Belemmering door zorgverzekeraars van de toegang tot logopedie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) dat verschillende zorgverzekeraars de toegang tot logopedie belemmeren door het vergoeden van screenings afhankelijk te maken van de verwachte toeloop? Keurt u deze werkwijze goed?1
Wat in de aangehaalde berichtgeving centraal staat is de vergoeding door de zorgverzekeraar van de door logopedisten uit te voeren screening die voorafgaat aan de feitelijke behandeling. Tijdens de screening inventariseert de logopedist de hulpvraag, bepaalt of er een indicatie is voor verder onderzoek en gaat na of er contra-indicaties zijn. Tot voor kort was de indicatiestelling via de wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) voorbehouden aan een arts. Per 1 augustus j.l. is deze verplichte verwijzing uit de wet BIG geschrapt. In mijn brief van 7 december 2010 over de directe toegang tot paramedische beroepen heb ik aangegeven dat dit is gedaan omdat het in lijn is met het bevorderen van de taakherschikking in de eerstelijnszorg, het gegeven dat de betrokken paramedische beroepsgroepen zich tot volwaardige professionals binnen hun vakgebied hebben ontwikkeld en de notie dat de burger steeds beter is geïnformeerd over het zorgaanbod en daarbinnen zelfstandig keuzen kan en wil maken. De maatregel sluit aan op de eerder ingevoerde directe toegang voor fysiotherapeuten, oefentherapeuten en mondhygiënisten.
De wijziging van de Wet BIG laat echter onverlet dat zorgverzekeraars op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de mogelijkheid behouden om in de zorgpolis nadere procedurele voorwaarden op te nemen voor de toegang tot zorg, zoals het vragen van een verwijsbriefje of het vragen van voorafgaande toestemming.
Uit de berichtgeving kan worden opgemaakt dat zorgverzekeraars kennelijk voorzichtig zijn met het volledig overlaten van de indicatie voor logopedische zorg aan de beroepsgroep zelf en in sommige gevallen terugvallen op een verwijzing door de huisarts. In de keuze die verzekeraars daarin maken treed ik niet.
Wat is de betekenis van uw beleid om logopedie per 1 augustus jl. direct toegankelijk te maken zonder verwijzing van de huisarts, indien zorgverzekeraars weigeren de screening in te kopen die de gang naar de huisarts moet ontlasten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, indien zorgverzekeraars vergoeding van in het basispakket verzekerde zorg afhankelijk maken van de verwachte «toeloop», zij zich in feite schuldig maken aan risicoselectie? Zo ja, op welke wijze grijpt u in? Zo nee, waarom niet?
De Zorgverzekeringswet bepaalt dat er recht is op logopedie zoals logopedisten die plegen te bieden, mits de zorg een geneeskundig doel heeft en van de behandeling herstel of verbetering van de spraakfunctie of het spraakvermogen kan worden verwacht. Daarenboven geldt dat recht voor zover de verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs op deze zorg is aangewezen.
Indien bij de vergoeding van de zorg de verwachte toeloop mede een rol zou spelen zou dat strijdig zijn met de wettelijke bepalingen zoals hiervoor aangegeven. Ik heb echter geen aanleiding te denken dat zorgverzekeraars een dergelijke vorm van rantsoenering toepassen op de feitelijke zorgverlening.
Mocht het toch voorkomen dat een zorgverzekeraar een verzekerde op oneigenlijke gronden (vergoeding van) zorg ontzegt dan is het niet aan mij om in te grijpen. De wetgeving voorziet in een adequate procedure voor de afhandeling van klachten en geschillen.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars in deze zaak misbruik maken van hun marktmacht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, wilt u toelichten waar voor u de grens ligt? Wilt u omschrijven wat uw definitie is van misbruik van marktmacht door zorgverzekeraars?
Ik zie in dit geval geen aanleiding de sleutelrol van verzekeraars te herzien. In het antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat de wijze waarop de indicatieprocedure is ingericht in belangrijke mate bepalend is voor een gepast gebruik van de collectief verzekerde zorg. Het staat elke zorgverzekeraar vrij daartoe in de polis bepaalde procedurele voorwaarden aan de vergoeding van de verzekerde zorg te verbinden. De wijze waarop de zorgverzekeraars dit in de polis voor 2012 doen kunnen verzekerden mee laten wegen bij hun beslissing voor prolongatie.
Deelt u de mening dat het weinig vertrouwen wekt als zorgverzekeraars moeilijk doen over initiatieven waar zij zelf betrokken zijn geweest bij de totstandkoming, bijvoorbeeld directe toegankelijkheid logopedische zorg (DTL)? Zo ja, wilt u toelichten of u bereid bent de sleutelrol van zorgverzekeraars in het door u gewenste zorgstelsel te herzien? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling VWS beantwoorden?
Ja.
De benzineprijs die hoger is dan de olieprijs rechtvaardigt |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van berichtgeving over de benzineprijs die sinds enige tijd hoger is dan de olieprijs rechtvaardigt?1
Graag verwijs ik voor de beantwoording van deze vragen naar de resultaten van het onderzoek naar de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs, dat ik bij brief aan uw Kamer heb toegezonden. Hieruit blijkt dat de hoogte van Nederlandse brandstofprijzen aan de pomp op de lange termijn goed te verklaren is door de olieprijs en de dollarkoers. Wel kunnen op de kortere termijn sommige fluctuaties in de olieprijs niet, in mindere mate of met vertraging worden doorberekend in de pompprijs. Dit komt bijvoorbeeld doordat de prijzen van ruwe olie, geraffineerde producten en motorbrandstoffen tot stand komen op verschillende markten met elk hun eigen dynamiek en concurrentieomstandigheden.
Overigens wordt in het artikel waarnaar wordt verwezen reeds door de auteur een verklaring gegeven voor zijn eerdere constatering dat «de laatste weken [...] de benzineprijs niet de daling van de olieprijs (in euro’s) [volgt]». Navraag door de auteur bij een oliemaatschappij maakte duidelijk dat benzine in Europa voor het overgrote deel leunt op een andere olieprijs dan de olieprijs die werd gebruikt in de grafiek waaruit de discrepantie van 5 tot 10 cent werd afgeleid. Volgens de auteur van het artikel doet correctie voor deze twee uit elkaar lopende olieprijzen bovengenoemde discrepantie teniet. Ook in hun rapportage over de werking van de benzinemarkt en de opbouw van de brandstofprijs wijzen de onderzoekers erop dat voor de olieprijs verschillende prijsnoteringen bestaan.
Hoe komt het dat de kale benzineprijs de olieprijs niet meer volgt? Klopt het dat de benzineprijs, gegeven de olieprijs, eigenlijk 5 tot 10 cent lager zou moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u navraag doen bij de oliemaatschappijen over de reden van het niet volgen van de olieprijs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunt u doen om te komen tot een lagere benzineprijs?
Zie antwoord vraag 1.
De slechte ontvangst van Radio 1, Radio 2, Radio3, Radio4, Omroep Drenthe en Q-Music in Noord-Nederland |
|
Afke Schaart (VVD), Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat Radio1, Radio2, Radio3, Radio4, Omroep Drenthe en Q-Music nog steeds in grote delen van Noord-Nederland slecht te ontvangen zijn ondanks de berichten dat de zendcapaciteit van alle radiomasten weer op 100% zendvermogen zou zijn, na de branden in de zendmasten in Hoogersmilde en Lopik van 15 juli 2011?
In Noord-Nederland is voor alle gedupeerde omroepen de verzorging zo goed mogelijk geregeld door gebruikmaking van een noodmast en inzet van alternatieve frequenties. Er is nog geen volledig herstel van de situatie van voor de instorting van de mast te Smilde. Het betrof hier een mast van bijna 300 meter hoogte, waarvan het bereik niet snel volledig te compenseren zal zijn. Dat betekent dat, vanwege het verschil in hoogte, het bereik dat vanuit de noodmast in Assen kan worden gerealiseerd inderdaad minder is dan het bereik dat oorspronkelijk vanuit Smilde werd gerealiseerd. Naast de hoogte van de noodmast wordt het verschil in bereik ook verklaard uit het vermogen dat kan worden gebruikt. De noodmast staat op een defensieterrein op circa 15 kilometer van de plek waar oorspronkelijk werd uitgezonden. Vanwege de nabijheid van een woonwijk zijn er beperkingen aan het maximaal uit te zenden vermogen in verband met de toegestane sterkte van elektromagnetische velden (EMV) en elektromagnetische compatibiliteit (EMC).
Klopt het dat de oorzaak hiervan is dat het oorspronkelijke zendvermogen van bovengenoemde radiostations niet is hersteld? Is het vermogen vanuit de tijdelijke zendmast in Assen veel slechter dan in de oude situatie? Zo ja, staat deze noodmast wel op de juiste plek en is hij wel hoog genoeg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, temeer omdat Radio1 en Omroep Drenthe dienst doen als belangrijkste informatiekanaal voor de burger in crisissituaties?
Ja. Daarom zijn er, naast het plaatsen van een noodmast, ook aanvullende frequenties uit het nog braakliggende kavel A7 op andere plaatsen ingezet en is Agentschap Telecom voortdurend in overleg met zenderoperators en vergunninghouders om dit gebruik verder te optimaliseren. Daarnaast wordt op dit moment de oplossing in de vorm van de plaatsing van een tijdelijke 200 meter hoge mast uitgewerkt en doorgerekend op de effecten voor bereik en EMV en EMC.
Wat betreft Radio 1 en RTV Drenthe kan worden gesteld dat deze, in verband met hun functie als calamiteitenzender, altijd prioriteit hebben gehad bij het vinden van oplossingen. De verzorging van deze omroepen is, in verhouding tot de andere gedupeerden, daarmee het meest optimaal hersteld. Ik merk daarbij op dat er in het geval van een eventuele calamiteit ook andere informatiekanalen zijn waarlangs kan worden gecommuniceerd.1
Bent u bekend met artikel 2.1 van de Mediawet 2008 waaruit blijkt dat het een publieke taak is om publieke zenders naar alle huishoudens in Nederland te verspreiden?
Ja, ik ben bekend met artikel 2.1 van de Mediawet 2008 en nee, feitelijk kan door de ontstane situatie niet worden voldaan aan artikel 2.1, derde lid, van de Mediawet 2008. Hierin is bepaald dat het programma-aanbod van de algemene programmakanalen van de landelijke, regionale en lokale publieke mediadienst via omroepzenders wordt verspreid naar alle huishoudens in het verzorgingsgebied waarvoor de programma’s zijn bestemd. Nu is met name de ontvangst in delen van Zuid-Drenthe en Friesland niet (voldoende) gedekt via de ether. Ontvangst via kabel, satelliet of internet is wel mogelijk.
Om invulling te kunnen geven aan artikel 2.1. van de Mediawet is artikel 3.3 derde lid van de Telecommunicatiewet van belang, dat regelt dat een vergunning voor frequentiegebruik wordt verleend voor ten minste drie algemene televisieprogrammakanalen en vijf algemene radioprogrammakanalen van de landelijke publieke omroep, op zodanige wijze dat een landelijk bereik mogelijk is. Aan de regionale omroep wordt op grond van dit artikel vergunning voor frequentiegebruik verleend voor ten minste één omroepnet voor radio, op zodanige wijze dat een provinciaal bereik mogelijk is.
Daarmee is gewaarborgd dat de publieke omroep over de benodigde frequentieruimte kan beschikken. Voor de daadwerkelijke uitzending is de publieke omroep echter van zenderexploitanten afhankelijk.
De publieke taakopdracht brengt met zich mee dat, indien sprake is van een omstandigheid die afbreuk doet aan de ongestoorde ontvangst, dit zo spoedig mogelijk verholpen dient te worden. Dit is echter afhankelijk van technische mogelijkheden. Indachtig artikel 2.1, derde lid van de Mediawet 2008 heeft Agentschap Telecom zich maximaal ingezet om het de publieke omroepen mogelijk te maken om de ontvangstklachten voor hun luisteraars te verminderen door het hen tijdelijk een vergunning te verlenen voor het gebruiken van frequenties uit het nog braakliggende kavel A7. Zoals onder vraag 3 en 10 is gesteld, wordt door Agentschap Telecom, Alticom, vergunninghouders en zenderexploitanten gewerkt aan een verdere verbetering in de vorm van de plaatsing van een 200 meter hoge tijdelijke mast.
Bent u van mening dat de Publieke Omroep momenteel aan deze wettelijk verplichting voldoet? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat het bedrijf Novec eigenaar was van de ingestorte zendmast Hoogersmilde en dat het bedrijf voor 100% eigendom is van TenneT?
NOVEC is eigenaar van het ingestorte stalen gedeelte van de zendmast. NOVEC is een 100%-dochter van TenneT, waarvan de aandelen gehouden worden door de Staat, die daarbij wordt vertegenwoordigd door het Ministerie van Financiën.
Is het juist dat TenneT de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de bedrijfsvoering van Novec? Kunt u aangeven of er vanuit TenneT wordt bijgedragen aan het oplossen van de problemen bij Novec? Zo ja op welke wijze heeft dit heeft plaats gevonden en kunt u aangeven welke rol is weggelegd voor de Staat als aandeelhouder?
NOVEC is geen staatsbedrijf. Hoewel NOVEC een 100%-dochter is van TenneT en de aandelen van TenneT in handen zijn van de Staat, is het niet de bedoeling om via het aandeelhouderschap te treden in de operationele verantwoordelijkheid van NOVEC. Dat is ook niet gebeurd. Wel is door NOVEC – als dochter van TenneT – regelmatig overleg gevoerd met de moedermaatschappij over de ontstane veiligheidssituatie van de mast in IJsselstein (Lopik), waar zich bijna een gelijke calamiteit heeft voorgedaan als in Hoogersmilde.
Als mastbeheerder maakt NOVEC afspraken in de privaatrechtelijke sfeer met zenderaanbieders die gebruik willen maken van de ruimte
op die mast. Onderdeel hiervan zijn afspraken over veiligheidsmaatregelen waarbij de partijen hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Vanuit haar beleidsverantwoordelijkheid heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een rol gespeeld door het benoemen van een bemiddelaar om de impasse, die over de veiligheidssituatie was ontstaan, te doorbreken. Deze bemiddeling heeft ertoe geleid dat beide partijen mee hebben gewerkt aan een oplossing, met als resultaat de met behoud van veiligheid gecontroleerde verhoging van het zendvermogen in IJsselstein.
Klopt het dat volledige ontvangst van de genoemde radiostations alleen bereikt kan worden door de zendmast van Novec opnieuw op te bouwen?
Ja. Met herbouw van de oorspronkelijke zendmast en met gebruikmaking van de geldende frequentieparameters kan de situatie worden hersteld. Om tot die tijd de gewenste situatie zo dicht te benaderen zijn meerdere oplossingen gerealiseerd en wordt binnen het in antwoord op vraag 3 genoemde overleg de mogelijkheid van de plaatsing van een 200 meter hoge tijdelijke mast verder uitgewerkt.
Is het juist dat het nog een aanzienlijke periode zal duren voordat de mast van Novec weer is opgebouwd en in gebruik kan worden genomen? Kunt u aangeven hoe lang de herbouw van de mast in Hoogersmilde nog gaat duren?
Ja. Het betreft hier een groot incident, waarbij niet alleen de stalen buismast in Hoogersmilde door de brand is beschadigd, maar ook de betonnen toren grote schade heeft opgelopen. Voordat begonnen kan worden met de herbouw van de stalen mast, moet eerst de betonnen toren zijn hersteld. Eigenaar Alticom verwacht eind januari de betonnen toren op te kunnen leveren. Parallel hieraan heeft NOVEC op 1 november 2011 het herbouwtraject opgestart. Naar verwachting van NOVEC zal de herbouw van de stalen mast op zijn vroegst oktober 2012 zijn afgerond en is de mast op de oorspronkelijke hoogte dan weer beschikbaar.
Deelt u de mening dat er snel een tussentijdse oplossing moet komen voor de problemen die er zijn ten aanzien van de ontvangst van de radiostations en deelt u de mening dat u als minister, een snelle oplossing moet bevorderen? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Direct na de instorting van het bovenste deel van de zendmast te Smilde is hard gewerkt aan oplossingen. Er is sindsdien met de inzet van tijdelijke frequenties en het nog niet verdeelde kavel A7, alsook de noodmast van NOVEC, te Assen veel verbeterd. De situatie is echter nog niet volledig hersteld. Door de zenderexploitanten en vergunninghouders is druk gezocht naar verbeteringen op de korte termijn. De primaire verantwoordelijkheid voor een oplossing ligt ook daar. Inmiddels hebben de betrokken partijen zich gecommitteerd aan het uitwerken van een plan voor het tijdelijk plaatsen van een 200 meter hoge mast.
Ik faciliteer via Agentschap Telecom het proces. Met deze oplossing wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Van Toorenburg (CDA) en Schaart (VVD) over de problematiek met de ontvangst in het Noord-Nederland. Over de voortgang en het plan van aanpak wordt u afzonderlijk per brief geïnformeerd.
De gewelddadige Indonesische reactie op het vreedzame onafhankelijkheidsstreven van de Papoea’s |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Declaration of Independence Prompted Warning Shots in Papua: Military»1 en «Papua congress calls for peaceful path to self-determination»2 en wat is uw oordeel over de Indonesische reactie op het door de Papoea's georganiseerde nationale congres?
Ik heb met zorg kennis genomen van de berichtgeving over de gebeurtenissen in Papoea op 19 oktober jl. Deze zorg is kenbaar gemaakt aan de Indonesische autoriteiten. Daarbij is nadere informatie gevraagd over de toedracht van de gebeurtenissen in Papoea.
De Indonesische autoriteiten, de officiële mensenrechtencommissie Komnasham en de internationale mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch hebben inmiddels meegedeeld onderzoek te doen naar de toedracht van de gebeurtenissen.
Heeft u de Indonesische autoriteiten inmiddels aangesproken op de gewelddadige wijze waarop het onafhankelijkheidsstreven van de Papoea's wordt onderdrukt? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid van de Indonesische regering te eisen dat de gevangengenomen Papoealeiders onmiddellijk in vrijheid worden gesteld en dat het onderdrukken van en het geweld plegen tegen de Papoea's onmiddellijk wordt gestopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke drukmiddelen gaat u dan aanwenden?
Nederland volgt de zaak van de gearresteerde Papoea’s nauwlettend. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven zal ik mij tot de Indonesische autoriteiten wenden.
Hoe staat de Nederlandse regering ten opzichte van het onafhankelijkheidsstreven van de Papoea's, in het algemeen en in het licht van de Nederlandse beloften die in de periode voor 1963 aan de Papoea's werden gedaan?
Nederland erkent de nationale soevereiniteit en territoriale integriteit van Indonesië. De provincies Papua en West-Papua zijn onderdeel van de republiek Indonesië. Nederland streeft in de samenwerking met Indonesië ten aanzien van de provincies Papua en West-Papua naar een effectieve en volledige implementatie van de Speciale Autonomiewet voor Papua (OTSUS) van 2001. Voor het Nederlandse standpunt verwijs ik naar een eerdere Kamerbrief over dit onderwerp (bijlage)3.
Wilt u deze vragen voor dinsdagochtend 25 oktober 11.00 uur beantwoorden?
Het inwinnen van informatie over de gebeurtenissen vergde de nodige tijd. Het is om die reden niet gelukt om de vragen voor dinsdagochtend 25 oktober te beantwoorden.
Het wantrouwen jegens allochtone agenten binnen de Nederlandse politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het recente promotieonderzoek «Buiten veiliger dan binnen. In- en uitsluiting van etnische minderheden binnen de politieorganisatie» waarin geconstateerd wordt dat veel allochtone agenten de politie verlaten omdat zij te maken hebben met uitsluitingsmechanismen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek. Daarin is overigens geen (kwantitatief) onderzoek gedaan naar de uitstroom van allochtone agenten en ook niet geconstateerd, dat veel van hen de politie verlaten omdat zij te maken hebben met uitsluitingsmechanismen.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoeker dat allochtone agenten aanlopen tegen wantrouwen, zich te vaak moeten bewijzen als «Nederlandse» agent en van hen verwacht wordt dat zij problemen van hun «eigen groep» te lijf gaan?
Het is niet goed wanneer allochtone agenten de organisatie verlaten of dat overwegen, omdat zij te vaak het gevoel hebben zich te moeten bewijzen als «Nederlandse» agent. Het ervaren van wantrouwen onder collega’s, autochtoon of allochtoon, is nooit goed en dat kan een negatieve invloed hebben op het politiewerk.
Ten aanzien van de verwachting dat allochtone agenten problemen van hun eigen groep te lijf gaan het volgende. De politie moet de wet handhaven. Als agenten, allochtoon of autochtoon, door hun achtergrond kennis van bepaalde groepen hebben en daardoor beter aansluiting kunnen maken bij die groepen en zo de wet effectiever kunnen handhaven, dan verwacht ik dat die agenten daar gebruik van maken. Overigens verwacht ik van alle agenten de professionaliteit om t.a.v. diverse groepen in de samenlevingeffectief op te bieden, dat is een onderdeel van hun vakmanschap.
Deelt u de mening dat onderling ervaren wantrouwen tussen agenten een negatieve invloed heeft op het politiewerk?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat structurele inspanningen vereist zijn voor een politieorganisatie waarin opgeleide agenten ongeacht afkomst of andere achtergronden, in een positieve werkomgeving en met onderling vertrouwen hun werk kunnen verrichten?
De politie dient een organisatie te zijn waar iedere diender zich veilig voelt en prettig kan werken. Dat kan gerealiseerd worden door ruimte te geven aan het vakmanschap en het vergroten van de weerbaarheid van de agenten. Over dat laatste heb ik uw Kamer bericht in mijn brieven van 27 juni 2011 (TK 29 628, nr. 262) en 2 november 2011 (TK 29 628, nr. 276).
Diversiteit draagt in dat kader bij aan de legitimiteit, de kwaliteit én de effectiviteit van de politie. Politieagenten moeten herkenbaar zijn én blijven, voor alle burgers. Ze moeten kunnen omgaan met de verschillen die de praktijk met zich meebrengt: verschillen in taal, in gewoonten, gebruiken en omgangsvormen. Agenten die dat alles beheersen kunnen steviger, met meer gezag en daardoor ook effectiever optreden.
Het centrale begrip in het diversiteitbeleid bij de politie is «kwaliteit»: de beste persoon op de juiste plaats, ongeacht afkomst, geslacht, kleur of leeftijd. Ik sta voor een integrale benadering van diversiteit waarbij de professionaliteit en het gedrag van medewerkers van de politie centraal staan. Ik wil het diversiteitbeleid daarom verankeren in het reguliere HRM-beleid van de politie. Dat moet erop gericht zijn het maximale te halen uit alle medewerkers, ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, geslacht of seksuele voorkeur.
De voorgenomen invoering van de nationale politie biedt een uitgelezen kans voor de structurele verankering van het diversiteitbeleid in het reguliere HRM-proces. Bij het ontwerp en de inrichting van de nationale politie staat ook dit onderwerp op de agenda.
Welke inspanningen levert de Nederlandse politie op dit moment om diversiteit op de werkvloer en een positieve werkbeleving van alle agenten te bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens om naar aanleiding van het promotieonderzoek en gezien de jarenlange investeringen van de politie en van het ministerie in een divers samengestelde politieorganisatie, maatregelen te nemen om de negatieve werkbeleving van en ervaren wantrouwen jegens allochtone agenten te veranderen? Zo ja, welke maatregelen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg met de Kamer over politieonderwerpen op 9 november 2011?
Het door u bedoelde algemeen overleg is voor onbepaalde tijd uitgesteld.
De nieuwe campagne van Sense ‘hun eerste keer’ |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe campagne van Sense «hun eerste keer» en het webbericht op de Volkskrantwebpagina?1
Ja. De campagne Maak seks lekker duidelijk – waarvan «hun eerste keer» onderdeel uitmaakt – is gericht op seksuele weerbaarheid en wordt door mij tot eind 2011 gefinancierd.2 Seks wordt in deze campagne niet beperkt tot geslachtsgemeenschap, maar gaat over diverse vormen van seksueel gedrag en seksualiteit: bijvoorbeeld zoenen, uitkomen voor homoseksualiteit of geslachtsgemeenschap. In «hun eerste keer» gaat het dan ook niet alleen om jongeren en hun eerste keer geslachtsgemeenschap, maar gaat het bijvoorbeeld ook over de eerste keer zoenen of de eerste keer «nee» zeggen.
Waarom wordt er naar aanleiding van het onderzoek «seks onder je 25e» gecommuniceerd dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren geslachtsgemeenschap hebben 16,4 jaar is? Is dit gemiddelde bepaald met of zonder de uitschieters op zeer jonge leeftijd?
Met het bericht dat de gemiddelde leeftijd waarop jongeren in Nederland geslachtsgemeenschap hebben 16,4 jaar is, wordt slechts feitelijke informatie verschaft die is gebaseerd op grootschalig onderzoek onder jongeren. De leeftijd 16,4 jaar is een gemiddelde, inclusief uitschieters naar beneden en naar boven. De campagne richt zich op de groep jongeren die het meest risico loopt op seksuele dwang, namelijk laagopgeleide jongeren. Zij starten gemiddeld vroeger dan hoogopgeleide jongeren.
Deelt u de mening, dat wanneer uit het onderzoek «seks onder je 25e» blijkt dat 44% van de jongens en 37% van de meisjes op 16-jarige leeftijd geslachtsgemeenschap heeft gehad het niet klopt dat de jongeren in de nieuwe campagne van Sense «hun eerste keer» 15 en 16 jaar zijn en niet ouder?2
De campagne is gericht op preventie: op het voorkomen dat jongeren beschadigende ervaringen opdoen, door ze al vóór ze seksueel actief zijn bewust te laten worden van hun wensen en grenzen en vaardigheden op te laten doen om grenzen te stellen. Om die reden is als doelgroep gekozen voor de jongeren die nog (net) niet seksueel actief zijn.
Jongeren die op de minder vergaande vormen van seks hun wensen en grenzen kunnen aangeven, zijn in hun verdere seksuele leven weerbaarder.
Deelt u de mening dat wanneer 43% van alle ondervraagden van het onderzoek «seks onder je 25e» nog helemaal geen geslachtsgemeenschap hebben gehad, het onjuist is om bij het opzetten van een nieuwe voorlichtingscampagne er vanuit te gaan dat jongeren op hun 16,4 jaar al wel geslachtsgemeenschap hebben? Zo ja, bent u bereid de nieuwe campagne van Sense aan te passen?
De campagne gaat er niet van uit dat jongeren op hun 16,4 jaar geslachtsgemeenschap hebben. Zoals gezegd betreft de leeftijd van 16,4 jaar een gemiddelde. De campagne is juist gericht op de jongeren die nog (net) niet seksueel actief zijn, om er voor te zorgen dat zij, wanneer ze met seks beginnen, hun eigen wensen en grenzen op het gebied van seksualiteit kennen en die durven aangeven. Met seks wordt daarbij niet alleen gedoeld op geslachtsgemeenschap maar ook op andere vormen van seksueel gedrag en seksualiteit, zoals zoenen of strelen of voor je homoseksualiteit uitkomen. Dit blijkt ook uit de trailer van «hun eerste keer». Het is ook niet zo dat alle acht jongeren uit «hun eerste keer» al seksuele ervaring hebben. De leeftijd van 16,4 jaar wordt dus zeker niet als norm neergezet.
Vanwege het bovenstaande zie ik geen reden om «hun eerste keer» aan te laten passen.
Draagt communicatie in de media, dat de gemiddelde leeftijd waarop iemand geslachtsgemeenschap heeft 16,4 jaar is, bij aan het verlagen van de leeftijd waarop wordt geëxperimenteerd met seks?
Ik zie niet in waarom het noemen van de gemiddelde leeftijd zou bijdragen aan het verlagen van de leeftijd waarop geëxperimenteerd wordt. Uit internationale onderzoeken blijkt juist dat preventieprogramma’s risicoverlagend werken (bijvoorbeeld uitstel van start met seksuele activiteiten, afname aantal seksuele partners).
De Nederlandse aanpak van seksuele voorlichting is niet gericht op uitstel van seks maar op het bevorderen dat iedereen voorlichting krijgt over seksualiteit zodat hij/zij de kennis en vaardigheden heeft om relaties vrijwillig, veilig en prettig vorm te geven en problemen als seksuele dwang, soa en ongewenste zwangerschap kunnen worden voorkomen.
Vier waarden staan centraal bij seksuele gezondheid(beleid):
Deze campagne is vooral gericht op het bevorderen van seksuele weerbaarheid van jongeren: om te voorkomen dat jongeren beschadigende ervaringen opdoen, door ze al vóór ze seksueel actief zijn bewust te laten worden van hun wensen en grenzen en vaardigheden op te laten doen om grenzen te stellen. De titel is alleen prikkelend bedoeld maar zoals eerder aangegeven heeft de «eerste keer» betrekking op meerdere vormen van een eerste keer op het gebied van seksualiteit.
Waarom wordt er niet vanuit Sense gecommuniceerd dat het uistellen van het eerste seksuele contact risicoverlangend werkt? Waarom gaat de nieuwe campagne van Sense van het omgekeerde uit en lijkt het alsof de campagne «hun eerste keer» prikkelt om op jonge leeftijd te experimenteren met seks?
Zie antwoord vraag 5.
De toegang tot archieven in beheer van het Marechausseemuseum in Buren |
|
Ronald van Raak |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Mag het Marechausseemuseum in Buren onderzoekers inzage in archieven weigeren louter op grond van het feit dat zij naar de opvatting van de beheerder «commerciële bedoelingen» zouden hebben?1
Ja. Het Marechausseemuseum is een onafhankelijke, particuliere stichting die zelf mag bepalen wie wel en niet toegang heeft tot zijn particuliere archieven.
Voor «afgedwaald» overheidsarchief verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is het aan de beheerder van een archief om te beoordelen of een onderwerp van historische interesse al voldoende is beschreven?
Nee. De beheerder van een particulier archief mag wel beoordelen wie toegang krijgt tot dat archief.
Hoe kan een aanvrager beoordelen of een privé-archief ook overheidsdocumenten bevat die voor iedereen toegankelijk moeten zijn?
Dat is niet eenvoudig. Een onderzoeker met kennis van de organisatie en de processen van de overheid kan aan de hand van een vastgestelde selectielijst, bestandsoverzicht en/of inventaris de herkomst achterhalen van archiefbescheiden die van de overheid afkomstig zijn.
Bent u bereid de Erfgoedinspectie te laten bemiddelen bij de aanvraag van historici Gerard Rooijakkers en Leo Hoeks om voor hun onderzoek naar de Bende van Oss inzage te krijgen in archieven van het Marechausseemuseum in Buren en toe te zien dat hierbij de regels en voorschriften zoals die zijn vastgelegd in de Archiefwet worden gerespecteerd?
Nee. De Erfgoedinspectie is er niet om te bemiddelen in onenigheid tussen historici en onafhankelijke musea.
Op basis van de Archiefwet 1995 houdt de Erfgoedinspectie toezicht op de vorming en op het beheer en behoud van de archieven van de centrale overheid. De Erfgoedinspectie toetst de registratie, toegankelijkheid, veilige en duurzame opslag, selectie en vernietiging van archiefstukken.
De onderhavige kwestie geeft een signaal dat er mogelijk overheidsarchief aanwezig is in het Marechausseemuseum. Dit signaal is door de Algemeen Rijksarchivaris aan de Erfgoedinspectie doorgegeven. De Erfgoedinspectie heeft in 2006 en 2008 bij de Koninklijke Marechaussee een inspectie verricht naar de toepassing van de Archiefwet 1995. In de rapportage is de KMar geattendeerd op het risico dat een deel van haar archief buiten beheer is geraakt en dat zich in het Marechausseemuseum te Buren een hoeveelheid archiefbescheiden kan bevinden. De KMar onderzoekt dit momenteel. Afhankelijk van de uitkomsten zal de Erfgoedinspectie verder handelen. Mogelijk zijn er overheidsstukken die (eventueel als kopie) naar een rijksarchiefbewaarplaats overgebracht zullen worden.
De toegankelijkheid van het OV |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat met een elektrische rolstoel niet gereisd mag worden met de bussen van Syntus?1
Ja, waarbij ik op wil merken dat mij door Syntus is gemeld dat reizigers met een elektrische rolstoel die voldoet aan bepaalde eisen (maatvoering, gewicht) niet meer worden geweigerd. Syntus wil nog wel verder onderzoeken hoe het de regels op een verantwoorde manier kan invullen.
Is het waar dat het wettelijk niet toegestaan is om mensen met een duwrolstoel dan wel een elektrische rolstoel te weigeren? Zo nee, wat vindt u daarvan? Zo ja, wat gaat u doen om dit verbod te handhaven?
Er bestaat geen wettelijke regel die verbiedt dat mensen met een rolstoel worden geweigerd. Wel is er op dit moment wetgeving in voorbereiding die de rechten van mensen met een beperking versterkt. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 4.
In de Regeling Voertuigen2 is geregeld dat bussen worden goedgekeurd die geschikt zijn voor mensen met rolstoelen, zolang die rolstoelen een bepaalde maatvoering en gewicht hebben. Bij het daadwerkelijk toelaten van mensen met een rolstoel, hebben de openbaar busvervoerbedrijven beleidsvrijheid; ze hanteren hiervoor eigen interne richtlijnen. Buschauffeurs zullen over het algemeen mensen met een rolstoel weigeren wanneer zij de veiligheid van de passagiers niet kunnen garanderen.
Kunt u aangeven wat de regels van andere busvervoerders zijn ten aanzien van mindervaliden?
Inventarisatie van de regels bij diverse andere busbedrijven leert dat de toegepaste regels variëren. Eén vervoerbedrijf staat elektrische rolstoelen niet toe vanwege het hoge gewicht op de lift. Een ander gebruikt een uitvoerig beleidsdocument waarmee chauffeurs geïnstrueerd worden over hun handelwijze om reizigers met bepaalde soorten rolstoelen wel mee te nemen. Een ander vervoerbedrijf verwijst naar de algemene vervoervoorwaarden, waarin niet expliciet over het vervoer van mensen met een al of niet elektrische rolstoel wordt gesproken.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop mindervaliden gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer niet alleen een bevoegdheid van de concessieverlener is, maar dat hierover nationaal beleid moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Het is aan de vervoerder en concessieverlener om te bepalen of en hoe mindervaliden gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Wanneer de paragraaf over openbaar vervoer in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in werking treedt (gepland in 2012) worden de rechten van mensen met een beperking versterkt. Gehandicapten kunnen dan bij vermeende ongelijke behandeling een oordeel vragen bij de Commissie Gelijke Behandeling. De nieuwe regelgeving bepaalt ook dat vervoerders (vooraf) aangeven wat op hun lijnen de mogelijkheden zijn voor mensen met een handicap om gebruik te kunnen maken van het openbaar vervoer. In 2013 treedt voorts een nieuwe Europese verordening passagiersrechten voor busvervoer in werking. Op grond hiervan mogen passagiers met een handicap of beperkte mobiliteit niet worden geweigerd tenzij een weigering kan worden gerechtvaardigd vanwege de veiligheidsvoorschriften of de beperkingen van het voertuig.
Het artikel “Boete kweker ingetrokken” |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Boete kweker ingetrokken», waarin wordt gesteld dat uw ministerie een boete van € 192 000 intrekt voor het tewerkstellen van 24 Polen zonder tewerkstellingsvergunning? Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Het is juist dat de desbetreffende boete is ingetrokken.
Wat is de aanleiding voor het intrekken van deze boete? Is het juist dat u de boete niet houdbaar acht vanwege een uitspraak van het Europese Hof van Justitie over grensoverschrijdende dienstverlening, waarvoor geen tewerkstellingsvergunning nodig is? Welke uitspraak betreft dit en wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor het door u gevoerde beleid?
In verband met het door de kweker ingestelde hoger beroep is na een juridische beoordeling geconcludeerd dat het boeterapport waarop de boete was gebaseerd onvoldoende bewijs bevatte om aan te nemen dat de dienstverlening alleen bestond uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Dit was de reden om de boete in te trekken.
In het krantenbericht wordt waarschijnlijk gedoeld op het Vicoplus-arrest dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in februari jongstleden heeft gewezen.
Het Europese Hof gaf aan dat het is toegestaan om bij grensoverschrijdende dienstverlening die alleen bestaat uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten tewerkstellingsvergunningen te eisen (zogenoemde «onzuivere dienstverlening»). Voorts gaf het Hof aan dat sprake is van «onzuivere dienstverlening» als de werknemer zijn taken «onder leiding en toezicht» van de inlenende onderneming vervult.
Met deze uitspraak werd het door mij sinds 2005 gevoerde beleid bevestigd om in gevallen van «onzuivere dienstverlening» een tewerkstellingsvergunning te eisen. De uitspraak heeft derhalve geen gevolgen voor het door mij gevoerde beleid.
Mag uit het intrekken van de boete worden afgeleid dat u de beleidslijn ten aanzien van gedetacheerde werknemers uit landen waarvoor geen vrij verkeer van werknemers geldt, zoals Roemenië en Bulgarije, herziet? Wat betekent dit voor het in Nederland gehanteerde onderscheid tussen «zuivere dienstverlening» (zoals het realiseren van een bouwwerk) en «onzuivere dienstverlening» (ter beschikking stellen van personeel via uitzendbureaus), waarbij in het laatste geval nog steeds een werkvergunning vereist is?
Nee, de intrekking van de boete is het gevolg van specifieke omstandigheden in deze zaak en heeft niets te maken met een beleidswijziging.
Wat zijn de gevolgen voor de mogelijkheden om detachering van werknemers vanuit Roemenië en Bulgarije te reguleren? Geldt hiervoor nog steeds de vergunning- of notificatieplicht? Op welke wijze kan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) vooraf controleren of de geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd?
Zoals in het antwoord op vraag 2 uiteengezet, bevestigt het Vicoplus-arrest dat voor «onzuivere dienstverlening» een tewerkstellingsvergunning nodig is. UWV WERKbedrijf toetst bij de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning vooraf of het loon dat zal worden uitbetaald marktconform is. De Arbeidsinspectie kan controleren of het arbeidscontract wordt nageleefd. Overigens wordt voor laag- en ongeschoold werk nog slechts in uitzonderingsgevallen een tewerkstellingsvergunning verleend, omdat er voor dat werk voldoende prioriteitgenietend aanbod zal zijn.
In geval van «zuivere dienstverlening» geldt de notificatieplicht. In die gevallen toetst het UWV WERKbedrijf niet op de arbeidsvoorwaarden.
Wat zijn de gevolgen voor de mogelijkheden, die de Arbeidsinspectie heeft om bij detacheringen van werknemers uit Roemenië of Bulgarije te controleren of de geldende arbeidsvoorwaarden worden nageleefd? Kunt u aangeven op grond van welke criteria de Arbeidsinspectie kan vaststellen of er sprake is van een legitieme detachering, dan wel een schijnconstructie, die is bedoeld om onder de Nederlandse normen te duiken?
Zoals vermeld is bij vraag 2 wijzigt het beleid niet. De wijze waarop door de Arbeidsinspectie wordt geïnspecteerd wijzigt evenmin. De Arbeidsinspectie zal in het kader van het toezicht op naleving van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav) en van de andere toepasselijke sociale regelgeving blijven controleren of geen ongeoorloofde constructies worden toegepast waarmee op oneigenlijke wijze toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt verkregen wordt en of de toepasselijke wetgeving wordt nageleefd.
Welke mogelijkheden ziet u om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vanuit EU-landen door detacheringsconstructies en (schijn)-zelfstandigheid tegen te gaan, in de situatie dat sprake is van volledig vrij verkeer van werknemers?
Indien sprake is van volledig vrij verkeer van werknemers, bestaat voor werkgevers minder reden om gebruik te maken van schijnconstructies om de tewerkstellingsvergunningplicht te omzeilen. Wel moet worden voldaan aan de overige arbeidswetgeving, voor zover deze van toepassing is. Schijnzelfstandigheid vindt echter ook plaats om fiscale redenen, los van of er vrij werknemersverkeer geldt.
Bent u met ons van mening dat de discussie over een eerlijke concurrentie ook op Europees niveau gevoerd moet worden? Bent u bereid om u er op Europees niveau sterk voor te maken dat Nederland (net als Belgie: Limosa) ruimte krijgt om een meldplicht in te voeren voor uit het buitenland gedetacheerde werknemers en in het buitenland gevestigde/ingeschreven zelfstandige zonder personeel (zzp’ers) die in Nederland komen werken, zodat de Belastingdienst en het UWV beter kunnen controleren (bijv. op Verklaring arbeidsrelatie (VAR-verklaring) en E101-formulier voor afdracht sociale zekerheid) en de Inspectiediensten gerichter kunnen handhaven?
Zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, onderzoekt het kabinet of het in België gehanteerde systeem een bijdrage kan leveren aan de aanpak van schijnconstructies. Hierbij wordt ook betrokken dat dit systeem volgens de Europese Commissie in strijd is met het vrij verkeer van diensten in de EU.
Ook wil ik bestaande registratieplichten voor EU-burgers, zoals de GBA en de registratie bij de IND, strakker handhaven, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 14 april 2011 De genoemde registraties raken een bredere groep dan alleen zelfstandigen.
Misleidende en agressieve verkoopreisjes voor ouderen |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over misleidende en agressieve verkoopreisjes voor ouderen, die erop gericht zijn om middels urenlange verkoopdemonstraties dure spullen, zoals «gezondheidsmatrassen», aan ouderen te verkopen?
Ja.
Klopt het dat uit onderzoek van bureau Intomart blijkt dat jaarlijks 347 000 mensen hiervan het slachtoffer zijn, die ieder honderden euro’s kwijt zijn aan twijfelachtige producten, in totaal voor 103 miljoen euro per jaar?
In 2008 heeft de Consumentenautoriteit het onderzoeksbureau Intomart GfK opdracht gegeven onderzoek te doen naar de aard en omvang van oneerlijke handelspraktijken waarmee Nederlandse consumenten geconfronteerd worden. De onderzoekers hebben op basis van extrapolatie een schatting gegeven van het aantal slachtoffers van «misleidende of agressieve colportagepraktijken». Voor deze categorie oneerlijke handelspraktijken is een schatting gemaakt van 347 000 slachtoffers op jaarbasis. Overigens omvat deze categorie mede verkoopdemonstraties tijdens busreizen, maar ook gedupeerden van bijvoorbeeld verkoop aan de deur. Het precieze aantal gedupeerden bij verkoopdemonstraties tijdens busreizen is uit het onderzoek dus niet af te leiden. Het ligt wel voor de hand te verwachten dat het aantal een beperkt deel is van de genoemde 347 000.
Klopt het dat daarbij ouderen worden geïntimideerd en zwaar onder druk worden gezet om hun te bewegen de producten te kopen?
De Consumentenautoriteit heeft onderzoek gedaan naar de verkooppraktijken van bedrijven die deze busreizen organiseren. Dit onderzoek heeft geleid tot het opleggen van boetes aan enkele bedrijven vanwege overtreding van de wetgeving over oneerlijke handelspraktijken. In boetebesluiten, die in mei 2011 openbaar zijn gemaakt, heeft de Consumentenautoriteit geoordeeld dat bij verkoopdemonstraties tijdens busreizen sprake was van ongepaste beïnvloeding, waardoor de keuzevrijheid of de vrijheid van handelen van de gemiddelde consument met betrekking tot het product aanzienlijk werd beperkt. Hierdoor ontstaat de situatie dat de consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen (overtreding artikel 6:193h, eerste lid, BW). Hierbij speelden onder andere de lange duur van de verkoopdemonstraties, de grove wijze van bejegening door de verkopers en de wijze waarop de verkopers bij de deelnemers inspeelden op de mogelijke bezorgdheid over hun gezondheidstoestand een rol. De Consumentenautoriteit heeft niet geconstateerd dat deuren op slot werden gedaan of dat mensen «gegijzeld» werden.
Klopt het dat ze worden tegengewerkt als ze achteraf de koop willen annuleren? Klopt het dat zelfs het wettelijke herroepingsrecht, binnen 8 dagen, daarbij wordt genegeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat bij deze verkoopsessies de deuren soms op slot worden gedaan, wordt gedreigd dat mensen niet mee terug mogen met de bus, en dat mensen in een bus in Twente «gegijzeld» werden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat dergelijke praktijken op zo’n grote schaal (zie vraag 2) plaatsvinden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, maken slachtoffers van verkoopdemonstraties slechts een onderdeel uit van het totale aantal slachtoffers op het gebied van «misleidende of agressieve colportagepraktijken». Naar aanleiding van het Intomart GfK onderzoek heeft de Consumentenautoriteit verkoopdemonstraties als prioriteit bestempeld en in haar agenda gezet. De Consumentenautoriteit heeft onderzoek gedaan naar een aantal bedrijven die dergelijke busreizen organiseren, en dat heeft geresulteerd in boetebesluiten. Daarnaast heeft de Consumentenautoriteit bij haar Duitse collega-autoriteit een handhavingsverzoek ingediend, omdat er vaak een link is met Duitse bedrijven. De betrokken ondernemingen hebben in Nederland hun activiteiten inmiddels gestaakt. Daarnaast heeft de Consumentenautoriteit ook voorlichtingscampagnes georganiseerd. De bedrijven waartegen boetes zijn opgelegd, zijn inmiddels gestopt met hun activiteiten. Het aantal meldingen dat de Consumentenautoriteit dit jaar via ConsuWijzer heeft ontvangen, is laag en stabiel.
Is de in 2008 ingevoerde wetgeving over oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193a–193j) van het Burgerlijk Wetboek niet toereikend of is de handhaving door de Consumentenautoriteit niet toereikend? Wat gaat u hieraan doen?
De regelgeving inzake oneerlijke handelspraktijken biedt een goede basis voor het aanpakken van deze praktijken. De boetebesluiten van de Consumentenautoriteit zijn hier ook op gebaseerd. Ook de handhaving van de Consumentenautoriteit is effectief geweest, immers de bedrijven die een boete hebben ontvangen van de Consumentenautoriteit zijn gestopt met hun activiteiten.
Ik heb dan ook geen reden te veronderstellen dat de wetgeving en/of de handhaving niet toereikend zou zijn.
Kunt u er bij de Consumentenautoriteit en het Openbaar Ministerie op aandringen dat aan de bestrijding van dit soort verkooppraktijken meer prioriteit gegeven wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie kan optreden als sprake is van strafbare feiten zoals oplichting, bedreiging of bedrog bij verkoop. De Consumentenautoriteit handhaaft onder andere de wet oneerlijke handelspraktijken. Tussen het OM en de Consumentenautoriteit zijn in een samenwerkingsprotocol afspraken gemaakt over welke instantie wanneer handhaaft.
De Consumentenautoriteit heeft op basis van het in vraag 2 genoemde onderzoek prioriteit gegeven aan het onderzoeken van dit soort verkooppraktijken. De Consumentenautoriteit heeft boetes opgelegd aan bedrijven die dergelijke reizen organiseren. Zij houdt deze bedrijven nauwlettend in de gaten en schakelt zo nodig buitenlandse toezichthouders in. Zo heeft de Consumentenautoriteit een verzoek tot handhaving neergelegd bij haar Duitse collegatoezichthouder voor het ondernemen van actie richting de Duitse bedrijven die op dit front in Nederland actief zijn.
Het bericht ‘Nederland belastingparadijs voor veel multinationals’ |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland belastingparadijs voor veel multinationals»1 alsmede met het onderzoek van ActionAid «Addicted to tax havens: The secret life of the FTSE 100»?
Ja
Wat vindt u ervan dat 98 van de 100 grootste multinationals op de Londense beurs direct of indirect in belastingparadijzen blijken te zitten?
In het genoemde onderzoek wordt niet duidelijk gemaakt welke criteria zijn gebruikt om landen als belastingparadijs aan te merken. Bovendien geeft het rapport zelf aan dat de aanwezigheid van een vennootschap in zo’n jurisdictie nog geen bewijs is van belastingontwijking. Het onderzoek geeft mij geen aanleiding een oordeel te vellen over de concernstructuren van multinationals.
Wat vindt u ervan dat met name banken en financiële instellingen grote gebruikers van belastingparadijzen blijken te zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie uit het onderzoek van ActionAid dat dit grote negatieve gevolgen heeft voor ontwikkelingslanden, zelfs zo groot dat de Millenniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden als er geen belastingontwijking zou plaatsvinden?
De stelling dat de Milleniumdoelen gemakkelijk gehaald zouden worden zonder belastingontwijking is geen conclusie uit het onderzoek door ActionAid maar een parafrasering van een ingezonden brief uit 2008 van OESO SG Gurría in The Guardian waarin deze met name doelt op zwart vermogen. De ontwikkelingen sinds 2008 laten zien dat een verbetering van de uitwisseling van informatie kan leiden tot een forse toename van het voor belasting aangegeven vermogen.
Dat laat onverlet dat Nederland voorstander is van transparantie en daarbij streeft naar internationale afspraken die gelden voor alle internationaal opererende bedrijven. Voor landen met een relatief internationaal georiënteerd bedrijfsleven, zoals Nederland, is een gelijk speelveld immers van groot belang. Bovendien komt het de effectiviteit van een maatregel ten goede indien zij op zo breed mogelijke schaal wordt ingevoerd.
Wat vindt u ervan dat deze 100 grootste multinationals 1330 vennootschappen en joint-ventures in Nederland hebben?
Nederland wordt in het onderzoek van ActionAid ten onrechte als belastingparadijs genoemd. De OESO en het Global Forum on Transparency and exchange of information for tax purposes spreken van een belastingparadijs («tax haven») wanneer (cumulatief) aan vier voorwaarden wordt voldaan.
De eerste voorwaarde is dat er geen of geen substantiële belasting wordt geheven. Nog afgezien van het feit dat Nederland aan deze voorwaarde niet voldoet, erkent de OESO dat het tot de soevereiniteit van elk land behoort zelf te bepalen tegen welke tarief belasting wordt geheven. Daarom gelden er aanvullende criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden.
Twee daarvan zien op transparantie. Er moet duidelijkheid zijn over de regels die worden toegepast en er moet een effectieve uitwisseling van informatie mogelijk zijn met andere landen over de belastingplichtigen die van het regime gebruik maken. Er kan volgens mij geen twijfel over bestaan dat Nederland voldoet aan deze transparantie-eisen. Dat is recent ook gebleken uit het peer review rapport over Nederland door dat Global Forum, waarover ik u bij brief van 26 oktober 2011 informeerde.
Het laatste criterium voor belastingparadijzen is het gebrek aan substance eisen. Wanneer landen hun gunstige regime toepassen zonder eisen te stellen aan de reële aanwezigheid in hun land is dat een aanwijzing dat er om pure belastingredenen transacties en investeringen worden aangetrokken. Ook op dit punt voldoet Nederland aan internationale criteria om niet als belastingparadijs aangemerkt te worden. Daarnaast is relevant dat substance eisen relevant zijn voor het antwoord op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op de voordelen uit een belastingverdrag. Zoals ik heb geschreven in mijn brief van 3 november 20112 bij het pakket Belastingplan zijn er geen aanwijzingen dat Nederland met deze eisen tekort schiet in zijn verplichtingen tegenover zijn verdragspartners.
Gegeven de eis dat belastingplichtigen daadwerkelijk moeten bijdragen aan de Nederlandse economie om onder de Nederlandse belastingwetgeving en de Nederlandse belastingverdragen te vallen, juich ik het dan ook toe dat de bedoelde concerns vennootschappen in Nederland hebben. In de genoemde brief van 3 november 2011 ben ik ook hier verder op ingegaan.
Zoals gezegd, vallen die vennootschappen in Nederland gewoon onder onze belastingwetten en wanneer andere landen informatie over die vennootschappen nodig hebben om het ontwijken van belasting te bestrijden krijgen zij die van Nederland. Er zijn geen aanwijzingen dat de bedoelde 1 330 vennootschappen en joint ventures zich niet aan de wet houden en ik heb dan ook geen reden deze «door te lichten».
Wat vindt u ervan dat juist ook Nederland wordt aangeduid als het een na grootste belastingparadijs doordat bij veel fiscale constructies gebruik wordt gemaakt van de Nederlandse verdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze 1330 vennootschappen en joint-ventures door te lichten op het gebruik van fiscale constructies met het oog op belastingontwijking?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de verdragen met belastingparadijzen als de Kaaimaneilanden aan te scherpen zodat de grootschalige belastingontwijking kan worden tegengegaan, bijvoorbeeld door anti-misbruikbepalingen?
Nederland heeft geen volledig belastingverdrag met de Kaaimaneilanden maar slechts een verdrag ter uitwisseling van informatie. Datzelfde geldt in relatie met meer landen die in het genoemde onderzoek als belastingparadijs worden aangemerkt. Dat betekent dat met die landen wel inlichtingen uitgewisseld worden, maar dat de Nederlandse belastingwetgeving onbeperkt kan worden toegepast. Er is dan ook geen noodzaak deze verdragen aan te scherpen.
Bent u bereid nadere maatregelen te treffen om ervoor zorg te dragen dat ontwikkelingslanden niet langer de dupe zullen zijn van reeds bestaande en nieuwe verdragen van Nederland? Zo ja, welke?
Zoals ik in de Notitie fiscaal verdragsbeleid en in het debat daarover heb gezegd, ligt het (fiscale) probleem bij ontwikkelingslanden niet zo zeer in de verdragen die zijn afgesloten, maar in de capaciteit van de lokale belastingautoriteiten. Nederland zet zich daarom in om bilateraal en via internationale initiatieven de ontwikkelingslanden te ondersteunen bij de verbetering van hun fiscale stelsels en de inrichting van hun belastingadministraties. Deze inzet spoort met de groeiende internationale aandacht voor de behoefte van ontwikkelingslanden aan voldoende en constante inkomsten op basis van eigen belastingheffing. Zo heeft ook de G20 tijdens de recent gehouden Top in Cannes opnieuw sterke steun uitgesproken voor «domestic resource mobilization» en de noodzaak van capaciteitsontwikkeling binnen belastingadministraties van met name Low-Income Countries onderstreept.
Bent u bereid de aanpak van belastingontwijking op internationaal niveau hoger op de agenda te plaatsen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat belastingontwijking internationaal niet hoog genoeg op de agenda staat. De vorming van het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes in 2009 en de slotverklaring van de recente G20 Top in Cannes maken voldoende duidelijk dat dat wel het geval is.
Het bericht dat Defensie met de koop van de Frisc rubberboten voor het Korps Mariniers een peperdure en levensgevaarlijke kat-in-de-zak heeft gekocht |
|
Marcial Hernandez (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marine het schip in met rubber-Titanic?»1
Ja
Klopt het dat een Britse marineofficier, die aan het materieelproject is verbonden, een brandbrief aan Defensie heeft geschreven waarin hij de vaartuigen «ondeugdelijk» en «levensgevaarlijk» noemt en aangeeft dat zowel het ontwerp, de productie als de constructie volledig ontoereikend zijn voor militaire doeleinden? Zo ja, wat is uw reactie op dit verontrustende bericht?
Defensie heeft in 2009 het contract getekend voor de verwerving van 48 snelle vaartuigen (Fast Raiding, Interception and Special Forces Craft, FRISC). In 2010 zijn beproevingen uitgevoerd met een demonstrator, een lichte civiele uitvoering van het vaartuig. Het eerste volwaardige FRISC-prototype is voor het eerst getest in het voorjaar van 2011. Tijdens beide beproevingen is geconstateerd dat technische aanpassingen nodig waren. Daar zijn beproevingen ook voor bedoeld. Dit voorjaar heeft een Britse marineofficier die bij de beproevingen was betrokken, Defensie in kennis gesteld van zijn opvattingen. Het genoemde artikel gaat daarop in. Defensie deelt de in de vragen geciteerde meningen niet. De aanpassingen zullen naar verwachting resulteren in vaartuigen die voldoen aan de eisen. Ieder vaartuig wordt grondig getest en pas geaccepteerd indien het aan alle contractuele eisen blijkt te voldoen.
Tijdens de beproeving van het prototype in maart jl. is een defect opgetreden in de bevestiging van een drijflichaam van het vaartuig. Het vaartuig was hierdoor beperkt manoeuvreerbaar maar heeft op eigen kracht de haven van Den Helder bereikt. Hierbij hebben zich geen persoonlijke ongelukken voorgedaan. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en vraag 5.
Deelt u de mening van deze Britse expert dat de levens van onze mariniers in gevaar zijn en dat regelrechte catastrofes bij testvaarten op de Noordzee en op de Cariben slechts door geluk en uitstekend zeemanschap zijn voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat bij de mankementen van de marineboten onder andere het systeem dat het vaartuig na kapseizen vanzelf weer laat omdraaien ontbreekt, metaalconstructies die de radar moeten dragen afbreken, schroeven uit het dek trillen en de eerste haarscheuren in het frame zijn gesprongen?
Tijdens de beproeving van dit voorjaar was het FRISC-prototype nog niet uitgerust met een voorziening («kantelzak») die het vaartuig na omslaan weer opricht, omdat dit apparaat bij de levering niet bleek te voldoen aan de eisen. Bij de beproeving zijn daarom extra veiligheidsmaatregelen genomen; zo is het proefgebied beperkt tot de omgeving van de haven van Den Helder. Inmiddels heeft de fabrikant de kantelzak aangepast en zullen alle vaartuigen met dit systeem worden uitgerust.
De genoemde problemen met lostrillende schroeven en haarscheurtjes hebben zich voorgedaan met de civiele demonstrator. Bij het FRISC-prototype zijn de problemen met de schroeven niet meer opgetreden. De problemen met haarscheurtjes waren bij het prototype nog niet geheel opgelost; zo bleek bij het prototype het radarframe niet stevig genoeg. De fabrikant heeft inmiddels het ontwerp verbeterd en naar verwachting is dit afdoende. Zoals eerder uiteengezet wordt ieder vaartuig grondig getest.
Zo ja, hoe staan bovenstaande ernstige mankementen in relatie tot het plan om dit jaar nog zeven boten in gebruik te nemen? Bent u het met ons eens dat de veiligheid van onze mariniers hier voorop dient te staan?
De veiligheid van het personeel heeft altijd prioriteit en Defensie heeft de eisen mede geformuleerd met het oog op de veiligheid. De geconstateerde tekortkomingen worden op grond van het contract door de leverancier op diens kosten hersteld, zowel bij het reeds geleverde prototype als bij de overige vaartuigen. Het is in beginsel mogelijk het contract met de leverancier te beëindigen indien niet aan de eisen wordt voldaan.
Inmiddels heeft Defensie het tweede vaartuig in ontvangst genomen. Naar verwachting zullen aan het einde van dit jaar zeven vaartuigen zijn geleverd. Defensie zal de leverancier houden aan de in het contract gemaakte afspraken.
Is het in het uiterste geval nog mogelijk om te stoppen met dit project? Zo ja, kan Defensie dan de al gemaakte kosten verhalen op de fabrikant? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen ruim voor aanvang van het Wetgevingsoverleg Materieel van 7 november 2011 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de eurocrisis een meevaller van 7,5 miljard euro oplevert |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De eurocrisis levert de schatkist juist 7,5 miljard op» in de Volkskrant van 12 oktober 2011?
Ja.
Kunt u toelichten of de gemaakte berekeningen in dit artikel aannemelijk zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, bent u bereid alternatieve berekeningen te laten zien?
De berekeningen zijn aannemelijk bij de gehanteerde veronderstellingen. Het valt namelijk niet te zeggen hoe de economische variabelen – waaronder de rentetarieven – zich ontwikkeld zouden hebben zonder crisis. Het is op zich juist dat als in de jaren 2009, 2010 en 2011 tegen tarieven geleend had moeten worden die in 2007 golden, de Staat hogere rentekosten had gehad. Het effect van de lagere rentetarieven is echter maar een deel van het verhaal, zoals ook de Volkskrant opmerkt. De staatsschuld is vanaf 2008 immers aanzienlijk opgelopen. Dit leidt juist tot hogere rentekosten. Samenvattend: er is sprake van twee tegengestelde effecten: een prijseffect (lagere rente) en een volume-effect (hogere schuld). Per saldo zijn de rentekosten op de staatsschuld sinds 2007 toegenomen.
In het genoemde artikel wordt gesteld dat de rente sinds 2007 gedaald is, waardoor de rentelasten lager waren dan voorzien, klopt dit? Wordt deze rentemeevaller veroorzaakt door de crisis?
Ja, de rentelasten zijn lager dan voorzien, maar ze zijn wel gestegen (zie antwoord op vraag 2). De lagere tarieven en de hiermee gepaard gaande meevaller kan niet geheel los worden gezien van de crisis. De Nederlandse Staat behoort tot de meest kredietwaardige partijen in Europa. In tijden van crisis vluchten beleggers naar in hun ogen veilig schuldpapier. De relatief sterke vraag naar Nederlands schuldpapier wordt mede veroorzaakt doordat de overheidsfinanciën er goed voorstaan ten opzichte van andere EU-lidstaten en de reputatie van Nederland op het gebied van budgettaire discipline. Deze reputatie wordt in de ogen van de financiële wereld bevestigd door ondermeer het prudente financieel beleid in de meerjarenbegroting tot en met 2015, het adresseren van het houdbaarheidstekort en de transparante wijze van omgaan met risico’s. De sterke reputatie en de bereidheid van Nederland om tekorten en schuld terug te brengen dragen in het bijzonder in een crisissituatie bij aan de gunstige rentetarieven die de Nederlandse Staat betaalt op zijn leningen.
Het kabinet stuurt op het EMU-saldo en op de inkomsten- en uitgavenkaders; op welke wijze wordt gestuurd op het houdbaarheidstekort? Wordt hierbij niet alleen gekeken naar de staatsschuld, maar ook naar de mate waarin hervormingen leiden tot verbeterde houdbaarheid?
Voorafgaand aan deze kabinetsperiode is de houdbaarheidsopgave voor de lange termijn door het CPB in beeld gebracht. Met het regeerakkoord wordt in deze kabinetsperiode reeds ruim 80% van die opgave gedekt. Voor een groot deel gebeurt dit door het advies van de Studiegriep Begrotingsruimte op te volgen om 18 miljard euro om te buigen in 2015. Deze 18 miljard bestaat ten dele uit hervormingen die direct in minder uitgaven resulteren, zoals bijvoorbeeld het streven naar een compacte overheid. Ten dele bevat dit pakket ook hervormingen die op lange termijn extra opbrengsten opleveren, zoals de hervormingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Ook de verhoging van de AOW-leeftijd verbetert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. De maatregelen van het kabinet leiden op langere termijn tot een verbetering van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met 24 miljard euro hetgeen overeenkomt met 80% van het houdbaarheidstekort.
Zoals vastgelegd in de Begrotingsregels 2011–2015 (als bijlage bij de startnota aan u verzonden) voert het kabinet verantwoord financieel-economische beleid via onder meer het hanteren van een signaalmarge. Wanneer deze overschreden wordt, dienen aanvullende maatregelen te worden genomen om het beoogde saldo aan het eind van de kabinetsperiode weer in zicht te krijgen.
Dat is anders met het houdbaarheidstekort. Hiervoor bestaan verschillende redenen. Een belangrijke overweging is bijvoorbeeld dat de berekening van het houdbaarheidstekort (lange termijnraming) met nog veel meer onzekerheden is omgeven dan de berekening van het EMU- saldo (korte en middellange termijnraming). Zo hangt het houdbaarheidstekort af van relatief slecht te voorspellen grootheden zoals de ontwikkeling van de levensverwachting, de gemiddelde economische groei over lange tijdvakken, of bijvoorbeeld de gezondheidsinschatting van oudere inwoners of het tempo van het opraken van aardgasreserves. Het EMU-saldo daarentegen is een grootheid die op transactiebasis relatief goed te meten is. Door de begrotingsregels na te leven, met name door het sluiten van de kaders en in te grijpen als de signaalmarge wordt overschreden, blijft het oplossen van een groot gedeelte van de houdbaarheidsopgave in beeld.
Gegeven het specifieke karakter van de schuldencrisis en de historisch grote begrotingstekorten in 2009 en 2010 zet het kabinet in op snel herstel naar solide overheidsfinanciën. Belangrijke hervormingen worden zoals hierboven aangegeven daarbij niet uitgesteld.
Bij welke hoogte van het houdbaarheidstekort zal het kabinet besluiten tot extra maatregelen, ook in het geval dat hierdoor de uitgavenkaders en EMU-saldo niet overschreden worden? Op welke manier zal dan gekeken worden naar hervormingen, in plaats van kil bezuinigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de gevolgen van de crisis op het houdbaarheidstekort inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de adviezen van OECD, Europese Commissie, IMF, SER, CPB en de recente oproep van 90 prominente Europeanen, om niet verder te bezuinigen, maar te investeren in groei en hervormingen? Bent u van plan deze adviezen over te nemen?
Zoals toegelicht in de Miljoenennota 2012 werkt het kabinet aan het op orde brengen van de overheidsfinanciën en het versterken van het groeivermogen. Het kabinet voert diverse hervormingen door en investeert in de toekomstige concurrentiekracht van Nederland. Het Nederlandse beleid kan op instemming rekenen van internationale organisaties, rating agencies en de financiële markten. Daardoor leent Nederland nu goedkoop. Tegelijkertijd is duidelijk dat ook in Nederland de overheidsfinanciën sterk zijn verslechterd. De ruimte voor het opvangen van nieuwe tegenvallers is daarmee afgenomen. In het regeerakkoord heeft het kabinet een signaalmarge opgenomen om te vermijden dat de overheidsfinanciën te sterk kunnen verslechteren. Met deze signaalmarge, die is ingesteld op advies van de Studiegroep Begrotingsruimte, is naar mening van het kabinet een redelijke balans gevonden tussen enerzijds de wenselijkheid de automatische stabilisatoren te laten werken en anderzijds de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te brengen.
Hoe ziet u in dit kader begrotingsregel 22, die bepaalt dat rentemeevallers naar de staatsschuld vloeien maar rentetegenvallers gecompenseerd moeten worden onder het uitgavenkader? Klopt het dat zonder begrotingsregel 22 in drie jaar 7,5 miljard euro minder bezuinigd had hoeven worden in het dal van de crisis?
De rentelasten waren in de periode 2007–2010 niet opgenomen onder het uitgavenkader. Mee- en tegenvallers ten opzichte van de ramingen bij het Coalitieakkoord 2007 liepen direct door in het EMU-saldo en daarmee in de EMU-schuld. Rentemeevallers creëerden dus geen ruimte onder het uitgavenkader. In deze kabinetsperiode zijn de rentelasten teruggebracht onder het uitgavenkader. Als gevolg van de rentemeevallerformule (begrotingsregel 22) wordt het uitgavenkader gecorrigeerd (verlaagd) voor zover de rentelasten lager zijn dan de oorspronkelijk geraamde rente-uitgaven. Meevallers ten opzichte van de raming creëren dus nog steeds geen ruimte onder het uitgavenkader, maar leiden tot een lager EMU-saldo en daarmee lagere schuld.
Kunt u uiteenzetten wat de steunoperaties aan de financiële sector en het eurogebied op dit moment gekost hebben en daarbij een uitsplitsing maken naar leningen, garanties en andere vormen van steun?
In het kader van de steunoperaties t.b.v. de financiële sector en het eurogebied zijn deelnemingen aangegaan, en zijn leningen en garanties verstrekt. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is een groot deel hiervan inmiddels terugbetaald (zie kolom: hoofdsom). De leningen en deelnemingen leiden tot een hogere staatsschuld. Als gevolg hiervan stijgen de totale rentelasten op staatsschuld.
Vanwege de integrale benadering van schuldmanagement, is het lastig deze rentelasten toe te bedelen aan specifieke interventies / instrumenten. Globaal kan wel een inschatting worden gemaakt van de rentelasten.
Jaar (in mln)
Hoofdsom
interventies
Toerekenbare rentelasten (A)
Overige lasten
(B)
Totale lasten
(A+B)
Baten (C)
Garanties
2008
82 667
450
9
459
502
2 740
2009
43 765
2 036
106 + 31
2 173
2 126
79 712
2010
42 192
1 493
3
1 496
982
68 766
2011
40 059
1 333
8
1 341
2 617 +
137 482
som
5 312
157
5 469
6 227
Te zien valt dat cumulatief 5,3 miljard euro aan rentelasten toerekenbaar is aan leningen en deelnemingen. De totale lasten a.g.v. interventies bedragen bijna 5,5 miljard euro.
Naast deze lasten zijn er ook baten te onderscheiden. Deze bestaan uit: dividenden, rentevergoedingen en andere specifieke vergoedingen (fees). Vanaf 2008 is cumulatief voor 6,2 miljard euro aan baten gerealiseerd (zie tabel). Het kan geconcludeerd worden dat het saldo van baten en lasten op dit moment dus 758 miljoen euro positief bedraagt. Voorzichtigheidshalve moet hierbij wel worden opgemerkt dat dit een tussentijds resultaat betreft. Pas na het beëindigen van alle steunmaatregelen kan definitief het resultaat op interventies worden vastgesteld. Tot slot wil ik opmerken dat een deel van de baten – conform de bepalingen van Eurostat – niet volledig saldorelevant zijn. Alle genoemde lasten zijn dat wel waardoor het hier gemelde positieve resultaat niet zodanig in het EMU-saldo tot uitdrukking komt.
Aan de verstrekte garanties zijn geen kosten verbonden aangezien zich tot op heden geen schades hebben voorgedaan. Relevant hierbij is dat de recente verhoging van het garantieplafond van Nederland t.b.v. het EFSF tot maximaal 97,8 miljard euro, enigszins een vertekend beeld kan geven, aangezien slechts een veel kleiner deel hiervan ook daadwerkelijk benut is.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de Nederlandse overheid sinds 2007 meevallers heeft ervaren en welke meevallers er met redelijke zekerheid te verwachten zijn ten gevolge van de eurocrisis tot 2015?
Dit is niet mogelijk, omdat niet te zeggen valt hoe de uitgaven en inkomsten zich ontwikkeld hadden zonder eurocrisis.
Kunt u een voorlopig saldo van kosten en meevallers sturen en een verwachting van dit saldo tot 2015?
Bijlage 7 van de Miljoenennota 2012 bevat het budgettair overzicht interventies t.b.v. de financiële sector waarin de meest recente ramingen voor de directe uitgaven en opbrengsten die hiermee samenhangen, staan opgenomen.
Bent u zich bewust van het feit dat het draagvlak voor de steunoperaties aan de financiële sector en de eurozone kwetsbaar is door de terechte zorgen onder de bevolking over berichten dat deze steun miljarden kan kosten? Kunt u in deze context toelichten waarom het kabinet de risico’s, kosten en garanties wel telkenmale naar buiten brengt, maar nog nooit heeft uitgelegd op welke wijze de crisis ook zorgt voor meevallers?
Het kabinet is zich terdege bewust van de risico’s die aan de programma’s kleven en de zorgen die hierover leven. Het kabinet heeft zich dan ook hard ingezet om de risico’s te beheersen. De vraagsteller wordt in dit verband verwezen naar de Miljoenennota 2012. Hierin wordt onder andere ingegaan op het belang van Europa voor Nederland en het belang van financiële stabiliteit, waarbij, onder andere, wordt toegelicht hoe de crisis de rente in de noordelijke lidstaten heeft verlaagd, dat exporteurs kunnen profiteren van een lagere eurokoers en dat Nederland een zeer aanzienlijk rendement heeft gemaakt op enkele interventies in de financiële sector. Voor de meevallers in de rentelasten ten opzichte van de startnota wordt verder verwezen naar tabel 1.14 van de Miljoenennota 2012.
Het bericht “Helft pensioenfondsen onvoldoende gedekt, ‘drastische’ stappen nodig” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft pensioenfondsen onvoldoende gedekt, «drastische» stappen nodig»?1
Ja.
Klopt de bewering in het bericht dat ruim 200 pensioenfondsen een te lage dekkingsgraad hebben?
Ja. Uit een statistisch nieuwsbericht van 22 september jl. op de website van DNB blijkt dat ultimo augustus ruim 200 pensioenfondsen een dekkingstekort hadden.
Klopt de bewering in het bericht dat ruim 150 pensioenfondsen een zo lage dekkingsgraad hebben dat de pensioenfondsen in het voorjaar van 2012 moeten beslissen of ze gaan korten op de pensioenuitkering of de pensioenpremie fors gaan verhogen?
Het bericht is gebaseerd op de ontwikkeling in het derde kwartaal van 2011. De noodzaak van aanvullende maatregelen, waaronder het korten op pensioenen, wordt jaarlijks bezien aan de hand van de stand van zaken per 31 december.
Eind oktober berichtte de Pensioenfederatie over de gevolgen van de economische crisis voor de financiële positie van pensioenfondsen. Hieruit blijkt dat ruim 100 pensioenfondsen, waaronder meerdere grote, mogelijk niet binnen de looptijd van hun herstelplan (2009 t/m 2013) zullen herstellen. Als hun financiële positie vóór 31 december niet verbetert, moeten deze fondsen aanvullende maatregelen treffen. Een groot aantal fondsen zal in dat geval vermoedelijk per april 2013 een korting op de pensioenen en pensioenaanspraken inplannen. De financiële situatie van het fonds op 31 december 2012 bepaalt of deze korting wordt geëffectueerd en welke omvang deze krijgt.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen de daling van de dekkingsgraad, de lage rente en het uitblijven van een oplossing voor de eurocrisis?
De rekenrente waartegen de pensioenfondsen hun verplichtingen moeten waarderen, de rentetermijnstructuur (RTS), is in het derde kwartaal met ruim 1%-punt gedaald. Bij een daling van de rekenrente met 1%-punt daalt de dekkingsgraad van een gemiddeld fonds met circa 15%. Het effect van rentedaling op de dekkingsgraden kan door renteafdekking worden beperkt.
De lage rente is deels een weerspiegeling van de lage marktverwachtingen voor de economische groei en bijbehorende marktverwachting van langdurig lage beleidsrentes.De eurocrisis heeft hoofdzakelijk betrekking op de toenemende zorg over de kredietwaardigheid van een aantal landen binnen de eurozone, de zogeheten GIIPS-landen (Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje). Als gevolg van de afnemende kredietwaardigheid van staatsobligaties van deze landen investeren beleggers in toenemende mate in staatsobligaties van Duitsland en Nederland. Dit heeft tot gevolg dat de rentes van Duitse en Nederlandse staatsleningen de afgelopen tijd aanzienlijk zijn gedaald. De rente waartegen de verplichtingen van pensioenfondsen worden verdisconteerd, de rentetermijnstructuur (RTS), wordt niet rechtstreeks afgeleid van de ontwikkeling van de rentes van landen binnen de eurozone die het minst risicovol zijn, wel is sprake van een indirect verband. In de dagelijkse praktijk komt het erop neer dat de RTS de ontwikkeling van de rentes op staatsleningen van landen met een hoge kredietwaardigheid volgt.
De lage rente moet echter niet alleen in perspectief van de eurocrisis worden gezien. Al geruime tijd is sprake van een dalende rente. Op dit moment ligt de rente nog weer lager dan eind 2010. Gegeven de onzekerheden op financiële markten en de ontwikkelingen van de wereldeconomie, is niet duidelijk of, en in welk tempo, de rente weer zal oplopen.
Overigens heeft de lage rente niet alleen negatieve gevolgen voor pensioenfondsen. De lage rente raakt pensioenfondsen in termen van hogere verplichtingen, maar heeft waarschijnlijk ook bijgedragen aan de stijging van de beleggingsrendementen in de periode voorjaar 2009 tot en met voorjaar 2011.
Kunt u een vergelijking maken tussen de afweging die nu in het voorjaar van 2012 voorligt bij deze pensioenfondsen en de afweging die voor zou liggen na de implementatie van het pensioenakkoord? Beoordeelt u dit als een verbetering?
Het pensioenakkoord bevat concrete aanbevelingen voor hervorming van de pensioencontracten. Een belangrijk onderdeel daarvan is het inbouwen van aanpassingsmechanismen waarmee de pensioencontracten beter bestand worden tegen ontwikkelingen in de levensverwachting en schokken op de financiële markten. In de pensioencontracten wordt geregeld op welke wijze de pensioenen en pensioenaanspraken worden gekort als de reële dekkingsgraad door een financiële schok onder de 100% uitkomt. Op dit moment kunnen pensioenuitkeringen en -aanspraken alleen worden gekort op basis van herstelplannen.
Onder de nieuwe contracten zullen financiële schokken eveneens tot gevolg hebben dat de pensioenen en de pensioenaanspraken niet of onvolledig worden geïndexeerd. Bij ernstige schokken, zoals zich recent kort achter elkaar hebben voorgedaan, kunnen de pensioenrechten ook nominaal worden gekort.
Het belangrijkste verschil met de huidige situatie is dat de spelregels voor het aanpassen van pensioenen (indexeren en korten) contractueel worden vastgelegd. Deze spelregels en de toepassing daarvan door de pensioenfondsen worden daarmee inzichtelijk en controleerbaar. Ik beschouw dit als een verbetering.
Is er een correlatie tussen het tekort van 250 miljard door de premieholidays in de jaren ’80 en ’90 en de mogelijke korting op de pensioenen nu?
De dekkingsgraden van de pensioenfondsen zijn in de jaren ’80 en ’90 op peil gebleven. Berekend op basis van de huidige regels schommelde de gemiddelde dekkingsgraad eind vorige eeuw tussen de 140 en 150%. De economische crisis van begin deze eeuw leidde tot dalende dekkingsgraden, maar niet in die omvang zoals nu het geval is. Het gezamenlijke tekort bij de fondsen met onderdekking bedroeg eind 2002 circa € 3 miljard. Door hogere pensioenpremies en betere economische omstandigheden herstelden de dekkingsgraden na 2002.
Eind 2007 bedroeg de gemiddelde dekkingsgraad weer 144%.
De huidige problematiek van de pensioenfondsen is ontstaan als gevolg van een combinatie van voortgaande daling van de rente, stagnerende beurskoersen en een stijging van de levensverwachting. De ontwikkeling van de dekkingsgraden in de laatste decennia wijst uit dat de huidige problemen niet kunnen worden herleid tot de afroming van pensioenvermogens aan het eind van vorige eeuw.
Deze afroming was overigens mede het gevolg van politieke besluitvorming. In de periode 1984 tot 1992 is de pensioenpremie voor overheidswerknemers bij wet verlaagd tot onder het kostendekkend niveau. Daarnaast stimuleerde het wetsvoorstel dat beoogde «bovenmatige» pensioenvermogens weg te belasten, pensioenfondsen om hun dekkingsgraden te beperken.
Het Mor Gabrielklooster |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() |
Wanneer en op welke wijze heeft u de Turkse regering aangesproken in de Raad van Europa naar aanleiding van resolutie 1704 van de Parlementaire Assemblee, zoals u aangeeft in uw antwoorden op onze vragen op 12 oktober?
Resoluties van de Assemblée worden niet in het Comité van Ministers besproken.
Ik heb de Permanente Vertegenwoordiging bij de Raad van Europa geïnstrueerd bij de Turkse vertegenwoordigers aandacht voor deze resolutie te vragen.
Nederland heeft de Mor Gabriël-kwestie regelmatig in EU-verband en in bilaterale contacten met de Turkse overheid, zoals in het gesprek met mijn Turkse collega op 2 februari jl. in Ankara (ref. Kabinetsbrief DWM-251/11), aan de orde gesteld.
Wanneer en op welke wijze zal de Nederlandse regering de Turkse en Griekse regeringen aanspreken op het uitvoeren van deze resolutie en het terugrapporteren aan de Assemblee?
Nederland zal in contacten met desbetreffende landen aandacht vragen zoals in het kader van de Raad van Europa, EU of bilateraal. Verder verwijs ik U naar het schriftelijke antwoord van het CM op 11 april jl. aan Assemblée-lid Omtzigt (nr. 595).
Is de Nederlandse regering bereid om met andere landen hierin op te trekken en gezamenlijk deze twee landen aan te spreken op naleving van de deze resolutie, die zeer duidelijk is over rechten van minderheden?
Nederland trekt bij belangrijke onderwerpen zoals bescherming van religieuze minderheden en de Mor Gabriël-kwestie met gelijkgezinde landen op. Dit gebeurt in het kader van zowel de Raad van Europa als de EU.
Hoe komt het dat u in uw beantwoording op vragen niet stelt dat het Mor Gabrielklooster onder de bescherming van de nieuwe wet in Turkije valt, maar dat de Europese Commissie op 12 oktober in haar voortgangsrapportage (SEC(2011) 1201) stelt dat dit wel het geval is?
De Mor Gabriël-kwestie valt niet onder de nieuwe wet onder de stichtingen, omdat de Syrisch Orthodoxe religie in Turkije geen officieel erkende godsdienst is.
Bent u bereid de Turkse autoriteiten opnieuw te benaderen en te verzoeken dat de zaken rond het klooster beëindigd worden en de rechten van het klooster gewoon te respecteren?
Nederland mengt zich niet in individuele zaken die onder de Turkse rechter zijn. Ik zal in contacten met de Turkse overheid aandacht blijven vragen voor de Mor Gabriël-kwestie.
Systematische foltering onder de Libische overgangsraad |
|
Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Kent u het rapport «detention abuses staining the new Libya»?1
Ja.
Gaat u, gelet op uw motto «more for more, less for less», aan dit vernietigend rapport consequenties verbinden voor de Nederlandse steun aan de Overgangsraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de geldkraan voor Libië dichtdraaien?
Het bericht van Amnesty International dat ook na de val van Qaddafi sprake is van misstanden bij de behandeling van verdachten in het recent bevrijde westen van Libië is zorgwekkend.
De nieuwe machthebbers beogen een nieuw begin voor Libië; zij zijn zelf ervan doordrongen dat de onder Qaddafi gebruikelijke misstanden daarin niet langer worden getolereerd. Dit hebben zij met nadruk tegen mij gezegd bij mijn bezoek aan Tripoli en ik zal deze situatie daarom scherp blijven volgen. Als blijkt dat de misstanden van overheidswege blijven plaatsvinden, zal ik de nieuwe overgangsregering daarop aanspreken en indien nodig gepaste maatregelen treffen.
Het beëindigen van de zorginkoop bij een zorgaanbieder in Twente |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte, dat Menzis heeft besloten geen zorg meer in te kopen bij Bureau SPV?
Ja.
Kent u de onderzoeksgegevens op grond waarvan Menzis tot dit besluit is overgegaan?
Nee, ik ben niet op de hoogte van de onderzoeksgegevens op basis waarvan Menzis heeft besloten het contract met het bureau SPV op te zeggen.
Kan de Kamer dit onderzoek ook ontvangen?
Ik beschik niet over deze onderzoeksgegevens en kan ze derhalve niet aan de Kamer doen toekomen.
Wie ziet toe op beslissingen van zorgverzekeraars, c.q. de zorgkantoren? Wie beoordeelt of de onderzoeken van het zorgkantoor deugdelijk zijn?
De NZa ziet erop toe dat de zorgkantoren de AWBZ rechtmatig en doelmatig uitvoeren. Voor de kwaliteit van onderzoeken en de beslissing met welke zorgaanbieders al dan niet een contract wordt gesloten zijn zorgverzekeraars en zorgkantoren zelf verantwoordelijk. Het staat een partij die zich benadeeld weet door zo’n beslissing uiteraard vrij naar de rechter te stappen.
Ik hecht er aan hier te melden hoe Menzis haar beslissing heeft voorbereid. Behalve dat het hierboven genoemde onderzoek is ingesteld, is het zorgkantoor geruime tijd in gesprek geweest met zowel het bestuur als met de raad van toezicht van bureau SPV. Deze gesprekken hebben echter niet geleid tot het wegnemen van de twijfel bij het zorgkantoor over de kwaliteit van de geboden zorg. Daarom heeft Menzis besloten geen zorg meer in te kopen bij SPV.
Daartoe zijn zorgverzekeraars en zorgkantoren ook zelfstandig bevoegd. Zorgkantoren zijn bij het inkopen van extramurale AWBZ-zorg vrij om te bepalen welke zorgaanbieders zij wel en niet contracteren, er geldt voor deze AWBZ-zorg geen contracteerplicht. Als de geleverde zorg niet voldoet aan de eisen die het zorgkantoor daaraan stelt en die zijn vastgelegd in het contract dat zij met de zorgaanbieder sluiten, dan kan het zorgkantoor het contract beëindigen en/of niet verlengen. Ik vind het – in algemene zin – belangrijk dat zorgkantoren hun verantwoordelijkheid nemen en erover waken dat zorgaanbieders kwalitatief goede en doelmatige zorg leveren.
Als een organisatie bezwaar maakt tegen een dergelijk besluit van het zorgkantoor, zijn er dan nog andere manieren om dit besluit aan te vechten dan via de rechter?
Nee er zijn geen andere – formele – manieren dan het besluit aan te vechten bij de rechter.
Hebben nieuwe zorgaanbieders, naast de zorgplicht voor de cliënten, ook een inspanningsverplichting jegens de personeelsleden van de organisatie waar door het zorgkantoor geen zorg meer wordt ingekocht?
Formeel hoeven andere zorgaanbieders geen personeelsleden over te nemen van de instelling waar het zorgkantoor geen contract meer mee afsluit. Het is echter denkbaar dat dit wel zal gebeuren en dat met name die zorgaanbieders waarvoor een substantieel aantal cliënten zal kiezen, daartoe bereid zullen zijn.
Doorfok bij paarden en argeloze hondenkopers die misleid worden door LICG |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat één jaar na uw belofte als staatssecretaris om doorfok aan te pakken, nog steeds rashonden met erfelijke ziekten ongestoord worden tentoongesteld en verkocht, en er zelfs actief reclame voor wordt gemaakt op een door de overheid mede gefinancierde website van het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG)?1
Dat dieren ten gevolge van fokkerij erfelijke gebreken hebben en hiervan welzijnsproblemen ondervinden vind ik zorgwekkend.
In mijn brief aan uw Kamer (28 286, 27 september 2011) heb ik mijn visie over fokkerij uiteengezet. Voor mij staat centraal hoe we zorgen voor een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij. Ik zie daarbij een grote verantwoordelijkheid voor het welzijn en de gezondheid van de dieren voor de fokkers en de houders van dieren. De overheid kan bijdragen door het stellen van randvoorwaarden en kaders, evenals via het verstrekken van voorlichting. Daarnaast kan de overheid waar mogelijk de sector faciliteren.
Zoals ook de Raad voor Dierenaangelegenheden concludeerde in haar rapport over fokkerij en voortplantingstechnieken is het de consument die met zijn vraag direct het aanbod op de markt bepaalt. Een mondige, kritische consument stimuleert bijvoorbeeld fokkers om gezonde dieren te fokken.
Het LICG heeft tot taak ervoor te zorgen dat de consument die een huisdier wil aanschaffen goed en objectief geïnformeerd wordt, zodat deze voldoende kennis heeft en kritisch kan zijn om zijn eigen verantwoordelijkheid te kunnen nemen bij de keuze voor een huisdier. Naast het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) wordt het LIGC gesteund door de Dierenbescherming, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht, Wageningen University en Research, Vereniging Landelijke Organisatie Dibevo en het Groenhorstcollege Barneveld. De informatie van het LICG is neutrale en evenwichtige informatie die wetenschappelijk wordt getoetst.
Er wordt door het LICG voorlichting gegeven over zowel de negatieve als de positieve aspecten aan een huisdier. Informatie over bijvoorbeeld het karakter van een huisdier is ook belangrijk voor een goede match tussen houder en huisdier. Verder is goede informatie over erfelijke gebreken essentieel bij de keuze voor het juiste huisdier.
Het LICG besteedt extra aandacht aan dit onderwerp. Op de website van het LICG valt op verschillende plekken belangrijke informatie te lezen over de erfelijke gebreken problematiek bij huisdieren. Hiernaast heeft het LICG in het voorjaar in het lespakket «Feit of fabel» dat ter gelegenheid van de «Week van het Huisdier 2011» is ontwikkeld voor de groepen 5 t/m 8 van het basisonderwijs aandacht besteed aan erfelijke aandoeningen. Verder is het LICG onlangs een campagne gestart die gericht is op voorlichting over en bewustwording van dierhouders over erfelijke aandoeningen bij huisdieren. Via radiospotjes, persberichten, de website en Google adwords wordt aandacht gevraagd voor dit onderwerp.
Vindt u dat de reclame-achtige teksten, de verwijzing naar de rashondenvereniging en de bedekte en vergoelijkte gezondheidswaarschuwingen recht doen aan het gegeven dat meer dan de helft van de Cavalier King Charles Spaniëls kampt met een erfelijke aandoening (syringomyelie) die in de eerste helft van hun leven ernstig lijden veroorzaakt? Met name als u daarbij in aanmerking neemt, dat het hier om een van de meest erfelijk-zieke hondenrassen gaat waarin een breed scala van erfelijke defecten voorkomt, dat volgens experts tot meer dan 90% van de Cavaliers optelt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als er een serieuze gezondheidswaarschuwing op een prominente plek op de LICG-website staat, waarbij wordt aangegeven dat de kans op de koop van een zieke Cavalier King Charles Spaniël uitzonderlijk hoog is en een verwijzing is opgenomen naar een website die de gezondheidsgevaren serieus neemt zoals bijvoorbeeld rashondenwijzer.nl?
Zie antwoord vraag 1.
Welke acties heeft u ondernomen in de richting van de internationale rashondententoonstelling in Ahoy op 27 en 28 augustus 2011, met name betreffende het bevorderen van diergezondheid, het geven van eerlijke voorlichting en het tegengaan van de promotie en tentoonstelling van ziekelijke honden en doorgefokte rassen?
De organisatie van rashondententoonstellingen is een private aangelegenheid. Fokkerijorganisaties kunnen zelf regels stellen voor tentoonstellingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het verstrekken van informatie over hondenrassen en eerlijke voorlichting aan bezoekers over het voorkomen van gezondheidsproblemen bij rassen. Hiervoor kan men gebruik maken van de informatie van het LICG.
Neemt u de gezondheidsbedreiging van doorfok serieus? Zo ja, bent u bereid het LICG erop aan te speken geen argeloze hondenkopers te verleiden tot de aankoop van doorgefokte zieke rashonden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat raspaarden stamboeken met een populatie van meer dan 5000 merries volgens de reglementen niet of in verminderde mate hoeven aan te tonen dat ze voldoen aan de door het Productschap Vee en Vlees (PVV) gestelde regel dat het inteelttoename percentage niet meer dan 1% mag zijn?
In de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 is bepaald dat de organisatie die erkenning wil krijgen of behouden aantoont dat zij voldoende dieren omvat om haar programma tot verbetering van het ras uit te voeren of, indien noodzakelijk, de instandhouding van het ras te kunnen garanderen. Als uitwerking daarvan is in de verordening bepaald dat de organisatie in ieder geval aantoont dat haar fokkerij- en selectiebeleid is gericht op het mijden van inteelt en dat het percentage inteelttoename lager is dan 1% per generatie. Is de populatie van de organisatie kleiner dan 5000 dieren, dan moet de organisatie aanvullend aangeven hoe ze de inteelttoename bewaakt.
Kortom; elke organisatie moet aan de basiseis voldoen (aantonen dat het percentage inteelttoename lager is dan 1% per generatie), maar daarnaast moeten organisaties met een populatie van minder dan 5000 merries extra inspanningen verrichten (aantonen hoe de inteelttoename bewaakt wordt).
Klopt het dat daarmee bijvoorbeeld het Friese stamboek paard, het paardenras met de grootste doorfokproblemen, niet of in verminderde mate hoeft aan te tonen dat het inteelttoenamepercentage kleiner dan 1% is, omdat de populatie groter is dan 5000 merries? Zo ja, vindt u dit terecht of bent u bereid met de PVV hierover in gesprek te gaan2? Op welke manier worden doorgefokte stamboeken zoals het Friese paard door de PVV hierop aangesproken of aangepakt?
Ook het Friesch Paarden Stamboek zal wanneer zij een erkenning aanvragen aan de basiseis moeten voldoen (zie het antwoord op vraag 6), namelijk aantonen dat het percentage inteelttoename per generatie lager is dan 1%. Daarnaast wordt door het productschap van alle stamboeken gevraagd dat zij een actief beleid ontwikkelen ten aanzien van erfelijke gebreken. Dit is in verband met de criteria dat stamboeken een voldoende grote fokpopulatie moeten hebben en dat de organisatie doeltreffend moet functioneren.
Hoe objectiveerbaar is de advisering over stamboomerkenning door de commissie Erkenning en Toezicht Paardenfokkerij (ETP)? Wat zijn de criteria, is doorfok daar één van en hoe wordt neutraliteit bij de toepassing van de criteria door de commissie gegarandeerd?
Aan de beoordeling van een erkenningsaanvraag voor stamboeken zijn 22 criteria verbonden (waaronder het aantonen dat het percentage inteelttoename per generatie lager is dan 1%). Deze criteria staan ook genoemd en beschreven in het «Handboek erkenning organisaties in het kader van fokkerijregelgeving Paardachtigen», dat op de website van het productschap te vinden is. Deze criteria worden beoordeeld om te toetsen of een organisatie voldoet aan de Europese en nationale regelgeving. De werkwijze van de Commissie van Advies inzake Erkenningen en Toezicht Paardenfokkerij (Commissie ETP) is vastgelegd in een reglement van orde. De Commissie ETP is samengesteld uit een onafhankelijk voorzitter die ervaring heeft in de (paarden)fokkerij en twee genetici van de Faculteit Diergeneeskunde en de WUR. Door de samenstelling van de Commissie ETP en de opdracht die deze commissie heeft is neutraliteit gegarandeerd.
De Commissie ETP adviseert de voorzitter van het productschap over aanvragen tot erkenning, verlenging van erkenningen en intrekking van erkenningen.
De criteria die de Commissie ETP bekijkt zijn dus de criteria die in de verordening zijn opgenomen. Daarbij zal de Commissie ETP de criteria zo uniform mogelijk toepassen.
De impasse rond de natuurontwikkeling in het Binnenveld |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Helma Lodders (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de impasse rond de natuurontwikkeling in het Binnenveld tussen Rhenen, Veenendaal en Ede en het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld (dit gebied beslaat een klein deel van het Binnenveld: Blauwe Hel en Bennekomse Meent, samen 110 hectare)?
Ik ben ervan op de hoogte dat er ten aanzien van het Binnenveld discussie is over de vraag of doelen haalbaar en betaalbaar zijn. Er is tijd uitgetrokken om mogelijke knelpunten nader te verkennen en gezamenlijk naar oplossingen te zoeken. Ik heb daaraan bijgedragen door een onafhankelijke commissie van deskundigen te vragen uitvoerbare maatregelen in beeld te brengen die leiden tot het realiseren van de Natura 2000-doelen.
Bent u op de hoogte van het aanbod van de gemeente Rhenen om 80 hectare grond ten westen van de Grift van Staatsbosbeheer over te nemen in ruil voor het afstaan van gronden naast de Nederrijn voor natuurontwikkeling in het kader van het afronden van de verbinding tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de gemeente deze gronden wil ruilen. Gemeente beoogt daarmee Natura 2000-doelen in de uiterwaarden van de Nederrijn te realiseren en de gronddruk (behoefte aan agrarische grond) in de gemeente te verlagen door de geruilde gronden te verpachten aan agrariërs. Een dergelijke ruil kan wat mij betreft alleen denkbaar zijn indien daarmee de Natura 2000-doelen niet in het geding komen. Zie daarvoor de antwoorden op de volgende vragen.
Is de veronderstelling juist dat Staatsbosbeheer de genoemde grond naast de Grift wil vasthouden in verband met een door hen gewenste peilverhoging van de Grift?
Nee, deze veronderstelling is niet juist. Enige peilverhoging is volgens de onafhankelijke commissie noodzakelijk voor het realiseren van de Natura 2000-doelen in het Binnenveld. Ik zal samen met de beide provincies en het waterschap bekijken welke maatregelen daadwerkelijk getroffen moeten worden om aan de Europese verplichtingen te voldoen. Een eventuele vervreemding van eigendommen van Staatsbosbeheer staat hier op zich los van.
Is de veronderstelling juist dat voor behoud en enige uitbreiding van de kwaliteit en oppervlakte van de habitattypen die in het betreffende Natura 2000-gebied voorkomen geen peilverhoging van de Grift nodig is?
Nee, deze veronderstelling is niet juist. Een onafhankelijke commissie van deskundigen heeft geconcludeerd dat zonder peilverhoging de Natura 2000-waarden Blauwgraslanden en Trilvenen in het Binnenveld verder achteruitgaan, wat zelfs kan leiden tot het gedeeltelijk verloren gaan van deze typen. Het Binnenveld behoort tot één van de belangrijkste gebieden voor Blauwgraslanden.
Hoe geeft u bij het opstellen van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld vorm aan het principe «haalbaar en betaalbaar»?
Op welke wijze vorm te geven aan het principe «haalbaar en betaalbaar» wordt nu in het kader van de PAS nader uitgewerkt. In ieder geval is duidelijk dat de maatregelen technisch uitvoerbaar zijn. Tevens is duidelijk geworden dat de eerder geraamde kosten sterk beperkt kunnen worden. Bij de uitwerking van de PAS heeft dit gebied extra aandacht gekregen. Het blijkt een goed voorbeeld te zijn van een situatie waarin watermaatregelen de stikstofeffecten kunnen mitigeren én zelfs leiden tot vermindering van stikstofuitstoot.
Erkent u dat een peilverhoging van de Grift kostbaar is en wringt met de principes «haalbaar en betaalbaar»?
Zie antwoord vraag 5.
Past verkoop van de genoemde grond door Staatsbosbeheer in de taakstelling die Staatsbosbeheer heeft opgelegd gekregen voor het afstoten van gronden?
De taakstelling van SBB voor het afstoten van gronden geldt voor gronden buiten de EHS. De EHS wordt momenteel herijkt door de provincies. Het is daarom nu nog niet duidelijk of deze gronden buiten of binnen de herijkte EHS vallen. Bij het herijken van de EHS hebben de internationale verplichtingen prioriteit.
Bent u bereid aan te sturen op een «haalbare en betaalbare» invulling van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Binnenveld en het honoreren van het aanbod van de gemeente Rhenen?
Uitgangspunt voor alle Natura 2000-beheerplannen is een haalbare en betaalbare invulling. Op het aanbod van de gemeente Rhenen ben ik in de voorafgaande antwoorden ingegaan.
Bent u bereid deze vragen voor het AO Staatsbosbeheer van 26 oktober a.s. te beantwoorden?
Ja.
Kauwen als vogelverschrikkers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ophangen dode kauwen is barbaars»?1
Ja.
Is het waar dat de kauw wordt aangemerkt als een beschermde inheemse diersoort?
Ja.
Is het waar dat het inzetten van dode kauwen als vogelverschrikkers niet tot de toegelaten bestrijdingsmiddelen behoort? Zo nee, waarom niet?
Nee, het ophangen van dode vogels is geen vorm van bestrijding maar een geschikte manier om op kleine schaal kraaiachtigen te weren. Het weren van schade veroorzakende dieren is niet verboden en geniet de voorkeur boven afschot.
Kunt u aangeven of er ontheffingen zijn verleend in de Bollenstreek voor het doden van kauwen?
De kauw staat op de landelijke vrijstellingslijst. Er is derhalve geen aanleiding om ontheffing te verlenen voor het doden van kauwen. De provincies Zuid- en Noord-Holland hebben hiervoor dan ook geen ontheffing verleend.
Deelt u de mening dat het inzetten van dode kauwen als vogelverschrikkers verboden en daarbij ook onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen artikel in de Flora- en faunawet dat dit verbiedt. Het verbod op het onder zich hebben van beschermde diersoorten dient andere belangen, zoals het tegengaan van stroperij en de handel in beschermde diersoorten.
Voor wat betreft de wenselijkheid van het gebruik van dode kauwen, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 3 en 8.
Kunt u aangeven of in onderhavige gevallen proces verbaal wordt opgemaakt en door wie? Zo nee, waarom niet?
Er is in onderhavige gevallen geen aanleiding om proces-verbaal op te maken, om redenen zoals verwoord in mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Bent u bereid de Algemene Inspectiedienst (AID) opdracht te geven op te treden bij het toepassen van dode kauwen als vogelverschrikkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het gebruik van kadavers van welke diersoort dan ook niet past bij deze tijd en ook om reden van openbare orde verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke wijze wilt u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.