De veiligheid tijdens de Olympische Spelen in 2012 in Londen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten waarin wordt gemeld dat de Verenigde Staten zich ernstige zorgen maken over de veiligheid tijdens de Olympische Spelen in 2012 in Londen en daarom van plan zijn om zelf beveiligers met de Olympische ploeg mee te sturen?1
Ja.
Graag wijs ik u er op dat de Amerikaanse Chargé d» Affaires in Londen in een ingezonden brief (2) afstand heeft genomen van de berichtgeving. Daarin staat gesteld dat de VS erkent dat VK verantwoordelijk is voor veiligheid tijdens de Spelen, en zij geven aan in gesprek te zijn met het VK over de beveiliging van spelers en officials, hetgeen overigens heel gebruikelijk is.
Hoe wordt door de Nederlandse overheid contact onderhouden met de verantwoordelijke instanties over de veiligheid tijdens de Olympische Spelen in Londen?
Er vindt constant overleg plaats op beleids- en operationeel niveau ten aanzien van veiligheid en de Olympische Spelen in Londen. Nederland heeft daarvoor
een liaison van de KLPD en de Koninklijke Marechaussee in Londen gestationeerd.
Baart het u zorgen dat door het organisatiecomité het aantal benodigde beveiligers blijkbaar sterk onderschat is, zeker ook in het licht van de rellen in Londen van dit voorjaar?
Nee, ik maak mij hierover geen zorgen. De veiligheid ten aanzien van de Olympische Spelen is een verantwoordelijkheid van de organisatie ter plaatse,
in deze LOCOG (London Organising Committee of the Olympic Games).
Het organisatiecomité is volop bezig om maatregelen te nemen om de veiligheid volgend jaar tijdens de Spelen te waarborgen. Via verschillende vooroverleggen wordt contact onderhouden met Nederland om de veiligheidssituatie nauwlettend in de gaten te houden.
Bent u ervan overtuigd dat de veiligheid van Nederlandse sporters en supporters tijdens de Olympische Spelen in Londen gegarandeerd is? Zo ja, waar is dat vertrouwen op gebaseerd, en waarin wijkt dat oordeel af van de inschatting van de Amerikaanse overheid?
Ja. Er kan vanuit gegaan worden dat de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk afdoende maatregelen nemen om de veiligheid ten tijden van de Spelen te waarborgen. De Britse autoriteiten onderhouden contact met voorgaande organisatoren (o.a. Sydney, Vancouver) om zich zo goed mogelijk voor te bereiden. Tevens heb ik begrepen dat het budget voor veiligheid verdubbeld is tot 644 miljoen euro ten opzichte van vorig jaar (3).
Overweegt u om, net als de Verenigde Staten, beveiligers mee te sturen met de Olympische ploeg? Onder welke voorwaarden en regels kunnen beveiligers in het buitenland ingezet worden?
Nee. De veiligheidssituatie geeft geen aanleiding om extra veiligheidsmaatregelen, buiten de Britse maatregelen, te rechtvaardigen. De Britse overheden werken nauw samen met gemenebest landen om extra capaciteit in te zetten.
Mochten de Britten Nederland vragen om veiligheidspersoneel te leveren, dan zal Nederland bekijken of aan een verzoek voldaan kan worden. Nederlandse politiediensten hebben geen bevoegdheden op buitenlands grondgebied. In het geval dat Groot-Brittannië een verzoek zal indienen tot ondersteuning, zal Nederland dit overwegen. Hierbij kunt u denken aan het beschikbaar stellen aan de uitzending van politiepersoneel.
De nieuwe politie applicatie |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe politie app STALKT u»?1
Ja.
Vindt u dat naast veiligheid en het opsporingsbelang het waarborgen van privacy ook zeer belangrijk is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgebreide mogelijkheden (machtigingen) die de applicatie lijkt te hebben om de gebruiker te bespioneren? Deelt u de mening dat het geen goede indruk wekt dat een eenvoudige applicatie als «De Politie zoekt» toegang tot een groot gedeelte van de telefoon van de gebruiker vraagt, waaronder de telefoonstatus en -identiteit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Voorafgaand aan het downloaden moet de gebruiker, zoals bij andere applicaties, de applicatie machtigen om toegang te hebben tot telefoongegevens. Deze machtiging wordt gevraagd voor het goed functioneren van de applicatie. Van bespioneren van de gebruiker is geen sprake, en zeker niet op een wijze zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd.
De politie bewaart geen gegevens anders dan voor het optimaliseren van het onder vraag 2 genoemde doel. De politie bewaart: het IP-adres van de bezoeker van de website, informatie over de bezochte webpagina, de datum en het tijdstip van het bezoek en de gebruikte webbrowser.
Het is denkbaar dat IP-adressen in voorkomende gevallen gebruikt kunnen worden voor de opsporing. Dit is aan regels gebonden. Om een IP-adres te herleiden tot een individu kunnen opsporingsdiensten gegevens via het informatiesysteem van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) opvragen. Op deze informatie is het verstrekkingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dit betekent dat er alleen gegevens worden verstrekt als er een rechtmatige grondslag is om de privacy van betrokkene te schenden.
Deelt u de mening dat het principe «privacy-by-design», zoals bedoeld in de Kamerbreed aangenomen motie-Elissen c.s. Kamerstuk 26 643, nr. 209 hier niet wordt toegepast door een applicatie aan te bieden die in potentie mogelijkheden heeft om gegevens te verzamelen en op te slaan die niet strikt noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de lancering van de website «dePolitiezoekt» is in 2008 onderzocht of de gegevens van de personen ten aanzien van wie de opsporing wordt verzocht, op deze wijze bekend mochten worden gemaakt. Voor de applicatie «dePolitie zoekt» gelden dezelfde regels. Ten aanzien van de privacy van de gebruikers van de applicatie werd een dergelijk onderzoek niet opportuun geacht omdat slechts de gegevens genoemd bij antwoord 3 worden vastgelegd. Met betrekking tot de vraag wat (technisch) «noodzakelijke gegevens» zijn ten behoeve van het functioneren van de applicatie in relatie tot de juridische mogelijkheid om gegevens als IP-adressen op te slaan en te verzamelen acht ik nader onderzoek gewenst. Thans ben ik in overleg met het korps Amsterdam-Amstelland over de inhoud van dit onderzoek. Maatregelen zullen genomen worden indien de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Heeft u voor de lancering van de applicatie het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) en/of andere privacydeskundigen geraadpleegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies en/of adviezen van het Cbp en/of andere deskundigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen gegevens van gebruikers worden opgeslagen en dat u het duidelijk via de applicatie naar gebruikers zult communiceren indien wél gegevens van gebruikers worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet? Indien er gegevens van burgers worden opgeslagen, kunt u dan aangeven welke gegevens dit zijn, met welk doel dit gebeurt, hoe lang deze gegevens worden bewaard en hoe deze gegevens beveiligd worden?
De wettelijke voorschiften ten aanzien van de privacy bij het gebruik van de politie applicatie zullen worden nageleefd. Ik zal in het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 meenemen of en zo ja, in hoeverre er sprake dient te zijn van een meldingsplicht aan de gebruiker bij de huidige praktijk.
Alcoholmisbruik door jongeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Jongste Comazuiper is 10 jaar»1 «Kinderen krijgen eerste drank vooral thuis»2 en «Opgroeien gaat niet samen met drank»?3
Ja.
Kunt u een reactie geven op het boek «Onze kinderen en alcohol», geschreven door Nico van der Lely en kinderpsycholoog Mireille de Visser? Wat vindt u van de voorstellen die in het boek gedaan worden? Kunt u dit toelichten?
Dhr. Van der Lely en mw. De Visser hebben op het ministerie het boek aangeboden. Zij hebben toegelicht dat het boek vooral dient als oproep, in de eerste plaats aan ouders zelf en ook aan collega-hulpverleners en beleidsmakers. Ik deel hun opvatting dat het drinken van alcohol op jonge leeftijd in onze maatschappij ten onrechte nog vaak «normaal» wordt gevonden. De voorstellen in het boek betreffen vooral praktische tips en adviezen aan ouders. Wat betreft het voorstel om de leeftijdsgrens te verhogen naar 18 jaar: een verhoging van die leeftijdsgrens zal de huidige maatschappelijke trend niet zomaar keren. Dit kabinet heeft daarom de ambitie om jongeren in ieder geval niet voor hun 16e te laten beginnen met alcohol.
Bent u geschrokken van de bevindingen van Van der Lely en De Visser dat, ondanks jarenlange inzet om alcoholmisbruik tegen te gaan, de gemiddelde leeftijd van de jongeren die zich een coma zuipen gedaald is 15,6 jaar is, terwijl alcoholgebruik onder de 18 jaar tot onherstelbare hersenschade leidt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ik ben geschrokken van het feit dat het aantal jonge patiënten dat met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende eerste hulp terecht komt, nog steeds stijgt. De gemiddelde leeftijd is daarentegen juist iets gestegen, van 15,2 naar 15,6 jaar in 2009.
Wat is uw reactie op de cijfers die vandaag zijn uitgebracht over alcoholgebruik onder jongeren? Bent u bereid u in te zetten om het landelijk netwerk van alcoholpoli’s zo snel als mogelijk gereed te krijgen? Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de voortgang van de pilot Poliklinieken Jeugd en Alcohol? Kunt u de Kamer beschikbare cijfers toesturen over het aantal ziekenhuizen dat inmiddels een alcoholpoli heeft, en hoeveel kinderen daar opgevangen kunnen worden?
Er is overal in Nederland goede zorg voor jongeren die met alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp komen. Wat ontbrak, was een goede aanpak voor de nazorg, waarin met jongeren èn hun ouders wordt gewerkt aan het voorkomen van herhaling. De pilot Poliklinieken Jeugd en Alcohol richt zich op het organiseren van die nazorg: onderzoek door kinderarts en psycholoog, screening op onderliggende psychische of sociale problemen en cognitieve gevolgen. Zo nodig wordt verwezen naar jeugdzorg, ggz of verslavingszorg. Voor de nazorg is een protocol ontwikkeld zodat de vijf pilot-ziekenhuizen de aanpak kunnen overdragen aan andere ziekenhuizen. De pilot loopt tot en met 2013. Overigens is ook al een aantal ziekenhuizen zelf begonnen met het organiseren van de nazorg.
Hoeveel poliklinieken Jeugd en Alcohol er uiteindelijk zullen zijn, wordt vooral bepaald door de ontwikkeling van het aantal alcoholintoxicaties onder jongeren, de regionale spreiding daarvan en de bereidheid van ziekenhuizen om de nazorg te organiseren.
Welke methode zet u in om uw doel, het weerbaar maken van kinderen tegen de verleiding van genotsmiddelen, te bereiken? Is de effectiviteit van deze methode(s) wetenschappelijk onderzocht, en zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken?
Het weerbaar maken van jongeren is een kernpunt in mijn preventiebeleid. Binnen de resterende middelen voor leefstijl wordt de prioriteit nadrukkelijk bij de jeugd gelegd. Samen met de verschillende thema-instituten op het gebied van leefstijl en preventie geef ik vorm aan een programma jeugd, waarin weerbaarheid tegen middelengebruik een belangrijk onderdeel zal zijn.
Dit jaar loopt nog het weerbaarheidsprogramma Self Control, dat zich specifiek richt op weerbaarheid van jongeren tegen middelengebruik. Werkbare elementen, zoals het gebruik van social media en online testen, worden zoveel mogelijk geborgd in het programma jeugd. Ook via schoolprogramma’s als De Gezonde School en Genotmiddelen en Test je Leefstijl (voor het MBO) wordt ingezet op het vergroten van de weerbaarheid. Het Centrum Gezond Leven van het RIVM heeft de Gezonde School en Genotmiddelen positief beoordeeld. De Test je leefstijl is een vrij nieuwe interventie en het onderzoek hiernaar loopt nog. De Gezonde School en Genotmiddelen wordt op ongeveer 70% van de scholen voor voortgezet onderwijs gebruikt.
Ik zet overigens ook in op wettelijke maatregelen: in de Drank- en Horecawet worden verschillende maatregelen voorgesteld om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan.
Hoeveel bezuinigt u in 2012 op alcoholpreventie?
Ik heb de massamediale campagnes op het gebied van leefstijl gestopt, dus ook voor alcoholpreventie. Zoals ik bij vraag 5 al aangaf zal ik binnen de resterende middelen voor leefstijl juist nadrukkelijk de prioriteit leggen bij de jeugd. Op de schoolprogramma’s, op alcoholpreventie door bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg en de Centra voor Jeugd en Gezin en op vroegsignalering wordt dan ook niet bezuinigd. Nieuw in het beleid is ook de bundeling van de krachten tegen verslaving aan drugs, tabak en alcohol bij het Trimbos, om zo de interventies meer effect te geven en de kennis te bundelen. Ook de activiteiten richten zich niet middel-specifiek. Omdat een deel van de activiteiten vanaf 2011 al niet meer middel-specifiek is, is niet precies aan te geven hoeveel in 2012 wordt uitgegeven aan alcoholpreventie: bijvoorbeeld de jongerencampagne en de opvoedingsondersteuningscampagne voor ouders gaan over alcohol, drugs en roken gezamenlijk. In de toekomst wordt vanuit het landelijk kader alcoholpreventie meegenomen en aangeboden via het integrale aanbod gezonde leefstijl.
Wat vindt u van de constatering dat 75% van de tieners met alcoholvergiftiging het eerste glas alcohol van hun ouders kregen? Deelt u de conclusie van Van der Lely en De Visser dat de meeste ouders te weinig weten over de risico’s van alcoholgebruik door pubers? Zo ja, welke actie onderneemt u? Zo nee, wilt u dit toelichten?
Veel ouders hebben ten onrechte nog de opvatting dat kinderen het beste thuis «kunnen leren omgaan met drank». Ik deel de conclusie van Van der Lely en De Visser dat ouders te weinig weten over de risico’s van alcoholgebruik door pubers èn dat zij zichzelf te weinig in staat achten om grenzen te stellen. Om ouders hierin te ondersteunen is er onder andere de site «hoe pak jij dat aan?» van het Trimbos-instituut. Hier worden ouders ondersteund met informatie over het praten met hun kind en tips van andere ouders. Ook geeft de site informatie over cruciale momenten als vakantie, feestdagen en de overgang naar het voortgezet onderwijs. Middelengebruik komt ook aan de orde in het contact met de schoolverpleegkundige dat de jongere en zijn/haar ouders hebben.
Ouders kunnen met hun vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin. Ook middelengebruik kan hierbij aan de orde komen. Digitale ondersteuning van de CJG’s door de thema-instituten is beschikbaar via stichtingopvoeden.nl.
Staat u nog steeds achter uw keuze om de door het Trimbosinstituut ontwikkelde en bewezen effectieve methode gericht op ouders, om te zorgen dat ze hun kinderen van de alcohol af- houden, weg te bezuinigen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om deze methode alsnog weer toe te passen?
De massamediale opvoedingsondersteuningscampagne Uw kind en alcohol wordt niet in die vorm voortgezet. In de nota Gezondheid Dichtbij heb ik al aangegeven dat ik stop met de ongerichte, massamediale benadering op het gebied van leefstijl. Werkzame elementen daaruit, zoals de inzet van social media komen wel terug in het jeugdprogramma gericht op leefstijl dat volgend jaar van start gaat.
Het schoolprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen van het Trimbos-instituut is ook (mede) gericht op ouders: onderdelen van het programma zijn een ouderavond over jongeren en middelengebruik en een online platform voor ouders, zodat zij elkaar kunnen helpen met tips en adviezen of informatie uit kunnen wisselen (bijvoorbeeld om afspraken te maken over het niet schenken van alcohol op feestjes thuis). Op dit programma wordt niet bezuinigd.
Op welke wijze garandeert u dat de strengere regels omtrent bezit en verkoop van alcohol aan kinderen wordt gehandhaafd, nu gemeenten zeggen hier geen geld meer voor te hebben, en de handhaving dus niet kunnen uitvoeren?
Het vorige kabinet heeft in het Bestuursakkoord Rijk – gemeenten afspraken gemaakt met de gemeenten over de financiële compensatie voor gemeenten voor de overdracht van het toezicht op de Drank- en Horecawet. Dit hield onder andere in dat € 150 miljoen structureel aan het Gemeentefonds is toegevoegd ten behoeve van bekostiging van uitgaven van lokale veiligheid. Het vorige kabinet heeft met de gemeenten afgesproken dat hieruit ook de overdracht van het toezicht op de Drank- en Horecawet wordt bekostigd. Het huidige kabinet houdt onverkort vast aan de gemaakte afspraken en is van mening dat daarmee voldoende structurele middelen voor gemeenten beschikbaar zijn gesteld om het toezicht op de Drank- en Horecawet te kunnen uitvoeren.
Het registreren van routers |
|
André Elissen (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «5 misverstanden over Google's router opt-out»?1
Ja.
Deelt u de analyse van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat ten aanzien van het verzamelen van routerdata artikel 8 onder F, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing is en dat dus krachtens de Nederlandse wet een «opt-out» volstaat? Zo nee, welke andere interpretatie is er volgens u mogelijk en kan hieruit de verplichting voor een opt-in blijken? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen, te meer het op grote schaal verzamelen en aggregeren van gegevens die in potentie de privacy kunnen schaden steeds vaker voor komt?
Ja. Artikel 8 onder f van de Wbp biedt een grondslag voor het verzamelen en verwerken van routerdata. De onderzochte verwerking betreft de combinatie van het MAC-adres (het unieke nummer van de wifi-router) in combinatie met de berekende locatie van de wifi-router. Deze verwerking is van andere aard dan bijvoorbeeld de verwerking van gegevens over surfgedrag met behulp van cookies of de locatiegegevens van smartphones. Deze verwerking brengt derhalve in tegenstelling tot gegevens die informatie verschaffen over het gedrag van de betrokkene geen grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich mee.
Bij de belangenafweging tussen enerzijds de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en anderzijds het belang van de verantwoordelijken die gegevens willen verwerken speelt de mate van gevoeligheid van de gegevens die de verantwoordelijke wil verwerken een rol, evenals de waarborgen die de verantwoordelijke heeft getroffen voor een zorgvuldig gebruik van de gegevens. Een belangrijke waarborg is transparantie, duidelijke informatie aan betrokkenen voor welk gerechtvaardigd doel hun persoonsgegevens worden verzameld en verwerkt. Een andere veelvoorkomende waarborg is de mogelijkheid van een opt-out.
Kunt u één of meer scenario’s schetsen waarbij het verzamelen en publiceren van Service Set Identifier (SSID)»s (in combinatie met samenhangende gegevens, zoals de locatie) resulteert in een aantasting van de privacy? Kunt u hierbij rekening houden met de mogelijkheid om deze gegevens met andere databestanden te combineren?
Het CBP heeft in zijn rapport van definitieve bevindingen als voorbeeld genoemd dat het MAC-adres van de wifi-router, eventueel samen met het SSID, in combinatie met de locatiegegevens gebruikt zou kunnen worden om een persoon te stalken. Het CBP heeft vastgesteld dat het verzamelen en verwerken van SSID’s niet noodzakelijk is voor het kunnen aanbieden van de geolocatiedienst, en heeft Google een last opgelegd om alle in Nederland verzamelde SSID’s te vernietigen.
Deelt u de mening dat een «opt-in» (in tegenstelling tot een «opt-out») een veel kleinere inbreuk op de privacy inhoudt en dat een «opt-in», door bijvoorbeeld het SSID op «_yesmap» te laten eindigen, vanuit privacyperspectief een betere optie is dan de door Google voorgestelde «_nomap»? Zo nee, waarom niet? Denkt u dat huidige regelgeving volstaat?
Vanuit het perspectief van betrokkenen is een opt-in (toestemming) vaak te verkiezen boven een opt-out (verzet). Echter, zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 2 biedt de Wbp naast het toestemmingsvereiste ook de mogelijkheid om te volstaan met een opt-out constructie. Het gaat dan om diensten, waarbij het bedrijfsbelang van de verantwoordelijke in het algemeen opweegt tegen het recht op bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. Aangezien ik met het CBP van mening ben dat met het verzamelen van routergegevens geen aanzienlijke inbreuk op de privacy wordt gemaakt deel ik de in uw vraag verwoorde mening niet. In de reeds toegezegde brief aan uw Kamer naar aanleiding van de Motie Van Toorenburg e.a. (Kamerstukken II 2011/12 32 761, nr. 12) zal ik hier nader op ingaan.
Deelt u de stelling uit het artikel dat bedrijven als Microsoft, Apple, Blackberry en Skyhook in overtreding zijn? Bent u bereid het Cbp te vragen dit te onderzoeken? Zo nee, bent u dan bereid een strafrechtelijk onderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet? Welke bedrijven zijn er nog meer in overtreding wanneer het gaat om het verzamelen van gegevens van routers? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het oordeel of de in het artikel genoemde bedrijven in overtreding zijn is aan het CBP. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder die zelf kiest bij welke bedrijven en instellingen het onderzoek doet en die bovendien exclusief bevoegd is ten aanzien van de handhaving de Wbp. Er is geen aanknopingspunt voor strafrechtelijk optreden. Ik beschik niet over gegevens welke bedrijven gegevens van routers verzamelen.
Het bericht dat sommige huishoudens met een bijstandsuitkering er volgend jaar tientallen procenten in inkomen op achteruit gaan |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van Nicis Institute en Ecorys, waaruit blijkt dat sommige huishoudens met een bijstandsuitkering er volgend jaar tientallen procenten in inkomen op achteruit gaan?1
Ja.
Wat is uw reactie op het onderzoek?
Het onderzoek is een verkennende analyse van de gevolgen van de aangekondigde regeerakkoordmaatregelen. Net als veel andere gemeenten laten de G32 gemeenten hiermee zien dat ze voortvarend begonnen zijn met het implementeren van de hervormingen op gemeentelijk niveau. Een dergelijk onderzoek kan voor gemeenten een goede stap zijn om beter zicht te krijgen op hun bestaande en nieuwe doelgroepen. Het is daarmee een aanzet om de decentralisaties in de terreinen van zorg, onderwijs en arbeidsmarkt integraal te bezien.
Het onderzoek zet maatregelen uit het regeerakkoord op een rij en geeft aan hoeveel mensen in de G32, de G4 en in heel Nederland met elke maatregel te maken hebben. In het overzicht worden echter een aantal maatregelen niet (volledig) meegenomen. Er wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de uitzondering op de gezinsbijstand voor inwonende meerderjarige kinderen die onderwijs of een opleiding volgen. Hierdoor wordt er soms een incorrect beeld geschetst van de huishoudens waar zich cumulatie van maatregelen zou kunnen voordoen.
De onderzoekers stellen dat de effecten van het kabinetsbeleid nauwkeurig gevolgd moeten worden. Het kabinet neemt dit zeer serieus. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ziet hierop toe in zijn functie als coördinerend bewindspersoon voor de cumulatie van regeerakkoordmaatregelen voor verschillende groepen.
Klopt het dat vooral eenoudergezinnen met inwonende meerderjarige kinderen te maken hebben met fiks inkomensachteruitgang? Welke andere type huishoudens gaan er veel op achteruit?
De regering introduceert de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets in het wetsvoorstel Wijziging WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ2, dat thans ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt. Voor de effecten bij eenoudergezinnen met inwonende meerderjarige kinderen en andere huishoudtypen verwijs ik naar de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag3 bij het voornoemde wetsvoorstel.
Om hoeveel huishoudens gaat het hier?
Zoals in eerdergenoemde memorie van toelichting is beschreven gaat de regering er vanuit dat er naar verwachting ca 18 duizend huishoudens door de voorgestelde gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets geraakt worden.
Op welke manier kunnen huishoudens die er komend jaar tientallen procenten in inkomen op achteruit gaan zich voorbereiden op deze verandering? Welke mogelijkheden hebben zij om de effecten op te vangen?
De regering wil de stapeling van uitkeringen in een gezin voorkomen. De beste mogelijkheid om de effecten op te vangen is de stap naar werk te maken, zoals ook aangegeven in eerdergenoemde memorie van toelichting en nota naar aanleiding van het verslag. Voor de huishoudens waarbij het onderhavige wetsvoorstel een einde maakt aan de stapeling van bijstandsuitkeringen geldt een overgangstermijn tot 1 juli 2012. Deze gewenningsperiode biedt hen de mogelijkheid om werk te zoeken of, in voorkomend geval, een beroep te doen op de uitzonderingsbepalingen.
Bent u bereid uw reactie op dit onderzoek aan de Kamer te sturen voor het algemeen overleg over WWB-onderwerpen op 30 november 2011?
Ja.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Jhim van Bemmel (PVV), Mariëtte Hamer (PvdA), Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de TV-uitzending Meldpunt,1 waarin de vele problemen rondom de postbezorging van Post.nl belicht worden?
In eerdere beantwoordingen van Kamervragen2 zijn de bepalingen en reikwijdte van de kwaliteitsnorm van 95% overkomstduur voor de Universele Postdienst (UPD) toegelicht. Een overkomstduur van tenminste 95% betekent concreet dat gemiddeld per jaar ten minste 95% van de brieven vallend onder de UPD de volgende dag na aanbieding3 (oftewel binnen 24 uur) bezorgd dient te worden door de verlener van de UPD (PostNL). Dit zijn brieven die ter bestelling worden aangeboden via de rode/oranje brievenbussen op straat of bij de postvestigingen. Er wordt ook wel van losse post gesproken en het betreft ongeveer 15% van het totale binnenlandse postvolume. OPTA houdt toezicht op de overkomstduur geldend voor UPD post. Daarnaast versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost. Voor partijenpost kent de Postwet de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet.
Een dergelijke verplichting zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt. Wat betreft de zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen (een keuze die de burger wat betreft de UPD niet heeft). Het lijkt me dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
PostNL bezorgt dagelijks gemiddeld 14 miljoen stuks geadresseerde post (inclusief 400 000 pakketten)4 en ontvangt per maand 7500 klachten over de bezorging, waarbij opgemerkt wordt dat dit aantal het afgelopen jaar stabiel is gebleven. PostNL heeft aangegeven zich de meldingen over de kwaliteit van de bezorging wel degelijk aan te trekken en heeft inmiddels het onderzoek opgevraagd bij omroep MAX en onderzoekt de wijze waarop de enveloppen van Meldpunt vermist of beschadigd zijn geraakt in het proces. Daarnaast heeft PostNL ook contact opgenomen met alle mensen die in het programma meldden geen post te hebben ontvangen. Al deze meldingen worden onderzocht, een groot deel van de klachten is reeds afgehandeld. De bestaande problemen worden serieus aangepakt.
Deelt u de mening dat de vele meldingen over foutieve bezorging, te laat bezorgde post en niet bezorgde post zeer schrijnend zijn en dat hier direct actie op ondernomen moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om Post.nl ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de scepsis, ontstaan door de vele meldingen en signalen van medewerkers, over de constatering dat Post.nl daadwerkelijk 96,5% van de poststukken binnen één dag zou bezorgen, mede gelet op de bovengenoemde uitzending, waaruit blijkt dat met zeker twintig procent van de bezorgingen iets mis was? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze twijfel weg te nemen? Bent u bereid de huidige systematiek welke toetst of brieven binnen de wettelijke termijn worden bezorgd tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
De verplichting van ten minste 95% overkomstduur is reeds in 2000 in de Postregelgeving opgenomen(voor de UPD, voorheen het monopolie). Het percentage is destijds reeds met een reden op 95% bepaald en niet op 100%.
Gegeven het grote aantal poststukken dat dagelijks wordt verzonden, kan niet worden uitgesloten dat er bij de postbezorging wel eens iets mis gaat (bijvoorbeeld door een computerstoring, een lekke band of slechte weersomstandigheden).
De metingen voor de 95% overkomstduur UPD (losse post) worden gehouden door het onafhankelijke onderzoeksbureau Intomart GfK. Hiervoor worden elke maand circa 5000 proefbrieven verstuurd. Deze kwaliteitsmeting geeft over het derde kwartaal van 2011 een kwaliteitsscore van 96.5% voor de UPD. Dit kwaliteitscijfer is een gemiddelde en kan lokaal of regionaal afwijken.
PostNL rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur UPD over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld (en afgestemd met OPTA) welke door het onafhankelijk onderzoeksbureau wordt toegepast bij het verrichten van de metingen. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
Ik hecht aan een goede uitvoering van de UPD. Zoals aangegeven houdt OPTA toezicht op de overkomstduur van tenminste 95% geldend voor poststukken vallend onder de UPD. OPTA zal in januari met haar oordeel komen over het percentage overkomstduur UPD van 2010. Ik heb vooralsnog geen reden om deze verplichting tegen het licht te houden.
Aangezien de overkomstduur ook een belangrijk criterium is voor contractonderhandelingen tussen (groot) zakelijk verzenders en PostNL, laat PostNL ook metingen verrichten voor de (volledig vrijgegeven) partijenpost. Teamvier verricht deze meting, waaraan tien grote klanten meewerken. Jaarlijks worden circa 25 000 proefbrieven verstuurd. PostNL heeft laten weten dat de kwaliteitscore voor het derde kwartaal van 2011 96,1% is. Zoals eerder aangegeven versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost, waarvoor de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet geldt. Een dergelijke verplichting opnemen in de Postwet zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de bezorging van de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt.
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van Post.nl hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Postwet zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van de UPD. Op PostNL als verlener van de UPD rust de verplichting en de verantwoordelijkheid om aan deze eisen te voldoen. De wijze van uitvoering van de UPD en de bedrijfsvoering daarbij is een verantwoordelijkheid van PostNL. In het geval PostNL niet aan de gestelde eisen voldoet, kan OPTA op grond van de Postwet optreden.
Afghaanse wetgeving die de in de praktijk niet wordt toegepast |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het VN-rapport «A Long Way to Go: Implementation of the Elimination of Violence against Women law in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat wetgeving die twee jaar geleden is ingevoerd om Afghaanse vrouwen te beschermen tegen geweld en verkrachting in de praktijk nauwelijks wordt toegepast?
Het beschermen van kwetsbare groepen en het uitvoeren van wetten ter bescherming van deze groepen is een belangrijke taak van de Afghaanse overheid. Dat de naleving van deze wetgeving, ondanks steun van de internationale gemeenschap, nog tekortschiet is zorgwekkend.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie (EU) en alle multilaterale fora aandacht te vragen van de Afghaanse autoriteiten om de positie van Afghaanse vrouwen te verbeteren en in het bijzonder aandacht te vragen voor deze wetgeving die in de praktijk niet wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband, regelmatig het belang van volledige naleving van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt. De regering zal zoals uiteengezet met het Nationaal Actieplan 1325, dit ook in de toekomst blijven doen. Daarnaast heeft Nederland bijgedragen aan het programma van UN Women «Strengthening of the Elimination of Violence against Women: policies, programmes and mechanisms in Afghanistan», waarin diverse activiteiten worden ondernomen op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Bent u bereid op tijdens de Bonn-conferentie in december 2011 specifiek aandacht te vragen voor deze wetgeving en de positie van vrouwen in Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Bonnconferentie heb ik in mijn interventie nadrukkelijk gewezen op het belang van actieve deelname van vrouwen aan alle aspecten van de Afghaanse samenleving en van de bescherming van vrouwenrechten zoals vastgelegd in de Afghaanse grondwet. Ook in mijn gesprekken met minister Rassoul en met vertegenwoordigers van het Afghaanse maatschappelijk middenveld, waaronder mevrouw Selay Ghaffar, een voorvechtster voor vrouwenrechten in Afghanistan, heb ik nadrukkelijk gewezen op het belang dat Nederland hecht aan de rechten en positie van vrouwen in Afghanistan.
Welke middelen worden er vanuit de HGIS-nota besteed aan het verbeteren van de positie van vrouwen in Afghanistan?
In totaal besteedt Nederland een bedrag van € 7,2 miljoen aan activiteiten die specifiek gericht zijn op gender in Afghanistan. De positie van vrouwen is een dwarsdoorsnijdend thema in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Het budget voor dit belangrijke thema ligt daarom in feite hoger.
Nederlandse inspanningen op het gebied van vrouwenrechten zijn velerlei. In de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan is nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen, onder meer bij de ontwikkeling van de curricula, door training van vrouwelijke politieagenten, en via verbetering van de toegang voor vrouwen tot het juridisch systeem. Verder is via EUPOL een Nederlander werkzaam bij het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken in Kabul als mentor op het gebied van gender en mensenrechten. In het EUPOL City Police and Justice team in Kunduz werkt een Nederlandse rechtsstaatsexpert met als voornaamste taakgebied gender en mensenrechten.
Ook op nationaal niveau zet Nederland zich in voor vrouwenrechten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ondersteuning van programma’s voor betere toegang van vrouwen tot het juridisch systeem of het in kaart brengen van discriminatie van vrouwen in het kader van naleving van de Convention for the Elimination of Discrimination against Women.Daarnaast is bij de EU delegatie in Kabul een mensenrechtenspecialist geplaatst die bijzondere aandacht heeft voor de rechten van vrouwen en andere kwetsbare groepen.
Bent u bereid de hulpinspanningen die Nederland levert in Afghanistan te koppelen aan daadwerkelijke verbeteringen die de Afghaanse autoriteiten doorvoeren op het gebied van vrouwenrechten? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar is de positie van de vrouw in Afghanistan verbeterd. Het aantal meisjes dat regelmatig naar school gaat, is volgens de Afghaanse onafhankelijke mensenrechtencommissie in 2011 gestegen naar 65,2%. Een directe koppeling tussen hulp en de verbetering van vrouwenrechten is daarom niet nodig. Overigens is de Nederlandse hulp aan Afghanistan niet onvoorwaardelijk. Nederland, evenals andere EU-partners, hebben in Bonn benadrukt dat de internationale gemeenschap bereid is ook na 2014 financieel betrokken te blijven bij Afghanistan, maar dat tegelijkertijd meer verantwoordelijkheid en daadkracht wordt verwacht van de Afghaanse regering. Hierbij is vooral gewezen op de belangrijke terreinen van goed bestuur, rechtsstaatsontwikkeling en mensenrechten.
Welke middelen gaan vanuit de EU naar Afghanistan op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Welke deel van dit bedrag wordt specifieke ingezet voor het verbeteren van de positie van vrouwen en met welk resultaat?
De EU besteedt € 200 miljoen per jaar aan ontwikkelingssamenwerking in Afghanistan. Hiervan gaat meer dan € 6,5 miljoen naar activiteiten die direct gericht zijn op het verbeteren van de positie van vrouwen. De EU financiert bijvoorbeeld resource centres, die als doel hebben de capaciteit van vrouwen om actief deel te nemen in de publieke en politieke arena te vergroten. Ook wordt speciale aandacht besteed aan de sociale en juridische bescherming van vrouwen en aan het tegengaan van de sociale, culturele en economische marginalisatie van vrouwen. De EU ondersteunt tevens een programma dat basisvoorzieningen levert aan de meest kwetsbare groepen (bijvoorbeeld raadgeving, medische zorg, bemiddeling, inkomensverwerving en werkvoorziening). Ten slotte draagt de EU bij aan de monitoring van de implementatie van VNVR resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid.
Naast deze programma’s die direct op vrouwen gericht zijn, draagt de EU in haar OS-programma ook bij aan programma’s die bredere doelen nastreven die indirect de positie van vrouwen verbeteren zoals het versterken van de instanties die uitvoering geven aan sociale bescherming en de bescherming van de rechten van Afghaanse vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. In de context van het EU gezondheidszorgprogramma in Afghanistan zijn vrouwen een speciale doelgroep en wordt geïnvesteerd in zwangerschapszorg en het trainen van vrouwelijk gezondheidszorgpersoneel. Daarnaast wordt in het kader van de EU steun aan het National Risk and Vulnerability Assessment (NRVA), speciale aandacht besteed aan gender sensitive statistics.
Het bericht dat forensisch-medisch onderzoek belangrijk is bij de aanpak van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over «Hulp mishandelde kinderen schiet tekort?»1
Kindermishandeling is een groot probleem. De kinderombudsman heeft belangrijke aanbevelingen gedaan voor de aanpak van kindermishandeling. We zetten ons, samen met de betrokken overheden, uitvoeringsorganisaties en professionals, maximaal om deze problematiek te bestrijden. Hiervoor hebben we het Actieplan aanpak kindermishandeling opgesteld en op 28 november 2011 aan uw Kamer gepresenteerd. Hierin staan belangrijke opdrachten opgenomen voor de komende jaren. Dit Actieplan hebben wij op 15 december met de Tweede Kamer besproken.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling van de Van der Hoeven Stichting in Utrecht vreest dat zij deuren moet sluiten door de onverwachts grote toestroom van mogelijke slachtoffertjes? Wat gaat u doen om te voorkomen dat de Polikliniek, wegens succes, moet sluiten?
De Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) levert belangrijke diensten om letsel bij kinderen te duiden. Sluiting van de FPKM is dan ook geen wenselijke situatie. In de brief van 14 december 2011, waarin wij het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» aanbieden zijn we specifiek ingegaan op de financiering van de FPKM.
Is het zeker dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling door het ministerie van Veiligheid en Justitie een bedrag van € 500 000 is toegezegd voor 2012? Is dit geld structureel? Zo nee, waarom niet?2
Om forensisch-medisch onderzoek te verrichten in justitieel kader bestaat er naast de vraaggestuurde budgetten vanuit politie en Openbaar Ministerie sinds eind 2009 de mogelijkheid een beroep te doen op het budget vanuit de pilot inschakeling particuliere instituten. Deze pilot is gestart om vast te stellen of marktpartijen een rol kunnen spelen bij de vergroting van het aanbod voor forensisch onderzoek in justitieel kader. Het budget is beschikbaar voor politie en Openbaar Minister als deze particuliere onderzoeksinstituten willen inschakelen. De FPKM is één van de particuliere instituten die vanuit deze pilot gefinancierd kan worden. Recentelijk is besloten deze pilot nog met een half jaar te verlengen, hiervoor heeft de Minister van Veiligheid en Justitie nog eens 500 000 euro vrij gemaakt voor de eerste helft van 2012. De FPKM kan van dit budget gebruik maken voor zover het instituut wordt ingeschakeld door politie of Openbaar Ministerie.
De kennis en ervaring die deze pilot oplevert wordt in een begeleidend onderzoek geëvalueerd. Begin 2012 wordt het evaluatierapport verwacht. Daarna beslist de Minister van Veiligheid en Justitie over een eventuele structurele inschakeling van marktpartijen voor forensisch onderzoek. Uw kamer wordt hierover vóór de zomer van 2012 geïnformeerd.
Klopt het dat de toegezegde € 500 000 door het ministerie van Veiligheid en Justitie voor forensisch onderzoek niet enkel bestemd is voor de Forensische Polikliniek Kindermishandeling, maar dat ook andere instituten er gebruik van kunnen maken, zoals TMFI en Verilabs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt. Zie ons antwoord op vraag 3 over hoe de pilot werkt. Deze pilot is eind 2009 gestart om vast te stellen of marktpartijen een rol kunnen spelen bij de vergroting van het aanbod voor forensisch onderzoek in strafrechtelijk kader. De FPKM is één van de particuliere instituten. Andere instituten zijn bijvoorbeeld The Maastricht Forensic Institute, Verilabs en Independent Forensic Services.
Klopt het dat met de toezegging van € 500 000 door het ministerie van Veiligheid en Justitie alleen wordt gebruikt voor aanvragen door Openbaar Ministerie (OM), rechters en politie in het kader van strafrecht en dus niet voor de aanvragen van jeugdzorg, kinderopvang, (huis-)artsen enz., die de polikliniek kindermishandeling ook behandelt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die aanvragen gefinancierd worden vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dat klopt. Voor wat betreft de financiering van de diensten van het FPKM in het zorgkader verwijzen wij naar onze brief van 14 december 2011.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de prognoses van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling de vraag naar onderzoek voor 60% uit de zorghoek komt en 40% van de vraag vanuit justitie en politie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling de groeiende vraag naar forensisch onderzoek in 2012 en de jaren daarna aan kan?
De FPKM heeft ons van deze verdeling op de hoogte gesteld. Met onze brief van 14 december 2012 heeft uw kamer het onderzoek «Vraag en aanbod van forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» ontvangen. In deze brief gaan wij ook in op de vraag hoe wij omgaan met de financiering van de FPKM.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling een structurele financiering krijgt om kindermishandeling te voorkomen, op te sporen en aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In onze brief van 14 december 2011, waarin wij het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» aanbieden hebben wij aangegeven hoe wij omgaan met de financiering van de FPKM.
Bent u voornemens om de forensisch arts pediatrie een vast onderdeel te laten uitmaken van de multidisciplinaire aanpak kindermishandeling? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in het Actieplan aanpak kindermishandeling gaan wij een aantal regionale initiatieven voor een multidisciplinaire aanpak ondersteunen. Wij zullen het betrekken van forensische artsen bij de multidisciplinaire aanpak meenemen in de gespreken die we nog gaan voeren met de pilotregio’s.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat professionals te weinig gebruik maken van forensisch-medische kennis, dat deze gespecialiseerde kennis in de praktijk onvoldoende beschikbaar is en dat professionals hierdoor soms een kans om letsel tijdig als indicatie van mogelijke onveiligheid te onderkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?3
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over de fysieke veiligheid van het jonge kind» hebben wij vier werkgroepen met vertegenwoordigers van relevante beroepsgroepen ingesteld die de aanbevelingen van de Raad verder uitwerken. Eén van deze is de werkgroep «Beter benutten forensische expertise». Net als de Onderzoeksraad zijn wij van mening dat in de gehele keten van de medische sector (waaronder huis- en jeugdartsen), de jeugdzorg tot en met de justitiële sector op een adequate manier gebruik gemaakt moet worden van forensisch-medische expertise. De werkgroep ontwikkelt een stroomschema dat het inschakelen van forensisch-medische expertise in deze sectoren moet gaan standaardiseren. Op de bevindingen van deze werkgroep alsook de uitkomsten van het onderzoeksrapport naar vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling zullen wij begin 2012 met een beleidsreactie komen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij huis- en jeugdartsen de forensisch-medisch kennis wordt vergroot en dat zij forensisch-medische hulp van specialisten kunnen inschakelen wanneer dat nodig is?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u de aangenomen moties Kooiman c.s., waar gevraagd wordt om ervoor te zorgen dat de drempel om forensisch onderzoek naar kindermishandeling te laten verrichten verlaagd wordt en ervoor te zorgen dat degenen die een specialistisch forensisch onderzoek kunnen aanvragen ook weten waar zij moeten zijn en hoe zij dit kunnen aanvragen, uitvoeren?4 en 5
Zoals aan uw Kamer gemeld in de voortgangsbrief jeugdzorg (TK, 31 839, nr. 124) werken we hier ten eerste aan in de werkgroep «beter benutten forensisch-medische expertise» die naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is gestart. Deze werkgroep levert begin 2012 een stroomschema voor de gehele keten (medische, jeugdzorg, justitie) dat het inschakelen van forensisch-medische expertise in deze sectoren moet gaan standaardiseren.
Ten tweede heeft het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» dat uw Kamer op 14 december 2011 heeft ontvangen een overzicht gegeven van het totale aanbod in Nederland. Dat vormt de basis voor een sociale kaart voor professionals, zodat zij weten waar zij terecht kunnen.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg over kindermishandeling, dat nu gepland staat op 15 december 2011, te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt. Tijdens het Algemeen Overleg is een aantal van deze vragen aan de orde geweest.
Spoorellende in de Achterhoek |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de vertragingen en uitgevallen treinritten gedurende de periode 1 januari 2011 tot heden op het baanvak Arnhem–Winterswijk?
In de twee grafieken in de bijlage1 is te zien dat er over het algemeen bij de punctualiteit een stijgende lijn is te zien en dat het aantal opgeheven treinen een dalende lijn vertoont.
Is het waar dat vooral ’s avonds veel verstoringen optreden op dit baanvak?
Uit een analyse van de verstoringen van de afgelopen drie maanden blijkt niet dat deze met name ’s avonds optreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat sinds juni 2010 de prestaties volgens u zichtbaar verbeterd zijn, terwijl het desbetreffende baanvak in 2010 als slechtst gewaardeerd wordt?
Hierop ben ik al ingegaan met mijn brief met kenmerk IENM/BSK-2011/141341 .
In 2010 werd het baanvak Arnhem-Winterswijk volgens de OV-klantenbarometer het slechtst gewaardeerd van alle lijnen. Het «Algemeen klantenoordeel van alle onderzoeksgebieden» bedroeg 5,9 (Bron: OV Klantenbarometer, maart 2011). Deze meest recente cijfers van OV Klantenbarometer (publicatiedatum maart 2011) geven echter geen actueel beeld; de enquêtes zijn al in het najaar van 2010 afgenomen. Op dat moment was de verbetering van de prestatie van het baanvak op basis van de cijfers al wel zichtbaar, maar voor de reiziger nog niet structureel merkbaar. Door de ervaringen die de reizigers in het voorafgaande jaar hebben gehad, was het beeld van de lijn op het moment van de enquêtes nog slecht en de verbetering nog niet lang genoeg merkbaar. Er zijn geen recentere reizigerswaarderingscijfers beschikbaar.
Het onderzoek van de OV Klantenbarometer wordt jaarlijks uitgevoerd in de periode van oktober tot en met december. Over het algemeen zijn de resultaten in maart van het daaropvolgende jaar beschikbaar.
Wat vindt u van het feit dat kennelijk 70% van de huidige verstoringen te maeken hebben met het materieel en/of de infrastructuur?
Het totaal aantal verstoringen is sinds de zomer van 2010 aanzienlijk verminderd. ProRail en Syntus werken structureel samen aan het verder verbeteren van de prestaties en het voorkomen van de storingen die door materieel en/of infrastructuur veroorzaakt worden. Hiertoe wordt op dit moment een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van beide partijen waarin breed gekeken wordt naar oplossingsrichtingen.
Gelet op het bovenstaande en de zichtbare verbeteringen sinds zomer 2010, verwacht ik dat betrokken partijen deze verstoringsoorzaken effectief zullen aanpakken.
Zijn de reizigers bij de storingen op 30 september, 4 oktober, 17 oktober, 19 oktober, 20 oktober, 30 oktober en 2 november jongstleden geïnformeerd door bijvoorbeeld omroepberichten over de storingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat op een adequate manier gebeurd?
Navraag bij ProRail en Syntus leert mij dat bij alle storingen de reizigers geïnformeerd zijn conform de afspraken die daar voor gelden. ProRail verzorgt in opdracht van de vervoerder omroepberichten die op de perrons hoorbaar zijn en informatieschermen die op de stations geplaatst zijn. Op 4 oktober is er echter een storing geweest aan de omroepinstallatie op station Terborg waardoor er tussen 07:25 uur en 12:00 uur geen omroepberichten op dit station zijn geweest. Syntus verzorgt de informatieverstrekking in de treinen.
Is een dubbel spoor op dit baanvak of een gedeelte daarvan een structurele oplossing voor de problemen? Bent u bereid deze vraag mee te nemen in uw aangekondigde onderzoek naar de problematiek op het baanvak Arnhem–Winterswijk?
Of (partieel) dubbelspoor een oplossing is voor de problemen zal uit onderzoek moeten blijken. Op dit moment laten ProRail en Syntus een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de verdere verbetermogelijkheden voor de (tegenvallende) prestaties van het baanvak. ProRail en Syntus zijn derhalve opdrachtgever van dit onderzoek. Ik heb van de opdrachtgevers begrepen dat het onderzoek naar verbetering breed wordt opgezet en zich richt op alle relevante elementen die de prestaties op het baanvak kunnen beïnvloeden, zoals de infrastructuur (techniek, ontwerp, verkeersleiding), het materieel, de logistieke planning (dienstregeling) en externe invloeden (onder andere verstoringen door vandalisme en gevaarlijk gedrag).
Het bericht dat ‘Kinderen krijgen eerste drank vooral thuis’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen krijgen eerste drank vooral thuis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat nu zelfs 10-jarige kinderen in beschonken toestand in het ziekenhuis beland zijn?
Ja, die mening deel ik.
Bestaat de Werkgroep Alcohol en Jongeren 2008–2009 nog, waarbij ouders en opvoeders als een specifieke doelgroep worden genoemd bij het tegengaan van alcoholgebruik onder de zestien jaar? Zo ja, richten zij zich nog steeds op ouders en opvoeders? Zijn er andere programma’s die zich richten op de rol van ouders?
Er heeft een gesprek plaatsgevonden met het Centraal Bureau Levensmiddelen en met Koninklijke Horeca Nederland. Daarbij is aangegeven dat de recente nalevingscijfers ver beneden de maat zijn en dat er snel sprake moet zijn van een significante verbetering. In reactie daarop hebben zowel Centraal Bureau Levensmiddelen als Koninklijke Horeca Nederland toegezegd de inspanningen op dit gebied te verhogen. Op dit moment worden concrete plannen ontwikkeld door de betrokken branche om dit te verwezenlijken.
Zijn er recente onderzoeken of cijfers bekend waaruit blijkt in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen? Zo ja, kunt u deze informatie aan de Kamer toesturen?
Dit is een zorgelijke conclusie. Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat als door een 15-jarige een ID-bewijs wordt getoond, slechts in de helft van de gevallen geen alcohol wordt verkocht.
Deelt u de mening dat ouders, net als winkeliers, horecapersoneel en de jongeren zelf, een eigen verantwoordelijkheid hebben als het gaat om het tegengaan van alcoholgebruik onder de zestien jaar?
Afhankelijk van de concrete acties die het Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland nemen zal ik bekijken of er vervolg acties nodig zijn.
Wat vindt u ervan dat nu blijkt dat zowel de verkopers van alcoholhoudende drank (zie eerdere schriftelijke vragen 2011Z22749) als de ouders die verantwoordelijkheid blijkbaar vaak uit de weg gaan?
Begin 2012 zal ik in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Tweede Kamer sturen over dit onderwerp.
Hoe denkt u de verantwoordelijkheid daadwerkelijk bij de ouders neer te gaan leggen, nu ook deze verantwoordelijkheid bij de verkopende partij doormiddel van de verscherpte Drank en Horecawet is geregeld?
Ik ben voornemens een vervolgonderzoek te laten doen naar de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol. Vanzelfsprekend zullen de resultaten van dit onderzoek aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Het bericht ‘Fusie tussen BerneZorg en Zorggroep Dorus’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fusie tussen BerneZorg en Zorggroep Dorus per 1 januari 2013»?1
Ja
Deelt u de teleurstelling over deze voorgenomen fusie, omdat het nieuwe beleid uitgaat van het voorkomen van zorggiganten en inzet op kleinere zorginstellingen vanwege de hogere kwaliteit van zorg?
Ik ben van mening dat iedere fusie op zijn merites moet worden bezien. De omvang van de zorgverlenende organisatie op zich is immers geen maatstaf voor de kwaliteit en de cliëntgerichtheid van de zorg die door de betrokken organisatie wordt geleverd. Op 5 oktober jl. hebben de minister en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat vertalen wij die voornemens op dit moment in wetgeving,
Deelt u de mening dat de fuserende partijen een fusie-effectrapportage moeten opstellen?
In de wetgeving, waar ik in het antwoord op vraag 2 naar verwijs, zal ook de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage worden verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Dat neemt niet weg dat ik van mening ben dat iedere zorgaanbieder die gaat fuseren uit hoofde van zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid ook nu al een dergelijke analyse zou moeten uitvoeren. Maar totdat de wetgeving van kracht is kan ik partijen daar niet toe verplichten. Wel zal ik, conform de toezegging van de minister naar aanleiding van de door de Kamer aangenomen motie van mevrouw Leijten2, de partijen wijzen op de komende aanscherping van de eisen ten aanzien van fusies, waarbij ik zal aandringen om reeds zoveel mogelijk te handelen conform die nieuwe eisen.
Gaat u bewerkstelligen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een fusietoets uitvoeren? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In het verlengde van mijn antwoorden op de vragen 2 en 3 zal ook de zorgspecifieke fusietoets door de NZa wettelijk worden verankerd. Maar ook hier geldt dat zolang de wetgeving niet van kracht is, de NZa geen bevoegdheid heeft om de fusie te beoordelen.
Zal de IGZ voor, tijdens en na het fusieproces de betrokken instellingen intensiever volgens, zoals u schriftelijk aangekondigd heeft?2 Zo ja, hoe wordt dit intensievere toezicht vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Deze casus betreft twee zorgaanbieders die beide naar het oordeel van de IGZ goed functioneren en goede kwaliteit van zorg bieden. De IGZ zal beide zorgaanbieders komende tijd regelmatig bezoeken om aangesloten te zijn bij het fusieproces.
Indien er geen fusie-effectrapportage en geen fusietoets komt, hoe bent u dan van plan de fusie tegen te houden conform de wens van de Kamer om een moratorium in te stellen op fusies in de zorgsector?3
Per brief van 7 november jl. en tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer heeft de minister gereageerd op de door de Kamer aangenomen motie die was ingediend door mevrouw Leijten2, waarin de regering wordt gevraagd een moratorium op fusies af te kondigen totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld. Zij heeft aangegeven dat er geen wettelijke bevoegdheden zijn om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij zijn ook niet alle fusies ongewenst. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk hebben uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zullen de minister en ik publiekelijk, maar ook in de richting van (koepels van) zorgaanbieders, aangeven dat de Kamer en wij van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat het zeer wenselijk is dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels.
De financiering van Multi Systeem Therapie |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat met behulp van Multi Systeem Therapie, een intensief behandelprogramma voor jongeren met ernstige gedragsproblemen, goede resultaten worden bereikt? Sinds wanneer is Multi Systeem Therapie wetenschappelijk onderbouwd, bewezen effectief bevonden en officieel erkend door de erkenningscommissie in Nederland?
MultiSysteem Therapie (MST) is in juni 2010 erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Dit programma komt oorspronkelijk uit de Verenigde Staten waar het wetenschappelijk is onderzocht en de positieve effecten op recidive zijn aangetoond. Binnenkort is er een Nederlands onderzoek naar de effecten van MST gereed.
Hoe vaak wordt Multi Systeem Therapie toegepast in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel? Hoe vaak wordt Multi Systeem Therapie toegepast bij schorsing van de voorlopige hechtenis in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie, bij een voorwaardelijke Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) of bij de nazorg na verblijf in een inrichting?
MST is het afgelopen jaar ongeveer 175 keer ingezet binnen één van deze kaders. Op basis van de registratie is geen uitsplitsing per kader aan te geven.
Deelt u de mening dat Multi Systeem Therapie van groot belang is om negatief gedrag van jongeren te beïnvloeden, waarmee onder meer plaatsing in een justitiële jeugdinrichting kan worden voorkomen?
MST kan worden opgelegd als er bij de jongere sprake is ernstige en complexe gedragsproblemen die zich op meerdere leefgebieden voordoen en waarbinnen een systeembenadering, gericht op de ouder(s) en andere sleutelfiguren uit de omgeving van de jongere, effectief kan zijn. MST vormt zo een intensieve behandelmogelijkheid die kan worden ingezet voordat tot het ultimum remedium van plaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt overgegaan.
Op welke verschillende manieren en in welke wettelijke kaders kunnen jongeren te maken krijgen met Multi Systeem Therapie? Kunt u daarbij de bijbehorende wijze van financiering vermelden? Door wie of welke partijen kan of moet Multi Systeem Therapie betaald worden?
MST kan zowel in vrijwillig als in een gedwongen kader worden uitgevoerd. Bij een gedwongen kader kan het gaan om een jeugdbeschermingsmaatregel of een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling, een schorsing van de voorlopige hechtenis of een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM).
Financiering is nu mogelijk door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor jeugd-GGZ. MST wordt veelal gefinancierd via de zorgkantoren op basis van de Zvw.
Door onvoldoende aanbod kwam enkele jaren geleden de uitvoering van de GBM niet goed van de grond. Omdat hier sprake is van een zware doelgroep met een hoog recidiverisico, is destijds besloten de inzet van programma’s binnen deze maatregel, waaronder MST, tijdelijk door Justitie te financieren. Binnenkort wordt deze werkwijze geëvalueerd.
Waarom wordt Multi Systeem Therapie alleen door justitie gefinancierd in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen en niet bij schorsing van de voorlopige hechtenis in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie, bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel of bij de nazorg na verblijf in een inrichting? Wat is hier de gedachte achter?
Zie antwoord vraag 4.
Nu het aantal keren dat een gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen is opgelegd zo achterblijft bij de verwachting, betekent dit toch automatisch dat ook Multi Systeem Therapie nauwelijks zal worden toegepast in justitieel kader? Is dit expliciet uw bedoeling in het kader van de bezuinigingen?
Deze stelling deel ik niet, omdat MST niet alleen wordt ingezet in het kader van de GBM. De inzet van deze maatregel en van programma’s die in het kader van deze maatregel worden opgelegd, is afhankelijk van de vraag naar deze (zware) maatregel. De afgelopen jaren zien we een daling van het aantal minderjarige verdachten in Nederland. Dit manifesteert zich in het bijzonder bij de verdachten van ernstige misdrijven. Dit heeft ook consequenties voor de vraag naar programma’s als MST.
Hoe verhoudt zich deze beperkte toepassing van de bewezen effectieve Multi Systeem Therapie tot uw belofte, onder meer in uw brief over het adolescentenstrafrecht,1 dat u de toepassing van deze therapievorm verder gaat bevorderen? Hoe gaat u deze belofte waarmaken?
Ik heb onlangs het wetsvoorstel ter invoering van een adolescentenstrafrecht ter consultatie voorgelegd aan de gebruikelijke adviesorganen2. Parallel aan het wetstraject ben ik in overleg met de betrokken organisaties uit de (jeugd)strafrechtketen over de concrete invulling van de maatregelen van het adolescentenstrafrecht. Dat geldt ook voor het bevorderen van de toepassing van effectieve gedragsinterventies. Te zijner tijd zal ik u hierover verder informeren in het kader van het adolescentenstrafrecht.
Bent u bekend met het feit dat er veel aanmeldingen zijn voor deze belangrijke therapievorm, maar dat dit per 1 januari 2012 moet stoppen vanwege gebrek aan financiering? Wat vindt u daar van?
Ik ben ervan op de hoogte dat MST voorziet in een behoefte. Dat geldt ook voor andere erkende programma’s. De financiering is geregeld via de WMO of de Zorgverzekeringswet. En tijdelijk heb ik nog een extra voorziening mogelijk gemaakt voor de zware doelgroep jeugdige justitiabelen die een gedragsbeïnvloedende maatregel krijgen. Ik heb geen signalen dat MST zal stoppen. Wel begrijp ik van MST Nederland dat er bij een regionale GGZ-instelling bezuinigd wordt. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van deze instelling.
Waarom is de financiering vanuit Justitie zo rigide? Bent u bereid om Multi Systeem Therapie voortaan ook te financieren bij schorsing van de voorlopige hechtenis, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke jeugddetentie, bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel of in het kader van nazorg na verblijf in een inrichting? Zo nee, waarom niet?
De financiering is geregeld via de WMO of de Zorgverzekeringswet. En tijdelijk heb ik nog een extra voorziening mogelijk gemaakt voor de zware doelgroep jeugdige justitiabelen die een gedragsbeïnvloedende maatregel krijgen. Binnenkort wordt dit geëvalueerd en zal ik een besluit nemen over de werkwijze voor de toekomst.
Waarom wordt deze behandeling van jongeren met ernstige gedragsproblemen, die zowel in theorie als in praktijk bewezeneffectief is bevonden, niet meer gestimuleerd? Hoe gaat u hier verandering in brengen?
Om ervoor te zorgen dat jeugdige justitiabelen de juiste interventie krijgen heb ik het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht laten ontwikkelen, waarmee het criminogene profiel van een jeugdige justitiabele kan worden vastgesteld. Dat betekent dat ik niet een aanbodgerichte maar vraaggerichte benadering volg. Naast MST zijn er nog andere gedragsinterventies die zijn erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie. Afhankelijk van het criminogene profiel van een jongere moet worden nagegaan welke type gedragsinterventie daarbij aansluit en effectief kan zijn.
Welke maatregelen gaat u nemen om Multi Systeem Therapie echt te bevorderen en daarbij voor financiering zorg te dragen om zodoende uitvoering te geven aan uw belofte, met als doel de recidive van delicten van jongeren te verminderen en de gezinnen waarin zij opgroeien beter te laten functioneren?
In het beleid gericht op de vermindering van de recidive van jeugdige justitiabelen volg ik een vraaggerichte benadering. Daarom kan ik niet de inzet van één type programma of behandeling gaan stimuleren.
Het bericht “Ministerie niet blij met donorapp” |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ministerie niet blij met donorapp»?1
Ja.
Werkt u inderdaad aan een vergelijkbaar programma voor de mobiele telefoon, zoals in het artikel wordt gesteld? Zo ja, vindt u het dan een goed idee om de expertise van de initiatiefnemers van de donorapp te gebruiken bij het ontwikkelen van het verankeren van het donorcodicil op de mobiele telefoon?
Ik waardeer dit particuliere initiatief om mensen op hun mobiele telefoon aan te laten geven dat ze donor willen zijn. Daarbij is het van belang dat deze wens ook wordt vastgelegd in het Donorregister. Daarom zijn vanuit mijn ministerie ten aanzien van mobiel registreren de nodige stappen gezet. Registreren in het Donorregister is al geruime tijd mogelijk via mobiel internet. In aanvulling daarop wordt door het Donorregister inderdaad gewerkt aan een mobiele applicatie, voor diegenen die daar gebruik van willen maken. De toegevoegde waarde van deze «app» zit in de koppeling met het register met een beveiligde verbinding via DigiD. Een registratie via de «app» wordt dan ook meteen verwerkt in het Donorregister. Op die manier kan er geen onduidelijkheid ontstaan over de rechtsgeldigheid en vindbaarheid van een donorregistratie. De kans op een onvindbaar donorcodicil is wel aanwezig bij een papieren donorcodicil of een losstaande «app» zoals die waarover in het artikel wordt gesproken. Bijvoorbeeld als een mobiele telefoon beveiligd is met een pincode waardoor anderen, dan de eigenaar van de telefoon, niet bij de in de «app» opgeslagen informatie in de telefoon kunnen. Vanuit het veld krijg ik signalen dat het houden van verschillende systemen naast elkaar tot verwarring – over de wensen van een overledene – kan leiden.
Voor de ontwikkeling van deze «app» is vooral kennis en expertise over de werking van het Donorregister en DigiD van belang, deze is in ruime mate aanwezig bij het Donorregister zelf.
Het bericht dat tientallen vrouwen vanuit Nederland in Marokko zijn achtergelaten |
|
Sadet Karabulut |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veel vrouwen gedumpt in Marokko»?1 Bent u bekend met het gegeven dat naast de tenminste tachtig vrouwen die jaarlijks vanuit Nederland tegen hun zin en onder valse voorwendselen zonder papieren worden achtergelaten in Marokko, ook zeker honderd kinderen het slachtoffer hiervan zijn?
Is het aannemelijk dat deze cijfers slechts het topje van de ijsberg zijn en dat het werkelijke probleem groter is omdat niet iedereen die dit overkomt zich meldt? Heeft u enig idee van de ware omvang van dit probleem? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te laten verrichten?
Is het waar dat slachtoffers van gedwongen achterlating in Marokko niets hoeven te verwachten van de autoriteiten en dat de politie hier niets tegen doet? Welke mogelijkheden heeft Nederland hier iets tegen te ondernemen?
Op welke wijze biedt Nederland deze achtergelaten vrouwen en hun kinderen hulp en ondersteuning? Kan de Nederlandse ambassade in Marokko hierin iets betekenen?
Hoe verloopt de samenwerking met Marokko op dit gebied?
Welke maatregelen gaat u nemen om dit soort praktijken te voorkomen? Wat gaat u doe om er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de daders hun straf niet ontlopen en dat de slachtoffers, zowel de vrouwen als de kinderen, worden beschermd en ondersteuning wordt geboden?
De betoging in Dordrecht |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arrestaties bij intocht Sinterklaas»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de achtergronden van het politie-optreden?
In opdracht van het Openbaar Ministerie is deze zaak nog in onderzoek. Om die reden kunnen op dit moment geen nadere mededelingen worden gedaan.
Hoe is de afweging gemaakt tussen de vrijheid van meningsuiting en de demonstratievrijheid enerzijds en het openbare orde motief om de sinterklaas-intocht rustig te laten verlopen anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het tonen van teksten op een T-shirt in het algemeen een inbreuk op een demonstratieverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Een te ontwikkelen multidisciplinaire richtlijn dwang en drang in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Waarom heeft u het over het afdwingen van een multidisciplinaire richtlijn dwang en drang (MDR), terwijl partijen in de geestelijke gezondheidszorg bereid zijn zo’n richtlijn te ontwikkelen, en hiertoe ook al een plan van aanpak hebben opgesteld?
Partijen hebben een plan van aanpak op hoofdlijnen ingediend. Ze zijn zeker bereid om een MDR dwang op te stellen. Ze hebben echter aangegeven niet verder te kunnen zonder financiering. Hierdoor is bij mij het idee ontstaan dat de ontwikkeling van de MDR dwang stagneert.
Is er een verschil tussen de ontwikkeling van de MDR dwang en drang en de ontwikkeling van andere richtlijnen in de geestelijke gezondheidszorg, zoals de MDR schizofrenie? Zo nee, waarom zondert u de ontwikkeling van de MDR dwang en drang dan uit van de gebruikelijke financiering via ZonMw?
De inhoud van multidisciplinaire richtlijnen (MDRen) in de ggz wordt bepaald door de verschillende beroepsgroepen in deze sector.
Ten tijde van de ontwikkeling van de MDR schizofrenie (verschenen in 2005) bestond het project Multidisciplinaire richtlijnen in de ggz van het Trimbos-instituut. Met middelen van mijn ministerie is uit dit project de MDR schizofrenie gefinancierd. Ditzelfde gold voor een aantal andere MDRs, waaronder bijvoorbeeld de MDR depressie. Deze projectsubsidie is met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.
De toenmalige minister van VWS heeft ZONMw de opdracht verstrekt om in de jaren 2006 tot en met 2009 het Programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ), ook wel aangeduid met de term «richtlijnenprogramma», uit te voeren. In het kader van dit programma konden voorstellen worden ingediend voor de ontwikkeling en financiering van MDRen op het gebied van de gehele curatieve zorg en dus niet alleen op het gebied van de ggz. Indien het voorstel gehonoreerd werd, kon financiering voor de ontwikkeling van de MDR worden verkregen.
Nadat de projectsubsidie van het Trimbos-instituut en het KKCZ-programma waren beëindigd, heeft er geen financiering vanuit VWS voor de ontwikkeling van MDRen meer plaatsgevonden.
Het verschil in de ontwikkeling van de MDR dwang en de ontwikkeling van een aantal andere MDRen in de ggz, zit dus in de wijze van financiering. De veronderstelling dat de ontwikkeling van de MDR dwang zou zijn uitgezonderd van financiering van ZONMw, is niet juist. Omdat het KKCZ-programma is geëindigd, kunnen er sinds 2010 – of ten aanzien van projectsubsidie Trimbos-instituut tot 1 januari 2008 – geen nieuwe voorstellen bij ZONMw worden ingediend. Richtlijnen worden in de gehele curatieve zorg zelf door het zorgaanbod bekostigd.
Wat moet het gesprek op bestuurlijk niveau nog opleveren als de betrokken partijen in de geestelijke gezondheidszorg aangeven voor de ontwikkeling van deze richtlijn extra financiering nodig te hebben en u aangeeft hen hier niet in tegemoet te willen komen?
Ik wil in dit gesprek met partijen nogmaals het belang van de MDR dwang schetsen. Daarnaast zal de laatste stand van zaken worden doorgenomen en zal worden verkend wat de mogelijkheden zijn om een MDR dwang te ontwikkelen zonder financiële bijdrage van VWS.
Hoe verhoudt zich de gestaakte ontwikkeling van de MDR dwang en drang tot de verdere opbouw van veiligheidsmanagementsystemen in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg?
De ontwikkeling en implementatie van het veiligheidsmanagementsysteem (VMS) in GGZ-instellingen, waarmee GGZ-instellingen risico’s signaleren en verbeteringen doorvoeren, kan gewoon conform planning doorgaan. De MDR dwang zal onder ander ingaan op de wijze waarop dwang wordt toegepast en is daarmee gericht op de zorgverlening. Zowel het VMS als de MDR dwang dragen bij aan het terugdringen van dwang en drang , maar staan los van elkaar. De MDR dwang maakt geen onderdeel uit van het VMS.
Wanneer dient u het wetsvoorstel inzake de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg bij de Kamer in, waarin de wettelijke kaders voor het toepassen van dwang- en drangmaatregelen zullen zijn aangescherpt?
Het wetsvoorstel inzake de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg ligt sinds juni 2010 voor behandeling in uw Kamer. Op 22 november 2010 heeft de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J) het verslag bij het wetsvoorstel vastgesteld (Kamerstukken II 2010/11, 32 399, nr. 5). Blijkens het verslag stellen meerdere fracties vragen over de introductie van de commissie, bedoeld in hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel.
Deze vragen en de verwachte financiële, personele en administratieve lasten van de invoering van een dergelijke commissie zijn aanleiding geweest voor mijn collega van V&J en mij om te kijken naar alternatieven voor deze commissie. De oorspronkelijke doelen van het wetsvoorstel worden hierbij zoveel mogelijk behouden. Momenteel zijn mijn collega van V&J en ikzelf bezig met het verkennen en uitwerken van een dergelijke alternatief.
Welke nieuwe norm vindt u acceptabel ten aanzien van het terugdringen van dwang en drang in de geestelijke gezondheidszorg, nu u het ontwikkelproces van een MDR dwang en drang staakt?
Ik deel u mening niet dat ik het ontwikkelproces van een MDR dwang staak. Nogmaals, het is het veld die deze dient te ontwikkelen en daar zich positief over heeft uitgesproken. Richtlijnontwikkeling is ook een taak van het veld zelf en de overheid financiert geen enkele richtlijn vanaf 1 januari 2010 (met betrekking tot ZONMw) of vanaf 1 januari 2008 (met betrekking tot projectsubsidie Trimbos-instituut). Omdat ik er vanuit ga dat er een MDR dwang wordt ontwikkeld, is de vraag om een nieuwe norm mijn inziens niet opportuun.
Het bericht dat er niet naar de zorgen en signalen van familie van de patiënt wordt geluisterd. |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat Ypsilon heeft gezegd dat de zorg onvoldoende doet met signalen van familie en vrienden van schizofrene patiënten?1
Signalen van familie en vrienden van schizofreniepatiënten zijn belangrijk en het is zaak dat daarnaar voldoende wordt geluisterd en zoveel mogelijk rekening mee wordt gehouden. Deze naastbetrokkenen hebben diverse mogelijkheden om aan de bel te trekken. In eerste instantie kunnen zij bij de huisarts van de patiënt terecht, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen. Ook kunnen familie en vrienden terecht bij de meldpunten zorg en overlast van gemeenten2.
Bij een direct gevaar voor de persoon zelf en/of zijn omgeving kent de huidige wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil op te laten nemen. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Ik kan mij voorstellen dat dergelijke situaties lastig kunnen zijn voor betrokkenen, zowel voor familie en vrienden als betrokken zorgverleners. Mocht sprake zijn van een tekortkoming in de zorg dan kan iedereen, ook familie en vrienden, dat melden bij het IGZ loket dat hiervoor beschikbaar is. De IGZ behandelt deze meldingen conform haar «Leidraad Meldingen» van maart 2010. Tenslotte besteedt de IGZ in diverse onderzoeken aandacht aan de betrokkenheid van familie.
Klopt het dat familie of vrienden van schizofreniepatiënten nergens terecht kunnen met hun zorgen, ook niet als de patiënt mogelijk een gevaar is voor zijn omgeving? Zo nee, waarom luidt Ypsilon dan de noodklok? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Hoe vaak hebben gemeenten het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
De VNG, het Kenniscentrum Wonen-Zorg van Aedes en Actiz, GGZ-Nederland en Zorgverzekeraars Nederland geven aan dat er geen cijfers bekend zijn over het aantal meldingen, signalen en of noodkreten van familieleden bij gemeenten, woningbouwcorporaties, GGZ-instellingen en zorgkantoren omdat die niet apart worden geregistreerd.
Hoe vaak hebben woningbouwcorporaties het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak hebben zorginstellingen en/of zorgkantoren het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden? Wat is met die meldingen gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de politie het afgelopen jaar een melding, signaal en/of noodkreet gekregen van familieleden over een persoon met een wapenvergunning? Wat is met die meldingen gedaan?
Familieleden en naasten die twijfels hebben over de vraag of een bepaalde verlofhouder een vuurwapen kan worden toevertrouwd, kunnen daarvan te allen tijde melding doen bij de politie. Dat kan desgewenst ook anoniem via de stichting Meld Misdaad Anoniem. Voor de politie zijn dergelijke signalen van groot belang. Wanneer de politie een melding krijgt over problemen rond een verlofhouder, wordt bezien of die problemen dienen te leiden tot het intrekken van het verlof of bijvoorbeeld het tijdelijk vrijwillig in bewaring geven van de wapens.
Er wordt geen centrale registratie bijgehouden van meldingen als in de vraag genoemd.
In de brief van mijn ambtsgenoot van Veiligheid en Justitie van 18 november jongstleden3 is gemeld dat jaarlijks 0,3% van de wapenverloven niet wordt verlengd of wordt ingetrokken. De oorzaken hiervoor zijn divers. In enkele gevallen vormen ook meldingen van familieleden daarvoor de aanleiding.
Voor de maatregelen die mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie en ik nemen om het stelsel van legaal wapenbezit te versterken, verwijs ik u naar onze brief van 27 oktober jongstleden4 aan uw Kamer. Over de voortgang van deze maatregelen wordt u medio 2012 nader bericht.
Bent u bereid om, wanneer de antwoorden op de vragen 4, 5, 6 en 7 niet bekend zijn, onderzoek te doen naar hoe verschillende instanties omgaan met meldingen, signalen en noodkreten van familie? Zo ja, wanneer kan dat onderzoek afgerond zijn? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling van een breed ingevoerd familiebeleid in de GGZ staat nog in de kinderschoenen, maar steeds meer GGZ-instellingen onderkennen het belang om beleid op dit punt te ontwikkelen en tot uitvoering te brengen. Dat duurt echter een aantal jaren. Daarnaast worden methodieken en hulpmiddelen in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling ontwikkeld, zoals cursussen psycho-educatie voor familieleden en het werken met de triadekaart.
Vanuit het ministerie van VWS is de afgelopen jaren een belangrijke impuls gegeven aan familie betrokkenheid door de landelijke introductie van de familievertrouwenspersoon (fvp). Deze fvp is een vertrouwenspersoon, die familie en vrienden/naasten van GGZ-patiënten bijstaat. Op dit moment beschikken 35 instellingen over een fvp. Daarnaast is ook een landelijke telefonische hulplijn beschikbaar voor familieleden en naasten. Verder overweeg ik om in wetgeving een verplichting voor zorgaanbieders op te nemen om in zorgplannen afspraken vast te leggen over eventuele familiebetrokkenheid. Die afspraak kan overigens ook inhouden dat, indien bijvoorbeeld sprake is van ernstige mishandeling, eventuele familiebetrokkenheid niet gewenst is of daar terughoudend mee wordt omgegaan. In het kader van de aanbieding van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging van de Wet verplichte GGZ zal de Kamer hierover verder worden geïnformeerd. Gezien bovenstaand ligt een onderzoek niet in de rede. Voor de politie wil ik graag verwijzen naar het antwoord bij vraag 7.
Wat is het probleem met het wetsvoorstel Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Kamerstuk 32 399)? Waarom kan dit wetsvoorstel niet behandeld worden in de Tweede Kamer? Bent u bereid uw antwoord toe te lichten?
Op 14 februari 2011 is door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, mede namens de minister van VWS, een brief aan de Kamer verzonden. Hierin staat dat wordt bezien of een andere opzet van de commissie (die de rechter adviseert over onvrijwillige zorg) mogelijk is. Deze brief is mede opgesteld naar aanleiding van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, waarin vragen zijn gesteld over of de commissie niet leidt tot extra bureaucratie en vertraging5. Daaropvolgend is op 13 april 2011 met veldpartijen een andere opzet van de commissie besproken, de «meervoudige kamer verplichte ggz». Deze variant werd door alle veldpartijen afgewezen. Gezien dit advies wordt nu gewerkt aan een alternatief voor de commissie met zoveel mogelijk behoud van de oorspronkelijke doelen van het wetsvoorstel, waarbij wordt aangesloten bij de bestaande taakverdeling in het ggz-veld en gemeentelijk domein. Na positief overleg met het veld en financiële dekking zullen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de minister van VWS een nota van wijziging en de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden verstuurd. Ik verwacht dat dit voor de zomer zal plaatsvinden.
Afluisteren van advocaten en cliënten |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de vragen over opnameapparatuur in gespreksruimtes?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De nor houdt de oortjes open» in de Pers van 23 november?2
Ja.
Weet u dat de Nederlandse Orde van Advocaten geen genoegen neemt met het voorstel van de Dienst Justitiële Inrichtingen om in het vervolg altijd duidelijk aan de advocaat te maken of er opnameapparatuur in een spreekkamer aanwezig is? Wat is uw reactie hierop?
In verband met de orde en veiligheid in een penitentiaire inrichting kan er in een spreekkamer opnameapparatuur aanwezig zijn. Niet het aanwezig zijn van opnameapparatuur in een spreekkamer, maar het opnemen van een gesprek zou een inbreuk betekenen op het recht van een gedetineerde op een vertrouwelijk gesprek met zijn advocaat. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) neemt daarom maatregelen om te voorkomen dat gesprekken tussen advocaat en gedetineerde opgenomen worden. Dat garandeert de vertrouwelijkheid in het contact tussen advocaat en gedetineerde cliënt.
Over de aanwezigheid van opnameapparatuur in spreekkamers is door de DJI gesproken met de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). DJI heeft toegezegd dat als een gesprek plaatsvindt tussen een advocaat en zijn cliënt in de inrichting, in principe een spreekkamer beschikbaar wordt gesteld waarin geen opnameapparatuur aanwezig is. Indien dit niet mogelijk is door capaciteitsgebrek en gebruik moet worden gemaakt van een spreekkamer met opnameapparatuur, zal de aanwezigheid van deze apparatuur in de kamer altijd duidelijk kenbaar worden gemaakt bij de advocaat en de cliënt. De opnameapparatuur wordt dan uitgezet.
Deelt u de mening dat zolang er afluisterapparatuur aanwezig is in een gespreksruimte het recht op een vertrouwelijk gesprek met een advocaat niet gegarandeerd kan worden; waardoor het recht op een eerlijk proces (artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) in het geding komt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de motivering dat het vanwege organisatorische en logistieke redenen niet mogelijk is om in elke penitentiaire inrichting spreekkamers in te richten zonder afluisterapparatuur nader toelichten? Om hoeveel instanties gaat het dan?
De spreekkamers in een penitentiaire inrichting worden voor verschillende doeleinden gebruikt, onder andere voor gesprekken tussen advocaten en hun cliënten. Het beperkte aantal spreekkamers en het intensieve gebruik daarvan maakt het onmogelijk om structureel bepaalde kamers te reserveren voor gesprekken tussen advocaten en hun cliënten.
In een beperkt aantal penitentiaire inrichtingen is opnameapparatuur aanwezig in spreekkamers. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om inrichtingen waar gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico kunnen worden geplaatst. Gelet op het risicoprofiel van deze categorie gedetineerden moet in het kader van de orde en veiligheid in de inrichting de mogelijkheid aanwezig zijn om in de spreekkamer een gesprek tussen een gedetineerde en zijn bezoek (met uitzondering van geheimhouders) op te nemen.
Weet u dat de Nederlandse Vereniging voor Strafrechtadvocaten een kort geding willen starten tegen de Staat? Wat is uw reactie hierop? Hoe schat u de kansen in?
De keuze voor het wel of niet starten van een kort geding tegen de staat is geheel aan de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de kans van slagen van een eventueel kort geding.
De staat van het vennootschapsrecht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemingsrecht, ondernemers paaien» van Martin van Olffen, Gerard van Solinge en Marco Nieuwe Weme (hoogleraar ondernemingsrecht in Nijmegen, tevens notaris, advocaat, respectievelijk raadsheer in de Ondernemingskamer)?1
Ja. Ik realiseer me dat de aangekondigde intrekking van de wetsvoorstellen 28 746 en 31 065 voor sommigen onverwacht is gekomen. Ik constateer dat de staat van het vennootschapsrecht voorwerp van discussie is. Dat is ook goed. Zonder discussie is er geen vooruitgang. Daarom ben ik blij met constructieve bijdragen die het vennootschapsrecht vooruit kunnen brengen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De staat van ons vennootschapsrecht» geschreven door Jaap Winter (hoogleraar ondernemingsrecht in Amsterdam en advocaat)?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de weblogs van Bastiaan Assink (hoogleraar ondernemingsrecht in Rotterdam en advocaat) over de voorgenomen intrekking van de wetsvoorstellen vaststelling van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 28 746) en Aanpassing van de wetgeving aan en uitvoering van artikel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstuk 31 065)?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap, die dateert uit 1838 en die verspreid is over verschillende wetten, ondernemersonvriendelijk is, omdat zij dwingt tot lange en dure overeenkomsten met ingewikkelde bepalingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
De huidige regeling van de maatschap is vervat in titel 9 van boek 7A van het Burgerlijk Wetboek. De vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap staan in titel 3 van het Wetboek van Koophandel. De wettelijke regelingen komen voort uit het Burgerlijk Wetboek respectievelijk het Wetboek van Koophandel van 1838. De regeling van de maatschap, de vennootschap onder firma en de commanditaire vennootschap laat ruimte aan partijen om hun samenwerkingsverband naar believen vorm te geven. Dit behoeft niet duur te zijn. Zo is op http://www.kvk.nl/ondernemen/contracten-en-algemene-voorwaarden/modelcontract-cv-en-vof/ een modelcontract voor de VOF gratis te downloaden. Ik heb van VNO-NCW en MKB Nederland, die ondernemers vertegenwoordigen, niet de indruk gekregen dat de huidige regeling voor deze doelgroep onvriendelijk is.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap onleesbaar en onbegrijpelijk is en dat zij zonder kennisneming van handboeken en oude rechtspraak niet kenbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van Van Olffen, Van Solinge en Nieuwe Weme dat ondernemend Nederland als gevolg van de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen ermee verbonden voordelen moet ontberen, waaronder beperkingen in aansprakelijkheid, vereenvoudiging van wisseling van vennoten, vereenvoudiging van omzetting naar BV of NV en fiscale voordelen in de overdrachtsbelasting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit probleem aanpakken?
Ik heb geconstateerd dat er voor de wetsvoorstellen in hun huidige vorm onvoldoende draagvlak bestaat. Ook is er kritiek geuit op de wijze waarop de door de hoogleraren gesignaleerde voordelen in de wetsvoorstellen zijn uitgewerkt. Uit de reacties van VNO-NCW en MKB Nederland heb ik begrepen dat zij niet zodanige voordelen in de wetsvoorstellen zien dat daardoor de door hen gesignaleerde nadelen worden gecompenseerd. Ik ben tot de conclusie gekomen dat de primaire doelstelling van de wetgeving – het faciliteren van ondernemers – in beide wetsvoorstellen onvoldoende tot zijn recht komt. De Ministerraad heeft op 28 oktober 2011 besloten om Hare Majesteit de Koningin te verzoeken om machtiging tot intrekking van de wetsvoorstellen. De machtiging is inmiddels verleend.
Bent u bereid de intrekking van de bovengenoemde wetsvoorstellen te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 6.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, bent u dan bereid om op de kortst mogelijke termijn een commissie in het leven te roepen, bestaande uit vertegenwoordigers van VNO-NCW/MKB Nederland alsmede uit deskundigen afkomstig uit de wetenschap en de notariële, advocatuurlijke en belastingadvies-praktijk, teneinde uiterlijk eind 2012 een breed gedragen voorontwerp voor een nieuwe regeling voor personenvennootschappen op te stellen?
Voordat ik toekom aan de vraag op welke wijze een nieuwe regeling tot stand zou moeten worden gebracht, wil ik eerst weten tegen welke problemen de praktijk in de huidige regeling aanloopt, die nopen tot wetswijziging. Ook de vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht kan van invloed zijn op de knelpunten die destijds aanleiding waren voor het wetsvoorstel. Ik heb begrepen dat de Commissie vennootschapsrecht voornemens is een inventarisatie te maken van de knelpunten in de huidige regeling. Ik ben graag bereid ook van anderen, zoals VNO-NCW, MKB Nederland, LTO Nederland, KNB en andere vertegenwoordigers van beroepsbeoefenaren, te vernemen wat de knelpunten uit de praktijk zijn. Afhankelijk van de aard van de gesignaleerde knelpunten, kan een breed samengestelde expertgroep een nuttig instrument zijn om bij te dragen aan de oplossing van deze knelpunten.
Indien u niet voornemens bent een dergelijke commissie in het leven te roepen, welke initiatieven gaat u dan ontplooien om de huidige wettelijke regeling voor de personenvennootschap te herzien?
Zie antwoord vraag 8.
Onderschrijft u de analyse van Jaap Winter dat het ondernemingsrecht steeds rommeliger, slordiger, minder consistent en voorspelbaar wordt? Zou u, voor zover u de door Winter gesignaleerde problemen onderkent, kunnen aangeven welke plannen u heeft om daaraan tegemoet te komen?
Ik zie een consistente lijn, zoals door mijn ambtsvoorganger neergelegd in de Nota modernisering ondernemingsrecht (kamerstukken II, vergaderjaar 2003–2004, 29 752, nr. 2): «Het streven is een concurrerend ondernemingsrecht door een juridische infrastructuur die:
Daarbij vinden ook maatschappelijke en Europese ontwikkelingen in boek 2 van het Burgerlijk Wetboek hun weerslag. Zoals ik in het wetgevingsoverleg over de invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht op 26 september 2011 heb aangekondigd, zullen in 2012 de voorbereidingen worden gestart voor de modernisering van het NV-recht en de aanpassing van de geschillenregeling.
Voorlichting omtrent de studie Omgangskunde |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel waarin wordt beschreven hoe sinds 2006 studenten zijn geworven voor de studie Omgangskunde op diverse hogescholen, waarbij een baan als docent in het voortgezet onderwijs als toekomstperspectief werd geschetst, terwijl die banen er niet of nauwelijks zijn?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat bijna 1000 studenten een studie volgen, waarmee ze helemaal geen docent kunnen worden in het voortgezet onderwijs, omdat het vak Omgangskunde nergens op het lesrooster staat en de Wet op de beroepen in het Onderwijs al in 2006 de inzetbaarheid van docenten op andere vakken dan hun bevoegdheid heeft beperkt?
Ja, dat klopt. Het vak omgangskunde wordt gegeven op roc’s maar komt in het voortgezet onderwijs niet of nauwelijks voor.
De belangstelling voor de opleiding voor leraar omgangskunde is inderdaad groot. Overigens, meer dan de helft van de studenten volgt deze opleiding als «kopopleiding», dat wil zeggen dat zij al een andere, maar wel verwante, hbo- of wo-bacheloropleiding hebben afgerond en vervolgens met vrijstellingen in één jaar ook de opleiding tot leraar omgangskunde kunnen afronden.
Met de inwerkingtreding van de Wet op de beroepen in het onderwijs per 1 augustus 2006 is geregeld dat tot leraar mag worden benoemd degene die met een getuigschrift hoger onderwijs kan aantonen te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen die gelden voor de sector en het vak waarin hij wil worden benoemd. Dat betekent dat bezitters van het getuigschrift van de opleiding tot leraar omgangskunde in het algemeen alleen benoembaar zijn voor het vak omgangskunde in het middelbaar beroepsonderwijs.
Deelt u de mening dat eerlijke voorlichting aan aankomende studenten, zeker ook over het arbeidsmarktperspectief, essentieel is voor het voorkomen van uitval en studievertraging? Bent u bereid te onderzoeken of studenten inderdaad verkeerd zijn voorgelicht door de instellingen over hun toekomstperspectief? Bent u bereid hier indringend over te spreken met de betreffende opleidingen en waar nodig een sanctie op te leggen?
Ik deel de mening dat eerlijke voorlichting aan aankomende studenten, zeker ook over het arbeidsmarktperspectief, essentieel is voor het voorkomen van uitval en studievertraging.
Ik heb inmiddels in het voorjaar van 2011 gesprekken gevoerd met de vier hogescholen die de opleiding tot leraar omgangskunde verzorgen.
De hogescholen hebben mij bij die gelegenheid toegezegd in hun voorlichtingsuitingen geen enkele twijfel te laten bestaan over de bevoegdheid die aan het getuigschrift is verbonden en hun zittende en oud-studenten daarover schriftelijk te informeren. Uit het artikel in Spits, maar ook uit een artikel in het AD van 30 november 2011 wordt duidelijk dat studenten behoorlijk ontstemd zijn over de slechte voorlichting door de hogescholen en de gevolgen die dat voor hen heeft. Ik begrijp hun boosheid en teleurstelling. Ik heb tot heden echter nog geen signaal ontvangen dat de problemen die daaruit voortkomen niet kunnen worden opgelost door de hogeschool en de betrokken leraren en studenten.
Voor de toekomst wil ik met de instellingen afspreken dat zij aankomende studenten heldere informatie geven (het woord «bijsluiter» wordt in dat verband gebruikt) over de «waarde» van het getuigschrift in inhoudelijke zin, bijvoorbeeld in termen van bevoegdheid, maar ook als het gaat om feitelijke kansen op de arbeidsmarkt.