nee, welke redenen heeft u om sneller in te gaan op verzoeken van het Dolfinarium dan op vragen van de Kamer?
Zowel bij het beantwoorden van Kamervragen als bij verzoeken om vergunningen wordt door mij de uiterste zorgvuldigheid betracht. De aanvraag en verstrekking van een EG-certificaat voor het verplaatsen van een dier binnen de EU is een standaard procedure. De Dienst Regelingen van mijn ministerie beoordeelde de aanvraag over Morgan en vroeg advies aan de Spaanse Wetenschappelijke CITES Autoriteit. Deze procedure verliep voorspoedig en er kon daarom snel en efficiënt worden gewerkt.
Het bericht dat Greenpeace "bermbommen" dumpt in de Duitse Noordzee |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Greenpeace dumpt «bermbommen»?1
Ja.
Betreft het hier een Nederlandse, een Duitse of een internationale tak van Greenpeace?
Volgens mijn informatie gaat het om Greenpeace Duitsland.
Hoe staat het met de eerder gedumpte betonblokken bij de Sylt en de gedumpte rotsblokken met zeepaarden in de Klaverbank? Waarom zijn deze nog altijd niet opgeruimd op kosten van Greenpeace?
Wat betreft de eerder gedumpte betonblokken bij de Sylt: De Nederlandse overheid is niet bevoegd om deze blokken – die gedumpt zijn in de Duitse Exclusieve Economische Zone – te verwijderen. Het is aan de Duitse overheid om hier een besluit over te nemen. De blokken die in 2008 bij de Sylt zijn gedumpt zijn zover onze informatie strekt, ook nog niet verwijderd, evenals de recentelijk gestorte stenen.
Wat betreft de objecten die op de Klaverbank zijn gestort, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3 en 4 als gesteld door het lid Koppejan (CDA, (2011Z13584).
Deelt u de mening dat door uw reactie op het dumpen van de zeepaarden door Greenpeace, namelijk de uitspraak dat 10 tot 15% van de Noorzee zeereservaat moet worden, Greenpeace zich gesteund voelt om verder te gaan met deze gevaarlijke en verwerpelijke acties?
Nee. De eerdere uitspraak van de staatssecretaris van EL&I heeft betrekking op de uitvoering van het staande beleid dat sinds 2005 bekend is gemaakt. Sinds 2005 is het beleid van de Regering erop gericht om te komen tot de aanwijzing en de bescherming van een aantal mariene gebieden. Deze gebieden zijn beschreven in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (zie met name Hoofdstuk 7 p. 81 e.v.). Dit beleid is het gevolg van de Europese verplichting onder de Vogelrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 79/409/EEC van 2 april 1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 92/43/EEC van 21 mei 1992) om gebieden op zee aan te wijzen die een speciale bescherming zullen genieten.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV deze gebieden aangemeld bij de Europese Commissie om te voldoen aan de verplichting van de Habitatrichtlijn. In 2009 heeft de Europese Commissie deze gebieden goedgekeurd door plaatsing op de lijst van gebieden van gemeenschapsbelang. Sinds 2009 loopt het proces dat tot doel heeft te komen tot de bescherming van deze gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998. Ook worden in dat verband beschermingsmaatregelen vastgesteld. Bij dit proces zijn zowel de wetenschap, het visserijbedrijfsleven als de natuurbeschermingsorganisaties betrokken. De staatssecretaris van EL&I heeft uw Kamer verschillende malen bericht over deze projecten (zgn. VIBEG-project dat ziet op de gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan; en internationale FIMPAS-project dat ziet op de gebieden Friese Front, Klaverbank en Doggersbank). De totale oppervlakte van de mariene Natura 2000 gebieden beslaat 19% van het Nederlandse deel van de Noordzee. Slechts een deel hiervan zal beperkende maatregelen kennen, de precieze inhoud en omvang hiervan wordt ingevuld in de lopende trajecten VIBEG (kust) en FIMPAS (visserijzone).
Deelt u de mening dat Greenpeace zich met deze actie volledig gediskwalificeerd heeft voor iedere vorm van debat en dat we het de sector niet kwalijk kunnen nemen als ze niet meer met deze eco-terroristen om tafel willen gaan zitten?
Het is aan Greenpeace te bepalen aan welk debat men deelneemt of niet. Evenzeer geldt dat het aan de visserijsector is om te bepalen met wie men in debat gaat of niet.
Het bericht dat de besmetting in het Maasstadziekenhuis mogelijk al dateert uit 2008 en dat groot alarm al veel eerder nodig was geweest |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Besmetting Maasstad mogelijk al in maart 2008» en «Groot alarm Maasstadziekenhuis was al veel eerder nodig geweest»?1
Ja.
Vindt u dat als er inderdaad al besmettingen hebben plaatsgevonden tussen maart 2008 en september 2010, er iets fundamenteel mis is in het Maasstadziekenhuis en excuses als fusies en verhuizingen nu niet meer opgaan?
De bron van de Klebsiëlla pneumoniae OXA-48 carbapenemase producerende stam is niet meer vast te stellen, omdat de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis retrospectief in kaart gebracht is. Het oudste, bewezen OXA-48 positieve isolaat van Klebsiëlla pneumoniae dateert van september 2010. In het jaar daarvoor zijn wel Klebsiella pneumoniae geïsoleerd met een «verdacht» resistentie patroon, maar niet bewaard gebleven voor verdere karakterisering. De oorspronkelijke bron zal daar wellicht tussen zitten. Het is dus niet met zekerheid te zeggen of er besmettingen hebben plaatsgevonden tussen maart 2008 en september 2010. Het onderzoek van de IGZ moet uitwijzen of er iets fundamenteel is mis gegaan in het Maasstad ziekenhuis.
Deelt u inmiddels de mening dat het bestuur hiervoor verantwoordelijk is en per direct op zou moeten stappen? Zo nee, wie is hier dan volgens u de verantwoordelijke?
Inmiddels heeft Paul Smits zijn functie als directeur van het Maasstad ziekenhuis neergelegd. Zoals ik in eerdere beantwoording heb laten weten, is het ziekenhuis onder verscherpt toezicht gesteld en zal nader onderzoek van de IGZ moeten uitwijzen of en in hoeverre er sprake is geweest van «niet adequaat reageren» of «onverantwoord handelen».
Hoe kan het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet op de hoogte was van de besmettingen vanaf 2008? Is dat het gevolg van het vooraf aankondigen van de inspectiebezoeken?
Er wordt nog onderzoek uitgevoerd naar het tijdstip waarop de uitbraak is begonnen en wanneer het dus door het ziekenhuis gesignaleerd zou kunnen/moeten zijn. Het is echter geen algemene verplichting voor ziekenhuizen om infectie-uitbraken te melden aan de IGZ. Ziekenhuizen hebben de verplichting om uitbraken in het ziekenhuis adequaat te behandelen. Echter, wanneer er sprake is van een calamiteit2 zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht tot het melden hiervan bij de IGZ. Deze meldplicht rust op het bestuur van de instelling. Het bestuur kan pas een melding doen als zij op de hoogte is van een calamiteit. Het bestuur moet er dus voor zorgen dat haar instelling zo is ingericht dat zij van haar professionals die informatie ook krijgt.
Wat vindt u van het advies van het onderzoeksteam aan andere ziekenhuizen, om patienten die tussen 1 juli 2009 en nu in het Maasstad lagen te isoleren? Bent u bereid dit advies te ondersteunen en kracht bij te zetten?
Het onderzoeksteam heeft niet aan andere ziekenhuizen geadviseerd om alle patiënten die opgenomen zijn geweest in het Maasstad ziekenhuis geïsoleerd te verplegen. De aanbeveling van het onderzoeksteam is om alleen patiënten met een mogelijke verdenking direct te onderzoeken op de betreffende bacterie en tot de definitieve uitslag geïsoleerd te verplegen.