Te beperkte controle op de AIVD |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in de fout bij check ministers»?1
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), die toezicht moet houden op de AIVD, dat zij momenteel niet goed in staat is toezicht te houden op de AIVD?
Het is niet (primair) aan mij om over de capaciteit van de CTIVD en haar mogelijkheden om effectief toezicht te houden op de AIVD een standpunt in te nemen. De CTIVD is geheel onafhankelijk, ook financieel. Zij valt beheersmatig onder het ministerie van Algemene Zaken.
Desgevraagd heeft de CTIVD mij gemeld dat zij met de huidige bezetting, waaraan begin januari 2012 nog een nieuwe onderzoeker wordt toegevoegd, over voldoende capaciteit beschikt en dat zij ook goed in staat is om te voorzien in de uitvoering van haar wettelijke taak. Binnen dat kader is sprake van effectief toezicht, waarbij altijd prioriteiten moeten worden gesteld. Zij beschikt daartoe over verregaande bevoegdheden en heeft toegang tot alle informatie.
Ten aanzien van het recente rapport van de CTIVD over de door de AIVD uitgebrachte ambtsberichten het volgende. De CTIVD concludeert in dit rapport onder meer dat het in één geval niet mogelijk was te achterhalen over welke kandidaat-bewindspersoon door de AIVD in het kader van de kabinetsformatie in 2007 informatie is verstrekt, omdat een verslag van de mondelinge informatieverstrekking ontbreekt. Ik verwijs op dit punt naar mijn reactie op het rapport. Daarin heb ik de Kamer geïnformeerd dat ik mij kan vinden in de bevindingen van de CTIVD en dat de procedures zodanig zullen worden aangepast dat bij de AIVDin hogere mate sprake zal zijn van schriftelijke vastlegging en centraal belegde dossiervorming.
Heeft de CTIVD voldoende capaciteit om alle werkzaamheden van de AIVD te controleren, overwegende dat de AIVD in 2006 beschikte over 1267 formatieplaatsen (en sindsdien is gegroeid), terwijl de CTIVD thans bestaat uit 9 personen (drie leden, één secretaris, vier onderzoekers en één secretaresse)? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de CTIVD wél in staat wordt gesteld om effectief toezicht op de AIVD te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Handelt de AIVD volgens u in strijd met de wet door haar procedures niet vast te leggen en na een onderzoek slechts mondeling verslag te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft er nog nooit een evaluatie van de CTIVD plaatsgevonden? Wanneer gaat er wél een evaluatie plaatsvinden en gaat deze evaluatie ook een antwoord geven op de vraag of de CTIVD in staat is om alle werkzaamheden van de AIVD te controleren?
In de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, noch in andere stukken is vastgelegd of toegezegd dat een evaluatie van de CTIVD voorzien is. Er is ook geen sprake van een voornemen om een dergelijke evaluatie te laten plaatsvinden.
Overigens is in het algemeen overleg op 29 juni 2011 over AIVD onderwerpen door u een vraag van soortgelijke strekking gesteld onder verwijzing naar een passage in het jaarverslag 2006–2007 van de CTIVD. In de desbetreffende passage wordt evenwel niet gedoeld op een evaluatie van de CTIVD, maar op een evaluatie van de door haar in verschillende uitgebrachte toezichtsrapporten gedane aanbevelingen en de wijze waarop de diensten daaraan uitvoering hebben gegeven.
In dat kader heeft de CTIVD ten aanzien van de AIVD in 2008 een toezichtsrapport uitgebracht over de nakoming van de aanbevelingen opgenomen in de rapporten met nummer 1 tot en met 10 en loopt er op dit moment een nieuw onderzoek naar de nakoming van de aanbevelingen opgenomen in de rapporten met nummer 11 tot en met 20.
Overigens zal de CTIVD in 2012 een symposium organiseren over tien jaar Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002, waarin (onder meer) wordt ingegaan op de vraag of sprake is van effectief toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Deelt u de mening dat u alle bovenstaande vragen zou moeten kunnen beantwoorden zonder enig nationaal belang te schaden omdat hier niet gevraagd wordt naar procedures van de AIVD maar naar de wijze waarop controle plaatsvindt op een onderdeel van de overheid? Deelt u de mening dat binnen een democratische rechtstaat ieder overheidsonderdeel, direct of indirect onderworpen dient te zijn aan democratische controle? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit momenteel in voldoende mate gebeurt?
Het begrip democratische controle is onbepaald. De minister van BZK is evenwel aanspreekbaar op en verantwoordelijk jegens de Staten-Generaal voor het functioneren van de AIVD. De minister is echter niet aanspreekbaar op een onafhankelijk orgaan als de CTIVD. Evenmin is er in die zin democratische controle op tal van andere overheidsorganen zoals de rechtscolleges, de Hoge Raad, de Raad van State enzovoort. De regering heeft geen aanleiding om thans voorstellen voor te bereiden met betrekking tot de aanspreekbaarheid op en verantwoordelijkheid voor het functioneren van onderscheiden delen van de overheid. Zulks impliceert dat de regering thans van mening is dat de democratische controle adequaat geregeld is.
De arrestatie van twee journalisten in Zuid-Sudan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de journalisten Dengdit Ayok en Ngor Garang recent gearresteerd zijn en zonder enige vorm van proces gevangen worden gehouden in het «National Security Services» hoofdkwartier in Juba?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat deze twee personen langer dan 24 uur gevangen worden gehouden zonder een rechterlijke uitspraak en dat dit strijdig is met de constitutie van het land, waar expliciet in vermeld staat dat verdachten na 24 uur op borgtocht vrijgelaten moeten worden tenzij een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt aan de detentie?
De bepaling in de Zuid-Sudanese grondwet dat aangehouden personen behoudens een rechterlijke uitspraak na 24 uur op borgtocht vrijgelaten dienen te worden, heeft betrekking op aanhoudingen door de politie. In dit geval zijn de journalisten aangehouden door de nationale veiligheidsdienst. De taken en bevoegdheden van de nationale veiligheidsdienst zijn weliswaar in de grondwet opgenomen, maar de nadere uitwerking ervan is nog in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat ’s wereld nieuwste natie nu al bezig is met het onderdrukken van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in eigen land door journalisten te arresteren en door bepaalde kranten – waaronder Destiny Newspaper – op te schorten?
De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Zuid-Sudan hebben uitdrukkelijk mijn aandacht. Door het ontbreken van mediawetgeving en van wetgeving die de taken en bevoegdheden van de veiligheidsdienst regelt, is de positie van journalisten kwetsbaar. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband duidelijk protest aan te tekenen bij de Zuid-Sudanese autoriteiten over deze gang van zaken en de vrijlating van deze twee journalisten te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel betrokkenen zonder formele aanklacht op 18 november zijn vrijgelaten, zal Nederland de Zuid-Sudanese regering aanspreken op de gang van zaken. Daarnaast zal Nederland deze zaak ook in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Zuid- Sudanese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en in het bijzonder op het vlak van persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het vertragen van de film Mocro’s door het Filmfonds omdat deze film “vooroordelen” van Marokkanen zou bevestigen |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Praten over wij/zij gaat nog generaties duren»?1
Ja.
Klopt het dat deze subsidiefilm op bezwaren stuit van het Filmfonds, omdat deze «vooroordelen zou bevestigen» en dat daarom het uitbrengen maar liefst een jaar werd vertraagd?
Nee. In 2005 heeft de maker het Filmfonds een filmplan voor een documentaire voorgelegd. Op 1 september 2010 heeft de maker het Filmfonds zijn definitieve versie van de documentaire laten zien waarna door het Filmfonds kritiek is geuit omdat de documentaire te ver afstond van de ambities van de maker zoals deze vijf jaar eerder waren gepresenteerd in zijn filmplan. Hierdoor week de maker af van diens eigen filmplan op grond waarvan het Filmfonds een bijdrage heeft verleend.
De maker heeft zelfstandig besloten de documentaire opnieuw te monteren. Hierdoor kon de documentaire niet in 2010 in de bioscoop worden uitgebracht. Het Filmfonds heeft hier geen invloed op uitgeoefend en heeft de volle medewerking gegeven voor de toegezegde financiering voor realisering. Er is geen extra financiering toegezegd voor distributie.
Kunt u een overzicht geven van de denkbeelden die het Filmfonds precies als «vooroordelen» beschouwt en kunt u uiteenzetten waarom deze niet waar zijn?
Zie antwoord op vraag 2.
Moet de Nederlandse belastingbetaler deze politiek-correcte club blijven financieren?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken |
|
Sadet Karabulut |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.
In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Zie antwoord vraag 1.
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.
De verdiencapaciteit van musea |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Musea vinden de weg naar privaat geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat continuering van de in het bericht genoemde musea (Meermanno en Boerhaave), in weerwil van uw eerdere vermoedens, kansrijk is?
Ik heb met mijn hoofdlijnenbrief Meer dan Kwaliteit en de bijbehorende regeling de instellingen geïnformeerd over mijn uitgangspunten. De instellingen weten waar ze aan toe zijn. Ik gun alle instellingen die in aanmerking denken te komen voor de culturele basisinfrastructuur tot 1 februari 2012 de tijd om hun subsidieaanvragen met financiële onderbouwing voor te bereiden en in te dienen, conform de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. De subsidieaanvragen leg ik dan voor aan de Raad voor Cultuur. Mede op basis van het advies van de Raad voor Cultuur zal ik besluiten of de subsidieaanvragen kunnen worden gehonoreerd. Ik wil niet vooruitlopen op deze besluitvorming.
Bent u bereid om, in samenspraak met deze musea, vόόr het Wetgevingsoverleg Cultuur (op 21 november a.s.) de Kamer een brief te sturen waarin helder uiteen wordt gezet in hoeverre het door de musea opgehaalde geld structureel dan wel incidenteel van aard is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil de zorgvuldige procedure van subsidieaanvraag en beoordeling niet doorkruisen. De instellingen zijn thans bezig hun subsidieaanvraag voor te bereiden. In die subsidieaanvraag wordt een ondernemingsplan gevraagd. Hiervan maken de eigen inkomsten onderdeel uit. De termijn voor de subsidieaanvraag sluit op 1 februari 2012, zoals aangegeven in de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Vervolgens vraag ik daarover advies aan de Raad voor Cultuur met het oog op het verdere besluitvormingsproces in het kader van de culturele basisinfrastructuur.
Haatcriminaliteit tegen het openbaar gezag |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tweet http://twitter.com/#!/Wusley/status/133551540274348032 en herinnert u zich de vragen over rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk?1
Ja.
Zouden de daarin aan de burgemeester van Rotterdam gerichte bewoordingen strafbaar kunnen zijn? Zo ja, op grond van welke artikelen in het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De bewoordingen van de tweet zouden in beginsel onder de reikwijdte van artikel 266 (belediging) of 267 (belediging van een ambtenaar) Wetboek van Strafrecht kunnen vallen.
Beschikt u over gegevens over de aard en omvang van haatcriminaliteit via sociale mediasites? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het nodig om onderzoek te doen naar dit fenomeen?
Haatcriminaliteit is een ruim begrip en geen strafrechtelijke term. Haatcriminaliteit kan zien op (discriminatoire) uitlatingen, het pesten van personen of het zwartmaken van bedrijven of organisaties. Delicten zoals belediging, discriminatie en bedreiging kunnen van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat gelet op de reikwijdte van het begrip haatcriminaliteit, delicten die daaronder geschaard kunnen worden niet in een aparte categorie worden geregistreerd. Over de omvang van alle strafbare feiten die als haatcriminaliteit te betitelen zijn, zijn daarom geen gegevens voorhanden.
Ik deel de mening dat moet worden opgetreden tegen het plegen van dit soort strafbare feiten via sociale mediasites. Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) treedt specifiek op tegen discriminatoire uitingen via websites, waaronder sociale mediasites. In het jaarverslag over 2010 (http://www.meldpunt.nl/publicaties/mdi-jaarverslag-2010) meldt het MDI dat veel profielenwebsites goed meewerken en discriminerende uitingen meestal snel verwijderden. Ik heb geen signalen ontvangen die nopen tot het verrichten van meer onderzoek.
Deelt u de mening dat er tegen het plegen van haatcriminaliteit via sociale mediasites moet worden opgetreden? Zo ja, in hoeverre is er speciale aandacht voor deze vorm van haatcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u, zoals u eerder aangaf ten aanzien van agressie en geweld, het ook onacceptabel als burgemeesters door haatcriminaliteit worden belemmerd in hun functioneren? Zo ja, deelt u dan de mening dat ambtshalve vervolging van dit soort delicten op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ambtshalve vervolging behoort tot de mogelijkheden. Het is echter voor de vervolging van dit soort feiten van belang dat de betreffende politieke ambtsdrager aangifte doet, omdat een groot deel van de beledigende uitlatingen op internet niet ter kennis komt van de politie of het Openbaar Ministerie.
Deelt u, mede gezien uw eerdere mening dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken, de mening dat in geval van haatcriminaliteit gepleegd tegen gezagsdragers, zij aangifte zouden moeten doen? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat er in alle gevallen van haatcriminaliteit tegen gezagsdragers aangifte wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, juist vanwege hun voorbeeldrol wordt gestimuleerd dat politieke ambtsdragers aangifte doen van strafbare feiten. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is specifiek voor politieke ambtsdragers een stappenplan ontwikkeld om te komen tot het veilig kunnen verrichten van hun publieke taak. Momenteel wordt het stappenplan in overleg met de diverse beroepgroepen van politieke ambtsdragers verspreid. Op de bijbehorende website www.veiligbestuur.nl wordt onder meer aandacht besteed aan het doen van aangifte.
Vallen onder het ongewenst gedrag, waarvan u de mening toegedaan ben dat daarvoor altijd melding zou moeten worden gemaakt, ook belediging of andere uitingsdelicten? Zo ja, hebt u hier ook afspraken over gemaakt met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Ja, één van de uitgangspunten binnen het programma Veilige Publieke Taak is dat alle voorvallen van agressie en geweld, waaronder belediging of andere uitingsdelicten, moeten worden geregistreerd. Binnen gemeenten is dat voor politieke ambtsdragers bijvoorbeeld mogelijk binnen het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem. In het convenant dat in 2009 met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is gesloten, wordt hieraan aandacht besteed. Ook op de in het in mijn antwoord op vraag 6 genoemde website www.veiligbestuur.nl, die samen met onder andere de NGB is ontwikkeld, wordt het onderwerp registratie behandeld.
Het bericht 'Onderhoud bij COA onnodig duur' |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderhoud bij COA onnodig duur»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 zo'n 65% meer heeft gekost dan nodig is?
Nee. Van het COA heb ik vernomen dat het in de vraag genoemde bericht waarschijnlijk is gebaseerd op een interne COA analyse van een aantal offertes. Informatie over de prijs die uiteindelijk met de aannemer voor een project is overeengekomen, is daarbij niet betrokken. Op grond van voornoemde analyse kan dus niet de conclusie worden getrokken dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 ongeveer 65% meer heeft gekost dan nodig is.
De aanbesteding heeft in 2006 geresulteerd in een overeenkomst met één partij. Deze overeenkomst is afgesloten voor een periode van vier jaar. Op 1 februari 2010 is, na een nieuwe aanbesteding, een raamovereenkomst met drie aannemers afgesloten. Gelet op het aflopen van deze raamovereenkomst is het COA momenteel een nieuwe Europese aanbestedingsprocedure gestart met een verwachte ingangsdatum van de overeenkomst op 1 februari 2012. In de bijbehorende overeenkomst is de bepaling opgenomen dat het COA te allen tijde het recht heeft om een herziening van een nadere offerte te vragen, en tevens een controle op marktconformiteit door een onafhankelijke derde kan laten uitvoeren.
Deelt u de mening dat het schandalig zou zijn indien de betrokken aannemer voor een doosje schroeven maar liefst € 68 in rekening bracht en voor het vervangen van een doodnormale toiletpot € 500?
Ja. Indien het alleen om een doosje schroeven en het vervangen van een toiletpot zou gaan, deel ik uw mening. Zonder onderbouwing vallen de genoemde bedragen evenwel niet te traceren en kan ook niet worden vastgesteld wat de specificatie van genoemde bedragen is.
Was het gezien de Europese richtlijnen onmogelijk om in 2006 onder aanbesteding uit te komen? Zo nee, waarom niet?
Het COA is een aanbestedende dienst en aanbestedingsplichtig op grond van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. De opdracht, onderhoud van gebouwen, valt onder de reikwijdte van het besluit. Dit betekent dat die opdracht Europees diende te worden aanbesteed, hetgeen het COA ook heeft gedaan.
Deelt u de mening dat deze vorm van aanbesteden de overheid grote (financiële) schade berokkent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort wantoestanden in de toekomst te voorkomen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van een opdracht. Het is daarbij van belang dat aanbestedende diensten goed afwegen hoe een opdracht in de markt wordt gezet. Als dat niet goed gebeurt, bestaat de mogelijkheid dat de overheid financiële schade lijdt. Met het wetsvoorstel Aanbestedingswet dat op dit moment ter behandeling bij uw Kamer ligt, wordt het clusteren van opdrachten tot één grote opdracht in beginsel tegengegaan. Daarnaast wordt de Gids proportionaliteit ontwikkeld om aanbestedende diensten te ondersteunen bij de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel ook waar het om clusteren gaat. Deze Gids proportionaliteit is recentelijk geconsulteerd en wordt momenteel afgerond. Gelijktijdig met de start van de consultatie is de voorlopige versie van de Gids proportionaliteit ook aan uw Kamer toegestuurd.
Zijn er andere gevallen bekend bij uw departement of bij uw collega's in het kabinet waarbij al dan niet met behulp van klokkenluiders is gewaarschuwd voor vergelijkbare wantoestanden rondom aanbestedingen van de Rijksoverheid?
De naleving van de aanbestedingsregels bij de Rijksoverheid kan in het algemeen als goed worden beoordeeld. Aanbesteden is echter maatwerk, waarbij opdrachten iedere keer opnieuw op de juiste manier in de markt moeten worden gezet. Dit vergt dat aanbestedende diensten op een professionele wijze aanbesteden. Als dit niet gebeurt, wordt niet altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding bereikt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Aanbestedingswet in de Tweede Kamer?
Ja.
Expat-Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Expat-Nederlander wil twee paspoorten houden» dat op 31 oktober 2011 in de Volkskrant stond?
Ja.
Erkent u het belang van Nederlandse expats voor de Nederlandse economie en de Nederlandse diplomatieke betrekkingen?
Ja.
Hoeveel Nederlandse emigranten zijn er? Hoeveel daarvan hebben een dubbele nationaliteit?
Emigratie wordt niet van overheidswege geregistreerd. Op grond van cijfers van het CBS kan worden aangenomen dat er ongeveer 2,8 miljoen Nederlanders zijn geëmigreerd sinds 1899. Dit staat niet gelijk aan het aantal Nederlanders in het buitenland. Het bezit van meervoudige nationaliteit van Nederlanders in het buitenland wordt niet geregistreerd. Momenteel zijn er ca 850 000 personen met een geldig Nederlands paspoort in het buitenland. Het is niet bekend hoeveel daarvan een dubbele nationaliteit bezitten.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor Nederlandse emigranten om een tweede nationaliteit te verkrijgen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Uit het onderzoek Evaluatie van de naturalisatieceremonie (WODC, Cahier 2010–8) blijkt dat migranten die het Nederlanderschap aanvragen zowel praktische als emotionele motieven hebben hiervoor. Aangenomen kan worden dat dit ook voor Nederlanders in het buitenland geldt. Het aanvaarden van de nationaliteit van het land van verblijf kan wenselijk zijn voor het volwaardig deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven aldaar, maar kan ook uitdrukking zijn van een emotionele verbondenheid met het land van verblijf.
Kent u de belangen die Nederlandse emigranten hebben bij twee paspoorten? Zo ja, welke zijn dat?
Ook hiervoor geldt dat er geen onderzoek is gedaan naar de belangen van Nederlandse emigranten voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Het behouden van de Nederlandse nationaliteit kan van belang zijn voor het deelnemen aan het politieke en maatschappelijke leven in Nederland. Ook kan het bezit van twee nationaliteiten van belang zijn voor het gemakkelijk heen en weer kunnen reizen tussen Nederland en het land van verblijf.
Wat zijn de effecten van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap? Heeft u hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, kunt u dit alsnog doen en de Kamer hierover berichten?
Onder de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap vervalt het Nederlanderschap van rechtswege bij vrijwillige aanvaarding van een vreemde nationaliteit op grond van artikel 15, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hierop zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in het tweede lid. Het verlies treedt niet in wanneer degene die een andere nationaliteit aanvaard in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft, voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad, of gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
Bent u van mening dat een dubbele nationaliteit van Nederlandse emigranten ten koste gaat van de loyaliteit aan Nederland? Zo ja, waarom, waar blijkt dit uit en kunt u daarbij een aantal concrete voorbeelden geven?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft.
Kunt u een overzicht geven van de wetgeving betreffende dubbele nationaliteit in andere landen? Zijn er ook andere landen waar je afstand moet doen van je tweede nationaliteit? Zijn er ook landen waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit? Zo ja, welke?
Meervoudige nationaliteit kan op verschillende wijzen ontstaan. Het is mogelijk dat iemand van rechtswege meervoudige nationaliteit verkrijgt bij geboorte. Het is ook mogelijk dat iemand meervoudige nationaliteit verkrijgt door vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Het ontstaan van meervoudige nationaliteit is daarmee afhankelijk van het nationaliteitsrecht van verschillende landen, zowel van de bepalingen omtrent verkrijging, als de bepalingen omtrent verlies van de nationaliteit.
In november 2008 is hierover het ACVZ-advies Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief verschenen.1 Uit dit onderzoek bleek dat Duitsland, Denemarken, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Spanje een afstandsplicht kennen bij verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie. Luxemburg heeft sinds 1 januari 2009 niet langer een afstandsplicht bij verkrijging door naturalisatie. De wetgeving van de overige landen is op dit punt niet gewijzigd. De uitzonderingen op de afstandsplicht verschillen per land. Dezelfde landen kennen tevens een verliesbepaling bij vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Ook hiervoor geldt dat de uitzonderingen op de verliesbepaling per land verschillen. Andere Europese landen kennen geen afstandsverplichting bij verkrijging van de eigen nationaliteit, noch een verliesbepaling bij verkrijging van een vreemde nationaliteit.
Er zijn geen staten waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit, omdat staten slechts normen kunnen stellen ten aanzien van de eigen nationaliteit. Er zijn wel staten waar het (praktisch) onmogelijk is om afstand te doen van de eigen nationaliteit. Voorbeelden van deze landen zijn Marokko of Argentinië.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de voorwaarden waaronder het Nederlanderschap wordt verkregen of verleend, verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor het kerstreces het voorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe te sturen.
Het bericht dat vrachtwagenchauffeurs actie aankondigen tegen arbeidsverdringing |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hete winter op de snelweg»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Bent u op de hoogte van de problemen van arbeidsverdringing waarmee de Nederlandse transportsector kampt? Wat is naar uw mening de oorzaak van deze problemen?
In het bericht wordt gesproken over arbeidsverdringing door Oost-Europese chauffeurs. In feite is er in de Europese Unie grotendeels sprake van een open markt. Dat houdt in dat we te maken hebben met grensoverschrijdende arbeid. Dit is zeker in sectoren als het wegtransport het geval. Om dit goed te reguleren bestaat er voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden wet- en regelgeving die arbeidsverdringing moet voorkomen.
Bent u ook van mening dat er sprake is van rechtsongelijkheid en valse concurrentie tussen Europese vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, wat is de reden van die rechtsongelijkheid? Welke Nederlandse wetten zijn hier mede debet aan? Welke Europese richtlijnen?
Valse concurrentie wordt voorkomen door gelijke rechten en plichten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden voor iedere chauffeur die in Nederland werkt. Er kunnen zich drie situaties voor doen. Ten eerste kunnen buitenlandse chauffeurs (structureel) worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf. Het bedrijf dient in dit geval de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder het wettelijk minimumloon, alsmede de van toepassing zijnde cao. Ten tweede kan er tijdelijk in Nederland worden gewerkt, dan gelden volgens de Detacheringsrichtlijn de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao. De kern bestaat met name uit loon, verlof en werktijden. Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken. Op deze manier wordt arbeidsverdringing voorkomen.
Een derde situatie doet zich voor wanneer buitenlandse vervoerders in Nederland enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Volgens de Europese regelgeving (Vo(EG) nr. 1072/2009), moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat na drie ritten of zeven dagen na eerste lossing weer verlaten. In geval van dergelijk cabotagevervoer zijn de vervoerders op het gebied van arbeidsvoorwaarden niet gebonden aan de Nederlandse wet- en regelgeving of de cao.
Welke gevolgen heeft deze arbeidsverdringing voor kleine Nederlandse transportondernemingen en voor de individuele vrachtwagenchauffeur? Welke gevolgen zijn er voor de Nederlandse transportsector? En welke voor de verkeersveiligheid?
De huidige wet- en regelgeving moet arbeidsverdringing voorkomen. Ik ben in overleg met zowel cao-partijen als de inspectiediensten over de manier waarop de handhaving kan worden verbeterd. Tevens zal de minister van Infrastructuur en
Milieu dit thema op Europees niveau bespreken (zie vraag 7).
Deelt u de mening dat het loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage en regels over dienstbetrekking in de eis van betrouwbaarheid in de wet wegvervoer goederen Nederlandse vrachtrijders nog verder op achterstand zal zetten ten opzichte van hun Oost-Europese collega’s?
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hun werk veilig kunnen blijven uitoefenen? Wat kunt u in Nederland voor de vrachtwagenchauffeurs betekenen? Wat zal u met uw Europese collega’s bespreken?
In Verordening 1072/2009 zijn onlangs nieuwe Europese regels vastgelegd aangaande cabotage. Van loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage is dan ook geen sprake.
Aan de Tweede Kamer is toegezegd 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen een evaluatie van een aantal onderwerpen van deze wet uit te voeren. In het kader van deze evaluatie wordt ook gekeken naar de eis van dienstbetrekking en naar de vraag welke bescherming deze de Nederlandse chauffeur biedt. De evaluatie zal in het eerste kwartaal van 2012 gereed zijn en de Minister van Infrastructuur en Milieu zal u hierover vervolgens informeren.
Welke boodschap heeft u voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die deze winter «de straat op» willen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat wet- en regelgeving goed wordt nageleefd en gehandhaafd. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De handhaving van de cao is de verantwoordelijkheid van cao-partijen. In de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» zijn nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Meldingen over betaling onder het minimumloonniveau kunnen bij de Inspectie SZW worden gedaan en deze worden onderzocht. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt toezicht op de verordening 1072/2009 over cabotage. Als er sprake is van een overtreding, kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden. Een vrachtwagen kan dan bijvoorbeeld worden stilgezet.
Naar aanleiding van de signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector hebben de verantwoordelijke toezichthouders de samenwerking gezocht. De Inspectie SZW en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector.
Om de veiligheid te garanderen is het belangrijk dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft en dat hierop goed wordt gecontroleerd. Hiervoor zijn betrokken partijen gezamenlijk verantwoordelijk. Zoals ik heb toegezegd in het mondeling vragenuur op 15 november jl. ben ik met cao-partijen in overleg gegaan om te bezien hoe de samenwerking bij de handhaving kan worden geoptimaliseerd. Dit overleg wordt begin volgend jaar voortgezet, samen met de betrokken inspectiediensten.
In het vragenuur op 15 november jl. heb ik tevens mijn bereidheid getoond om in Europees verband aan te dringen op onderzoek naar de uitwerking van de Europese regels, met name voor de kleinere bedrijven. Daaruit moet blijken of sprake is van problemen door onbedoelde gaten in wet- en regelgeving die op Europees of Nederlands niveau moeten worden aangepakt. Ik heb dit inmiddels onder de aandacht gebracht van mijn collega van Infrastructuur en Milieu. Zij zal dit in Europees verband bespreken.
Het uitblijven van een structurele financiering van de toegezegde extra ambulancepost op de Kop van Walcheren |
|
Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA), Linda Voortman (GL), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de minister, die gisteren in de Gedeputeerde Staten van Zeeland besproken is, waarin aandacht wordt gevraagd voor de definitieve afwikkeling van de toegezegde structurele financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren nog steeds niet structureel geborgd is, ondanks de toezegging die u in februari 2011 gedaan hebt aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorg Zuid-West-Nederland, en ondanks de oproep van de Kamer ter uitvoering van motie Van der Vlies?1
In het voorjaar van 2011 heb ik de NZa verzocht stappen te nemen, waardoor het budget van de RAV Zeeland zodanig uitgebreid kan worden, zodat extra ambulancezorg in regio Zeeland mogelijk is. In mijn verzoek aan de NZa heb ik aangegeven dat een en ander, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2011 in zou moeten gaan.
De aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van het NZa-beleid inzake ambulancezorg en daarbij is het zaak om zorgvuldig te werk te gaan. Naast een goede onderbouwing van de hoogte van de financiering is hierbij ook een onderbouwd standpunt door de betrokken verzekeraars van belang. De NZa heeft mij laten weten contact te hebben met de RAV Zeeland en de betrokken verzekeraars om zo de juiste gegevens te ontvangen. Ondanks diverse correspondentie over en weer heeft de NZa nog niet de juiste gegevens ontvangen. Vanwege eerder genoemde zorgvuldigheidsoverwegingen kan de NZa nog niet besluiten over de financiering.
Kunt u aangeven wanneer inhoud gegeven wordt aan deze toezegging, ervan uitgaande dat zulks in elk geval met terugwerkende kracht geldt?
De beoordeling van dit verzoek is aan de NZa. De NZa heeft toegezegd vanuit haar toezichtrol zonodig te handhaven op de zorgplicht van betrokken verzekeraars en daarover een besluit te nemen. Dit besluit wordt uiterlijk binnen enkele weken genomen.
Het artikel 'NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten belangrijk is voor het produceren van isotopen die gebruikt worden bij de bestrijding tegen alvleesklier- en darmkanker?
Ja.
Bent u van mening dat het behoud van de HFR in Petten van groot belang is (ook voor nucleair onderzoek) en kunt u met zekerheid aangeven dat hier tijdig op wordt geanticipeerd zodat de productie van deze isotopen niet stil komt te vallen?
Ja, ik ben van mening dat de HFR van groot belang is voor de productie van medische radio-isotopen en voor nucleair onderzoek. Ik kan echter geen enkele garantie geven dat de productie van isotopen niet stil komt te vallen. Ten eerste valt de productie stil wanneer de HFR in onderhoud is. De verwachting is dat dat zich vaker zal voordoen naarmate de HFR ouder wordt. Ten tweede is er geen zekerheid dat de business case voor een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR dusdanig positief zal zijn dat de markt hierin wil investeren.
Kunt u aangeven wanneer de HFR vervangen moet worden en welke rol het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hierin heeft?
Als vergunningverlener en toezichthouder op grond van de Kernenergiewet monitor ik de veiligheid van de HFR nauwgezet. De reactor kan alleen blijven functioneren zolang de veiligheid kan worden gegarandeerd en eventuele aanpassingen vanuit het beginsel van continue verbetering worden gerealiseerd. Een belangrijk instrument daarbij is de in de Kernenergiewetvergunning voorgeschreven tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie. De eerstvolgende evaluatie betreft de periode 2001 tot en met 2010 en dient in 2012 afgerond te zijn.
Een van de belangrijkste parameters voor de levensduur van reactoren, en zo ook de HFR, is het reactorvat. Het reactorvat van de HFR is in 1984 vervangen. Het reactorvat vormt voor de komende jaren nog geen probleem voor de levensduur van de HFR. Het overige deel van de installatie stamt echter uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. In principe kunnen onderdelen bij mankementen gerepareerd of vervangen worden. Daarbij speelt bij eventueel noodzakelijke investeringen ten behoeve van de nucleaire veiligheid ook de economische levensduur een belangrijke rol. In dit licht heeft NRG als vergunninghouder het voortouw genomen tot het initiatief voor een nieuwe onderzoeksreactor, genaamd Pallas. Wanneer het tot een vergunningaanvraag voor deze nieuwe reactor zal komen, ben ik ook voor deze nieuwe reactor verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet.
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is daarnaast ook verantwoordelijk voor de kennisinfrastructuur op het terrein van nucleaire veiligheid. Ten aanzien van de financiering van een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR, is het aan de initiatiefnemer om zorg te dragen voor een goede business case. Ik ben momenteel in gesprek met de initiatiefnemer en diverse andere partijen om te bezien in hoeverre dit lukt.
Kunt u een brief sturen naar de Kamer om de huidige stand van zaken het toekomstige traject uit te zetten?
Gelet op de lopende gesprekken kan ik de Kamer op dit moment niet meer melden dan wat in de antwoorden op bovenstaande vragen is weergegeven. Wanneer de gesprekken tot een conclusie hebben geleid, zal ik de Kamer daarover informeren.
Het bericht dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers al jarenlang veel te veel voor onderhoud van de gebouwen op de asielzoekerscentra betaalt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het COA teveel betaalt aan onderhoud?1
Klopt het dat in eerste instantie het onderhoud per asielzoekerscentrum werd uitgevoerd door een plaatselijke aannemer? Klopt het dat op den duur is besloten om deze opdracht centraal aan te besteden? Zo ja, waarom en door wie is dit besluit genomen?
Is het mogelijk om deze centrale aanbesteding in te trekken danwel de overeenkomsten met de huidige aannemers op te zeggen? Hoe denkt u dat het onderhoud in het vervolg het beste kan worden geregeld?
Klopt het dat deze klachten eerder zijn gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo ja, wat is er gebeurd met deze klachten?
Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Spekman, ingezonden op 21 september 2011. (2011Z18068, zie ook Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2011–2012, nr. 38) In het rapport van de Commissie van onderzoek COA is aan deze klachtbehandeling aandacht besteed in paragraaf 3.6.
Gaat u deze problematiek ook meenemen in het onderzoek naar de geldverspilling binnen het COA?
Zie antwoord vraag 4.
De gedwongen verhuizing van tientallen ouderen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «We hebben niet genoeg gebreken»?1
Ik vind het niet aanvaardbaar wanneer ouderen – die gewend zijn aan het wonen in een verzorgingshuis – gedwongen worden om naar een zelfstandige woning te verhuizen. Daarom heb ik contact opgenomen met de instelling. Mij is gebleken dat het hier gaat om een omvangrijk herhuisvestingstraject. De instelling zal in een gesprek met iedere bewoner zoeken naar een passende oplossing. De instelling heeft mij verzekerd dat cliënten niet gedwongen worden om te verhuizen naar een zelfstandige woonruimte.
Vindt u het aanvaardbaar dat tientallen ouderen van 80 jaar en ouder gedwongen worden te verhuizen naar een zelfstandige woning terwijl zij nu in een verzorgingshuis wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u er over dat deze bewoners wederom zullen moeten verhuizen wanneer hun zorgbehoefte toeneemt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bij ingrijpende renovatie of vernieuwbouw van bestaande instellingen zullen cliënten op enig moment hun huidige woonruimte (tijdelijk) moeten verlaten omdat er bouwwerkzaamheden moeten worden verricht. Het is de taak van de zorginstelling om de overlast voor cliënten zo beperkt mogelijk te houden.
De instelling zal in overleg met de cliënten zoeken naar een woonomgeving die past bij de wensen en mogelijkheden van de cliënten.
Cliënten die zelfstandig kunnen en willen wonen, zullen zo goed en zo lang mogelijk in hun zelfstandige omgeving ondersteund worden. Soms zijn er grenzen aan de zorg die geleverd kan worden in zelfstandige woningen, aanleunwoningen of verzorgingshuizen. Soms is het vanuit een goede en verantwoorde zorgverlening noodzakelijk dat cliënten verhuizen naar een omgeving die speciaal is ingericht voor de zorgverlening aan zwaardere doelgroepen. Dat geldt voor alle bewoners; ook voor bewoners die door renovatie en of vernieuwbouw van de instelling – en in goed overleg – een verhuizing naar een andere woonomgeving achter de rug hebben.
Wat is uw reactie op de uitspraak van huisarts R. Coveen dat de gedwongen verhuizing mensenlevens gaat kosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de betreffende huisarts. Verhuizen is voor velen een ingrijpende gebeurtenis; dat geldt des te meer voor kwetsbare ouderen. Uit contact met de betreffende instelling is mij gebleken dat de instelling met iedere cliënt in persoonlijke gesprekken zoekt naar een passende oplossing. De instelling verwacht voor het einde van het jaar met iedere bewoner tot een oplossing te zijn gekomen. Van gedwongen verhuizing naar een zelfstandige woning is geen sprake, zo heeft de instelling mij verzekerd.
Deelt u de mening van bestuurslid M. van den Berge dat mensen van 80 jaar en ouder geacht worden zelfstandig te wonen en voor zichzelf dienen te zorgen, terwijl zij eerder met een indicatie in het verzorgingshuis zijn opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Of oudere mensen zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf kunnen zorgen is afhankelijk van de zorgzwaarte en wordt onafhankelijk vastgesteld bij de indicatiestelling. Wel is het zo dat in de loop der jaren de zorgbehoefte van cliënten in zorginstellingen steeds zwaarder is geworden. Cliënten kunnen en willen steeds langer zelfstandig blijven wonen. De mogelijkheden om cliënten ook thuis goede zorg te leveren zijn toegenomen.
Voor cliënten die gewend zijn geraakt aan de zorg in het verzorgingshuis geldt dat zij mogelijk niet terug willen of kunnen keren naar een meer zelfstandige woonomgeving. De zorginstelling zoekt in overleg met deze cliënten naar een passende oplossing.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat deze ouderen hun recht op zorg en hun beschermende omgeving verliezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cliënten behouden hun recht op zorg en een beschermende woonomgeving. De indicatie van deze ouderen verandert niet.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen, terwijl er sprake is van een zorgrelatie, recht doet aan de afhankelijke positie waarin de zorgbehoevende zich bevindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 4 en 5.
Deelt u de analyse dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten van Zorggroep Noordwest Veluwe te verhogen? Zo ja, hoe oordeelt u over de gevolgen die de invoering van de zorgzwaartepakketten hebben? Zo neen, waarom leidt het beleid dan tot het gedwongen verhuizen van deze ouderen?2 3
Nee, ik deel de analyse niet dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten te verhogen.
Voor elk van de zorgzwaartepakketten geldt dat de bekostiging passend is voor de hoeveelheid zorg die cliënten nodig hebben. Het is geen overheidsbeleid om cliënten met bepaalde ZZP’s gedwongen te laten verhuizen; in dit geval valt verhuizing samen met een omvangrijke herhuisvesting waarbij meer capaciteit beschikbaar komt voor de zwaardere cliënten en lichtere cliënten meer en langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De trend dat cliënten langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar en de bouwplannen van Zorggroep Noordwest Veluwe sluiten daarop aan.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de gedwongen verhuizingen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet nodig om extra maatregelen te nemen, omdat er geen sprake is van gedwongen verhuizingen naar zelfstandige woningen. Het is aan de zorginstellingen om bij renovatie en vernieuwbouwplannen in overleg met de cliënten te zoeken naar oplossingen die zo min mogelijk overlast veroorzaken en recht doen aan de wensen van de cliënten.
Hoeveel meer zorginstellingen bouwen de zorg aan lage indicaties om financiële redenen af? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel mensen daardoor hun zorg verliezen?
Ik ben van mening dat de vergoeding voor ieder zorgzwaartepakket passend is en daarmee geen reden vormt om de zorg af te bouwen. Cliënten verliezen niet hun zorg, maar blijven steeds langer thuis wonen en krijgen daar passende zorg. Een onderzoek is derhalve niet opportuun.
Ongelukken tijdens het vervoer van dieren |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over een incident op de A4 waarbij een koe of os tijdens transport op de weg is beland en daar uren heeft gelegen?1 2
Op zaterdag 8 oktober is op de A4 ter hoogte van Zoeterwoude een incident geweest met een transport van twee Schotse Hooglanders. De dieren (ossen) werden per trailer vervoerd van Brabant naar Noord-Holland. Een van de runderen is met de achterpoten gedeeltelijk door de voordeur gekomen. Er is een dierenarts ter plaatse geweest en die heeft vastgesteld dat het rund slechts een kleine schaafwond had opgelopen aan één van de achterpoten. De dieren stonden goed aangebonden. De dierenarts heeft het dier licht verdoofd om hem rustig te houden en weer in de trailer terug te krijgen. De twee runderen zijn bij een veehouderij naast de A4 overgeladen. De politie heeft geen dier doodgeschoten.
Is het waar dat de koe door de politie is doodgeschoten? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe is het dan afgelopen met deze koe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of hier sprake was van hobbymatig, eigen vervoer of beroepsvervoer en wat voor vervoermiddel hiervoor is gebruikt voor het vervoer van welk type rund?
Het betrof hobbymatig vervoer van 2 runderen in een paardentrailer.
Was het betreffende vervoermiddel onlangs nog door een veterinaire of andere dienst gekeurd voor het transport van dieren? Zo ja, hoelang geleden heeft deze keuring plaatsgevonden? Zo nee, wat vindt u ervan dat levende dieren in ongekeurde wagens op de openbare weg vervoerd worden?
De paardentrailer hoeft niet te zijn gekeurd voor transport, maar moet wel voldoen aan de algemene eisen voor vervoermiddelen uit de Transportverordening (EU 1/2005).
Ik zie geen reden tot een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen vervoer. Indien een ondeugdelijke wagen voor het vervoer van dieren wordt aangetroffen, wordt daartegen opgetreden.
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken met trailers, sinds de (her)keuring door een veterinaire dienst voor hobbymatig vervoer is komen te vervallen?
In de periode 2006 tot en met 2011 heeft de AID/nVWA bij 36 controles tekortkomingen geconstateerd aan een vervoermiddel voor het transport van dieren. Het betrof in het merendeel van de gevallen het beroepsmatig vervoer van dieren. Een precieze uitsplitsing naar beroeps- dan wel hobbymatig vervoer is niet beschikbaar. Bij het niet voldoen aan de eisen voor het vervoermiddel wordt een proces-verbaal opgemaakt. Indien het beroepsmatig vervoer van dieren betreft, kan de vergunning worden geschorst of ingetrokken als het grotere gebreken betreft.
Kunt u een overzicht geven van bevindingen van de controles van de Algemene Inspectie Dienst (AID), c.q. nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA), op het naleven van de EU transportverordening ten aanzien van de eisen van vervoersmiddelen voor diertransporten met betrekking tot hobbymatig, eigenvervoer en beroepsvervoer in de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om wetgeving door te voeren voor een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen diervervoer voor kort transport? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Artsen die 1 miljard extra declareren |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat artsen tussen 2006 en 2008 voor 1 miljard Euro extra inkomsten bij elkaar sjoemelden?1 Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van het door het lid Van der Veen aangehaalde Volkskrant-artikel waarin gerefereerd wordt aan een promotieonderzoek van dr. Hasaart. Laat ik vooropstellen dat ik het woord «sjoemelen» in de kop van dit artikel misplaatst vind. De onderzoeker spreekt zelf over onbedoelde en onjuiste declaraties. Daarbij mist het artikel belangrijke nuances die wel zijn gemaakt in het eigenlijke onderzoek, waar ik inmiddels eveneens kennis van heb mogen nemen. De 1 miljard Euro betreft een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog niet de gebruikelijke controles door de onderzochte verzekeraar over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben op grond van dergelijke controles een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Wat vindt u ervan dat 5% van de zorg die artsen en ziekenhuizen in rekening brachten dubbel werd gedeclareerd?
Het onderzoek richt zich in feite op twee verschillende soorten onwenselijk declaratiegedrag van ziekenhuizen: upcoding en overdeclaratie. Bij upcoding wordt er een duurdere DBC gekozen dan strikt medisch noodzakelijk. Bij overdeclaratie worden meerdere DBC's geopend bij een bepaalde behandeling, waardoor sommige activiteiten dubbel worden gedeclareerd. Als dit opzettelijk gebeurt, is er sprake van fraude.
Verzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist wordt gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Van zorgverzekeraar CZ heb ik vernomen dat er over het algemeen geen sprake bleek van kwade opzet, dus van fraude, maar dat onduidelijkheden in het declaratieproces de oorzaak waren van veel dubbele declaraties. Meestal komen de verzekeraar en de specialist er in hoor en wederhoor samen uit en wordt het teveel gedeclareerde bedrag teruggestort.
Ik acht het van groot belang dat eventuele verkeerde prikkels of onduidelijkheden in het systeem weggenomen worden. Met de invoering van DOT worden de prikkels voor dergelijk declaratiegedrag voor een belangrijk deel ondervangen, onder andere door de invoering van vaste afsluitregels en automatische afleiding van het juiste DOT-zorgproduct. Medisch specialisten kunnen straks niet meer zelf een DBC sluiten en een nieuwe openen voor dezelfde zorgvraag: de DBC sluit 42 (operatief) of 90 dagen (poliklinisch) na het laatste contact met de patiënt. Daarbij wordt het DOT-zorgproduct niet meer door de medisch specialist gekozen, maar leidt een onafhankelijk computersysteem (de Grouper) af welk DOT-zorgproduct het best past bij de geregistreerde diagnose en zorgactiviteiten.
Ook de rol van de verzekeraar wordt steeds belangrijker in de afspraken en controle bij ziekenhuizen. Verzekeraars krijgen meer belang en mogelijkheden bij de kostenbeheersing. De invoering van prestatiebekostiging, het vervallen van de collectieve afspraken, de vergroting van de mogelijkheden tot prijsonderhandeling, het vergroten van de risicodragendheid van verzekeraars, zullen alle leiden tot een actievere rol voor verzekeraars. Dit is ook bevestigd in het hoofdlijnenakkoord dat ik enkele maanden geleden met veldpartijen heb gesloten. Hiernaast ben ik samen met veldpartijen een project «intensivering controle en toezicht» gestart om de mogelijkheden tot verbetering van het systeem vanuit het controle- en toezichtperspectief te bezien.
Wat vindt u ervan dat medische ingrepen die relatief veel geld opleveren met de huidige Diagnose Behandeling combinatie (dbc) structuur, zoals heupoperaties, vaker werden uitgevoerd dan behandelingen waarop niet wordt verdiend?
De onderzoeker noemt in haar onderzoek geen oorzaak voor het vaker uitvoeren van bepaalde behandelingen: «De volume-effecten die we hebben gevonden kunnen we niet direct interpreteren als overproductie. Er kunnen ook andere redenen zijn voor de toename in volume zoals eerder bestaande wachtlijsten, onderbehandeling of verschillen in behandelstijl.»
Als de uitgevoerde behandelingen hebben geleid tot overbehandeling, dan is dat geen goede zaak, zowel vanuit financieel oogpunt, als vanuit kwaliteitsoogpunt. Ten algemene laat dit het belang zien van het inrichten van de juiste financiële prikkels in het bekostigingssysteem. Dit vraagt om passende tarieven voor de DBC’s. Ik ben van mening dat die voor een groot deel in de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars het beste tot stand kunnen komen. De afgelopen overgangsjaren is er veel ervaring opgedaan met het onderhandelen over DBC’s. Met de uitbreiding van het vrije segment naar 70% krijgt de sector de ruimte om over meer zorg goede prijsafspraken te maken. De invoering van DOT helpt hierbij. De nieuwe DOT-zorgproducten zijn medisch herkenbaarder en kostenhomogener. Dit draagt bij aan goede onderhandelingen over kwaliteit, volume en prijs. Ik ben me er wel van bewust dat bij de invoer van een nieuw systeem er altijd opstartproblemen zijn, en onduidelijkheden. Partijen hebben nog geen ervaring opgedaan met het declararen van DOT-zorgproducten. Ik houd een vinger aan de pols hoe het loopt.
In dit verband wijs ik u er graag op dat het bevorderen van gepast gebruik en het terugdringen van praktijkvariatie en daarmee van onnodige zorg, een belangrijk speerpunt is in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met de sector heb gesloten. Overigens geeft de NZa via het vereveningsonderzoek extra aandacht aan gepast gebruik ten behoeve van de controle op de middelen die ten laste van het zorgvereveningsfonds mogen worden gebruikt. Tot slot wil ik u wijzen op het convenant over gepast gebruik dat ondertekend is door de NPCF, de KNMG, ZN, DBC-Onderhoud, de Nza, de Regieraad Kwaliteit van Zorg, ZonMw en het CVZ. Deze partijen hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van ongepast gebruik en welke verbeteringen hiervoor zouden moeten worden doorgevoerd.
Wat is volgens u de reden dat op locaties met vrijgevestigde artsen vaker duurdere behandelingen, zoals operaties met overnachting, werden ingezet dan in ziekenhuizen met artsen in loondienst?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er een variatie bestaat tussen ziekenhuizen in de verhouding goedkopere en duurdere DBC’s bij een aantal aandoeningen. Hierbij spelen patiëntenkenmerken een rol. De onderzoeker wijst echter terecht ook op andere kenmerken die van invloed zijn op de mate waarin upcoding voorkomt. De «declaratiecultuur» van een ziekenhuis wordt hierbij genoemd. Het is daarom van belang dat zorgverzekeraars naast het maken van prijsafspraken ook toezicht houden en acties ondernemen bij onjuist declaratiegedrag, door bijvoorbeeld de verhouding tussen bepaalde DBC’s te benchmarken tussen ziekenhuizen. Zorgverzekeraars zijn hier steeds beter toe in staat.
Het is van belang om de financiële prikkels in de zorg in balans te brengen. Betere kwaliteit en het wegwerken van wachtlijsten door extra inspanningen moeten beloond worden. Daar staat tegenover dat dit niet moet doorslaan naar uitsluitend omzetgedreven zorgaanbod. Met het invoeren van het beheersmodel voor medisch specialisten per 2012 wordt de prikkel om «te veel» te declareren beperkt. Meer verrichtingen doen levert vrijgevestigd medisch specialisten boven de honorariumgrens niet meer honorariumomzet op, aangezien er in dat beheersmodel een vast plafond geldt voor de honorariumomzetten van alle medisch specialisten werkzaam in een instelling. Er blijft echter wel een prikkel bestaan voor individuele specialisten om meer te declareren. Met de invoering van de grouper en de vereenvoudiging van de productstructuur verwacht ik evenwel dat de mogelijkheden hiertoe verkleind worden. Ook de zorgverzekeraar heeft hier, zoals gezegd, een belangrijke rol.
Wie is er verantwoordelijk voor het beperken en controleren van het sjoemelen met declaraties? Zijn dat de zorgverzekeraars, de artsen zelf, of de minister van VWS?
Juist registreren en declareren van de geleverde zorg is een verantwoordelijkheid van de arts en andere registrerende zorgprofessionals alsmede van de organisatie waarbinnen de arts of andere zorgprofessionals werken. De wijze waarop geregistreerd en gedeclareerd dient te worden is vastgelegd in de registratie- en declaratieregels van de NZa.
De zorgverzekeraars controleren de declaraties. Zij willen alleen correcte declaraties vergoeden vanwege de premiestelling en omdat zij alleen correcte declaraties ten laste van de Zvw mogen brengen. Hiertoe voeren zorgverzekeraars formele controles (voldoet de declaratie aan de voorwaarden?) en materiële controles (is de gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig geleverd?) uit. Dit geldt ook voor de controle op de DBC’s waarbij met name gekeken wordt of voldaan wordt aan de registratieregels en declaratiebepalingen van de NZa.
Bent u het ermee eens dat patiënten vaak niet in staat zijn dit sjoemelen te ontdekken en te stoppen, zelfs als ze de dbc rekening ontvangen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van aanbieders om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden en van de NZa om toezicht te houden op hoe de zorgverzekeraars deze taak uitvoeren.
Patiënten hebben een signaalfunctie en kunnen misstanden melden bij de zorgverzekeraar en/of de toezichthouders. Ik ben het met u eens dat het voor patiënten lastig is om op basis van de zorgrekening onjuiste declaraties te ontdekken. Dit heb ik ook in de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld. Het heeft voor een patiënt weinig zin als er een rekening wordt opgestuurd waarop alleen maar codes staan. Sommige verzekeraars doen dit al heel goed, maar de meeste hebben hier nog echt een verbeterslag te maken.
Bent u het eens met de conclusie van econome Hasaart dat de financiering van het zorgstelsel, sinds 2005 op basis van dbc’s, strategisch gedrag uitlokt bij artsen en zorginstellingen om hun inkomen op te krikken?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de invoering van het DBC-systeem een effect heeft op het gedrag van medisch specialisten en ziekenhuizen. Het is van belang dat we de prikkels juist leggen. Dat houdt in dat extra inzet met als doel meer gezondheidswinst wordt beloond.
Afgezien van de gezondheidswinst hebben we de laatste jaren enorme verschillen in de honorering van medisch specialisten geconstateerd. De DBC-systematiek die in 2005 is ingevoerd heeft veel positieve effecten. De DBC-systematiek maakt de zorg transparant, beloont extra inzet van zorgaanbieders, heeft positief effect op wachtlijsten gehad en stimuleert doelmatigheid in de zorg. Ieder systeem heeft risico’s. Binnen de DBC-systematiek en prestatiebekostiging bleek er een risico te zijn dat DBC’s leidden tot overproductie. Ik verwacht dat door DOT dergelijke risico’s beperkt worden. De NZa zal de werking van DOT in de praktijk gaan monitoren.
Er is ook een rol voor zorgverzekeraars. Door het vrije segment uit te breiden naar 70% kunnen zorgverzekeraars over meer zorg voor een countervailing power zorgen. Door de toenemende rol van verzekeraars, zoals het onderhandelen over prijzen en de vergrootte risicodragendheid, worden zorgverzekeraars hier ook meer toe gestimuleerd.
Naast een goede DBC-systematiek zijn hier ook goede richtlijnen en behandelprotocollen voor nodig. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut wordt samen met het veld gewerkt aan betere richtlijnen en behandelprotocollen. Kwaliteit is natuurlijk primair de verantwoordelijkheid van de professionals. Als professionals komen tot richtlijnen, dan zijn die via de kwaliteitswetgeving algemeen verbindend verklaard. Blijven de professionals in gebreke, dan hebben we een Kwaliteitsinstituut met doorzettingsmacht. Ik doe mijn uiterste best het Instituut in de loop van 2013 operationeel te maken.
Vindt u deze conclusie in lijn met waarschuwingen dat de dbc’s zouden leiden tot onnodige productie bij vrijgevestigde specialisten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een beloningssysteem komt dat ziekenhuizen en artsen op behaalde gezondheidswinst beloont en niet vooral omzet stimuleert?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel premie heeft de belastingbetaler sinds 2005 onnodig betaald, omdat 5% dubbel werd gedeclareerd, medische ingrepen die relatief veel geld opleverden vaker werden uitgevoerd, en er bij vrijgevestigde specialisten in hogere mate een prikkel was om strategisch hun inkomen op te krikken?
Het is niet mogelijk om aan te geven of en hoeveel premie onnodig is betaald. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste twee vragen, betreft de 1 miljard Euro een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog geen controles over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Tussentijdse verzwaring van opleidingen voor mbo-deeltijdleerlingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt het feit dat deeltijdopleidingen tot onder andere doktersassistent, tandartsassistent en onderwijsassistent vlak voor het einde van de opleiding een aantal verplichte vakken (onder andere wiskunde) toevoegt aan het onderwijsprogramma?
Dit vind ik onwenselijk. Voor studenten dient bij de start van hun mbo-opleiding duidelijk te zijn uit welke onderdelen het onderwijsprogramma bestaat. Dit onderwijsprogramma dienen onderwijsinstellingen te baseren op het kwalificatiedossier (of eindtermendocument) dat van toepassing is voor het studiejaar waarin de studenten met hun opleiding starten.
Klopt het dat deze tussentijdse verwaring van opleidingen voor mbo-deeltijdleerlingen gebeurt vanwege de vanaf 2013–2014 verplichte centrale examens voor voltijdleerlingen op niveau 4-opleidingen in het mbo?
Dat klopt niet; er is geen sprake van tussentijdse verzwaring van de kwalificatie-eisen aan mbo-opleidingen. Met ingang van 1 augustus 2010 kennen alle mbo-4 opleidingen kwalificatie-eisen Nederlands en rekenen die gebaseerd zijn op de referentieniveaus. Deze kwalificatie-eisen (en de centrale examinering ervan in 2013–2014) gelden voor alle studenten die vanaf 1 augustus 2010 met hun mbo-opleiding beginnen. Voor «zittende» studenten die vóór 1 augustus 2010 met hun opleiding zijn begonnen, geldt dat zij hun opleiding mogen afmaken volgens het kwalificatiedossier (of eindtermendocument) zoals dat gold toen zij met hun opleiding begonnen. Voor studenten die vanaf 1 augustus 2010 met een korte mbo-4 opleiding beginnen- gericht op afronding vóór studiejaar 2013–2014 – is de pilotfase van kracht. In deze pilotfase worden de kwalificatie-eisen taal en rekenen getoetst met instellings- en pilotexamens en kunnen studenten ook zonder een voldoende voor deze taal- en rekenexamens hun diploma behalen.
Bent u bekend met het effect van deze examenmaatregel en vakkentoevoeging voor deeltijdstudies in het mbo van 1,5 jaar, waarbij deze leerlingen tussentijds een studieverzwaring opgelegd krijgen die zij niet nodig hebben aangezien deze groep aan het werk gaat en niet doorstroomt naar het hbo?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Van tussentijdse studieverzwaring is geen sprake. Bij mijn beleid voor taal en rekenen in het mbo maak ik geen onderscheid in de wijze waarop studenten – in deeltijd of «voltijds» – hun diploma behalen. Zowel het vervolgonderwijs als het bedrijfsleven moet ervan op aan kunnen dat studenten na het behalen van het mbo-4 diploma hun basisvaardigheden beheersen. Ook voor de uitoefening van de door u genoemde beroepen als doktersassistent, tandartsassistent en onderwijsassistent, is een goede beheersing van taal en rekenen van groot belang.
Vindt u het redelijk wanneer een opleiding, vlak voor het eind van de opleidingsduur, verplichte examenvakken toevoegt, ten opzichte van het programma wat bekend is gemaakt aan het begin van de periode? Zo ja, waarom mag dit in dit geval volgens u bij deze deeltijdstudies? Zo neen, hoe gaat u om met deze beschreven situatie?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze u tegemoet kan komen aan deze mbo-deeltijdleerlingen, die nu tussentijds in hun opleiding negatieve effecten lijken te ondervinden van een examenmaatregel en vakkentoevoeging die voor voltijdse leerlingen met hbo-perspectief bedoeld zijn?
Zie mijn antwoorden op vragen 1 en 2; ik vind het niet nodig om hiernaar nader onderzoek te doen. In de door u beschreven situatie kunnen de betreffende studenten een klacht indienen bij de onderwijsinstelling. Indien de studenten van mening zijn dat deze niet zorgvuldig wordt afgehandeld, kunnen zij hierover een klacht indienen bij de Ombudslijn mbo. Deze bewaakt dan een zorgvuldige afhandeling.
De effecten van de nieuwe criteria van het Fonds Podiumkunsten op muziekensembles |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht «Muziekensembles zwaar gedupeerd door nieuw beleid Fonds Podiumkunsten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat door de nieuwe regels van het Fonds opheffing van de muziekensembles onontkoombaar is?
Er is geen sprake van dat door de nieuwe regels van het Fonds Podiumkunsten de opheffing van de muziekensembles onontkoombaar is. Muziekensembles komen in aanmerking voor de meerjarenregeling en voor projectsubsidies. De muziekensembles worden zeker niet uitgesloten voor de meerjarenregeling door de hierin gestelde criteria. Het fonds podiumkunsten stelt 5,8 miljoen euro beschikbaar voor meerjarige activiteiten voor de sector muziek. Daarnaast wordt het budget van de projectsubsidies voor de periode 2013–2016 in stand gehouden.
Bent u bereid deze vragen alsmede de vragen over de criteria van het Fonds2, te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Cultuur op 21 november aanstaande?
Ja.
De fact-finding van NCH naar Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat van 11–15 december a.s. een «oriënterende fact-finding missie» zal plaatsvinden naar Birma, georganiseerd door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH)?1
Ja.
Hoe staat het met het ontmoedigingsbeleid van de overheid voor Nederlandse bedrijven om handel te drijven met Birma en Birmese bedrijven en om activiteiten te ontplooien in Birma?2 Hoe rijmt dit beleid met de handelsmissie van het NCH?
In het Nederlandse beleid ten aanzien van Birma zijn de EU-sancties leidend. Deze zijn gericht op de leden van het regime en hun inkomsten uit de houtsector en de edelmetalen- en edelstenensector. Daarnaast wijst de Nederlandse overheid bedrijven op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hierbij het uitgangspunt.
Dit houdt in dat de Nederlandse regering bedrijven informeert over de situatie in Birma, wijst op hun verantwoordelijkheden in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hen oproept, naast inachtneming van de sancties, geen activiteiten te ontplooien die voor het Birmese regime inkomsten genereren. Bedrijven komen bovendien niet in aanmerking voor (financiële) overheidssteun voor hun activiteiten gericht op Birma.
De fact-finding missie is een privaat initiatief van het NCH. In contacten met het NCH heeft de Nederlandse overheid het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma toegelicht.
Overigens is in Birma sinds het aantreden van de nieuwe regering eind maart vorig jaar een voorzichtig politiek en economisch hervormingsproces ingezet.
Nu op de website van het NCH staat dat deze missie een vervolg is op de succesvolle NCH bijeenkomst over Birma op 6 juni 2011, kunt u aangeven welke bedrijven hier bij aanwezig waren en in welke sectoren zij actief zijn?
Van het NCH is vernomen dat aan de bijeenkomst op 6 juni 2011 bedrijven hebben deelgenomen uit sectoren agro-en voedingsmiddelen, scheepsbouw-baggeren, financiering en hout.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook aandacht gevraagd voor de specifieke keerzijdes van handel met en investeringen in Birma, waar Nederlandse bedrijven ongewild mee te maken kunnen krijgen (dwangarbeid, kinderarbeid, corruptie, steun aan een regime en leger dat nog altijd verantwoordelijk kan worden gehouden voor grote misstanden – humanitair, politiek, sociaal-economisch)?
Het NCH heeft laten weten dat deze onderwerpen aan de orde zijn geweest. Voorts heeft het NCH tijdens de bijeenkomst het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen in Birma benadrukt.
Hebben relevante maatschappelijke stakeholders, waaronder vakbewegingen en Birmese NGO’s, gelegenheid gehad om op deze bijeenkomst te spreken?
Het NCH heeft laten weten dat maatschappelijke organisaties tijdens de bijeenkomst niet aanwezig zijn geweest. Wel heeft het NCH separaat met het Birma Centrum Nederland gesproken.
Zal er voorafgaand aan de fact-finding missie met de bedrijven die mee gaan naar Birma worden gecommuniceerd over de internationale aspecten op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van handel met en investeringen in Birma, om te bevorderen dat zulke activiteiten bijdragen aan implementatie van de Ruggie Principles van de VN en OESO-richtlijnen? Zo ja, bent u bereid relevante maatschappelijke en sociale actoren, zoals de vakbeweging, daarbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De invulling van de communicatie in het kader van de voorbereiding op de missie is een verantwoordelijkheid van het NCH. In contacten met het NCH is uitvoerig ingegaan op de situatie in Birma en op het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma. De overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, in binnen- en buitenland. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun keuzes en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, door transparantie te betrachten en desgevraagd bereid te zijn een open dialoog aan te gaan met belanghebbenden. In dit kader is in contacten met het NCH tevens het belang benadrukt van het betrekken van relevante maatschappelijke en sociale actoren bij activiteiten met betrekking tot Birma, zoals deze missie.
Bent u bereid te bevorderen dat er tijdens het programma van de fact-finding missie in Birma voldoende ruimte wordt gemaakt voor dialoog tussen deelnemende bedrijven en relevante, breed onder de bevolking gesteunde Birmese stakeholders, waaronder de National League for Democracy (NLD), (kritische) oppositiepartijen in het huidige parlement van Birma, zoals de National Democratic Force (NDF) en politieke partijen gelieerd aan etnische minderheden, vertegenwoordigers van etnische minderheden, maatschappelijke organisaties en de onafhankelijke Birmese vakbeweging (FTUB)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het NCH om de modaliteiten van het programma voor de missie in te vullen. In contacten met het NCH is op verschillende momenten aandacht gevraagd voor een gebalanceerd programma van de fact-finding missie naar Birma, waarbij het belang van aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds is benadrukt.
Bent u bereid het NCH te vragen naar de wijze waarop de handelsmissie conform de Ruggie Principles van de VN en OESO -richtlijnen heeft gehandeld en publiek verslag te doen van de fact-finding missie?
Nee. Deze missie is een privaat initiatief van het NCH. De verantwoordelijkheid voor de missie, inclusief evaluatie en verslaglegging, is een zaak van het NCH.
Aanvallen op Kachin in Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voortdurende mensenrechtenschendingen als gevolg van gevechten tussen het Birmese leger en de Kachin-minderheid in Noord-Birma, alsmede nieuwe legeroffensieven in Kachin?1
Ja.
Gelet op de verslechterende situatie in Kachin Staat, kunt u aangeven welke stappen de EU en Nederland hebben genomen om de humanitaire crisis aan de orde te stellen?
De EU vraagt mede op initiatief van Nederland regelmatig aandacht voor de humanitaire situatie in Birma. Recentelijk heeft de Eurocommissaris Georgieva, een bezoek gebracht aan Birma. Daar heeft zij de kwestie van humanitaire toegang en de slechte behandeling van minderheidsgroepen bij de Birmese autoriteiten aan de orde gesteld.
Bent u bereid om u in EU-verband in te spannen om, mede in het licht van de naderende winter, de humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden in Kachin op te voeren? Bent u bereid ook als Nederland zelfstandig humanitaire hulp aan Kachin vluchtelingen en ontheemden te verstrekken via bijvoorbeeld lokale humanitaire organisaties? Zo nee, waarom niet?
Via de jaarlijkse bijdrage aan de Europese Unie draagt Nederland bij aan de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan Birma. Voorts kunnen hulporganisaties zoals UNHCR, WFP en het ICRC de jaarlijkse ongeoormerkte bijdragen van Nederland naar eigen inzicht besteden.
Een belangrijk knelpunt is dat in Kachin de toegang voor hulpverleners beperkt is. Daardoor is toezicht op de uitvoering van hulpactiviteiten moeilijk. Ook bestaan er onvoldoende garanties dat de middelen rechtmatig worden besteed en dat de hulp neutraal, onpartijdig en onafhankelijk wordt verleend. Dit geldt ook voor de lokale humanitaire organisaties. Een bijdrage aan deze organisaties ligt daarom nu niet voor de hand.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband op de aanstaande EU-China Top China aan te sporen om een constructieve rol te spelen om dit conflict te beëindigen, bijvoorbeeld door druk uit te oefenen op het Birmese leger om de aanvallen in Kachin Staat te stoppen en het Birmese regime aan te sporen tot een landelijk staakt het vuren akkoord en op landelijk niveau een dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van etnische minderheden verenigd in de United Nationalities Federal Council (UNFC)? Zo nee, waarom niet?
De EU-China Top is uitgesteld. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Ik bepleit het bespreken van de ontwikkelingen in Birma tijdens de volgende EU-China top.
Bent u bekend met het rapport aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2011 van de Speciale VN-Rapporteur voor mensenrechten in Birma, Quintana, waarin hij refereert aan onder meer groepsverkrachtingen in Kachin Staat door het Birmese leger1? Bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – u in te spannen om overheids- en legergeweld tegen vrouwen en meisjes in etnische minderheidsgebieden in Birma tegen te gaan? Zo ja, hoe?
Ja. Het rapport is de basis voor de jaarlijkse Birma resolutie van de AVVN. Net als in voorgaande jaren heeft NL zich ook dit jaar ingespannen in de resolutie een verwijzing te krijgen naar de hervatting van geweld tegen etnische bevolkingsgroepen. Nederland steunt vanuit het mensenrechtenfonds een NGO-project dat aandacht vraagt voor de etnische conflicten in Birma.