Een geheim NAVO-rapport over samenwerking tussen Taliban en de Afghaanse politie |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het BBC-bericht «Pakistan helping Afghan Taliban – NATO»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding in het rapport dat de Taliban brede steun geniet onder de Afghaanse bevolking? Wat zegt deze bevinding volgens u over de haalbaarheid van huidige NAVO-strategie om de «hearts and minds» van de Afghanen te winnen? Deelt u de mening dat uit het rapport blijkt dat tot dusverre deze strategie faalt?
De regering doet conform regelgeving van de NAVO geen uitspraken over de inhoud van gerubriceerde NAVO documenten. Nederland spant zich samen met partners in voor een duurzaam veilig en stabiel Afghanistan.
Hoe beoordeelt u de volgende bevindingen: dat in gebieden waar de ISAF zich uit teruggetrokken heeft de invloed van de Taliban terugkeert, vaak met weinig of geen verzet van de veiligheidsdiensten van de regering en in veel gevallen met de actieve hulp van de Afghaanse politie en militairen en dat er wijdverbreide samenwerking is tussen de opstandelingen enerzijds en de Afghaanse politie en militairen anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke praktische gevolgen heeft deze samenwerking tussen de Afghaanse veiligheidsdiensten en de Taliban voor de huidige NAVO-strategie met betrekking tot het overdragen van de verantwoordelijkheid in Afghanistan aan de politie en het leger?
De Nederlandse regering steunt het transitieproces dat vorig jaar van start is gegaan. Het is belangrijk dat Afghanistan geleidelijk de verantwoordelijkheid voor de interne veiligheid en stabiliteit gaat dragen. Het land wordt hierbij gesteund door de internationale gemeenschap, zoals onlangs is bevestigd tijdens de Bonn conferentie (5 december 2011). Ook na 2014 zal de internationale gemeenschap Afghanistan blijven ondersteunen. Het transitieproces verloopt volgens plan. In de gebieden waar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid reeds is overgedragen aan de Afghaanse veiligheidsdiensten is het vigerende veiligheidsniveau gehandhaafd. Naar verwachting zal komend voorjaar de volgende tranche van het transitieproces worden aangekondigd.
Hoe beoordeelt u de bevinding in het rapport dat Afghaanse burgers frequent het bestuur van de Taliban prefereren boven het bestuur van de Afghaanse regering? Hoe verklaart u de voorkeur van de Afghaanse bevolking voor het bestuur van de Taliban?
Het is een eenzijdige opvatting dat Afghaanse burgers frequent het bestuur van de Taliban prefereren. In de transitiegebieden heeft de Afghaanse overheid aangetoond in staat te zijn om bestuurlijk gezag uit te oefenen en zorg te dragen voor de veiligheid. De steun onder de bevolking voor de regering heeft wel te lijden onder zwak Afghaans bestuur en corruptie. De komende periode zal de regering Karzai daarom nog meer daadkracht moeten tonen in het verbeteren van het openbaar bestuur om als legitieme en geloofwaardige overheid te kunnen blijven functioneren. In het algemeen heeft de bevolking geen enkele behoefte aan een terugkeer naar de terreur en het extremisme van het Taliban bewind van ruim tien jaar geleden. In dat licht hebben terroristische aanslagen van de Taliban waarbij onschuldige Afghaanse burgers om het leven zijn gekomen de reputatie van de Taliban niet verbeterd.2
Wanneer wordt in Kunduz de verantwoordelijkheid overgedragen van de ISAF naar de Afghaanse veiligheidsdiensten? Hoe groot schat u de kans dat dan de Taliban, met hulp van de lokale veiligheidsdiensten die nu mede door Nederland worden opgeleid, haar invloed in het gebied zal herwinnen?
Er is geen besluit genomen met betrekking tot het moment waarop in Kunduz de verantwoordelijkheid voor de veiligheid zal worden overgedragen. Deze beslissing wordt genomen door president Karzai, in overleg met de NAVO.
De Taliban is nog steeds een machtsfactor van belang. Nederland werkt samen met internationale partners aan de versterking van de capaciteit van de politie en de rechtsstaat.
Zijn de bevindingen in het NAVO-rapport volgens u representatief voor de situatie in en rondom Kunduz? Zo ja, welke praktische gevolgen heeft dit voor de Nederlandse trainingsmissie in Kunduz? Zo nee, wat is dan de situatie in Kunduz? Kunt u uw antwoord toelichten?
Reeds voor verschijning van dit rapport was de missie alert op de mogelijkheid dat opstandelingen proberen te infiltreren in de lokale veiligheidsdiensten.
De rekruten en agenten met wie wij werken worden allemaal onderworpen aan een Afghaans veiligheidsonderzoek voordat zij aan de basistraining mogen deelnemen.
Deelt u de conclusie in het rapport dat de Pakistaanse geheime dienst, de ISI, de Afghaanse Taliban direct steunt? Welke politieke consequenties verbindt u hieraan?
De regering deelt de zorgen van de VS en andere partners over mogelijke betrokkenheid van de Pakistaanse veiligheidsdiensten bij terroristische activiteiten in Afghanistan. Pakistan is een onmisbare schakel voor duurzame veiligheid en stabiliteit in Afghanistan. Nederland en de internationale gemeenschap blijven samenwerken met de Pakistaanse regering en aandringen op een daadkrachtige en effectieve aanpak van het terrorisme door Pakistan.
Snoepautomaten in Connexxion bussen |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het nuttigen van een zelf meegenomen banaan, appel of broodje kaas sinds kort niet meer toegestaan is in een aantal bussen van Connexxion die uitgerust zijn met snoepautomaten?1
Volgens de vervoersvoorwaarden was het niet toegestaan om in de bus te eten en drinken, maar dat gold eigenlijk alleen voor geurend, vlekkend voedsel en hete dranken. Het eten van fruit werd oogluikend toegestaan. Connexxion houdt momenteel in elf bussen in de concessie Amstelland-Meerlanden een proef met zogenaamde servicemachines. De proef zal de komende weken worden uitgebreid met fruit. Connexxion heeft voor de proef de vervoersvoorwaarden, de regels die onder andere bepalen dat er in de bussen geen etenswaren mogen worden genuttigd, aangepast. Tijdens de proef beziet Connexxion de mogelijkheden om via een servicemachine de reiziger diverse zaken te kunnen leveren: Connexxion denkt daarbij niet alleen aan fruit, maar ook aan toiletartikelen, vouchers en snoep. De servicemachines maken deel uit van een groter plan waarbij Connexxion meer service wil bieden aan de klanten.
Vindt u het ook absurd dat reizigers wel snoep uit de snoepautomaat mogen nuttigen maar niet hun zelf meegenomen (gezonde) eten? Deelt u de mening dat hiermee ook ongezond eten wordt gestimuleerd, omdat reizigers hun trek alleen mogen stillen met koekjes en chocoladereepjes van Connexxion en niet met een appel of een banaan?
Dit is niet aan de orde; Connexxion staat het eten van een appel of banaan al oogluikend toe. Het nuttigen van geurend, vlekkend voedsel en hete dranken is echter niet toegestaan. Het is de verantwoordelijkheid van elke burger wat, wanneer en waar hij iets nuttigt met inachtneming van de regels, zoals de vervoersvoorwaarden. De rijksoverheid pleit ervoor om de gezonde keuze, de makkelijke keuze te maken. Vanuit bedrijven ontstaat hiervoor in toenemende mate aandacht. Het Voedingscentrum heeft op haar site aandacht gevraagd voor ongezonde aspecten van producten in automaten. Ook in algemene zin geeft het Voedingscentrum in opdracht van het Ministerie van VWS tips voor het maken van de gezonde keuze.
Deelt u de mening dat hier sprake is van gedwongen winkelnering en dat dit niet past bij het openbare karakter van het Openbaar Vervoer?
Er is geen sprake van gedwongen winkelnering, omdat de reiziger de vrije keuze heeft om iets dan wel niets uit de servicemachine in de bus te kopen.
Bent u bereid om Connexxion tot de orde te roepen en er voor te zorgen dat reizigers in een Connexxion-bus ook hun eigen eten kunnen nuttigen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de mij om Connexxion aan te spreken op zijn producten. De decentrale overheid kan in de concessies met de vervoerder afspraken maken en regels stellen, die de provinciale staten en regioraad van de stadsregio’s goedkeuren. De Stadsregio Amsterdam is op de hoogte van de pilot. Het concessiebesluit bevat geen beperkende voorwaarden die plaatsing van automaten door de vervoerder verbiedt of dwingt toestemming te vragen aan de concessieverlener. De resultaten van de pilot en eventuele plaatsing van de servicemachines in meer bussen zal Connexxion met de Stadsregio Amsterdam bespreken.
De vergoeding van het middel Caphosol en speelselsubstituten/mondspoelmiddelen aan onder andere kinderen met kanker |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op grond waarvan heeft u de familie van een meisje met botkanker laten weten dat het geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond, als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen (Caphosol) tot de zelfzorgmiddelen behoort, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik realiseer me dat het hier gaat om een lastige situatie voor het meisje en haar familie. In de brief heb ik aan de familie toegelicht waarom Caphosol niet voor vergoeding in aanmerking komt.2 Hieronder vindt u deze toelichting.
Caphosol is net als alle andere speekselsubstituten/mondspoelingen (behalve Salvia Orthana) geen geregistreerd geneesmiddel, maar een hulpmiddel.
Caphosol noch een ander speekselsubstituut/mondspoeling is vermeld op de hulpmiddelenlijst, artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering. Gelet op de huidige wet- en regelgeving kunnen speekselsubstituten/mondspoelingen niet worden aangemerkt als een te verzekeren prestatie en daarom niet ten laste van de basisverzekering worden gebracht.
Om op de hulpmiddelenlijst te komen moet voldaan zijn aan de pakketcriteria. Bij toetsing aan deze criteria wordt onder andere beoordeeld of het middel tot noodzakelijk te verzekeren zorg behoort. Daarbij wordt ook bezien of de kosten voor eigen rekening behoren te komen.
De kosten per speekselsubstituut/mondspoeling verschillen. Uit onderzoek blijkt geen verschil in effectiviteit tussen goedkope en dure/duurdere speekselsubstituten/mondspoelingen. Het is niet medisch noodzakelijk een duurder middel of specialité te gebruiken. Uitgaande van het gemiddelde van de door Zorgverzekeraars Nederland genoemde kosten voor speekselsubstituten/mondspoelingen (€ 112 per jaar) ben ik, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), van mening dat de kosten van deze interventie voor eigen rekening van de verzekerde zouden kunnen komen.
Verder zijn speekselsubstituten/mondspoelingen vrij verkrijgbaar bij
drogist en apotheek en er is geen medische begeleiding nodig bij het gebruik ervan. Het zijn zelfzorgmiddelen en deze behoren in de regel niet te worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u van mening dat het inkomen van de ouders geen verschil hoort te maken voor de mate waarin een kind noodzakelijke zorg ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzakelijk te verzekeren zorg zit in het basispakket. Iedereen heeft recht op (de vergoeding van) verstrekkingen uit het basispakket, ongeacht het inkomen.
Voor het overige moge ik verwijzen naar de beantwoording van vraag één en vier waar is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Deelt u de mening dat het bestrijden van mondzweren als gevolg van chemo- of radiotherapie een essentieel onderdeel vormt van een kankerbehandeling, aangezien goed eten onmisbaar is voor de strijd tegen de ziekte en het herstel na behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom een geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen, wordt beschouwd als «zelfzorgmiddel»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Caphosol dient te worden vergoed aan kankerpatiënten, zeker als er volgens artsen geen alternatief is om de mondzweren tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol en andere speekselsubstituten/mondzorgmiddelen niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoren. Ik verwijs daarom naar dit antwoord.
Is het waar dat zorgverzekeraar OHRA, na dreiging met een rechtszaak door de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (EGV), vorig jaar heeft besloten Caphosol voor een patiënte te vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel en welke consequenties verbindt u hieraan voor de vergoeding van het middel aan andere kinderen met kanker?2
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt Caphosol niet vergoed vanuit de Zvw. Vergoeding voor speekselsubstituten/mondspoelingen kan eventueel wel plaatsvinden op basis van het coulancebeleid van zorgverzekeraars. De CZ-groep heeft aangegeven dat Caphosol hier niet onder valt, vanwege de niet aangetoonde meerwaarde en aanwezige goedkopere alternatieven. De CZ-groep heeft meerdere malen aangegeven dat een uitzondering op dit coulancebeleid hoogst onwaarschijnlijk is.
Mocht Ohra toch een uitzondering hebben gemaakt dan heeft vergoeding plaatsgevonden vanuit de eigen coulancemiddelen.
Bent u van mening dat, juist wanneer kinderen behandeld worden aan ernstige ziekten het dan onethisch is om hen noodzakelijke zorg te onthouden met een beroep op het basispakket? Zo neen, kunt u aangeven welk nut het dient om een kind zorg te onthouden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat kinderen (en hun ouders) tijdens een ziekbed geen strijd hoeven te voeren voor de vergoeding van medicatie die volgens artsen onderdeel vormen van de behandeling?
Ja, ik ben van mening dat het onethisch is om kinderen die behandeld worden aan een ernstige ziekte noodzakelijke zorg te onthouden. Daarom wordt de noodzakelijk te verzekeren zorg vergoed vanuit de Zvw. Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Bent u bereid, in lijn met het advies van diverse specialisten als patiëntenorganisaties SPDV, HOVON, NMT, NVRO, NVSP, CG-Raad, NFK en NPCF, om speekselsubstituten/mondspoelmiddelen, waaronder Caphosol, te vergoeden aan patiënten wanneer artsen dit noodzakelijk achten bij de volgende indicaties:
Zie antwoord vraag 5.
Bent u hiertoe bereid, te meer daar de Adviescommissie Pakket bij de advisering van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over het al dan niet vergoeden van speekselsubstituten/mondzorgmiddelen hierover een verdeeld standpunt heeft ingenomen, aangezien het een kleine groep patiënten betreft die al zeer zwaar worden getroffen, waarbij de kosten van 251 euro per maand voor Caphosol daar nog eens bij komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het boek ‘Rien ne va plus’ van een ex medewerker van Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Rien ne va plus»? Herinnert u zich uw brief van 20 december 2011 over het voornemen dit boek uit te geven1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke kamervragen over levenslang toegangsverbod tot Holland Casino?2
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien Holland Casino een 100% staatsdeelneming is, op u een bijzondere verantwoordelijkheid rust om ervoor te zorgen dat publieke belangen door Holland Casino worden behartigd? Zo ja, volgt daar dan ook niet uit dat u door de auteur genoemde vermeende mistoestanden zou moeten tegenspreken en zo nodig laten onderzoeken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Aan de ontwikkeling en uitvoering van een passend en attractief kansspelbeleid liggen de volgende doelstellingen ten grondslag: het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit. In de Beschikking casinospelen 1996 (hierna: de Beschikking) wordt Holland Casino dan ook opgedragen een evenwichtig beleid op het gebied van kansspelverslaving te voeren, en alle noodzakelijke maatregelen en voorzieningen te treffen voor een eerlijk spelverloop en om fraude en misbruik tegen te gaan. Mede om het belang van het voeren van een preventiebeleid te onderstrepen, krijgt de plicht hiertoe bij het wetsvoorstel tot instelling van de kansspelautoriteit een wettelijke basis. Ik hecht hier zeer aan en zie er op toe dat Holland Casino haar verplichtingen op dit punt nakomt. Holland Casino heeft mij aangegeven onderzoek te doen naar het feitelijke gehalte van de in het boek beschreven incidenten. Holland Casino zal mij over de uitkomsten van dit onderzoek schriftelijk rapporteren.
Bevat het boek naar uw mening passages die feitelijk niet juist kunnen zijn? Zo ja, welke passages betreft dit en waarin zit de onjuistheid? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Holland Casino met betrekking tot het tegengaan van verslaving of witwassen van geld?
Holland Casino laat mij weten dat de feitelijkheden en context van veel van de beschreven vermeende incidenten niet meer zijn te achterhalen aangezien deze reeds lange tijd geleden zouden hebben plaatsgevonden. Bovendien betreft het waarnemingen van de auteur, of waarnemingen die de auteur van derden heeft vernomen. Er zijn wel enkele voorbeelden te noemen waarbij feitelijke onjuistheden zijn te constateren.
Zo wekt de passage met het rekenvoorbeeld op pagina 173 e.v. de suggestie dat Holland Casino, als gasten dat verzoeken, gewonnen geld altijd overboekt als zijnde «speelwinst». In het voorbeeld wordt van een geldbedrag à 10 800 euro gesteld dat dit nu «witter dan wit» is, omdat Holland Casino dit geld overboekt als speelwinst. Holland Casino boekt geld echter pas over als speelwinst bij bedragen vanaf 15 000 euro en als, onder andere door middel van camerabeelden, met zekerheid is vastgesteld dat het daadwerkelijk speelwinst is. Daarbij meldt Holland Casino in het kader van de Wwft elke girale overboeking vanaf 15 000 euro, dus ook de overboekingen met betrekking tot de speelwinst, aan de Financial Intelligence Unit van de KLPD. Zodoende wordt van alle overboekingen van speelwinst een «melding ongebruikelijke transactie» gedaan, inclusief de vastgestelde identiteit van de betrokken speler.
Op pagina 210 wordt gesuggereerd dat in de maand december minder gastheergesprekken worden gevoerd vanwege de drukte. Holland Casino laat mij weten dat in het laatste kwartaal, en specifiek december, niet significant minder gesprekken worden gevoerd dan in de rest van het jaar.
Deelt u de mening van de auteur van het genoemde boek dat het preventiebeleid van Holland Casino tekortschiet? Zo ja, waar blijken de tekortkomingen uit en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat (de uitvoering van) het preventiebeleid van Holland Casino tekortschiet niet. Het onderzoeksrapport «Holland Casino: naleving overheidsbeleid»3 (hierna: het rapport) van de Algemene Rekenkamer bevestigt mijn beeld dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt. In opzet en werking voldoet, aldus de Rekenkamer, de bedrijfsvoering van Holland Casino aan de regelgeving en is het in lijn met het kansspelbeleid van het Rijk, en de onderneming geeft invulling aan zijn maatschappelijke taken op het terrein van verslavingspreventie. Zoals aangegeven in de beleidsreactie op het WODC onderzoek naar de aard en omvang van kansspelverslaving heb ik HC gevraagd te bezien hoe invulling kan worden gegeven aan de in dat onderzoek voorgestelde maatregelen.
Deelt u de mening van de auteur (p. 202) dat er van het in de gaten houden van probleemspelers bij Holland Casino in de praktijk niet of nauwelijks iets van terecht komt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen om dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Geven de voorbeelden van vermeend falend toezicht op preventie, die de auteur in zijn boek noemt (p.192 e.v.), een realistisch beeld van het verslavingsbeleid in de praktijk? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, zijn deze voorbeelden dan feitelijk onjuist?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beziet u de voorbeelden in het genoemde boek over spelers die terugkeren na een entreeverbod in het licht van u antwoord op de eerdere kamervragen dat «na afloop van een tijdelijke beperking of verbod [vindt] de terugkeer naar speldeelname op gecontroleerde wijze plaats. Er is bij de uitvoering van het preventiebeleid bijzonder oog voor hen die in het verleden schadelijk gedrag hebben vertoond»?
Het rapport van de Rekenkamer sterkt bij mij het vertrouwen dat Holland Casino aan de gecontroleerde terugkeer na afloop van een beperkende maatregel op afdoende wijze invulling geeft. De Rekenkamer constateert in haar rapport dat tijdens het nazorggesprek, na afloop van een maatregel, in vrijwel alle gevallen een vervolgmaatregel met de gast wordt afgesproken, zoals een bezoekbeperking of het volgen van de bezoekfrequentie.
Bent u nog steeds van mening dat als iemand zelf verantwoordelijkheid neemt en vraagt om een levenslang entreeverbod, het aan de gokinstelling zelf is om dit verbod op te leggen en aan de wens geuite wens niet tegemoet te komen? Zo nee, wat gaat u dan aan dit beleid veranderen? Zo ja, waarom wordt eigen verantwoordelijkheid in deze niet beloond? Welke redenen kunnen eraan ten grondslag liggen dat Holland Casino niet bereid is om levenslange entreeverboden op te leggen?
Op grond van de Beschikking dient Holland Casino een evenwichtig beleid ten aanzien van kansspelverslaving te voeren. Hier heeft Holland Casino, in nauw overleg met verslavingszorginstellingen, invulling aan gegeven. Verslavingszorginstellingen laten ook mij weten dat een levenslang entreeverbod niet een realistische termijn is om effectief bij te dragen aan het beperken van de verslavingsrisico’s. Juist de mogelijke terugkeer naar gereguleerd legaal aanbod beoogt te voorkomen dat tijdens een getroffen maatregel gebruik wordt gemaakt van ongecontroleerde illegale (online) gelegenheden. Holland Casino geeft dan ook voldoende invulling aan haar taak die uit de Beschikking voortvloeit.
Kunt u nader toelichten waarom als een bezoeker zelf vraagt om een levenslang entreeverbod het inwilligen van deze wens volgens u inbreuk maakt op de keuzevrijheid van deze bezoeker? Maakt het niet inwilligen van de eigen wens van de bezoeker om een entreeverbod juist niet inbreuk op de keuzevrijheid van de persoon in kwestie?
Mijn opmerking in antwoorden op eerdere Kamervragen4 dat het maken van een inbreuk op de eigen keuzevrijheid van de casinobezoekers niet te snel mag plaatsvinden, heb ik in de context geplaatst dat Holland Casino in beginsel verplicht is personen die willen deelnemen aan een kansspel toe te laten.
Het opleggen van een levenslang entreeverbod gaat voorbij aan het gegeven dat de (persoonlijke) situatie van betrokkene zich kan ontwikkelen, waarbij (gecontroleerde) deelname aan kansspelen wederom mogelijk is. Ook deze persoon dient in de gelegenheid te worden gesteld deel te nemen aan kansspelen. Mocht de persoonlijke situatie van betrokkene zich niet op dergelijke wijze ontwikkelen, dan bestaat geen beletsel een maatregel meermaals voor een jaar op te leggen.
Deelt u de mening dat het een te ruime interpretatie van de Beschikking casinospelen 1996 is om te stellen dat het evenwichtige beleid ten aanzien van kansspelverslaving dat Holland Casino dient te voeren zich niet verhoudt met levenslange entreeverboden? Waar staat in de Beschikking casinospelen 1996 dat levenslange entreeverboden in geen geval toegestaan zijn, ook niet als bezoekers daar zelf om vragen?
Zie antwoord vraag 8.
Kan Holland Casino eigenstandig bepalen dat het geen levenslange entreeverboden oplegt? Kunt u wellicht een rol spelen om levenslange entreeverboden wel mogelijk te maken? Gaat u zich hier voor inzetten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het weigeren van een levenslang entreeverbod en niet onderzoeken van falend preventiebeleid de indruk wekt dat het bij Holland Casino vooral gaat om geld verdienen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het onderzoek van de Rekenkamer sterkt mij in het vertrouwen dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt.
Deelt u de mening van deze auteur dat het bij Holland Casino (te) gemakkelijk is om geld wit te wassen? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de auteur dat het bij Holland Casino te gemakkelijk is om geld wit te wassen niet. De Rekenkamer constateert in haar rapport dat het beleid en de uitvoering van HC wat betreft het voorkomen van witwassen en het signaleren van ongebruikelijke transacties voldoet aan de wettelijke eisen. De Rekenkamer verwijst ook naar bevindingen van toezichthouder de Nederlandsche Bank waaruit naar voren komt dat deze zich kan vinden in het beleid dat HC voert ter voorkoming van witwassen.
Wat is uw mening over het in het boek gestelde (p. 180) dat vanwege de daar omschreven praktijken de pakkans dat iemand zwart geld probeert wit te wassen klein is?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u het voorbeeld van de praktijk van witwassen die de auteur op p. 180–181 noemt (van «Een klassiek voorbeeld» tot «Geen speld tussen te krijgen»)? Kan dit voorbeeld zich in de praktijk daadwerkelijk voordoen? Zo ja, wat zegt dit over het voorkomen van witwassen? Zo nee, waarom niet?
Holland Casino laat mij weten dat het bedoelde voorbeeld zich praktisch niet zal kunnen voordoen. Zoals beschreven in het rapport van de Rekenkamer geeft HC de kwalificatie «speelwinst» slechts indien is vastgesteld dat het bedrag daadwerkelijk gewonnen is aan een tafel. Die vaststelling geschiedt aan de hand van camerabeelden en formulieren die per speeltafel worden bijgehouden over het spelverloop. De Rekenkamer constateert dat het hierdoor in opzet niet mogelijk is ten onrechte geld te laten overmaken als «speelwinst». Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 boekt HC geld pas over als speelwinst bij bedragen vanaf 15 000 euro, en meldt HC in het kader van de Wwft elke girale overboeking vanaf 15 000 euro aan de Financial Intelligence Unit. Zodoende wordt van alle overboekingen van speelwinst een «melding ongebruikelijke transactie» gedaan, inclusief de vastgestelde identiteit van de betrokken speler.
De Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA) |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de net aangenomen Amerikaanse National Defense Authorization Act (NDAA), in het bijzonder het hoofdstuk TITLE X–GENERAL PROVISIONS: Subtitle D–Counterterrorism, section 1021?1
Ja.
Indien ja, deelt u de opvatting dat als gevolg van deze wet er een onevenwichtige machtverschuiving plaatsvindt van de rechterlijke naar de uitvoerende macht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voorbarig over de gevolgen van de toepassing van deze wet een oordeel te vellen; ik heb vertrouwen in de Amerikaanse scheiding der machten.
Bent u bekend met de reactie van de American Civil Liberties Union (ACLU) op de NDAA, die in een verklaring schreef: «The statute is particularly dangerous because it has no temporal or geographic limitations, and can be used by this and future presidents to militarily detain people captured far from any battlefield. The ACLU will fight worldwide detention authority wherever we can, be it in court, in Congress, or internationally»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze kritiek? Bent u het met de ACLU eens dat de wet, die in haar toepassing geen beperking in de tijd of geografische ruimte kent, het mogelijk maakt voor een Amerikaanse president om mensen overal ter wereld op te laten pakken en dus ook in Nederland?
Een aantal bepalingen in de NDAA waaraan de ACLU refereert, met name die over de detentie van terrorismeverdachten en de mogelijke geografische en temporele oprekking van de toepasselijkheid van het humanitair oorlogsrecht, strookt niet met de Nederlandse en EU opvatting over het internationaal recht. De EU zal hierover, mede namens de lidstaten, met de VS contact hebben. De Amerikaanse president heeft in zijn signing statement aangegeven section 1 021 zodanig te zullen interpreteren, dat iedere detentie in lijn zal zijn met de Amerikaanse grondwet, het oorlogsrecht en andere toepasselijke wetten.
Welke bescherming is er voor Nederlandse ingezetenen om te voorkomen dat zij het slachtoffer worden van deze ongecontroleerde uitoefening van deze Amerikaanse presidentiële macht?
De VS blijft gebonden aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht, dus ook met betrekking tot Nederland.
Deelt u de opvatting dat deze wetgeving en de bijbehorende praktijken de kritiek van de Amerikaanse regering en haar bondgenoten op landen die de mensenrechten schenden, zoals Iran, Syrië, Rusland en andere ernstig ondermijnt? Indien neen, waarom niet?
Neen. Nederland, EU en de Verenigde Staten delen de opvatting dat wetgeving en maatregelen in het kader van bestrijding van terrorisme in overeenstemming moeten zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten.
De berichtgeving dat mvo-beleid bij grootbanken te wensen overlaat |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bankbeleid onder de loep. Eerlijke Bankwijzer lanceert app die «mvo-gehalte» bank laat zien»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) het verbetertempo bij sommige banken in het afgelopen jaar is afgezwakt?
In de afgelopen jaren is er een toenemende aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door banken, zowel binnen de sector zelf als in de samenleving. Deze toegenomen aandacht heeft er toe geleid dat de trend naar een verbeterd maatschappelijk beleid is ingezet. Dit volgt o.a. uit de rapportages van Eerlijke Bankwijzer, de Monitoring Commissie Code Banken en de resultaten van de Transparantiebenchmark die ik u op 6 februari jl. heb toegestuurd2. Ook zijn er duidelijke verbeterpunten zichtbaar. Volgens de initiatiefnemers van de Eerlijke Bankwijzer hebben banken nog de nodige stappen te zetten op het vlak van MVO en met name op het vlak van transparantie over hun investeringsbeleid. In reactie hierop geven veel banken aan hard bezig te zijn met de verduurzaming van hun activiteiten en dat ze in 2012 meer openheid willen geven. Het is belangrijk dat banken doordrongen zijn van het belang van een transparant MVO-beleid, zowel ten aanzien van hun bedrijfsvoering als hun investeringsbeleid. Het is een goede zaak dat initiatieven als de Eerlijke Bankwijzer bijdragen aan bewustwording bij consumenten en gevoel van urgentie in de sector. Belangrijk is dat de verbeterslag in gang is gezet en wordt voorgezet.
Bent u, in relatie tot uw uitspraken in januari en maart 2011 over het belang van grote transparantie van financiële instellingen bij duurzaam ondernemen, en in het bijzonder van staatsbank ABN-Amro, nog steeds van mening dat grote transparantie van financiële instellingen, ook over hun MVO-beleid, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle bedrijven, waaronder banken en andere financiële instellingen, dat zij hun maatschappelijke verantwoordelijkheid oppakken en transparant zijn over afwegingen en resultaten naar hun stakeholders. Door milieu-, sociale en governancefactoren mee te wegen in hun investeringsbeslissingen kunnen banken een sterke rol in de verduurzaming van het bedrijfsleven spelen. De vormgeving van het MVO-beleid is primair de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. Rekenschap geven van invulling van die rol is ook onderdeel van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken, waarop het kabinet hen regelmatig aanspreekt:
Zie verder het antwoord op vraag 8 en 9.
Bent u van mening dat alle banken, en in het bijzonder door de staat gesteunde banken, MVO-beleid horen te voeren en daar transparant over moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gegeven de uitkomsten van de Eerlijke Bankenwijzer2 over banken die nog altijd onvoldoendes halen voor transparantie, omdat zij geen maatschappelijk jaarverslag volgens de internationale richtlijnen publiceren en/of weigeren hun MVO-beleid te publiceren, bereid om de banksector nogmaals op te roepen tot grotere transparantie over hun MVO-beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen treft u om de banken te overtuigen van de noodzaak tot openheid over de bedrijven en overheden waarin zij investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is uw onderzoek gevorderd om transparantie over investeringen van bankgroepen op enigerlei wijze mee te laten wegen in een toekomstige update van de Transparantiebenchmark, zoals u heeft toegezegd tijdens het algemeen overleg van 17 november 2011?
Momenteel loopt de aanbesteding voor de uitvoering van de Transparantiebenchmark 2012 en 2013. De criteria zullen eind dit jaar in overleg met het panel van deskundigen worden herzien. Daarin zal expliciet de vraag worden meegenomen of, en zo ja, welke sectorspecifieke criteria, in het bijzonder voor de financiële sector, zullen worden opgenomen in de Transparantiebenchmark.
Wat is uw mening over de suggesties van de Eerlijke Bankwijzer om banken tenminste een sectorverdeling van het totaalpakket van bedrijven waarin wordt geïnvesteerd te laten publiceren, te eisen dat banken voldoen aan internationale transparantierichtlijnen (GRI) en te eisen dat gepubliceerd wordt over het aantal zakelijke klanten dat ze aanspreken op sociale en milieu-issues?
Volgens art. 2:391 lid 1 BW zijn grote ondernemingen, waaronder banken, verplicht te rapporteren over niet-financiële aspecten van ondernemen, met inbegrip van milieu en personeelsaangelegenheden, voor zover deze relevant zijn voor de interpretatie van de financiële informatie en de positie van de onderneming. De vorm waarin ondernemingen uitvoering geven aan en rekenschap van het gevoerde MVO-beleid is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf. De richtlijn 400 biedt hiertoe een handvat en ook de internationale richtlijnen van GRI kunnen daarbij nuttig zijn. Veel banken maken daar ook al gebruik van. De resultaten van de Transparantiebenchmark tonen aan dat banken hier goede stappen in zetten: «De sector banken en verzekeraars, waaronder 28 ondernemingen binnen de onderzoeksgroep van de Transparantiebenchmark vallen, scoort bovengemiddeld met een gemiddelde score van 106 punten (vorig jaar 86)».
In de recente mededeling van de Europese Commissie over een nieuwe EU-strategie voor MVO tot 20146 staat dat de Commissie zich buigt over verdere regelgeving op het gebied van transparantie. Daarbij heeft de Commissie aangegeven dit jaar met een wetgevend voorstel te willen komen voor het verbeteren van transparantie van sociale en milieu-informatie van bedrijven in alle sectoren7. De voorbereiding hiervan binnen de Commissie wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven voornemens te zijn om te overwegen «om alle investeringsfondsen en financiële instellingen te verplichten al hun klanten (burgers, bedrijven, overheden enzovoort) te informeren over de eventuele ethische of maatschappelijk verantwoorde investeringscriteria die ze hanteren, of over de eventuele normen en codes waaraan ze zich houden»8. Ik zal uw Kamer informeren over de implicaties voor het Nederlandse MVO-beleid. Mede gelet op het vorenstaande ziet het kabinet geen aanleiding om de bestaande transparantievereisten, zoals publicatie van het jaarverslag en de prospectusplicht, aan te passen.
Bent u bereid om, in samenspraak met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de mogelijkheden te onderzoeken om naar Amerikaans voorbeeld van alle bedrijven die aan de Nederlandse beurs genoteerd zijn te verlangen dat zij hun kredietovereenkomsten met banken integraal publiceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De positie van vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van Amnesty International over zorgen om positie vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de twee grootste partijen in Egypte deze fundamentele waarden niet onderschrijven?
De Partij voor Vrijheid en Gerechtigheid van de Moslimbroeders stelt in haar partijmanifest tegen discriminatie op grond van geslacht te zijn en mensenrechten te respecteren. Volgens officiële uitlatingen van vertegenwoordigers van de salafistische Nour-partij staat de partij geen discriminatie tussen mannen en vrouwen voor. Hoe zich dit in de praktijk zal vertalen moet nog blijken. De Nederlandse regering zal de nieuwe Egyptische regering ook wat betreft vrouwenrechten beoordelen op haar daden.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van de positie van vrouwen in Egypte een jaar na de start van de revolutie op het Tahrirplein?
Vrouwen hebben een belangrijke rol gespeeld tijdens de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. (Minder dan twee procent van het totale aantal zetels in het nieuwe parlement wordt nu bezet door vrouwen). Door de verslechterde veiligheidssituatie is seksueel geweld tegen vrouwen toegenomen.
Welke concrete stappen zult u zetten, in lijn met uw gezamenlijke statement met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton in 20112, om verbetering van de positie van vrouwen te bewerkstelligen?
Nederland is van oudsher een van de belangrijkste ondersteuners van vrouwenrechten in Egypte. Op dit thema vindt nauw overleg plaats met andere donoren, waaronder de VS. In officiële contacten met de Egyptische autoriteiten wordt het belang van vrouwenrechten benadrukt en wordt Egypte gewezen op zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten. In 2011 heeft Nederland zich in de EU sterk gemaakt voor het bevorderen van de politieke participatie van vrouwen in de Arabische regio. Dit beleid wordt voortgezet.
Ik heb in 2011 een aantal nieuwe activiteiten opgestart in Egypte met als doel de economische en politieke rechten en participatie van vrouwen te bevorderen, met een budget van € 724 000 in 2012. Daarnaast hebben Egyptische Vrouwen NGO’s financiering aangevraagd bij het UN Women Fund for Gender Equality dat in 2011 en 2012 op de Arabische regio is gericht. Nederland heeft hierin voor 2011
€ 950 000 aan bijgedragen.
Het betalen van toon- en tipgeld |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich nog de brief1, waarin uw ambtsvoorganger het beleid uiteen gezet heeft over de toon- en tipgeldregeling?
Ja.
Is het waar dat de rechter heeft bepaald dat in individuele gevallen de overeenkomst van de staat met de tipgever openbaar gemaakt dient te worden?2
In de uitspraak waarnaar wordt verwezen heeft de rechter inderdaad beslist dat de Belastingdienst de overeenkomst met de tipgever aan de belastingplichtige in die procedure moest verstrekken. De rechter heeft echter in dezelfde beslissing de Belastingdienst ook de ruimte gelaten om te volstaan met «een overzicht van de op de zaak betrekking hebbende stukken die om gewichtige redenen al dan niet gedeeltelijk geheim worden gehouden met daarbij een opgave van die redenen». De Belastingdienst heeft bij het uitvoeren van de uitspraak voor deze mogelijkheid gekozen.
De belastingplichtige nam met deze wijze van uitvoering geen genoegen en heeft de rechter vervolgens nogmaals gevraagd om de stukken ongeanonimiseerd te laten overleggen. Tot een nieuwe uitspraak is het echter niet meer gekomen omdat de rechter tijdens de zitting aangaf dat de Belastingdienst aan de beslissing in de uitspraak van 22 maart 2011 heeft voldaan.
Hoe vaak is er sinds het schrijven van de in vraag 1 bedoelde brief, toon- en tipgeld betaald door het Ministerie van Financiën, c.q. de Belastingdienst? Kunt u voor elk van de gevallen het bedrag vermelden en een algemene beschrijving geven van de zaak, alsmede de achterliggende overeenkomsten, zo nodig geanonimiseerd? Kunt u voor elk van de gevallen aangeven wat de (procentuele) relatie is met de opbrengsten/voordelen voor de staat?
Sinds het schrijven van de genoemde brief hebben zich geen nieuwe gevallen voorgedaan waarin tipgeld is betaald. Zoals in de brief is uiteengezet behoort tot het kader voor de tipgeldregeling onder meer dat geen concessies in de heffing- en invorderingssfeer worden gedaan en dat geen strafrechtelijke immuniteit wordt verleend.
Waren de ontvangers van toon- en tipgeld zelf onderwerp van strafrechtelijk of fiscaal onderzoek? Zo ja, is aan de betrokkenen gehele of gedeeltelijke immuniteit verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het beleid van het ministerie van Financiën voor het betalen van toon- en tipgeld in de situatie dat de tipgever directe schade ondervindt door het geven van de tip?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet behoort tot het geldende kader eveneens dat in alle gevallen een inschatting moet worden gemaakt van mogelijk aan het geven van de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren. Dit betekent onder meer dat de Belastingdienst de tipgever wijst op de aan de tip voor hem persoonlijk mogelijk verbonden risico’s. In daartoe aanleiding gevende gevallen zal dit aspect in de overeenkomst met de tipgever worden meegenomen.
Kunt u aangeven of er ambtelijke instructies zijn aan medewerkers van Justitie en de Belastingdienst om tipgevers al dan niet te wijzen op de vigerende toon- en tipgeldregeling? Zijn er instructies hoe ze daar vervolgens mee dienen om te gaan?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet is uitgangspunt van het beleid van de Belastingdienst dat burgers informatie over ernstige vormen van belastingfraude om niet ter beschikking stellen van de Belastingdienst en dat betaling van tipgeld tot uitzonderingsgevallen behoort te worden beperkt. De Belastingdienst hanteert op dit punt een zeer terughoudend beleid. Dit betekent onder meer dat aan tipgevers geen hoge beloningen in het vooruitzicht worden gesteld, mede om een premiejagercultuur te voorkomen en crimineel gedrag niet uit te lokken.
Tipgeveraangelegenheden worden op centraal niveau beoordeeld en behandeld, waarmee eenheid van beleid is gegarandeerd.
Zo ja, kunt u deze instructies naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid deze op korte termijn te laten opstellen, zodat alle medewerkers van Justitie en de Belastingdienst in gelijke gevallen op dezelfde manier te werk gaan? Wilt u deze instructies dan, eventueel vertrouwelijk, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 6.
Onder welk artikel van de rijksbegroting vallen de toon- en tipgelden die worden uitbetaald?
De door de Belastingdienst uitbetaalde tipgelden vallen onder artikel 1 van hoofdstuk IX B van de rijksbegroting.
Onder verwijzing naar de website van het Openbaar Ministerie waar staat: «Er is nog een aantal situaties waarin Justitie geld beschikbaar stelt om de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten mogelijk te maken en te vergemakkelijken... Die zijn vastgelegd in de Regeling Bijzondere Opsporingsgelden van de minister van Justitie.» (http://www.om.nl/onderwerpen/item_147969/@121377/tipgeld_en_andere/) , kunt u de geldende regeling en regelgeving aan de Kamer doen toekomen?
Het vigerende beleid van de Belastingdienst is uiteengezet en toegelicht in de al genoemde brief van 2 februari 2010, Kamerstukken II 2009–2010, 31 066, nr. 85.
Mijn ambtgenoot van V en J heeft zich desgevraagd bereid getoond om de Regeling (circulaire) Bijzondere Opsporingsgelden alsnog in de Staatscourant te laten publiceren.
Beperking bewegingsvrijheid van buitenlanders in Egypte |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over de invallen in kantoren van de Konrad Adenauer Stiftung, International Republican Institute (IRI) en National Democratic Institute (NDI) in Caïro, Luxor en Alexandrië?1
Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn essentieel in een democratische rechtsstaat. Ook EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft haar zorg over de invallen in een verklaring op 30 december jl. geuit. Zij heeft de Egyptische autoriteiten opgeroepen de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in staat te stellen hun werk ter bevordering van het transitieproces in Egypte te doen.
Kunt u aangeven welke buitenlanders Egypte niet meer mogen verlaten en wat daarvoor als reden wordt opgegeven door de Egyptische autoriteiten?
De Nederlandse ambassade in Cairo heeft geen bevestiging kunnen krijgen van het precieze aantal buitenlanders dat Egypte niet mag verlaten. Op basis van berichtgeving in de media wordt aangenomen dat circa veertien Amerikanen en zes Europeanen het land niet mogen verlaten omdat zij werken voor internationale NGO’s waartegen een gerechtelijk onderzoek loopt naar «illegale buitenlandse geldstromen».
Worden er juridische stappen en rechtszaken voorbereid tegen deze mensen? Zo ja, wat zijn de aanklachten?
Drieënveertig medewerkers van lokale en internationale NGO’s zullen strafrechtelijk worden vervolgd. De aanklacht luidt onder meer het oprichten en beheren van vestigingen van internationale organisaties zonder de hiervoor benodigde toestemming van de Egyptische regering, alsook het ontvangen van illegale fondsenuit het buitenland om deze organisaties in Egypte op te richten en te beheren.
Wat is uw mening over deze aanklachten en wat zijn de gevolgen voor Nederlandse niet-gouvernementele organisaties die in Egypte een bijdrage willen leveren aan democratisering?
De precieze gevolgen van de voorgenoemde aanklachten voor Nederlandse NGO’s in Egypte zijn nog niet goed in te schatten. Voor zover nu bekend betreffen de aanklachten van de Egyptische autoriteiten geen Nederlanders of door Nederland gefinancierde organisaties. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Biedt de Nederlandse ambassade in Cairo ook (net als de Amerikaanse ambassade) de mogelijkheid van onderdak aan Nederlandse staatsburgers in dienst van Nederlandse niet-gouvernementele organisaties in Egypte?
Nederlanders in dienst van Nederlandse NGO’s in Egypte ontvangen indien nodig consulaire hulp van de Nederlandse ambassade in Egypte. Dat is nu niet aan de orde.
Bent u bereid om in krachtige bewoordingen aan te dringen op bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte?
Ik sluit mij volledig aan bij het strakke standpunt van de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton, zoals verwoord in haar verklaring van 1 februari jl. Het maatschappelijk middenveld vervult een cruciale rol in het transitieproces van Egypte. Eventuele onderzoeken naar NGO’s die financiële steun uit het buitenland krijgen dienen plaats te vinden binnen de daarvoor bestaande juridische kaders. De Hoge Vertegenwoordiger dringt er terecht met klem op aan bij de Egyptische autoriteiten om de vrijheid van vereniging te respecteren en NGO-wetgeving aan te nemen die volledig voldoet aan internationale standaarden.
Wilt u het initiatief nemen om de beperking van bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte ook in Europees verband te veroordelen?
Nederland heeft EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, Bernardino León, gevraagd deze kwestie tijdens zijn bezoek aan Egypte krachtig aan de orde te stellen bij de Egyptische autoriteiten.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór 7 februari, wanneer de Kamer met u spreekt over de Arabische regio?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het ontbreken van instemming bij experimenten met prestatiebelonging in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geen instemming gevraagd bij proef prestatiebeloning»?1
In 2011 is een aantal schoolbesturen al, vooruitlopend op de Regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, aan de slag gegaan met prestatiebeloning in het onderwijs. Zij hebben, in overleg met leraren en de vertegenwoordiging van het personeel in de medezeggenschapsraad, de voorbereidingen getroffen voor het uitvoeren van een pilot. De ervaringen met de voorbereiding voor deze pilots door zowel de schoolbesturen als de begeleidende onderzoekers is goede input geweest voor de regeling waar ik de Kamer per brief over heb geïnformeerd. Ik heb eerder ook besloten om deze schoolbesturen, vooruitlopend op de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, al financieel te ondersteunen. Daarbij heb ik aan hen wel de eis gesteld dat bij continuering van de pilot het desbetreffende schoolbestuur alsnog een aanvraag doet conform de eisen in de regeling.
Is het waar dat niet alle van de op 17 november jl. gepresenteerde scholen die experimenteren met prestatiebeloning, daarvoor expliciet toestemming hebben gekregen van hun medezeggenschapsraad? Zo ja, op welke scholen heeft de medezeggenschapsraad geen expliciete toestemming gegeven? Zo neen, waarin zit het verschil van inzicht met de Algemene Onderwijsbond?
De schoolbesturen die als voorlopers van start zijn gegaan is voorafgaand aan subsidiering gevraagd of er draagvlak is bij het personeel voor het doen van een pilot. Dit werd in alle gevallen positief beantwoord. De schoolbesturen hebben echter niet om formele instemming van de medezeggenschapsraad gevraagd, door middel van een handtekening. Wel is in alle gevallen afstemming geweest met de medezeggenschapsraad.
Is het waar dat een medezeggenschapsraad altijd om instemming moet worden gevraagd wanneer er veranderingen zijn rondom de beloning van personeel? Zo ja, waarom is dat in deze gevallen niet gebeurd?
De Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) en de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn hier duidelijk over: instemming van de MR/OR is noodzakelijk bij vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel. In de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs is deze eis nog eens expliciet benoemd. In het geval van deze voorlopers ben ik er vanuit gegaan dat deze schoolbesturen, waar nodig overleg zouden voeren met de MR/OR. Dit is in alle gevallen ook gebeurd.
Op welke wijze verschillen de gepresenteerde «voorloper»-scholen van de scholen die mee gaan doen aan de gepresenteerde experimenten, bijvoorbeeld wat betreft instemming van het personeel, alsmede de criteria waarmee prestatiebeloning wordt uitgekeerd?
De voorloper scholen vallen met hun pilot níet onder de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs. De criteria die in de regeling zijn opgenomen waren voor deze voorloper-scholen niet van toepassing.
Waarom voldoen de gepresenteerde «voorloper»-scholen niet aan de criteria voor experimenten rondom prestatiebeloning?
Juist omdat het voorloperscholen waren. Hun ervaringen zijn input geweest voor het ontwerp van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs.
Waarom zijn tal van experimenten gestart die onvergelijkbaar zijn, aangezien niet in alle gevallen sprake is van instemming van het personeel?
Er zijn nog geen experimenten in het kader van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs gestart. Die worden pas na 1 april 2012 bekend gemaakt. De voorloperscholen hadden hun functie met name in de voorbereiding van de komende experimentperiode.
Hoeveel van de gepresenteerde «voorloper»-scholen zijn nu nog actief bezig met experimenten rondom prestatiebeloning?
De experimenten in Amsterdam (PO) en Zeeland (MBO) zijn in volle gang. In Noord-Holland-Noord (VO) hebben 2 van de 3 deelnemende schoolbesturen helaas besloten om met de pilot te stoppen.
Deelt u de mening dat de uitkomst van de experimenten op de «voorloper»-scholen weinig zinvol zijn, aangezien er geen draagvlak onder het personeel is vanwege het ontbreken van instemming door de medezeggenschapsraad?
Nee, die mening deel ik niet. Uiteraard is het wel van groot belang dat het personeel goed betrokken blijft.
Deelt u de mening dat de experimenten beter gestaakt kunnen worden, nu duidelijk is dat ze gebaseerd zijn op arbitraire criteria en er nog altijd geen draagvlak is onder het personeel? Zo neen, waarom niet?
De mening dat er sprake is van arbitraire criteria deel ik niet. Het uitgangspunt in de experimenten is dat de scholen zelf de prestatiecriteria formuleren op basis waarvan de prestatiebeloning wordt toegekend.
Hoe oordeelt u over het artikel in het Onderwijsblad2 waarin de onderzoeker over prestatiebeloning zegt: «Het is en blijft voor een deel tasten in het duister»?
Dat lijkt me een zeer terechte constatering van deze onderzoeker. Met de inrichting van een experimenteerperiode proberen we juist wat meer licht in de duisternis te brengen. Daar helpt de betreffende onderzoeker gelukkig ook hard aan mee.
Erkent u dat het bijzonder lastig wordt om algemene uitspraken te doen over prestatiebeloning in het onderwijs, aangezien alleen welwillende schoolbesturen meedoen met uw experimenten?
Ik ben er nog lang niet aan toe om algemene uitspraken te doen. Verder: het is inherent aan het werken met experimenten dat de aanvragers zelf willen uittesten hoe dit instrument in de praktijk uitpakt.
Deelt u de mening dat het onderwijs niet opnieuw moet worden opgezadeld met een kostbaar experiment dat een reële kans maakt om te mislukken? Zo nee, kunt u zich voorstellen dat talloze leraren niet zitten te wachten op prestatieloon, te meer omdat zij weten dat het budget hiervoor afkomstig is van bezuinigingen op het zogenaamde «passend onderwijs»?
Nee, die mening deel ik niet. Leraren krijgen graag waardering voor het werk dat zij doen en of dit type waardering in de Nederlandse situatie leidt tot betere resultaten kan alleen worden vastgesteld door experimenten te laten plaatsvinden.
Indien uw experimenten mislukken, betreurt u dan het feit dat het onderwijs drie jaar lang voor niets hiermee is lastig gevallen? Zo ja, is het dan niet wijzer om elders te experimenteren, alvorens het onderwijs hiermee te belasten?
Experimenten kunnen eigenlijk niet mislukken; zij dienen er immers voor om vast te stellen welke concrete prikkel wel of niet werkt.
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.
Het ontduiken van de werkvergunningplicht voor Roemeense en Bulgaarse werknemers door Nederlandse bedrijven |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Meer detachering van Oost-Europeanen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bedrijven detacheringsconstructies en ZZP-constructies2 misbruiken om de werkvergunningplicht voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije te ontduiken? Zo nee, hoe verklaart u dan dat bedrijven steeds vaker van deze constructies gebruik maken?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 aan uw Kamer3 heb aangegeven, is er sprake van een stijging van het aantal notificaties, van 9 756 in 2010 tot 13 364 in 2011. Deze toename van het totaal aantal notificaties is grotendeels toe te schrijven aan de bouw- en metaalsector. Tegenover deze toename staat echter niet een evenredige daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen. Deze stijging van het aantal notificaties wijst dus niet op voorhand op misbruik. Signalen dat detacheringsconstructies worden misbruikt om de werkvergunningplicht te ontduiken voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije neem ik echter zeer serieus.
Ik zal daarom laten onderzoeken wat de oorzaak is van de stijging van het aantal notificaties in verband met dienstverleningsconstructies. Tegelijkertijd zal ik maatregelen treffen tegen misbruik van de notificatieregeling. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat bovengenoemde ontwikkeling onwenselijk is en ook strijdig is met de doelstelling van de motie Van Dam/Van Nieuwenhuize-Wijbenga3 en met uw eigen voornemen om geen enkele werknemer uit Roemenië of Bulgarije toe te laten op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Het vrije verkeer van diensten staat toe dat arbeidskrachten van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland mogen verrichten voor een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener. Het moet dan gaan om zuivere dienstverlening, dus niet om diensten die uitsluitend bestaan uit het leveren van arbeidskrachten. Indien sprake is van schijnconstructies en onderbetaling moeten deze krachtig worden bestreden.
Zoals ik in het debat over verlenging van de overgangstermijn voor Bulgarije en Roemenië5 heb aangegeven, zal bij de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een quotumregeling worden ingevoerd, waarbij het quotum voor bepaalde sectoren ook op nul kan worden gesteld.
Heeft u mogelijkheden om de bovengenoemde ontwikkelingen te bestrijden? Zo ja, welke? Heeft u overwogen deze in te zetten? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden om bedrijven die de werkvergunningplicht ontduiken op andere dan de gebruikelijke wegen aan te spreken en aan te pakken, zoals bijvoorbeeld het ontnemen van subsidies, belastingvoordelen en privileges? Zo ja, bent u bereid deze in te zetten?
Als werkgevers detacheringsconstructies misbruiken, is sprake van illegale tewerkstelling. Dat betekent een overtreding van de Wav en daarop staan forse boetes: de boete voor een werkgever bedraagt momenteel € 8 000,– per werknemer die illegaal tewerkgesteld wordt. In het kader van het wetsvoorstel fraudeaanpak dat ik binnenkort zal aanbieden wordt de boete voor werkgevers verhoogd tot € 12 000,– bij eerste overtreding, € 24 000,– bij tweede overtreding en € 36 000,– bij derde overtreding. Daarnaast wordt het mogelijk om werkzaamheden stil te leggen als een bedrijf meerdere keren de regels omtrent legale tewerkstelling overtreedt.
Daarbovenop wil ik ook andere maatregelen nemen om schijnconstructies tegen te gaan, zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 heb aangekondigd. Ik denk daarbij aan een aanscherping van de uitvoeringspraktijk, waarbij het UWV en de Inspectie SZW hun gegevens nog gerichter kunnen uitwisselen. Ook wil ik de termijn aanpassen waarbinnen genotificeerd moet worden (dat kan nu ook als de werkzaamheden al zijn begonnen) en de termijn begrenzen waarvoor de notificatie geldt. Op die manier wil ik misbruik van de notificatieregeling verder terugdringen.
Bovendien wil ik de Wet arbeid vreemdelingen aanvullen met de verplichting dat de werkgever bij controle schriftelijke bewijsstukken over moet kunnen leggen waaruit de aard van de arbeidsverhouding blijkt.
Deelt u de mening dat bij het veelvuldig en op grote schaal gebruik maken van detacheringsconstructies sprake is van onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u bereid om deze in samenwerking met de Arbeidsinspectie met voorrang te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van zuivere of onzuivere dienstverlening moet blijken uit de praktijk. De Inspectie SZW toetst bij controles of daadwerkelijk sprake is van zuivere dienstverlening.
De Inspectie SZW controleert nu al intensief op de naleving van regels omtrent legale tewerkstelling in de land- en tuinbouwsector. Specifiek ten aanzien van de champignonsector heb ik de Inspectie SZW gevraagd extra capaciteit in te zetten voor controles van bedrijven die een verhoogd risicoprofiel hebben. Ter versterking van de controles zal de Wav worden aangevuld met de verplichting dat de werkgever met bewijsstukken moet aantonen waaruit de aard van de arbeidsverhouding tussen hem en de arbeidskrachten blijkt.
Is het waar dat de inspectiedienst van uw ministerie bedrijven wel verplicht om melding te maken van een detacheringsconstructie maar dat nog niet wordt getoetst of sprake is van zuivere dan wel onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u van plan deze praktijk te wijzigen en hier in de toekomst wel op te toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de kosten van deze arbeidskrachten een stuk lager liggen dan de kosten voor Nederlandse arbeidskrachten aangezien de detacheringbureaus in Roemenië en Bulgarije niet zijn gebonden aan premies, belastingen en cao-afspraken die in Nederland gelden? Deelt u de mening dat het feit dat het aantal gedetacheerde arbeidskrachten in de bouw in 2011 met 35% is gestegen ondanks de malaise in de bouwsector een bewijs is van verdringing en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden?
Voor de Roemenen en Bulgaren die in Nederland zijn gedetacheerd, zijn de detacheringsbureaus gebonden aan de wettelijke minimumbepalingen en aan de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector. Daaronder vallen cao-loon, vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Gedetacheerde arbeidskrachten hebben dus recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als Nederlandse arbeidskrachten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, is de toename van het aantal notificaties voor mij aanleiding om de controle op misbruik van de notificatieregeling onverminderd voort te zetten en nieuwe maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of de in het artikel genoemde schatting dat tussen de 80 000 en 100 000 Roemenen en Bulgaren illegaal in Nederland werken ruwweg klopt? Zo nee, om welke aantal en schat u dat het hier gaat?
Cijfers over Roemenen en Bulgaren die illegaal in Nederland werken, zijn niet bekend. Schattingen van het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland verblijft, geregistreerd en niet-geregistreerd, lopen uiteen van 93 000 tot 117 000.6
2578 onderschepte dode zeepaardjes op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat een Peruviaanse vrouw die op Schiphol betrapt is met 2578 dode zeepaardjes in haar koffer enkel een boete hoefde te betalen en vervolgens haar reis naar Hongkong kon voortzetten?1
Ja.
Was er hier sprake van een steekproef of van een stelselmatige controle waarbij deze dieren werden aangetroffen?
Volgens het Openbaar Ministerie ging het in dit geval om een steekproefsgewijze controle.
Deelt u de mening dat Nederland een internationale verplichting heeft om zeepaardjes, net zoals andere bedreigde diersoorten, te beschermen en de handel in deze diersoorten te voorkomen?
Het zeepaardje is beschermd op grond van het CITES-verdrag, waaraan op Europees niveau toepassing is gegeven via de CITES-basisverordening. Nederland onderschrijft de doelen van het verdrag ten aanzien van de regulering van de handel in bedreigde dier- en plantensoorten ter bescherming van deze soorten.
Kunt u inzicht geven in het aantal en de aard van de inbeslagnames van beschermde en bedreigde diersoorten in onze lucht- en zeehavens in de afgelopen drie jaar? Wat is er vervolgens gebeurd met de inbeslaggenomen dode dieren?
In de afgelopen drie jaar zijn onderstaande aantallen planten, dieren en onderdelen daarvan, die op grond van het CITES-verdrag en de CITES-basisverordening worden beschermd, door de douane in beslag of in bewaring genomen en bij Dienst Regelingen in bewaring gegeven.
2009
2010
2011
Dode materialen
490
520
510
Levende dieren en planten
20
30
40
Totaal
510
550
550
De categorie levende dieren en planten bestaat vooral uit planten. Er worden slechts enkele levende dieren per jaar in beslag of in bewaring genomen.
Er wordt eerst nagegaan of in beslag of in bewaring genomen levende dieren terug kunnen naar het land van herkomst. Wanneer dit niet mogelijk is, worden dieren opgevangen bij een opvangadres in Nederland. In beslag of in bewaring genomen dode dieren en planten of delen daarvan worden in de regel, na vrijgave door het Openbaar Ministerie, onttrokken aan het verkeer door vernietiging. Zij mogen niet worden verhandeld. Enkele dode materialen die zeer bijzonder zijn, kunnen worden gebruikt voor educatieve doeleinden.
Is het waar dat Nederland een belangrijke rol speelt in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederland een belangrijke rol zou spelen in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog was de boete die de vrouw heeft moeten betalen? Waarom is de maximale strafmaat niet gehanteerd? In welke gevallen wordt de maximale strafmaat wel gehanteerd bij de illegale handel in bedreigde diersoorten?
Overtreding van het relevante artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet kan op grond van artikel 6, eerste lid onder 1, Wet op de economische delicten leiden tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in dit geval een transactie is aangeboden van € 3500, die door verdachte is geaccepteerd. Ook zijn de zeepaardjes in beslag genomen en aan het verkeer onttrokken. Het Openbaar Ministerie heeft bij het bepalen van de hoogte van het transactievoorstel rekening gehouden met de straf die de rechter in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. Voorts zijn de persoonlijke omstandigheden, waaronder de draagkracht, van verdachte meegewogen. Ten slotte is overwogen dat, gelet op het feit dat verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, de kans op een geslaagde vervolging en executie van een eventueel vonnis betrekkelijk gering was geweest.
Het opleggen van een gevangenisstraf kan, dit ter beoordeling van de rechter, in beeld komen als het gaat om complexe zaken waarin sprake is van een grote bedreiging van de te beschermen belangen, en uit het gedrag van de verdachte(n) bijvoorbeeld blijkt van een hoge organisatiegraad, een commercieel motief, het meermalen overtreden van de wettelijke voorschriften en/of een hoge omzet.
Deelt u de mening dat deze straf te laag is gezien de enorme hoeveelheid zeepaardjes die de vrouw smokkelde en het feit dat alle soorten zeepaardjes in hun voortbestaan bedreigd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het afschrikeffect van een boete zo laag is dat het mensen niet zal verhinderen bedreigde diersoorten (nogmaals) binnen te smokkelen, vooral gezien het feit dat de handel in bedreigde diersoorten erg lucratief is en individuen, die beschermde diersoorten smokkelen, vaak in opdracht werken van een crimineel georganiseerd netwerk? Deelt u de mening dat met het enkel opleggen van boetes aan deze individuen niet de bron, wordt namelijk de kopstukken uit de georganiseerde handel in dieren, aangepakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de georganiseerde handel in dieren effectiever aan te pakken?
In het strafvorderingsbeleid op het beleidsterrein natuur is opgenomen in welke gevallen, waaronder gevallen van het vervoeren van beschermde diersoorten, het volgens het Openbaar Ministerie gepast is een boete te eisen, waarbij afschrikking wordt meegewogen. Bij recidive vindt verhoging van de boetebedragen plaats. Ik heb met dit strafvorderingsbeleid ingestemd en sta daar nog steeds achter.
Met strafrechtelijk optreden tegen degenen bij wie de dieren zijn aangetroffen worden ook eventuele organisatoren op de achtergrond in zeker mate geraakt, doordat de in beslag genomen dieren niet verder kunnen worden verhandeld. Criminaliteit in relatie tot internationaal georiënteerde, georganiseerde handel is een prioriteit van de bijzondere opsporingsdienst van de NVWA en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Om het afschrikeffect te verhogen wordt daarbij altijd gekeken naar de mogelijkheden om het wederrechtelijk verkregen voordeel af te pakken.
Onder verantwoordelijkheid van de Stuurgroep CITES zal in 2012 een proeftuin worden gestart gericht op (mogelijke) georganiseerde illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten. Hieraan zullen ondermeer de NVWA, de politie en de douane deelnemen. Doelen zijn onder andere het blootleggen van (mogelijke) georganiseerde verbanden en het geven van adviezen voor de effectieve aanpak van internationaal georiënteerde (georganiseerde) criminaliteit op het gebied van CITES.
Deelt u de mening dat de smokkel in bedreigde diersoorten te vergelijken is met de handel in drugs, gezien het feit dat er in de handel in bedreigde diersoorten grote sommen geld omgaat en er vaak een netwerk van georganiseerde handel achter schuil gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de maatregelen en strafmaten gelijk te trekken aan de maatregelen en strafmaten die worden gehanteerd voor het tegengaan van drugshandel?
Het voor overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet geldende strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf is al het hoogst mogelijke strafmaximum voor een economisch delict. Op de in- en uitvoer van softdrugs is een strafmaximum gesteld van vier jaar gevangenisstraf. De in- en uitvoer van harddrugs kan met maximaal 12 jaar gevangenisstraf worden bestraft. Het relevante criterium is het beschermde belang. Het beschermde belang is bij het vaststellen van de strafmaat voor het handelen in harddrugs door de wetgever anders gewaardeerd dan bij de strafmaat voor het handelen in beschermde diersoorten. Ik zie geen aanleiding de door de wetgever gemaakte afweging ter discussie te stellen.
Overigens gelden de maatregelen uit Titel IIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht gelden al voor feiten die op grond van de Wet op de economische delicten en de Opiumwet zijn strafbaar gesteld.
op-schiphol.html
Het bericht betreffende een compensatieregeling voor onvoldoendes op de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vijven, en toch een UvA-diploma»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een deflatie van diploma’s ongewenst is, zeker in het licht van het breed gedragen streven naar meer kwaliteit in het onderwijs?
Ik deel uiteraard de mening dat deflatie van diploma’s ongewenst is, maar zie op dit moment geen relatie tussen de plannen van de UvA waarvan in het artikel sprake is en een mogelijke diplomadeflatie.
Deelt u de mening dat door deze compensatieregeling van de Universiteit van Amsterdam (UvA) de eisen verlaagd worden, het diploma daarmee aan deflatie onderhevig is en de kwaliteit van het onderwijs geweld wordt aangedaan? Zo nee, waarom niet?
Uw mening dat de voorgestelde compensatieregeling van de UvA er aan bijdraagt dat de eisen verlaagd worden of dat de kwaliteit van het onderwijs er door geweld wordt aangedaan, deel ik niet.
De Faculteit Geesteswetenschappen werkt aan een nieuw onderwijs- en examenreglement, dat deze weken in concept voorligt en binnen de diverse geledingen en medezeggensschapsgremia (Ondernemingsraad, Facultaire Studentenraad, Opleidingscommissies) wordt besproken. Dit conceptreglement voorziet in de mogelijkheid dat studenten in het eerste halfjaar van hun propedeuse, bestaande uit twee clusters van vakken, een vijf voor een onderdeel kunnen compenseren met minimaal een zeven voor een ander onderdeel, mits in hetzelfde cluster.
De voorgestelde regeling is onderdeel van een pakket maatregelen, waaraan al enkele jaren gewerkt wordt. Dat pakket, dat overigens universiteitsbreed wordt uitgevoerd, is erop gericht de studenten meer bij hun studie te betrekken en de uitval te verminderen. Dat gebeurt enerzijds door het opvoeren van het aantal contacturen, de inzet van tutors en intakegesprekken, en anderzijds door een aanmerkelijke verscherping van de eisen die aan studenten worden gesteld. In het geval van de Faculteit Geesteswetenschappen (FGW) betekent dat, dat studenten die minder dan drie clusters (i.e. 42 of 48 ECTS-punten, afhankelijk van de studie) in het eerste jaar hebben behaald, niet verder mogen. Willen ze echter toch verder gaan, dan moeten ze van vooraf aan beginnen. Daarmee sluit de FGW aan bij een meer «klassikaal» georiënteerde propedeuse.
Deze maatregelen moeten ertoe leiden, dat studenten zich aan de studie committeren. Tien punten behalen per semester en zo in twee, drie jaar je propedeuse bij elkaar sprokkelen is er niet meer bij: je doet mee, of je doet niet mee.
De reden om in het eerste semester studenten binnen de twee samenhangende vakclusters de gelegenheid te geven een 5 eenmalig te compenseren is ingegeven vanuit pedagogische overwegingen. Empirisch onderzoek heeft laten zien dat het vooruitzicht een onvoldoende te kunnen compenseren, voor studenten een aanmerkelijke stimulans is om harder te werken. Om die reden kennen tal van andere universiteiten in binnen- en buitenland, waaronder de Erasmus Universiteit Rotterdam en Oxford, vergelijkbare regelingen.
Welke stappen kan en gaat u nemen om de kwaliteit van de diploma’s aan de UvA te waarborgen?
Ik zie geen aanleiding om op basis van de huidige plannen van de UvA stappen te ondernemen om met extra aandacht te kijken naar de kwaliteit van het onderwijs of de diploma’s van de UvA. De WHW staat toe om als onderdeel van een omvangrijker pakket maatregelen onder bepaalde omstandigheden een compensatiemaatregel in te voeren.
In artikel 7.12 b, derde lid (WHW) is geregeld dat de examencommissie onder door haar te stellen voorwaarden kan bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg hoeft te zijn afgelegd.
Bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijke compensatieregel ook in andere onderwijsinstellingen wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Variaties op een compensatieregeling zoals die nu in de plannen van de UvA beschreven wordt, worden in ieder geval ook gehanteerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nrs. 246 en 247) heb ik aangekondigd pilots met modernisering van examenregelingen (ook wel «Nominaal = Normaal» genoemd) te faciliteren met een experimenteer-AmvB. Deze is vooral gericht op uitbreiding van de toepassing van het bindend studieadvies in latere studiejaren. Ik verwacht dat ook andere instellingen dan de UvA en de EUR daarvan gebruik zullen maken.
Deelt u de mening dat het bekostigingssysteem waarbij een universiteit betaald krijgt aan de hand van het diplomarendement een perverse prikkel is die dergelijk schadelijk gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
In het vorige bekostigingsstelsel lag een grote nadruk op het afgeven van diploma’s: in het hbo circa 60–80% en in het wo circa 50%. In 2011 is echter een nieuw bekostigingsstelsel in werking getreden. Daarbij is de nadruk op de diplomabekostiging verlaagd naar ca. 20%. Er zijn dus stappen gezet om de systematiek van de bekostiging meer in evenwicht te brengen met de kosten die de instellingen jaarlijks aan opleidingen uitgeven. Overigens ben ik van mening dat het functioneel is om het behalen van een diploma onderdeel te laten zijn van de onderwijsbekostiging. Op die manier wordt de instelling gestimuleerd om de student naar de eindstreep toe te leiden.
In lijn met de Strategische Agenda worden stappen gezet om te komen tot een bekostigingssysteem waarin kwalitatieve prestaties zwaarder gaan meewegen.
In 2013 wordt de bekostiging van het hoger onderwijs verder aangepast. Ongeveer 7% van de onderwijsbekostiging wordt bestemd voor «kwaliteit en profiel». Het grootste deel van deze middelen is bestemd voor een voorwaardelijke financiering voor het verbeteren van onderwijskwaliteit en studiesucces. Daarnaast wordt een deel van de middelen selectief toegekend voor zwaartepuntvorming en profilering in het onderwijs. In de loop van 2012 maak ik hierover prestatieafspraken met elke individuele instelling. Het maken van de prestatieafspraken is voorwaardelijk voor de toekenning van financiële middelen. Dit is aangekondigd in de Strategische Agenda en in de hoofdlijnenakkoorden die in december 2011 zijn gesloten met de HBO-raad en de VSNU (Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247).
Bent u bereid deze perverse prikkel te beëindigen, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
De langstudeerdersboete voor premasterstudenten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wie moet er betalen voor de compensatie van de langstudeerdersboete die premasterstudenten volgens u onterecht krijgen opgelegd?1
De instellingen zullen premasterstudenten compenseren die langstudeerder worden als gevolg van het feit dat zij voor hun premaster in een masteropleiding zijn ingeschreven. Daarover heb ik de afgelopen maanden met een aantal instellingen overleg gevoerd.
Zal het feit dat universiteiten en het ministerie het hierover vooralsnog niet eens lijken te zijn zorgen voor vertraging in de compensatie voor de getroffen studenten?
Er is geen sprake van vertraging. De instellingen zullen de betreffende premasterstudenten per aankomend studiejaar en daarna compenseren.
Zitten er meer weeffouten in de langstudeerdersmaatregel die aan de orde moeten komen in een tv-programma voordat ze worden hersteld?
De kwestie van de premasters was mij bekend nog voordat er een tv-programma aan werd gewijd. Er is overleg geweest met een aantal instellingen die hierover een brief hebben gestuurd. Dit heeft geleid tot de oplossing verwoord in het antwoord op vraag 1.
Het bericht van het CBS dat in 2012 de opbrengst uit heffingen van lokale overheden met 3,2 procent stijgt en de Onroerende Zaakbelasting (OZB) de macro-norm fors lijkt te overschrijden |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de publicatie van het CBS, genaamd «Opbrengst heffingen lokale overheden stijgt met 3,2 procent»?1
Ja
In hoeverre zijn de gepubliceerde cijfers van het CBS primitieve dan wel voorlopige ramingen? Hoe groot acht u de kans dat de definitieve percentages uiteindelijk overeenkomen met de nu geraamde percentages? Als u afwijkingen verwacht, in welke orde van grootte liggen deze dan?
Het CBS heeft in de toelichting op haar cijfers de volgende clausule opgenomen: Het CBS heeft de begrotingen van 414 gemeenten en 12 provincies onderzocht. Dit kunnen zowel vastgestelde als primitieve begrotingen zijn. Omdat uitgegaan is van de oorspronkelijke begrotingsgegevens zijn mogelijke begrotingsbijstellingen niet in de hier gepresenteerde uitkomsten opgenomen. Deze bijstellingen kunnen het gevolg zijn van de besluitvormingstrajecten tussen de primitieve en vastgestelde begroting en het aanpassen van de begrotingscijfers op basis van actuele realisatiecijfers. Hieruit valt op te maken dat het hier nog niet de definitieve cijfers betreft. Cijfers van het Coelo van 11 januari jongstleden, gebaseerd op definitieve cijfers van de 100 000+ gemeenten geven een gematigder beeld, namelijk een totale stijging van de woonlasten van 2,3%, waar 2% de geraamde inflatie is. Wij hebben geen inzicht in mogelijke afwijking en wachten de definitieve cijfers van het CBS, in maart, af. Aan voorspellingen in welke orde van grootte eventuele afwijkingen van de door het CBS gepresenteerde voorlopige cijfers liggen wagen wij ons in dit stadium niet, het wachten is op de definitieve cijfers die in maart worden verwacht.
Deelt u de mening dat, als het definitieve stijgingspercentage van de Onroerende Zaakbelasting (OZB) vrijwel gelijk is aan het nu geraamde percentage van 5,7%, er sprake is van een forse overschrijding van de afgesproken macronorm OZB van 3,75% voor 2012?
Als het definitieve percentage van de stijging van de OZB in 2012 inderdaad 5,7% bedraagt, dan is inderdaad sprake van een aanzienlijke overschrijding van de voor 2012 vastgestelde macronorm OZB van 3,75%.
Kunt u verklaren waarom de ramingen voor de Onroerende Zaakbelasting (OZB), in tegenstelling tot de gemaakte afspraken, sterker stijgen dan de voor het jaar 2012 vastgestelde macronorm?
In de toelichting op de gepresenteerde voorlopige cijfers wijst het CBS als oorzaak voor de stijging van de OZB op onder meer tariefstijgingen en areaaluitbreidingen. Als de definitieve cijfers in maart bekend zijn zullen wij als fondsbeheerders, samen met de VNG, een analyse maken van de ontwikkeling van de OZB in 2012.
Bent u voornemens om met de VNG in overleg te treden over deze geraamde forse overschrijding, en tot maatregelen te komen om tot een bijstelling tot binnen de afgesproken macronorm OZB van 3,75% te komen? Zo ja, wanneer gaat u in overleg en aan welke maatregelen u? Zo nee, waarom niet?
Indien uit de definitieve cijfers blijkt dat er in 2012 een overschrijding van de macronorm OZB heeft plaatsgevonden, zal in het zogenoemde Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) dat wij als fondsbeheerders regulier in het voorjaar met de vertegenwoordigers van de medeoverheden voeren, mede op basis van de analyse van de ontwikkeling van de OZB in 2012, een bestuurlijke weging plaatsvinden. Een van de mogelijke uitkomsten kan dan zijn dat gezien de macronorm besloten wordt tot een evenredige uitname uit het gemeentefonds. Dit is conform de geldende spelregels die met de VNG en in samenspraak met de Tweede Kamer rond de bestuurlijke macronorm OZB zijn vastgesteld.
Bent u gegeven de afgesproken maximale macronorm OZB van maximaal 3,75% bereid om, indien er geen maatregelen genomen worden door de individuele gemeenten die deze te grote stijging veroorzaken, een evenredige korting op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds toe te passen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan het dat de dalende huizenprijzen niet of nauwelijks worden vertaald in lagere WOZ-waarden?
Uit cijfers van de Waarderingskamer, de toezichthouder op een juiste toepassing van de Wet waardering onroerende zaken, blijkt dat de WOZ-waarde van woningen die nu bekend worden gemaakt en die gelden in 2012 landelijk gemiddeld 2% lager zijn dan vorig jaar. Deze daling komt overeen met de daling van woningprijzen op de markt in de loop van 2010. Bedacht dient te worden dat de WOZ-waarde van 2012 een waardepeildatum heeft van één jaar terug, dus 1 januari 2011. De vertaling van de dalende huizenprijzen in de WOZ-waarde loopt dan ook één jaar achter. Gemeenten hebben dat voorliggende jaar nodig om alle woningen te waarderen. Deze wijze van waarderen betekent dat een dalende woningmarkt in 2011 met een vertraging van een jaar doorwerkt naar belastingplichtigen. De dalende woningmarkt van 2011 zal begin 2013 zichtbaar worden in een verdere daling van de WOZ-waarde van woningen.
Wanneer krijgt de Tweede Kamer nadere informatie over de uitkomsten van de monitoring van de lokale lasten?2
Medio maart worden de definitieve cijfers gepresenteerd door het CBS over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2012. Op basis van deze cijfers zullen de fondsbeheerders, mede in het licht van de met medeoverheden gemaakte bestuursafspraken 2011–2015 over de ontwikkeling van de lokale lasten, zich een oordeel vormen over de ontwikkeling van deze lasten in 2012 dat vervolgens in het Bofv met de vertegenwoordigers van medeoverheden zal worden besproken. Aan de in de bestuursafspraken 2011–2015 afgesproken gezamenlijke monitor voor de inkomsten van lokale heffingen wordt momenteel, samen met de VNG, gewerkt. Verwacht wordt dat deze in de tweede helft van dit jaar wordt vastgesteld en dat daarna de Tweede Kamer geïnformeerd kan worden.
Vergunningen voor vissen op spiering |
|
Arie Slob (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op basis van visstandbemonsteringen die getoetst zijn aan de vastgestelde drempelwaarde op 17 januari 2012 toestemming heeft verleend voor 2012 voor de visserij op spiering op het IJsselmeer en Markermeer en dat de provincie Friesland hiervoor op 1 juli 2011 een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet (Nb) heeft afgegeven?
Ja, die toestemming heb ik op basis van de Visserijwet gegeven. De spieringvisserij maakte geen onderdeel uit van de vergunning die provincie Friesland op 1 juli 2011 op basis van de Natuurbeschermingwet heeft afgegeven.De door de provincie Friesland verleende vergunning betrof alle beroepsvisserij op het IJsselmeer, met uitzondering van visserij in de voor de visserij gesloten gebieden voor de Friese kust, en met uitzondering van de Spieringvisserij.
Op welke gronden kunnen provincies, nu voldaan is aan de drempelwaarde (2100 spiering/hectare), een Nb-wet vergunning weigeren?
Gedeputeerde Staten zullen op grond van de Nb-wet een vergunning voor de spieringvisserij weigeren indien er verslechtering of significante verstoring plaatsvindt voor de doelsoorten fuut, nonnetje, grote zaagbek, dwergmeeuw en zwarte stern. De beroepsvisserij moet aantonen dat de voedselreservering voor deze doelsoorten door de spieringvisserij niet in gevaar zal komen.
Klopt het dat Sportvisserij Nederland bij de provincie Friesland bezwaar heeft aangetekend op alle verleende Nb-wet vergunningen voor beroepsmatige visserij op het IJsselmeer?
Ja.
Klopt het dat de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften van de provincie Friesland op 19 december 2011 inzake de bezwaren van Sportvisserij Nederland heeft geadviseerd het bezwaar voor spiering toe te wijzen? Klopt het dat hierbij onder andere als argument is gebruikt dat de drempelwaarde op specifieke locaties niet gehaald zou worden terwijl het hiervoor vastgestelde protocol uitgaat van een gewogen gemiddelde voor genoemde meren? Wat is uw oordeel over deze verschillende omgang met de drempelwaarde door de landelijke en provinciale overheid?
De onafhankelijke Commissie voor bezwaar- en beroepschriften en klachten heeft geadviseerd over het bezwaar tegen de door de provincie Friesland vergunde visserij-activiteiten. De spieringvisserij maakt daar geen onderdeel van uit. Het bezwaarschrift van Sportvisserij Nederland tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 1 juli 2011 is derhalve niet gericht tegen het vergunnen van de spieringvisserij.
De gronden waarop een Natuurbeschermingswet-vergunning geweigerd kan worden door het bevoegde gezag, staan vermeld in antwoord op vraag 2.
De Visserijwet 1963, uitgevoerd door de minister en de staatssecretaris van EL&I, en de Natuurbeschermingswet 1998, in dit geval uitgevoerd door het bevoegde college van gedeputeerde staten, betreffen twee onderscheiden stelsels van regelgeving. Beide stelsels reguleren in dit geval de visserij, maar vanuit een andere achtergrond.
Ten behoeve van het verstrekken van de visserijvergunning op basis van de Visserijwet, hanteert de Rijksoverheid het wetenschappelijk advies van Imares op grond van het «spieringprotocol» dat in 2007 is opgesteld. Dit advies is van toepassing voor het Markermeer/IJmeer en IJsselmeer gezamenlijk, vanuit de premisse dat het één ongedeeld visbestand betreft waarbij sprake is van gemene weide visserij voor alle betreffende beroepsvissers zonder onderscheid naar haven of meer «van herkomst».
De Provinciale bevoegde gezagen beoordelen voor elk van de op hun grondgebied behorende meren afzonderlijk of op grond van de Natuurbeschermingswet een vergunning kan worden afgegeven. Zij bepalen of voldoende is onderbouwd dat er geen schadelijke effecten op de te beschermen natuurwaarden zijn te verwachten.
Bent u ermee bekend dat Sportvisserij Nederland op 9 januari 2012 bij de Raad van State een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend om de Nb-wet vergunningen te schorsen totdat er in hoogste instantie onherroepelijk uitspraak is gedaan en de Raad van State op 3 februari 2012 uitspraak hierover doet?
Op 3 februari 2012 heeft de zitting bij de voorzieningenrechter van de Raad van State plaatsgevonden. De voorzieningenrechter zal binnenkort uitspraak doen.
Hoe lang duurt het in geval van een eventuele voorlopige voorziening totdat er in hoogste instantie onherroepelijk uitspraak is gedaan? Kan dit nog voor de start van het visseizoen?
De start van het visseizoen is afhankelijk van paaigedrag van de spiering en dat is weer afhankelijk van de watertemperatuur. Meestal is dit rond de 2e week van maart.
De rechter zal zo spoedig mogelijk uitspraak doen. Het is mogelijk dat uitspraak over de voorlopige voorziening gedaan is vóór de start van het visseizoen.
Kunt u aangeven of voor het Markermeer wel een Nb-wet vergunning is verstrekt?
Op 25 januari 2012 hebben gedeputeerde staten van Flevoland op basis van de Natuurbeschermingswet een vergunning verleend voor de beroepsvisserij in het Markermeer/IJmeer. In de voorschriften is bepaald dat spieringvisserij op grond van deze vergunning alleen mogelijk is wanneer de aantallen spiering in het Markermeer/IJmeer boven het Limit Reference Point (2100 spieringen per hectare) liggen. Uit het najaarssurvey van IMARES blijkt dat het Limit Reference Point niet gehaald is (gemiddeld 1052 spieringen per hectare). Hieruit valt af te leiden dat de spieringvisserij in 2012 binnen de voorwaarden van deze vergunning op het Markermeer/IJmeer niet is toegestaan.
Waarom is er sprake van twee aparte vergunningen door twee overheden (Rijk/provincie)? Ziet u mogelijkheden de vergunningsprocedure aan te passen zodat er sprake is van één integrale vergunning?
Zie antwoord vraag 4. Ik voorzie geen traject om de vergunningsprocedure zodanig aan te passen dat sprake zal zijn van één integrale vergunning.
Wel kan worden bezien of in toekomst de inhoudelijke afwegingsgronden (bijvoorbeeld te hanteren drempelwaarden) geharmoniseerd kunnen worden. Het onder vraag 4 genoemde protocol uit 2007 hield weliswaar ook rekening met een zekere mate van voedselreservering voor vogels, maar in het licht van voortschrijdende ontwikkelingen en inzichten, zal ik in overleg met betrokken een herziening van dit protocol laten uitvoeren.
Bent u bereid in deze kwestie te bemiddelen tussen de beroepsvissers, de sportvissers en de provincie Friesland, zodat op korte termijn duidelijkheid komt over de vergunning voor beroepsvissers om te vissen op spiering?
Dat is op dit moment niet aan de orde; ik wacht eerst de uitspraak van de Raad van State af.
Wel wil ik in navolging van de oproep van de voorzieningenrechter en de vertegenwoordiger van de provincie Friesland zoals gedaan tijdens de zitting van 3 februari jl., beide partijen oproepen om aan een gezamenlijk gedragen oplossing te willen werken, bij voorkeur in VBC-verband. Een dergelijke gezamenlijke oplossing kan op mijn volledige medewerking rekenen.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja.
Het via een website tegen betaling aanbieden van jachtuitjes aan jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat jagers via de website www.jachtinnederland.nl de mogelijkheid wordt geboden om tegen betaling dieren te doden op een locatie naar keuze?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Deelt u de mening dat initiatieven als deze een onwenselijke drempelverlaging bieden voor de plezierjacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke vormen van jachttoerisme?
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap. In mijn brief van 21 december 2011 (Kamerstuk 32 372, nr. 85) heb ik mijn visie over de uitoefening van de jacht gegeven.
De jacht op in het wild levende dieren moet altijd voldoen aan het uitgangspunt van verstandig en duurzaam gebruik, en dat principe moet op het niveau van de streek worden georganiseerd. Dit zorgt voor een maatschappelijk en ecologisch aanvaardbare uitoefening van de jacht. Daartoe moet een planmatige aanpak de spil worden voor de beoefening van de jacht. Jachthouders moeten zich niet kunnen ontrekken aan de samenwerkingsverbanden in de streek. Dit zal de sociale cohesie bevorderen. Deze maatregelen heb ik – voor zover mogelijk – een plek geven in het wetsvoorstel natuurbescherming, dat naar verwachting vóór het zomerreces ingediend zal worden bij uw Kamer.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging initiatieven als deze onacceptabel vindt en zegt: «… jagers kunnen nu een jacht kopen en gaan een paar uur naar een veld dat ze helemaal niet kennen om even wat te gaan schieten. Dat is niet de bedoeling»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat jachttoerisme ingeperkt moet worden en dat dit een overheidstaak is? Zo ja, welk maatregelen gaat u treffen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak «We willen niet dat vanuit Wassenaar 4wheeldrives naar Drenthe rijden om daar de hele dag te gaan knallen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel jachtaktehouders Nederland telt? Deelt u de mening dat het verontrustend is dat 3500 van hen zijn aangesloten bij de genoemde website die jachttoerisme stimuleert? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bij mij bekend waren er in 2010 ongeveer 27 450 jachtaktehouders in Nederland geregistreerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Deelt u de mening dat mensen die bereid zijn te betalen voor het mogen afschieten van een dier, daarmee aangeven dat niet vermeend beheer of schadebestrijding centraal staat in de uitoefening van hun hobby, maar het plezier om bepaalde diersoorten te mogen doden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland een overpopulatie aan jagers actief is, gelet op het feit dat het aantal jachtgronden in Nederland kennelijk schaars is, waardoor nieuwe jagers tegen betaling opzoek gaan naar jachtgronden in binnen- en buitenland en deze nieuwe jagers voor schadebestrijding kennelijk niet nodig zijn, daar ze hiervoor niet gevraagd worden? Zo ja, bent u bereid een stop op nieuwe jachtaktes in te stellen gelet op deze overpopulatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, actieve jagers zijn nodig voor een goede ondersteuning van lokaal beheer en schadebestrijding.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Kunt u aangeven of en zo ja, voor welk bedrag overheidsmiddelen worden ingezet voor de opleiding van jagers? Bent u bereid deze middelen per direct te bevriezen gelet op het kennelijke overschot aan jagers?
De overheid subsidieert de jagersopleiding niet.
Is bekend hoeveel Nederlandse jagers dieren doden buiten hun eigen jachtveld(en)? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar in te stellen gelet op uw eerdere uitspraken omtrent jachttoerisme?
Er is een WBE-databank die afschot van diverse dierensoorten registreert. Echter het is niet mogelijk om uit deze databank gegevens op te dissen over het afschot buiten de eigen jachtvelden.
Bent u bereid toeristische trips waarbij tegen betaling dieren mogen worden gedood, te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
De gevaren van totaal resistente tbc |
|
Margreeth Smilde (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving een inschatting geven van de omvang van het probleem van totaal resistente tuberculose in India resp. andere landen?1
In India, maar ook in China en andere delen van Azië, de voormalige Sovjet Republieken en Afrika komt resistente tuberculose veel voor. De omvang van het probleem en de dynamiek hierin is echter niet goed bekend.
In 2010 waren er naar schatting van de WHO wereldwijd 8,8 miljoen tuberculose patiënten. Het aantal multidrug resistente tuberculose (MDR-tbc) gevallen werd in dat jaar door de WHO op 659 000 geschat.
In India werd in 2010 het aantal gevallen van MDR-tbc op 64 000 geschat. Onder andere doordat de laboratoriumfaciliteiten in India onvoldoende zijn, wordt slechts een klein deel van de MDR-tbc opgespoord en behandeld (2967 gevallen in 2010). Ernstigere vormen resistente tuberculose, zoals extensieve resistente tuberculose (XDR-tbc) en totaal resistente tuberculose (TDR-tbc) worden niet stelselmatig gemeten en geregistreerd in India of andere hoogprevalente gebieden. De omvang van deze problematiek is dus niet bekend.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat multi- en extensief resistente vormen van tuberculose (M/XDR TB) ook in Europa een groeiende gezondheidsbedreiging vormen, en dat wereldwijd de top negen landen met multiresistente tuberculose (M/XDR TB) in de WHO-regio Europa liggen? Zo nee, waarom niet? Hoe draagt Nederland bij aan de aanpak van resistente vormen van TB en het WHO Europa Actieplan voor de aanpak van M/XDR TB in de WHO-regio Europa?
De WHO-regio Europa kent inderdaad een aanzienlijk tuberculose probleem. In 2010 werden in de WHO-regio Europa 310 000 gevallen van tuberculose geregistreerd. Hiervan werd ongeveer 10% (33 500 gevallen) aangemerkt als MDR-tbc. In een meting in de periode 2003–2006 bleek dat ongeveer 10% van de MDR-tbc gevallen in Europa in feite XDR-tbc was.
WHO Euro heeft een actieplan opgesteld om resistente tuberculose te bestrijden binnen de regio. Het RIVM en KNCV tuberculosefonds hebben bijgedragen aan het opstellen van dit actieplan. De implementatie van het actieplan wordt gecoördineerd vanuit WHO Euro.
Daarnaast coördineert het RIVM een project van het ECDC in Stockholm in het kader waarvan nationale en internationale overdracht van MDR-tbc wordt onderzocht. KNCV Tuberculosefonds, een Nederlandse niet-gouvermentele organisatie in Den Haag, is betrokken bij de tuberculosebestrijding in een 40-tal landen. Zij heeft een regionaal kantoor in Almaty, Kazakstan, van waaruit de Centraal Aziatische Regio (onderdeel van de WHO-regio Europa) wordt ondersteund.
Hoe beoordeelt u de situatie met betrekking tot multi- en extensief resistente vormen van tuberculose in Nederland, en hoe is de behandeling hiervan gefinancierd?
In Nederland komen per jaar ongeveer 1 000 nieuwe gevallen van tuberculose voor. In 2010 werden er in Nederland bij 11 gevallen MDR-tbc vastgesteld. In 2011 zijn er tot nu toe 15 gevallen van MDR-tbc vastgesteld. XDR-tbc is tot nu toe in totaal 7 keer vastgesteld in Nederland. TDR-tbc is nog niet waargenomen in Nederland.
In Nederland zijn twee specialistische tuberculosecentra: Beatrixoord in Haren, onderdeel van het UMC Groningen, en Dekkerswald in Groesbeek, geassocieerd met het UMC St Radboud Nijmegen. De behandeling van tuberculosepatiënten met ernstige resistentie problematiek dient onder supervisie te staan van longartsen van één van deze twee tuberculosecentra.
De opname- en behandkosten van MDR- en XDR-tbc worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet
Wat zijn de risico’s van totaal resistente tuberculose wanneer deze in Nederland opduikt?
Zoals in het antwoord op vraag drie aangegeven is, komt TDR-tbc nog niet voor in Nederland. Om zicht te hebben op de ontwikkeling van resistentie in Nederland wordt door het RIVM routinematig onderzoek uitgevoerd.
Het overgrote deel van de resistentieproblematiek wordt gevonden bij niet-Nederlanders, waarbij de resistentie te herleiden is naar een eerdere, falende behandeling in het buitenland (secundaire resistentie) en/of overdracht van een al resistente bacterie in het buitenland (primaire resistentie). Daarom worden immigranten uit hoog risicolanden gescreend op tuberculose en, indien nodig, behandeld. Ook mensen uit hoog risicolanden die illegaal in Nederland verblijven hebben recht op deze behandeling.
Nederland heeft een Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding, met daaronder een werkgroep Multiresistente tuberculose. Deze bestaat onder andere uit vertegenwoordigers van KNCV tuberculosefonds, het RIVM, de twee tuberculosecentra en GGD’en. De werkgroep vergadert regulier en wordt ad hoc bij elkaar geroepen zodra er een gecompliceerde vorm van resistente tuberculose gevonden wordt of wanneer er sprake zou kunnen zijn van overdracht in Nederland, zodat de behandeling optimaal kan worden ingezet en de verspreiding op adequate wijze kan worden ingedamd.
Welke stappen worden gezet om de Nederlandse volksgezondheid te beschermen? Zijn er in dit kader een plan van aanpak en noodscenario’s gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zien deze plannen eruit?
Zie antwoord vraag 4.
Welke prioriteit en welke financiële middelen kent Nederland toe aan de ontwikkeling van nieuwe medicijnen tegen tuberculose, zoals bepleit door dr. Boerée?
Zoals staatssecretaris Bleker en ik schreven in onze brief aan de Tweede Kamer op 25 november 2011 (Kamerstuk 29 683 nr. 106) is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica een taak van de farmaceutische industrie. Overheden kunnen deze geneesmiddelen niet zelf ontwikkelen, maar deze bedrijven en kennisinstituten wel stimuleren om antibiotica te ontwikkelen. De Europese Raad heeft de Commissie in december 2009 verzocht met voorstellen te komen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen. Nederland heeft deze initiatieven onvoorwaardelijk gesteund. Concrete voorstellen worden begin 2012 verwacht. Er wordt gedacht aan stimulering via extra financiële middelen voor wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling en via extra beloningsmaatregelen (bijvoorbeeld in de vorm van een aanvullend beschermingscertificaat) voor farmaceutische bedrijven die erin slagen daadwerkelijk een nieuw antibioticum op de markt te brengen.
In het kader van het Priority Medicines-rapport heeft VWS € 14 miljoen ter beschikking gesteld voor een onderzoeksprogramma bij ZonMw dat als doel heeft resistentie terug te dringen én het doen van onderzoek naar nieuwe antibiotica. Binnen dit onderzoek is er uiteraard ook ruimte voor het indienen van voorstellen op het gebied van tuberculose.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt een aantal publiek-private partnerships die nieuwe producten voor armoede-gerelateerde ziekten ontwikkelen. In de periode 2006–2010 is hierdoor € 8 miljoen bijgedragen aan de Global Alliance for TB Drug Development. Bij de nieuwe subsidieronde is gekozen om te focussen op preventie en diagnostiek, waaronder de ontwikkeling van tuberculosevaccins (ruim € 20 miljoen in de periode 2006–2014).
Ook heeft Nederland bijgedragen aan baanbrekende tests die tuberculose en resistentie tegen antibiotica snel kunnen vaststellen, via de Foundation for Innovative and New Diagnostics (FIND) en het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT).
Ten slotte heeft Nederland in de periode 2006 tot 2012 ruim € 20 miljoen bijgedragen aan het ondersteunen van klinisch onderzoek naar nieuwe geneesmiddelen en vaccins voor HIV/Aids, tuberculose en malaria, via het Netherlands-African partnership for capacity development and clinical interventions against poverty-related diseases (NACCAP) en het European Developing Countries Clinical Trials Partnership (EDCTP).
Deelt u de mening dat deze problematiek eens te meer het belang van een versterkte inzet op beleidscoherentie onderstreept? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afstemming vindt plaats tussen de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Buitenlandse Zaken? Waar ligt het primaat?
Juist bij de bestrijding van besmettelijke ziekten is het relevant het nationale beleid, internationale beleid en ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in elkaars verlengde te zien. Er vindt dan ook regelmatig overleg plaats tussen de beide ministeries over verschillende mondiale problemen. Hierbij wordt gestreefd naar optimale taakverdeling, om dubbel werk te voorkomen.
Op welke manier wordt Nederlandse kennis op dit gebied binnen het ontwikkelingsbeleid ingezet?
Het bestrijden en voorkomen van tuberculose heeft naast een direct gevolg op de tuberculosesituatie in die landen, ook effect op de Nederlandse situatie. Daarom is het relevant dat bestrijding in hoogprevalente landen vanuit Nederland ondersteund wordt. Nederlandse kennisinstituten op het terrein van tuberculose, zoals KNCV Tuberculosefonds en het KIT, hebben een goede internationale reputatie. Er wordt dan ook graag van deze Nederlandse kennis gebruik gemaakt door organisaties die bijdragen aan tuberculosebestrijding in ontwikkelingslanden.
Het RIVM is officieel supra-nationaal laboratorium van Turkmenistan en Ethiopië. In deze landen wordt ingezet op de verbetering van diagnostiek en behandeling van tuberculose. Met name in Turkmenistan is een groot resistentieprobleem en zijn er veel gevallen van chronische tuberculose. Het RIVM is ook lid van de Global Laboratory Initiative (GLI) van de WHO; een organisatie die de verbetering van de diagnostiek van tuberculose wereldwijd bevordert en hiervoor de standaard stelt.
Ook het Topsectorenbeleid biedt goede aanknopingspunten om kennisinstituten en bedrijven die over unieke Nederlandse expertise beschikken vanuit de verschillende ministeries gezamenlijk te ondersteunen. Streven is om ook de Nederlandse expertise op het terrein van tuberculose hierin een plek te geven.
Geven deze berichten u aanleiding om het reisadvies naar India en andere landen in de regio aan te passen? Zo nee, waarom niet?
In het reisadvies voor India wordt in het hoofdstuk «gezondheidssituatie in India» een verwijzing gemaakt naar gespecialiseerde websites van bijvoorbeeld het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR); de VN Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Amerikaanse Center for Disease Control (CDC).
Op deze websites wordt melding gemaakt van een resistente tuberculose in Mumbai en bevestigd dat deze variant mogelijk volledig resistent is. Overigens is het risico voor reizigers om tuberculose op te lopen laag en wordt dit risico niet hoger door recente gevallen van resistente tuberculose in Mumbai.
Voortgang van het Nationaal Programma Kwaliteitsprong voor Rotterdam Zuid |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de brief d.d. 25 augustus 2011 van Bewonersorganisaties uit Rotterdam Zuid waarin zij de noodklok luiden over bewonersparticipatie bij de totstandkoming van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Rotterdam Zuid en uw antwoord d.d.16 september 2011 waarin u schrijft geschrokken te zijn van de brief en met verantwoordelijk wethouder Karakus van de gemeente Rotterdam heeft afgesproken dat de deelgemeente met hen in gesprek zou gaan over het programma?
Ja.
Wat hebben deze afspraken over bewonersparticipatie tot nu toe opgeleverd?
Na de ondertekening van het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid «Zuid werkt!» (hierna: «Zuid werkt!») op 19 september 2011 is de gemeente Rotterdam met alle partners aan de slag gegaan om de gezamenlijk geformuleerde ambitie in «Zuid werkt!» te vertalen naar een concreet uitvoeringsprogramma.
Binnen de deelgemeenten wordt het uitvoeringsprogramma uitgewerkt tot op wijkniveau, deze wijkplannen worden met de bewoners besproken. Het tempo van de deelgemeenten verschilt: in Charlois en in Feijenoord zijn er al bijeenkomsten gestart en in IJsselmonde wordt momenteel een start gemaakt met de uitwerking.
Er is voor de dagelijkse aansturing en besluitvorming en het snel kunnen schakelen met de programmadirecteur een bestuur samengesteld uit de overleggroepen, dat verder vormgeeft aan de uitvoering van »Zuid werkt!». Onlangs is tot dit bestuur een vertegenwoordiger vanuit de bewonersadviesraad toegetreden.
De bewonersadviesraad is een raad van 15 bewoners, die gevraagd en ongevraagd advies geeft vanuit een bewonersperspectief. Zij overleggen met een eigen achterban in de wijken.
De komende tijd, wanneer de daadwerkelijke uitvoering van de programma’s ter hand wordt genomen, zal per actie met de bewoners bekeken worden hoe de participatie verdere invulling krijgt.
Deelt u de mening dat juist in een gebied als Rotterdam Zuid bewoners een sleutelrol zouden moeten hebben in de leefbaarheid en andere aspecten van de buurt- en wijkaanpak? Zo ja, op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspreken bij het in ontvangst nemen van het Manifest van Actieve Wijkbewoners op 10 december 2011?
Ja, bewoners spelen een cruciale rol in het realiseren van de ambities voor Rotterdam-Zuid.
De primaire verantwoordelijkheid voor samenwerking met bewoners ligt bij de gemeente en de deelgemeenten. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 2.
Tijdens een bezoek van het lid Roemer, fractievoorzitter van de SP, op 15 december 2011 werd kenbaar gemaakt dat de bewonersorganisaties nog steeds niet zijn betrokken bij de totstandkoming van de nieuwe plannen zijn de betrokken bewonersorganisaties inmiddels wel benaderd en betrokken? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat er daadwerkelijk meer aandacht wordt besteed aan bewonersparticipatie?1
Bij het betrekken van bewoners is het zaak een goede afspiegeling van de wijk te vinden. Bewonersparticipatie is niet alleen het inzetten van de reguliere bewonersorganisaties bij inspraak. De inzet van Rotterdam is niet alleen bewonersorganisaties, maar ook andere organisaties van bewoners, bewoners in niet-georganiseerde verbanden en bewoners in specifieke hoedanigheden te betrekken bij specifieke programmavoorstellen. Dit vraagt tijd en een verandering van mentaliteit zowel bij de professionals als bij de bewoners. In verschillende hoedanigheden hebben bewoners overigens al een actieve bijdrage geleverd aan de plannen voor Zuid: actieve bewoners in de hoedanigheid van bewoner, ondernemer, leerkracht, schooldirecteur, jongerenwerker, buurtvaders, zorgprofessional, etc., al dan niet georganiseerd verband. Ik bespreek dit regelmatig in mijn overleg met de verantwoordelijk wethouder.
Op welke wijze volgt u de daadwerkelijke participatie van bewoners in Rotterdam Zuid zodat zij ook echt mee kunnen doen in Zuid? Via welke kanalen ontvangt u hierover informatie? Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de uitvoeringsprogramma’s en participatie van buurtbewoners bij het tot stand komen van deze programma’s?
Twee keer per jaar heb ik bestuurlijk overleg met de gemeente Rotterdam. De bewonersparticipatie zal een vast agendapunt van deze overleggen zijn.
Tijdens mijn werkbezoeken in Rotterdam Zuid heb ik regelmatig contact met bewoners en bewonersorganisaties. Verder maak ik met de gemeente afspraken over de monitoring van bewonersparticipatie.
Op welke wijze bent u voornemens de sleutelrol voor van actieve bewonersparticipatie te waarborgen, zoals u voorstaat in uw agenda burgerschap nu alle bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid in rap tempo worden afgebroken de komende twee jaar? Bent u bereid bewonersorganisaties de tijd en ruimte te geven om zich aan te passen aan de veranderde situatie van de kwaliteitssprong en de bezuinigingen die hiermee gepaard gaan? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 worden – volgens de participatievisie die door de deelraad in 2011 is aangenomen – de bewonersorganisaties in Rotterdam Zuid «gelijkgeschakeld» met andere organisaties van bewoners. De gelijkschakeling betekent dat bewonersorganisaties net als andere organisaties van bewoners, subsidie kunnen verkrijgen voor activiteiten, die passen binnen het subsidiekader voor vrijwilligersorganisaties. Met «Zuid Werkt!» gaan geen bezuinigingen gepaard en in het programma hebben lokale partijen, waaronder de deelgemeente, aangegeven betrokkenheid van (organisaties van) bewoners zeer belangrijk te vinden. Ik zal blijven volgen dat er in het programma sprake is van actieve bewonersparticipatie, zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Wilt u een toelichting op het feit dat deelgemeente Feijenoord zogeheten «huiskamer van de wijk»2 krijgt? Is dit naar uw mening een uitvoering in de lijn van het Manifest van Actieve Wijkbewoners, zoals vastgesteld op de landelijke bewonersdag 2011?
Ja. Alle actieve bewoners krijgen een plek waar zij hun bijdragen aan hun wijk kunnen leveren. Deze manier van samenwerking zal de betrokkenheid van de bewoners bij hun wijk alleen maar vergroten. De «Huiskamer in de wijk» is een initiatief van de deelgemeente Feijenoord, in lijn met eerder genoemde participatievisie.