Levenslang entreeverbod Holland Casino |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ik heb alles verloren», waarin een gokverslaafde mevrouw vertelt dat ze geen levenslang bezoekverbod kan krijgen bij Holland Casino, een Staatsdeelneming?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Holland Casino geen levenslang bezoekverbod oplegt indien een gokverslaafde daar zelf om vraagt, omdat het huishoudelijk reglement dat niet toelaat? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Op grond van de Beschikking casinospelen 1996 dient Holland Casino een evenwichtig beleid ten aanzien van kansspelverslaving te voeren. Holland Casino is in beginsel verplicht personen die in een casino aan een kansspel willen deelnemen, toe te laten. Daarbij is van belang dat Holland Casino binnen Nederland de enige organisatie is die een vergunning heeft om speelcasino’s te exploiteren en dat het derhalve een monopoliepositie bekleedt. Het maken van een inbreuk op de eigen keuzevrijheid van de casinobezoekers door het opleggen van een beperking of verbod zal daarom niet te snel mogen plaatsvinden. Er zal een duidelijke reden voor ingrijpen moeten zijn, waarvoor de Beschikking casinospelen 1996 en het Huisreglement het toetsingskader bieden.
Op basis van haar Huisreglement kan Holland Casino de toegang tot speelcasino’s ontzeggen aan personen die een entreeverbod of een bezoekbeperking hebben verzocht. Deze maatregelen gelden voor de gevraagde periode, welke ten minste zes maanden en ten hoogste één jaar duurt, en is niet tussentijds opzegbaar. Een gast kan ook vragen om een beperkende maatregel voor onbepaalde tijd. In de praktijk betekent dit dat de maatregel geldt voor minimaal een jaar. Daarna wordt in overleg tussen betrokkene(n) en Holland Casino een passend vervolgtraject bepaald. Holland Casino kan volgens zijn Huisreglement geen permanent beperkende maatregel opleggen.
De genoemde termijnen zijn in nauw overleg met verslavingszorginstellingen bepaald. Bij een langere minimumduur van een bezoekbeperking of entreeverbod bestaat het risico dat bezoekers van Holland Casino geen beperking of verbod als time out meer vragen. De mogelijke terugkeer naar gereguleerd legaal aanbod beoogt te voorkomen dat tijdens een getroffen maatregel gebruik wordt gemaakt van ongecontroleerde illegale (online) gelegenheden.
Het huidige stelsel van bezoekbeperkingen en entreeverboden behoeft in mijn ogen geen aanpassing. Het opleggen van een beperking of een verbod van ten hoogste één jaar creëert automatisch een toetsingsmoment na afloop van de getroffen maatregel. Na afloop van de getroffen maatregel kan opnieuw bepaald worden of de persoon in staat is zijn speelgedrag op een niet schadelijke wijze vorm te geven. Er bestaat geen beletsel een dergelijke getroffen maatregel meermaals voor een jaar op te leggen, mocht het speelgedrag in relevante mate schadelijk zijn voor de persoon of zijn omgeving. Overigens vindt na afloop van een tijdelijke beperking of verbod de terugkeer naar speldeelname op gecontroleerde wijze plaats. Er is bij de uitvoering van het preventiebeleid bijzonder oog voor hen die in het verleden schadelijk gedrag hebben vertoond. Deze personen dienen in het bijzonder begeleid te worden en niet geheel vrij gelaten te worden in hun speldeelname. Het huidige stelsel van bezoekbeperkingen biedt hiertoe de mogelijkheid.
Kan Holland Casino een levenslang bezoekverbod opleggen indien iemand er zelf om vraagt? Zo ja, wilt u dit dan meteen laten opnemen in de huisregels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere beperkingen om mensen die dat zelf willen een levenslang bezoekverbod op te leggen? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer sturen met de actie die u dan gaat ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Kamer wel lobbybrieven van Holland Casino ontvangt om aanbod uit te breiden, maar niet over aanscherpen preventie maatregelen tegen gokverslaving? Vindt u dat Holland Casino hiermee aantoont als Staatsdeelneming de juiste prioriteiten te stellen?
Gezien het debat dat momenteel plaatsvindt over de modernisering van het kansspelbeleid acht ik het begrijpelijk indien Holland Casino zich tot u wendt om zijn visie op het stelsel kenbaar te maken. Daarnaast constateer ik dat de Algemene Rekenkamer zich recent nog in haar rapport «Holland Casino: naleving overheidsbeleid»2 positief heeft uitgelaten over het door Holland Casino gevoerde Preventiebeleid Kansspelen. Dit versterkt bij mij het vertrouwen dat Holland Casino in de uitvoering van zijn taken de juiste prioriteiten stelt.
Massale fraude |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Makkelijker konden ze het niet maken»?1
Ja.
Hoeveel dossiers hadden op 19 september 2011 dossiercode 508888, ofwel het vermoeden van identiteitsfraude? Kunt u ook aangeven hoe dit aantal zich per maand ontwikkeld heeft van 1 januari 2011 tot 1 september 2011?
Tot nu toe zijn er ongeveer 2 000 dossiers met de code 508888. Deze code heeft ook betrekking op fraudegevallen waarbij een burger, wiens identiteitsgegevens ten onrechte worden gebruikt, zelf betrokken is. Hij heeft in dat geval zelf gegevens aan derden verstrekt, zoals zijn DigiD. Het gaat hierbij dus om een andere vorm van fraude dan waarover het NRC berichtte.
Welke alarmsignalen zijn binnen de Belastingdienst/Toeslagen afgegaan bij deze massale fraude en waar hebben deze signalen toe geleid?
Eind 2010 werd duidelijk dat criminelen aanvragen deden met de identiteitsgegevens van derden die daar geen weet van hadden.
Om het hoofd te bieden aan deze ontwikkelingen is het toezicht verscherpt en is begin 2011 de antifraudebox in het leven geroepen die alle acties ter voorkoming en bestrijding van systeemfraude binnen de gehele Belastingdienst coördineert. Daarbij is o.a. te denken aan het in beeld brengen van verdachte burgerservicenummers en bankrekeningnummers. Ook is het toezicht bij de eerste aanvraag verscherpt. Aanvragen kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht bijv. worden vooraf getoetst.
Ook zijn er beheersmaatregelen getroffen die identiteitsfraude tegengaan, met name het proces rond het wijzigen van rekeningnummers is verscherpt en ook is het bij geen enkele toeslag meer mogelijk om met een andere DigiD, dan die van de rechthebbende te ondertekenen. Voor een uitgebreider overzicht verwijs ik naar de Fiscale Agenda2 en mijn brief van 15 september 2011 over toeslagfraude.
Voor hoeveel geld is er, naar uw schatting, in 2008, 2009, 2010 en 2011 gefraudeerd doordat toeslagen, voorlopige teruggaven en andere stortingen van de Belastingdienst op een rekeningnummer zijn gestort, dat niet toebehoorde aan degene die recht had op het geld?
In het huidige stelsel kan de rechthebbende elk rekeningnummer opgeven waarop uitbetaling moet plaatsvinden voor elke belastingteruggaaf en toeslag. In de praktijk leidt dat tot vergissingen en fraude. In het laatste geval gaat het om situaties waarin een fraudeur ervoor zorgt dat hij de rekening die de rechthebbende gebruikt wijzigt in een rekening waar de fraudeur de beschikking over heeft.
In antwoorden op Kamervragen3 is aangegeven dat de schatting van de schade als gevolg van de ontdekte systeemfraude inkomstenbelasting ca. € 45 miljoen was. Het overgrote deel van deze schade heeft betrekking op burgers die frauderen met hun eigen aangifte. De Belastingdienst schat het aandeel van de identiteitsfraude, waarbij burgers slachtoffer zijn van manipulatie van rekeningnummers door criminelen, op ongeveer 10%, € 4,5 miljoen. Dit bedrag wordt verhaald op de criminelen. De ervaringen in 2011 maken duidelijk dat het aandeel van de identiteitsfraude in de systeemfraude niet is gestegen. Het schadebedrag gaat omlaag omdat de Belastingdienst er steeds meer in slaagt om pogingen van fraude te onderkennen en uitbetalingen tegen te houden.
Ten aanzien van de identiteitsfraude bij toeslagen was eind 2010 sprake van een eerste fraudezaak die zodanig van omvang was dat ze voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwam. Hierbij waren ongeveer 200 slachtoffers betrokken en een fraudebedrag van ca. € 1 miljoen. Hiervan kon € 0,7 miljoen worden tegengehouden. In 2011 gaat het tot nu toe om enkele grote strafzaken waarbij 2 500 slachtoffers betrokken zijn. Het fraudebedrag dat op deze zaken betrekking heeft bedraagt ca. € 3 miljoen, waarvan € 2,2 miljoen kon worden tegengehouden. Het gaat hier, anders dan bij de zogenoemde 508 888 dossiers (zie het antwoord op vraag 2), om zaken waarbij de slachtoffers niet wisten dat er met hun gegevens gefraudeerd werd en daar ook geen aanleiding toe hadden gegeven.
Daarnaast zijn er ook kleinere gevallen van identiteitsfraude. Concrete cijfermatige informatie daarover is niet beschikbaar, aangezien fraudegevallen die bestuurlijk worden afgehandeld niet worden onderverdeeld naar fraudesoort.
In 2011 zijn maatregelen genomen die het manipuleren met rekeningnummers tegengaan: elke wijziging van een rekeningnummer moet schriftelijk worden bevestigd. Het te wijzigen rekeningnummer wordt direct buiten werking gesteld en de betaling op de nieuwe rekening wordt pas gestart nadat de bevestigingsbrief ontvangen en verwerkt is. Hierdoor is de meest gangbare vorm van identiteitsfraude bij toeslagen en belastingaangiften niet meer mogelijk. Alleen het «hengelen» naar poststukken wordt hiermee nog niet ondervangen. Als het voorstel om te komen tot één rekeningnummer dat op naam van belanghebbende moet staan zal zijn gerealiseerd, zal ook deze vorm van identiteitsfraude onmogelijk zijn.
Herinnert u zicht uw antwoorden op Kamervragen2 dat «op grond van de wet is het mogelijk uitbetaling van een belastingteruggaaf of tegemoetkoming te doen plaats vinden op een bankrekening die op naam gesteld is van een derde. Daarvan wordt op grote schaal gebruik gemaakt. ......Wanneer per belastingplichtige in beginsel nog slechts één rekeningnummer in gebruik is, wordt het laten uitbetalen van een teruggaaf of toeslag op rekeningnummer van een derde onmogelijk.»? Wanneer gaat u het wettelijk onmogelijk maken om een toeslag op een andere dan een eigen rekening (of gecontroleerde derdenrekening) uit te betalen?
In het wetsontwerp Overige Fiscale Maatregelen 2012 is het voorstel opgenomen om voor het uitbetalen van belastingteruggaven en toeslagen nog slechts één rekening per belastingplichtige toe te staan die ook op naam van die belastingplichtige staat. Naar aanleiding van mijn voornemen heeft uw Kamer hier vragen over gesteld. Ik zal deze vragen spoedig beantwoorden, omdat pas met de implementatie van dit voorstel kan worden begonnen als er politiek draagvlak voor is. Om die reden is gekozen voor een datum die bij koninklijk besluit zal worden bepaald. Mijn streven is wel om deze maatregel in 2012 te realiseren.
Heeft u al overleg gehad met de banken, zodat zij een naam/nummer-controle kunnen uitvoeren? Zo nee, wanneer zult u dit overleg plannen?
In het Algemeen overleg van 15 juni 2011 heb ik aangegeven dat ik op dit vraagstuk terug zou komen wanneer het ene bankrekeningnummer in de wet regel. Ik heb toen ook aangegeven dat de naam-nummercontrole vervolgens niet een-op-een in 2012 geregeld kan worden. Daar moet eerst de technische mogelijkheden en de uitvoerbaarheid bij betrokken worden.
Hoe vaak is het rekeningnummer veranderd door een derde, zonder dat de betrokkene dat kon beïnvloeden en heeft de Belastingdienst/Toeslagen of de belastingtelefoon het advies gegeven: «wij doen één poging om deze persoon het geld vrijwillig te laten terugstorten. Wil hij of zij dat niet, dan krijgt u zijn of haar gegevens en dan kunt u via een civiele procedure het geld terug proberen te krijgen.»?
In bijna alle gevallen gaat het om situaties waarin het aan de rechthebbende te wijten is dat er op een verkeerde rekening is uitbetaald. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarbij de rechthebbende zelf een verkeerd rekeningnummer heeft doorgegeven. In dergelijke gevallen probeert de Belastingdienst, als service naar de rechthebbende, degene die de betaling ten onrechte heeft ontvangen te bewegen tot terugbetaling. Als dit niet lukt voorziet de Belastingdienst de rechthebbende van de nodige informatie, zodat die zelf actie kan ondernemen.
In die gevallen waarin het bankrekeningnummer is gewijzigd terwijl de rechthebbende daarvan niet op de hoogte was krijgt deze rechthebbende alsnog zijn teruggaaf of toeslag uitbetaald. Het gaat dan om situaties waarin gefraudeerd is, of waarbij het de Belastingdienst te wijten is dat er uitbetaald is op een verkeerd rekeningnummer. Uiteraard betreur ik het als een slachtoffer van fraude niet de goede boodschap krijgt.
De Belastingdienst heeft geen informatie over het aantal gevallen van het wijzigen van rekeningnummers zonder dat de rechthebbende daarvan afwist.
Klopt het dat de politie weigert om de aangifte op te nemen in deze gevallen?
Als er oplichting of verduistering is gepleegd, is er sprake van een vermoeden van een misdrijf waarvan aangifte kan worden gedaan bij de politie. De politie behoort een dergelijke aangifte op te nemen. Het is mogelijk dat niet duidelijk is of er sprake is van een vermoeden van een misdrijf en dat de politie zich daarom terughoudend opstelt. Om die reden heeft de Belastingdienst ook de mogelijkheid gecreëerd om aangifte te doen bij de balie van de Belastingdienst. De buitengewoon opsporingsambtenaren van de Belastingdienst zijn nl. ook bevoegd tot het opnemen van dergelijke aangiften van strafbare feiten.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dan betrokkenen een oprecht excuus krijgen voor de gang van zaken bij de Belastingdienst en dat dit nooit, maar dan ook helemaal nooit, meer kan voorkomen?
Naar aanleiding van de fraudegevallen die in het nieuws zijn gekomen heeft de Belastingdienst de betreffende burgers, zijn excuses aangeboden.
Zoals ik in mijn brief van 15 september 2011 heb aangegeven is het – naast het voorkómen van fraude – zeer belangrijk om ook goede aandacht te hebben voor de slachtoffers van (pogingen tot) fraude. De betrokkenen weten niet altijd dat zij slachtoffer zijn van een poging tot fraude en ontvangen van de Belastingdienst voor hen onbegrijpelijke mededelingen. Het is dan een zeer verontrustende periode.
Bij de afhandeling van de fraudezaken is aan het licht gekomen dat het proces om slachtoffers te helpen verbeterd kan en moet worden. Daarom heeft Belastingdienst per direct een aantal maatregelen getroffen.
Burgers ten aanzien van wie duidelijk is dat zij slachtoffer zijn, worden door de Belastingdienst per brief geïnformeerd. In deze brief wordt aangegeven wat er is gebeurd en wat de Belastingdienst gaat doen om het te herstellen. Ook krijgen deze burgers een apart telefoonnummer waar zij naar toe kunnen bellen voor meer informatie.
Burgers die vermoeden dat er fraude met hun toeslagen wordt gepleegd kunnen daarvoor een apart fraudemeldpunt bellen. Op de internetpagina www.toeslagen.nl is dat meldpunt te vinden.
Verder kunnen burgers – zoals bij vraag 8 is aangegeven – zowel aangifte doen bij de politie als bij de Belastingdienst.
Tenslotte herstelt de Belastingdienst de ontstane schade. In het geval dat er invordering van de onterecht aangevraagde toeslagen wordt ingesteld bij het slachtoffer, wordt deze ongedaan gemaakt. In gevallen dat er een toeslag liep die is ontvreemd, krijgt het slachtoffer de misgelopen toeslag alsnog uitgekeerd. Het totaal van de ontstane schade wordt verhaald op de dader.
Rellen veroorzaakt door voetbalsupporters in Rotterdam |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de schrikbarende situatie in Rotterdam dit weekeinde, waarbij rellende voetbalsupporters zo ver over de schreef zijn gegaan dat de politie het vuurwapen moest trekken?1
Ik betreur deze rellen ten zeerste.
Bent u van mening dat in het algemeen het lokale gezag voldoende middelen in handen heeft om dit soort ongeregeldheden adequaat te bestrijden? Zo ja, welke middelen beschouwt u hiervoor als voldoende adequaat? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kan de burgemeester diverse middelen in handen geven om overlast en ordeverstoringen tegen te gaan. Daarnaast beschikt de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet, over een bevoegdheid om een gebieds- en/ of samenscholingsverbod te geven. Tot slot beschikt de burgemeester over noodrechtbevoegdheden. In geval van (acute) ernstige openbare ordeverstoringen kan de burgemeester alle bevelen geven dan wel verordeningen vaststellen die hij nodig acht om de openbare orde te handhaven.
Is in dit geval de Voetbalwet ingezet om de genoemde rellen in Rotterdam te bestrijden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast is in dit geval niet ingezet. De Wet is bedoeld voor de aanpak van personen, die individueel of in groepsverband in het verleden herhaaldelijk de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze ordeverstoringen een leidende rol hebben gehad en jegens wie ernstige vrees voor verdere ordeverstoring bestaat. Uit een dossier moet het plegen van herhaaldelijke overlast blijken. Het ging in de onderhavige casus echter om «first offenders», niet om notoire overlastplegers.
Biedt de Voetbalwet volgens u voldoende handvatten om ongeregeldheden zoals deze adequaat te bestrijden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Fraude met DigiD |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Honderden burgers zijn slachtoffer van DigiD-fraude»1 en «Minister Donner: weinig fraude met DigiD»2 ?
Ja.
Was de eerdere uitspraak dat er slechts sprake was van «enkele gevallen» een onzorgvuldige uitspraak? Zo nee, vindt u dat uitspraken van ministers over de omvang van veiligheidsproblemen gebaseerd moeten zijn op het aantal klagende burgers of de resultaten van een onderzoeksrapport?
Nee, er is nooit ontkend dat er sprake was van fraude met toeslagen. Er is in deze casus echter geen sprake van DigiD-fraude in de zin van het ontvreemden van DigiD’s van de rechthebbende (zie de antwoorden op vragen van uw Kamer van 4 augustus 2011). De hier bedoelde fraude, die ook in het AD artikel van begin augustus aan de orde kwam, heeft plaats kunnen vinden doordat de Belastingdienst – uit dienstverleningsoogpunt – niet controleerde of de DigiD bij de rechthebbende hoorde.
De Belastingdienst heeft dit inmiddels aangepast, de rechthebbende kan voortaan alleen voor zichzelf – met zijn eigen DigiD – een aanvraag doen. Verder verwijs ik u naar de antwoorden van de staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 15 september 2011.
Wat is het precieze aantal fraudezaken dat is geconstateerd? Welke misdrijven zijn er naast fraude nog meer gepleegd met de verkregen gegevens? Wat is het totale schadebedrag? Verwacht u dat dit verder toe zal nemen? Indien u geen exacte cijfers kunt noemen, waarom kan dit niet en wanneer verwacht u wel exacte cijfers te kunnen noemen?
Zie het antwoord op vraag 2. Het betrof in casu toeslagfraude.
Dit laat onverlet dat het niet onmogelijk is een DigiD te ontvreemden (zie het antwoord op vragen van uw Kamer van 4 augustus en 9 mei 2011). Sinds de invoering van DigiD in 2005 zijn door de beheerder van DigiD enkele honderden DigiD’s onderzocht vanwege een vermoeden van DigiD-fraude. Daarnaast zijn bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten enkele tientallen gevallen van vermoeden van misbruik gemeld. Niet in alle gevallen is er ook daadwerkelijk sprake van misbruik. Wanneer er wèl meer aan de hand blijkt te zijn wordt een DigiD opgeheven. Dat is dit jaar acht maal gebeurd, zoals aan uw Kamer gemeld.
Worden er aanvullende maatregelen genomen om fraude met DigiD in de toekomst te voorkomen?
Er worden doorlopend maatregelen genomen om fraude met DigiD te voorkomen. Het tegengaan van fraude is een continue wedloop tussen het nemen van beveiligingsmaatregelen en fraudeurs. In dat kader onderzoek ik momenteel de wenselijkheid en haalbaarheid van de invoering van een geheel nieuw (hoger) zekerheidsniveau binnen DigiD, de zogeheten eID/eNIK. Op 17 februari 2011 heb ik de Tweede Kamer tijdens het Algemeen overleg Grote ICT projecten toegezegd rond de zomer een besluit te willen nemen over de invoering daarvan. Er is echter meer tijd nodig om tot een afgewogen oordeel te komen. Eén van de nog openstaande punten betreft de financiering. Graag informeer ik u daarover voor het einde van dit jaar verder.
Beschouwt u DigiD als een veilig systeem? Zo nee, waarom niet?
Ja. DigiD biedt proportionele beveiliging, door meerdere betrouwbaarheidsniveaus te bieden. Of het betrouwbaarheidsniveau van DigiD voldoende veilig is, hangt af van het doel en de elektronische dienst waarbij het wordt ingezet.
Overigens is dat steeds een afweging van de overheidsinstantie die de elektronische dienst aanbiedt. Binnen deze overheidsinstanties worden in de eigen processen, al naar gelang de belangen van de transacties of geconstateerde fraudemogelijkheden, ook eigen maatregelen genomen (bijvoorbeeld de notificatie op het GBA-adres bij donorregistratie; en de maatregelen van de staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 15 september 2011).
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Nationale ombudsman dat «de overheid het probleem bij burgers neerlegt terwijl slachtoffers van DigiD-fraude niet goed worden geholpen» en dat «slachtoffers van het kastje naar de muur worden gestuurd en dat dienstverlening te traag zou verlopen»?
Om dat te voorkomen zijn verschillende maatregelen getroffen. Over de opvang van de slachtoffers van de toeslagfraude verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Financiën over dat onderwerp van 15 september 2011.
Om te voorkomen dat verontruste burgers die misbruik van hun DigiD vermoeden van het kastje naar de muur gestuurd worden, krijgen zij één aanspreekpunt als zij contact opnemen met de DigiD-helpdesk. Met de Belastingdienst is ook afgesproken dat meldingen niet worden afgesloten, totdat vanuit beide kanten zeker is gesteld, dat deze daadwerkelijk zijn opgepakt.
In het algemeen kunnen mensen die slachtoffer zijn van identiteitsfraude – en er met de betrokken partijen niet uitkomen – terecht bij het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude en -fouten (CMI), voor ondersteuning en advies.
Wat gaat u doen om slachtoffers van DigiD-fraude tegemoet te komen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Defensie in Griekenland |
|
Ewout Irrgang , Harry van Bommel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kloppen de berichten dat Griekenland veel geld blijft uitgeven aan defensie ondanks de financiële problemen? Deelt u de mening dat dergelijke uitgaven absurd zijn, in het licht van de grote offers die van de Griekse bevolking gevraagd worden?
Het budget van het Griekse ministerie van Defensie is de laatste jaren aanzienlijk gekort. Deze korting op het defensiebudget maakt onderdeel uit van de afspraken met de EU en het IMF. De budgettaire keuzes zijn op nationaal niveau geïnitieerd. De belangrijkste bezuinigingsmaatregel is de sterke temporisering en annulering van diverse investeringsplannen (schepen, jachtvliegtuigen). Slechts tweedehands defensiematerieel kan nog worden aangeschaft. Daarnaast zijn strenge salarismaatregelen genomen. Het volume van de wapenaankopen is onder de huidige financiële omstandigheden sterk gedaald en betreft vervanging of aankopen voor inzet van beschikbare wapensystemen, zoals munitie. Volgens het Griekse Institute of Defence Analysis zijn de totale defensie-uitgaven zijn in 2011 met 18% gedaald t.o.v. 2010 en op wapenaankopen is met 20% bezuinigd.
Wat is uw reactie op het bericht dat er 400 tanks uit de VS naar Griekenland gaan?1
Ik heb van dit bericht kennisgenomen. Naar verluidt hebben de VS een aanbod gedaan om 400 gevechtstanks van het type A1A Abrams gratis te leveren. Omdat de kosten die met transport en logistiek daarvan zijn gemoeid zeer aanzienlijk zouden zijn en voor rekening van Griekenland komen, heeft deze transactie niet plaatsgevonden. Dit wordt bevestigd door het Griekse ministerie van Defensie.
Kunt u bevestigen dat de Grieken de afgelopen 5 jaar 170 nieuwe F16’s hebben gekocht en in totaal 300 F16’s willen hebben? Klopt het bericht uit de vakpers dat er door de Griekse regering een contract van 3,1 miljard dollar is afgesloten voor de levering van reserveonderdelen voor deze F16-vloot?2
Volgens het Griekse Institute of Defence Analysis heeft Griekenland over een periode van 21 jaar (1989–2010) in totaal 170 F-16’s aangeschaft, waarvan er thans (2011) nog 157 in dienst zijn. De levering van reservedelen in dezelfde periode heeft naar schatting een financieel volume gehad van EUR 1,7 miljard. Er is geen aankoop van verdere F16’s voorzien. Het totaal aantal jachtvliegtuigen waarover de Griekse luchtmacht beschikt is ca. 300, oudere types inbegrepen. Het Institute For Defence Analysis meldt tevens dat alle vervangingsplannen thans zijn bevroren.
Op welke manier voert Griekenland de met het IMF afgesproken bezuinigingen op defensie uit? Waarop wordt er bezuinigd?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de berichten bevestigen dat de regeringen van Frankrijk en Duitsland de economische crisis gebruiken om wapens aan Griekenland te verkopen?4 Op welke wijze vergewist u zich ervan dat overheden de situatie in Griekenland niet misbruiken om wapenverkopen er door te drukken?
Neen, ik kan de berichtgeving waar u naar verwijst niet bevestigen. De Trojka houdt nauw toezicht op alle uitgaven door Griekenland, inclusief de uitgaven op het terrein van defensie.
Ophoging van de Palestijnse VN-status |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Netanyahu: Israel will agree to upgrade of Palestinian status, not statehood», waaruit blijkt dat de Israelische premier Netanyahu bereid is te praten over een hogere VN-status voor de Palestijnen? Klopt de naar voren gebrachte informatie over deze vermeende Israelische bereidheid?1
Het kabinet zal voorstellen steunen die de hervatting van de onderhandelingen dichterbij brengen en dus op medewerking van alle betrokken partijen kunnen rekenen.
Bent u bereid dit plan in EU-verband te steunen en voor te stemmen of u van stemming te onthouden wanneer het in stemming komt bij de Verenigde Naties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan, wanneer er consensus is over steun voor een bepaalde variant van Palestijnse VN-status onder de overige 26 EU-lidstaten zonder Israelische steun voor die variant, consensus van de hele EU te blokkeren door tegen te zijn?
Het kabinet zal handelen in het belang van het vredesproces. Ook de HV Ashton zet in op spoedige hervatting van directe vredesbesprekingen. Om dit mogelijk te maken moedigt zij alle partijen aan alleen stappen te zetten die voor de andere betrokkenen acceptabel zijn.
Deelt u de mening dat Nederland een constructievere rol had kunnen spelen door zich in eerdere stadia niet direct en louter uit te spreken tegen eenzijdig uitroepen van een Palestijnse staat, maar in plaats daarvan te pleitten voor oplossingen die mogelijk door alle partijen in het Midden-Oosten Vredesproces gedragen konden worden, zoals het ophogen van de Palestijnse status?
Nederland speelt een constructieve rol, heeft beide partijen ook afgelopen dagen opnieuw opgeroepen hervatting van de onderhandelingen mogelijk te maken. Nederland heeft in bilaterale contacten met partijen suggesties gedaan hoe deze onderhandelingen dichterbij te brengen. Het kabinet blijft deze rol spelen.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden, gezien de aankondiging van president Abbas om 23 september aanstaande een resolutie in stemming te brengen?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat een hoogbejaarde mevrouw uit een verpleeghuis wordt gezet omdat haar zoon klaagde over de kwaliteit van zorg |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat een hoogbejaarde mevrouw gedwongen moet verhuizen uit verpleeghuis Vivaldi te Zoetermeer omdat haar zoon geklaagd heeft over de kwaliteit van zorg?
Het bericht dat betreffende mevrouw uit het verpleeghuis moet verhuizen klopt. Over de oorzaak daarvan kan het volgende worden gesteld. In verpleeghuis Vivaldi is een situatie ontstaan, waarbij er sprake is van een verstoorde relatie tussen de zoon van een bewoonster en de medewerkers van het verpleeghuis. Door deze verstoorde relatie is het voor beide partijen onmogelijk geworden om tot een goede samenwerking te komen. Het wederzijds respect is verdwenen. De rechter heeft in deze zaak, aangespannen door de zoon, geoordeeld dat Vivaldi gewichtige redenen heeft om de zorgovereenkomst op te zeggen.
Deelt u de mening dat, wanneer er sprake is van klachten over de kwaliteit van zorg, het verpleeghuis deze klachten moet oplossen in plaats van de klager op straat te zetten?
Ja, ik ben van mening dat iedere zorginstelling alle klachten die zij ontvangt, serieus moet nemen en oplossen. Ik vind het zeer belangrijk dat er wordt geluisterd naar de wensen, maar ook naar de klachten van de cliënt. In de Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz) staat dat elke zorgaanbieder een regeling moet treffen voor de behandeling van klachten over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens een cliënt. In de voorliggende zaak is klager niet zomaar op staat gezet. Ik verwijs u daarvoor graag naar mijn antwoord op uw eerste vraag en naar het antwoord op vraag 3.
Welke maatregelen heeft dit verpleeghuis genomen om de kwaliteit van zorg voor deze mevrouw te verbeteren?
Ik heb me laten informeren door mijn Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die bij Vivaldi is geweest. De IGZ heeft een onaangekondigd bezoek afgelegd, waarin specifiek naar de situatie van de bewoonster is gekeken. De IGZ constateert dat Vivaldi verschillende acties heeft ondernomen om tot een betere samenwerking te komen met de zoon. Er zijn regelmatig gesprekken geweest met de zoon en de medewerkers, er is psychologische begeleiding voor het team ingeschakeld en Vivaldi heeft advies gevraagd bij het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE).
Bent u bekend met de eerdere vragen over dit verpleeghuis?2 Waarom blijft dit verpleeghuis het nieuws halen met misstanden?
Ja daar ben ik bekend mee. Zowel de IGZ als de Rechtbank heeft geoordeeld dat hier geen sprake is van misstanden.
Vindt u het recente opheffen van het verscherpt toezicht op Vivaldi ook raar?
Verpleeghuis Vivaldi is nooit onder verscherpt toezicht gesteld.
Wordt het niet eens hoog tijd dat de gehele directie van Vivaldi zelf eens aan verhuizen denkt? Hoe kunt u dat bewerkstellingen?
Ik begrijp uit uw vraag dat u geen vertrouwen meer hebt in de directie. Het is – mits opportuun – primair aan anderen om in te grijpen in de bestuursstructuur van zorginstellingen. De Raad van Toezicht kan alsdan extra toezicht op het bestuur houden en als uiterste middel het bestuur ontslaan of schorsen. Cliëntenraden, ondernemingsraden en zorgkantoren kunnen kritische vragen stellen en naar de Ondernemingskamer stappen.
Hoe kunnen mensen in verpleeghuizen beter worden beschermd tegen represailles wanneer zij klagen over de kwaliteit van zorg?
Onder verwijzing naar het antwoord op uw vragen 1 en 3 lijkt het woord «represailles» in dezen niet aan de orde.
In algemene zin is het zo dat met de komst van de Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) er een onafhankelijke geschilleninstantie wordt ingesteld, die de cliënt een extra bescherming biedt. Als een cliënt of familielid een klacht indient bij de zorginstelling en deze handelt de klacht niet naar tevredenheid af, dan kan de klager bij de geschilleninstantie terecht voor een onafhankelijke bindende uitspraak.
In de Beginselenwet zorginstellingen wil ik, zoals ook afgesproken in het Regeer- en het Gedoogakkoord, gaan regelen dat de IGZ bij zeer ernstige individuele klachten op het gebied van verzorging en bejegening onmiddellijk kan optreden. In casu heeft dit IGZ dit ook gedaan.
Grootschalige fraude door middel van DigiD met kinderopvang-, huur- of zorgtoeslagen |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Makkelijker konden ze het niet maken»?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van «massafraude» met toeslagen die de Belastingdienst uitkeert? Zo ja, hoe groot is de fraude, uitgedrukt in euro’s en aantal slachtoffers, naar schatting? Zo nee, wat is dan niet waar?
Ten aanzien van de fraude bij toeslagen was eind 2010 sprake van een eerste fraudezaak die zodanig van omvang was dat ze voor strafrechtelijke vervolging in aanmerking kwam. Hierbij waren ongeveer 200 slachtoffers betrokken met een fraudebedrag van ca. € 1 miljoen. Hiervan kon € 0,7 miljoen worden tegengehouden. In 2011 gaat het tot nu toe om enkele grote strafzaken waarbij ongeveer 2 500 slachtoffers betrokken zijn. Van een potentieel fraudebedrag van ca. € 3 miljoen kon de uitbetaling van € 2,2 miljoen worden tegengehouden. Het gaat hier om zaken waarbij de slachtoffers niet wisten dat er met hun gegevens gefraudeerd werd.
Daarnaast zijn er ook kleinere gevallen van fraude waarbij de schade beneden de aanmeldgrens voor strafrechtelijke vervolging (€ 10 000) blijft. Concrete cijfermatige informatie daarover is niet beschikbaar, aangezien fraudegevallen die bestuurlijk worden afgehandeld niet worden onderverdeeld naar fraudesoort.
Kende u al eerder berichten over dergelijke fraude? Zo ja, waarom hebt u er dan niet eerder iets aan gedaan? Zo nee, hoe kan dat?
In de Fiscale Agenda2 en in de 8e halfjaarsrapportage Belastingdienst3 heeft de staatssecretaris van Financiën aangegeven welke maatregelen de Belastingdienst heeft genomen en welke maatregelen de Belastingdienst voor de nabije toekomst voorbereidt om de fraude te voorkomen en te bestrijden. De aanleiding voor deze maatregelen was het feit dat de Belastingdienst in 2010 signalen kreeg van fraude.
Zoals de staatssecretaris van Financiën in zijn brief van 15 september 2011 heeft aangegeven, zijn er gedurende 2011 twee specifieke maatregelen gerealiseerd die de fraude, zoals gemeld in het NRC-artikel, tegen moeten gaan. Het gaat om het onmogelijk maken van het doen van aanvragen bij de Belastingdienst voor een ander en om het schriftelijk bevestigen van een wijziging van een rekeningnummer.
In eerste instantie zijn deze maatregelen getroffen bij de kinderopvangtoeslag en bij de verzoeken tot wijziging van rekeningnummers die op papier worden ingediend. Vanaf 15 augustus 2011 zijn de maatregelen van toepassing op alle toeslagen en geldt dat alle verzoeken (op papier of digitaal) van het wijzigen van een rekeningnummer door de burger schriftelijk bevestigd moet worden.
Is het waar dat de Belastingdienst de DigiD bewust niet controleerde? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit in het licht van deze fraude zeer ongewenst is en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is dan niet waar aan dat bericht?
Vanuit dienstverleningsoptiek is het inderdaad mogelijk geweest om voor een ander een aanvraag of wijziging van een toeslag van een ander door te geven aan de Belastingdienst. De Belastingdienst had het proces zo ingericht, dat er niet werd gevraagd werd naar de DigiD van de rechthebbende. Zonder deze mogelijkheid was het, vanaf het begin van toeslagen, niet mogelijk geweest om hulpbehoevenden door derden te laten helpen bij het aanvragen of wijzigen van toeslagen. Tot het einde van 2010 waren er geen signalen dat er hier veel fraude mee werd gepleegd. Vanaf het eind van 2010 is dat beeld veranderd.
Daarom is het nu niet meer mogelijk om namens een ander aanvragen of wijzigingen van toeslagen door te geven.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om met een vreemde DigiD te ondertekenen, moet verdwijnen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst heeft het proces inmiddels zo ingericht dat de indiener van de aanvraag voortaan alleen voor zichzelf – met zijn eigen DigiD – een aanvraag kan doen.
Wat gaat u doen om de gedupeerden te compenseren?
Gedupeerden krijgen van de Belastingdienst een brief waarin wordt aangegeven dat zij slachtoffers zijn van een fraude. In de brief wordt verder aangegeven wat dit voor hen betekent. Voor gedupeerden die geen recht op toeslag hebben, worden de onterecht uitgekeerde toeslagen kwijtgescholden. Deze bedragen worden verhaald op de fraudeur.
Gedupeerden die wel recht op een toeslag hadden, maar die de toeslag als gevolg van de fraude niet hebben gekregen, krijgen dit alsnog.
Wat gaat u doen om de fraudeurs aan te pakken? Heeft dit al resultaat gehad en zo ja, welk resultaat?
Ten aanzien van de thans lopende zaken geldt dat er een strafrechtelijk onderzoek loopt, daarom kan ik niet concreet op deze zaken ingaan.
Daarnaast geldt dat – zoals ik hiervoor heb aangegeven – de Belastingdienst ten aanzien van fraude met toeslagen de nodige maatregelen heeft getroffen. Dit wil evenwel niet zeggen dat er geen fraudegevallen meer aan het licht zullen komen. Fraudeurs zullen immers blijven zoeken naar fraudemogelijkheden.
Daarom heeft de Belastingdienst de antifraude box opgericht, die Belastingdienstbreed analyses maakt en daarop gerichte acties initieert en bewaakt. Daarnaast besteedt ook de FIOD meer capaciteit aan het actief opsporen en bestrijden van fraude. Tenslotte zal eind dit jaar een interdepartementale werkgroep rapporteren over hoe de fraudeaanpak verder geïntensiveerd kan worden. Op basis daarvan zal het kabinet dan met voorstellen komen.
Het Nederlandse veto tegen de toetreding van Roemenie en Bulgarije tot Schengen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Nu tijdens het algemene overleg JBZ in de Tweede Kamer op 15 september 2011 de minister voor Immigratie en Asiel heeft aangegeven dat Nederland een veto zal uitspreken tegen de toetreding van Roemenie en Bulgarije tot het Schengengebied, is dit het definitieve standpunt van de Nederlandse regering of staat Nederland nog open voor alternatieve voorstellen die tijdens de aanstaande JBZ-Raad op tafel worden gelegd?
Tijdens de JBZ-raad van 22 september jl. heeft de regering het standpunt uitgedragen dat zij op dit moment onvoldoende vertrouwen heeft om in te kunnen stemmen met toetreding van Roemenië en Bulgarije tot de Schengenzone. Zij is van mening dat enkel het voldoen aan de technische criteria niet voldoende is voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Nederland wil dat beide landen de noodzakelijke hervormingen doorvoeren op het terrein van een effectief en efficiënt functionerend justitieel stelsel en de bestrijding van corruptie en georganiseerde criminaliteit en dat ze deze hervormingen ook implementeren. De Commissie heeft in de CVM-rapporten van juli 2011 nog serieuze tekortkomingen geconstateerd op het gebied van de hervorming van de rechtsstaat.
Tijdens het AO JBZ-Raad van 15 september jl. heb ik dit standpunt toegelicht en middels het verslag van de JBZ-Raad bent u ingelicht over het verloop van de discussie in de Raad waarbij de Nederlandse inbreng ook is weergegeven.
Wat is uw reactie op het feit dat een grote meerderheid in het Europees Parlement voor de volgende stap in het toetredingsproces heeft gestemd?
Het EP is van mening dat enkel de technische criteria van het Schengenacquis moeten worden gewogen. Het kabinet is het daar niet mee eens. Afgaande op de inbreng van verschillende fracties in de Tweede Kamer tijdens het AO JBZ-Raad van 15 september is de conclusie gerechtvaardigd dat het standpunt van het kabinet wordt gesteund door een brede meerderheid in de Tweede Kamer.
Hoe verklaart Nederland, dat als enige land waarschijnlijk tegen zal stemmen, dat de meeste andere lidstaten wel voor toetreding van Bulgarije en Roemenië zijn? Op welke punten verschilt Nederland feitelijk met hen van mening?
Nederland en Finland zijn momenteel dezelfde mening toegedaan.
Ook Frankrijk en Duitsland zijn van mening dat Bulgarije en Roemenië meer moeten doen op het terrein van de hervorming van de rechtsstaat. Zij vinden daarom ook dat van volledige toetreding nog geen sprake kan zijn, maar zien mogelijkheden voor een gedeeltelijke toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de Schengenzone.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen over de link tussen toetreding tot Schengen en de afspraken in het Coöperatie en Verificatie Mechanisme (CVM), waarin u aangeeft dat een structureel verband tussen beiden de goedkeuring van de toetredende landen behoeft en niet haalbaar lijkt?1
Ja, dat antwoord geldt nog steeds.
Op basis van welke rechtsgrondslag meent u nu dat het mogelijk is om de afspraken van het CVM wel in verband te brengen met toetreding en zelfs doorslaggevend te laten zijn voor de besluitvorming over de toetreding van beide landen?
In juridisch opzicht wordt er geen directe koppeling gelegd tussen artikel 4 van de Toetredingsakte van Roemenië en Bulgarije en het CVM. Het juridisch kader (artikel 4) bestaat uit twee hoofdelementen: het voldoen aan de technische voorwaarden, overeenkomstig de Schengenevaluatieprocedures, en een appreciatie door de Raad. In de Toetredingsakte is daartoe in de voorwaarde van een unaniem Raadsbesluit voorzien. Inherent daaraan is de mogelijkheid dat, op basis van appreciatie, de unanimiteit niet wordt bereikt. Nederland heeft juridisch gezien dus de ruimte om een eigen afweging te maken op basis van de vraag of er voldoende vertrouwen is om de binnengrenscontroles met Roemenië en Bulgarije op te heffen.
Kunt u uiteenzetten wat feitelijk uw bezwaren zijn tegen een alternatieve gedeeltelijke toetreding van beide landen?
Nederland moet kunnen vertrouwen op een goede implementatie en naleving van reeds aangenomen wetgeving en op het goed functioneren van de instituties die het Schengenaquis toepassen. Vooral corruptie moet consequent worden aangepakt om de integriteit van de grenscontroles te kunnen waarborgen. Hoewel Roemenië en Bulgarije vooruitgang hebben geboekt bij de aanpak van de corruptie, de werking van de rechtelijke macht en de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, maken de meest recente rapporten ook duidelijk dat er meer vooruitgang nodig is.
Het kabinet meent dan ook dat het nog te vroeg is onomkeerbare stappen te zetten in dit proces. Daarmee is partiële toetreding van Roemenië en Bulgarije op dit moment geen goede optie.
Zijn er alternatieve waarborgen / mechanismen voor u denkbaar die gedeeltelijke toetreding wel mogelijk zouden maken? Indien ja, welke? Indien nee, heeft u de mogelijkheden hiertoe verkend?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, als partiële toetreding in de JBZ-Raad wordt voorgesteld, in ieder geval de mogelijkheden ervan te bezien alvorens u definitief uw standpunt verwoordt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederland al jaren een goede handelsrelatie met Roemenië en Bulgarije onderhoudt?
De Nederlandse relaties met Bulgarije en Roemenië zijn zeer breed, goed en intensief. Dat geldt in het bijzonder voor de economische relaties. Roemeense en Bulgaarse politici erkennen dat handhaving van deze goede relaties in Nederlands maar ook in Bulgaars en Roemeens belang zijn. Hoewel het principiële Nederlandse standpunt over Schengen voor hen een teleurstelling is, verwachten wij geen verschuiving in de Roemeense en Bulgaarse positie tegenover Nederland.
Welke gevolgen verwacht u van een Nederlands nee-stem, voor de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Roemenië en tussen Nederland en Bulgarije?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uiteenzetten wat de feitelijke gevolgen (weergegeven in cijfers) voor de Nederlandse export zullen zijn als deze landen nu niet kunnen toetreden tot Schengen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om de bovenstaande vragen binnen drie dagen en nog voor de aanstaande JBZ-Raad van 22 september 2011 te beantwoorden?
Tijdens het AO JBZ-Raad van 15 september jl. heeft een uitgebreide gedachtewisseling plaatsgevonden over dit onderwerp. De inbreng van de verschillende fracties is meegenomen bij het definitief vaststellen van het standpunt tijdens de JBZ-Raad. Deze vragen zijn derhalve niet beantwoord voor 22 september 2011.
Misstanden rond het functioneren van de bestuursvoorzitter van het COA |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat de bestuursvoorzitter van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) een inkomen heeft (van 273 000 euro per jaar) dat de afgesproken Balkenende-norm ver overstijgt en ook nog een dienstauto heeft besteld die duurder is dan de richtlijnen toestaan? Zo ja, deelt u de mening dat iemand die zichzelf bewust teveel belastinggeld toe-eigent, de burger minacht en daarom zo snel mogelijk uit zijn/haar functie ontheven moeten worden? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?1
Het is juist dat het inkomen van de bestuursvoorzitter van het COA boven het voor de publieke sector geldende maximum inkomen lag. Ik acht dit niet wenselijk, en heb daarom begin dit jaar richting de bestuursvoorzitter en de Raad van Toezicht aangegeven dat de bezoldiging van de bestuursvoorzitter dient te worden bijgesteld tot onder de voor de publieke sector geldende maximum inkomensnorm. Met de Raad van Toezicht heb ik afgesproken dat de bezoldiging structureel aan deze norm zal voldoen.
De afgelopen maanden heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden over de bezoldiging van de bestuursvoorzitter in het kader van de benoeming bij de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet centrale opvang asielzoekers. Met de Raad van Toezicht van het COA heb ik moeten constateren dat er sprake is van inconsistentie in de informatie die ons is geleverd over de bezoldiging van de Bestuursvoorzitter van het COA. De vragen die dit bij de Raad van Toezicht en mij heeft opgeroepen hebben er toe geleid dat de Raad van Toezicht de bestuurvoorzitter op non-actief heeft gesteld. Ik heb de Raad van Toezicht verzocht mij op de kortst mogelijke termijn volledig en correct over alle openstaande vragen te informeren. De door uw Kamer gevraagde brief van de Raad van Toezicht ontvangt u op dat moment.
Wat is uw reactie op de gepresenteerde stelling dat door toedoen van genoemde bestuursvoorzitter teveel belastinggeld is verspild, bijvoorbeeld door het open houden van teveel opvangcapaciteit? Hoe kunnen, naast het vertrek van de bestuursvoorzitter, problemen rond de bedrijfsvoering van het COA worden verbeterd?
In beginsel past bij een krimpende organisatie dat er tijdelijk sprake is van overcapaciteit, die vervolgens wordt afgestoten. Het feit dat er opvangplekken leeg staan vormt dan ook geen aanleiding om op voorhand te concluderen dat er belastinggeld verspild wordt. Wel is de vraag reëel of de systematiek waarop het COA wordt bekostigd nog actueel is. Nu de instroom van asielzoekers al langere tijd dalende is, worden de marges in de opvangcapaciteit steeds kleiner. Tegen die achtergrond verbreed ik mijn lopende onderzoek naar verbeteringen in de financieringssystematiek van het COA, naar een extern onderzoek naar de actualiteit, houdbaarheid en doelmatigheid van de huidige financieringssystematiek, die gebaseerd is op Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uit 2004.
Kunt u aangeven hoe de genoemde misstanden hebben kunnen ontstaan, en onder wiens verantwoordelijk ze zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Onrust bij organisatie asielopvang' |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van de berichtgeving in de media1, de Kamer binnen een week informeren over de interne situatie bij het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA)?
Direct na de berichtgeving in de media over het COA ben ik in overleg getreden met de Raad van Toezicht van het COA en heb ik om opheldering gevraagd. De Raad heeft mij daarop op 19 september jl. laten weten te hebben besloten tot een gericht onderzoek naar de aanwezigheid van een angstcultuur, door onafhankelijk te laten onderzoeken waarom geen gebruik is gemaakt van de aanwezige mogelijkheden om klachten binnen de organisatie aan de orde te stellen. Ik hecht zeer aan een grondig en onafhankelijk onderzoek in het belang van alle betrokkenen. Dat de Raad van Toezicht dit direct heeft geïnitieerd na de NOS uitzending over de gestelde problemen vind ik een verstandig besluit. Het onderzoek zal worden verricht door de heer mr. R.J. Hoekstra. Ik zal uw kamer nader informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Dubbelfuncties van politieke ambtsdragers |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PVV grossiert in dubbelfuncties»?1
Ja.
Is het waar dat er in Noord-Holland en Limburg PVV-Statenleden zijn die tevens in dienst zijn van hun fractie als medewerker?
Ja.
Is het waar dat in Noord-Holland de Commissaris van de Koningin inmiddels een onderzoek heeft ingesteld naar het Statenlid in kwestie? Zo ja, wat was voor de Commissaris de aanleiding om dit onderzoek in te stellen?
De commissaris van de Koningin in Noord-Holland, de heer Remkes, heeft in zijn hoedanigheid van voorzitter van het Presidium van provinciale staten opdracht gegeven na te gaan of de dubbelfunctie Statenlid en fractiemedewerkster van de eigen fractie strijdig is met de formele provinciale wet- en regelgeving. De aanleiding hiervoor was een mededeling van de heer Brinkman, fractievoorzitter van de PVV, in het Presidium van 12 september jl. De heer Brinkman gaf aan dat de ondersteuningsstichting van de PVV voor drie dagen per week het Noord-Hollandse Statenlid, mw. M. Nunes, heeft aangesteld als fractiemedewerkster van de (eigen) fractie. Ter vergadering rees vervolgens de vraag of deze dubbelfunctie strijdig is met de wet- en regelgeving en is afgesproken dit te laten nagaan.
De brief van de commissaris van de Koningin aan het presidium met zijn bevindingen is inmiddels gepubliceerd op de website van de provincie Noord-Holland. (http://www.mijnbabs.nl/babsnoordhollandweb/documents/AP006023.PDF).
Conclusie van de voorzitter van het presidium is dat de bewuste samenloop c.q. dubbelfunctie geen strijd oplevert met wet- en regelgeving. Daarbij is aangetekend dat «de Noord-Hollandse bevindingen zien op provinciale regelgeving en geven -uiteraard- geen antwoord op het in de Kamervragen aan de orde gestelde meer principiële vraagstuk».
Is het waar dat u toestemming heeft verleend voor de constructie in Limburg waarbij Statenleden tevens fractiemedewerkers zijn bij hun eigen fractie? Zo ja, op grond waarvan was die toestemming nodig en waarom heeft u die verleend?
Ik heb geen toestemming verleend voor de constructie in Limburg waarbij Statenleden tevens fractiemedewerkers zijn bij hun eigen fractie. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bevoegd om een dergelijke toestemming te geven en door de provincie Limburg is ook niet gevraagd toestemming te verlenen voor een dergelijke constructie.
Wel heeft de statengriffie in haar onderzoek naar belemmeringen in de wet- en regelgeving ambtelijk advies gevraagd aan mijn ministerie over artikel 96 van de Provinciewet waarin is bepaald dat de leden van provinciale staten als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de provincie ontvangen buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend.
De conclusie was dat wet- en regelgeving formeel niet expliciet uitsluitdat een Statenlid ook een vergoeding ontvangt als fractiemedewerker, mits het salaris voor deze werkzaamheden niet rechtstreeks wordt betaald door de provincie maar door tussenkomst van een privaatrechtelijke rechtspersoon die het salaris aan de fractiemedewerker betaalt.
Uit het onderzoek van de Statengriffie van provincie Limburg naar de artikelen 13, 15, 27, 33 en 96 van de Provinciewet bleken geen directe wettelijke belemmeringen. Zo bevat bijvoorbeeld de Gedragscode Bestuurlijke integriteit Provincie Limburg (vastgesteld op grond van artikel 15, derde lid Provinciewet) geen verbod ten aanzien van de dubbelfunctie Statenlid-fractiemedewerker.
Ondanks het ontbreken van directe wettelijke belemmeringen heeft de Statengriffie de dubbelfunctie aan de PVV ontraden vanwege mogelijke toekomstige conflicterende belangen tussen de fractie en het betreffende Statenlid tevens fractiemedewerker. Ook is gewezen op het feit dat het betreffende Statenlid door het tegelijkertijd zijn van fractiemedewerker in een andere (hiërarchische) verhouding staat tot de andere Statenleden dan in de situatie dat deze geen fractiemedewerker zou zijn.
In de reactie naar de Statengriffie van de provincie Limburg is nog wel de vraag opgeworpen of de inhoud van de gedragscode op grond van artikel 15, derde lid van de Provinciewet een beletsel vormt. In de modelgedragscode integriteit voor provincies, gemeenten en waterschappen staat bijvoorbeeld dat een politiek ambtsdrager geen nevenfunctie vervult die een structureel risico vormt voor een integere invulling van de politieke functie. Het betrokken Statenlid zal in dit kader deze afweging zelf moeten maken. In de beantwoording is benadrukt dat een Statenlid dat zelf als ondersteuner optreedt, uit integriteitsoverwegingen niet aanbevelenswaardig lijkt. Daar is aan toegevoegd dat de combinatie fractieondersteuner-statenlid ongerijmd is. Fractieondersteuning veronderstelt immers ondersteuning door derden. Een Statenlid dat zelf de eigen fractie ondersteunt, heeft kennelijk geen behoefte aan externe ondersteuning.
Bestaat er wet- of regelgeving op grond waarmee een aanstelling van volksvertegenwoordigers in dienst van zichzelf en/of de eigen fractie in strijd is? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dit? Zo nee, deelt u dan de mening dat de wet- of regelgeving op dit punt zou moeten worden aangevuld en op welke wijze gaat u dat dan doen?
Zoals bij de vorige vraag aangegeven, bestaat er geen centrale regelgeving die voorziet in een expliciet verbod van een dergelijke dubbelfunctie. Dat de wetgever een dergelijke dubbelfunctie niet bij voorbaat heeft uitgesloten, betekent niet dat een samenloop van deze functies bestuurlijk gewenst is. Het lijkt moeilijk verenigbaar met de gedachte van fractieondersteuning, te weten dat de fractie de ondersteuning krijgt die men uit «eigen kracht» niet heeft. Wanneer de fractieleden zichzelf gaan ondersteunen is dit op zijn minst oneigenlijke ondersteuning en wordt een vorm van extra salariering. Het budget voor fractieondersteuning is niet bedoeld voor salariëring van statenleden die zichzelf ondersteunen. Daaruit zou het beeld kunnen ontstaan dat de vergoeding voor de werkzaamheden voor Statenleden oneigenlijk wordt aangevuld uit het budget voor fractievergoeding. Een dergelijke handelwijze heeft zich enkele jaren geleden ook al eens voorgedaan in het onderzoek van de gemeente Amsterdam naar het gebruik van het budget voor fractieondersteuning. Deze gelden bleken ten onrechte te zijn gebruikt voor onder meer partijfinanciering en als extra vergoeding voor fractievoorzitters.
Naar aanleiding hiervan heeft het kabinet in 2009 centrale regelgeving voorgesteld. In het wetsvoorstel tot aanpassing van de Gemeentewet (TK 30 902, nr. 2) was het voorstel opgenomen om de financiering van fractieondersteuning centraal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te regelen. In de Tweede Kamer bleek hiervoor echter geen draagvlak waarna het voorstel is aangepast. Conclusie was dat de invulling van de fractieondersteuning primair een gemeentelijke c.q. provinciale aangelegenheid moest blijven. Wel is bepaald dat de verordening regels dient te bevatten over de besteding en verantwoording van de fractieondersteuning. De invulling daarvan en de verdere inhoud van de verordening bleef daarmee een verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies.
Provinciale staten hebben op basis van artikel 33, derde lid van de Provinciewet de verplichting om een verordening op te stellen voor ondersteuning van de in de provinciale staten vertegenwoordigde groeperingen. In deze verordening kan worden bepaald dat de aangehaalde dubbelfunctie niet toelaatbaar is. Zo is bijvoorbeeld in de Verordening fractieondersteuning van de provincie Zuid-Holland geregeld dat de bijdrage voor fractieondersteuning in ieder geval niet mag worden gebruikt ter bekostiging van uitgaven aan statenleden of bedrijven van statenleden voor werkzaamheden, welke zij als beleidsmedewerker of anderszins in opdracht van de fractie verrichten. Een dergelijke bepaling kennen de verordeningen van de provincies Limburg en Noord-Holland echter niet.
De verordening bevat ten aanzien van de ondersteuning regels over de besteding en de verantwoording. Deze verplichting biedt mogelijk ook aanknopingspunten om achteraf te toetsen of de besteding van de gelden aan fractieondersteuning aan leden van de fractie correct heeft plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het wettelijke vereiste dat een volksvertegenwoordiger zonder last moet stemmen zich niet verhoudt tot de praktijk dat die volksvertegenwoordiger ook in dienst van zijn eigen partij is? Zo ja, wordt deze bepaling in de praktijk door volksvertegenwoordigers geschonden en hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, waarom niet?
De opdracht aan volksvertegenwoordigers om zonder last te stemmen (Grondwet, artikelen 67, derde lid, en 129, zesde lid en artikel 27 Provinciewet) verhindert dat volksvertegenwoordigers zich rechtsgeldig ten opzichte van anderen verbinden hun stem op een bepaalde manier uit te brengen. Het lastverbod staat er niet aan in de weg dat volksvertegenwoordigers nevenfuncties hebben, ook niet als dat bij hun eigen politieke partij is. Om te kunnen optreden tegen het type dubbelfuncties waar deze vragen betrekking op hebben, staan wel andere middelen ter beschikking, zoals ik hiervoor heb uiteengezet.
Elektronische terreur tegen Syrische oppositie in Nederland |
|
Harry van Bommel |
|
Herinnert u zich uw bezoek aan «het Jasmijnplein», een actiecentrum in Rotterdam van Syriërs in Nederland?
Ja.
Is het u bekend dat de Facebook-pagina van «Jasmijnplein» evenals een aantal andere Facebook-pagina’s van Syrische oppositie in Nederland dinsdag 13 september jl. zijn gehackt?1
Ja.
Is het u bekend dat de afsluiting van het Arabisch filmfestival, mede-georganiseerd door betrokkenen bij «Jasmijnplein», is verstoord door medestanders van president Assad en dat zij daarbij beeldopnamen maakten van opposanten van het bewind van president Assad?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het bestaan van een speciale eenheid van de Syrische overheid, «the Syrian Electronic Army», die zich bezighoudt met het hacken van Facebook-pagina’s en websites van opposanten van het Syrische regime in binnen- en buitenland?3
Ik ben op de hoogte van het bestaan van een «Syrian Electronic Army», maar kan niet bevestigen dat dit een Syrisch overheidsorgaan is.
Kent u verklaring 117 van het Syrian Electronic Army, waarin wordt gemeld dat het Syrische leger erkent een aantal Facebook-pagina’s en -groepen te hebben gestopt?4
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer waarschijnlijk is dat de Syrische overheid achter deze elektronische terreur zit met als doel de oppositie tegen het bewind van Assad op het internet te intimideren en monddood te maken? Indien neen, waarom niet?
Het is waarschijnlijk dat het bewind van Assad ook op internet met alle mogelijke middelen probeert tegenstanders het zwijgen op te leggen.Het toenemend aantal signalen dat hierop wijst, wordt door de Nederlandse regering buitengewoon serieus genomen.
Wat kunt u doen om deze elektronische terreur van democratisch gezinde kranten tegen te gaan en de vrijheid van meningsuiting van de Syrische oppositie, ook op het internet, te garanderen?
Wat ik kan doen is de ambassadeur zeggen dat het intimideren van Syriërs ontoelaatbaar is. Verder bekijkt de Nederlandse regering de mogelijkheden voor preventieve actie, maar ik kan daarover op dit moment niet in detail treden.
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in de brief over mijn inzet op internetvrijheid (32 500 V, nr. 191) is de bevordering van vrijheid van meningsuiting – en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting op internet – één van de prioriteiten van mijn mensenrechtenbeleid. In bilateraal en multilateraal kader zet ik mij ervoor in om bloggers en cyberdissidenten te beschermen en om de uitvoer van technologie die internetvrijheid belemmert vanuit EU-landen naar landen als Syrië tegen te gaan.
Bent u bereid om te bezien of vanuit het mensenrechtenfonds initiatieven op het gebied van de (nieuwe) media, gericht op democratisering van landen in de Arabische regio, kunnen worden gesteund? Indien neen, waarom niet?
Ja, het mensenrechtenfonds en het MATRA-Zuidfonds staan open voor projectvoorstellen die ontwikkeling van vrije media in landen in de Arabische regio bevorderen.
Het tracé bij Nieuwe Wetering |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Dorpsraad Nieuwe Wetering?1
Ja, dat ben ik.
Klopt het dat het voorzorgsprincipe bij Schiphol niet wordt gehanteerd? Zo ja, kunt u aangeven wat dit voor consequenties heeft en of dit gevolgen heeft voor het tracé bij de Nieuwe Wetering?
Inmiddels heeft u van mij een brief ontvangen (verstuurd 31 oktober jl.) met het definitieve tracé ter hoogte van de gemeente Haarlemmermeer en Kaag en Braassem. Zoals is aangegeven tijdens het debat met uw Kamer op 9 juni jl. passen we het voorzorgsprincipe voor de luchtvaartveiligheid juist wel toe. Vanuit de luchtvaartveiligheid bezien is een westelijke variant altijd beter dan een oostelijke variant, omdat deze verder van de luchthaven ligt. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft in hetzelfde debat dan ook aangegeven eventuele risico’s in relatie tot Schiphol niet op te willen zoeken. Door te verkabelen ter hoogte van de Polderbaan worden daar mogelijke restrisico’s weggenomen. Het gaat niet alleen om de veiligheid van de mensen in het vliegtuig, maar ook de veiligheid op de grond. De maatschappelijke effecten die teweeggebracht worden als een vliegtuig neerstort in een dichtbebouwde omgeving zoals de Schipholregio, kunnen enorm zijn. Indien hierbij tevens vitale infrastructuur voor de energievoorziening wordt getroffen, zullen deze effecten nog kunnen toenemen.
Zie het antwoord op de vragen 3 en 4 voor de gevolgen voor het tracé bij Nieuwe Wetering.
Kunt u aangeven hoeveel kilometer er bij de westelijke variant van de Haarlemmermeer ondergronds gaat door nog te plannen woonwijken? Hoeveel kilometer kan hiervan eventueel bovengronds in nog te bebouwen gebieden?
De verbinding wordt ondergronds gelegd ter hoogte van de kop van de Polderbaan, ter beperking van de risico’s voor de vliegveiligheid rond Schiphol. Daarnaast wordt de verbinding ondergronds gelegd langs de wijk Floriande, dus niet door de woonwijk. Als laatste wordt de verbinding onder het bebouwingslint van Rijpwetering doorgelegd tot voorbij de zogenaamde buisleidingenstrook aan de noordzijde. Daarmee is de 20 km voor verkabeling opgebruikt. Er zijn dus geen ondergrondse kilometers meer beschikbaar voor nog te bebouwen gebieden. Wegens het beperkte aantal beschikbare ondergrondse kilometers heb ik er voor gekozen deze bij bestaande woonwijken in te zetten. Overigens is er beleidsmatig ook geen aanleiding om ondergronds langs nog te plannen woonwijken te gaan: bij de ontwikkeling van nieuwe woonwijken kunnen woningen wat betreft magneetvelden op voldoende afstand van deze hoogspanningsverbinding worden gesitueerd, en tevens kan de hoogspanningsverbinding daarbij dan op landschappelijk verantwoorde wijze worden ingepast.
Hoe oordeelt u over de infrastructurele knoop bij Nieuwe Wetering? Bent u bekend met de signalen van bewoners die wijzen op verhoogde gezondheidsrisico’s? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
De verbinding ter hoogte van Nieuwe Wetering zal de dorpskern op tenminste 800 meter afstand passeren. Dit is ruim voldoende afstand wat betreft magneetvelden. De bewoners van Nieuwe Wetering spreken echter ook over de risico’s van fijnstof. In opdracht van de minister van Infrastructuur en Milieu heeft het RIVM in 2007 een literatuurstudie verricht, waarbij met betrekking tot een mogelijke relatie tussen hoogspanningslijnen en fijnstof de wetenschappelijke informatie op dit onderwerp is bestudeerd. De conclusie uit het RIVM-rapport is dat, voor zover nu bekend, de schadelijke effecten van fijnstof niet worden verergerd door hoogspanningslijnen en de daaraan gekoppelde elektromagnetische velden. Recent heeft het RIVM een update uitgevoerd van het betreffende onderzoek. Het RIVM komt daarin tot de conclusie dat de publicaties die sinds 2007 zijn verschenen, geen aanleiding geven de conclusies uit 2007 te herzien.
De bevindingen van het RIVM zijn in lijn met die van de Gezondheidsraad uit 2001 en de Wereldgezondheidsorganisatie van juni 2007.
Bent u bereid om bij bovengrondse aanleg in de Nieuwe Wetering de corridorwerking zo veel mogelijk te matigen door de meest westelijke kant van het zoekgebied bij Nieuwe Wetering te benuttenen en de aanleg zoveel mogelijk westelijk te effectueren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. heb ik aangegeven een zo westelijk mogelijk tracé te hebben gekozen. Bij een meer westelijke tracering zou een (bewoonde) monumentale molen «geraakt» worden en zou de verbinding erg dicht langs buurtschap Huigsloot ten noorden van de Ringvaart lopen, wat onwenselijk is. Tijdens het bestuurlijk overleg op 28 oktober jl. hebben de gemeente Kaag en Braassem en de provincie Zuid-Holland aangegeven dat dit uiteindelijke tracé als het «next best»-tracé wordt gezien. Zij houden een voorkeur voor een ondergronds tracé in de gemeente Kaag en Braassem.
De bestuurscollegewisseling op Bonaire |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de verwikkelingen rondom het bestuurscollege op Bonaire?1
Ik betreur het relatief hoge aantal bestuurswisselingen op Bonaire. Dat komt in het algemeen de bestuurlijke stabiliteit niet ten goede. Ik hoop op meer bestendigheid voor de toekomst.
Bent u van mening dat de bestuurscollegewisseling volgens de juiste procedures is verlopen? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, welke gevolgen heeft dit voor het bestuur op Bonaire?
Mij is gebleken dat ter vergadering van de eilandsraad van Bonaire op 12 september jl. afscheid is genomen van een lid van de eilandsraad; tevens werd een nieuw lid van de eilandsraad toegelaten en beëdigd. Daaropvolgend hebben twee van de drie leden van het bestuurscollege in diezelfde vergadering hun ontslagbrief ingediend. Een derde lid van het bestuurscollege had dat reeds eerder gedaan. Na beraadslaging in twee ronden nog steeds in diezelfde vergadering werden de nieuwe gedeputeerden benoemd en beëdigd.
Mij is bekend dat een lid van de eilandsraad bezwaar had gemaakt omdat de omstandigheid dat een ander lid van de eilandsraad per brief het vertrouwen in het zittende bestuurscollege had opgezegd als zodanig niet op de agenda stond. Met de agendapunten «Afscheid en toetreden van een raadslid» en «Afscheid en verkiezing van leden van het bestuurscollege» zou op zaken vooruit worden gelopen. Na beraadslaging hierover heeft de eilandsraad echter met de voorliggende agenda ingestemd.
Tevens is mij bekend dat er bezwaren zijn geuit tegen de omstandigheid dat een benoemd lid van het bestuurscollege eerst op 27 september 2011 de benoeming heeft aanvaard, dus na afloop van de termijn genoemd in artikel 45 van de Wolbes. Daarover merk ik het volgende op.
Artikel 45 van de Wolbes schrijft voor dat een benoemde eilandgedeputeerde uiterlijk op de tiende dag na de kennisgeving van zijn benoeming meedeelt of hij de benoeming aanneemt. Indien deze termijn verstrijkt zonder mededeling, wordt de benoemde eilandgedeputeerde geacht de benoeming niet aan te nemen. Kennisgeving van benoeming en aanvaarding zijn dus elementen die aan de beëdiging vooraf moeten gaan. Niet is voorgeschreven op welke wijze kennisgeving en aanvaarding dienen te geschieden maar in het algemeen verdient het uit een oogpunt van kenbaarheid de voorkeur dat dat schriftelijk en uiteraard tijdig geschied. Uit de omstandigheid dat benoeming en beëdiging in een en dezelfde vergadering hebben plaatsgevonden blijkt materieel genoegzaam dat betrokkenen van de benoeming kennis hebben genomen en die benoeming ook hebben aanvaard. De eilandsraad is de instantie die over deze benoemingen gaat en ik zie in dit geval geen aanleiding om nader in deze aangelegenheid te treden.
Bent u van mening dat de gezaghebber volgens de juiste procedures heeft gehandeld na de val van het bestuurscollege op Bonaire? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de wens van de oppositie op Bonaire geen verdachte in een corruptiezaak als bewindspersoon te accepteren?
Uiteraard verdient het aanbeveling dat personen in openbare functies van onbesproken gedrag zijn. Dit dient een aandachtspunt te zijn bij de benoeming van leden van het bestuurscollege door de eilandsraad. De eilandsraad kan hier zeker een beleidslijn in vaststellen. Zolang kandidaten voldoen aan de formele vereisten van de Wolbes zoals onder meer neergelegd in artikel 39 j°. 11 van de Wolbes is er geen formeel beletsel voor benoeming.
De invloed van de hoogte van griffierechten op de gang naar de rechter |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Synovate naar de invloed van de hoogte van griffierechten op de gang naar de rechter in opdracht van de Nederlandse Orde van Advocaten?1
Ja.
Heeft u een mening over de opzet van dat onderzoek? Zo ja, wat is uw mening?
Enquêtes zijn een relatief goedkoop en snel instrument om een eerste indruk te krijgen over hoe een bepaald onderwerp op een bepaald moment onder de bevolking leeft. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie gebruikt dit instrument ook. De ervaring leert dat de uitkomsten van dergelijk onderzoek niet diepgaand genoeg zijn om direct naar beleidsmaatregelen te vertalen. Meer aanvullend, diepgravend en feitelijk onderzoek is doorgaans gewenst om tot een goed beeld te komen.
Acht u het onderzoek wat betreft geslacht, leeftijd, inkomens en opleiding van de steekproef representatief voor de Nederlandse bevolking? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de acht voorgelegde voorbeelden van juridische conflicten een goed beeld schetsen van de problemen waarvoor men een gang naar de rechter zou kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
De door Synovate voorgelegde voorbeelden schetsen geen goed beeld van de problemen waarvoor men een gang naar de rechter zou kunnen maken, omdat er geen rekening wordt gehouden met het aantal keer dat de voorgelegde situaties in de praktijk voorkomen (Synovate geeft dit in het rapport ook aan). Zo gaan 3 van de 8 situaties over bestuursrecht, terwijl deze zaken in de praktijk een relatief klein deel van de instroom bij de rechtspraak vormen (minder dan 10% van de zaken in eerste aanleg betreft een bestuurszaak).
Deelt u de mening dat uit het persbericht1 blijkt dat Nederlanders een groot belang hechten aan de toegang tot de rechter? Zo ja, bent u van mening dat die toegankelijkheid tenminste op het huidige niveau dient te blijven? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders hechten – net als het kabinet – een groot belang aan de toegang tot het recht. Ze hechten ook een groot belang aan een goed niveau van rechtspraak. In die afweging is het verantwoord bezuinigingen niet te laten leiden tot lagere kwaliteit van rechtspraak of langere doorlooptijden, maar tot hogere griffierechten binnen de marges van de toegankelijkheid.
Schrikt u van de uitkomst dat bijna 40 procent van de Nederlanders nu al vindt dat er sprake is van klassenjustitie, waarin alleen de rijken hun recht krijgen? Zo ja, vreest u dan ook dat de verhoging van de griffierechten, ondanks de compensatie voor de lagere inkomens, deze uitkomst nog zal verslechteren? Zo nee, waarom schrikt u hier niet van?
Het idee dat er sprake is van klassenjustitie wordt niet onderschreven door de feiten. Uit onderzoek blijkt dat de belangrijkste gebruikers van het recht vooral bestaan uit de lagere én hogere inkomensgroepen. Het zijn met name de middengroepen die thans minder toegang tot het recht hebben. Vandaar dat in het wetsvoorstel verhoging griffierechten een compensatieregeling is opgenomen, waarvoor naast de lagere inkomens ook de middenkomens in aanmerking komen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat 15 procent van de Nederlanders niet meer naar de rechter gaat als de griffierechten worden verhoogd volgens de voorstellen van het kabinet zoals die nu bekend zijn, zelfs al vinden deze Nederlanders het belangrijk dat de rechter naar de zaak kijkt? Zo ja, wat betekent dit voor uw plannen? Zo nee, waarom vindt u het niet belangrijk dat mensen in staat worden gesteld hun recht te halen daar waar dat nodig is?
Naar aanleiding van de uitkomsten van de impactanalyse van Significant, berekeningen van de Raad voor de rechtspraak, en ook het onderzoek van Synovate, zijn er wijzigingen in het wetsvoorstel aangebracht, bijvoorbeeld inzake de tarieven in het bestuursrecht. De twee eerstgenoemde onderzoeken komen overigens tot een geringere vraaguitval dan de door Synovate berekende vijftien procent op basis van de consultatieversie van het wetsvoorstel. Bij de tarieven in het thans voorliggende wetsvoorstel is voor maatwerk gekozen, zodat de toegang tot het recht niet wordt geblokkeerd.
Deelt u de mening dat, als deze uitkomst werkelijkheid wordt, we mogen constateren dat als gevolg van het verhogen van de griffiekosten voor een grote groep rechtzoekenden de toegang tot het recht wordt geblokkeerd?
Zie het antwoord op vraag 7.
De goudvoorraad |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft De Nederlandsche Bank (DNB) een deel van haar goudvoorraad uitgeleend? Zo ja, hoeveel en aan wie?
Nee. DNB heeft mij aangegeven dat zij in 2008 is gestopt met het uitlenen van goud.
Waarom zijn in het jaarverslag van DNB het goud en de goudvorderingen bij elkaar opgeteld in plaats van deze beide posten afzonderlijk te vermelden?
DNB volgt de regels voor waarderingen, resultaatbepaling en balansopstelling van het Europees Stelsel van Centrale Banken. De gehele post «Goud en goudvorderingen» weerspiegelt de fysieke goudvoorraad.
Kunt u een overzicht geven van het jaarlijkse rendement dat het uitlenen van goud de afgelopen jaren heeft opgeleverd?
Er is de afgelopen jaren geen goud uitgeleend.
Waar ligt het fysieke goud van DNB? Om welke locaties gaat het en hoeveel is er op die locaties opgeslagen? Om welke reden is het goud nog steeds op deze plaatsen opgeslagen?
DNB voert een locatiebeleid waarbij het goud wordt gespreid over de locaties New York, Ottawa, Londen en Amsterdam.
Wat was de belangrijkste reden voor DNB om het goud te verkopen? Zijn de kosten van het opslaan van goud een reden geweest om goud te verkopen? Hoe hoog zijn de kosten om het goud op te slaan?
DNB heeft met de goudverkopen in het verleden het relatieve goudbezit meer in lijn gebracht met andere belangrijke goudhoudende landen. De opslagkosten hebben geen rol gespeeld bij de beslissing om goud te verkopen, omdat ze relatief beperkt zijn. Momenteel bedraagt de vergoeding die DNB betaalt aan de centrale banken waar Nederlands goud ligt opgeslagen in totaal enkele honderdduizenden euro’s per jaar. De kosten verschillen per locatie.
Kunt u bevestigen dat er sinds 1991 van de 1 700 ton goud ongeveer 1 100 ton verkocht is? Klopt de waarneming van Peter de Waard1 dat er door vroegtijdige verkopen van het goud ongeveer 30 miljard euro is gederfd? Zo nee, wat is volgens u dan wel het juiste bedrag?
Sinds 1991 is 1100 ton goud verkocht. Destijds is vastgesteld dat DNB in internationaal perspectief relatief veel goud bezat. Besloten is de goudhoeveelheid meer in lijn te brengen met andere belangrijke goudhoudende landen. De verkoopopbrengsten zijn toegevoegd aan de algemene reserves van DNB en rentedragend belegd. Een vergelijking van de gemiddelde verkoopprijs van destijds met de huidige, onder invloed van de financiële crisis gestegen goudprijs, leidt inderdaad tot een verschil in de orde van grootte van het door de heer De Waard genoemde bedrag. Wel dient nog rekening gehouden te worden met de beleggingsrendementen die sinds de verkopen zijn gemaakt op de belegde opbrengsten en met het feit dat de uitkomst van dergelijke berekeningen afhankelijk is van de sterk fluctuerende goudprijs.
Hoeveel is er in de afgelopen twintig jaar van de staatsschuld afgelost met de opbrengst uit goudverkopen? Wordt volgens u de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verbeterd door enerzijds de staatschuld af te lossen en anderzijds de goudvoorraad te verkopen?
Goud is een activum van DNB. De verkoopopbrengsten zijn in andere activa belegd en zijn zodoende niet aangewend ter aflossing van de staatsschuld. Het rendement op de beleggingen komt via de winstuitkering van DNB ten goede aan de overheidsfinanciën.
Wat is volgens u de huidige functie van de goudvoorraad?
De fysieke goudvoorraad van DNB vervult in tijden van financiële crisis een functie als ultieme reserve en vertrouwensanker. Verder wordt goud aangehouden uit diversificatieoverwegingen.
Hoe verhoudt de grootte van de goudmarkt zich tot de grootte van de markt in goudderivaten? Wat zijn daarvan de mogelijke consequenties?
De grootte van de fysieke goudmarkt en de grootte van de derivatenmarkt zijn moeilijk te vergelijken omdat uiteenlopende maatstaven voor omvang worden gebruikt. Voor de fysieke goudhandel wordt de omzet gemeten: in de belangrijkste markt (Londen) bedroeg deze in de tweede helft van 2010 USD 136 mld volgens de London Bullion Market Association. Voor de derivatenmarkt wordt de onderliggende waarde van de uitstaande derivaten (swaps, termijncontracten en opties) gerapporteerd: voor de tweede helft van 2010 bedroeg deze omvang USD 396 mld volgens de Bank for International Settlements. In het algemeen kan worden gesteld dat de aanwezigheid van derivatenmarkten een goede prijsvorming bevordert.
Kunt u bevestigen dat recentelijk een aantal landen juist haar goudvoorraad heeft vergroot? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
De kopers zijn opkomende economieën waar de officiële reserves sterk groeien of waar goud historisch een beperkt deel van reserves uitmaakt.
Er is ook een brede groep landen die goud heeft verkocht in de afgelopen decennia (waaronder Frankrijk, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland).
Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de dondorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw opvatting over het recent verschenen rapport van Eurodad waarin ontwikkelingsgelden die van donorlanden naar ontwikkelingslanden gaan worden betiteld als «boemeranghulp»?1
Het begrip «boemeranghulp» doet niet volledig recht aan de – in ieder geval door meerdere donoren w.o. Nederland – gemaakte voortgang op ontbinding en de toegenomen aanbestedingen die in ontwikkelingslanden zelf plaatsvinden. Opdrachten gaan ook vaker naar uitvoerders uit opkomende economieën. Dat neemt niet weg dat het goed is dat het rapport de aanbestedingsproblematiek uitvoerig onder de loep neemt.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is en bovendien in strijd is met verscheidene internationale afspraken, waaronder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008)?
Nee, het gunnen van opdrachten aan Westerse of andere internationaal opererende bedrijven, is niet in strijd met de verklaring van Parijs of de Accra Action Agenda. Parijs en Accra dringen aan op het gebruik van «country systems» (landensystemen) ook waar het aanbesteding betreft. Bij het gebruik van deze systemen is het van essentieel belang dat er gelet wordt op transparantie en kwaliteit binnen het aankoopproces, waarbij internationale standaarden voor aanbesteding, waaronder open concurrentiestelling, van toepassing zijn. In de praktijk betekent dit dat ook bij lokale of regionale aanbesteding een deel van de opdrachten weer bij buitenlandse bedrijven terecht kan komen. Dat komt mede omdat met hulp gefinancierde goederen en diensten vaak juist niet in ruime mate in het ontwikkelingsland zelf beschikbaar zijn. Het beperken van lokale aanbesteding tot lokaal aanwezige bedrijven brengt het risico met zich mee dat dit leidt tot suboptimale prijsstelling en kwaliteit.
Met betrekking tot contracten die door de Wereldbank gegund worden gaat overigens het merendeel naar niet-OESO landen. (zie: http://siteresources.worldbank.org/INTPROCUREMENT/Resources/278019–1310394978787/PSLO_Summary~OECD-NonOECD_Supplier_Totals_by_Country(FY00–10).xls).
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp terecht komt bij Westerse bedrijven?
Zie bij vraag 4.
Kunt u aangeven bij welke internationale bedrijven dit geld terecht komt en in hoeverre Nederland hiervan profiteert?
De Nederlandse ontwikkelingshulp wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd. Hierbinnen wordt voor de aanbesteding van goederen en diensten voor een belangrijk deel gebruik gemaakt van «country systems» in het geval van bilaterale steun aan landen, of organisatie-eigen aanbestedingsprocedures in het geval van multilaterale steun aan internationale organisaties. Bij vraag twee gaf ik al aan dat daarbij, geheel in lijn met de ontbindingsinzet, wordt gestuurd op de kwaliteit van de aanbesteding en niet op de nationaliteit van de uiteindelijke opdrachtnemer. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Westerse bedrijven c.q. leveranciers. Dit alles neemt niet weg dat ambassades ook het Nederlandse bedrijfsleven, daar waar mogelijk, ondersteunen binnen een transparante en open aanbesteding.
Deelt u de mening dat aanbestedingsprocedures ingewikkeld en restrictief kunnen werken waardoor het geld nog steeds in donorlanden blijft terechtkomen? Indien ja, bent u van plan om u in internationaal verband in te zetten om de procedures omtrent de aanbestedingen te vergemakkelijken, met name voor kleine tot middelgrote bedrijven? Indien nee, waarom niet?
Aanbestedingsprocedures kunnen een langdurig en ingewikkeld proces zijn, ook in ontwikkelingslanden. Dit betekent echter niet dat ze niet gebruikt dienen te worden. Het gaat om het vinden van de juiste balans tussen een transparant mechanisme dat op de gunstigste prijs/kwaliteits-verhouding selecteert, via een efficiënte procedure.
Veel ontwikkelingslanden krijgen ondersteuning van donoren om de kwaliteit van de aanbestedingsprocedures naar een hoger niveau te tillen, bijvoorbeeld door technische assistentie van onder andere internationale organisaties als de Wereldbank. Ook bilaterale donoren bieden technische assistentie aan bij het verbeteren van aanbestedingsprocedures, zoals Nederland doet binnen het ORIO programma.
Hierdoor wordt aanbestedingskennis overgedragen waardoor het ontvangende land uiteindelijk in staat gesteld wordt het beste voor zijn geld te krijgen. Het spreekt vanzelf dat de procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn en moeten voldoen aan de eisen die hiervoor internationaal van kracht zijn, waaronder de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance. Het verplicht inschakelen van lokale middelgrote en kleine bedrijven, hetgeen mogelijk is en nu al gebeurt, is mede afhankelijk van de aard en type van de werken die worden aanbesteed. Betrokkenheid van deze bedrijven geeft vaak een extra impuls aan het lokale bedrijfsleven en creëert lokale werkgelegenheid. Opgemerkt dient te worden dat bij grote aanbestedingen er vaak diverse kleine en middelgrote bedrijven als onderaannemer door de hoofdinschrijver betrokken zijn.
Wat is de verklaring voor het gegeven dat Nederland, als een van de weinige landen, niet aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) rapporteert hoeveel van haar Official Development Aid (ODA)-budget naar aanbestedingen in de private sector gaat? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze gegevens inzichtelijk gemaakt worden? Hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget gaat naar de private sector?
De cijfers over aanbestedingen in de private sector, waar het Eurodad rapport naar verwijst, worden door de OESO gecompileerd in het kader van de «2001 DAC Recommendation on Untying Aid2». Deze DAC aanbeveling heeft uitsluitend betrekking op contracten in het kader van ongebonden hulp aan de minst ontwikkelde landen. Nederland rapporteert zowel ex-ante als ex-post over deze contracten aan de OESO.
In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget naar de private sector gaat, aangezien de implementatie van projecten en programma’s vaak via derde partijen loopt, zoals de Wereldbank. Verder geldt dat de private sector breed gedefinieerd kan worden (bedrijven, maatschappelijke organisaties, stichtingen, individuele consultants) waardoor e.e.a. moeilijk in te delen is in.
Deelt u het advies van Eurodad om alle gebonden hulp te stoppen, zowel formeel als informeel? Deelt u de mening dat landenaanbestedingssystemen als standaardoptie gebruikt zouden moeten worden en dat ontwikkelingsprojecten zoveel mogelijk lokaal en regionaal aanbesteed zouden moeten worden? Indien niet, waarom niet?
In OESO/DAC verband wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk tot ontbinding van hulp over te gaan. Ook Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. Het gebruik van aanbestedingssystemen van de landen zelf, daar waar die systemen voldoen aan eisen van transparency en accountability, verdient voorkeur. Lokale aanbesteding leidt tot lokale economische groei en kennisontwikkeling. Uiteraard mag dat niet ten koste gaan van de kwaliteit en de transparantie. Bij openbare aanbestedingen is tevens van belang dat er een «level playing field» bestaat voor het lokale en internationale bedrijfsleven. Ik zal mij zowel voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als ook voor bevordering van een «level playing field» inzetten.
Ecologische braaklegging |
|
Karen Gerbrands (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Landbouw: Grond braakleggen is nu niet gewenst»?1
Ja.
Deelt u de mening dat 5% braaklegging irreëel en onnodig is? Zo nee, waarom niet?
In het artikel dat u aanhaalt, wordt gerefereerd aan de vergroening van het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Op 12 oktober heeft de Europese Commissie concrete wetgevingsvoorstellen gepresenteerd voor het nieuwe GLB in de periode 2014–2020. Daaronder vallen ook voorstellen voor de vergroening van directe betalingen. Ik ben voornemens om uw Kamer voor het einde van de maand de kabinetsreactie op de Commissievoorstellen aan te bieden.
Bent u bereid om juist méér in te zetten op particulier beheer, zodat hier zo snel mogelijk winst geboekt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Speerpunt van mijn beleid is particulieren en boeren zo veel mogelijk te betrekken bij de realisatie van het natuurbeheer. In september jl. heeft de Europese Commissie nog een door het ministerie, samen met de provincies opgestelde modelsubsidieregeling voor de aankoop van grond voor de (herijkte) EHS, goedgekeurd.
In die regeling hebben particulieren, in tegenstelling tot de vigerende regeling, gelijke kansen om gronden te verwerven. Na de decentralisatie is het aan de provincies om meer particulieren te betrekken bij het natuurbeheer.
De inwerkingtreding Scheepsafvalstoffenverdrag |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI-verdrag) per 1 januari 2012 in werking treedt, waardoor passagiersschepen met een capaciteit van meer dan 50 passagiers/bedden geen huishoudelijk afvalwater meer mogen lozen?
Ik ben ermee bekend, dat per 1 januari 2012 een onderdeel van afdeling C van het Scheepsafvalstoffenverdrag Rijn- en binnenvaart (CDNI) in werking treedt, waarmee een lozingsverbod wordt ingevoerd voor het afvalwater van passagiersschepen met een capaciteit van meer dan 50 personen/bedden.
Afdelingen A en B van dit verdrag zijn reeds in werking getreden in 2009 en 2010.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Scheepsafvalstoffenverdrag verdragsluitende staten verplicht een adequaat netwerk van ontvangstinrichtingen voor het afvalwater te (laten) realiseren?
De verdragsluitende staten hebben op grond van de Uitvoeringsregeling bij dit verdrag de keuze tussen:
De verdragsluitende partijen hebben naar aanleiding van onderzoek (nationaal en internationaal) gezamenlijk afgesproken, dat optie b het best aansluit bij de huidige praktijk.
Nederland beschikt over een uitgebreid netwerk van commerciële afvalinzamelaars, die reeds hebben aangegeven, dat deze afvalstroom zonder problemen via dit netwerk kan worden verwijderd.
Met de binnenvaartbranche is sinds 2008 overlegd over de invoering van deze optie. Het is de sector bekend dat zij zelf afspraken met inzamelaars moet maken.
Om die afspraken verder te vergemakkelijken heeft mijn ministerie samen met het Centraal Bureau voor de Rijn en Binnenvaart (CBRB) een onderzoek laten uitvoeren naar behoefte aan inzamelvoorzieningen qua plaats, tijdstip en volume. De resultaten hiervan zijn in het voorjaar aangeboden aan de branchepartijen, zowel van de zijde van de scheepvaart als de afvalinzamelaars. Zo zijn op kaarten de precieze plaatsen aangegeven waar de scheepvaart behoefte heeft aan afgiftepunten.
Bent u ervan op de hoogte dat er door gemeenten nog nauwelijks afvalwater-inzamelingspunten aan wal gerealiseerd zijn en passagiersschepen vooralsnog hun afvalwater slechts op een beperkt aantal punten kunnen afleveren?
Inzameling van afvalwater door gemeenten is één van de mogelijkheden binnen een netwerk dat door de markt wordt aangeboden.
Is het waar dat u de zorgplicht die de Nederlandse staat volgens het CDNI-verdrag heeft, neerlegt bij commerciële inzamelaars (bilgeboten, vacuümwagens of – waar mogelijk – via pontons), in plaats van deze zorgplicht te delegeren aan gemeenten, zodat in overleg met de sector adequate afgiftepunten kunnen worden gerealiseerd?
Alle lidstaten kiezen voor inzameling van het afvalwater van de passagiersschepen met meer dan 50 plaatsen/bedden via commerciële inzamelaars. De binnenvaartsector moet zelf afspraken maken met de inzamelbranche over vaste dan wel mobiele afgiftepunten.
Bent u bekend met de volgende informatie en kunt u die bevestigen:
Op basis van het eerder genoemde onderzoek dat de wensen van de sector heeft geïnventariseerd, kwam het volgende naar voren:
Het gemiddeld opslagvermogen van de onderzochte schepen bedraagt ca. 14 m3, zodat een inzamelfrequentie van maximaal twee keer per week voldoende is.
Commerciële inzameling is niet beperkt tot mobiele inzameling per vaartuig of vrachtwagen. De branchepartij van afvalinzamelaars heeft in het overleg met de binnenvaartsector aangegeven, dat een maatwerkpakket kan worden aangeboden van vaste inzamelpunten op drukke afmeerlocaties en bijvoorbeeld mobiele inzameling op de minder drukke trajecten. Het is aan de binnenvaartsector, om de specifieke wensen en keuzes hierin kenbaar te maken.
Op basis van welke gegevens gaat u er vanuit, dat commerciële inzamelaars de benodigde capaciteit wél kunnen leveren?
De branchepartij van afvalinzamelaars heeft in het overleg met de binnenvaartsector herhaaldelijk aangegeven, dat zij maatwerk kunnen bieden aan de passagiersvloot, die met een omvang van ca. 250 schepen een overzichtelijke doelgroep vormt. De huidige spreiding in het inzamelnetwerk, komt goed overeen met de wensen van de passagiersvloot.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgdragen dat Nederland aan de verplichting van het verdrag gaat voldoen?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 4.
Indien per 1 januari 2012 onvoldoende afgiftepunten beschikbaar zijn. Bent u dan bereid te voorkomen dat passagiersschepen worden beboet, vanwege het lozen van afvalwater, bij gebrek aan afgiftepunten?
Ik heb geen reden om eraan te twijfelen, dat het grote netwerk aan commerciële inzamelbedrijven een passende oplossing kan bieden aan de passagiersvloot. Daarvoor moet de binnenvaartsector zelf afspraken met de inzamelaars maken. Ik heb de SAB bereid gevonden om hierbij te helpen. Ik zal monitoren of dit proces zich goed ontwikkelt en daarover contact houden met de binnenvaartsector, de afvalinzamelaars en de SAB.