De 28 in beslag genomen pony's in Elkenrade |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de 28 pony’s die op 9 november jl. in Elkenrade in beslag zijn genomen?1 Kunt u uiteenzetten welke rol politie, Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), Algemene Inspectiedienst (AID) en Dienst Regelingen gespeeld hebben en wie nu eigenaar is van deze dieren?
Ja.
Na een melding bij de regiopolitie Limburg-zuid over paarden die onder slechte omstandigheden gehouden werden in Elkenrade, is de regiopolitie op 9 november 2011 daarheen gegaan. Zij trof daar 31 (in plaats van de genoemde 28 pony’s en paarden aan die in zeer slechte omstandigheden werden gehouden. Nadat de situatie ter plaatse was beoordeeld door een dierenarts, werden de 31 dieren, in opdracht van de officier van justitie, in beslag genomen en werd de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) in kennis gesteld. De nVWA is met twee medewerkers, waaronder een dierenarts, aanwezig geweest. De aanwezige personen hebben hierbij informatie geleverd op basis van hun expertise. De LID was daarbij niet aanwezig.
Dienst Regelingen (DR) is de wettelijk aangewezen bewaarder van dieren en planten die strafrechtelijk in beslag worden genomen door het Openbaar Ministerie (OM) of bestuursrechtelijk in bewaring worden genomen door DR. DR brengt dieren onder bij opslaghouders waarmee een contract is afgesloten. DR heeft 31 pony’s en paarden uit Elkenrade, in verband met de inbeslagname, opgevangen en naar een gecontracteerd opvangadres overgebracht. Bij het opvangadres zijn de dieren direct door een dierenarts onderworpen aan een eerste medische inspectie.
De pony’s en paarden worden hier verzorgd totdat het OM een beslissing in de zaak neemt over de uiteindelijke bestemming van de dieren.
De eigenaresse van de paarden heeft – in tegenstelling tot de berichtgeving in de media – geen afstand gedaan van de paarden. Het feit dat de paarden in beslag zijn genomen en de officier van justitie een machtiging tot vervreemden heeft gegeven, heeft nog geen gevolgen voor het eigendomsvraagstuk. De paarden zijn formeel nog steeds eigendom van de oorspronkelijke eigenaresse van de paarden.
Kunt u uiteenzetten welke acties tegen de eigenaresse van de pony’s zijn of worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De 31 paarden zijn in beslag genomen en ter vervreemding overgedragen aan Dienst Regelingen.
Door de regiopolitie Limburg-zuid is een uitgebreid onderzoek ingesteld en men is nu bezig met het completeren van het proces-verbaal. Aangezien het onderzoek nog loopt kan ik daar verder geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat aan eigenaren die hun dieren ernstig verwaarlozen een verbod op het houden van dieren opgelegd moet kunnen worden om een vergelijkbare situatie in de toekomst te voorkomen? Zo nee, kunt u uitleggen hoe u herhaling van zulke ernstige verwaarlozing in de toekomst wel gaat voorkomen?
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om in bepaalde gevallen een houdverbod op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling voor maximaal 2 jaar. Het is aan de strafrechter om te beslissen of een dergelijk houdverbod wordt opgelegd. Overigens kan de proeftijd waarvoor het houdverbod kan worden opgelegd met een jaar worden verlengd tot maximaal 3 jaar. Dat vergt een nadere beslissing van de rechter.
Momenteel is in de Eerste Kamer het initiatief wetsvoorstel van de leden Jacobi en Ormel in behandeling (Kamerstukken I, 30 511, A). Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen wordt onder andere de maximale duur van het op te leggen houdverbod verhoogd naar 10 jaar.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja, hoeveel (extra) opvangplaatsen door het kabinet geregeld zijn voor pony’s en andere dieren, mede in het licht van «144 Red een Dier» waardoor naar verwachting vaker dieren in beslag genomen zullen worden?
Er zijn 3 opvangadressen aangewezen voor de opvang van paarden en landbouwhuisdieren. Daarnaast zijn er 7 opvangadressen aangewezen voor de opvang van gezelschapsdieren en 8 opvangadressen voor in- en uitheemse (beschermde) dieren. De opvangadressen zijn aangewezen via een Europese aanbesteding.
Er zijn op dit moment voldoende opvangadressen om alle in beslag/bewaring genomen dieren op te vangen.
Mocht het, in verband met een hoger aantal inbeslagnames, nodig zijn, dan worden extra opvangadressen gezocht.
Kunt u tevens uitleggen hoe met de pony’s wordt omgegaan in het licht van de aangenomen motie Ouwehand2 waarin de regering gevraagd wordt verbetervoorstellen te doen voor de opslag van in beslag genomen dieren? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de stand van zaken van deze verbetervoorstellen?
Zodra de in beslag genomen dieren zijn vrijgegeven en herplaatsing van dieren bij een nieuwe eigenaar mogelijk is, worden de werkzaamheden in gang gezet om de herplaatsing te realiseren. Het is niet altijd eenvoudig om voor de door DR op te vangen dieren een nieuwe plek te vinden, onder andere in verband met hun vaak lastige achtergrond. Voor de herplaatsing van landbouwhuisdieren en paarden worden meestal vaste handelaren ingeschakeld.
In dit specifieke geval gaan enkele pony’s naar voormalige eigenaren, die de pony’s in bezit hadden voordat ze in bezit kwamen van de eigenaresse bij we ze in beslag zijn genomen. De overige pony’s en paarden worden verkocht aan een handelaar waar DR goede ervaringen mee heeft. Door de grote media-aandacht hebben particulieren zich gemeld bij politie en DR om een dier over te nemen. Door middel van de door DR meegeleverde lijst met geïnteresseerde particulieren, worden handelaar en particulier met elkaar in contact gebracht. Om veiligheidsredenen voor de opslaghouders is ervoor gekozen dat opslaghouders niet altijd zelf dieren bemiddelen naar een nieuwe eigenaar.
Voor de stand van zaken met betrekking tot de verbetervoorstellen in het licht van de motie Ouwehand (Kamerstuk 28 973, nr. 72) verwijs ik u naar mijn brief van 23 december 2011 (Kamerstuk 28 286, nr. 540).
Kunt u uiteenzetten in welke omstandigheden de pony’s nu gehouden worden en kunt u garanderen dat de dieren goed verzorgd worden? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, wat bent u voornemens hieraan te doen?
De pony’s worden opgevangen door een opslaghouder van DR. Naast de wettelijke eisen moeten dergelijke opslaghouders ook aan extra dierenwelzijnseisen voldoen.
De pony’s en paarden staan in ruime loopstallen met veel licht en frisse lucht. Er is een mogelijkheid tot uitloop naar buiten. De dieren staan in een dikke laag strooisel en hebben voldoende voedsel en drinkwater tot hun beschikking. Dit heeft DR kunnen constateren door middel van bedrijfsbezoeken.
De dieren worden goed verzorgd. De dieren zijn onderzocht door een dierenarts en waar nodig zijn een tandarts en hoefsmid ingeschakeld.
Bent u bekend met het feit dat de stichting Paard in Nood direct na de inbeslagname geschikte opvangplaatsen geregeld heeft voor de pony’s? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom toch gekozen is voor een andere oplossing?
Ja.
De stichting Paard in Nood heeft zich ter plaatse gemeld bij de politie en heeft aangegeven bereid te zijn om de in beslag genomen paarden en pony’s op te vangen. De stichting bleek op dat moment echter niet te beschikken over voldoende opvangmogelijkheden en voedsel voor de 31 dieren.
Omdat de onmiddellijke opvang van de paarden en pony’s noodzakelijk was, is in overleg met Dienst Regelingen gekozen voor een opvangadres waar voor de dieren wel de noodzakelijke opvang en verzorging voorhanden was.
Kent u de berichtgeving waarin de politie aangeeft dringend op zoek te zijn naar verzorgers voor de pony’s?3 Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit in verhouding staat tot de aanbieding van de stichting Paard in Nood om de zorg voor de pony’s op zich te nemen?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. De uitspraak van de woordvoerder van de regiopolitie moet als ongelukkig worden betiteld. Dienst Regelingen heeft op dit moment voldoende opvangadressen beschikbaar. De paarden zijn in opdracht van de officier van justitie in beslag genomen en ter vervreemding overgedragen aan de Dienst Regelingen, onder de voorwaarde dat voor de paarden een verantwoorde bestemming werd gezocht. De contactpersoon Dierenwelzijn van de regiopolitie Limburg-zuid heeft met de Dienst Regelingen afspraken gemaakt betreffende het herplaatsen van de paarden en heeft geholpen bij het vinden van serieuze kandidaten voor het herplaatsen van de paarden.
Deelt u de mening dat alleen een dierenarts kan en mag bepalen of het noodzakelijk is om een verwaarloosd dier in te laten slapen, en dat in beslag genomen dieren niet om andere dan medische redenen mogen worden afgemaakt? Zo ja, kunt u garanderen dat in beslag genomen dieren, zoals deze pony’s, niet in de slachterij belanden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de bewaringsperiode worden dieren alleen maar ingeslapen als hiervoor een medische indicatie bestaat. Hierbij is altijd een dierenarts betrokken.
Wanneer een dier in beslag wordt genomen, doet DR haar best om een goede nieuwe plek te vinden (zie ook mijn antwoord op vraag 5. Desondanks kan het helaas voorkomen dat een dier, na de verkoop, toch wordt verkocht aan een slachthuis. Ik kan daarom niet garanderen dat in beslag genomen dieren niet in een slachthuis belanden.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om voor deze dieren een goed onderkomen te vinden en voor een goede afloop te zorgen? Zo ja, hoe gaat u daar vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Voor de in beslag genomen pony’s wordt door DR, op de manier zoals beschreven onder vraag 5, haar best gedaan om een nieuwe eigenaar te vinden.
Een Israëlisch wetsvoorstel ten aanzien van inkomsten van organisaties die donaties ontvangen van buitenlandse statelijke entiteiten |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Nederlandse regering opheldering heeft gevraagd aan en haar zorgen heeft geuit bij de Israëlische regering over twee wetsvoorstellen die de buitenlandse subsidiëring van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties aan beperkingen zou onderwerpen?1 Zo ja, wat was de precieze aard en inzet van deze interventie? Hoe heeft de Israëlische regering erop gereageerd?
De regering heeft zorg geuit over bedoelde wetsvoorstellen. Daarbij is zowel gewezen op de potentiële beperking van democratische grondrechten als op mogelijke imagoschade voor Israël. Van Israëlische zijde werd hiervan goede nota genomen en de Israëlische procedure inzake initiatiefwetgeving uiteengezet.
Klopt het dat internationale pressie ertoe heeft geleid dat de Israëlische premier Netanyahu de betreffende wetsvoorstellen heeft bevroren, nadat het Ministeriële Comité voor Wetgeving de voorstellen eerder had geaccordeerd?2
Voorgenomen wetgevingsprocessen zijn inderdaad bevroren. Ik treed niet in de overwegingen van de Israëlische premier die daartoe geleid hebben.
Is het waar dat de EU-Ambassadeur in Israël, Standley, pressie heeft uitgeoefend om de Israëlische regering ertoe te bewegen de wetsvoorstellen te schrappen? Zo ja, verwelkomde en steunde u deze pressie?
De EU-ambassadeurs dragen het standpunt uit zoals besproken in EU-verband.
Heeft u vernomen dat de Israëlische procureur-generaal Weinstein de wetsvoorstellen «disproportioneel en onconstitutioneel» heeft genoemd en erop gericht de meningsuiting te onderdrukken?3 Wat is uw reactie daarop?
De regering volgt het Israëlische debat aandachtig, maar onthoudt zich van commentaar op individuele uitspraken die in dat kader in Israël worden gedaan.
Klopt het dat Nederland in EU-verband een leidende rol vervult bij de bescherming van mensenrechtenverdedigers en in dat kader proactief en coördinerend optreedt bij het monitoren en tegengaan van wetsvoorstellen en wetgeving in Israël die een bedreiging vormen voor de positie en vrijheden van mensenrechten- en vredesactivisten en hun organisaties? Kunt u dit toelichten?
De Nederlandse ambassade heeft in het kader van de taakverdeling tussen EU-delegatie en lidstaten de rol op zich genomen van «focal point human rights defenders». In het kader van de EU-strategie voor mensenrechtenverdedigers organiseert de post onder andere een jaarlijks evenement ten behoeve van mensenrechtenverdedigers.
Is het waar dat de indieners van de eerder genoemde wetsvoorstellen op verzoek van premier Netanyahu deze voorstellen in een nieuw wetsvoorstel hebben geïntegreerd?4
Er is een nieuw voorstel voor initiatiefwetgeving dat de kern van de twee eerder genoemde voorstellen combineert.
Zo ja, klopt het dat dit wetvoorstel voorziet in een totaalverbod op buitenlandse subsidiëringen van bepaalde maatschappelijke organisaties? Welke handelingen of uitlatingen van organisaties resulteren in dit verbod?
Nee, dit wetsvoorstel voorziet niet in een totaalverbod. Wel wordt een bepaalde mate van regulering beoogd van organisaties die als politieke NGO’s worden gedefinieerd.
Het wetgevingsproces in Israël wat betreft initiatiefwetten is zodanig complex en veranderlijk, dat het op dit moment niet zinvol is op de details van de verschillende initiatiefwetsvoorstellen in te gaan.
Klopt het dat dit wetvoorstel voorziet in een belasting van 45 procent op buitenlandse overheidssteun aan maatschappelijke organisaties die geen financiële steun van de Israëlische overheid ontvangen? Zo ja, is het waar dat een dergelijke belasting tot gevolg zou hebben dat belangrijke internationale donoren, waaronder de EU en haar lidstaten, hun subsidiëring van Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties zouden moeten staken, omdat zij op basis van regelgeving en richtlijnen geen subsidies mogen verstrekken die fiscaal belast worden?
Er zijn inderdaad een of meer voorstellen voor initiatiefwetgeving die voorzien in een dergelijke belastingheffing. Een dergelijke belastingheffing zou gevolgen kunnen hebben voor de buitenlandse financiering van Israëlische NGO’s.
Klopt het dat dit wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid dat de Israëlische minister van Financiën en de parlementaire commissie voor Financiën ontheffing kunnen verlenen voor deze belasting, waardoor zij feitelijk justitieel gezag zouden verwerven over maatschappelijke organisaties die juist tot taak hebben om de uitvoerende en wetgevende macht te controleren? Wat is uw reactie daarop?
Het is inderdaad initiatiefwetgeving die voorziet in een dergelijke discretionaire bevoegdheid. Gezien de onzekere uitkomsten van het wetgevingsproces acht ik commentaar op de diverse voorliggende wetsvoorstellen op dit moment niet zinvol.
Klopt het dat Israëlische nederzettingenorganisaties die private buitenlandse donaties en/of financiële steun van de Israëlische overheid ontvangen, buiten het bereik van dit wetsvoorstel vallen? Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Het initiatiefwetsvoorstel voorziet in een dergelijk onderscheid. Ook hier geldt dat het oordeel van de regering afhankelijk is van de uitkomst van het wetgevingsproces.
Wat is uw reactie op berichten dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Clinton en de Amerikaanse ambassadeur in Israël Shapiro met ontzetting hebben gereageerd op deze ontwikkelingen?5
Daar neem ik kennis van.
Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen, heeft de Nederlandse regering dan nog de mogelijkheid om alle Israëlische mensenrechten- en vredesorganisaties te blijven financieren die op dit moment Nederlandse subsidie ontvangen? Zo nee, welke mensenrechten- of vredesorganisaties zouden niet langer in aanmerking komen voor subsidiëring door Nederland?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uiteindelijke wetgeving. Pas wanneer de inhoud daarvan bekend is, kan men vaststellen of deze gevolgen heeft voor de subsidierelaties die Nederland onderhoudt.
Kloppen berichten dat het Ministeriële Comité voor Wetgeving of de Israëlische regering zich op zeer korte termijn over het aangepaste wetsvoorstel zullen buigen? Zo ja, bent u bereid om nog voordat dit gebeurt via de bilaterale relatie en via de EU druk uit te oefenen op de Israëlische regering om de onafhankelijkheid van maatschappelijke organisaties te waarborgen?
Het is niet bekend wanneer de voorstellen voor initiatiefwetgeving voor definitieve stemming aan de Knesset voorliggen. Dat laat onverlet dat de EU-delegatie en de ambassades van diverse lidstaten in hun reguliere contacten met Israël het eerder genoemde standpunt zullen blijven uitdragen.
Zou u willen streven naar beantwoording van deze vragen voordat het Ministeriële Comité voor Wetgeving, c.q. de Israëlische regering, zich over het aangepaste wetsvoorstel buigen?
Ja.
Een brief naar aanleiding van een noodoproep in verband met de dengue-epidemie op Bonaire |
|
Pia Dijkstra (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel geld investeert u in het project voor de versterking van de openbare gezondheidszorg op Bonaire, en welk percentage daarvan is bestemd voor de bestrijding van infectieziekten, als dengue?1
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (de BES-eilanden) zijn net als gemeentebesturen in Nederland, zelf verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, waaronder infectieziektebestrijding. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik een inhoudelijk ondersteunende rol bij het versterken hiervan. Ik ondersteun daarvoor de BES-eilanden met financiële middelen en met de inzet van experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De inhoudelijke en budgettaire invulling van het RIVM-project «implementatie Wet Publieke Gezondheid (WPG) en International Health Regulations (IHR)» loopt sinds september 2010 en is nog gaande. Hiervoor heb ik jaarlijks maximaal 0,7 miljoen euro beschikbaar. Het RIVM adviseert verder waar nodig lokale experts en onderhoudt contact met de kwartiermakers van de GGD.
De GGD detacheert op verzoek van mijn ministerie vanaf begin 2012 twee medewerkers naar de BES-eilanden. Tot medio 2013 is voor het totale project van de GGD op mijn begroting ruim 1 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van de eilandbesturen voor het geheel van de eilandstaken op het terrein van publieke gezondheidszorg en is niet gespecificeerd naar taak.
Daarnaast wordt met de wijziging van de Nederlandse WPG structureel jaarlijks voor de 3 eilanden samen nog 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorgtaken. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gezonden. Ook hier bepaalt het eilandbestuur waaraan het geld besteed wordt.
Welke inzet plegen de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Den Haag in het tegengaan van dengue op Bonaire en welke activiteiten verricht het Caribbean Epidemiology Centre (CAREC) op dit gebied?
Het RIVM vervult voor mij de inhoudelijk ondersteunende rol op het gebied van infectieziektebestrijding. Op de BES-eilanden kijkt het RIVM naar ondersteuning en aanpassingen die lokaal nodig zijn om een niveau van de infectieziektebestrijding conform de Nederlandse standaard zoveel mogelijk te bereiken. Het RIVM heeft plaatselijke professionals bijgeschoold over de regelgeving en praktijk van meldingsplicht, surveillance en epidemiologie en de organisatie van de (grootschalige) bestrijding.
Vanaf begin 2012 worden vanuit de GGD experts gedetacheerd op de eilanden om bij de praktische invulling van publieke gezondheidszorgtaken te assisteren. Hieronder vallen ook surveillance en registratie van infectieziekten. Deze kwartiermakers zullen in samenwerking met het RIVM de taken inventariseren en afstemmen, waarbij uiteraard ook aandacht wordt geschonken aan de preventie van ziekten als dengue en aan een goede organisatie en goede scholing rond vectoroverdraagbare aandoeningen en een hygiënische dienst.
CAREC is onderdeel van de Latijns Amerikaanse afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie (PAHO). Zij publiceren bijvoorbeeld dengue guidelines, meldingen, epidemiologische informatie en voorlichtingsmateriaal. De PAHO geeft ook technisch advies bij het opstellen van langere termijn planning om dengue te bestrijden.
Wat is het precieze doel van de activiteiten van het RIVM, de GGD en CAREC?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis en expertise van het RIVM, de GGD en CAREC wordt vertaald naar effectief lokaal preventiebeleid en dat dit beleid gecontinueerd en systematisch geëvalueerd wordt in de gemeente Bonaire?
De eilandbesturen zijn zoals ook gemeentebesturen in Nederland verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg. Het project dat de GGD op mijn verzoek uitvoert is bedoeld de eilandbesturen te helpen die verantwoordelijkheid te kunnen invullen. De kwartiermakers van de GGD bieden zowel zorginhoudelijke als bestuurlijke ondersteuning aan de BES-eilanden. De lokale situatie dient hierbij als uitgangspunt en zij gaan uit van een nauwe samenwerking met lokale experts (waaronder PAHO/CAREC). GGD en RIVM zetten expliciet in op de bijscholing van lokale professionals wanneer het gaat om de infectieziektebestrijding. Het doel is dat het huidige ondersteuningsproject van de GGD na afloop van deze periode zal resulteren in een structureel samenwerkingsverband. Lokale beleidsontwikkeling en ook evaluatie en de borging daarvan is de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur zelf. Uiteraard kan het eilandbestuur, indien zij dit nodig acht, hiervoor een verzoek tot hulp doen.
Hoe verhouden de (extra) kosten van preventieve maatregelen tegen dengue zich tot het inkomen van de inwoners van Bonaire?
Deze vraag is op dit moment niet concreet te beantwoorden. Het succes van bestrijden van infectieziekten hangt af van veel verschillende factoren, denk bijvoorbeeld aan hygiëne en handhaving. De aanwezigheid van een vector (in dit geval een mug) die de infectieziekte kan overdragen is voor dengue een bepalende factor. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die kunnen worden genomen om de ziektelast van dengue te verminderen. Elke mogelijke maatregel heeft voor- en nadelen (inclusief kosten) die gewogen moeten worden. Deze afweging is aan het eilandsbestuur. De verdeling van de kosten van infectieziektebestrijding gaat op een zelfde manier als dit bij elke gemeente in Nederland gaat. De gedeputeerde van Bonaire heeft mij verzocht om haar te ondersteunen bij de bestrijding van dengue. Ik heb daarom het RIVM om advies gevraagd over de aard en omvang van het probleem en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik hecht veel waarde aan goede samenwerking met het eilandbestuur en de juiste inhoudelijke ondersteuning, zodat er straks zinvolle activiteiten en bijbehorende uitgaven plaatsvinden.
De instroom van nieuwe aspiranten bij de Politieacademie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het dat de instroom van politieagenten op de Politieacademie op gang begint te komen, waardoor er vanaf begin volgend jaar veel nieuwe aspiranten zullen gaan starten op de locaties Apeldoorn, Drachten en Eindhoven?
Ja.
Hoe staat het op dit moment precies met deze instroom? Gaat het doel van 1 850 aspiranten gehaald worden? Hoeveel aspiranten zijn er tot nu toe in 2011 begonnen? In hoeveel gevallen gaat het daarbij om zogenaamde zij-instromers?
In 2011 zijn volgens opgave van de korpsen 1890 aspiranten aangesteld, waaronder 100 recherchekundige zij-instromers. In deze 1890 aspiranten zijn niet meegerekend 22 aspiranten die in 2011 wel waren aangesteld, maar in datzelfde jaar voortijdig de opleiding hebben verlaten. Ook niet meegerekend zijn 17 aspiranten die onder voorbehoud zijn aangesteld en op een later moment met de opleiding zullen starten. Hiermee is ruimschoots voldaan aan het benodigde aantal van 1 850 aspiranten, dat nodig was om de operationele sterkte op peil te houden. Zoals gezegd hebben 22 aspiranten voortijdig de opleiding verlaten. Uitval tijdens het onderwijs is een bekend, maar onvermijdelijk fenomeen. Door adequate maatregelen, zoals goede voorlichting, goed onderwijs en een goede begeleiding wordt getracht het uitvalspercentage te beperken, dan wel zoveel mogelijk in het begin van de opleiding te laten plaatsvinden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2011 gemeld om te beginnen aan de opleiding? Hoeveel hiervan zijn ook daadwerkelijk begonnen aan de opleiding? Hoeveel zijn hiervan afgehaakt? Wat was daarvan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de toegenomen instroom voor de werkdruk van de docenten op de genoemde locaties?
De instroom van eind 2011 en ook die van begin 2012 zal zo evenwichtig mogelijk over de zes opleidingslocaties van de Politieacademie worden verdeeld. De formatie van de Politieacademie is berekend op een gemiddelde jaarlijkse instroom van 2000 aspiranten. Dat neemt niet weg dat er in 2012 op momenten onvermijdelijk een piek zal zijn in het aantal aspiranten dat aan de Politieacademie verblijft. Dit is noodzakelijk en onvermijdelijk om de in de eerste helft van 2011 opgelopen achterstand in de instroom in te kunnen halen.
Op 30 januari 2012 start de Politieacademie met een nieuw curriculum in het initieel onderwijs. In dit nieuwe curriculum zijn de laatste ontwikkelingen in het politievak verwerkt. De belangrijkste organisatorische wijziging ten opzichte van het huidige curriculum is een andere ritmiek tussen het school- en het praktijkdeel van de opleiding. In het begin van de nieuwe opleiding verblijven de aspiranten langer aan de Politieacademie dan nu het geval is, te weten acht maanden in plaats van drie maanden in de huidige opleiding. Daarna worden de afwisselende praktijk- en schooldelen van de opleiding steeds vier maanden in plaats van de huidige drie maanden. Deze aanpassingen in de ritmiek zijn gedaan naar aanleiding van uitgevoerde evaluaties.
De invoering van het nieuwe curriculum leidt samen met de instroom van december 2011 tot een cumulatie van activiteiten in 2012 aan de Politieacademie. Het College van Bestuur van de Politieacademie heeft aangegeven daarvoor in maand januari 2012 extra ondersteuning te hebben georganiseerd. Een ander zwaartepunt in de werkbelasting voor docenten ligt in de maanden mei en juni 2012, vanwege het tweede instroommoment van dat jaar. In overleg tussen de korpsen en de Politieacademie is afgesproken dat tijdig in de benodigde docenten zal worden voorzien. Ik zal de uitvoering van deze afspraken nauwlettend volgen.
Op deze wijze kan de kwaliteit van het onderwijs worden gegarandeerd, kunnen docenten zich op het onderwijs voorbereiden en blijft de werkdruk acceptabel. De plaatsing van de aspiranten kan daarbij op een verantwoorde wijze plaatsvinden.
Het nieuwe curriculum vereist dat de begeleiding van de aspiranten tijdens de praktijkdelen aangepast wordt. Omdat deze aangepaste begeleidingsperiodes starten in het najaar van 2012 en dan de nationale politie is ingevoerd, worden in het kader van het inrichtingsplan van de nationale politie nadere voorstellen ontwikkeld door de kwartiermakersorganisatie. Hierbij worden de bevindingen van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over een gewenste standaardisatie van de praktijkbegeleiding meegenomen1 en dient het «referentiekader werkend leren» als leidraad. Op deze wijze wordt de begeleiding van aspiranten in de praktijk tijdig aangepast en tevens gestandaardiseerd voor de gehele nationale politie.
Naast het verzorgen van onderwijs staat er door deze cumulatie van werkzaamheden en het invoeren van een nieuwe systematiek van examineren druk op het aantal benodigde examinatoren.
Klopt het dat door de start van veel nieuwe groepen, deze moeilijk te bemensen zijn met de capaciteit die nu aanwezig is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat vanaf begin volgend jaar ook gewerkt gaat worden met een nieuw curriculum? Zo ja, wat betekent dit voor de werkdruk van de docenten op deze locaties?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat de kwaliteit van het politieonderwijs niet lijdt onder bovenstaande ontwikkelingen? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze plotselinge toename voor het praktijkgedeelte van de opleiding ofwel de korpsen die deze aspiranten een plek en begeleiding moeten geven?
Zie antwoord vraag 4.
Kunnen alle aspiranten op een verantwoorde manier geplaatst worden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het feit dat het ABP betrokken is bij landroof in Mozambique |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Roos Vermeij (PvdA), Kathleen Ferrier (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ethisch project ABP loopt uit op landroof»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de rapporten van landbouworganisaties, ngo’s en de Mozambikaanse overheid waaruit blijkt dat ABP’s investering van 47 miljoen euro het tegendeel heeft bereikt van de ethische ambities die het pensioenfonds in 2007 grootst heeft aangekondigd?
Het is spijtig dat de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF), die is ontworpen met ethische- en duurzaamheidsambities in gedachte, deze doelstellingen niet heeft kunnen realiseren. Het is belangrijk dat in overleg met lokale partners wordt bezien hoe deze doelstellingen alsnog kunnen worden gerealiseerd. Om deze verandering teweeg te brengen is, mede naar aanleiding van interventie van het ABP, enkele maanden geleden door het GSFF nieuw management benoemd.
Bent u bereid het ABP, aan wie de rijksoverheid de grootste premiebetaler is, als meerderheidsbelanghebbende in de investering van het Global Solidarity Forest Fund (GSFF) in Mozambique, aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden en zorgplicht omtrent eerlijke consultatie en compensatie van en de negatieve gevolgen voor lokale boeren? Indien nee, waarom niet?
ABP is een geprivatiseerd fonds en staat daarmee net als andere pensioenfondsen in Nederland op afstand van het kabinet. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft als sectorwerkgever Rijk, naast andere overheids- en onderwijswerkgevers, wel een zetel in de Werkgeversraad en het Verantwoordingsorgaan van ABP. In deze organen wordt regelmatig met het ABP-bestuur gesproken over de vraag of de beleggingen voldoen aan haar eigen ESG-criteria, waarbij ESG staat voor environment, social en governance. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zal in de Werkgeversraad dan wel het Verantwoordingsorgaan deze concrete investering van GSFF in Mozambique agenderen.
Bent u bereid het ABP actief aan te sporen om zich te houden aan de herziene OESO-richtlijn voor Multinationale Ondernemingen? Indien ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Verantwoorde landbouw en bosbouw zijn van groot belang voor de ontwikkeling van het land en met name voor de provincie Niassa. Om deze ontwikkeling te realiseren zijn investeerders nodig. Het is daarbij essentieel dat investeerders en lokale gemeenschappen goed communiceren en overeenkomsten sluiten die duurzaamheid garanderen en voor beide partijen gunstig zijn. Voorts dient de nationale en lokale overheid er op te kunnen toezien dat de wet- en regelgeving wordt uitgevoerd. De Nederlandse overheid draagt in Mozambique bij aan deze zaken.
Hoe beoordeelt u de petitie van de lokale boerenorganisatie União Provincial de Camponeses de Niassa, die een dringend beroep doet op westerse investeerders om te stoppen met financieren van plantages in Mozambique? Bent u bereid een dergelijk initiatief te ondersteunen? Zo ja, hoe nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Nederlandse ambassade in Mozambique reeds op de hoogte was van de investering van GSFF in Mozambique en de gevolgen hiervan?
De ambassade was niet op de hoogte van deze specifieke investeringen van GSFF in de provincie Niassa. De ambassade was wel op de hoogte van een programma in Niassa, gefinancierd door de Zweedse overheid, ter ondersteuning van de private sector, onder meer in de bosbouw. De ambassade was ook op de hoogte van de conflicten die zich in Niassa hebben voorgedaan tussen investeerders en lokale gemeenschappen.
Op welke wijze draagt de Nederlandse ambassade in Mozambique bij aan het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land? Hoe wordt in Mozambique het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en / of vrouwen- en boerenorganisaties ondersteund om «landgrabbing» te voorkomen?
De Nederlandse ambassade, de FAO, de Mozambikaanse regering en het Centre for Legal and Judicial Training werken sinds eind jaren 90 aan verbetering van de uitvoering van de Mozambikaanse wetgeving op het gebied van landrechten. Het betreft bewustwording en training van juridische medewerkers (paralegals), lokale overheidsvertegenwoordigers en boerenorganisaties (mannen en vrouwen). Daarnaast ondersteunen de ambassade en FAO een initiatief van de overheid om samen met de investeerders en de lokale gemeenschappen te komen tot concrete en bindende afspraken over de investeringen. Belangrijk is dat de afspraken acceptabel zijn voor de gemeenschappen en dat deze beantwoorden aan hun rechten op landgebruik.
Deelt u de mening dat het verbazingwekkend is dat zelfs de deelnemers in het ABP niet op de hoogte (kunnen) zijn van de investeringen van hun pensioenfonds, terwijl dit wel hun grootste spaarpot is?
Het is van belang dat deelnemers hun fonds kunnen aanspreken op het beleggingsbeleid. Daarvoor is nodig dat de deelnemer inzicht heeft in het beleggingsbeleid. Bij het ABP kunnen deelnemers dit inzicht eenvoudig verkrijgen. In het via internet beschikbare «verslag verantwoord beleggen» laat het ABP zien wat zijn keuzes zijn met betrekking tot beleggingen.
Bent u bereid om bij het verdere overleg over het pensioenakkoord aan de sociale partners te vragen om met een voorstel te komen waarbij de beleggingen van pensioenfondsen transparant worden, bijvoorbeeld door een keer per kwartaal een lijst te publiceren, zodat deelnemers een mening kunnen vormen over de wijze waarop hun geld belegd wordt?
Het kabinet is voornemens in het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen op te nemen dat een pensioenfonds in zijn jaarverslag vermeldt op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen. Dat stelt partijen in staat eenvoudiger te achterhalen wat het beleggingsbeleid is van fondsen, en hen mogelijkerwijs daar op aan te spreken. Uw Kamer ontvangt dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk na ommekomst van het advies van de Raad van State.
Onnodige bureaucratie omtrent het in- en uitschrijven van gastouders in het Landelijk Register Kinderopvang |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verplichting van gastouders om zich uit te schrijven uit het Landelijk Register Kinderopvang indien zij tijdelijk geen kinderen opvangen en dat er door gemeenten boetes worden opgelegd indien gastouders zich hier niet aan houden?
Ja.
Deelt u de mening dat deze verplichting voor de gastouder onnodige en onevenredige administratieve lasten en kosten met zich mee brengt?
Een gastouder dient zich onmiddellijk uit te schrijven uit het LRK indien de kinderopvangactiviteiten definitief worden beëindigd. Hiermee blijft de actualiteit van het LRK en daarmee de rechtmatige toekenning van kinderopvangtoeslag gewaarborgd. Gaat het echter om een tijdelijke onderbreking van de opvangactiviteiten, dan zou het handhaven van de inschrijving een lastenverlichting en een kostenbesparing voor de gastouder kunnen betekenen. De gastouder hoeft dan immers geen nieuwe aanvraag in te dienen om de opvang te kunnen hervatten.
Deelt u de mening dat herhaaldelijk in en uitschrijven door gastouders op een eenvoudigere manier moet kunnen worden geregeld, bijvoorbeeld door de mogelijkheid te creëren om bij tijdelijke inactiviteit als «slaper» geregistreerd te worden?
Ja.
Bent u bereid dit zo snel mogelijk in het nieuwe jaar te regelen? Kunt u gelet op het korte tijdsbestek binnen één week op bovenstaande vragen reageren?
In het nieuwe Besluit registers Kinderopvang en Peuterspeelzalen, dat per 1 januari 2012 in werking treedt, wordt geregeld dat de inschrijving van de gastouder in het Landelijk Register Kinderopvang gehandhaafd kan blijven in geval van een tijdelijke onderbreking van de daadwerkelijke opvang, bijvoorbeeld in geval van zwangerschap of ziekte. De gastouder hoeft dan geen nieuwe aanvraag in te dienen als hij of zij de kinderopvangwerkzaamheden weer wil hervatten.
Het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor door General Electric en Rolls-Royce |
|
Jasper van Dijk , Sharon Dijksma (PvdA), Wassila Hachchi (D66), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het gezamenlijk persbericht van 4 december 2001 afkomstig van General Electric en Rolls-Royce over het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor voor het Joint Strike Fighter (JSF) programma?1
Ja.
Wat is uw reactie op het stopzetten van de ontwikkeling van de tweede motor voor het JSF programma?
De Nederlandse regering is altijd voorstander geweest van de ontwikkeling van een tweede motor voor de F-35, de F136-motor van het Fighter Engine Team (FET) dat bestaat uit General Electric en Rolls-Royce. Dit zowel met het oog op de inschakeling van Nederlandse bedrijven als uit concurrentieoverwegingen. Daarom betreur ik de stap van de fabrikanten. De ontwikkeling van de F136-motor werd echter volledig gefinancierd door de Verenigde Staten. Nederland is bij de besluitvorming over de ontwikkeling van die motor niet betrokken geweest.
Kunt u aangeven welke financiële verplichtingen en investeringen de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers zijn aangegaan cq hebben gedaan ten behoeve van de ontwikkeling van de F136 motor vanaf 2002? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van de betrokken Nederlandse bedrijven heeft men in de ontwikkelingsfase van de F136 voor ruim € 7 miljoen in materiële en immateriële activa geïnvesteerd.
Het bedrag aan mogelijke omzet voor de Nederlandse industrie dat in 2002, een vroege fase van de ontwikkeling, werd genoemd, was een eerste schatting op basis van de beperkte informatie van General Electric waar dat bedrijf toen over beschikte. In de loop van het ontwikkelingsproces kwam nauwkeuriger informatie over de te verwachten aantallen F136-motoren en de capaciteiten van de Nederlandse industrie beschikbaar. Op grond daarvan is de raming bijgesteld tot uiteindelijk de ongeveer $ 750 miljoen, zoals genoemd op bladzijde 20 van de Jaarrapportage Vervanging F-16 over 2006 (Kamerstuk 26 488, nr. 58). De Nederlandse bedrijven hebben deze verwachtingen betrokken bij hun investeringsbesluiten. De intentie van het FET met betrekking tot de inschakeling van de Nederlandse industrie is vastgelegd in een Memorandum of Understanding tussen het FET en de Nederlandse overheid, dat is getekend op 9 november 2006 en aan uw Kamer ter vertrouwelijke kennisname is gezonden met de brief van 16 oktober 2007 (Kamerstuk 26 488, nr. 63). Op basis daarvan ontving het Ministerie van Economische Zaken: EZ (later het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie: EL&I) periodiek een bijgesteld Industrial Participation Plan (IP-plan), waarin de mogelijkheden voor de industrie nader werden uitgewerkt. De raming van $ 750 miljoen is ook genoemd in het antwoord op de vragen 1 tot en met 3 van 1 april 2011 (Handelingen TK 2010–2011, Aanhangsel nr. 2057).
Door het besluit tot beëindiging van de ontwikkeling zal dit geraamde bedrag niet kunnen worden gerealiseerd. In het antwoord op de vragen 13, 14 en 15 wordt ingegaan op de mogelijk grotere rol van de Nederlandse industrie bij de productie van de overgebleven motor, de F135 van Pratt & Whitney.
Tegen welke omzetverwachting hebben de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers geïnvesteerd dan wel deelgenomen in de ontwikkeling van de F136 motor?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u nu over het gesuggereerde bedrag van één miljard dollar aan orders voor het Nederlandse bedrijfsleven voor de F136 motor zoals gedaan tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding System Design and Development (MOU-SDD) in 2002?
Zie antwoord vraag 3.
Welke contracten en overeenkomsten zijn er door of namens de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers gesloten ten behoeve van investeringen en/of deelname in de ontwikkeling van de F136 motor?
Voor een overzicht van de tot ultimo 2010 gesloten ontwikkelingsopdrachten van de Nederlandse industrie met het FET verwijs ik u naar bijlage 5 van de Jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 258).
De totale waarde van die opdrachten bedroeg bijna $ 18 miljoen.
Voor zover het om nog lopende contracten ging, zijn deze verbroken door middel van een stop work order van het FET in vervolg op het stopzetten begin 2011 van de ontwikkelingsfinanciering van de Amerikaanse overheid.
Welke van de door of namens de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers gesloten overeenkomsten en contracten ten behoeve van investeringen en/of deelname in de ontwikkeling van de F136 motor worden er verbroken met het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Welke overige contractuele verplichtingen worden met het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor doorbroken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van alle gevolgen voor de directe en indirecte werkgelegenheid voor de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers van het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor door General Electric en Rolls-Royce?
De ramingen van de Nederlandse werkgelegenheid in verband met het F-35 programma zijn uitgevoerd door PwC – met een appreciatie daarvan door het Centraal Plan Bureau (CPB) – en vervolgens aan de Kamer gezonden (Kamerstukken 26 488, nr. 98 en nr. 145). De ramingen hebben betrekking op het totale programma gedurende de gehele looptijd en zijn een mesobenadering (PwC) respectievelijk een macrobenadering (CPB). Zij berusten niet op een sommering van cijfers van individuele bedrijven.
Verwacht werd dat bij de productiewerkzaamheden voor de F136-motor enige honderden arbeidsplaatsen betrokken hadden kunnen zijn. Dit was vanzelfsprekend onder de aanname dat de betrokken Nederlandse bedrijven op basis van best value metterdaad betrokken zouden worden bij de productie van de beoogde motorcomponenten.
Het stopzetten van de ontwikkeling van de F136-motor had volgens de betrokken bedrijven een gevolg voor ongeveer vijftien werknemers die direct en indirect betrokken waren bij de ontwikkeling van motorcomponenten.
Bent u vooraf geïnformeerd over het voornemen van General Electric en Rolls-Royce over het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De Amerikaanse overheid heeft in 2010 besloten in de conceptbegroting voor 2011 voor het vijfde achtereenvolgende jaar geen geld te reserveren voor de verdere ontwikkeling van de F136-motor. Zoals bekend heeft het Amerikaanse Congres tot dat jaar steeds besloten toch geld voor deze ontwikkeling beschikbaar te stellen. Nadat de begroting voor 2011 formeel is vastgesteld en daarin geen geld beschikbaar werd gesteld, heeft het Amerikaanse ministerie van Defensie het contract voor de ontwikkeling van de F-136 motor formeel beëindigd. Het FET heeft daarna besloten de ontwikkeling in eigen beheer, voor eigen kosten en op beperkte schaal voort te zetten, in de hoop dat er in de Amerikaanse defensiebegroting voor 2012 alsnog geld beschikbaar zou komen. Nadat bleek dat in de begroting voor 2012 wederom geen fondsen voor de verdere ontwikkeling van de F136-motor waren opgenomen, heeft het FET eenzijdig besloten ook deze werkzaamheden te beëindigen. Omdat voor het F-35 Joint Program Office (JPO) de F136-motor geen program of record (een programma waarvan het budget is geaccordeerd in het Future Year Defense Program volgens de Amerikaanse begrotingssystematiek) is gelet op het standpunt van het Pentagon, is door het FET noch met het F-35 JPO, noch met de internationale partners rechtstreeks gecommuniceerd.
Is het u bekend of en zo ja, op welke wijze de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers vooraf zijn geïnformeerd over het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op de vragen 6 en 7 uiteengezet hebben de betrokken Nederlandse bedrijven begin 2011 een stop work order van het FET ontvangen.
Op die wijze is aan de Nederlandse bedrijven medegedeeld dat de ontwikkelingswerkzaamheden door hen dienden te worden beëindigd.
Indien u niet vooraf geïnformeerd bent over het voornemen van General Electric en Rolls-Royce de ontwikkeling van de F136 motor te beëindigen, op welke wijze en wanneer bent u wel geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is het (voorgenomen) besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor besproken binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het u bekend of er inmiddels contact is geweest met de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers over de inschakeling ten behoeve van de F135 motor ter compensatie van de misgelopen orders door het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor? Zo ja, door wie is het contact geïnitieerd? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord van 1 april 2011 op de vragen 1 tot en met 3, waarnaar wordt verwezen in vraag 14, is uiteengezet dat het Ministerie van EL&I samen met de betrokken industrie de gevolgen voor de opdrachten en de omzetverwachting in kaart brengt.
Nu de F136-motor niet doorgaat, kan voor de overblijvende F135-motor van Pratt & Whitney rekening worden gehouden met ongeveer 5 000 motoren in plaats van ongeveer 2 500 motoren. De waarde van de Nederlandse opdrachten voor de F135-motor kan navenant toenemen mits de betrokken Nederlandse bedrijven voldoen aan het best value principe. Dit hoeft overigens niet alleen te leiden tot meer opdrachten voor de huidige toeleveranciers van de F135. Ook de Nederlandse bedrijven die opdrachten hadden ontvangen in het kader van de ontwikkeling van de F136-motor, kunnen in aanmerking komen voor productiewerk voor de F135-motor.
In overleg met de Nederlandse industrie is door medewerkers van het Ministerie van EL&I al in een vroeg stadium in 2011 contact gezocht met vertegenwoordigers van Pratt & Whitney om de mogelijkheden voor de Nederlandse industrie te verkennen en aan te dringen op een verdergaande inschakeling. Ook tijdens de periodieke contacten met Pratt & Whitney van een vertegenwoordiger van het sinds 2004 functionerende JSF Industrial Support Team (JIST) dat de Nederlandse industriële inschakeling ondersteunt, is voortdurend aangedrongen op verdere inschakeling van de Nederlandse industrie en zijn ook concrete mogelijkheden onder de loep genomen.
Verder overleggen Nederlandse bedrijven zelf, ook die in het verleden betrokken waren bij het F136-programma, met Pratt & Whitney over mogelijke opdrachten bijvoorbeeld als second source leverancier. Daarbij zijn diverse concrete opdrachten in beeld.
Welke stappen gaat u zelf ondernemen om deelname van de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers aan de ontwikkeling van de F135 motor door Pratt & Whitney te bevorderen?2
Zie antwoord vraag 13.
Hoe reëel acht u zelf de mogelijkheid -met inachtneming van alle omstandigheden rondom de ontwikkeling van de JSF- dat de in Nederland gevestigde bedrijven en toeleveranciers betrokken zullen worden bij de ontwikkeling van de F135 motor door Pratt & Whitney?
Zie antwoord vraag 13.
Is het u bekend hoe er op het besluit van General Electric en Rolls-Royce tot het stopzetten van de ontwikkeling van de F136 motor is gereageerd door het Amerikaanse congres?
Het Amerikaanse Congres heeft, zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 9, 11 en 12, besloten verder geen geld voor de ontwikkeling van de F136-motor ter beschikking te stellen. Dit betekent dat het besluit tot stopzetting in overeenstemming is met de wens van het Congres.
De behandeling van slachtoffers van zedenmisdrijven |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Justitie slordig bij zedenzaken»?1
Ja.
Erkent u de problemen die het Landelijke Advocaten Netwerk voor Zeden Slachtoffers naar voren brengt in hun zwartboek?
De positie van slachtoffers van strafbare feiten is de laatste jaren op belangrijke punten verbeterd. Op 1 januari 2011 is de Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces (wet VPS) in werking getreden. In deze wet zijn diverse rechten opgenomen voor slachtoffers van strafbare feiten.
Ik beschouw de lijst met knelpunten van het Landelijk Advocaten Netwerk voor Zeden Slachtoffers (hierna: LANZS) als een belangrijk signaal over de wijze waarop de wet VPS en de rechten voor slachtoffers in die wet in de praktijk tot uitvoering komt. De lijst is opgesteld op mijn verzoek en dat van het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de rechtspraak en de politie. Aanleiding hiervoor was een overleg in augustus 2011 waarin door het LANZS een aantal knelpunten aan de orde werd gesteld. Aan het LANZS is gevraagd de knelpunten te concretiseren door een aantal praktijkgevallen te benoemen die de ervaren knelpunten illustreren. Deze concretisering heeft uitgemond in de door LANZS opgetekende knelpunten.
Wat gaat u hieraan doen?
Sinds de melding van de knelpunten is door de verschillende betrokken partijen (OM, Rvdr, LANZS, NOvA en mijn ministerie) overleg gevoerd over de aanpak ervan. Zowel het OM als de Rvdr hebben, conform de afspraak zoals gemeld in mijn brief aan de Tweede Kamer van 23 december 2011, de knelpunten op de lijst geanalyseerd en aangegeven hoe de verschillende gesignaleerde problemen worden opgepakt. Komend najaar vindt op mijn ministerie vervolgoverleg plaats met de betrokken partijen om het resultaat van de gekozen oplossingen te evalueren. Ik zal aan de vanuit de advocatuur betrokken partijen vragen om opnieuw verslag te doen van de ervaringen met de wet VPS in de praktijk.
Heeft het justitiële apparaat, gezien de bezuinigingen en de toenemende werkdruk, voldoende capaciteit en middelen om in strafrechtelijke procedures aandacht te besteden aan het slachtoffer?
Ten behoeve van de implementatie van de wet VPS zijn middelen beschikbaar gesteld aan de ketenpartners om hun taken uit te voeren. Overigens hoeft aandacht voor het slachtoffer niet per definitie te leiden tot extra kosten, bijvoorbeeld als het gaat om een correcte bejegening en het wijzen op rechten.
Het bericht dat het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie dreigt uiteen te vallen door ruzies en machtsmisbruik |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) van de politie dreigt uiteen te vallen door ruzies en machtsmisbruik?1
De Politieacademie laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de situatie waarover het programma Nieuwsuur heeft bericht. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, dat naar verwachting uiterlijk 1 maart 2012 zal zijn afgerond, alsmede over naar aanleiding daarvan eventueel te treffen maatregelen. Het onderzoek staat onder leiding van dhr Marijnen, oud-burgemeester van Bergen op Zoom.
Klopt het dat het LECD zelf ook niet lukt om voldoende allochtone werknemers aan te nemen, gezien het feit dat er maar één allochtoon in dienst is bij het LECD? Heeft het LECD naar uw mening voldoende kennis en expertise in huis om te doen waarvoor het is opgericht? Zo nee, wat gaat u doen om hiervoor te zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er momenteel mis bij het LECD dat tien medewerkers zich blijkbaar genoodzaakt voelden hun beklag te doen bij de vertrouwenspersoon over de huidige baas van het LECD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is er sprake van machtsmisbruik en manipulatie bij het LECD?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit onderzoek en de uitkomsten daarvan verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u de geconstateerde problemen oplossen en orde op zaken stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Provincie wil rijkssteun voor tweede kerncentrale Borssele»?1
Ja.
Kunt u opnieuw bevestigen dat er geen rijksgeld in een eventuele nieuwe kerncentrale gestoken wordt? Ook niet als CDA-Gedeputeerde Van Beveren daarvoor gaat lobbyen?
Zoals ik inmiddels veelvuldig heb aangegeven, zal ik geen publiek geld inzetten om de business case van een kerncentrale te verbeteren, net zoals ik dat ook niet doe bij kolen- en gascentrales. Ik zie geen enkele aanleiding dit standpunt te herzien.
Geldt de belofte die u op 7 december 2010 aan de belastingbetaler deed en die u op 5 december 2011 tijdens het Wetgevingsoverleg Energie herhaalde, nog steeds?2
Ja.
Bent u bereid nu al aan CDA-Gedeputeerde Van Beveren te laten weten dat er geen sprake kan zijn van staatssteun, zodat de Zeeuwse Statenleden dit mee kunnen wegen als ze in de Statenvergadering op 16 december 2011 beslissen over het al dan niet starten van de voorbereidingsprocedure voor een vergunningaanvraag?
Ik heb geen verzoek ontvangen van de provincie Zeeland noch van een andere partij met betrekking tot een financiële bijdrage van het Rijk voor een nieuwe kerncentrale. De provincie en andere partijen zijn op de hoogte van het kabinetsbeleid ten aanzien van kernenergie. In een recent bestuurlijk overleg is nog eens onderstreept dat de financiering van een kerncentrale de verantwoordelijkheid is van de initiatiefnemers. Ik zie dan ook geen reden om dit nog een keer te laten weten.
Wat is de huidige stand van zaken rond de splitsing van energiebedrijf Delta en waterbedrijf Evides?
Op dit moment zijn Delta en Evides nog niet gesplitst. De aandelen van Evides zijn in handen van Delta. Delta is in handen van provincies en gemeenten. De aandeelhouders hebben in juni 2010 besloten tot een verhanging van de Evides-aandelen uiterlijk per 31 december 2013. Daarmee komt Evides rechtstreeks in handen van provincies en gemeenten. Uitgangspunt hierbij is voor de aandeelhouders dat Delta geen onevenredige financiële schade mag oplopen door de verhanging van de aandelen. Hiertoe willen de aandeelhouders uiterlijk eind 2012 een evaluatie doen plaatsvinden.
Bent u net als het kabinet Balkenende 4 van mening dat een waterbedrijf met een monopoliepositie niet in private handen zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de regering doen om te zorgen dat de splitsing er daadwerkelijk komt en op welke termijn gaat de regering dat doen?
Het beleid onder vorige kabinetten was dat de focus van de drinkwaterbedrijven primair gericht dient te zijn op een drinkwatervoorziening van hoge kwaliteit. Met de wijziging van de Waterleidingwet in 2004 is verzekerd dat de drinkwaterbedrijven, middellijk of onmiddellijk, in handen blijven van overheden. Bij Evides doet zich de situatie van middellijk overheidseigendom via Delta voor. Bij de publieke aandeelhouders van Delta bestaat de wens van direct aandeelhouderschap van Evides. Gestreefd wordt dit eind 2013 te realiseren. Bij de besluitvorming over het exacte tijdstip spelen ook de belangen van Delta een rol.
Deelt u de mening dat zolang de splitsing nog geen feit is, opbrengsten uit Evides-activiteiten niet in een eventuele tweede kerncentrale gestoken mogen worden aangezien dan geld uit monopolieactiviteiten gebruikt zou worden voor private activiteiten? Zo ja, hoe gaat de regering ervoor zorgen dat opbrengsten uit Evides niet voor een eventuele nieuwe kerncentrale gebruikt worden? Zo nee, met welke argumenten motiveert de regering een dergelijk marktverstorend handelen?
Het is aan Delta en haar aandeelhouders om te bepalen hoe de geldstromen binnen de eigen organisatie worden ingezet. Daarbij staat uiteraard voorop dat men aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen, onder andere voor wat betreft de mededinging en de drinkwaterwetgeving. Ik constateer overigens dat de aandeelhouders van Delta met het bedrijf hebben afgesproken dat het dividend van Evides voor 100% wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders. Financiering van een eventuele kerncentrale of andere private activiteiten uit Evides-opbrengsten is daarmee dus niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen voor de vergadering van Provinciale Staten op 16 december 2011 te beantwoorden, zodat de Statenleden de antwoorden mee kunnen wegen in hun besluitvorming?
Ja.
Het bericht dat gemeenten opvang bieden aan illegalen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage van het EO-programma «Dit is de dag» van 6 december 2011 waarin gemeld wordt dat 13 gemeenten in Nederland ruim drie miljoen uitgeven aan de opvang van illegalen?1
Ja.
Was u al op de hoogte van het feit dat een aantal gemeenten tegen de afspraken in illegalen blijft opvangen, kloppen bovenstaande bevindingen, en zijn er eventueel nog meer gemeenten bekend die de afspraken schenden?
Ik ben ermee bekend dat enkele gemeenten expliciet in hun collegeprogramma hebben opgenomen dat de noodopvang wordt gecontinueerd. Ik voer periodiek Bestuurlijk Overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarbij ook het onderwerp noodopvang regelmatig op de agenda staat. Ook onderhoudt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) intensief contact met individuele gemeenten.
Ik blijf van mening dat het bieden van structurele noodopvang door gemeenten of maatschappelijke organisaties onwenselijk en onnodig is. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen, waaronder plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen.
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten desondanks geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief.
Op welke wijze wordt het nakomen van de afspraak die de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Justitie op 25 mei 2007 hebben gemaakt, dat gemeenten de noodopvang voor illegalen per 1 januari 2010 moesten beëindigen, gemonitord en gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de overheid/maatschappelijke organisaties geen opvang dienen te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers en andere illegalen die niet meewerken aan hun vertrek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door het toch onderdak bieden aan illegalen het terugkeerbeleid wordt gefrustreerd en betrokkenen valse hoop wordt geboden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen hebt u ondernomen en/of gaat u ondernemen tegen genoemde gemeenten uit de steekproef van de EO?
Zie antwoord vraag 2.
Een lading Amerikaans traangas in de Suezhaven |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat een lading van 7,5 ton traangas uit de VS in de Suezhaven vlakbij Cairo is aangekomen? Klopt het dat een lading van 14 ton nog verwacht wordt?
Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft verklaard dat twee leveringen, waarvoor in juli van dit jaar vergunningen zijn afgegeven, op 25 november 2011 Egypte zijn binnengekomen met het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken als eindgebruiker. De VS geeft aan dat sinds dat moment geen aanvullende leveringen zijn aangevraagd of onderweg zijn.
Klopt het dat de vaten traangas uit de VS bestemd waren voor het Egyptische ministerie van Binnenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Is de lading uiteindelijk Egypte binnengekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u de traangaszending van de VS aan Egypte terwijl tegelijkertijd de VS het verzet tegen het militaire regime steunen? Hebben de Amerikaanse autoriteiten een verklaring afgelegd waarom deze zending aan Egypte is goedgekeurd? Zo ja hoe luidt deze? Zo nee, bent u bereid hierover contact te zoeken met de Amerikaanse autoriteiten?
Naar aanleiding van een bericht van Amnesty International over de traangaszending gaf het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken aan te zullen onderzoeken of er misbruik is geweest van traangas. Indien misbruik wordt vastgesteld zal de Amerikaanse regering dergelijke transacties tegenhouden. Vooralsnog is er volgens de VS geen directe aanleiding om de uitvoer van deze goederen naar Egypte tegen te houden.
Bent u bereid zowel rechtstreeks als met de EU gezamenlijk deze Amerikaanse traangaszending aan Egypte scherp te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen reden om te twijfelen aan de correcte manier waarop de VS uitvoering geeft aan zijn wapenexportbeleid.
Welke landen leveren op dit moment «anti riot en crowd control materieel (zoals non-military firearms, including riot guns, crowd control vehicles, shotgun ammunition and «tear gas») aan Egypte? Hoe beoordeelt u deze exporten, die buitenproportioneel en gewelddadig ingezet worden tegen de betogers? Bent u voornemens de landen die «anti riot en crowd control» materieel leveren aan Egypte hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het is de regering niet bekend of, en zo ja welke, landen genoemde producten exporteren naar Egypte. Binnen de EU worden vergunningaanvragen getoetst aan onder meer criteria 2 en 3 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt (mensenrechten en interne situatie). Met andere EU lidstaten wordt in de desbetreffende Brusselse Raadswerkgroep gesproken over het wapenexportbeleid naar de regio, met inbegrip van de wijze waarop te exporteren wapens aangewend worden.
Kunt u uitsluiten dat «anti riot» en crowd control» materieel via Nederland wordt doorgevoerd naar Egypte?
Indien militaire goederen zoals «anti riot en crowd control» materieel in Egypte mogelijk zouden worden ingezet voor mensenrechtenschendingen, zal Nederland geen vergunning geven voor de doorvoer van dergelijk materieel. Indien geen vergunningplicht voor doorvoer geldt, omdat de zending voorzien is van een uitvoervergunning van een bondgenoot, zal Nederland zonodig in contact treden met de betrokken bondgenoot om de doorvoer via Nederland te ontmoedigen.
Het bericht dat Japan ongeveer 28,5 miljoen dollar uit het noodfonds besteedt aan subsidiëring van de Japanse walvisvloot |
|
|
|
Klopt het bericht dat Japan ongeveer 28,5 miljoen dollar uit het noodfonds, bedoeld voor de slachtoffers van de aardbeving, tsunami en nucleaire crisis, besteedt aan subsidiëring van de Japanse walvisvloot?1
Het Japanse parlement heeft de afgelopen tijd een aantal nationale noodhulp- en wederopbouwbudgetten aangenomen voor de door de drievoudige ramp van 11 maart jl. getroffen gebieden. Een klein deel van dit budget wordt naar verluidt aangewend ter ondersteuning van de walvisvangst voor wetenschappelijke doeleinden. Verder wordt bijvoorbeeld de kust hersteld, waaraan vissershavens zijn gelegen waar ook walvis wordt aangevoerd en verwerkt.
Kunt u aangeven in hoeverre deze gelden door buitenlandse donoren, waaronder Nederland, zijn opgebracht en/of Japan door besteding van buitenlandse gelden in de door de aardbeving getroffen gebieden de walvisvloot kon subsidiëren?
Deze budgetten zijn uitsluitend gebaseerd op Japanse overheidsfondsen, niet op donaties van andere landen of internationale instellingen.
Hoe beoordeelt u deze keuze van de Japanse overheid, mede gezien de geïsoleerde positie die Japan internationaal inneemt ten aanzien van de walvisvaart?
Ik dring er bij Japan steeds op aan zich aan te sluiten bij die landen die de walvisvangst hebben afgezworen. De internationale gemeenschap is hierover verdeeld, hetgeen in de jaarlijkse bijeenkomsten van de Internationale Walvis Commissie tot uitdrukking komt. Binnen die organisatie moet naar een oplossing worden gezocht waarvoor Nederland zich al sinds jaar en dag constructief inzet.
Bent u bereid, zowel bilateraal als in EU-verband, een krachtig protest te laten horen tegen deze beslissing en Japan te bewegen om deze hulpgelden in te zetten voor een duurzame vorm van levensonderhoud voor de getroffen bevolking?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Ontwikkelingshulp aan de Islamitische Republiek Afghanistan |
|
Louis Bontes (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het verslag over de begrotingscontrole op de financiële bijstand van de EU aan Afghanistanvan het Europees Parlement?1 Hoe beoordeelt u dit verslag? Hoe beoordeelt u de vaststelling dat volgens de organisatie Integrity Watch in Afghanistan in 2009 voor meer dan een miljard dollar aan smeergeld is betaald?
Ja, ik ben bekend met het verslag van het Europees Parlement. Corruptie is in Afghanistan een serieus probleem dat veel aandacht vergt. Voor de Nederlandse regering vormt het bevorderen van effectieve corruptiebestrijding een belangrijk onderdeel van de inzet in Afghanistan. Nederland dringt al langere tijd aan op een steviger anti-corruptiebeleid en ziet zich hierin gesteund door het verslag van het Europees Parlement.
Effectieve corruptiebestrijding maakt onderdeel uit van de maatregelen die de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap onder andere tijdens de internationale Afghanistanconferentie in Kabul op 20 juli 2010 en in Bonn op 5 december jl. zijn overeengekomen. Afghanistan neemt ook zelf maatregelen ter bestrijding van corruptie, onder meer door herziening van de bankwetgeving, handhaving en een anti-witwas raamwerk, alsook effectievere vervolging van betrokkenen van economische delicten. Eveneens wordt voortgang geboekt met public finance management, onder meer door het opstellen van een audit law. In november is door het bestuur van het IMF ingestemd met een nieuw driejarig krediet programma voor Afghanistan. Zie voorts de antwoorden van minister Hillen (Defensie) op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van het openbaar jaarverslag 2010 van de MIVD van 2 september 2011 (kamerstuk 29 924, nr. 68).
Bent u ermee bekend dat Afghanistan één der corruptste staten ter wereld is, beloond met plaats 180 op de corruptie index van Transparency International? Deelt u de mening dat Afghanistan getypeerd kan worden als door en door corrupt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat zij die op 5 december jl. tijdens de Afghanistan-conferentie in Bonn overeenkwamen ook na 2014 hulpgelden in Afghanistan te blijven pompen gekwalificeerd kunnen worden als naïeve Hulpsinterklazen?
De Nederlandse regering heeft de overtuiging dat stabiliteit in Afghanistan nodig is om vreedzame ontwikkeling te stimuleren. Daarmee wordt ook het Nederlands belang gediend. Het Nederlandse Rechtsstaatprogramma in het kader van de Geïntegreerde Politietrainingsmissie in Kunduz zet in op stabiliteit en ontwikkeling. De focus ligt hierbij op:
De Nederlandse inzet richt zich dus niet uitsluitend op de overheid, maar probeert daarnaast ook de bevolking weerbaarder te maken en instrumenten te verschaffen die het mogelijk maken om overheden ter verantwoording te roepen.
Het bevorderen van stabiliteit in een door conflict getroffen land als Afghanistan vereist lange termijn betrokkenheid. Nederland heeft tijdens de Afghanistan-conferentie in Bonn op 5 december jl. aangekondigd ook na 2014 betrokken te willen blijven bij Afghanistan. Nederlandse steun is echter niet onvoorwaardelijk. De Nederlandse regering verwacht volledige toewijding van de Afghaanse overheid om ontwikkeling te stimuleren, hervormingen door te voeren en stabiliteit te realiseren. Conform de oproep van het Europees Parlement blijft Nederland bij het verlenen van hulp bijzondere aandacht schenken aan de bestrijding van corruptie.
Bent u bereid, behoudens bilaterale noodhulp, alle Nederlandse hulp – zowel de bilaterale als de multilaterale – bestemd voor de Islamitische Republiek Afghanistan per direct te beëindigen?
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraken van admiraal Venlet over de Joint Strike Fighter |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitspraken van de admiraal Venlet over de problemen met de JSF in het artikel «JSF’s build and test was «Miscalculation» Adm. Venlet says: production must slow»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de constatering dat de mate van overlap tussen ontwikkelen, bouwen, testen en productie bij nader inzien een misrekening is geweest?
Bij de aanvang van het F-35 programma werd gedacht dat door de grootschalige toepassing van computersimulaties de ontwikkeling van de F-35 anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. Op grond daarvan is besloten relatief vroeg in het programma al grotere aantallen toestellen te produceren. Vice-admiraal Venlet zet in het interview uiteen dat deze benadering blijkt te leiden tot meer kosten dan oorspronkelijk verwacht. Om die reden heeft minister Panetta op 26 januari jl. aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen afnemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken.
Op grond van de beschikbare informatie heeft Defensie steeds het standpunt van het Pentagon gedeeld. Tijdens de hoorzitting van april 2009 zijn ervaringen besproken met eerdere ontwikkelingstrajecten van wapensystemen. Op dat moment was er nog geen reden aan te nemen dat de programmaopzet gewijzigd moest worden.
Is het u bekend dat de Amerikaanse rekenkamer U.S. Government Accountability Office (GAO) al enige jaren waarschuwt dat er in een JSF project een risico wordt genomen met het overlappen van ontwikkelen, bouwen, testen en productie? In welke mate zijn deze zorgen van GAO binnen het JSF Program office (JPO) besproken?
Het GAO heeft de afgelopen jaren gewezen op risico’s als gevolg van de overlap van ontwikkeling, bouw, testen en productie. Deze waarschuwing komt terug in de Monitor over het project vervanging F-16 van de Algemene Rekenkamer over het jaar 2009 (Kamerstuk 31 200, nr. 14). In de bestuurlijke reactie op deze GAO-rapporten heeft het Amerikaanse Ministerie van Defensie (waar het JPO deel van uitmaakt), zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 6, steeds gesteld dat de ontwikkeling van de F-35 vooral door de grootschalige toepassing van computersimulaties anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. In de reactie op het GAO rapport van 12 mei 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 269) wordt daarnaar verwezen. Defensie heeft op grond van de beschikbare informatie steeds het standpunt van het Pentagon gedeeld. Naar de huidige inzichten, op grond van de uitvoering van ongeveer 20 procent van het testprogramma, blijkt dat de ontwikkeling van de F-35 minder afwijkt van eerdere progamma’s dan verwacht.
Welke conclusies zijn er door u binnen het JPO getrokken op basis van de waarschuwingen van de Amerikaanse rekenkamer?
Zie antwoord vraag 3.
Welke conclusies zijn er door u getrokken uit de eveneens door de Nederlandse Algemene Rekenkamer (ARK) gedane waarschuwingen over de risico’s die genomen worden met het overlappen van ontwikkelen, bouwen, testen en productie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol hebben de waarschuwingen van de deskundigen over het risico van de overlap tussen ontwikkelen, testen en produceren, geuit tijdens de hoorzitting van april 2009, gespeeld in het verdere besluitvormingsproces met betrekking tot de Nederlandse deelname in de JSF ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de extra bijkomende kosten voorkomend uit de nu geconstateerde gebreken voor het in aanbouw zijnde eerste Nederlandse testtoestel dat volgens planning in augustus 2012 geleverd gaat worden?
Voor wiens rekening zullen extra bijkomende kosten voor het in aanbouw zijnde eerste Nederlandse testtoestel komen?
Wat zijn de extra bijkomende kosten voorkomend uit de nu geconstateerde gebreken voor het tweede Nederlandse testtoestel dat volgens planning in maart 2013 geleverd gaat worden?
Voor wiens rekening zullen extra bijkomende kosten voor het tweede Nederlandse testtoestel komen?
Wat zijn de gevolgen van de benodigde aanpassingen voor de totale aanschafprijs van het eerste Nederlandse testtoestel?
Wat zijn de gevolgen van de benodigde aanpassingen voor de totale aanschafprijs van het tweede Nederlandse testtoestel?
Is het u al bekend wat de gevolgen van de huidige problemen zullen zijn voor de wijze waarop het JSF programma zal worden aangepast? Zo nee, op welke termijn verwacht u duidelijkheid over de verdere planning in het JSF project?
Zoals toegezegd in de brief van 1 juli 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 275) zal ik u informeren over de Amerikaanse besluitvorming zodra die gereed is. Naar verwachting zal begin februari duidelijkheid ontstaan over de Amerikaanse productieaantallen in de komende jaren. Over de planning van de ontwikkelingsfase zal naar verwachting in de weken daarna een besluit vallen. De Verenigde Staten zullen de partners informeren over de voortgang daarvan. Minister Panetta heeft op 26 januari jl. reeds aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen afnemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken.
Een Nederlands besluit over de vervanging van de F-16 wordt overgelaten aan een volgend kabinet. Naar verwachting zullen de eerste productietoestellen niet voor 2019 bij het Commando luchtstrijdkrachten instromen. Risico’s veroorzaakt door de gelijktijdige ontwikkeling en productie van de F-35 zullen tegen die tijd (2019) aanzienlijk zijn afgenomen omdat de ontwikkeling dan nagenoeg zal zijn voltooid.
Is binnen het JPO al gesproken over een aanpassing van de planning in het JSF project?
Zie antwoord vraag 13.
Op welke wijze zult u de Kamer informeren over de gewijzigde planning in het JSF project?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van de door de partnerlanden geplande aantallen toestellen? Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van de door de partnerlanden geplande bestellingen?
Jaarlijks geven de partnerlanden in het najaar hun aangepaste planningsreeksen door aan het JPO. Deze reeksen worden gebruikt voor de herijking van de financiële reeksen die ten grondslag liggen aan de onder meer door Nederland ontvangen financiële informatie ten behoeve van de jaarrapportage. Zoals uiteengezet bij de beantwoording van vraag 13, 14 en 15 zal pas begin februari duidelijkheid ontstaan over de Amerikaanse planning. In Italië worden op dit moment bezuinigingsmaatregelen uitgewerkt. Daarbij wordt ook het aantal aan te schaffen F-35 toestellen opnieuw vastgesteld. In de jaarrapportage wordt het actuele overzicht van de planningreeksen opgenomen.
Op dit moment zijn de volgende aantallen toestellen besteld:
Turkije heeft onlangs besloten twee toestellen aan te schaffen in de LRIP-7 productieserie. Noorwegen heeft besloten vier toestellen in de LRIP-8 productieserie te bestellen. Verder zijn er twee niet-partnerlanden die concrete stappen hebben gezet; Israel heeft een eerste bestelling van negentien toestellen gedaan en de Japanse regering heeft besloten een eerste serie van 42 toestellen te bestellen.
De wantoestanden bij het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 7 december 2011 over het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit (LECD) en het bericht «Crisis bij diversiteitsteam politie»1?
Ja.
Is het waar dat tien van de vijftien medewerkers naar de centrale vertrouwenspersoon zijn gestapt uit onvrede met de leiding van het LECD? Zo ja, wat zegt dit over de situatie bij het LECD? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
De Politieacademie laat een onafhankelijk onderzoek verrichten naar de situatie waarover het programma Nieuwsuur heeft bericht. Ik zal u informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, dat naar verwachting uiterlijk 1 maart 2012 zal zijn afgerond, alsmede over naar aanleiding daarvan eventueel te treffen maatregelen. Het onderzoek staat onder leiding van dhr Marijnen, oud-burgemeester van Bergen op Zoom.
Deelt u de mening dat de politie er nog steeds naar moet streven om meer allochtonen, vrouwen, homoseksuelen en gehandicapten in dienst te krijgen? Zo ja, welke rol speelt het LECD daarin? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik op 23 november 2012 aan uw Kamer heb geantwoord op vragen van het lid Berndsen (TK 2011Z20540) over het wantrouwen jegens allochtone agenten, ben ik van mening, dat diversiteit een belangrijk onderwerp is voor de politie. Diversiteit draagt namelijk bij aan de legitimiteit, de kwaliteit én de effectiviteit van de politie. Politieagenten moeten herkenbaar zijn én blijven, voor alle burgers. Ze moeten kunnen omgaan met de verschillen die de praktijk met zich meebrengt: verschillen in taal, in gewoonten, gebruiken en omgangsvormen. Agenten die dat alles beheersen kunnen steviger, met meer gezag en daardoor ook effectiever optreden.
Het centrale begrip in het diversiteitbeleid bij de politie is «kwaliteit»: de beste persoon op de juiste plaats, ongeacht afkomst, geslacht, kleur of leeftijd. Ik sta voor een integrale benadering van diversiteit waarbij de professionaliteit en het gedrag van medewerkers van de politie centraal staan. Ik wil het diversiteitbeleid daarom verankeren in het reguliere HRM-beleid van de politie. Dat moet erop gericht zijn het maximale te halen uit alle medewerkers, ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, geslacht of seksuele voorkeur.
De voorgenomen invoering van de nationale politie biedt een uitgelezen kans voor de structurele verankering van het diversiteitbeleid in het reguliere HRM-proces. Bij het ontwerp en de inrichting van de nationale politie staat ook dit onderwerp op de agenda.
Van het LECD verwacht ik daarbij, dat het zijn wettelijke taak vervult, zoals omschreven in artikel 1 van het Besluit Landelijk Expertisecentrum Diversiteit 2010–2014:
Deelt u de mening dat een divers samengesteld politiecorps, waarin agenten werkzaam zijn die de cultuur kennen en de taal spreken van de wijken waarin zij actief zijn, bijdraagt aan de effectiviteit van de politie? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze diversiteit wordt bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er bij het LECD momenteel slechts één allochtoon werkt en dat er sinds 2005 tien medewerkers zijn vertrokken, waarvan de helft allochtoon? Zo ja, deelt u dan de mening dat een diversiteitsteam dat zelf niet in staat is een divers samengesteld personeelsbestand te houden ook niet in staat geacht mag worden voor diversiteit bij de politie te zorgen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
Voor het antwoord op de vragen 5 tot en met 8 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Is het beeld dat in Nieuwsuur wordt geschetst van machtmisbruik, manipulatie, en represailles bij het LECD bij u bekend? Zo ja, wat is uw mening hierover? Wat gaat u doen om dit te doen verbeteren? Zo nee, waarom is u dit niet (eerder) bekend geworden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren naar het functioneren van het LECD? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek verrichten en op welke termijn kunnen de resultaten daarvan tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het LECD op dit moment in staat een substantiële bijdrage te leveren aan diversiteit bij de politie? Zo ja, waar blijkt dat dan concreet uit? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om orde op zaken te stellen bij het LECD?
Zie antwoord vraag 5.
De geplande uitzetting van een stateloos echtpaar naar de Oekraïne |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staatloze asielzoeker kan niet terug naar huis in New York»1
Ja.
Klopt het dat het in het artikel beschreven echtpaar stateloos is en dus door geen enkele staat krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd?
Op basis van een uitspraak van de Oekraïense rechtbank wordt aangenomen dat het echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit heeft, noch is mij een andere nationaliteit van betrokkenen bekend.
Klopt het dat het in het bovengenoemde bericht vermelde echtpaar op zeer korte termijn dreigt te worden uitgezet naar de Oekraïne?
Het gedwongen vertrek van het echtpaar naar de Oekraïne stond gepland voor donderdag 8 december 2011.
Klopt het dat de rechter in de Oekraïne heeft vastgesteld dat dit echtpaar niet de Oekraïense nationaliteit bezit?
Dat klopt.
Heeft het bedoelde echtpaar in de Oekraïne concreet zicht op rechtmatig verblijf of op het verkrijgen van de Oekraïense nationaliteit? Zijn daar bilaterale afspraken over gemaakt tussen de Oekraïne en Nederland? Zo nee, welk doel is er dan met de uitzetting gediend?
Voorafgaand aan de komst naar Nederland heeft het echtpaar ruim een jaar (van mei 2007 tot augustus 2008) in de Oekraïne verbleven. Daar is het echtpaar door de Oekraïense autoriteiten in het bezit gesteld van vreemdelingenpaspoorten. Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit te verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen. Door de Nederlandse overheid zijn hierover geen afspraken gemaakt. Het is aan het echtpaar zelf of zij een verzoek willen indienen bij de Oekraïense autoriteiten.
Het echtpaar verblijft thans onrechtmatig in Nederland en dient Nederland dan ook te verlaten. Zij hebben geen gehoor gegeven aan hun vertrekplicht, waardoor het gedwongen vertrek aan de orde is. Het gedwongen vertrek vindt plaats op basis van de terug- en overnameovereenkomst tussen de Europese Unie en de Oekraïne, welke ook ziet op staatlozen die voorafgaand aan hun komst naar een Europees land in de Oekraïne hebben verbleven.
Hoe verhoudt het uitzetten van dit echtpaar zich tot de inspanningen waartoe Nederland gehouden is op basis van het VN-verdrag betreffende de status van staatlozen en de Conventie voor het verminderen van Stateloosheid?
Uit informatie van het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende staatsburgerschap- en vreemdelingenwetgeving in Moldavië, Oekraïne en Wit-Rusland van mei 2011 blijkt dat er mogelijkheden zijn voor het echtpaar om de Oekraïense nationaliteit verkrijgen. Het is de verantwoordelijkheid van het echtpaar om hiertoe stappen te ondernemen. Vervolgens is het aan de Oekraïense autoriteiten om op een dergelijke aanvraag te beslissen.
Oekraïne heeft op 19 mei 2006 het Verdrag inzake het voorkomen van staatloosheid met betrekking tot statenopvolging ondertekend.
Bent u bereid, indien het uitzetten naar de Oekraïne niet bijdraagt aan het opheffen van de stateloosheid, af te zien van deze uitzetting? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om u, samen met uw collega van Buitenlandse Zaken, maximaal in te spannen voor een oplossing in deze zaak, waarbij het opheffen van de stateloosheid en terugkeer naar de VS het uitgangspunt moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Over deze zaak is meerdere malen contact geweest tussen de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de Amerikaanse autoriteiten, zowel hier te lande met de Amerikaanse ambassade en het Amerikaans consulaat generaal, als via de Nederlandse ambassade in Washington met de Immigration and Customs Enforcement (ICE) in de VS.
De Amerikaanse autoriteiten hebben bij verschillende gelegenheden laten weten, dat:
De DT&V heeft betrokkenen verschillende malen ondersteund bij hun verzoek om toelating tot de VS. De DT&V heeft namens betrokkenen contact gelegd met het Amerikaans consulaat generaal in Amsterdam, heeft geassisteerd bij een presentatie van betrokkenen op het consulaat generaal en heeft bemiddeld bij het verkrijgen van de vereiste toestemming voor (weder-)toelating tot de VS. Dat leverde niet het voor betrokkenen gewenste resultaat op.
Ik ben van mening dat de Nederlandse overheid zich voldoende heeft ingespannen om te bezien of terugkeer naar de VS tot de mogelijkheden behoorde en het echtpaar voldoende heeft gefaciliteerd.
Bent u bereid om, in afwachting van de beantwoording van deze vragen, geen onomkeerbare stappen te nemen in deze zaak? Zo nee, waarom niet?
Tegen de uitzetting is door de betrokkenen bezwaar gemaakt en een verzoek om een Voorlopige Voorziening (VoVo) gedaan dat door de Rechtbank Haarlem is toegewezen. Ik heb hiertegen hoger beroep ingesteld en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tevens verzocht een spoed VoVo te treffen. De Afdeling heeft zicht onbevoegd verklaard in het hoger beroep en het verzoek om de Vovo afgewezen. Het besluit op het bezwaar zal dientengevolge worden afgewacht alvorens vertrek aan de orde kan zijn.
De onbelaste kilometervergoeding |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het interview met de directeur van de ANWB, Guido van Woerkom, waarin hij de vrees uitspreekt voor het verlagen van de onbelaste kilometervergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er ambtelijk scenario’s worden doorgerekend voor het verlagen van de onbelaste kilometervergoeding?
In de autobrief heb ik aangekondigd dat ik samen met de minister van I&M de mogelijkheden zal verkennen om langs fiscale weg een bijdrage te leveren aan het bestrijden van files. Die verkenning vindt momenteel plaats. Bij eerdere gelegenheden heb ik de Kamer toegezegd de resultaten van die verkenning voor het zomerreces aan de Kamer te zullen zenden. Uitgangspunt bij de verkenning is dat alle opties die een mogelijk effect hebben op het terugbrengen van files en die bijdragen aan mijn streven om te komen tot een robuust, eenvoudig en fraudebestendig belastingsysteem, worden onderzocht. Daarbij wordt ook gekeken naar het mobiliteitseffect van een eventuele verlaging van de onbelaste kilometervergoeding.2
Zonder concrete vormgeving van een dergelijke maatregel is geen inschatting te geven van een eventuele inkomensderving voor de gemiddelde werknemer. De vraag is ook hoe een werkgever zal reageren op een eventuele verlaging van de onbelaste reiskostenvergoeding per kilometer. Hij kan er namelijk zonder meer voor kiezen om zijn huidige kilometervergoeding van (stel) 19 cent per kilometer te blijven betalen. In dat geval zullen de gevolgen voor de werknemer beperkt zijn tot de belasting over de zes cent die de kilometervergoeding dan uitstijgt boven de tot 13 cent verlaagde onbelaste kilometervergoeding.
Ik kan op dit moment niet vooruit lopen op het resultaat van de eerder genoemde verkenning. Dat betekent dat ik in deze fase ook geen antwoord kan geven op de vraag of een eventuele verlaging van de onbelaste reiskostenvergoeding ook gevolgen zal hebben op de kilometers die worden afgelegd met het openbaar vervoer, met elektrische of hybride auto’s dan wel met de fiets of de brommer.
Een wijziging van een tarief of de verlaging van een tegemoetkoming beschouw ik overigens niet als een toename van instrumentalisme. Er komt immers geen nieuwe regeling bij. Er zou wel sprake zijn van toenemend instrumentalisme als ik uitzonderingen zou vaststellen voor elektrische of hybride auto’s dan wel voor fietsen en brommers. Ten algemene deel ik het standpunt van de geachte afgevaardigde dat fiscaal instrumentalisme tot een minimum moet worden beperkt.
Klopt de vrees van de directeur dat de gemiddelde werknemer, die met zijn privéauto van en naar het werk gaat, er € 400 per jaar op achteruit zou gaan bij een verlaging van 19 cent naar 13 cent per kilometer?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze verlaging per kilometer ook gaat gelden voor de werknemer die met het openbaar vervoer naar het werk gaat? Of is er hier sprake van zogenoemd groen vervoer?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u deze korting ook doorvoeren voor elektrische en hybride auto’s?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u deze korting ook doorvoeren voor mensen die met een fiets of brommer naar het werk komen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe valt dit te rijmen met uw voornemen om het instrumentalisme in het belastingrecht te beperken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er hier sprake is van een inkomen in natura?
Nee. Zoals de term reiskostenvergoeding al aangeeft betreft het geen loon, maar een kostenvergoeding. Deze kosten zijn echter op forfaitaire wijze vastgesteld doordat, onafhankelijk van de werkelijke kosten per kilometer, 19 cent per kilometer belastingvrij mag worden vergoed.
Deelt u de mening dat een dergelijke lastenverzwaring voor werknemers ongewenst zou zijn, zeker gezien de huidige economische situatie en het feit dat miljoenen werknemers geen alternatief hebben voor het gebruik van hun privéauto voor woon-werkverkeer?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u mij, en vele hardwerkende Nederlanders, geruststellen door duidelijk te stellen dat u niet gaat morrelen aan de onbelaste kilometervergoeding?
Zie antwoord vraag 2.
Corruptie in de publieke sector |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de conclusie dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector tekort schieten om corruptie en andere integriteitsschendingen te voorkomen?
De conclusies en de meningen in het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende» komen uit de oratie die prof. E. Kolthoff heeft gehouden op 9 december 2011 aan de Open Universiteit. Deze rede, met daarbij de verdere onderbouwing van de conclusies en stellingen, is nog niet gepubliceerd. Hierdoor kan de aangehaalde conclusie alleen in algemene zin worden beoordeeld.
Die beoordeling houdt in dat ik geen redenen heb om aan te nemen dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector onvoldoende effectief zouden zijn. Ik teken daarbij aan dat er nog zoveel regels kunnen worden gesteld en maatregelen worden genomen, maar dat corruptie en andere integriteitsschendingen nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Vermeldenswaard is dat Nederland in de lijst van 183 landen op de jaarlijkse Corruption Perception Index van Transparency International Nederland als een van de minst corrupte landen op de zevende plaats staat.2.
Wat van belang is, is dat organisaties hierop alert zijn en blijven, maatregelen nemen om risico’s te verminderen en adequaat optreden bij vermoedens van schendingen. De wettelijke verplichtingen voor het voeren van een integriteitsbeleid bieden hiervoor mijns inziens een adequaat kader.
In hoeverre deelt u de mening dat er de afgelopen periode te veel gefocust is op het voldoen aan papieren normen en te weinig aandacht is besteed aan de organisatiecultuur en hoe die inwerkt op het gedrag van individuen? Wat vindt u van de conclusie dat er meer gekeken moet worden naar het totale systeem waarbinnen organisatiegerelateerde misdragingen plaatsvinden?
Het integriteitbeleid van de overheid richt zich niet alleen op het formuleren van wet- en regelgeving, maar ook op het bevorderen van een integere organisatiecultuur. Diverse bureaus, waaronder het door BZK opgerichte Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector, hebben (onder andere door gebruikmaking van instrumenten als dilemmatrainingen en workshops) nadrukkelijk aandacht besteed aan bewustwording en aan het versterken van de organisatiecultuur om zo de weerbaarheid van organisaties te versterken.
Ook is het, in het geval van concrete (vermoedens van) integriteitsschendingen, op basis van bestuursrechtelijke jurisprudentie goed gebruik om in disciplinair onderzoek niet alleen te kijken naar individuele factoren, maar ook naar invloeden vanuit de organisatie.
Wat is uw beoordeling van de stelling dat het lerend vermogen in de publieke sector wat betreft het tegengaan van corruptie en het bevorderen van integriteit niet erg groot is?
Het versterken van het lerend vermogen in de publieke sector is in algemene zin van groot belang, niet alleen op het gebied van integriteit maar op alle vlakken die betrekking hebben op het functioneren van de publieke sector en het openbaar bestuur. Integer handelen past in een professionele beroepsopvatting en vanuit die invalshoek wordt het ook nadrukkelijk in professionaliseringsactiviteiten betrokken.
De verschillende koepelorganisaties en beroepsverenigingen besteden aandacht aan integriteit en organiseren bijeenkomsten waar organisaties kennis en ervaring met elkaar kunnen uitwisselen. Begin 2011 heeft bijvoorbeeld het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters in haar Lochem-conferenties aandacht besteed aan integriteit.
Voor het lerend vermogen vind ik het daarnaast van groot belang dat organisaties inzicht hebben in de integriteitscultuur van hun organisatie, dat zij een centraal overzicht hebben van schendingen en misstanden, en dat zij risicoanalyses houden. Uit eerdere evaluaties is mij bekend dat nog niet alle overheidorganisaties over dergelijke inzichten beschikken.3
Ziet u aanleiding voor strengere selectie aan de poort bij functies voor topmanagement en bestuur? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou dit vorm gegeven kunnen worden?
De verantwoordelijkheid voor de werving en selectie van topmanagers en bestuur is op verschillende wijze belegd. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving en selectie van hun ambtenaren. Bij het Rijk is de Algemene Bestuursdienst verantwoordelijk voor de werving en selectie van de topmanagementgroep.4
Onderdeel van de werving en selectie van leden van de topmanagementgroep bij het Rijk is een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Eventuele gevoeligheid voor corruptie vormt een belangrijk onderdeel hiervan. Een betrokkene mag pas op een TMG-functie worden benoemd indien een verklaring van geen bezwaar door de AIVD is afgegeven. Gedurende de periode van functievervulling wordt dit AIVD-onderzoek periodiek herhaald. Ook leggen TMG-leden bij de start van hun functie (opnieuw) de eed af waarbij aandacht wordt gevraagd voor integriteit. Daarnaast zijn TMG-leden verplicht hun nevenfuncties te melden. Dit wordt standaard meegenomen bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden van TMG-leden. De nevenfuncties worden getoetst op eventuele onverenigbaarheid met de uitoefening van de functie. Indien dit het geval is, is de ambtenaar verplicht de nevenfunctie te beëindigen. Deze toetsing wordt periodiek herhaald, ook tijdens de periode van functievervulling.
Op deze wijze zijn afdoende waarborgen ingebouwd in het proces van werving en selectie van leden van de TMG.
Voor bestuurders geldt dat er onlangs al een aantal aanscherpingen op het gebied van integriteit heeft plaats gevonden. Wethouders worden door de gemeenteraad benoemd. Van kandidaat wethouders kan gevraagd worden een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Daartoe wordt voorzien in een spoedprocedure voor de afhandeling van de aanvraag. Bij brief van 21 april 2011 is uw Kamer daarover geïnformeerd.5 In de Gemeentewet en de provinciewet is een aantal vereisten opgenomen waaraan bestuurders van gemeenten respectievelijk provincies moeten voldoen. Het betreft voorschriften over niet te verenigen betrekkingen, het vervullen van nevenfuncties en verboden handelingen. Het staat gemeenten en provincies vrij om in hun gedragscode voorschriften op te nemen waaruit toetsingscriteria voortvloeien die relevant zijn voor de benoeming van nieuwe bestuurders.
Voor burgemeesters geldt dat ze door de Kroon benoemd worden op aanbeveling door de gemeenteraad. In de aanstellingsprocedure wordt de integriteit van kandidaten getoetst door de Commissaris van de Koningin in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan. Sinds geruime tijd zijn in de procedure een AIVD naslag en fiscale toetsing opgenomen.
De Toelatingscode vmbo-t / havo van de VO-Raad |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich van het debat over de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2011 in november 2010 de gedachtewisseling over het stringente toelatingsbeleid van havo-scholen voor leerlingen die een vmbo-t-diploma1 hebben behaald en die onder meer leidde tot de motie Çelik / Voordewind2 die de Kamer op 16 november 2010 heeft aangenomen?
Ja, dat herinner ik mij.
In hoeverre vindt u dat de «Toelatingscode overstap van vmbo naar havo»3 van de VO-Raad met de maximum instroomeis van een gemiddeld eindexamencijfer van 6,8 en een toelatingsgesprek waarin ook het advies van de vmbo-school en de motivatie van de leerling aan bod komen, de intentie van de motie waarmaakt dat recht wordt gedaan aan de kansen van leerlingen om eigen talenten te ontwikkelen door doorstroom van vmbo-t naar havo te borgen?
De combinatie van een gemiddeld eindexamencijfer en een toelatingsgesprek waarin de motivatie van de leerling en het advies van de vmbo-school worden betrokken, biedt de mogelijkheid tot een afgewogen oordeel te komen over de kansen van een leerling om het havo succesvol af te ronden. Dat havo-scholen bij een afwijkende mening in overleg moeten treden met de vmbo-school biedt een extra waarborg voor een goede afweging.
Betekent de rol van het schooladvies binnen een scholengemeenschap met vmbo, havo en vwo dat deze tegenover de vmbo’ers die willen doorstromen nog altijd absurde toelatingseisen stelselmatig kan verpakken als een negatief advies van de vmbo-school?
Ik zie geen reden waarom scholengemeenschappen toelatingseisen als een negatief advies van de vmbo-school zouden verpakken. Uit het Ecbo onderzoek4 dat is uitgevoerd, blijkt juist dat vmbo’ers uit scholengemeenschappen die vmbo en havo onder één dak hebben vaker doorstromen naar havo dan vmbo’ers uit zelfstandige vmbo- of mavoscholen. Ook blijken deze leerlingen het beter op het havo te doen dan vergelijkbare leerlingen uit een zelfstandig vmbo of mavo. Deze conclusies onderstrepen het belang van regionale samenwerking tussen vmbo- en havoscholen en het gezamenlijk oppakken van de begeleiding van vmbo-leerlingen naar het havo.
Bestaan er formele en/of inhoudelijke redenen die rechtvaardigen dat de afspraken van de code pas ingaan per 1 augustus 2012 en niet per 1 januari 2012, zodat ook de huidige examenkandidaten van het vmbo-t kunnen profiteren van minder opgeklopte instroomeisen naar havo-scholen? Zo ja, wat zijn deze formele en/of inhoudelijke redenen en onderschrijft u deze? Zo neen, wilt u dan bij de VO-Raad erop aandringen dat de code al in werking treedt per 1 januari 2012?
Scholen zullen in het voorjaar al conform de code handelen. Vmbo-leerlingen die dan examen doen, worden komend voorjaar dus al volgens de code toegelaten. Ter ondersteuning hiervan heb ik met de VO-raad afgesproken dat er dan ook een klachtenloket operationeel is, waar ouders en leerlingen het kunnen melden als scholen zich niet aan de code houden. Ook zal ik zelf de uitvoering van de code goed in de gaten houden. De Inspectie van het Onderwijs doet in 2012 onderzoek naar de naleving van de code.
Onderdeel van de code is dat vmbo- en havoscholen een nadere invulling geven aan, en met elkaar afspraken maken over onder meer loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) en de programmatische aansluiting tussen vmbo en havo. Deze afspraken moeten de komende tijd worden gemaakt en per 1 augustus 2012 vastgelegd zijn.