De start van de dierenpolitie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat veel korpschefs het niet eens waren met de komst van de dierenpolitie, zoals zou blijken uit een interne notitie?1
De politie is vanuit een professionele invalshoek kritisch geweest over de wijze van inrichten van de dierenpolitie.
Bent u bereid deze interne notitie aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een interne notitie, die een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het huidige beleid.
Is er uiteindelijk ingestemd met de dierenpolitie onder druk van de komst van de nieuwe Politiewet (Nationale Politie)? Welke afspraken zijn hierover gemaakt tussen u en de korpschefs?
De dierenpolitie is er gekomen, omdat dit een afspraak is uit het regeerakkoord. Deze passage uit het regeerakkoord is vervolgens in overeenstemming met politie en OM vertaald in de landelijke prioriteiten voor de politie. De komst van de nationale politie staat hier buiten. Uiteraard zal de dierenpolitie een plaats krijgen binnen de nationale politie.
Behoort het volledig stoppen met de dierenpolitie nog steeds tot de mogelijkheden, zoals gesteld zou zijn in de notitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het stoppen van de dierenpolitie staat haaks op de afspraak daarover in het regeerakkoord en zal ik daarom niet toestaan.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten met de opleiding tot dierenpolitie gestopt zijn? Wat was hiervan de reden?
Slechts een enkeling van de 80 agenten heeft geen examen gedaan, maar de meesten hebben de opleiding gewoon afgemaakt. De meesten van deze agenten hebben echter niet gekozen voor de taak van dierenagent maar voor hun huidige functie.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten zijn afgehaakt, omdat zij niet voltijd met de dierenpolitie bezig wilden zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent het afhaken van deze politieagenten voor de doelstelling om nog dit jaar 125 dierenpolitieagenten aan de slag te hebben?
Zoals ik tijdens de uitreiking van de eerste certificaten dierenpolitie heb gemeld zullen er eind 2011 131 speciaal opgeleide agenten van de dierenpolitie aan het werk zijn.
Hoeveel dierenpolitieagenten zijn er inmiddels opgeleid? Hoeveel zijn er ook daadwerkelijk als dierenpolitieagent aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
Verdenking van spionage van een Russische diplomaat |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat een Russische diplomaat die er van verdacht wordt contact te hebben gehad met de Nederlandse F-16 piloot Chris V., die thans terecht staat, begin 2011 samen met Chris V. is gearresteerd?1
Op 17 maart 2011 is een persoon die contact had gehad met Chris V. door de Rijksrecherche aangehouden.
Kunt u bevestigen dat deze diplomaat een uur is verhoord en toen is vrijgelaten om ernstige diplomatieke verstoring van verhoudingen met Rusland te voorkomen?2
Gedurende de termijn van zijn aanhouding is deze persoon niet gehoord. De termijn is gebruikt om na te gaan of deze persoon daadwerkelijk over een diplomatieke status beschikte. Nadat werd vastgesteld dat de aangehouden persoon over een diplomatieke status beschikte, is deze op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer in vrijheid gesteld.
Valt hieruit af te leiden dat er wel degelijk juridische argumenten waren om de Russische diplomaat verder vast te houden? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Had u in dat uur contact met de Russische autoriteiten? Zo ja, wat was hun verzoek, eis of dreigement? Kunt u dat toelichten? Indien neen, waarom hebt u geanticipeerd op een Russische reactie?
Gedurende de termijn van de aanhouding is geen contact opgenomen Russische autoriteiten. Het vaststellen van de diplomatieke status is geschied aan de hand van de documenten die de persoon bij zijn aanhouding bij zich droeg.
Is de Russische diplomaat nog steeds aan het werk in Nederland? Indien nee, sinds wanneer niet meer en waarom is hij uit Nederland vertrokken? Bent u bereid de Russische diplomaat alsnog voor verhoor op te roepen? Indien nee, waarom niet?
De Russische diplomaat is niet langer werkzaam in Nederland. Nederland heeft kort na de aanhouding nadrukkelijk verzocht dat de betrokken diplomaat zou worden teruggetrokken. Rusland heeft de diplomaat vervolgens teruggeroepen.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is diplomatieke betrekkingen met Rusland boven juridisch onderzoek van serieuze verdenking naar spionage te laten gaan? Indien nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de vrijlating eerder dit jaar?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer is verhoren of vervolging van een persoon met diplomatieke status uitgesloten.
Nieuwe toelatingen van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat en imidacloprid |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) recentelijk weer een groot aantal nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat onder meer ook een nieuwe variant van bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat is toegelaten, namelijk RoundUp Force, ook voor gebruik bij het onderhoud voor openbaar groen?2
Ja.
Hoe verhoudt deze toelating zich tot de aangenomen motie3 die vraagt om een verbod op het gebruik van glyfosaat voor niet commerciële toepassingen, waarvan u ook heeft aangekondigd dat u deze zal uitvoeren?4
Indien een gewasbeschermingsmiddel aan de gestelde eisen voldoet, mag het op de markt worden gebracht en worden gebruikt. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden besluit over een dergelijke toelating. De eisen zijn vastgelegd in een – rechtstreeks werkende – Europese verordening.
In reactie op de door u genoemde motie heeft het kabinet aangekondigd beperkingen aan toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te zullen stellen, die een duurzaam gebruik tot stand zullen brengen (zie 4, TK 32 372, nr. 72). Een Europese richtlijn stelt daarover regels die inmiddels in nationale regelgeving zijn vastgelegd.
Deelt u de mening dat deze toelating verkeerde verwachtingen in de markt kan wekken omdat het middel wel toegelaten is, maar niet gebruikt mag worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zoals in bovenvermelde brief aan uw Kamer is vermeld, zal de precieze uitwerking van de motie in het Nationale Actieplan gewasbescherming worden opgenomen. Van belang is om een robuuste uitvoering aan de motie te geven om onduidelijkheden te voorkomen. Een goede informatievoorziening voor de gebruiker is daarbij ook van belang.
Bent u bereid het Ctgb te vragen de toelating van RoundUp Force onmiddellijk weer in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien een gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de gestelde eisen, biedt de Europese verordening niet de bevoegdheid om «niet-commerciële toepassingen» uit te sluiten van de aangevraagde toelating of om een verleende toelating weer in te trekken.
Bent u bereid het Ctgb opdracht te geven in het vervolg geen bestrijdingsmiddelen op basis van glyfosaat meer toe te laten voor niet-commerciële toepassingen?
Nee, zie antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat er ook weer een nieuw bestrijdingsmiddel is toegelaten dat de werkzame stof imidacloprid bevat, namelijk Sombrero?5
Ja. Het middel Sombrero heeft op 5 november jl. een toelating verkregen.
Hoe is het mogelijk dat, terwijl de waterkwaliteitsnormen voor imidacloprid al jaren lang ernstig worden overschreden en vast staat dat de oorzaak van deze ernstige normoverschrijding de schaal van het gebruik is het gebruik van imidacloprid nu toch weer verder mag toenemen door alweer een nieuw imidacloprid-toelatingsbesluit?6
De nieuwe toelating betreft de behandeling van zaad van suiker- en voederbieten. Overigens is dit middel toegelaten omdat het voldoet aan de gestelde eisen. Het middel is een alternatief voor de bestaande toelating van het middel Gaucho, voor dezelfde toepassing.
De omvang van het gebruik wordt bepaald door de hoeveelheid bietenzaad die behandeld wordt en is niet afhankelijk van het aantal toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen voor het behandelen van zaad.
Dat betekent dat deze nieuwe toelating op zichzelf geen toename van het gebruik van deze middelen hoeft te betekenen.
Waarom is deze toelating verleend terwijl er reeds is aangetoond dat imidacloprid bij de huidige schaal van gebruik desastreuze gevolgen heeft voor talrijke nuttige insecten en er zeer sterke verdenkingen zijn dat ook belangrijke bestuivers zoals de honingbij en de hommel er hun weerstand door verliezen en u daar momenteel zelfs onderzoek naar doet?7
Deze toelating is verleend, omdat de beoordeling heeft aangetoond dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s voor mens en dier en er geen onaanvaardbare effecten zijn op het milieu, incl. de effecten op bijen.
De toelating van het middel is verleend voor het gebruik (als zaadcoating) in de teelt van suiker- en voederbieten. In de beoordeling zijn geen onacceptabele risico's voor bestuivers geconstateerd omdat het middel uitsluitend gebruikt wordt voor zaadbehandeling en de betreffende gewassen tijdens de teelt niet bloeien en dus niet bevlogen worden door bijen. Daarnaast zijn in het wettelijk gebruiksvoorschrift restricties opgenomen die beogen de blootstelling voor bijen te veminderen.
Bent u bereid het Ctgb te verzoeken de toelating van Sombrero onmiddellijk weer in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, indien een gewasbeschermingsmiddel voldoet aan de gestelde eisen, biedt de Europese verordening niet een bevoegdheid een toelating of een deel ervan weer in te trekken.
De aanpak van onderzoeksfraude in patiëntgebonden onderzoek, naar aanleiding van een opinieartikel over de affaire-Poldermans in NRC Handelsblad |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat doet u om te achterhalen welke schade patiënten ondervonden hebben door het gebruik van medicijnen die hen zijn voorgeschreven op basis van ondeugdelijk patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek door de heer Poldermans?1
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzoekt de casus Poldermans met name daar waar het de directe uitvoering van, en daarmee de patiënten in, het onderzoek betreft. Voordat beoordeeld kan worden of er sprake is van schade bij patiënten zal eerst de omvang van de fraude bepaald moeten worden. De IGZ verzamelt momenteel informatie bij het Erasmus MC en beoordeelt op basis daarvan of, en zo ja welke vervolgstappen noodzakelijk zijn, waarbij patiëntveiligheid en data-integriteit een centrale rol spelen.
Deelt u de mening dat patiëntgebonden onderzoek extra kwaliteitscontroles behoeft, waarbij niet alleen de onderzoeksresultaten, maar ook de dataverzameling en -verwerking met betrekking tot de proefpersonen in het onderzoek systematisch gecheckt worden?
Ik ben van mening dat er voldoende kwaliteitscontroles van toepassing zijn, waar het gaat om patiëntgebonden onderzoek.
De gedragscode wetenschapsbeoefening van de VSNU bevat een apart hoofdstuk over controleerbaarheid. Daar zijn de universiteiten op aan te spreken. Zoals aangegeven in het antwoord van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op vragen over de fraude van de heer Stapel, hebben de VSNU en de rectores magnifici besloten te bezien of de code dient te worden aangescherpt.2
Op het grootste deel van het patiëntgebonden onderzoek is bovendien specifieke wetgeving van toepassing, namelijk de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO), waardoor voor dat terrein al extra eisen gelden. Doel van de WMO is zowel de bescherming van de proefpersonen als het borgen van de kwaliteit van het onderzoek. De eindverantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de opdrachtgever (verrichter) van het onderzoek. Maar ook de instellingen waar het onderzoek met proefpersonen wordt uitgevoerd hebben een belangrijke verantwoordelijkheid. Zo moeten zij ondermeer de onderzoekers in hun instelling in staat stellen de onderzoeksgegevens op een zorgvuldige wijze te registreren zodat de integriteit van de data geborgd is en onafhankelijke controle van de gegevens op efficiënte wijze uitgevoerd kan worden. Verder is het van belang dat de resultaten van het mensgebonden onderzoek in de openbaarheid komen. Voor onderzoek met geneesmiddelen gelden aanvullende wettelijke eisen. De WMO bevat een aparte paragraaf met achttien artikelen die specifiek van toepassing zijn op wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen. Ook de Geneesmiddelenwet en de daarop gebaseerde Besluiten dragen bij aan borging van het onderzoek door eisen te stellen aan het onderzoek dat verricht moet worden om tot registratie van een medicijn te komen. Bij de aanvraag voor een handelsvergunning voor een geneesmiddel toetst het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) doet de inhoudelijke beoordeling van de opzet en de uitkomsten van klinische proeven. De daarvoor benodigde gegevens moeten in het geneesmiddelendossier aanwezig zijn. Indien het CBG twijfels heeft kan de IGZ worden ingeschakeld.
Bent u bereid in overleg met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen de commissie Schuyt te verzoeken in haar onderzoek naar de wijze waarop binnen de verschillende vakgebieden wordt omgegaan met het verzamelen en verspreiden van gegevens extra aandacht te besteden aan patiëntgebonden onderzoek?
Dit verzoek is bij de commissie neergelegd en daarop is een positieve reactie ontvangen. Het rapport van de commissie Schuyt zal op 1 april van dit jaar verschijnen.
Deelt u de mening dat het vergroten van de pakkans en het zo moeilijk mogelijk maken van fraude de beste manier is om fraude in patiëntgebonden onderzoek te bestrijden?
Repressie is niet het beste middel om op dit terrein tot verbetering te komen. Veel beter is het om aan de basis te investeren. Voor het uitvoeren van mensgebonden onderzoek moeten een goede infrastructuur en onderzoeksklimaat in de onderzoeksinstelling aanwezig zijn. Daar hoort bij een degelijke opleiding van de klinisch onderzoekers en ondersteuning vanuit de onderzoeksinstelling. Ik hecht er aan erop te wijzen dat het hier de eigen verantwoordelijkheid van de onderzoeksinstellingen betreft. Met andere woorden: de motivatie moet vooraleerst van binnenuit komen. Daarnaast is volledige transparantie van onderzoeksresultaten belangrijk (zie ook vraag3. Bij vergroten van de pakkans zou het, ook als er extra mankracht beschikbaar zou zijn, blijven gaan om incidenten en is de kans dat dit leidt tot structurele verbetering over de volle breedte klein. Ik deel dan ook de mening van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals neergelegd in zijn antwoord op vragen over de fraude van de heer Stapel, dat vertrouwen de basis moet blijven voor samenwerking in de wetenschap en dat dit niet vervangen kan worden door bureaucratische maatregelen.2
Hoe denkt u in dit verband over een gezaghebbende registratieautoriteit als de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA), die ook naar instellingen toegaat om de dataverzameling en -verwerking van patiëntgebonden onderzoek te controleren?
De Nederlandse en de Amerikaanse situatie zijn niet hetzelfde. In de Verenigde Staten zijn de preventieve beoordeling van geneesmiddelen en het toezicht op de naleving van wetten op dat terrein samengevoegd bij één instantie. In Nederland zijn deze taken belegd bij twee instanties. Ik zie geen reden om daar verandering in aan te brengen. Het CBG is belast met de registratie en de IGZ met het toezicht op de naleving van de WMO en op de wetten op het terrein van de geneesmiddelen. In dat kader houdt de IGZ toezicht op de uitvoering van klinisch onderzoek, waaronder geneesmiddelenonderzoek met proefpersonen. Dit toezicht vindt risicogestuurd plaats of op basis van meldingen. Wanneer de IGZ onderzoek doet naar de uitvoering van een klinisch wetenschappelijk onderzoek maakt een onderzoek naar de dataverzameling en verwerking daar deel vanuit.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om niet-commercieel patiëntgebonden onderzoek (gefinancierd door bijvoorbeeld de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Hartstichting of het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) steekproefsgewijs op kwaliteit te beooordelen door een ander op hetzelfde terrein werkzaam onderzoeksinstituut?
Ter verduidelijking wil ik aangeven dat het niet zo is dat op door de industrie geïnitieerd onderzoek meer regelgeving van toepassing is dan op niet door de industrie betaald onderzoek: al het patiëntgebonden onderzoek (commercieel of niet-commercieel) is onderhevig aan dezelfde regels. Wel zijn op al het wetenschappelijk onderzoek met geneesmiddelen, of dit nu door de industrie wordt geïnitieerd of door de onderzoeker, meer regels van toepassing dan op niet-geneesmiddelenonderzoek.
Kwaliteitscontrole door andere collega-onderzoeksinstituten vind ik niet wenselijk. Dergelijke controles vereisen specifieke deskundigheid. Inspecteren is een vak.
Deelt u de mening van staatssecretaris Zijlstra,2 dat de cultuur rond wetenschapsbeoefening en naleving van gedragsregels rond integriteit opener moet?
Ja.
Wat vindt u in dit verband van de suggestie om op de dag van publicatie van patiëntgebonden onderzoek direct de databestanden publiekelijk toegankelijk te maken?
Ik ga ervan uit dat in het bijzonder over de publieke toegankelijkheid van ruwe databestanden de commissie Schuyt uitspraken zal doen.
Wat doet u verder om de kwaliteit van patiëntgebonden onderzoek in de Nederlandse gezondheidszorg te garanderen?
Zoals blijkt uit mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 vind ik het vooral de verantwoordelijkheid van de instellingen om de deskundigheid van de klinisch onderzoeker te garanderen. Ik vind het dan ook een goed initiatief van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) dat zij enkele jaren geleden de «Basiscursus Regelgeving en Organisatie voor Klinisch onderzoekers» (BROK) heeft opgezet. Daarnaast is het, zoals ook gezegd in mijn antwoord op vraag 2, van belang dat de onderzoekers in staat worden gesteld om hun onderzoeksgegevens op efficiënte en zorgvuldige wijze vast te leggen. Ook verdergaande professionalisering van de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s) vind ik belangrijk. Het komende jaar ondersteun ik dan ook financieel de opleiding voor nieuwe leden en medewerkers van de METC’s alsmede het intervisietraject van de Nederlandse Vereniging van METC’s.
Tenslotte is van betekenis dat de Tweede Kamer een amendement aan heeft genomen bij het wetsvoorstel ter wijziging van de WMO in verband met de evaluatie van deze wet en herstel van onvolledige implementatie van richtlijn nr. 2011/20/EG. Op het moment dat deze wijziging volledig van kracht zal zijn geworden, kan de METC slechts een positief oordeel geven over een onderzoeksprotocol als de resultaten van het mensgebonden onderzoek na afronding van de studie openbaar gemaakt zullen worden in het register van de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO). Naar verwachting zal eind 2012 of begin 2013 de internetportal ToetsingOnline van de CCMO zijn uitgebreid met een module voor het openbaar maken van de resultaten uit het mensgebonden onderzoek. Tussen nu en dat moment wordt verkend welke rol voorafgaand aan de openbaarmaking via het nieuwe openbare register de oordelende METC en de CCMO kunnen spelen bij de beoordeling van de onderzoeksresultaten.
De Rapportage Vreemdelingenketen over januari tot juli 2011 |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de verklaring voor het feit dat in het laatste half jaar van 2010 56% van in de Algemene Asielprocedure afgedane asielaanvragen is ingewilligd, en dit in de eerste helft van 2011 44% is? Is er een aanscherping van de toelatingsregels die zorgt voor deze daling? Zo ja, welke? Is er een aanscherping van de toets van de geloofwaardigheid die zorgt voor deze daling? Zo ja, welke?
Er zijn geen aanscherpingen in het beleid geweest die een verklaring kunnen vormen voor deze daling.
Wat zijn er de oorzaken van dat grote landen met veel inwoners zoals bijvoorbeeld Polen, Spanje, Tsjechië, Portugal en Bulgarije relatief veel minder asielaanvragen te verwerken krijgen?
Oorzaken van de geschetste situatie zijn niet aan te geven. Er is geen onderzoek bekend dat daar specifiek op ingaat. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de hoogte van de instroom van asielzoekers bepaald wordt door een complex geheel van push-factoren in de landen van herkomst en pull-factoren in de landen van bestemming.
Op welke wijze is de opname van de ruim 2000 extra «Griekse Dublinclaimanten» in de Nederlandse asielprocedure in de toelatingscijfers verwerkt?
Van de ruim 2000 extra zaken zijn er ruim 200 via de Algemene Asielprocedure afgedaan, de rest via de Verlengde Asielprocedure. Ongeveer 30% van de zaken was nog openstaand, de overige 70% kwam terug uit (hoger) beroep.
Eind november 2011 was ruim 90% van de asielaanvragen behandeld, waarvan ruim 60% met een inwilliging is afgesloten.
Wat is er de oorzaak van dat de werkvoorraad asiel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een jaar tijd is verdubbeld? Hoe komt het dat de gemiddelde doorlooptijden bij de Raad van State als het gaat om asielzaken onder druk staan? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat deze naar een gewenst niveau worden teruggebracht en de werkvoorraad kan afnemen?
De verdubbeling in de onderhanden werkvoorraad Asiel (AA en VA) is veroorzaakt door een structureel hoger aanbod van nieuwe zaken. Met name de maanden november (2010), december (2010) en januari (2011) lieten een fors hogere instroom dan gemiddeld zien. Voor de afdoening van dit structureel verhoogde aanbod moet de productiecapaciteit verder worden bijgesteld, wat enige tijd nodig heeft. De eerste resultaten van deze opschaling zijn zichtbaar in de verhoogde productiecijfers, maar een daling van de onderhanden werkvoorraad kon, door het nog sterker verhoogde aanbod, niet worden bewerkstelligd.
De sterke druk op de doorlooptijd Asiel wordt beïnvloed doordat het aanbod de productie al langere tijd overtreft en doordat het aanbod AA hiervan meer dan verdubbeld is en om extra productiecapaciteit vraagt. Door het meer in balans brengen van de productiecapaciteit benodigd voor het structureel hogere aanbod en door het waar mogelijk nog verder optimaliseren van de werkprocessen wordt getracht het onderhanden werk weer op een gewenst niveau te brengen.
Hoe vaak heeft u hoger beroep ingesteld bij de Raad van State in vreemdelingenzaken? Hoe verhoudt dat aantal zich tot 2010? In hoeveel van die zaken ging het om hoger beroep dat noodzakelijk was voor het waarborgen van de rechtseenheid?
De Raad van State heeft mij gemeld dat in de eerste helft van 2011 circa 4400 zaken zijn behandeld. Hiervan zijn circa 500 te herleiden, die door mij als minister aanhangig waren gemaakt. In 2010 zijn van de circa 7700 afdoeningen circa 1650 te herleiden, die door mij aanhangig waren gemaakt. Er is geen geautomatiseerd te genereren informatie beschikbaar over het aantal zaken waarbij hoger beroep is ingesteld met als belangrijkste grond het waarborgen van de rechtseenheid.
Aan hoeveel Somalische, hoeveel Afghaanse, hoeveel Irakese en hoeveel Iraanse asielzoekers is een vergunning verleend?
In 2010 en 2011 zijn er de volgende aantallen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend aan asielzoekers uit de genoemde landen. De cijfers zijn op tientallen afgerond.
Afghanistan
750
Irak
1 450
Iran
460
Somalië
3 590
Afghanistan
620
Irak
700
Iran
320
Somalië
1 340
Hoe vaak hebben vreemdelingen onderscheidenlijk in 2009, 2010 en 2011 een aanvraag om gezinshereniging voor verblijf bij kennismigrant gedaan?
Tijdens de begrotingbehandeling op 17 november jl. heb ik toegezegd dat door te exerceren op de precieze analyse van een mogelijk verband tussen de stijging van het aantal aanvragen voor gezinshereniging en het aantal aanvragen voor de Kennismigrantenregeling. Een van de aspecten die zal worden geanalyseerd, is hoeveel aanvragen om gezinshereniging voor verblijf bij kennismigranten zijn gedaan. In het voorjaar van 2012 zullen de resultaten van de analyse aan uw Kamer worden gezonden.
Hoe vaak is in 2010 en het eerste half jaar van 2011 door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) een mvv-vrijstelling verleend, waardoor in Nederland een verblijfsvergunning regulier kon worden aangevraagd? Wat zijn de belangrijkste categorieën redenen waarom deze vrijstellingen zijn verleend?
In het IND-systeem vindt geen aparte registratie plaats van de vrijstelling mvv-vereiste. Er wordt alleen geregistreerd of een aanvraag om een verblijfsvergunning is ingewilligd of afgewezen. Gelet hierop kan niet met zekerheid worden aangegeven in hoeveel gevallen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend in de vermelde periode. Het kan namelijk voorkomen dat vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend, maar dat de aanvraag om een verblijfsvergunning vervolgens wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de overige verblijfsvoorwaarden. Om bovengenoemde reden kan evenmin worden nagegaan wat de belangrijkste categorieën redenen zijn voor verlening van vrijstelling van het mvv-vereiste.
Uit het IND-systeem blijkt wel het volgende. In 2010 en de eerste helft van 2011 zijn ongeveer 5340 respectievelijk ongeveer 2440 aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd ingewilligd, die ingediend zijn door vreemdelingen die op grond van hun nationaliteit mvv-plichtig zijn, maar die niet in het bezit waren van een geldige mvv. Hieruit kan worden geconcludeerd dat vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval is verleend in bovengenoemde gevallen. Het merendeel van deze inwilligingen betrof aanvragen om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd met als doel «gezinshereniging bij ouders». Hieronder kunnen onder meer minderjarige kinderen van twaalf jaar of jonger vallen die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning.
Tevens kunnen hieronder minderjarige kinderen vallen die schoolgaand zijn, drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland hebben en een aanvraag hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning. Deze vreemdelingen worden vrijgesteld van het mvv-vereiste bij een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd.
Gaat u het conform het gedoogakkoord onmogelijk maken om in Nederland een verblijfsvergunning regulier aanvragen?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat alle aanvragen voor verblijf in Nederland buiten Nederland worden gestart en afgewacht. Uitzondering hierop betreft vreemdelingen die recht hebben op bescherming. Begin 2012 ontvangt u van mij een uitwerking van de maatregelen van het programma Stroomlijning Toelatingsprocedures. In dit programma zijn maatregelen uitgewerkt om, kort gezegd, doorlooptijden te verkorten en het stapelen van procedures tegen te gaan. In het nieuwe systeem wordt zuiverder de scheiding gelegd tussen enerzijds regulier (vanuit het buitenland) en anderzijds bescherming (mag vanuit Nederland). Bescherming moet dan breed worden opgevat: asiel én regulier-humanitair. Het uitgangspunt dat reguliere aanvragen alleen vanuit het buitenland mogen worden opgestart zal dan nog helderder en beter handhaafbaar worden.
Hoeveel procent van Somalische, van de Irakese en van de Afghaanse afgewezen asielzoekers in behandeling bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn teruggekeerd naar het land van herkomst?
In de eerste helft van 2011 zijn ca. 200 Afghanen middels een vorm van vertrek uitgestroomd bij de DT&V waarvan circa 17% aantoonbaar naar het land van herkomst is teruggekeerd. In dezelfde periode zijn ca. 330 Somaliërs middels een vorm van vertrek uitgestroomd waarvan circa 1% aantoonbaar naar het land van herkomst. In de genoemde periode zijn circa 810 Irakezen vertrokken waarvan circa 37% naar het land van herkomst.
Hoe groot is de groep Alleenstaande minderjarige vreemdeling (AMV)’s die nog onder het oude AMV-beleid vielen en die (nog) geen verblijfsrecht (meer) hebben? Hoeveel van hen bevindt en zich langer dan vijf jaar in Nederland zijn onder de 21 jaar? Hoeveel van hen, waaronder de deelnemers aan het Perspectief-experiment, zijn in beeld bij de overheid?
Er is geen sluitende registratie van amv’s die volgens het bestaande amv-beleid (nog) geen verblijfsrecht (meer) hebben en zich nog in Nederland bevinden. Dat geldt eveneens voor het aandeel van hen dat langer dan 5 jaar in Nederland is en dat jonger is dan 21 jaar.
De onderzoeksgegevens van het CVO betreffende het Experiment Perspectief geven de mogelijkheid, in combinatie met het aantal ex-amv’s dat gedurende de looptijd van het experiment in beeld was bij de DT&V, een indicatie te geven over de omvang van de groep ex-amv’s die nog in Nederland verblijven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1461). Op het eind van de onderzochte periode (1 oktober 2009 tot 1 april 2011) verbleven ongeveer 1000 ex-amv’s nog steeds in Nederland zonder verblijfsrecht. Het rapport van het CVO bevat voorts gegevens over de verblijfsduur in Nederland van de ongeveer 730 ex-amv’s die hebben deelgenomen aan het Experiment Perspectief en over hun leeftijd. Zo blijkt uit het rapport van het CVO dat deze ex-amv’s gemiddeld al bijna zeven jaar in Nederland verbleven op het moment dat zij hulp zochten bij de steunpunten. De gemiddelde leeftijd waarop de deelnemers bij de steunpunten terecht kwamen, was 22 jaar. Bij bovenstaand cijfer dient wel een kanttekening te worden gemaakt. Het betreft een momentopname. In dit cijfer kunnen zich inmiddels wijzigingen hebben voorgedaan.
Hoeveel vreemdelingen die in de Europese Unie (EU) toelating vragen komen via de oostgrens van Europa de EU binnen? Hoeveel komen er via de zuidgrens de EU binnen? Kunt u daarbij een onderscheid maken tussen asielzoekers en overige vreemdelingen?
De gevraagde informatie wordt, in ieder geval in Nederland, niet geregistreerd en is derhalve niet geautomatiseerd uit de systemen te halen. Ook in de data van Eurostat is deze informatie niet beschikbaar. Het zou uitgebreid onderzoek vergen deze complexe vraag te beantwoorden, zowel in Nederland als in de andere lidstaten van de EU.
Het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Woede over in de kou zetten van groep asielzoekers»?1
Ja.
Respecteert u het uitgangspunt om tijdens de vrieskou geen vreemdelingen op straat te zetten?
Ja. Wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou en niet is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, zal geen beëindiging van de COA-opvang plaatsvinden. Dat geldt derhalve, evenals vorig jaar, voor een eventuele komende periode van vrieskou, ongeacht de periode tijdens welke de vrieskou optreedt. Of de vreemdeling een alternatief heeft gevonden of niet, wordt aangenomen aan de hand van door hem afgelegde verklaringen.
Is uw beleid voor het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou de aankomende winterperiode hetzelfde als voor de vorige winter, zoals u in uw brief van 15 december 2010 hebt beschreven?2 Van wanneer tot wanneer geldt deze regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat, wanneer er sprake is van vrieskou en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) niet aan de orde zijn, een vreemdeling niet op straat wordt gezet, als gebleken is dat hij geen alternatief heeft? In welke situaties wordt dat laatste aangenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaan uw diensten in de praktijk om met het op straat zetten van uitgeprocedeerde vreemdelingen in de kou? Kunt u dit aangeven voor de verschillende locaties vanwaar uit vreemdelingen mogelijk op straat kunnen belanden, zoals asielzoekerscentra, de VBL, de gezinslocaties en de detentiecentra? Wat is de inhoud van de werkinstructies die gelden voor die diensten als het gaat om het op straat zetten van vreemdelingen in de vrieskou?
De diverse diensten handelen conform de werkwijze die in mijn brief van 15 december 20103 is weergegeven. Deze brief is binnen de diensten genoegzaam bekend. Vanuit het departement zijn er geen separate werkinstructies uitgevaardigd. Voor de categorie vreemdelingen waarvan de bewaring, anders dan vanwege uitzetting naar het land van herkomst, wordt opgeheven, heb ik niet de wettelijke bevoegdheid om de opheffing van de bewaring uit te stellen tijdens vorstperiodes. Het betreft hier immers een vrijheidsontnemende maatregel die slechts kan worden toegepast voor zover noodzakelijk voor de uitzetting. Dit geldt overigens ook voor situaties waarin een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd. In tijden van vrieskou zullen de uitvoerende diensten hier verstandig mee omgaan, bijvoorbeeld door de vreemdeling te informeren over instanties waar hij terecht kan.
Mogen gemeenten en opvangorganisaties zich over in de kou op straat gezette vreemdelingen ontfermen, in de vorm van het bieden van onderdak?
Ik heb richting gemeenten en opvangorganisaties altijd aangegeven dat ik het bieden van vormen van noodopvang onwenselijk en onnodig acht. Indien gemeenten worden geconfronteerd met vreemdelingen zonder opvang, kunnen zij contact opnemen met de Dienst Terugkeer en Vertrek, zodat kan worden bezien welke maatregelen mogelijk zijn.
De Zimbabwaanse dictator Mugabe die homo's erger dan varkens en honden noemt |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Homo’s zijn erger dan varkens en honden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak «homo’s zijn erger dan varkens en honden» van de socialistische Zimbabwaanse dictator Robert Mugabe getuigt van gigantische homohaat?
Ja.
Hoe kwalificeert u het feit dat de socialist Jan Pronk Zimbabwe een «modelstaat» noemde en Mugabe «een indrukwekkend leider»?2
Ik geef geen kwalificaties aan uitspraken van voorgaande bewindspersonen.
Waarom moet de Nederlandse belastingbetaler van u volgend jaar 3,2 miljoen euro aan Zimbabwe gireren? Wat levert die transactie de Nederlandse belastingbetaler op?
De Nederlandse regering geeft geen rechtstreekse financiële steun aan de Zimbabwaanse regering.
Wel steunt Nederland via het maatschappelijk middenveld en ngo’s activiteiten en projecten die democratisering in Zimbabwe bevorderen en geweld en mensenrechtenschendingen tegengaan. Voor Nederland is de bescherming van de rechten van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT) een prioriteit. Zo ondersteunt Nederland in Zimbabwe organisaties die zich inzetten voor toenemend bewustzijn en bevordering van de mensenrechten van homoseksuelen. De Nederlandse regering steunt daarnaast, ook via ngo’s, de allerarmsten in de Zimbabwaanse samenleving.
Wilt u zo vriendelijk zijn voortaan geen cent aan Zimbabwe over te maken? Zo nee, waarom niet?
Conform het staande beleid zal Nederland zich ook in 2012 via het maatschappelijk middenveld blijven inzetten voor democratisering en bevordering van de mensenrechten, waaronder die van seksuele minderheden, evenals voor de bescherming van de meest kwetsbaren in Zimbabwe.
Problemen met DUO en Studielink |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel problemen met DUO en Studielink»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ronduit schandalig is dat maar liefst 31% van de studenten wel eens te maken heeft gehad met fouten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. De resultaten van dit onderzoek komen niet overeen met de uitkomsten van de klanttevredenheidsonderzoeken die DUO jaarlijks door een onafhankelijk onderzoeksbureau laat uitvoeren naar haar dienstverlening en die sinds 2007 afgerond met een 7 wordt gewaardeerd. DUO streeft naar een verdere verbetering van de dienstverlening door het verdiepen en intensiveren van de interactie met de»klanten».In 2012 zal DUO naast het hiervoor genoemde jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoek een continu klanttevredenheidsonderzoek gaan uitvoeren. De uitkomsten en signalen die uit deze onderzoeken voortvloeien, worden direct als input gebruikt voor aanpassingen in de dienstverlening.
De klanttevredenheid is slechts één van de prestatie-indicatoren (telefonische bereikbaarheid, tijdig afdoen van brieven, bezwaarschriften en e-mails) die ik met de DUO heb afgesproken. Over de realisatie van deze prestatie-indicatoren wordt ik regelmatig geïnformeerd en over het algemeen voldoen deze indicatoren aan de afgesproken norm. Een andere prestatie-indicator is een goedkeurende verklaring van de Auditdienst.
DUO heeft een goed functionerende klachtenprocedure met onafhankelijke klachtenfunctionarissen voor studenten die vinden dat ze niet goed worden behandeld. Uit het aantal klachten dat wordt ingediend, blijkt niet dat er sprake is van een dusdanig hoog foutenpercentage bij DUO. De hiervoor vermelde indicatoren geven naar mijn mening een beter beeld van de kwaliteit van de dienstverlening dan het onderzoek van 1vandaag.
Deelt u de mening dat de DUO, aansluitend op de eigen verantwoordelijkheid van de student, altijd goede en betrouwbare dienstverlening moet bieden als het gaat om zaken die voor de student grote financiële gevolgen kunnen hebben? Zo ja, vindt u dat er nu sprake is van goede en betrouwbare dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat DUO, ondersteunend aan de eigen verantwoordelijkheid van studerenden, altijd een goede en betrouwbare dienstverlening moet bieden op het terrein van die zaken die binnen de scope van de uitvoeringsopdracht van DUO liggen. DUO heeft een breed scala aan communicatieproducten en communicatiekanalen, die ervoor zorgen dat de student tijdig en goed geïnformeerd wordt. Dit geldt ook voor de onderwerpen die genoemd zijn in het onderzoek van 1vandaag. Zoals ik al hierboven heb aangegeven, heb ik geen reden om te twijfelen aan de goede en betrouwbare dienstverlening van DUO.
Deelt u de mening dat de DUO, in weerwil van uw uitlatingen tijdens het debat van 4 november 2011 over fraude met de uitwonende studiebeurs, niet «buitengewoon goed bereikbaar» is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Zie de antwoorden hiervoor.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop de geconstateerde kwaliteitsachterstand bij de DUO op korte termijn verholpen zal worden?
Gelet op het voorgaande zie ik geen kwaliteitsachterstand bij DUO die dient te worden verholpen en waarover het nodig is uw Kamer te informeren.
Stopzetten richtlijn drang en dwang GGZ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat er nog teveel drang en dwang wordt toegepast in de (jeugd) GGZ?
Ja.
Stelt het u teleur dat het terugdringen van drang en dwang langzaam gaat, langzamer dan het veld zelf aankondigde? Wilt u de meest recente cijfers aan de Kamer sturen?
Ik heb van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) begrepen dat de afname van het aantal separaties stagneert; in 2010 nam het aantal separaties met 5,5% af, hetgeen een minder grote afname is dan in 2009. Zodra de IGZ dit rapport publiceert ontvangt u deze. Ik had uiteraard liever gezien dat het terugdringen sneller gaat.
Staat u nog steeds achter de toezegging van uw ambts voorganger in 2008 dat er een multidisciplinaire richtlijn drang en dwang moet komen, die ervoor moet zorgen alleen in uiterste nood drang en dwang toe te passen?
Ja. Ik ben van mening dat alleen als ultimum remedium dwang en drang mag worden toegepast. De MDR dwang zou in de toekomst leidend moeten zijn voor de wijze waarop dwang zou moeten worden toegepast en teruggedrongen.
Ziet u nog steeds de grote noodzaak in van de implementatie van een richtlijn, omdat het de kwaliteit en veiligheid van zorg vergroot en drang- en dwangmaatregelen terugdringt?
Ja. Het ontwikkelen van een richtlijn is één kant van het verhaal. Deze implementeren en op juiste wijze gebruiken is een andere kant. Beiden zijn van groot belang.
Herinnert u zicht, aangezien de richtlijn er in juni 2011 nog steeds niet was, dat de motie- Bouwmeester1 is ingediend, die het kabinet oproept de multidisciplinaire richtlijn drang en dwang te ontwikkelen? Waarom neemt u geen regie bij de totstandkoming hiervan?
Ik herinner mij de betreffende motie zeker nog. Deze verzoekt de Regering onder meer om eind 2012 de MDR dwang te hebben ontwikkeld. Mede in dat licht heb ik het initiatief genomen om partijen uit te nodigen voor een bestuurlijk overleg.
Waarom schrijft u de Kamer2 dat het veld niet wil betalen, en dat er daarom geen multidisciplinaire richtlijn komt? Hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling? Waarom maakt u verschil met uw voorgangers?
Ik maak geen verschil met mijn ambtsvoorgangers. De toenmalige minister van VWS heeft ZONMw de opdracht verstrekt om in de jaren 2006 tot en met 2009 het Programma Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg (KKCZ), ook wel aangeduid met de term «richtlijnenprogramma», uit te voeren. In het kader van dit programma konden voorstellen worden ingediend voor de ontwikkeling en financiering van MDRs op het gebied van de gehele curatieve zorg en dus niet alleen op het gebied van de GGZ. Indien het voorstel gehonoreerd werd, kon financiering voor de ontwikkeling van de MDR worden verkregen. Tevens was er een projectsubsidie aan het Trimbos-instituut verleend om MDRs te ontwikkelen. Deze projectsubsidie is met ingang van 1 januari 2008 beëindigd.
Nadat de projectsubsidie van het Trimbos-instituut en het KKCZ-programma waren beëindigd, heeft er geen financiering vanuit VWS voor de ontwikkeling van MDRs meer plaatsgevonden. Daarmee is de kwaliteitsverbetering en normontwikkeling zowel inhoudelijk als financieel een verantwoordelijkheid van het veld geworden. In mijn brief aan uw Kamer heb ik u tijdig willen informeren over de stand van zaken rondom de uitvoering van de hierboven genoemde motie.
Deelt u de grote zorgen voor de patiënten, nu de ontwikkeling van de richtlijn stil ligt?
Ik deel de zorgen dat als partijen niet tot de ontwikkeling van een MDR dwang en drang komen, we een instrument missen om dwang- en drangtoepassingen in de GGZ terug te dringen. In de tussentijd werkt het GGZ-veld wel aan het terugdringen van drang en dwang.
Waarom is er sinds oktober 2008 toegezegd door u en het GGZ-veld dat deze belangrijke richtlijn er komt, terwijl er nog steeds niets ligt? Bent u bereid de regie te nemen en te zorgen dat het veld gezamenlijk aan de slag gaat om de multidisciplinaire richtlijn zo snel mogelijk op een goede wijze te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Ik twijfel niet aan het belang dat partijen zien in de ontwikkeling van een MDR dwang. Ik zie in dit geval ook de complexiteit waarmee deze partijen een richtlijn moeten ontwikkelen. Ik kan (nog) geen richtlijnontwikkeling afdwingen. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut zal deze doorzettingsmacht wel worden toegekend. Tot die tijd ben ik afhankelijk van overtuiging en ik zal dan ook op korte termijn op bestuurlijk niveau in gesprek met partijen gaan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg van 15 december 2011?
Ja.
Transport van uranium hexafluoride over de weg |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat er op vrijdag 18 november jl. zes Engelse trailers met uraniumhexafluoride onbegeleid over de A73 reden?1
Ja. Het betrof overigens een transport van drie vrachtwagens met zes cilinders beladen met uranium hexafluoride.
Op grond van welke vergunning vond het transport plaats?
Dit transport werd uitgevoerd onder kernenergiewetvergunning met nummer 2011/0570–7.
Werd (een van) de in de vergunning genoemde route(s) gevolgd?
Vanwege te verwachten stremmingen op de in de vergunning genoemde route is het transport op 18 november 2011 uitgevoerd over de A73. Deze alternatieve route is tot stand gekomen na overleg door de vervoerder met het Korps Landelijke Politiediensten en de Kernfysische Dienst. Deze instanties zijn bevoegd om een alternatieve route aan te wijzen.
Is voldaan aan de meldingsplicht voor het transport?
Ja, het transport is conform vergunningvoorschrift vooraf gemeld bij de in de vergunning genoemde instanties.
Wordt steekproefsgewijs gecontroleerd of dit soort transporten voldoet aan de vergunningseisen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw beeld van de naleving van de vergunningen?
In de vergunning wordt voorgeschreven dat minimaal 2 x 24 uur voorafgaand aan het transport door Nederland een transportmelding moet worden gedaan aan het team Stralingsbescherming van Agentschap NL, de Kernfysische Dienst en aan de Inspectie Verkeer en Waterstaat, sector Handhaving.
De Kernfysische Dienst controleert steekproefsgewijs. In deze steekproef wordt gekeken of de gegevens van de melding overeenstemmen met de vergunning. Indien een administratieve controle daartoe aanleiding geeft, wordt een fysieke controle uitgevoerd. Daarnaast controleert de Inspectie Verkeer en Waterstaat steekproefsgewijs of de transporten voldoen aan de internationale regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over land (ADR / VLG). Deze controles worden gedaan bij aankomst of vertrek binnen Nederland. In 2011 is er geen aanleiding geweest voor de Kernfysische Dienst om fysieke controles bij transporten met uranium hexafluoride uit te voeren. Ook voor dit specifieke transport was daartoe geen aanleiding. Op basis van eerdere steekproeven is het algemene beeld dat de naleving van de vergunningen goed is.
Zou een transport met zes trailers uraniumhexafluoride niet als bijzonder transport moet worden aangemerkt, waardoor een vorm van begeleiding noodzakelijk is?
Op grond van het IAEA Verdrag inzake Fysieke Beveiliging van kernmateriaal is bepaald van welke categorieën splijtstoffen de transporten begeleid dienen te worden door de politie. Het uranium hexafluoride van deze transporten valt buiten de laagste categorie van het Verdrag en het transport ervan behoeft geen begeleiding door de politie.
Overigens dient de vergunninghouder op grond van de vervoersvergunning zorg te dragen voor begeleiding van het transport door een transportleider. De vervoerder heeft, conform de vergunningvoorschriften, de identiteit en de contactgegevens van deze transportleider vermeld in de voorafgaande transportmelding.
Werkbezoek aan de Amerikaanse president Obama |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens uw werkbezoek aan de Verenigde Staten de Amerikaanse regering aan te sporen om de erkenning van het Internationaal Strafhof te bevorderen?
Tijdens dit bezoek is er geen geschikte mogelijkheid om ratificatie van het Statuut van Rome door het Amerikaanse Congres te bevorderen.
Bent u bereid deze gelegenheden te benutten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse standpunt dat ratificatie door de Verenigde Staten van het Statuut van Rome wenselijk is, is voldoende bekend bij de Amerikaanse Administratie.
Vindt u het feit dat het Amerikaanse Congres niet bereid is ondertekende afspraken te ratificeren, genoeg aanleiding om het thema helemaal niet te bespreken? Zo ja, waarom?
Aangezien het Amerikaanse Congres niet bereid is het eerder door president Clinton ondertekende Statuut te ratificeren, is bespreking van het onderwerp met president Obama niet opportuun.
Deelt u de mening dat het agenderen van erkenning van het Hof voor de Amerikanen nogmaals het belang dat Nederland hieraan hecht zou onderstrepen? Zo neen, waarom niet?
In het licht van bovenstaande heeft het opnieuw opbrengen van Amerikaanse ratificatie door het Congres van het Statuut van Rome bij de Administratie onvoldoende toegevoegde waarde.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat uw werkbezoek aan de Verenigde Staten aanvangt?
Ja.
Een gerechtelijke uitspraak ten aanzien van ernstige woonoverlast en het gebruik van camera's bij burenterreur |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Camera als wapen tegen burenterreur»1 over de uitspraak van de rechter in een civiele zaak over ernstige woonoverlast?
Ja.
Hoe gaat u de gemeente de politie en het Openbaar Ministerie (OM) informeren over de mogelijkheden van legaal cameragebruik als wapen in de strijd tegen ernstige woonoverlast?
De uitspraak van de rechter in het genoemde geval is in lijn met de bestaande inzichten over het gebruik van privaat cameratoezicht. In dat opzicht vormt deze uitspraak dus geen doorbraak of nieuw inzicht. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden om legaal cameragebruik in te zetten in de aanpak van woonoverlast. Wel zal ik de uitspraak van de rechter onder de aandacht brengen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Het CCV heeft het beheer over de handreiking Cameratoezicht en kan de genoemde casus opnemen als voorbeeld van de mogelijkheid om camera’s in te zetten als privaatrechtelijk instrument tegen woonoverlast.
Deelt u de mening dat de overheid slachtoffers van ernstige woonoverlast moet ondersteunen in de aanpak van dit probleem? Zo ja, waarom laat de overheid deze slachtoffers nog vaak aan hun lot over? Hebben gemeenten te weinig mogelijkheden dan wel capaciteit om op te treden of ontbreekt het aan kennis dan wel lef om door te pakken bij woonoverlast in met name koopwoningen?
Ik deel de mening dat slachtoffers van woonoverlast moeten worden gesteund door de overheid. Om als gemeente doortastend op te treden of om tot straffen of maatregelen te komen moet er echter bewijs zijn. Daarom is het belangrijk om het beschikbare instrumentarium zorgvuldig in te zetten en een goed dossier aan te leggen. Voor zowel geweld, intimidatie als woonoverlast geldt dat het bestaande instrumentarium waarover gemeenten beschikken voldoende mogelijkheden biedt om strafbare feiten en overlastsituaties aan te pakken. Deze instrumenten zijn zowel bij huur- als koopwoningen inzetbaar. In het ultieme geval dat tot sluiting van een woning moet worden overgegaan geldt bij een koophuis wel als extra randvoorwaarde dat voldaan is aan de eisen die ten aanzien van het recht op eigendom gesteld worden in de Grondwet en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Welke concrete acties zijn uitgevoerd en instrumenten zijn ontwikkeld om woonoverlast aan te pakken sinds de publicatie van de handreiking aanpak woonoverlast en verloedering?
Het CCV heeft, mede in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie, een aantal expertmeetings met gemeenten georganiseerd om hen verder te ondersteunen bij de aanpak van woonoverlast, en zal dat ook het komend jaar blijven doen. Ook is een aantal nieuwe onderwerpen toegevoegd aan de handreiking Woonoverlast en Verloedering, te weten de bestrijding van overlast rond woonschepen, problemen rond VvE’s, kamerverhuurpanden of recreatiewoningen, en de voorwaarden rond huurcontracten en interventieteams. In januari 2012 zal een brochure naar alle gemeenten worden gestuurd over de aanpak van woonoverlast in relatie tot psychisch kwetsbaren. Tot slot is nauwere samenwerking gezocht met het Landelijk Platform Woonoverlast, een netwerk van publieke en private partijen dat gericht is op het verminderen van woonoverlast.
Bent u naar aanleiding van de rechtelijke uitspraak en de ervaringen met de inzet van een gemeentelijke dwangsom in deze casus van plan om de toereikendheid van de middelen te beoordelen? Zo ja, op welke termijn wilt u de Kamer hierover nader informeren?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 is de uitspraak van de rechter over het gebruik van privaat cameratoezicht in lijn met bestaande inzichten. Dit vormt geen aanleiding voor een nieuwe beoordeling mijnerzijds. De inzet van een gemeentelijke dwangsom in de onderhavige casus is gestrand om procedurele redenen, niet vanwege ontoereikendheid van het instrument. Ook dit vereist daarom geen nieuwe beoordeling mijnerzijds.
Welke actie gaat u ondernemen om gemeenten meer aan te sporen gebruik te maken en bekend te maken met de instrumenten die zij nu al hebben om woonoverlast, inclusief die bij koopwoningen, te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Een megastal met 1 miljoen kippen |
|
Henk van Gerven |
|
Bent u bekend met de plannen van het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas voor een stal met 1,2 miljoen kippen en 35 000 varkens en het feit dat de gemeente het bestemmingsplan wil aanpassen ten gunste van het NGB?1
Ja. De bestemmingsplanwijziging die is opgestart in juni 2010 vindt plaats in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied (log) Witveldweg en is conform de gebiedsvisie log Witveldweg die in de Gemeenteraad d.d. 12 februari 2008 is vastgesteld. Dit gebied is 211 ha groot, het NGB maakt daar deel van uit. Sinds 2004 is NGB in overleg met de gemeente over vestiging in het log en de bouwvergunning voor het NGB is aangevraagd op 6 augustus 2010.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere uitspraken dat u 1 miljoen kippen als exces ziet en veronderstelt dat dit in Nederland niet voorkomt?2
Ik heb aangegeven dat een zeer gering percentage van de bedrijven een grotere omvang heeft dan wat overeenkomt met een bedrijf waar één of twee gezinsinkomens uit behaald kunnen worden. Bestaande bedrijven die qua omvang daar boven zitten komen dus ook voor. Zoals ik in mijn visie veehouderij heb aangegeven, biedt het huidige ruimtelijke ordenings- en milieuinstrumentarium provincies en gemeenten de mogelijkheden te sturen op een goed woon- en leefklimaat in de directe omgeving van de locatie van het NGB. Als een dergelijke grootschaligheid de toekomstige hoofdontwikkelrichting gaat worden, dan wil ik een grens kunnen stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie. Op dit moment is ingrijpen voor het kabinet niet aan de orde.
De gemeente Horst aan de Maas streeft naar een goede inpassing van het NGB in de lokale omgeving en heeft hiertoe in samenwerking met onder andere landschapsarchitecten en de omgeving een landschapsplan opgesteld en op 20 oktober 2009 vastgesteld.
Bent u bereid in te grijpen in de situatie in Horst aan de Maas? Welke middelen heeft u hiertoe beschikbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u hier wettelijk gezien geen mogelijkheden toe ziet, bent u dan bereid op zeer korte termijn een reparatiewet te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de provincie Limburg op 15 november jl. besloten heeft een oprichtingsvergunning te verstrekken aan het NGB (in het kader van de Milieuwet) en derhalve ook geen gevolg geeft aan uw oproep om te wachten met aanpassing van bestemmingsplannen totdat het advies van de Gezondheidsraad binnen is?
De milieuvergunningen zijn bij de provincie Limburg aangevraagd op 30 september 2010. De provincie Limburg heeft op 15 november 2011 twee ontwerpbeschikkingen vastgesteld en ter inzage gelegd ten behoeve van een pluimveebedrijf met bio-energiecentrale en voor een varkensbedrijf. Beide bedrijven vormen samen het Nieuw Gemengd Bedrijf. Na afloop van de inzageperiode op 4 januari 2012 zal de provincie met inachtneming van de eventueel ontvangen zienswijzen een besluit nemen over de beide ontwerpbeschikkingen.
De gemeente Horst aan de Maas heeft de GGD Limburg-Noord opdracht gegeven het IRAS-rapport «Mogelijke effecten van intensieve veehouderij op de gezondheid van omwonenden» te vertalen naar de locatie NGB en de directe omgeving, waarbij het advies van de GGD antwoord dient te geven op de vraag of de komst van het NGB tot zodanige gezondheidsrisico’s leidt in de directe omgeving en in de omliggende woonkernen, dat vestiging van het NGB niet verantwoord is. Daarnaast heeft de gemeente een fijnstofmeetpunt ingericht in de nabijheid van het log Witveldweg.
De bouwvergunningaanvragen dateren van 6 augustus 2010. Er is geen sprake van nieuwe aanvragen als bedoeld in de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (TK kamerstuk 28 286, nr. 488). Op 5 juli 2011 heeft de gemeente de ontwerp-projectbesluiten en ontwerp-bouwvergunningen voor het NGB vastgesteld en ter inzage gelegd. Op 22 november 2011 heeft de gemeenteraad het procesvoorstel besluitvorming NGB vastgesteld. Hierin is opgenomen dat aan de hand van het GGD-advies en de resultaten van de fijnstofmetingen van het ingerichte fijnstofmeetpunt het college en daaropvolgend de raad zullen bepalen of de in gang gezette projectbesluit- en bouwvergunningsprocedure voor het NGB kan worden voortgezet.
Bent u bereid richting provincie actie te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Horst aan de Maas uw voorgaande verzoek om te wachten, totdat het landelijk gezondheidsonderzoek is verricht met het verlenen van vergunningen, ook aan de kant heeft gezet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke communicatie heeft hierop tussen u en de gemeente plaatsgevonden?
Aan de gemeente is informatie gevraagd naar aanleiding van de gestelde vragen. De verkregen informatie heb ik betrokken bij de beantwoording.
Wilt u deze vragen voor 1 december 2011 beantwoorden in verband met het algemeen overleeg Intensieve veehouderij?
Ja.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Mariëtte Hamer (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de TV-uitzending Meldpunt,1 waarin de vele problemen rondom de postbezorging van Post.nl belicht worden?
In eerdere beantwoordingen van Kamervragen2 zijn de bepalingen en reikwijdte van de kwaliteitsnorm van 95% overkomstduur voor de Universele Postdienst (UPD) toegelicht. Een overkomstduur van tenminste 95% betekent concreet dat gemiddeld per jaar ten minste 95% van de brieven vallend onder de UPD de volgende dag na aanbieding3 (oftewel binnen 24 uur) bezorgd dient te worden door de verlener van de UPD (PostNL). Dit zijn brieven die ter bestelling worden aangeboden via de rode/oranje brievenbussen op straat of bij de postvestigingen. Er wordt ook wel van losse post gesproken en het betreft ongeveer 15% van het totale binnenlandse postvolume. OPTA houdt toezicht op de overkomstduur geldend voor UPD post. Daarnaast versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost. Voor partijenpost kent de Postwet de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet.
Een dergelijke verplichting zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt. Wat betreft de zakelijke post heeft de klant/verzender van poststukken de mogelijkheid om naar een andere postvervoerder over te stappen (een keuze die de burger wat betreft de UPD niet heeft). Het lijkt me dan ook in het belang van alle postvervoerbedrijven om zorg te dragen voor een goede kwaliteit in hun postbezorging.
PostNL bezorgt dagelijks gemiddeld 14 miljoen stuks geadresseerde post (inclusief 400 000 pakketten)4 en ontvangt per maand 7500 klachten over de bezorging, waarbij opgemerkt wordt dat dit aantal het afgelopen jaar stabiel is gebleven. PostNL heeft aangegeven zich de meldingen over de kwaliteit van de bezorging wel degelijk aan te trekken en heeft inmiddels het onderzoek opgevraagd bij omroep MAX en onderzoekt de wijze waarop de enveloppen van Meldpunt vermist of beschadigd zijn geraakt in het proces. Daarnaast heeft PostNL ook contact opgenomen met alle mensen die in het programma meldden geen post te hebben ontvangen. Al deze meldingen worden onderzocht, een groot deel van de klachten is reeds afgehandeld. De bestaande problemen worden serieus aangepakt.
Deelt u de mening dat de vele meldingen over foutieve bezorging, te laat bezorgde post en niet bezorgde post zeer schrijnend zijn en dat hier direct actie op ondernomen moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om Post.nl ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de scepsis, ontstaan door de vele meldingen en signalen van medewerkers, over de constatering dat Post.nl daadwerkelijk 96,5% van de poststukken binnen één dag zou bezorgen, mede gelet op de bovengenoemde uitzending, waaruit blijkt dat met zeker twintig procent van de bezorgingen iets mis was? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen om deze twijfel weg te nemen? Bent u bereid de huidige systematiek welke toetst of brieven binnen de wettelijke termijn worden bezorgd tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
De verplichting van ten minste 95% overkomstduur is reeds in 2000 in de Postregelgeving opgenomen(voor de UPD, voorheen het monopolie). Het percentage is destijds reeds met een reden op 95% bepaald en niet op 100%.
Gegeven het grote aantal poststukken dat dagelijks wordt verzonden, kan niet worden uitgesloten dat er bij de postbezorging wel eens iets mis gaat (bijvoorbeeld door een computerstoring, een lekke band of slechte weersomstandigheden).
De metingen voor de 95% overkomstduur UPD (losse post) worden gehouden door het onafhankelijke onderzoeksbureau Intomart GfK. Hiervoor worden elke maand circa 5000 proefbrieven verstuurd. Deze kwaliteitsmeting geeft over het derde kwartaal van 2011 een kwaliteitsscore van 96.5% voor de UPD. Dit kwaliteitscijfer is een gemiddelde en kan lokaal of regionaal afwijken.
PostNL rapporteert elk jaar aan OPTA over het behaalde percentage van de overkomstduur UPD over het voorafgaande jaar. Voor het vaststellen van het percentage is een methodiek opgesteld (en afgestemd met OPTA) welke door het onafhankelijk onderzoeksbureau wordt toegepast bij het verrichten van de metingen. Daarbij worden de uitvoering en uitkomsten geaudit door de onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers.
Ik hecht aan een goede uitvoering van de UPD. Zoals aangegeven houdt OPTA toezicht op de overkomstduur van tenminste 95% geldend voor poststukken vallend onder de UPD. OPTA zal in januari met haar oordeel komen over het percentage overkomstduur UPD van 2010. Ik heb vooralsnog geen reden om deze verplichting tegen het licht te houden.
Aangezien de overkomstduur ook een belangrijk criterium is voor contractonderhandelingen tussen (groot) zakelijk verzenders en PostNL, laat PostNL ook metingen verrichten voor de (volledig vrijgegeven) partijenpost. Teamvier verricht deze meting, waaraan tien grote klanten meewerken. Jaarlijks worden circa 25 000 proefbrieven verstuurd. PostNL heeft laten weten dat de kwaliteitscore voor het derde kwartaal van 2011 96,1% is. Zoals eerder aangegeven versturen de (groot) zakelijke verzenders poststukken veelal via partijenpost, waarvoor de verplichting tot bezorgen binnen 24 uur na aanbieding niet geldt. Een dergelijke verplichting opnemen in de Postwet zou postbezorging met een 48 uurs of 72 uurs bezorgmodel onmogelijk maken, terwijl dit juist modellen zijn die ook door andere postvervoerbedrijven voor de bezorging van de (volledig vrijgegeven) zakelijke post worden gebruikt.
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van Post.nl hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Postwet zijn eisen gesteld aan de kwaliteit van de UPD. Op PostNL als verlener van de UPD rust de verplichting en de verantwoordelijkheid om aan deze eisen te voldoen. De wijze van uitvoering van de UPD en de bedrijfsvoering daarbij is een verantwoordelijkheid van PostNL. In het geval PostNL niet aan de gestelde eisen voldoet, kan OPTA op grond van de Postwet optreden.
Spoorellende in de Achterhoek |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de vertragingen en uitgevallen treinritten gedurende de periode 1 januari 2011 tot heden op het baanvak Arnhem–Winterswijk?
In de twee grafieken in de bijlage1 is te zien dat er over het algemeen bij de punctualiteit een stijgende lijn is te zien en dat het aantal opgeheven treinen een dalende lijn vertoont.
Is het waar dat vooral ’s avonds veel verstoringen optreden op dit baanvak?
Uit een analyse van de verstoringen van de afgelopen drie maanden blijkt niet dat deze met name ’s avonds optreden.
Wat is uw oordeel over het feit dat sinds juni 2010 de prestaties volgens u zichtbaar verbeterd zijn, terwijl het desbetreffende baanvak in 2010 als slechtst gewaardeerd wordt?
Hierop ben ik al ingegaan met mijn brief met kenmerk IENM/BSK-2011/141341 .
In 2010 werd het baanvak Arnhem-Winterswijk volgens de OV-klantenbarometer het slechtst gewaardeerd van alle lijnen. Het «Algemeen klantenoordeel van alle onderzoeksgebieden» bedroeg 5,9 (Bron: OV Klantenbarometer, maart 2011). Deze meest recente cijfers van OV Klantenbarometer (publicatiedatum maart 2011) geven echter geen actueel beeld; de enquêtes zijn al in het najaar van 2010 afgenomen. Op dat moment was de verbetering van de prestatie van het baanvak op basis van de cijfers al wel zichtbaar, maar voor de reiziger nog niet structureel merkbaar. Door de ervaringen die de reizigers in het voorafgaande jaar hebben gehad, was het beeld van de lijn op het moment van de enquêtes nog slecht en de verbetering nog niet lang genoeg merkbaar. Er zijn geen recentere reizigerswaarderingscijfers beschikbaar.
Het onderzoek van de OV Klantenbarometer wordt jaarlijks uitgevoerd in de periode van oktober tot en met december. Over het algemeen zijn de resultaten in maart van het daaropvolgende jaar beschikbaar.
Wat vindt u van het feit dat kennelijk 70% van de huidige verstoringen te maeken hebben met het materieel en/of de infrastructuur?
Het totaal aantal verstoringen is sinds de zomer van 2010 aanzienlijk verminderd. ProRail en Syntus werken structureel samen aan het verder verbeteren van de prestaties en het voorkomen van de storingen die door materieel en/of infrastructuur veroorzaakt worden. Hiertoe wordt op dit moment een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd in opdracht van beide partijen waarin breed gekeken wordt naar oplossingsrichtingen.
Gelet op het bovenstaande en de zichtbare verbeteringen sinds zomer 2010, verwacht ik dat betrokken partijen deze verstoringsoorzaken effectief zullen aanpakken.
Zijn de reizigers bij de storingen op 30 september, 4 oktober, 17 oktober, 19 oktober, 20 oktober, 30 oktober en 2 november jongstleden geïnformeerd door bijvoorbeeld omroepberichten over de storingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dat op een adequate manier gebeurd?
Navraag bij ProRail en Syntus leert mij dat bij alle storingen de reizigers geïnformeerd zijn conform de afspraken die daar voor gelden. ProRail verzorgt in opdracht van de vervoerder omroepberichten die op de perrons hoorbaar zijn en informatieschermen die op de stations geplaatst zijn. Op 4 oktober is er echter een storing geweest aan de omroepinstallatie op station Terborg waardoor er tussen 07:25 uur en 12:00 uur geen omroepberichten op dit station zijn geweest. Syntus verzorgt de informatieverstrekking in de treinen.
Is een dubbel spoor op dit baanvak of een gedeelte daarvan een structurele oplossing voor de problemen? Bent u bereid deze vraag mee te nemen in uw aangekondigde onderzoek naar de problematiek op het baanvak Arnhem–Winterswijk?
Of (partieel) dubbelspoor een oplossing is voor de problemen zal uit onderzoek moeten blijken. Op dit moment laten ProRail en Syntus een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de verdere verbetermogelijkheden voor de (tegenvallende) prestaties van het baanvak. ProRail en Syntus zijn derhalve opdrachtgever van dit onderzoek. Ik heb van de opdrachtgevers begrepen dat het onderzoek naar verbetering breed wordt opgezet en zich richt op alle relevante elementen die de prestaties op het baanvak kunnen beïnvloeden, zoals de infrastructuur (techniek, ontwerp, verkeersleiding), het materieel, de logistieke planning (dienstregeling) en externe invloeden (onder andere verstoringen door vandalisme en gevaarlijk gedrag).
Het bericht dat forensisch-medisch onderzoek belangrijk is bij de aanpak van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over «Hulp mishandelde kinderen schiet tekort?»1
Kindermishandeling is een groot probleem. De kinderombudsman heeft belangrijke aanbevelingen gedaan voor de aanpak van kindermishandeling. We zetten ons, samen met de betrokken overheden, uitvoeringsorganisaties en professionals, maximaal om deze problematiek te bestrijden. Hiervoor hebben we het Actieplan aanpak kindermishandeling opgesteld en op 28 november 2011 aan uw Kamer gepresenteerd. Hierin staan belangrijke opdrachten opgenomen voor de komende jaren. Dit Actieplan hebben wij op 15 december met de Tweede Kamer besproken.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling van de Van der Hoeven Stichting in Utrecht vreest dat zij deuren moet sluiten door de onverwachts grote toestroom van mogelijke slachtoffertjes? Wat gaat u doen om te voorkomen dat de Polikliniek, wegens succes, moet sluiten?
De Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) levert belangrijke diensten om letsel bij kinderen te duiden. Sluiting van de FPKM is dan ook geen wenselijke situatie. In de brief van 14 december 2011, waarin wij het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» aanbieden zijn we specifiek ingegaan op de financiering van de FPKM.
Is het zeker dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling door het ministerie van Veiligheid en Justitie een bedrag van € 500 000 is toegezegd voor 2012? Is dit geld structureel? Zo nee, waarom niet?2
Om forensisch-medisch onderzoek te verrichten in justitieel kader bestaat er naast de vraaggestuurde budgetten vanuit politie en Openbaar Ministerie sinds eind 2009 de mogelijkheid een beroep te doen op het budget vanuit de pilot inschakeling particuliere instituten. Deze pilot is gestart om vast te stellen of marktpartijen een rol kunnen spelen bij de vergroting van het aanbod voor forensisch onderzoek in justitieel kader. Het budget is beschikbaar voor politie en Openbaar Minister als deze particuliere onderzoeksinstituten willen inschakelen. De FPKM is één van de particuliere instituten die vanuit deze pilot gefinancierd kan worden. Recentelijk is besloten deze pilot nog met een half jaar te verlengen, hiervoor heeft de Minister van Veiligheid en Justitie nog eens 500 000 euro vrij gemaakt voor de eerste helft van 2012. De FPKM kan van dit budget gebruik maken voor zover het instituut wordt ingeschakeld door politie of Openbaar Ministerie.
De kennis en ervaring die deze pilot oplevert wordt in een begeleidend onderzoek geëvalueerd. Begin 2012 wordt het evaluatierapport verwacht. Daarna beslist de Minister van Veiligheid en Justitie over een eventuele structurele inschakeling van marktpartijen voor forensisch onderzoek. Uw kamer wordt hierover vóór de zomer van 2012 geïnformeerd.
Klopt het dat de toegezegde € 500 000 door het ministerie van Veiligheid en Justitie voor forensisch onderzoek niet enkel bestemd is voor de Forensische Polikliniek Kindermishandeling, maar dat ook andere instituten er gebruik van kunnen maken, zoals TMFI en Verilabs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat klopt. Zie ons antwoord op vraag 3 over hoe de pilot werkt. Deze pilot is eind 2009 gestart om vast te stellen of marktpartijen een rol kunnen spelen bij de vergroting van het aanbod voor forensisch onderzoek in strafrechtelijk kader. De FPKM is één van de particuliere instituten. Andere instituten zijn bijvoorbeeld The Maastricht Forensic Institute, Verilabs en Independent Forensic Services.
Klopt het dat met de toezegging van € 500 000 door het ministerie van Veiligheid en Justitie alleen wordt gebruikt voor aanvragen door Openbaar Ministerie (OM), rechters en politie in het kader van strafrecht en dus niet voor de aanvragen van jeugdzorg, kinderopvang, (huis-)artsen enz., die de polikliniek kindermishandeling ook behandelt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die aanvragen gefinancierd worden vanuit het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dat klopt. Voor wat betreft de financiering van de diensten van het FPKM in het zorgkader verwijzen wij naar onze brief van 14 december 2011.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de prognoses van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling de vraag naar onderzoek voor 60% uit de zorghoek komt en 40% van de vraag vanuit justitie en politie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling de groeiende vraag naar forensisch onderzoek in 2012 en de jaren daarna aan kan?
De FPKM heeft ons van deze verdeling op de hoogte gesteld. Met onze brief van 14 december 2012 heeft uw kamer het onderzoek «Vraag en aanbod van forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» ontvangen. In deze brief gaan wij ook in op de vraag hoe wij omgaan met de financiering van de FPKM.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Forensische Polikliniek Kindermishandeling een structurele financiering krijgt om kindermishandeling te voorkomen, op te sporen en aan te pakken? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
In onze brief van 14 december 2011, waarin wij het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» aanbieden hebben wij aangegeven hoe wij omgaan met de financiering van de FPKM.
Bent u voornemens om de forensisch arts pediatrie een vast onderdeel te laten uitmaken van de multidisciplinaire aanpak kindermishandeling? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in het Actieplan aanpak kindermishandeling gaan wij een aantal regionale initiatieven voor een multidisciplinaire aanpak ondersteunen. Wij zullen het betrekken van forensische artsen bij de multidisciplinaire aanpak meenemen in de gespreken die we nog gaan voeren met de pilotregio’s.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat professionals te weinig gebruik maken van forensisch-medische kennis, dat deze gespecialiseerde kennis in de praktijk onvoldoende beschikbaar is en dat professionals hierdoor soms een kans om letsel tijdig als indicatie van mogelijke onveiligheid te onderkennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren?3
Naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid over de fysieke veiligheid van het jonge kind» hebben wij vier werkgroepen met vertegenwoordigers van relevante beroepsgroepen ingesteld die de aanbevelingen van de Raad verder uitwerken. Eén van deze is de werkgroep «Beter benutten forensische expertise». Net als de Onderzoeksraad zijn wij van mening dat in de gehele keten van de medische sector (waaronder huis- en jeugdartsen), de jeugdzorg tot en met de justitiële sector op een adequate manier gebruik gemaakt moet worden van forensisch-medische expertise. De werkgroep ontwikkelt een stroomschema dat het inschakelen van forensisch-medische expertise in deze sectoren moet gaan standaardiseren. Op de bevindingen van deze werkgroep alsook de uitkomsten van het onderzoeksrapport naar vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling zullen wij begin 2012 met een beleidsreactie komen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij huis- en jeugdartsen de forensisch-medisch kennis wordt vergroot en dat zij forensisch-medische hulp van specialisten kunnen inschakelen wanneer dat nodig is?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u de aangenomen moties Kooiman c.s., waar gevraagd wordt om ervoor te zorgen dat de drempel om forensisch onderzoek naar kindermishandeling te laten verrichten verlaagd wordt en ervoor te zorgen dat degenen die een specialistisch forensisch onderzoek kunnen aanvragen ook weten waar zij moeten zijn en hoe zij dit kunnen aanvragen, uitvoeren?4 en 5
Zoals aan uw Kamer gemeld in de voortgangsbrief jeugdzorg (TK, 31 839, nr. 124) werken we hier ten eerste aan in de werkgroep «beter benutten forensisch-medische expertise» die naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is gestart. Deze werkgroep levert begin 2012 een stroomschema voor de gehele keten (medische, jeugdzorg, justitie) dat het inschakelen van forensisch-medische expertise in deze sectoren moet gaan standaardiseren.
Ten tweede heeft het onderzoek «Vraag en aanbod forensisch-medische expertise bij de aanpak van kindermishandeling» dat uw Kamer op 14 december 2011 heeft ontvangen een overzicht gegeven van het totale aanbod in Nederland. Dat vormt de basis voor een sociale kaart voor professionals, zodat zij weten waar zij terecht kunnen.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg over kindermishandeling, dat nu gepland staat op 15 december 2011, te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt. Tijdens het Algemeen Overleg is een aantal van deze vragen aan de orde geweest.
Google en het ongevraagd gebruik maken van gebruikersdata voor GPS-diensten |
|
Arjan El Fassed (GL), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Google, Apple en andere bedrijven ongevraagd gebruik maken van Android telefoons van consumenten om wifi-locatie data te verzamelen voor GPS-diensten, zoals vermeld staat in het artikel «How Google -and everyone else- gets Wi-Fi location data»?1
Fabrikanten van besturingssystemen voor mobiele telefoons waaronder Google (Android), Apple (iOS) en Microsoft (Windows Mobile) zijn in staat om via de draadloze netwerktoegang Wifi-routers te detecteren en gegevens over deze Wifi-routers (zoals MAC-adres en signaalsterkte van de Wifi router) te verzamelen en op te slaan. De genoemde fabrikanten gebruiken de gegevens over (de nabijheid van) wifi-routers als bron voor geolocatiediensten, vaak in combinatie met andere bronnen zoals GPS (satellietplaatsbepaling) en zendmasten (plaatsbepaling door contact met zendmasten van telecom operators).
Bent u ervan op de hoogte of deze bedrijven ook in Nederland ongevraagd data verzamelen? Zo ja, worden er door deze bedrijven wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor ongevraagd en ongeautoriseerde data- verzameling over (in dit geval de locatie van) personen, en ook ongevraagd en ongeautoriseerd doorgifte van data aan derden, wenselijk is?
Nee. Een dergelijk specifiek verbod is niet nodig. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt de toezichthouder voldoende ruimte om in een concreet geval een verbod op te leggen, mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ik verwijs u in dit verband naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 15).
In hoeverre dienen bedrijven expliciet toestemming te vragen aan de eigenaar van de telefoons en tablets om gebruik te maken van de data van deze apparaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat de verplaatsingsgegevens van smartphones gevoelige gegevens zijn. De samenwerkende Europese toezichthouders op de bescherming van persoonsgegevens (verenigd in de Artikel 29-werkgroep) hebben in opinie WP185 van 16 mei 2011 (Opinion on geolocation services on smart mobile devices) vastgesteld dat voorafgaande toestemming de enige grondslag is voor het verzamelen en verwerken van verplaatsingsgegevens van mensen. In diezelfde opinie hebben de toezichthouders ook aangegeven dat bedrijven een gerechtvaardigd belang kunnen hebben bij het verzamelen en verwerken van (statische) gegevens met betrekking tot Wifi-routers, mits zij voldoende waarborgen aanbieden, zoals adequate informatie en een opt-out.
Het vrijgeven van een medisch dossier in een strafrechtelijk onderzoek |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of ontkennen dat in de zaak van psychiatrisch patiënt R.W. het Openbaar Ministerie (OM) besloten heeft alsnog een strafrechtelijk onderzoek te starten naar zijn behandelaars van R.W.? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat het op dit moment een feitenonderzoek verricht. Aan de hand van de resultaten daarvan zal het OM beslissen of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is.
Is het waar dat het OM niet de beschikking krijgt over het dossier van Raymond ten behoeve van dit strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Nu het OM nog geen besluit heeft genomen over de vraag of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is, is er nog geen sprake geweest van het al dan niet vorderen van een medisch dossier.
Welke regels gelden er ten aanzien van het afgeven van een medisch dossier ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek? Zijn deze regels afdoende? Zo nee, waar zitten de knelpunten en hoe moeten deze knelpunten worden opgelost?
Het medisch beroepsgeheim houdt in dat een hulpverlener geen gegevens van een patiënt aan anderen mag verstrekken die daarop geen recht hebben. Het medisch beroepsgeheim geldt ook na het overlijden van de patiënt.
Aan het verschoningsrecht voor geheimhouders uit artikel 218 Wetboek van Strafvordering ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt in beginsel moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk voor bijstand en advies tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden zonder vrees voor openbaarmaking van toevertrouwde gegevens en voor het individuele belang van de privacybescherming. Het medisch beroepsgeheim is echter niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarbij het verschoningsrecht dient te wijken voor een hoger belang, zoals waarheidsvinding. Over het doorbreken van het medisch beroepsgeheim heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een richtlijn opgesteld («Beroepsgeheim arts jegens politie en justitie», richtlijn IX.11, www.knmg.artsennet.nl). Uit deze richtlijn en de jurisprudentie (Hoge Raad (HR) 21 oktober 2008, LJN BD7817 en HR 5 juli 2011, LJN BP6144) blijkt dat het beroepsgeheim bijvoorbeeld kan worden doorbroken als sprake is van (veronderstelde) toestemming van de patiënt óf een wettelijke plicht tot spreken óf een conflict van rechtsplichten. Van het laatstgenoemde is sprake als met het vrijgeven van informatie aan politie of het OM (mogelijk) acuut en direct gevaar voor de veiligheid of het leven van de patiënt of anderen kan worden voorkomen. Na de dood van de patiënt mag de arts het geheim alleen schenden als hij mag veronderstellen dat de overledene, als hij nog in leven was geweest, daarvoor toestemming zou hebben gegeven («veronderstelde toestemming»), óf als er na belangenafweging zwaarwegende argumenten zijn voor schending van het geheim.
Inbeslagneming van brieven en andere geschriften zoals dossiers, recepten en patiëntenadministratie bij een verschoningsgerechtigde arts is in principe niet toegestaan. Op deze regel bestaat een uitzondering als sprake is van «zeer uitzonderlijke omstandigheden». De Hoge Raad (LJN: BA5665 ) heeft bepaald dat hiervoor zware motiveringseisen gelden; de enkele omstandigheid dat een beroepsbeoefenaar wordt verdacht van een strafbaar feit is onvoldoende. Het moet gaan om een ernstig strafbaar feit, de gegevens uit het dossier moeten niet op een andere wijze kunnen worden verkregen en er moet sprake zijn van een zwaarwegend onderzoeksbelang. Daarnaast mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid ten aanzien van het desbetreffende feit.
Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever heeft aanvaard dat er grenzen zijn aan de waarheidsvinding. De regels over doorbreking van het medisch beroepsgeheim zijn voldoende kenbaar.
Binnenkort zal dan het ministerie van VWS in samenwerking met V&J en SZW een onderzoek worden uitgevoerd naar het medisch beroepsgeheim in brede zin. Daarbij zal geïnventariseerd worden in hoeverre sprake is van knelpunten en onduidelijkheden ten aanzien van (de doorbreking van) het medisch beroepsgeheim. De resultaten van het onderzoek worden in de loop van 2012 verwacht.
Wat is de rol van de nabestaanden ten aanzien van het afgeven van een medisch dossier? Kunnen nabestaanden voorkomen dat een medisch dossier aan het OM wordt gegeven ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, is dat wenselijk?
Nabestaanden kunnen niet in plaats van de overledene toestemming geven, maar kunnen wel een rol spelen bij het construeren van de veronderstelde toestemming van de overleden patiënt (zie het antwoord op vraag 3). Als een verschoningsgerechtigde zijn beroepsgeheim wil doorbreken, kunnen nabestaanden echter niet voorkomen dat een medisch dossier aan het OM wordt gegeven ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek. Zij kunnen evenmin verhinderen dat het OM beslag legt op het dossier.
Kan een verzoek om een medisch dossier af te geven, geweigerd worden met als argument dat de privacy van de gestorvene beschermd moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de privacybescherming van de patiënt is een van de belangen die het medisch beroepsgeheim beoogt te beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, biedt het medische beroepsgeheim geen absolute bescherming van een dergelijk belang.
Deelt u de mening dat het beroepsgeheim in geval een patiënt al is overleden er niet toe mag leiden dat een zorgverlener gegevens kan onthouden voor een strafrechtelijk onderzoek naar dood dan wel zwaar lichamelijk letsel door schuld? Zo ja, is het onder de huidige wet- en regelgeving nog wel mogelijk dat een zorgverlener op deze wijze kan handelen, en hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het medisch beroepsgeheim geldt ook na overlijden van de patiënt. Zou een dergelijke plicht zich niet uitstrekken tot na de dood van een patiënt dan zou de beroepsbeoefenaar een vertrouwelijke behandeling van medische gegevens niet kunnen waarborgen. Een onbelemmerde toegang tot en gegevensverstrekking aan hulpverleners zou daarmee onder druk komen te staan. Aan de andere kant vloeit uit artikel 2 EVRM (over het recht op leven) de verplichting voort voor de Staat om effectief en onafhankelijk onderzoek te doen. Er dient daarom ruimte te zijn om in zeer uitzonderlijke omstandigheden, als dat noodzakelijk is voor het verrichten van een dergelijk onderzoek, toegang te krijgen tot een medisch dossier van een overleden patiënt. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik daarop ingegaan.
Deelt u de mening dat bij het beroepsgeheim het primair moet gaan om de bescherming de privacy van de patiënt of diens nabestaanden en niet om de bescherming van de zorgverlener? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat in het geval de patiënt al is overleden en indien er zwaarwegende redenen zijn in verband met een strafrechtelijk onderzoek, dat het ook zonder expliciete toestemming van de nabestaanden het voor het OM mogelijk moet zijn om medische gegevens ter beschikking te krijgen? Zo nee, waarom niet en wiens belang wordt dan wel primair beschermd?
Ik deel de mening dat het beschermen van de privacy van de patiënt of diens nabestaanden voorop straat. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat uit het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) over R.W. blijkt dat er fouten zijn gemaakt? Deelt u de mening dat herhaling moet worden voorkomen en dat een strafrechtelijk onderzoek of vervolging een krachtig signaal kan zijn aan de medische wereld?
Ja, ik deel de mening uit het rapport dat er fouten zijn gemaakt en dat herhaling moet worden voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft direct actie ondernomen om de samenwerking tussen beide betrokken instellingen te verbeteren om herhaling van het incident te voorkomen (zie ook mijn brief van 7 november 2011 aan uw Kamer met kenmerk 2011–360126). Hoewel de preventieve werking van vervolging primair is gericht op de verdachte, kan van vervolging ook een generaal preventieve werking uitgaan.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het overlijden van een psychiatrische patiënten op 15 december 2011?
Ja.
Afghaanse wetgeving die de in de praktijk niet wordt toegepast |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het VN-rapport «A Long Way to Go: Implementation of the Elimination of Violence against Women law in Afghanistan»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat wetgeving die twee jaar geleden is ingevoerd om Afghaanse vrouwen te beschermen tegen geweld en verkrachting in de praktijk nauwelijks wordt toegepast?
Het beschermen van kwetsbare groepen en het uitvoeren van wetten ter bescherming van deze groepen is een belangrijke taak van de Afghaanse overheid. Dat de naleving van deze wetgeving, ondanks steun van de internationale gemeenschap, nog tekortschiet is zorgwekkend.
Bent u bereid om zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie (EU) en alle multilaterale fora aandacht te vragen van de Afghaanse autoriteiten om de positie van Afghaanse vrouwen te verbeteren en in het bijzonder aandacht te vragen voor deze wetgeving die in de praktijk niet wordt toegepast? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in gesprekken met de Afghaanse autoriteiten, zowel bilateraal als in EU-verband, regelmatig het belang van volledige naleving van nationale en internationale wetgeving en conventies op het gebied van vrouwenrechten en bestrijding van discriminatie en geweld tegen vrouwen benadrukt. De regering zal zoals uiteengezet met het Nationaal Actieplan 1325, dit ook in de toekomst blijven doen. Daarnaast heeft Nederland bijgedragen aan het programma van UN Women «Strengthening of the Elimination of Violence against Women: policies, programmes and mechanisms in Afghanistan», waarin diverse activiteiten worden ondernomen op het gebied van bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Bent u bereid op tijdens de Bonn-conferentie in december 2011 specifiek aandacht te vragen voor deze wetgeving en de positie van vrouwen in Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Bonnconferentie heb ik in mijn interventie nadrukkelijk gewezen op het belang van actieve deelname van vrouwen aan alle aspecten van de Afghaanse samenleving en van de bescherming van vrouwenrechten zoals vastgelegd in de Afghaanse grondwet. Ook in mijn gesprekken met minister Rassoul en met vertegenwoordigers van het Afghaanse maatschappelijk middenveld, waaronder mevrouw Selay Ghaffar, een voorvechtster voor vrouwenrechten in Afghanistan, heb ik nadrukkelijk gewezen op het belang dat Nederland hecht aan de rechten en positie van vrouwen in Afghanistan.
Welke middelen worden er vanuit de HGIS-nota besteed aan het verbeteren van de positie van vrouwen in Afghanistan?
In totaal besteedt Nederland een bedrag van € 7,2 miljoen aan activiteiten die specifiek gericht zijn op gender in Afghanistan. De positie van vrouwen is een dwarsdoorsnijdend thema in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Het budget voor dit belangrijke thema ligt daarom in feite hoger.
Nederlandse inspanningen op het gebied van vrouwenrechten zijn velerlei. In de geïntegreerde politietrainingsmissie in Afghanistan is nadrukkelijk aandacht voor de positie van vrouwen, onder meer bij de ontwikkeling van de curricula, door training van vrouwelijke politieagenten, en via verbetering van de toegang voor vrouwen tot het juridisch systeem. Verder is via EUPOL een Nederlander werkzaam bij het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken in Kabul als mentor op het gebied van gender en mensenrechten. In het EUPOL City Police and Justice team in Kunduz werkt een Nederlandse rechtsstaatsexpert met als voornaamste taakgebied gender en mensenrechten.
Ook op nationaal niveau zet Nederland zich in voor vrouwenrechten. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ondersteuning van programma’s voor betere toegang van vrouwen tot het juridisch systeem of het in kaart brengen van discriminatie van vrouwen in het kader van naleving van de Convention for the Elimination of Discrimination against Women.Daarnaast is bij de EU delegatie in Kabul een mensenrechtenspecialist geplaatst die bijzondere aandacht heeft voor de rechten van vrouwen en andere kwetsbare groepen.
Bent u bereid de hulpinspanningen die Nederland levert in Afghanistan te koppelen aan daadwerkelijke verbeteringen die de Afghaanse autoriteiten doorvoeren op het gebied van vrouwenrechten? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen tien jaar is de positie van de vrouw in Afghanistan verbeterd. Het aantal meisjes dat regelmatig naar school gaat, is volgens de Afghaanse onafhankelijke mensenrechtencommissie in 2011 gestegen naar 65,2%. Een directe koppeling tussen hulp en de verbetering van vrouwenrechten is daarom niet nodig. Overigens is de Nederlandse hulp aan Afghanistan niet onvoorwaardelijk. Nederland, evenals andere EU-partners, hebben in Bonn benadrukt dat de internationale gemeenschap bereid is ook na 2014 financieel betrokken te blijven bij Afghanistan, maar dat tegelijkertijd meer verantwoordelijkheid en daadkracht wordt verwacht van de Afghaanse regering. Hierbij is vooral gewezen op de belangrijke terreinen van goed bestuur, rechtsstaatsontwikkeling en mensenrechten.
Welke middelen gaan vanuit de EU naar Afghanistan op het gebied van ontwikkelingssamenwerking? Welke deel van dit bedrag wordt specifieke ingezet voor het verbeteren van de positie van vrouwen en met welk resultaat?
De EU besteedt € 200 miljoen per jaar aan ontwikkelingssamenwerking in Afghanistan. Hiervan gaat meer dan € 6,5 miljoen naar activiteiten die direct gericht zijn op het verbeteren van de positie van vrouwen. De EU financiert bijvoorbeeld resource centres, die als doel hebben de capaciteit van vrouwen om actief deel te nemen in de publieke en politieke arena te vergroten. Ook wordt speciale aandacht besteed aan de sociale en juridische bescherming van vrouwen en aan het tegengaan van de sociale, culturele en economische marginalisatie van vrouwen. De EU ondersteunt tevens een programma dat basisvoorzieningen levert aan de meest kwetsbare groepen (bijvoorbeeld raadgeving, medische zorg, bemiddeling, inkomensverwerving en werkvoorziening). Ten slotte draagt de EU bij aan de monitoring van de implementatie van VNVR resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid.
Naast deze programma’s die direct op vrouwen gericht zijn, draagt de EU in haar OS-programma ook bij aan programma’s die bredere doelen nastreven die indirect de positie van vrouwen verbeteren zoals het versterken van de instanties die uitvoering geven aan sociale bescherming en de bescherming van de rechten van Afghaanse vrouwen en meisjes die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. In de context van het EU gezondheidszorgprogramma in Afghanistan zijn vrouwen een speciale doelgroep en wordt geïnvesteerd in zwangerschapszorg en het trainen van vrouwelijk gezondheidszorgpersoneel. Daarnaast wordt in het kader van de EU steun aan het National Risk and Vulnerability Assessment (NRVA), speciale aandacht besteed aan gender sensitive statistics.
Het bericht dat ‘Kinderen krijgen eerste drank vooral thuis’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderen krijgen eerste drank vooral thuis»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat nu zelfs 10-jarige kinderen in beschonken toestand in het ziekenhuis beland zijn?
Ja, die mening deel ik.
Bestaat de Werkgroep Alcohol en Jongeren 2008–2009 nog, waarbij ouders en opvoeders als een specifieke doelgroep worden genoemd bij het tegengaan van alcoholgebruik onder de zestien jaar? Zo ja, richten zij zich nog steeds op ouders en opvoeders? Zijn er andere programma’s die zich richten op de rol van ouders?
Er heeft een gesprek plaatsgevonden met het Centraal Bureau Levensmiddelen en met Koninklijke Horeca Nederland. Daarbij is aangegeven dat de recente nalevingscijfers ver beneden de maat zijn en dat er snel sprake moet zijn van een significante verbetering. In reactie daarop hebben zowel Centraal Bureau Levensmiddelen als Koninklijke Horeca Nederland toegezegd de inspanningen op dit gebied te verhogen. Op dit moment worden concrete plannen ontwikkeld door de betrokken branche om dit te verwezenlijken.
Zijn er recente onderzoeken of cijfers bekend waaruit blijkt in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen? Zo ja, kunt u deze informatie aan de Kamer toesturen?
Dit is een zorgelijke conclusie. Uit onderzoek is inderdaad gebleken dat als door een 15-jarige een ID-bewijs wordt getoond, slechts in de helft van de gevallen geen alcohol wordt verkocht.
Deelt u de mening dat ouders, net als winkeliers, horecapersoneel en de jongeren zelf, een eigen verantwoordelijkheid hebben als het gaat om het tegengaan van alcoholgebruik onder de zestien jaar?
Afhankelijk van de concrete acties die het Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland nemen zal ik bekijken of er vervolg acties nodig zijn.
Wat vindt u ervan dat nu blijkt dat zowel de verkopers van alcoholhoudende drank (zie eerdere schriftelijke vragen 2011Z22749) als de ouders die verantwoordelijkheid blijkbaar vaak uit de weg gaan?
Begin 2012 zal ik in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Tweede Kamer sturen over dit onderwerp.
Hoe denkt u de verantwoordelijkheid daadwerkelijk bij de ouders neer te gaan leggen, nu ook deze verantwoordelijkheid bij de verkopende partij doormiddel van de verscherpte Drank en Horecawet is geregeld?
Ik ben voornemens een vervolgonderzoek te laten doen naar de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol. Vanzelfsprekend zullen de resultaten van dit onderzoek aan de Tweede Kamer worden gezonden.