Het verminderen van het aantal bedden in de GGZ en sluiting herstellingsoord |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de GGZ-instelling Mondriaan in Limburg vóór 2016 142 bedden zal schrappen?1
Wat is uw reactie op het bericht dat de GGZ-instelling Mondriaan in Limburg vóór 2016 142 bedden zal schrappen?1
Dat de GGZ-instelling Mondriaan zich heeft voorgenomen om bedden te schrappen past in mijn beleid om de zogenaamde ambulantisering te stimuleren. Patiënten met psychische aandoeningen kunnen veel meer dan nu wonen in en deelnemen aan de maatschappij, mits de juiste ondersteuning in de wijk is georganiseerd. Daarvoor zijn in Nederland al diverse zorgvormen opgericht, zoals bijvoorbeeld ACT en FACT teams. FACT-teams (Functie Assertive Community Treatment) behandelen en begeleiden mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen in de wijk/thuissituatie. Zij bieden praktische steun in huisvesting, inkomen, zoeken naar dagbesteding en werken met motiverende technieken. Ook betrekken deze teams de familie van de patiënt bij de behandeling, waardoor die er niet alleen voor staat en hun zorgen worden verlicht.
De afbouw van bedden is een goede ontwikkeling voor de kwaliteit van leven van de patiënt én het is kostenbesparend, omdat bedden erg duur zijn. Het bericht waar u naar verwijst, zet deze voordelen ook uiteen. Mondriaan komt tegemoet aan de wensen van de patiënt, die behandeld wil worden in de thuissituatie. Door het samenstellen van een optimaal team van professionals die de patiënt hierin ondersteunen, kunnen met minder personeel meer mensen worden geholpen. Op dit moment ben ik met het veld in gesprek om te komen tot een bestuurlijk akkoord over de geestelijke gezondheidszorg. Een van de thema’s is de ambulantisering en de beddenafbouw.
Om welke reden schrapt Mondriaan de bedden? Is er in deze regio een overschot aan geestelijke gezondheidszorg?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Zijn er wachtlijsten op dit moment voor bedden bij Mondriaan of bij andere GGZ-instellingen in Limburg? Zo ja, hoe komt dat?
Ik heb geen signalen dat er wachtlijsten zijn voor bedden op dit moment.
Betreft het ook het afbouwen van crisisbedden? Zo ja, wat betekent dat voor het aantal crisisbedden in deze regio? Kan een toelichting worden gegevens?
Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt met betrekking tot het reduceren van bedden, ook als dat crisisbedden betreft. De continuïteit en kwaliteit van zorg aan cliënten moet gewaarborgd zijn. Indien de instelling besluit crisisbedden te sluiten zal dat op zodanige wijze moeten plaatsvinden dat de crisisfunctie voor de regio wel gewaarborgd blijft.
Op welke manier zal een vermindering van bedden bij Mondriaan leiden tot het helpen van meer mensen?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord van vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat door het verminderen van het aantal bedden de kans vergroot wordt dat patiënten in een ambulant traject gedwongen worden, hoewel wellicht residentiële zorg effectiever kan zijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik ga er vanuit dat de zorg die verleend wordt aan de patiënten verantwoorde zorg is en dat zorgverleners per individuele patiënt beoordelen of een ambulant traject of klinische opname gewenst is. Het beleid rondom de ambulantisering zal dus verantwoord moeten plaatsvinden, waarbij altijd de mogelijkheid voor residentiële zorg moet blijven bestaan, afhankelijk van de specifieke zorgbehoefte van de patiënt. Feit is wel, dat meer mensen dan nu in een ambulant traject kunnen worden geholpen, omdat dit beter is voor de kwaliteit van leven van de patiënt zelf. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen die in geestelijke nood verkeren kwalitatief goede zorg op maat geboden moet worden, waarbij vooraf niet voorgeselecteerd moet worden welke vorm van zorg dat moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom een vermindering van managementlagen en managementpersoneel gepaard gaan met een beddenvermindering?
Indien patiënten worden behandeld in een klinische setting, wordt een groot beroep gedaan op het organisatievermogen van een instelling. Er moet voldoende personeel aanwezig zijn om de instelling aan te sturen en de organisatie draaiende te houden. Indien patiënten veel meer vanuit een ambulante situatie en/of de thuissituatie worden geholpen, heeft dit consequenties voor het management als gevolg van sluiting van afdelingen. Zo zullen veel meer organisatorische aspecten, zoals voorzieningen voor levensonderhoud voor patiënten, de inzet van verplegend personeel etc. worden verminderd, wat kan resulteren in een vermindering van managementlagen binnen een organisatie.
Sturen de zorgverzekeraars bij Mondriaan aan op het verminderen van het aantal bedden? Zo, nee, wat is dan wel hun rol? Zo ja, waarom?
Ja, het beleid van CZ/VGZ is erop gericht dat het proces van ambulantisering daadwerkelijk wordt ingezet. Afbouw van klinische capaciteit is één van de inkoopvoorwaarden. Nederland kent een relatief hoge dichtheid als het gaat om GGZ-bedden per inwoner. Het Trimbosinstituut heeft dit in een rapport «Toekomstverkenning intramurale GGZ» (2009) ook aangegeven. De verwachting is, zo blijkt in dit rapport, dat deze capaciteit zonder nadere maatregelen blijft groeien, terwijl klinische opname niet altijd noodzakelijk past bij de zorgvraag van de patiënt. Veel beter kan in sommige gevallen de patiënt in een ambulante setting worden behandeld.
Mondriaan bouwt de klinische capaciteit wel sneller af dan de inkoopvoorwaardennorm van de verzekeraars. Daarom hebben CZ/VGZ en Mondriaan een intentieverklaring getekend met als doel dat Mondriaan de afbouw kan temporiseren indien blijkt dat de afbouw te snel gaat.
Hoeveel euro moet Mondriaan in totaal bezuinigingen, en hoeveel banen zullen er daardoor verdwijnen?
Mondriaan moet 7 miljoen euro bezuinigen. Ongeveer 75% van het budget van Mondriaan betreft personele kosten. In 2012 zullen er van de ruim 1 800 formatieplaatsen 133 verloren gaan. De Raad van Bestuur verwacht dat gedwongen ontslagen achterwege kunnen blijven.
Wat is uw reactie op het bericht dat Pro Persona heeft besloten om het herstellingsoord te sluiten?2
Ik realiseer mij dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van organisaties. De maatregelen zijn echter onontkoombaar om de GGZ toekomstbestendig te houden. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars doelmatig inkopen, zodanig dat de zorg betaalbaar blijft en beschikbaar voor patiënten. Zij kunnen binnen deze kaders hun eigen afwegingen maken, waarbij in dit geval het gevolg is dat het herstellingsoord van Pro Persona moet sluiten. Bovendien gaat het volgens Pro Persona, zoals ook in het artikel wordt aangegeven, om lichte gevallen, waarvan het de vraag is of die »s nachts in het herstellingsoord moeten verblijven.
Hoe oordeelt u er over dat er zogenaamde preventieplaatsen worden geschrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorg die in het herstellingsoord werd gegeven, betrof in veel gevallen «lichte problematiek». De instelling declareerde veel van deze zorg onder de aanspraak aanpassingsstoornis, welke per 2012 niet meer onder het verzekerde pakket valt. Ik vertrouw erop dat de verzekeraar weloverwogen heeft besloten om de preventieplaatsen in zijn geheel te schrappen en verwijs hierbij ook naar het antwoord dat ik gaf op vraag 11.
Hoeveel moet Pro Persona bezuinigen, en hoeveel banen zullen daardoor verdwijnen?
Pro Persona zal de functie Herstellingsoord, waar klinische opname geboden wordt aan mensen met verschillende diagnoses(waaronder aanpassingsstoornissen) voor wie een tijdelijke opname is aangevraagd, in de loop van 2012 niet meer uitoefenen. Er is een sluitingsplan gemaakt. Een opnamestop wordt ingevoerd met ingang van 1 juni en de feitelijke sluiting is voorzien per 1 augustus. Het gaat daarbij om 41 medewerkers die hierdoor hun functie verliezen. Pro Persona streeft ernaar deze mensen te herplaatsen in de organisatie van Pro Persona. De kans bestaat dat een deel van de cliënten nu eerder opgenomen moeten worden op een reguliere opnameafdeling van Pro Persona in de regio.
De sluiting van het Herstellingsoord past bij de verder gaande ambulantisering van de GGZ die de zorgverzekeraar(s) en de zorgaanbieders in de GGZ nastreven. Dit past binnen mijn beleidslijn. Nadat de zorgverzekeraar had aangegeven de verblijfsfunctie niet meer te zullen inkopen (het is namelijk verblijf met behandeling) is, mede gelet op het uit het basispakket Zvw vergoeding van aanpassingsstoornissen, besloten het Herstellingsoord te sluiten.
Het totale bedrag voor het Herstellingsoord mag worden behouden, maar zal nu worden ingezet om meer patiënten ambulant te behandelen.
Pro Persona onderzoekt welke mogelijkheden er zijn om (delen van) het zorgaanbod van het Herstellingsoord ambulant aan te bieden.
Is het waar dat zorgverzekeraar Menzis heeft besloten de vergoeding voor verblijf voor de preventieplaatsen te laten vervallen, zodat het herstellingsoord van Pro Persona moet sluiten? Bent u van mening dat een zorgverzekeraar inhoudelijk kan toetsen of iemand baat heeft bij een preventieve opname om erger in de toekomst te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is waar. De verzekeraar zou inderdaad kunnen toetsen of iemand baat heeft bij een preventieve opname om erger te kunnen voorkomen. Praktijkvariatie zou dat ook uit kunnen wijzen. Die informatie heeft hij nodig om adequaat te kunnen inkopen en zijn afwegingen te kunnen maken om wel of niet bepaalde zorg in te kopen bij een instelling.
Is het waar dat zorginstellingen in de GGZ de verblijfsplaatsen voor mensen met een zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 aan het afstoten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het ambulantiseringtraject dat aanbieders en verzekeraars momenteel gezamenlijk oppakken, verwacht ik dat verblijfplaatsen voor mensen met een zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 inderdaad minder worden gecontracteerd. Immers, deze mensen kunnen verantwoord ambulant worden geholpen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 1.
De berichtgeving rondom de eventuele verkoop van Helianthos |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de het Parool «Strijd om patenten zonnematten» van woensdag 14 december 2011?
Ja, en Nuon heeft ons aanvullend geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat vindt u van de eventuele verkoop van de patenten van Helianthos aan Solmateq uit Qatar?
Helianthos, en haar moederbedrijf Nuon, zijn zelfstandige ondernemingen die op een internationale markt opereren. Zij zijn vrij om delen van het bedrijf aan buitenlandse investeerders te verkopen, ongeacht het land van oorsprong van deze investeerder. Inmiddels heeft Nuon bekend gemaakt Helianthos openbaar aan te bieden via een online veiling. Daaraan kunnen zowel Nederlandse als buitenlandse partijen meedoen.
Is het wenselijk dat slechts de strategische patenten worden verkocht maar niet de fabriek met werknemers? Wat voor invloed zal de verkoop van de patenten hebben op de fysieke fabriek en haar werknemers?
Dat is een bedrijfsmatige afweging waar ik mij niet in kan mengen.
Bent u van mening dat het hier om een enorm kennislek op het gebied van duurzame energie gaat en dat vele potentiële miljoenen euro’s aan waarde voor de Nederlandse economie worden gemist wanneer de productie niet in Nederlandse handen zou blijven?
In de zonne-energiesector vindt veel technologische ontwikkeling plaats en de variëteit in technologie is groot. De Nederlandse zonne-energie-industrie draagt daar een belangrijke steen aan bij. We hebben bijvoorbeeld veel kennis en bedrijvigheid op het gebied van silicium en dunnefilm zonnecellen. Helianthos is een van de bedrijven die een eigen technologie in de markt probeerde te zetten. Indien er in de markt onvoldoende interesse is om de technologie van Helianthos commercieel uit te rollen, is dat uiteraard jammer omdat daardoor duurzame bedrijvigheid in Nederland zou verdwijnen. Dit hoort echter wel bij een hoog-technologische en zich snel ontwikkelende markt. Uiteindelijk zal niet iedere technologie of ieder bedrijf het redden.
Bent u van mening dat groeimarkten, als de zonne-industrie, juist in tijden van crisis kunnen blijven zorgen voor werkgelegenheid en economische waarde voor Nederland?
Ja.
Klopt het dat hier miljoenen aan subsidies vanuit de Nederlandse overheid en de provincie in zitten? Zo ja hoe gaat u dit bij een eventuele verkoop terughalen?
Helianthos heeft in het verleden subsidie ontvangen, waarvan € 3,3 miljoen nog niet in rechte vast staat. Daar zijn vanzelfsprekend voorwaarden aan verbonden, die onder andere gericht zijn op het behoud van intellectueel eigendom voor Nederland. Mocht er sprake zijn van een overname van (delen van) Helianthos, dan zal ik onderzoeken of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Indien Helianthos niet aan de subsidievoorwaarden voldoet, zal ik bezien hoe ik de betreffende subsidies kan terugvorderen. Op 8 november 2010 heb ik uw Kamer hierover ook geïnformeerd naar aanleiding van berichten in de media (Kamerstuknummer 30 196, nr. 116).
Vooralsnog zijn er geen patenten of andere zaken van Helianthos verkocht aan Solmateq of enige andere partij. Er is op dit moment dus nog geen sprake van terugvordering. Ook is er subsidie verleend aan Helianthos door de provincie Gelderland.
Wat vindt u van de bewering uit het artikel dat het vermoeden bestaat dat «met Nederlands belastinggeld het product van de markt wordt gehouden»?
Er is geen sprake van dat Helianthos van de markt wordt gehouden. Nuon heeft in mei 2011 aangegeven Helianthos te willen verkopen. Zij hebben echter geen investeerder kunnen vinden voor het hele bedrijf en proberen nu onderdelen van het bedrijf, zoals de patenten, te verkopen. Als er toch nog een investeerder langskomt die het gehele bedrijf wil kopen, kan ik mij voorstellen dat Nuon de afweging zal maken wat meer oplevert, daarbij de eventueel terug te vorderen subsidie meerekenend. Uit het persbericht dat Nuon heeft afgegeven op 17 januari 2012, blijkt ook dat dit niet waar is. Nuon biedt Helianthos immers aan via een openbare veiling.
Hoe kijkt u aan tegen de opmerking uit het artikel «dat het een vernietiging is van 15 jaar ontwikkeling»?
Zoals ik ook onder vraag 4 heb aangegeven, is het onderdeel van een innovatieve markt dat bepaalde innovaties het wel halen en anderen niet. De markt is uiteindelijk het beste in het selecteren van de meest succesvolle innovaties. Bij de ontwikkeling van innovaties die het niet halen tot de markt is vaak wel veel kennis opgebouwd, waar de sector van kan blijven profiteren. Er is dus geen sprake van een vernietiging van 15 jaar ontwikkeling.
Komt de verkoop van de patenten in dit geval wel overeen met de focus die u sinds het topsectorenbeleid juist hebt gelegd op de valorisatie van kennis?
De markt weet beter dan de overheid waar de marktkansen liggen en waar innovatiebeleid op ingezet moet worden. Daarom is in het topsectorenbeleid het bedrijfsleven aan zet om de innovatieagenda te bepalen. Voor Helianthos geldt ook: de markt bepaalt of ze nog wel een toekomst ziet in deze technologie. Ik wil en kan daar niet in treden. De Nederlandse zonne-technologiemarkt is echter breder dan Helianthos en kent een aantal sterke spelers. Via een innovatiecontract geeft de sector zelf aan wat op het gebied van innovatie nodig is om deze sector verder te versterken. Dat betekent niet dat er nooit een bedrijf gesloten mag worden. Met de veiling die Nuon heeft aangekondigd krijgt de sector echter een nieuwe kans om Helianthos te behouden.
Is er een mogelijkheid voor u om deze transactie te blokkeren en de ontwikkelde technologie voor de Nederlandse markt te behouden?
Ik heb geen mogelijkheid om enige transactie te blokkeren. Het is aan het Nederlandse bedrijfsleven om, indien ze dit waardevol acht, de ontwikkelde technologie voor hun eigen markt te behouden. Daartoe krijgen ze de kans via de online veiling die Nuon heeft aangekondigd. Wel houd ik scherp in de gaten of Helianthos aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal ik bezien hoe ik de subsidies kan terugvorderen indien dat niet het geval is.
De vastzetting van 19 Somalische vreemdelingen in de VBL in Ter Apel |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak van 19 Somalische vreemdelingen die zijn vastgezet in de VBL in Ter Apel?1
Ja.
Klopt het dat de rechter deze vastzetting onrechtmatig heeft geacht en schadevergoeding heeft toegekend? Wat zijn de overwegingen van de rechter hiervoor?
De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Noord-Somalië en Somalië was om de maatregel voor de meesten van deze vreemdelingen te rechtvaardigen en om die reden een schadevergoeding toegekend. Ik heb hoger beroep ingesteld bij de Raad van State tegen de uitspraak van de rechtbank.
Waarom heeft u ervoor gekozen om deze Somalische vreemdelingen vast te zetten?
Deze vreemdelingen verklaarden uitgeprocedeerd te zijn waardoor er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in Nederland bestond. Uitdrukkelijk is aan hen gevraagd of zij beoogden een asielaanvraag in te dienen. Dit bleek niet het geval te zijn. Dat betekent dat krachtens de Vreemdelingenwet 2000 op hen de plicht rust zelfstandig terug te keren naar Somalië. Vertrekt de vreemdeling niet zelfstandig dan kan de Nederlandse overheid tot uitzetting overgaan. Met het oog op de uitzetting zijn deze vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld.
Hoeveel uitgeprocedeerde Somalische vreemdelingen kunnen momenteel niet worden uitgezet naar Somalië vanwege de slechte veiligheidssituatie in dat land? Deelt u de mening dat deze groep niet zelfstandig zal terugkeren?
Vreemdelingen die vanwege de veiligheidssituatie niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, moeten worden opgevangen. Dit uitgangspunt komt ook tot uiting in mijn toelatingsbeleid voor Somalische vreemdelingen, waarin Mogadishu – behalve de luchthaven – is aangemerkt als gebied waar sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn. Dergelijke vreemdelingen komen in aanmerking voor een vergunning als er geen verblijfsalternatief is.
Van de door u bedoelde groep van Somalische vreemdelingen is al eerder in rechte komen vast te staan dat zij kunnen terugkeren naar Somalië. Zolang zij zelf geen aanleiding zien om op grond van het meest recente landenbeleid voor Somalië opnieuw een asielaanvraag in te dienen, blijft deze terugkeerverplichting onverminderd gelden. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk. Er is derhalve geen aanleiding om uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers op te vangen.
Op welke wijze probeert u te voorkomen dat deze groep vreemdelingen in de illegaliteit verdwijnt?
Door een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. In het overgrote deel van de hier bedoelde 19 gevallen bestond aanleiding voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 56 Vreemdelingenwet. Het overgrote deel van de groep Somaliërs is geplaatst in de VBL in Vught. Daar wordt op dit moment gewerkt aan hun terugkeer naar Somalië.
Deelt u de mening dat uitgeprocedeerde asielzoekers die vanwege de veiligheidssituatie tijdelijk niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst, opgevangen moeten worden, bij voorkeur in een asielzoekerscentrum?
Zie antwoord vraag 4.
De berichtgeving rondom het failliet van Zalco |
|
Ad Koppejan (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Provinciale Zeeuwse Courant over het faillissement van de firma Zalco?1
Ja.
Heeft u de indruk dat het moederbedrijf Klesch alles in het werk heeft gesteld om dit faillissement te voorkomen? In hoeverre is er sinds de bedrijfsovername door Klesch voldoende geïnvesteerd in deze aluminiumfabriek om deze een levensvatbare toekomst te geven?
De afgelopen jaren heeft regelmatig en de afgelopen weken zeer intensief overleg plaatsgevonden met alle partijen en ik heb persoonlijk ook met de heer Klesch gesproken. Het moederbedrijf Klesch heeft via diverse wegen geprobeerd om Zalco te redden, maar uiteindelijk zag men zich genoodzaakt om Zalco het faillissement te laten aanvragen. Klesch heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in Zalco om de crisis uit de periode 2008–2009 te boven te komen, in de veronderstelling dat vanaf 2010 de markt weer sterk zou aantrekken. Echter sinds het voorjaar 2010 is de LME-prijs (Prijs op de London Metal Exchange) voor aluminium met 20 à 25% gezakt. Ondernemen blijft het nemen van risico’s en uiteindelijk is het niet gelukt het hoofd boven water te houden.
Welke impact verwacht u dat het faillissement van Zalco zal hebben voor de Zeeuwse werkgelegenheid en in welke mate kan het Europese Globaliseringsfonds een bijdrage leveren in het weer aan werk helpen van ontslagen medewerkers van Zalco, bijvoorbeeld door scholing, hulp bij het vinden van een nieuwe baan of ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf?
Zalco is een relatief grote werkgever in deze regio. De sluiting van Zalco heeft daarom een grote impact op de werkgelegenheid in de regio. Ik realiseer me dat de situatie op de arbeidsmarkt op dit moment niet gunstig is. Teneinde aanspraak te kunnen maken op middelen uit het Europees Globaliserings Fonds dient voldaan te worden aan de voorwaarden die dit fonds stelt. De middelen uit het fonds kunnen worden ingezet voor activiteiten waarmee de ontslagen werknemers weer aan de slag worden geholpen. U kunt daarbij denken aan onder andere scholing, re-integratie en bemiddeling naar een andere baan of ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf. Deze activiteiten zijn vastgelegd in de EGF-aanvraag. Overigens wordt door de curatoren geprobeerd Zalco een (gedeeltelijke) doorstart te laten maken.
Per wanneer zou Zalco gebruik kunnen maken van dit Europese Globaliseringsfonds?
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 28 december 2011 een EGF-aanvraag van de provincie Zeeland bij de Europese Commissie ingediend. De Europese Commissie streeft ernaar binnen 28 weken een besluit over toekenning van de aanvraag te nemen. Een project mag reeds eerder starten. De kosten die gemaakt worden vanaf de eerste ontslagen mogen worden meegenomen in een EGF-project. De provincie Zeeland is in overleg met diverse partners (gemeenten, UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijsinstellingen en uitzendbureaus) en is voornemens begin 2012 samen met het UWV te starten met het inrichten van een mobiliteitscentrum om de ontslagen werknemers van Zalco te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan.
Vanuit beide ministeries is gezamenlijk € 200 000,– beschikbaar gesteld om de inzet van het EGF voor Zalco mogelijk te maken.
Welke impact voorziet u dat het faillissement van Zalco (en de omstandigheden die daartoe hebben geleid) zal hebben voor de basismetaalindustrie en de maakindustrie in Nederland als geheel?
De basismetaalindustrie in Nederland bestaat uit een relatief beperkt aantal bedrijven. Als daar een bedrijf tussen uitvalt heeft dat derhalve een aanzienlijke impact op het totaal van de basismetaalindustrie. Tegelijkertijd is op het gebied van basismetalen sprake van een wereldmarkt en is er in de aluminiummarkt eerder sprake van mondiale overcapaciteit dan dat er een tekort is. Er is duidelijk sprake van een kopersmarkt, waardoor het wegvallen van Zalco weinig effecten zal hebben voor andere bedrijfstakken wat de beschikbaarheid van aluminium betreft.
Ook Zalco zelf heeft herhaaldelijk aangegeven dat de prijs voor aluminium bepaald wordt op de London Metal Exchange en dat het bedrijf daar zelf relatief weinig aan kan veranderen.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat de financiële problemen bij Zalco mede veroorzaakt zijn door het ongelijke speelveld voor de elektro-intensieve industrie in Europa, met name waar het gaat om de kwijtschelding van nettransporttarieven door Duitsland en België, terwijl dit in Nederland niet gebeurt?
Al enkele jaren vindt er vanuit het Ministerie van EL&I afstemming plaats met de basismetaalindustrie over de concurrentiepositie van deze bedrijven in Europa. Omdat in diverse landen afwijkende regelingen gelden is het moeilijk situaties een op een met elkaar te vergelijken. Deze aspecten zijn vanuit mijn departement de afgelopen jaren diverse malen met deze bedrijven besproken:
Al enkele jaren geleden is het kabinet destijds benaderd door de energie-intensieve industrie dat zij niet in staat zouden zijn langlopende elektriciteits-contracten af te sluiten tegen een redelijke prijs voor deze sector. Het kabinet destijds heeft aangedrongen op de vorming van een consortium grootverbruikers om sterker te staan tegenover de grote elektriciteits-producenten. Ook de basismetaalbedrijven hebben deelgenomen aan dit consortium, dat een gunstig stroomcontract met E.On heeft uitonderhandeld. Achtergrond van de zorgen van de industrie was het grote prijsverschil met Duitsland dat in de orde van € 8 per MWh was. Dat probleem heb ik aangepakt door de koppeling van de markten met de buurlanden. Het prijsverschil is – zeker het afgelopen jaar – geen knelpunt meer.
Maar ik kan niet ingrijpen in commerciële trajecten. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de basismetaalbedrijven zelf om lange termijn contracten af te sluiten. Prijswisselingen behoren tot het normale bedrijfsrisico.
Duitsland heeft het afgelopen jaar de transportkosten voor elektriciteit, welke een fractie zijn van de elektriciteitskosten, voor de energie-intensieve industrie op nul gesteld. Omdat alle transportkosten worden overgeslagen over alle stroomverbruikers in Duitsland, moeten andere partijen in Duitsland deze kosten nu voor hun rekening nemen. Vanuit consumenten- en MKB-sectoren in Duitsland is bezwaar gemaakt tegen deze maatregel bij de Europese Commissie. Ook vanuit het Ministerie van EL&I zijn hierover kritische vragen gesteld aan de Europese Commissie.
Informeel heeft Duitsland aangegeven dat deze maatregel mede is ingegeven om via de energie-intensieve bedrijven maatregelen te kunnen nemen om de netstabiliteit te handhaven. In Nederland hebben we een ander systeem om de netstabiliteit te handhaven. In Nederland doen we dit door de jaarlijkse veiling van afschakelcontracten, waarvan ook de energie-intensieve industrie gebruik maakt om hun stroomkosten te drukken. Voor 2012 had Zalco hiervoor via de veiling van TenneT ook een contract verworven ter grootte van ca. € 5 miljoen.
Er zijn derhalve verschillen in het speelveld voor de elektro-intensieve industrie in de diverse landen en die spelen natuurlijk ook mede een rol bij de financiële situatie van de bedrijven in de diverse landen.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat de Duitse en Belgische regelingen niet op beletselen stuiten bij de Europese Commissie?
Uit contacten met de Europese Commissie is mij gebleken dat de Duitse maatregel inzake de transportkosten voor de energie-intensieve industrie nog onderwerp van onderzoek is en dat de Europese Commissie nog niet heeft besloten of deze maatregel acceptabel is.
Over concurrentieverstorende regelingen in andere landen is mij niets bekend. Ik heb daarom bij de Europese Commissie de vraag neergelegd een overzicht te geven over soortgelijke regelingen in andere landen en de opstelling van de Europese Commissie tegenover deze regelingen.
Wat bent u van plan te doen aan dit ongelijke speelveld in Europa?
Ik streef naar een Noord-West Europese stroommarkt, waarbij dit soort verschillen worden tegengegaan. Desondanks blijft het mogelijk dat er verschillen optreden, omdat landen andere maatregelen kunnen nemen om bepaalde doelstellingen te bereiken. Zo werkte Nederland met de veiling van afschakelcontracten om de netstabiliteit te garanderen. Voor de Nederlandse aanpak is destijds gekozen, omdat door de veiling een lagere prijs voor afschakelen kon worden bereikt dan door uit te gaan van vaste contracten. De Duitse industrie noemt de Nederlandse benadering als voorbeeld in de lobby-activiteiten naar de Duitse regering. Dit laatste is in het voordeel van alle stroomgebruikers, die daardoor een lagere bijdrage hoefde te leveren voor het in stand houden van de stabiliteit van het elektriciteitsnet. Essentieel hierbij is natuurlijk wel dat de vergoeding die gegeven wordt om netstabiliteit in een reële verhouding moet staan ten opzichte van de geleverde inspanning. Zoals hierboven reeds aangegeven, houd ik contact over dit dossier met de Europese Commissie.
Nieuwe problemen met de JSF |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trillion-Dollar Jet Has Thirteen Expensive New Flaws» (13 december 2011)?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek dat in opdracht van Frank Kendall, in het Pentagon verantwoordelijk voor materieelaankoop, is uitgevoerd en het rapport «F-35 Joint Strike Fighter: Concurrency Quick Look Review» van 29 november 2011 dat onlangs is uitgelekt via POGO (Project on Government Oversight)?2
Ja, de Verenigde Staten hebben het rapport beschikbaar gesteld aan de partnerlanden van het F-35 programma.
Hoe beoordeelt u de lijst met mankementen die Kendall en zijn panel constateren?
Op dit moment is de technische testfase (Developmental Testing and Evaluation, DT&E) van de F-35 gaande om technische tekortkomingen op te sporen en te herstellen voordat het toestel operationeel in gebruik wordt genomen. Ondertussen worden ook toestellen geproduceerd. Dit is bij eerdere ontwikkelingstrajecten van jachtvliegtuigen ook gebeurd, maar niet in die mate als thans het geval is. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken doelde met zijn uitdrukking «rijden en sleutelen» op noodzakelijke aanpassingen aan reeds geproduceerde toestellen.
Het ministerie van Defensie wordt via de Nederlandse vertegenwoordiger bij het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) in Washington DC geïnformeerd over de voortgang van het testprogramma en geconstateerde technische tekortkomingen. Het in vraag 5 genoemde Amerikaanse rapport gaat in op in totaal dertien tekortkomingen die aanpassingen van geproduceerde toestellen noodzakelijk maken. Niet al deze probleemgebieden hebben overigens betrekking op de CTOL-versie (Conventional Take-off and Landing)van de F-35 waarvoor Nederland belangstelling heeft. De belangrijkste voor Nederland relevante tekortkomingen zijn reeds aan de Kamer gemeld, onder meer in de jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488 nr. 258) en de brief van 25 mei 2011 (Kamerstuk 26 488 nr. 271).
Bij de aanvang van het JSF-programma werd er volgens het Amerikaanse rapport op goede gronden van uitgegaan dat door de grootschalige toepassing van computersimulaties de ontwikkeling van de F-35 anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. Deze verwachting blijkt volgens het rapport te optimistisch te zijn geweest. Ik constateer dat er belangrijke technische tekortkomingen zijn geconstateerd, maar tevens dat er ook maatregelen worden genomen ter opheffing daarvan. Deze maatregelen onderstrepen de vastberadenheid van de Amerikaanse overheid om van de JSF een succes te maken.
Is de in het rapport gebruikte kwalificatie «classified deficiency» gerelateerd aan problemen rond stealth? Klopt het dat de JSF toch niet zo onzichtbaar zal zijn voor radars als Lockheed Martin heeft gezegd dat de JSF zal zijn?
Ik kan niet ingaan op gerubriceerde informatie.
Klopt het dat veel problemen te maken hebben met wat de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken op 6 december 2011 tijdens het mondelinge vragenuur in afwezigheid van de minister van Defensie noemde «rijden en sleutelen»? Hoe beoordeelt u het functioneren van «rijden en sleutelen» na het lezen van het rapport «F-35 Joint Strike Fighter: Concurrency Quick Look Review» van 29 november 2011?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onderzoek in opdracht van Kendall aantoont dat de hoeveelheid mankementen op dit moment in dezelfde mate voorkomen als dat in de beginfase van de ontwikkeling van een gevechtsvliegtuig? Hoe beoordeelt u het feit dat bij het testen is geconstateerd dat er maar liefst 725 veranderingen in het design zijn aangebracht terwijl nieuwe toestellen al uit de fabriek kwamen?
Het Amerikaanse rapport stelt dat het aantal tekortkomingen bij de F-35 meer lijkt op die van eerdere vliegtuigontwikkelingsprogramma’s dan verwacht. Ik heb geen aanleiding deze constatering ter discussie te stellen. Het is overigens gebruikelijk dat in een vroeg stadium van de ontwikkeling de meeste mankementen worden geconstateerd. Voor dat doel is binnen het F-35 programma ook een uitgebreid test- en evaluatieprogramma opgezet. Dat is eveneens de reden waarom in de LRIP-1 en LRIP-2 productieseries relatief de minste toestellen zijn besteld.
Minister Panetta heeft op 26 januari jl. aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen af nemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken. De Amerikaanse bestelreeks zal pas begin februari bekend zijn na de indiening van de Amerikaanse defensiebegroting voor het fiscale jaar (Fiscal Year)2013 dat begint op 1 oktober 2012. Overigens verschillen de omvang van de noodzakelijke veranderingen aan de toestellen en de mogelijke gevolgen van de geconstateerde tekortkomingen. Een deel van de gebreken zal reeds op de productielijn worden hersteld. De resterende aanpassingen kunnen na aflevering van de toestellen worden uitgevoerd op een moment dat past in het onderhoudsschema.
Klopt het dat ook in de VS wordt gesproken over langer doorvliegen met bestaande toestellen en dat de firma Boeing daartoe zelfs plannen heeft ingediend?
Evenals Nederland dienen de Verenigde Staten langer door te vliegen met de bestaande vloot jachtvliegtuigen. Vanwege de vertragingen bij de F-35 heeft de Amerikaanse luchtmacht onder meer besloten tot modificaties aan haar nieuwere F-16 toestellen (F-16 C/D) ter verlenging van de levensduur. Daarnaast beschikken de Amerikaanse strijdkrachten nog over andere typen jachtvliegtuigen die op termijn worden vervangen door de F-35. Voor deze toestellen wordt door de fabrikanten meegedacht over oplossingen om de levensduur te verlengen. Vanwege de gemiddelde leeftijd van sommige van deze toestellen is dat echter niet altijd mogelijk en moeten als overbruggingsmaatregel enkele nieuwe toestellen van een ouder type worden besteld. Boeing overweegt in dit verband productielijnen langer open te houden. Deze opties zijn kostbaar en de besluitvorming hierover is nog niet voltooid. Hoe dan ook staat in de Verenigde Staten de JSF als opvolger van een reeks verouderde vliegtuigtypen niet ter discussie.
Bent u bereid om nog op korte termijn verslag te doen van het JSF-programma tot nu toe om lessen te trekken uit de fouten die in het gehele programma zijn gemaakt en over de Nederlandse betrokkenheid daarbij?
De jaarrapportages van het project Vervanging F-16 doen verslag van de stand van zaken van het programma. De rapportages gaan tevens in op de belangrijkste onderkende risico’s en de maatregelen die in verband daarmee worden genomen. Na de voltooiing van het project Vervanging F-16 zal het, zoals te doen gebruikelijk bij grote projecten, worden geëvalueerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 8 februari 2012 over de vervanging van de F-16?
Ja.
Falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van het zoveelste voorbeeld van falende zorg en falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), nadat vanmorgen berichten verschenen over een baby die in het umcg verbleef?
Bij de behandeling van de baby door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2007 is ernstige gezondheidsschade ontstaan. Dat is op zich natuurlijk al erg, maar het wordt nog erger als vervolgens zowel het ziekenhuis als de toezichthouder daar niet behoorlijk op reageren.
Als minister ben ik verantwoordelijk voor goed toezicht op de kwaliteit van de zorg en ik neem wat er gebeurd is hoog op. Ik heb groot respect voor de vasthoudendheid van de ouders van Jelmer. Ik ben mij er van bewust dat alle onderzoeken die nu zijn verricht het verdriet nooit kunnen wegnemen.
Bent u bereid het eerdere verzoek van de PvdA-fractie naar onafhankelijk onderzoek naar de IGZ te heroverwegen?
Zoals ik in mijn toezichtvisie op de IGZ, die ik 31 januari 2012 aan Uw Kamer heb verzonden, aangeef, heeft de IGZ de afgelopen tijd veranderingen in haar organisatie doorgevoerd die noodzakelijk zijn om de omslag naar een moderne handhavingsorganisatie te maken. De toezichtvisie bevat belangrijke aandacht- en uitgangspunten voor de ontwikkeling van toezicht en handhaving door de IGZ. De toezichtvisie vraagt weer extra dingen van de IGZ. Om goed de vinger aan de pols te houden of de organisatie van de IGZ robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren en of de processen en systemen hierop voldoende zijn berekend, zal ik extern de organisatie van de IGZ laten doorlichten. Ik zal uw Kamer hierover in de zomer informeren en daarbij ook de vorderingen op het gebied van Incidententoezicht melden.
Dit externe onderzoek is een nadere invulling van mijn toezegging in de brief aan uw Kamer van 17 januari 2012 om halfjaarlijks onderzoek te doen naar het toezicht op de gezondheidszorg door de IGZ1.
Afhankelijk van de resultaten uit het externe onderzoek zal ik u halfjaarlijks blijven rapporteren. Op termijn wil ik dit onderzoek vervangen door een vijfjaarlijks onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de IGZ, naar analogie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Uit het onderzoek kan mogelijk blijken dat er bijvoorbeeld extra middelen of menskracht en/of een wijziging van de toezichtvisie en/of een wijziging van de interne organisatie van de IGZ nodig is. Ik treed graag met u in overleg over de uitkomsten. Herhaling van de gang van zaken bij de IGZ bij een aantal incidenten moet worden voorkomen. Burgers en de politiek moeten er immers op kunnen vertrouwen dat de IGZ haar eigen processen en systemen op orde heeft.
Deelt u de mening dat na de heftige incidenten in de GGZ, en nu ook in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waarbij de IGZ heeft gefaald, een onderzoek niet meer uit kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u dit onderzoek door de Raad voor de Veiligheid laten uitvoeren, zodat onafhankelijkheid gegarandeerd is?
Ik zie in deze onderzoeken geen specifieke rol weggelegd voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Hun expertise betreft oorzaken of vermoedelijke oorzaken achterhalen van «voorvallen» en categorieën «voorvallen», terwijl het hier gaat om het doorlichten van de IGZ om te beoordelen of zij robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren.
Bent u bekend met het artikel «Leerlingen failliete school op straat»1 waarin wordt bericht dat de leerlingen van de failliete basisschool «De Regenboog» door de curator op straat worden gezet na de kerstvakantie 2011?
Ja, dat artikel is mij bekend.
Bent u van oordeel dat de curator onjuist handelt als hij een gedwongen verkoop van het schoolgebouw, dat eigendom is van de gemeente, betrekt bij de betaling aan de schuldeisers?
De curator is van mening dat het gebouw kan worden betrokken in het faillissement. Ik deel die mening niet. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Maarssen en met de curator.
Welke waarborgen bestaan er voor de docenten, het ondersteunend personeel, de ouders en de leerlingen die door toedoen van de frauderende ex-directeur mogelijk na de kerstvakantie op straat komen te staan?
Het faillissement van de Regenboog is het gevolg van langlopend slecht financieel management. Er is volgens de bewindvoerder sprake van een schuld van circa € 550 000 die is ontstaan door inzet van te veel personeel in relatie tot het aantal leerlingen. Omdat faillissement onvermijdelijk was, heeft de bewindvoerder het personeel ontslagen. Het personeel heeft bij onmacht van de werkgever om de salarissen te betalen recht op een uitkering van het UWV. Of het personeel kan worden aangesteld bij het schoolbestuur waar ouders hun kinderen inschrijven, is afhankelijk van dat schoolbestuur.
Binnen de gemeente Maarssen is voldoende ruimte om de kinderen van de jenaplanschool de Regenboog op te vangen. De ouders hebben een oudercollectief gevormd. Zij hebben een bestuur van een naburige jenaplanschool bereid gevonden de leerlingen op te nemen. Het overnemen van de leerlingen leidt echter tot financieel nadeel bij de school van het overnemende bestuur, omdat deze school de kleinescholentoeslag kwijt raakt. Daarom heeft dit bestuur mij gevraagd om (tijdelijke) financiële steun. Daar ben ik in dit bijzondere geval aan tegemoetgekomen, zodat de kinderen, naar het zich laat aanzien, na de kerst in hetzelfde gebouw en volgens hetzelfde onderwijsconcept les kunnen krijgen.
Welke stappen zult u nemen om deze situatie zo snel mogelijk te verhelpen?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 en vraag 4 blijkt heb ik al de nodige stappen gezet. Dat heb ik gedaan en zal ik zo nodig blijven doen, in het belang van de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de leerlingen ook na de kerstvakantie gehuisvest blijven in hun schoolgebouw, zolang er geen juridische duidelijkheid is over de situatie?
De curator heeft mondeling laten weten dat zij bereid is afspraken te maken over het gebruik van het gebouw na de kerstvakantie. De ouders en de gemeente doen er alles aan om de kinderen onder te brengen bij een ander bestuur. OCW bevordert het maken van afspraken over het gebruik van het gebouw. Zo wordt er naar gestreefd de lessen voort te zetten in hetzelfde gebouw en volgens hetzelfde pedagogisch concept.
Voorlichting homoseksualiteit op scholen waarin de homoseksuele praktijk veroordeeld wordt |
|
Jesse Klaver (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending EénVandaag van 8 december jongstleden?
Ja.
Wat vindt u van de lesmethode «Wonderlijk gemaakt» die in deze uitzending aan bod komt? Hoe beoordeelt u teksten als «Homoseksuele gevoelens gaan bij velen gelukkig gewoon over» en «Het is een verstandige keuze om er niets mee te doen»?
De overheid heeft globale kerndoelen geformuleerd waarin staat wat leerlingen in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs ten minste moeten leren. Scholen hebben de ruimte om de kerndoelen naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen grondslag in concrete onderwijsprogramma’s te verwerken. Zij bepalen bijvoorbeeld zelf hoeveel tijd zij besteden aan een bepaald onderwerp en welke methoden en/of materialen zij daarbij gebruiken. Zij kunnen daarbij gebruik maken van op de vrije markt beschikbare lesmaterialen of, zoals hier het geval is, lesmethoden laten ontwikkelen en gebruiken die aansluiten bij hun grondslag. De overheid treedt, gezien de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van inrichting, niet in de keuze van leermiddelen door scholen, zolang de wettelijke deugdelijkheidseisen worden nageleefd. In dit licht past het de Minister van Onderwijs in beginsel niet om een inhoudelijk oordeel te geven over gebruikte leermiddelen.
De vrijheid om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten vraagt echter ook om verantwoordelijkheid van scholen om een aantoonbaar veilig klimaat voor alle leerlingen, en dus ook homoseksuele leerlingen, te creëren. In het onderwijs dient te allen tijde recht te worden gedaan aan principes als «respectvol omgaan met elkaar en met verschillen in opvattingen» en «het bevorderen van eigen en andermans veiligheid». Deze principes zijn ook opgenomen in de kerndoelen en daarmee verplicht voor elke school voor primair en voor voortgezet onderwijs. Ik ben op dit moment in gesprek met de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) over de vraag hoe zij een aantoonbaar veilig klimaat op school creëren voor onder andere homoseksuele leerlingen.
Hoe verhoudt deze methode zich tot uw emancipatiebeleid?
Dat scholen aandacht besteden aan seksuele diversiteit op een manier die aansluit bij hun grondslag past bij mijn emancipatiebeleid. Scholen mogen daarbij echter geen leerkrachten en/of leerlingen sociaal uitsluiten op grond van hun seksuele voorkeur of levenswijze. Het staat scholen vrij om in hun onderwijs aan te geven hoe bijvoorbeeld een homoseksuele relatie past binnen hun wereldbeeld, zolang zij hierbij steeds aangeven dat hierover ook andere opvattingen zijn en dat hiermee met respect omgegaan dient te worden. Zoals u ook in mijn antwoord op vraag 4 kunt lezen, is dit ook wettelijk vastgelegd.
Klopt het dat het Toezichtkader Primair onderwijs/voortgezet onderwijs bepaalt dat de leerlingen zich aantoonbaar veilig moeten voelen op school? Denkt u dat een school een sociaal veilig klimaat kan creëren voor kinderen en jongeren met homoseksuele gevoelens als dezelfde school hen leert dat je wel homo mag zijn, zolang je niets doet met je homoseksuele gevoelens?
Scholen worden door de Inspectie van het Onderwijs onder andere beoordeeld op bepaalde kwaliteitsaspecten. Zo bepaalt het Toezichtskader PO/VO 2009 (aanpassing 17 mei 2011) dat «het schoolklimaat wordt gekenmerkt door veiligheid en respectvolle omgangsvormen». Het staat hiermee voorop dat alle leerlingen en leraren zich op hun school veilig zouden moeten voelen, ongeacht de richting of grondslag van de school. De Inspectie ziet hierop toe.
Hoe beoordeelt u de antwoorden van de jongeren uit het EénVandaagpanel waarvan 43% aangeeft dat homoseksualiteit bij hen op school nooit is besproken en 64% zegt dat de school geen veilige omgeving is om uit de kast te komen?
Dat zijn zorgelijke cijfers. Iedereen heeft het recht om veilig zichzelf te zijn, op school, op het werk, in de woonomgeving, in de sport, in de zorg en op straat. Mijn homo-emancipatiebeleid richt zich op het vergroten van de sociale veiligheid en -acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT-ers) op al deze terreinen. Jongeren en onderwijs zijn daarbij belangrijke prioriteiten.
Zoals ik onlangs met uw Kamer heb besproken, is het mijn voornemen om aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit expliciet op te nemen in de kerndoelen voor PO, SO en VO.1 Ook zullen in de nieuwe monitor «sociale veiligheid in het primair en voortgezet onderwijs»(2012) extra vragen worden gesteld over de veiligheid van LHBT-ers, zowel van docenten als van leerlingen.
Bent u bekend met nog andere lesmethoden zoals «Wonderlijk gemaakt», waarin de homoseksuele praktijk wordt veroordeeld? Is bekend op hoeveel scholen dergelijke lesmethoden worden gebruikt?
Het Ministerie van OCW houdt niet bij welke lesmethoden scholen gebruiken. Wel is mij bekend dat de methode «Wonderlijk Gemaakt» op reformatorische scholen wordt gebruikt en dat nieuwe, vergelijkbare methoden worden ontwikkeld. Andere scholen maken gebruik van andere lesmethoden, bijvoorbeeld van de christelijke homo-organisatie ContrariO, of werken samen met voorlichters van het COC.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met scholen die de lesmethode «Wonderlijk gemaakt» of een vergelijkbare lesmethode gebruiken over de vraag hoe zij een aantoonbaar veilig klimaat voor homoseksuele leerlingen creëren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De beperkte voorzieningen in de gezinslocatie voor asielzoekers in Katwijk |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de Tweede Kamer nog steeds niet inhoudelijk is geïnformeerd over de gezinslocaties voor asielzoekers in Katwijk en Gilze, terwijl die al sinds juli jl. operationeel zijn? Bent u bereid met onverwijlde spoed duidelijkheid te verschaffen over de inrichting, het regime, de regels, de plaatsingsvoorwaarden, de voorzieningen etc. van de gezinslocaties?1
Tijdens een algemeen overleg van 10 november 2011 heb ik uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de gezinslocaties. Tegelijk heb ik u ook gezegd dat ik een gezinslocatie zou bezoeken. Dit bezoek heeft op 15 december jl. plaatsgevonden. In mijn brief van 21 december 20112 treft u de door u gevraagde informatie betreffende de gezinslocaties aan.
Kloppen de signalen dat alle bewoners, waaronder ook kinderen en jongeren, midden op de dag moeten stempelen waardoor zij hun studie, bijvoorbeeld een universitaire studie, niet meer kunnen voortzetten? Vindt u dat aanvaardbaar?
Voor zover het gaat om minderjarigen, kloppen deze signalen niet. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer heb beschreven worden minderjarigen vrijgesteld van de meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie en de inhuisregistratie bij het COA zodat ze naar school kunnen. Een van de uitzonderingen op het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet is immers dat minderjarigen recht hebben op onderwijs in het kader van de leerplicht. Dit geldt niet voor meerderjarige en dus niet-leerplichtige vreemdelingen. Evenwel is vervolgonderwijs nog wel toegankelijk voor vreemdelingen die in een procedure zitten waarmee ze rechtmatig verblijf hebben en kan in die gevallen in een ontheffing van de meldplicht en inhuisregistratie worden voorzien.
Kloppen de signalen dat ook zieke vreemdelingen in de gezinslocaties worden geplaatst? Klopt het dat de medische voorzieningen in de gezinslocaties zeer beperkt zijn? Waarom krijgen deze zieke asielzoekers geen reguliere opvang in een Asiel zoekerscentrum (AZC) op grond van de motie-Spekman2 als zij een medische aanvraag hebben ingediend? Klopt het dat ook betrokken artsen grote bezwaren hebben tegen de beperkte medische voorzieningen in de gezinslocatie in Katwijk?
Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties en het standpunt van de lokale huisartsen, verwijs ik u naar mijn brief van 21 december 2011 en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Voortman en Dibi (beiden GroenLinks) met nummer 2011Z22178, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1383 en de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Van Gerven (beiden SP) met nummer 2011Z22180, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1384
Een aanvraag op medische gronden genereert niet zonder meer een recht op opvang. Opvang in het kader van de motie-Spekman is mogelijk, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van de voormalige Staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer van 7 december 20094 waarin is toegelicht hoe deze motie is geïmplementeerd.
Kloppen de signalen dat de bewoners van de gezinslocatie geen noodzakelijke ontheffing van de stempelplicht krijgen als zij een afspraak hebben met hun advocaat of met de rechtbank? Vindt u dat aanvaardbaar?
Nee, die signalen kloppen niet. Ontheffing van de stempelplicht voor een afspraak met een advocaat of een zitting bij de rechtbank is mogelijk.
Klopt het dat er ook vreemdelingen in deze gezinslocatie worden geplaatst die nog een lopende toelatingsprocedure hebben? Hoe verhoudt zich dat met het feit dat de gezinslocaties enkel bedoeld zijn voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Op 19 september jl.5 heb ik op schriftelijke vragen geantwoord dat gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en waarvan het recht op opvang derhalve is geëindigd, tot de doelgroep behoren. Deze groep gezinnen werd als eerste overgeplaatst naar de gezinslocaties. Daarnaast worden in de gezinslocaties ook gezinnen geplaatst die een procedure hebben lopen voor regulier verblijf, maar waaraan geen recht op opvang is verbonden. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat gezinnen in de gezinslocatie een nieuwe toelatingsprocedure starten. Voor zover daar geen recht op opvang aan is verbonden, zal er geen overplaatsing naar een AZC plaatsvinden.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen binnen een week te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken. Wel heeft uw Kamer mijn brief over gezinslocaties van 21 december 2011 ontvangen.
Bent u bereid te bezien of een Irakees gezin, waarvan de beide ouders en één van de dochters forse medische problemen hebben, en waarvan de dochter geneeskunde studeert aan de VU, opvang verleend kan worden in een nabijgelegen AZC?3
De mij op dit moment bekende informatie over deze individuele casus geeft mij geen aanleiding om af te wijken van de algemene regel dat indien vreemdelingen geen recht op opvang hebben, er geen overplaatsing naar een AZC kan plaatsvinden. Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een arts van oordeel is dat het noodzakelijk is om medische zorg te bieden, zal dit ook gebeuren.
Het rapport van de Internationale Land Coalition over landgrabbing |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de International Land Coalition over landgrabbing?1
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Deelt u de conclusie uit het rapport dat grootschalige landaankopen meestal ten koste gaan van de positie van kleine boeren en dat hierdoor problemen ontstaan voor lokale gemeenschappen?
Ja. Ik onderken dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin ten koste kan gaan van de arme lokale bevolking.
Zo ja, op welke manier zult u de aanbeveling om binnen de bestaande investeringsmodellen te zoeken naar de samenwerking met de kleinschalige landbouw in de praktijk van het Nederlandse beleid uitwerken?
Het kader voor samenwerking met kleinschalige landbouw is verwoord in het nieuwe beleid dat is opgezet voor het speerpunt voedselzekerheid, zoals neergelegd in mijn brief (met referentie 32 605; nr. 54) aan de Kamer d.d. 24 oktober jl. en besproken in het AO en VAO landbouw in ontwikkelingslanden van respectievelijk 17 november en 21 december 2011.
Ik vind samenwerking met kleinschalige boeren en boerinnen cruciaal omdat dat voedselzekerheid en armoedevermindering aantoonbaar bevordert.
Ik zie duidelijk mogelijkheden bij investeringsmodellen die de toename van de duurzame voedselproductie, betere toegang tot voedsel van voldoende kwaliteit, efficiëntere markten en een beter ondernemingsklimaat bevorderen. Concrete voorbeelden zijn onze inzet op het verhogen van de productiviteit in arbeidsintensieve en voor voedingskwaliteit belangrijke sectoren als zuivel, groenten en fruit. Ook activiteiten gericht op het bevorderen van inkomsten van kleine boeren en boerinnen door versterking van lokale en regionale ketens in voedselgewassen (rijst, maïs, bonen, cassave etc.) zijn van belang. Daarnaast wijs ik op onze inzet ter versterking van landbouwkundig onderzoek, voorlichting en onderwijs en de bevordering van de ontwikkeling en uitvoering van betere wet- en regelgeving rond landrechten en duurzaam land- en watergebruik voor lokale gemeenschappen.
Op welke manier zult u zich, bilateraal en in internationaal verband, inzetten om de naleving van de standaarden van de International Finance Corporation (IFC) binnen de gehele financieringsketen te verbeteren? Op welke manier wordt hierbij aangesloten bij de OECD Principles voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De IFC Performance Standards worden met name door een aantal financiële instellingen toegepast en zijn explicieter dan de OESO-richtlijnen, zeker ook waar het over bedrijfsinvesteringen in land gaat. De FMO gebruikt de IFC-standaarden en haar eigen Development Effectiveness Framework voor het beoordelen van de financieringsaanvragen en de monitoring binnen haar eigen programma’s.
De OESO-richtlijnen gelden in principe voor alle typen bedrijven (inclusief banken en pensioenfondsen) en de Nederlandse regering verwacht dat Nederlandse bedrijven zich daar aan houden. Deze richtlijnen zijn vrijwillig voor bedrijven en kunnen niet door overheden worden afgedwongen. Het Nationaal Contactpunt (NCP) draagt de OESO-richtlijnen actief uit en spoort bedrijven aan deze te implementeren.
De overheid biedt hiertoe verschillende instrumenten aan via MVO Nederland, zoals ketenscan, ketensimulator, stappenplan verantwoord inkopen, MVO-landentoolkits en de MVO-navigator waar gedragscode per sector te vinden zijn.
De OESO-richtlijnen zijn recentelijk herzien. Een belangrijk element daarbij is het concept van zorgvuldigheidsplicht (due diligence). Dit houdt in dat van bedrijven wordt verwacht dat zij zich binnen hun mogelijkheden en hun keten vergewissen van de mogelijke en daadwerkelijke negatieve impact van hun activiteiten op mensenrechten, en indien nodig gepaste stappen ondernemen. Essentieel is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de praktische invulling van deze zorgvuldigheidsplicht, en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid. Dit houdt in dat bedrijven om verantwoording kunnen worden gevraagd over hun handelen, zo niet rechtstreeks dan wel door middel van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Hieronder vallen ook eventuele mensenrechtenschendingen die aan gevolgen van landdeals verbonden kunnen zijn.
Kunt u aangeven hoe u de conclusies en aanbevelingen uit het rapport zult gebruiken bij het versterken van de «enabling enviroment», zoals u is verzocht in de motie Ferrier?2 Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen zouden moeten vervullen?
In mijn brief van 24 oktober jl. aan de Kamer over voedselzekerheid geef ik onder meer aan dat ik binnen pijler 4 (het ondernemingsklimaat of de enabling environment) expliciet wil inzetten op het vergroten van het aantal huishoudens met land use certificates. Ik wil bevorderen dat overheden in partnerlanden worden aangesproken op hun voorwaardenscheppende rol en op het belang van het beschermen van rechten van kleinschalige producenten. Dit is van belang voor het bevorderen van duurzame productiviteitsverhoging. Deze aanpak komt naadloos overeen met de aanbevelingen in het ILC-rapport. Hierbij onderken ik dat het van groot belang is dat met name maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen hun rol nemen als change agents. Maatschappelijke organisaties kunnen uitstekend werk verrichten bij het informeren en betrekken van de lokale bevolking bij het formuleren en uitvoeren van lokaal beleid ter verbetering van de enabling environment. Daarnaast dienen zij actief te bevorderen dat overheden – maar ook bedrijven en kennisinstellingen – goed kennis nemen van de uitwerking van hun activiteiten op de levensomstandigheden van de lokale bevolking en de natuurlijke omgeving. Hierbij is het cruciaal dat kennisinstellingen (actie)onderzoek kunnen verrichten dat goede inputs verschaft voor het onderbouwen van beleid dat inclusieve economische ontwikkeling bevordert. Tegen deze achtergrond ondersteunt Nederland actief zuidelijke en noordelijke maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen die zich richten op het verbeteren van de toegang tot en rechtszekerheid over land en natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt binnen ambassadeprogramma’s en via de ondersteuning van de International Land Coalitionen GRAIN, maar ook via het MDG3-Fonds, de IS-Academie Land Governance for equitable and sustainable development (waarin Universiteit Utrecht, KIT, Afrika Studie Centrum, WUR, HIVOS, Agriterra en Triodos/Facet met Buitenlandse Zaken samenwerken), MFS-II en de invulling van het kennisbeleid.
Het BTW-nummer voor een eenmanszaak dat gelijk is aan het burgerservicenummer |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat het BTW-nummer van eenmanszaken gelijk is aan het burgerservicenummer (BSN)? Wat is de reden voor deze koppeling?
Ja. Zoals ik in mijn antwoorden op vragen van het lid Omtzigt1 heb aangegeven, zijn ondernemers in het kader van Europese regelgeving2 verplicht het BTW-nummer op de factuur te vermelden. Bij de behandeling van de hiervoor noodzakelijke aanpassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 in de Eerste Kamer der Staten-Generaal3 is uitdrukkelijk de mogelijkheid aan de orde geweest om voor eenmanszaken andere nummers toe te wijzen. Hierbij zijn de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer meegewogen. Dit heeft niet geleid tot een wijziging inzake het gebruik van het BTW-nummer. Gezien het neutrale karakter van het destijds geldende sofinummer is voor dit nummer gekozen. Het nummer bevat namelijk geen persoonskenmerken en er kan geen andere informatie omtrent de betrokkene uit worden afgeleid. Aangezien het burgerservicenummer dezelfde kenmerken heeft, blijft deze koppeling in stand.
Waarom worden eenmanszaken verplicht om het BTW-nummer, wat dus gelijk staat aan het BSN, te vermelden op de factuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat ondernemers hiermee hun BSN niet meer persoonlijk kunnen houden, maar verplicht zijn dit nummer openbaar te maken naar klanten? Hoe verhoudt dit zich tot de overheidsadviezen om identiteitsfraude te voorkomen?
Gegeven het feit dat een burgerservicenummer geen enkel recht geeft, noch een plicht oplegt, voorzie ik geen problemen. De fraude waar u op doelt, is niet zozeer fraude die door de aard van het nummer wordt veroorzaakt, maar fraude die het gevolg is van het aannemen van een andere identiteit. Eén van de redenen dat het burgerservicenummer is ingevoerd, is juist het voorkomen van identiteitsfraude. Aangezien iedereen nu één persoonsnummer heeft, is fraude beter te bestrijden. Overheidsorganisaties die het burgerservicenummer gebruiken zijn verplicht om de identiteit van een burger te verifiëren, bijvoorbeeld met een geldig wettelijk identiteitsdocument.
Wat zijn de waarborgen voor ondernemers dat er niet gefraudeerd kan worden, gezien de noodzakelijke openbaarmaking van het BSN via facturen van de eenmanszaak?
Zie antwoord vraag 3.
De informatievoorziening betreffende de langstudeerdersboete en andere studiemaatregelen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel studenten zijn op de hoogte van de plannen met de langstudeerdersboete?
Goede voorlichting vind ik belangrijk. De student wordt via verschillende kanalen goed geïnformeerd over de langstudeerdersmaatregel. Ten eerste geef ik informatie via www.duo.nl en www.rijksoverheid.nl. Ten tweede heeft DUO in oktober een brief naar alle studenten gestuurd over allerlei zaken die hen aangaan, zoals de strengere uitwonendencontroles en maatregelen die op stapel staan om een sociaal leenstelsel in de masterfase in te voeren. Ook worden de studenten hierin geattendeerd op het hoger collegegeld voor langstudeerders. Ten derde voer ik regelmatig overleg met de studentenorganisaties, zodat in het geval er nog onduidelijkheden zijn, deze snel en passend kunnen worden beantwoord.
Verder geeft mijn ministerie, indien daarom gevraagd wordt, voorlichtingsbijeenkomsten aan studentendecanen over de genomen en voorgenomen studiemaatregelen.
Ook hebben alle instellingen op hun website informatie staan over de verhoging van het wettelijk collegegeld voor langstudeerders.
Omdat ik graag wil weten of deze informatievoorziening ook resultaat heeft, is in november 2011 een 0-meting onder studenten uitgevoerd over de bekendheid van de diverse studiemaatregelen. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat van de WO-studenten 95% en van de HBO-studenten 83% weet wat de langstudeerdersmaatregel inhoudt. Het definitieve rapport is in januari beschikbaar.
Hoeveel studenten weten niet, ondanks de verstrekte schriftelijke voorlichting, welke financiële obstakels er op hen af komen?
Zie het antwoord op vraag 1. Uit de voorlopige resultaten van de gehouden 0-meting blijkt dat het merendeel van de studenten op de hoogte is van de maatregelen die op hen afkomen. De definitieve resultaten van de 0-meting zijn in januari beschikbaar en op basis daarvan ga ik bekijken of en welke extra voorlichting nodig is.
Bent u bereid de Kamer uitgebreid en schriftelijk te informeren over de bekendheid van de diverse studiemaatregelen onder HBO- en WO-studenten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de definitieve resultaten van het genoemde onderzoek in januari aan uw Kamer te sturen. Mocht uit dat onderzoek blijken dat er extra voorlichting nodig is, dan informeer ik u tegelijkertijd over de wijze waarop ik dat ga doen.
Deelt u de mening dat onvoldoende kennis van de kabinetsplannen grote financiële gevolgen voor studenten kan hebben? Deelt u de mening dat het onvoldoende is om slechts naar de inspanning (een website, een brief) te verwijzen en dat ook gekeken moet worden naar het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat onvoldoende kennis van de kabinetsplannen financiële gevolgen voor studenten kan hebben. Ik vind dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om de student goed te informeren, maar vind ook dat de student een verantwoordelijkheid heeft om zich op de hoogte te stellen van de kabinetsplannen en na te gaan wat de financiële gevolgen voor hem persoonlijk zijn. Als de student zich goed laat informeren, heeft dit ook meteen resultaat. Goede voorlichting is daarbij van belang. Daarom hebben we het onderzoek onder studenten uitgevoerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Sharia4Belgium |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Radicalen verstoren debat»1 en «Kalsjnikov gevonden bij Belgische fundamentalist»?2
Ja.
Zijn er in het verleden andere bijeenkomsten verstoord? Zo ja, welke? Welke maatregelen zijn er toen genomen?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen acties in België en in Nederland, ondanks het feit dat Shariah4Belgium en Shariah4Holland wel onderling nauw contact hebben. In België werd op 31 maart 2010 een lezing met de titel «Leve God, weg met Allah», van dichter Benno Barnard verstoord in Antwerpen. In Nederland is door activisten van beide groepen in november wel actief deelgenomen aan een debat over de islam en democratie in Delft, maar de actie in De Balie vormde de eerste publieke verstoring.
Biedt de Wet maatregelen Bestrijding voetbalvandalisme en Ernstige overlast en met name de bijzondere meldplicht en het gebiedsverbod mogelijkheden om dit soort gevallen in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Gegeven het toepassingbereik van de wet, kan de wet in dit soort casussen worden ingezet mits een persoon al bekend is als ordeverstoorder bij het lokaal bestuur of het OM en er ernstige vrees is dat die persoon de openbare orde zal gaan verstoren rondom een toekomstige bijeenkomst.
Biedt de ongewenstverklaring mogelijkheden om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Personen met een Belgische of andere EU-nationaliteit kunnen door Nederland ongewenst verklaard worden om redenen van openbare orde en openbare veiligheid, indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.3 Het ongewenst verklaren van een EU-burger is een zeer vergaande maatregel, die in overeenstemming moet zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd mag zijn op het gedrag van de vreemdeling.
Heeft u ook Sharia4Holland onder de loep genomen, nu blijkt dat bij één van de betrokkenen van de Belgische tak van deze organisatie een kalasjnikov is aangetroffen? Is daarbij de motie-Çörüz over het meewegen van signalen van radicalisering bij weigering van een wapenvergunning op grond van vrees voor misbruik in acht genomen?3
De ontwikkelingen rond Shariah4Holland hebben al langer onze aandacht. Op grond van de Wet wapens en munitie krijgt een persoon in Nederland alleen een verlof voor een vuurwapen indien hij een redelijk belang heeft (bijvoorbeeld de serieuze beoefening van de schietsport) en er geen gevaar voor misbruik is gebleken. Bij het beoordelen daarvan zal de politie eventueel bekende signalen van radicalisering vanzelfsprekend betrekken. Indien dergelijke, of andere, signalen duiden op een gevaar voor misbruik, zal het verlof niet worden verleend.
Heeft u over dit feit en de verstoring van het debat contact gehad met de Belgische autoriteiten? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan?
Ik heb over dit specifiek incident geen contact gehad met mijn Belgische counterpart, maar in algemene zin kan ik u verzekeren dat de samenwerking naar behoren verloopt.
Het tekort in de ouderenpot bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er een tekort van 700 mln. is in de ouderenregeling voor politieagenten?1
Bij brief van 22 december 20112 heb ik uw Kamer geïnformeerd naar aanleiding van berichtgeving over «een tekort van 700 mln. in de ouderenpot van de politie.» Daarbij heb ik aangegeven welke factoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de geraamde kostenstijging, en welke partijen betrokken zijn geweest bij het ontstaan van dit tekort.
Kort samengevat is het tekort voor een belangrijk deel ontstaan, doordat bij de oorspronkelijke berekeningen is uitgegaan van onjuiste aannames ten aanzien van de populatie waarop deze regeling van toepassing is. Het pensioendossier is complex en de betrokkenheid van de sociale partners en het ABP was in het voortraject intensief. De uitvoering strekt zich over vele jaren uit en heeft voor het eerst een aanvang genomen in 2011. Eind 2010 is mijn ministerie door het ABP voor het eerst geïnformeerd over de kostenstijging.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan? Waarom is dit tekort nooit eerder geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er sprake is van een rekenfout? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit tekort voor politieagenten die gebruik willen maken van deze regeling?
Sinds het moment waarop de afspraak in de sector politie is gemaakt, zijn er de nodige ontwikkelingen geweest. Niet alleen staat vast, dat de regeling veel kostbaarder is dan werkgever en vakorganisaties in 2006 veronderstelden, en daarmee een veel groter beslag legt op de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte in de sector politie dan voorzien. Ook is gebleken dat demografische en financieel-economische ontwikkelingen een aanpassing van het pensioenstelsel noodzakelijk maken. Het kabinet heeft besloten om de AOW-gerechtigde leeftijd in 2020 naar 66, en gezien de verdere ontwikkeling van de levensverwachting, waarschijnlijk in 2025 naar 67 te verhogen. Ook is besloten om de bestaande levensloopregeling per 1 januari 2012 te beëindigen en deze per 1 januari 2013 te vervangen door de vitaliteitsregeling. Anders dan levensloopverlof kan vitaliteitsverlof niet meer aan het eind van de loopbaan als (voltijds) prepensioen worden ingezet. Door deze ontwikkelingen komt voor een groot deel de basis aan de huidige afspraak met de politievakorganisaties te ontvallen, en is het onvermijdelijk de gemaakte afspraak te herzien.
In mijn inzet voor de nieuwe CAO politie heb ik voorstellen gedaan voor deze herziening.
In alle sectoren zal langer moeten worden doorgewerkt. Dat geldt dus ook voor de sector Politie. De verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en het vergroten van de duurzame inzetbaarheid van werkenden vergt een zodanig samenhangend pakket van maatregelen, dat gezond en werkend de AOW-gerechtigde leeftijd kan worden bereikt. Dit sluit overigens aan op een waarneembare trend dat de feitelijke pensioenleeftijd fors gestegen is in achterliggende jaren. Voorts heb ik aangegeven bereid te zijn een overgangsregeling te treffen voor degenen die vlak voor (een beslissing tot) hun vroegpensionering staan. De nieuwe afspraken moeten uiteraard passen binnen de voor de arbeidsvoorwaarden geldende financiële kaders.
Klopt het dat vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat dit soort regelingen eigenlijk niet meer van deze tijd zijn? Kunt u toelichten wat met deze uitspraak precies wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat afspraken die gemaakt zijn met de agenten en de bonden gewoon uitgevoerd en nagekomen dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de rekening voor deze fout niet bij de agenten mag komen liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid spoedig tot een bevredigende oplossing van dit probleem te komen? Hoe gaat u dit doen? Wanneer kan de Kamer hierover meer informatie verwachten?
De aanpassing van de bestaande afspraken betreft een zaak tussen werkgever en werknemers, en is onderdeel van de lopende CAO-onderhandelingen. Partijen hebben de intentie uitgesproken om dit voorjaar tot een akkoord te komen.
Constructiefouten in de bouw |
|
Jacques Monasch (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over duizenden constructiefouten in de bouw en de daaruit voortvloeiende risico’s?1
Ja.
Deelt u de mening dat met deze constructiefouten grote veiligheidsrisico’s voor bouwvakkers en gebruikers van gebouwen ontstaan? Hoe beoordeelt u deze risico’s?
De berichtgeving is gebaseerd op rapportages van het Platform Constructieve Veiligheid – een initiatief van Bouwend Nederland, NLingenieurs, VROM-Inspectie, BNA en CUR Bouw & Infra – inzake het ABCmeldpunt (Aanpak Bouwincidenten Constructieve veiligheid). Bij dit meldpunt kunnen bouwfouten die betrekking hebben op de constructieve veiligheid (vertrouwelijk) worden gemeld worden.
Uit de rapportages blijkt dat driekwart van de bij het ABC-meldpunt gemelde fouten voor ingebruikname is ontdekt. Verder leidt het merendeel van de fouten tot alleen economische schade en/of verminderde functionaliteit. De veiligheidsrisico’s voor gebruikers zijn derhalve beperkt; voor bouwvakkers is het risico groter. Bouwfouten zullen nooit 100% te voorkomen zijn. Gezien de mogelijke risico’s is het aan de sector zelf om zich maximaal in te spannen om bouwfouten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de schattingen uit de berichtgeving dat het jaarlijks in de bouw om ongeveer 20 000 constructiefouten kan gaan?
De door de onderzoekers gemaakte schatting is gebaseerd op omzet van de bouwsector en een drietal aannames: de faalkosten in de bouw (10% van de omzet), het aandeel van constructieve fouten in die faalkosten (20%) en de gemiddelde schadepost bij een constructieve fout (€ 50 000). Op basis van deze drie aannamen komen de onderzoekers tot genoemde raming: bij een totale omzet van 50 miljard, zijn de faalkosten 5 miljard waarvan 1 miljard constructief wat veroorzaakt wordt door 20 000 fouten à € 50 000. Het betreft hier een raming van alle fouten, ook degene die al in het ontwerp worden ontdekt en zijn verholpen en fouten die niet tot problemen leiden.
De onderzoekers geven aan dat deze raming slechts tot doel had om een beeld te verkrijgen van respons bij het ABC-meldpunt. Over de juistheid van de schatting kan ik dan ook geen uitspraak doen. Er bestaat geen informatie over het daadwerkelijke aantal constructieve fouten die tijdens de bouw of na oplevering tot problemen leiden.
Bij het ABCmeldpunt zijn over een periode van 34 maanden 190 bouwfouten gemeld. Dit betreft dus een fractie van het door de onderzoekers geschatte aantal bouwfouten.
Heeft u zicht op de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten in de bouw in de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u deze schetsen? Zo nee, bent u bereidt om deze in kaart te brengen?
Het in kaart brengen van de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten is onderdeel van het ABCmeldpunt. Op dit moment zijn nog onvoldoende bouwfouten geregistreerd om uitspraken te doen over de ontwikkeling van het aantal fouten over de afgelopen jaren. In de betreffende rapportage worden wel de oorzaken achter de bouwfouten genoemd. Volledigheidshalve verwijs ik hiervoor naar dit rapport.
Ik beschouw het monitoren van het aantal constructiefouten primair als verantwoordelijkheid van de bouwpraktijk. Deze verantwoordelijkheid is door de bouwpraktijk ook opgepakt via het ABCmeldpunt. Ik ga er vanuit dat het ABCmeldpunt de komende jaren verdere informatie oplevert over de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten.
In welke mate hebben bouwtechnische fouten in de afgelopen jaren bijgedragen aan de verhoging van de bouwkosten in Nederland?
Er is geen aanleiding om uit te gaan van een onevenredige toename in de bouwkosten door bouwtechnische fouten respectievelijk constructieve fouten. Wellicht is het mogelijk om dit aspect binnen het door uw Kamer aangekondigde onderzoek naar de stijging van bouwkosten mee te nemen.
Bent u bereid om de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten zorgvuldig in kaart te brengen zodat deze problematiek van een passende aanpak kan worden voorzien?
Het ministerie van BZK heeft de afgelopen drie jaar financieel bijgedragen aan het ABCmeldpunt. Zie in dat kader ook de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 december 2008 (28 325 nr. 95), waarin uw kamer geïnformeerd is over de activiteiten die gestart zijn ter verbetering van de constructieve veiligheid en de beantwoording van de vragen van het lid Boelhouwer (PvdA), 24 juli 2009, 2009Z14287. Ik zie op dit moment geen noodzaak om in aanvulling hierop onderzoek te doen naar de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten van constructieve fouten. Uit de onderzoeken die de afgelopen jaren door de VROM-Inspectie zijn uitgevoerd en uit de werkzaamheden van het Platform Constructieve Veiligheid komt een eenduidig beeld naar voren van de oorzaak van constructieve fouten: versnippering, geringe coördinatie en het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheden lijken de belangrijkste oorzaken. Alle betrokken partijen werken – onder meer via de uitvoering van het Actieprogramma Constructieve Veiligheid en het Compendium constructieve veiligheid – aan verbetering. Verder hoop en verwacht ik dat concretisering van de aansprakelijkheden, zoals beoogd met de uitwerking van de adviezen van de Commissie Dekker, een extra impuls zal geven aan het terugdringen van bouwfouten in het algemeen en constructieve fouten in het bijzonder.
De dreiging van een aanslag op Amsterdam |
|
Joram van Klaveren (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Al Qaeda zou aanslag willen plegen in Amsterdam»?1
Ja.
Hoe serieus dient deze islamitische dreiging volgens u genomen te worden?
Dergelijke dreigingen worden altijd onderzocht. Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over dit onderzoek, maar de genoemde dreiging geeft geen reden tot aanpassing van het dreigingsniveau «beperkt.
Zijn er maatregelen getroffen in het kader van deze dreiging? Zo ja, welke?
Over beveiligingsmaatregelen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Rabiate islamitische Jodenhaat op de staatstelevisie van het Als 'gematigd' bekend staande emiraat Koeweit |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u het MEMRI-filmverslag/rapport «Kuwaiti Preacher Sheik Nayef Hajjaj Al-Ajami: Allah Transformed the Jews, the «Scum of Mankind,» into Apes and Pigs»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Joden (zowel die in het verleden als die in onze tijd) hier collectief worden afgeschilderd als de vijanden van de moslims, als de vervalsers van het woord van Allah, als een ondankbaar en boosaardig volk, als de aanbidders van het gouden kalf, als de moordenaars van profeten, als de vijanden van de «goddelijke profetieën» en als het schorem van de mensheid, die de vervloeking en boosheid van Allah hebben opgewekt en die door Allah werden veranderd in apen en zwijnen en in aanbidders van taghut (o.a. afgoden)?
Ik laat de uitingen voor rekening van de heer Al-Ajami.
Neemt u met kracht afstand van deze antisemitische ophitsing en bent u bereid dat zo spoedig mogelijk in bi- en multilateraal verband ter kennis te brengen aan de regering van Koeweit en de Tweede Kamer t.z.t. te informeren over de Koeweitse reactie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Nederlandse regering om afstand te nemen van uitlatingen van een Koeweiti sheikh. De Nederlandse overheid respecteert de vrijheid van meningsuiting van individuen in andere landen. Uit navraag door de Nederlandse ambassade in Koeweit is gebleken dat de Koeweiti overheid niets te maken heeft met de uitlatingen van de heer Al-Ajami. Ik zal daarom geen formeel protest aantekenen bij de Koeweiti regering.
De Resolutie van de Interparlementaire Unie inzake mevrouw Jonsdottir |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u de Resolutie van de Interparlementaire Unie1 (IPU)? Zo ja, onderschrijft u deze Resolutie?
Ik heb kennis genomen van de resolutie. Het recht van vrije meningsuiting en bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn in de Nederlandse grondwet vastgelegd. Een inbreuk op die rechten is slechts mogelijk in de gevallen bij de wet voorzien. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze rechten niet absoluut zijn, ook niet voor personen die volksvertegenwoordiger zijn. Van belang is dat iedere inperking met de nodige rechtswaarborgen wordt omkleed, hetgeen overigens niet wil zeggen dat betrokkenen altijd vooraf in staat moeten worden gesteld om zich te verzetten tegen het afluisteren of vorderen van gegevens. Dat zou het strafrechtelijk onderzoek immers kunnen schaden.
Wat betreft de casus van het Amerikaanse onderzoek naar de publicatie van informatie door Wikileaks en het vorderen van de Twittergegevens van mevrouw Jónsdóttir ben ik niet op de hoogte van de precieze feiten. Ik onthoud mij dan ook van een oordeel.
Wat vindt u van de door de IPU geuite ernstige bezorgdheid over de wijze waarop Staten parlementariërs van andere Staten in de gaten houden via het gebruik van social media zonder betrokkenen in staat te stellen een onafhankelijk rechterlijk oordeel te vragen over de toelaatbaarheid ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke juridische en praktische gevolgen verbindt u aan deze Resolutie? Bent u het met mij eens dat deze Resolutie, gezien de vijfde finale overweging, ertoe oproept passende garanties voor het respecteren van de uitingsvrijheid te bieden, daar beschermende wettelijke maatregelen voor de traditionele uitingen niet lijken te werken voor de bescherming van de uitingsvrijheid in de digitale context? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse rechtswaarborgen voor de vrijheid van meningsuiting en het afluisteren van vertrouwelijke communicatie of vorderen van gegevens zijn naar mijn mening voldoende. Ik zie in de resolutie dan ook geen aanleiding om op nationaal niveau nadere maatregelen te nemen. Gebruikers van sociale media of andere internettoepassingen die buiten Nederland gevestigd zijn dienen zich er rekenschap van te geven dat zij te maken kunnen krijgen met de wetgeving van andere landen, en dat die wetgeving hen mogelijk andere rechtswaarborgen biedt.
Gezien de huidige stand van de internationale discussie over internetvrijheid en het grote aantal betrokken partijen lijkt het op dit moment niet zinvol om in te zetten op een wettelijk verankerde internationale rechtsbescherming voor gebruikers van sociale media. Wel is het haalbaar om met een kleiner aantal gelijkgezinde landen de vrijheid van meningsuiting op internet internationaal op de agenda te zetten. Met dit doel heeft Nederland tijdens de conferentie over internetvrijheid op 8 en 9 december 2011 de Coalitie Freedom Online opgericht. Deze coalitie van 15 landen zal zich in internationale fora hard maken voor naleving van vrijheid van meningsuiting op internet.
Welke gevolgen heeft deze Resolutie voor de op dit moment lopende onderzoeken naar de betrokkenen bij de Wikileaks-affaire?
Het Amerikaanse onderzoek naar de publicatie van vertrouwelijke informatie door Wikileaks vindt niet plaats onder mijn verantwoordelijkheid. Ik ben onvoldoende op de hoogte van dit onderzoek en van de Amerikaanse wetgeving om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Bent u bereid om op nationaal en internationaal niveau initiatieven te nemen om de rechtsbescherming van gebruikers van social media vorm te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven neemt u zich voor?
Zie antwoord vraag 3.
Het functioneren van de MIFID-richtlijn inzake concurrentie tussen beurzen |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de richtlijn Markets in Financial Instruments Directive (MIFID)?1
Ja.
Wat is uw mening over het functioneren van de hieruit voortvloeiende best execution verplichting? Klopt het dat de meeste banken in Nederland gebruik maken van een verouderd uitvoeringsbeleid en de orders zonder prijsvergelijking direct naar Euronext sturen?
Uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in 2011 volgt dat beleggingsondernemingen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent best execution. Daarbij is derhalve niet geconstateerd dat banken een verouderd uitvoeringsbeleid hebben en/of orders direct, zonder prijsvergelijking, doorsturen naar Euronext.
Hoewel de huidige best execution verplichtingen adequaat worden nageleefd, neemt dit niet weg dat er in mijn ogen nog ruimte is voor verbetering van de best execution regelgeving. De AFM deelt deze observatie. Daarom zet ik tijdens de huidige herziening van de Mifid-Richtlijn in op de mogelijkheid voor de belegger om, op diens initiatief, bij een beleggingsonderneming details op te vragen over de uitvoering van zijn geplaatste order. Dit stelt de belegger beter in staat om te controleren of de order is uitgevoerd conform het best execution beleid van de beleggingsonderneming.
Wat doet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om ervoor te zorgen dat het best execution beleid ook daadwerkelijk wordt nageleefd? Bent u van plan om stappen te ondernemen om de effectiviteit van dit best execution beleid te vergroten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De huidige wettelijke verplichtingen met betrekking tot best execution houden kort gezegd in dat een beleggingsonderneming een orderuitvoerbeleid moet hebben vastgelegd en dat minimaal jaarlijks, of bij een significante verandering in de markt, een evaluatie van dit beleid moet plaatsvinden. Primair verantwoordelijke hiervoor is de beleggingsonderneming zelf. De AFM heeft als taak om te controleren of deze activiteiten inderdaad plaatsvinden en op welke wijze dit is geborgd binnen de onderneming. Zoals ik hiervoor kort heb aangestipt heeft de AFM, naast het reguliere doorlopend toezicht op beleggingsondernemingen, nog recentelijk specifiek onderzoek gedaan naar de naleving van de best execution eisen door beleggingsondernemingen.
Ten aanzien van de stappen die ik ga nemen om de effectiviteit van het best execution beleid te vergroten, verwijs ik u naar mijn antwoord op voorgaande vraag.
Een van de doelstellingen van MIFID betrof het bevorderen van concurrentie tussen de beurzen; in hoeverre is er volgens u concurrentie ontstaan onder de beurzen? Hoeveel van de omzet is er inmiddels verschoven van Euronext naar nieuwe beurzen?
De inwerkingtreding van de Mifid-Richtlijn in 2007 heeft het ontstaan van nieuwe handelsplatformen mogelijk gemaakt. Dit heeft in een relatief korte tijd gezorgd voor een felle concurrentiestrijd tussen verschillende handelsplatformen. Voorbeelden van nieuwe handelsplatformen zijn de MTF’s Chi-X en Bats. Na de recente overname van Chi-X door Bats is zelfs het grootste Europese handelsplatform van dit moment ontstaan, met een pan-Europees marktaandeel van 24 procent. Uit de openbare data van zowel dataprovider Fidessa (http://fragmentation.fidessa.com/europe/) als de MTF Chi-X/Bats (http://www.batstrading.co.uk/market_data/market_share/index/) kan worden afgeleid dat 40% van de handel van Euronext Amsterdam, wat betreft de aandelen in de AEX-index, is verschoven naar nieuwe handelsplatformen.
In hoeverre is er sprake van een beperking van concurrentie tussen optiebeurzen in de huidige structuur van de markt, de zogenaamde silo?
In de huidige marktstructuur is er sprake van beperking van de concurrentie doordat beleggers bij handel via een handelsplatform niet vrij kunnen kiezen welke clearinginstelling zij hiervoor gebruiken. Dit geldt zowel voor het silomodel waarbij het handelsplatform en de daaraan verbonden clearinginstelling door dezelfde onderneming worden geëxploiteerd als voor de situatie dat het handelsplatform en de daaraan verbonden clearinginstelling door verschillende ondernemingen worden geëxploiteerd. Vrij gebruik van een clearinginstelling zou meer concurrentie mogelijk maken. Ik ben daarom voorstander van het openstellen van de clearingmarkt zoals de Europese Commissie in de artikelen 28 en 29 van de ontwerpverordening MIFIR2 voorstelt.
Welke rol laat u deze concurrentieaspecten spelen bij het afgeven van een eventuele verklaring van geen bezwaar voor nieuwe beurzen?
De beoordeling van concurrentieaspecten valt niet binnen mijn mandaat. De Nederlandse Medingingsautoriteit en, in geval van een grensoverschrijdende activiteiten, de Europese Commissie zijn belast met het toezicht op mededingingsregels. Het is mijn taak de financiële toezichtaspecten te beoordelen bij het al dan niet verlenen van een vergunning voor een exploitant van een gereglementeerde markt, of van een verklaring van geen bezwaar bij een gekwalificeerde deelneming in een exploitant van een gereglementeerde markt.
In hoeverre zijn er aanvullende voorwaarden gesteld bij de verkoop van Euronext aan de NYSE in 2007? In hoeverre is/wordt daarbij rekening gehouden met de genoemde concurrentieaspecten?
Bij de fusie tussen NYSE en Euronext in 2007 zijn verschillende voorwaarden verbonden aan de verklaring van geen bezwaar van NYSE Euronext. Deze voorwaarden hebben gelet op de onder vraag 6 genoemde bevoegdheidsverdeling geen betrekking op concurrentieaspecten, maar op het waarborgen van adequaat toezicht op en het goed functioneren van de handelsplatformen van Euronext Amsterdam.
Hoe kijkt u aan tegen de strekking van een artikel dat de Amsterdamse Optiebeurs wisselgeld is in de slag om de goedkeuring van Brussel voor de beurzenfusie?2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media omtrent het afstoten van de handel in aandelenopties via Euronext Amsterdam, teneinde goedkeuring te krijgen van de Europese Commissie voor fusie tussen NYSE Euronext en Deutsche Börse.
Ik ben van mening dat het afstoten van de aandelenopties van Euronext Amsterdam risico’s met zich meebrengt voor het functioneren van de kapitaalmarkten en de positie van beleggers in Nederland. Deze risico’s hebben betrekking op het continueren van de liquiditeit op de handelsplatformen, het bemoeilijken van de toegang van beleggers tot de kapitaalmarkten en operationele risico’s. In het bijzonder is van belang dat in Nederland, in vergelijking tot andere landen, relatief veel retailbeleggers actief zijn op de optiemarkt, voor wie goede toegang tot de markt behouden moet blijven.
Het is aannemelijk dat het opsplitsen van de optiemarkt, of het gescheiden verhandelen van aandelenopties en hun onderliggende aandelen door verschillende marktexploitanten leidt tot verslechtering van de liquiditeit op één of beide gesplitste handelsplatformen. Onduidelijk is of een toekomstige marktexploitant ervoor kan zorgen dat de kwaliteit en liquiditeit op het handelsplatform gelijkwaardig is aan het huidige niveau van de optiemarkt van Euronext Amsterdam dat zich kenmerkt door een relatief diepe orderportefeuille, mede door contracten met «market makers» voor alle afzonderlijke aandelenopties. De grote liquiditeit is in het belang van beleggers omdat die zorgt voor lagere spreads en een betere prijsvorming.
Daarnaast kan scheiding van de optiemarkt van de onderliggende aandelenhandel er toe leiden dat beleggers gedwongen worden op meerdere handelsplatformen te handelen voor de optie respectievelijk het onderliggende aandeel. Dit kan leiden tot hogere kosten als gevolg van de dubbele margins (onderpand voor het afdekken van risico’s voor openstaande posities) die door verschillende clearinginstellingen in rekening worden gebracht.
Voorts moet rekening worden gehouden met operationele risico’s die samenhangen met een transfer van de betreffende openstaande aandelenopties.
Interlandelijke adoptie uit de Verenigde Staten |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft Nederland nog steeds het uitgangspunt van het subsidiariteitsbeginsel in procedures van interlandelijke adoptie, zoals voorgeschreven door het Haags Adoptieverdrag? Zo ja, is de uitleg van het subsidiariteitsbeginsel voor u nog steeds dat interlandelijke adoptie pas een optie is indien het kind op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van zijn of haar herkomst?1
Ja.
Hoe verhoudt zich dit tot uw recente informatiebrief over adopties in de Verenigde Staten, waarin u schrijft dat volgens Amerikaans gebruik de biologische ouders het recht hebben zich uit te spreken over wie het kind kunnen adopteren? wordt zo op passende wijze omgegaan met het subsidiariteitsbeginsel? Betekent dit dat bij interlandelijke adopties uit de VS niet langer aangetoond dient te worden waarom het kind niet in het land van herkomst zelf geplaatst kan worden?
Zoals ik in mijn informatiebrief (5713076/11/DJJ) voor aspirant-adoptiefouders van 17 oktober 2011 heb aangegeven, is het Amerikaans gebruik dat de biologische ouders het recht hebben om zich uit te spreken over wie het kind kan adopteren. Dit is opgenomen in de Amerikaanse wet- en regelgeving (zowel in federale wetgeving als de wetgeving in de verschillende Staten). Als biologische ouders zich uitspreken over wie het kind kan adopteren, houdt dat echter niet in dat deze keuze ook zondermeer gevolgd wordt.
Aan de biologische ouders wordt counseling geboden door geaccrediteerde maatschappelijk werkers, die werkzaam zijn bij Amerikaanse adoptiebureaus die door de Amerikaanse Centrale autoriteit zijn geaccrediteerd. Onderdeel van deze counseling is «option counseling» waar gesproken wordt over de verschillende mogelijkheden die zij hebben als zij hun kind ter adoptie willen afstaan. Ook wordt de mogelijkheid besproken of de biologische ouders alsnog met begeleiding zelf de verzorging en opvoeding van hun kind op zich kunnen nemen.
Tevens wordt de adoptie door de Amerikaanse rechtbank uitgesproken. Hierbij toetst de rechter onder andere of er volgens Amerikaanse maatstaven voldoende onderzocht is of het kind in eigen land opgevangen kan worden.
Ik ben van mening dat als door het Amerikaanse adoptiebureau een zorgvuldig adoptieplan is gemaakt en de rechter toetst of er in voldoende mate is voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel, Nederland daarmee kan instemmen.
De Verenigde Staten zijn aangesloten bij het Haags adoptieverdrag en er wordt gewerkt met Amerikaanse adoptiebureaus die geaccrediteerd zijn. Ik vertrouw er dan ook op dat de Amerikaanse adoptiebureaus deze adoptieprocedures, en de keus of het kind nationaal of internationaal geplaatst wordt, zorgvuldig afwegen en begeleiden. Naast het vertrouwen dat ik heb in de Amerikaanse werkwijze, wordt het adoptiedossier ook door de Nederlandse Centrale autoriteit getoetst. Met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel wordt door de Nederlandse Centrale autoriteit getoetst of de biologische ouders de eerder genoemde option counseling hebben ontvangen, en zo ja, wat dan de reden is voor de biologische ouders om te komen tot de wens om hun kind interlandelijk te laten adopteren. Daarmee wordt aangegeven waarom het kind niet in de Verenigde Staten zelf geplaatst wordt.
Is dit een correcte juridische uitleg van het subsidiariteitsbeginsel, waar Nederland zich aan verbonden heeft, dit mede gelet op de uitleg die de «Haagse Conferentie voor Internationaal Privaat recht» hier op 11 december 2008 nog aan gaf?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de Verenigde Staten op deze wijze voldoende recht doen aan de juridische uitleg van het subsidiariteitsbeginsel.
In het Haags Adoptieverdrag staat in artikel 4 onder b het volgende:
«een adoptie als bedoeld in dit Verdrag kan slechts plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst, na de mogelijkheid tot plaatsing van het kind in de Staat van herkomst naar behoren te hebben onderzocht, hebben vastgesteld dat een interlandelijke adoptie het hoogste belang van het kind dient».
De Verenigde Staten zijn van mening dat er door middel van een zorgvuldig opgesteld adoptieplan, waarbij voldoende counseling is geboden, naar behoren is onderzocht («been given due consideration») of het kind nationaal geplaatst kan worden. De Verenigde Staten zijn van mening dat het hoogste belang van het kind gediend is met de door hun toegepaste werkwijze. Door de manier waarop de Verenigde Staten de adoptieprocedures inkleden, in combinatie met de toetsing door de Nederlandse Centrale autoriteit, ben ik van mening dat de adoptieprocedure vanuit de Verenigde Staten op zorgvuldige wijze plaatsvindt waarbij aan alle vereisten, die het verdrag voorschrijft, voldaan wordt.