Slechts een taakstrafje na mishandeling van een agent |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Verbijstering over lage taakstraf na mishandeling agent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort straffen het rechtsgevoel van de burger enorm ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik over de eis ter zitting zeggen dat het Openbaar Ministerie mij heeft meegedeeld dat daarin helaas onvoldoende tot uitdrukking is gebracht dat er in dit geval volgens de officier van justitie sprake was van een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in functie, waarbij letsel is ontstaan. Bij nader inzien had volgens het Openbaar Ministerie het eisen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Naar aanleiding van deze casus heeft de parketleiding gesproken met alle betrokken functionarissen om uit deze casus lering te trekken.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak omdat het zich niet kan vinden in de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en de strafmaat. De behandeling daarvan zal plaatsvinden op 15 februari 2012. Het vonnis is dus nog niet onherroepelijk.
Deelt u de mening dat de taakstraf als hoofdstraf uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het behoud van de taakstraf in het sanctiestelsel van belang. Waar het gaat om het voorkomen van recidive is de taakstraf een relatief effectieve vorm van bestraffing. Wel vindt het kabinet dat een taakstraf ongeschikt is voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. De legitimiteit van en het maatschappelijk draagvlak voor taakstraffen worden ondergraven als taakstraffen worden opgelegd voor dergelijke ernstige misdrijven. Het kabinet hecht daarom aan een duidelijke positionering van de taakstraf als passende straf voor plegers van naar verhouding lichtere delicten. De wettelijke regeling die de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven is deze maand van kracht geworden.
Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal de vraag worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
Hoe verhoudt de gegeven straf zich tot het voornemen geweld tegen de politie juist zwaarder te straffen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat denaturalisatie en uitzetting van dit soort criminelen de meest passende en effectieve straf is? Zo nee, waarom niet?
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is op dit moment niet mogelijk. Het kabinet bereidt een wetsvoorstel voor dat regelt dat het Nederlanderschap van rechtswege vervalt indien binnen vijf jaar na verkrijging daarvan een onherroepelijke veroordeling plaatsvindt voor een misdrijf waar twaalf jaar of meer gevangenisstraf op staat. Ook na wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het onwaarschijnlijk dat in een geval als het onderhavige aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Het geven van een taakstraf na mishandeling van een agent |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werkstraf van 20 uur na mishandeling agent»?1
Ja.
Is het waar dat een 18-jarige jongen uit Utrecht een taakstraf heeft gekregen van 20 uur na mishandeling van een agent?
De politierechter te Utrecht heeft de verdachte op 4 januari 2012 veroordeeld voor mishandeling vanwege het geven van een enkele klap aan de agent. Betrokkene is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot betaling van een bedrag van 200 Euro vanwege immateriële schade. De reclassering zal toezicht houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden die de politierechter heeft opgelegd.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) in deze zaak een taakstraf eiste van 60 uur?
De eis die de officier van justitie ter zitting formuleerde behelsde een veroordeling voor een poging tot zware mishandeling en een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en betaling van een bedrag van 450 Euro vanwege immateriële schade.
Is het waar dat deze dader deel uit maakte van de criminele groep die een homostel en een Marokkaans gezin heeft weggeterroriseerd? Zo ja, waarom zijn deze feiten, het dader-cv en de context niet meegewogen bij de eis van het OM?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat deze verdachte niet is aangemerkt als lid van de jeugdgroep in Terwijde, die bekend staat onder de naam Componistengroep. Verdachte heeft volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie een blanco strafblad.
Deelt u de mening dat het dader-cv en de context van het gepleegde altijd moet meewegen bij de eis van het OM?
Ja, en dat is volgens het Openbaar Ministerie in deze zaak ook gebeurd. De voorgeschiedenis van een verdachte blijkt uit het uittreksel van de justitiële documentatiedienst, dat zich in ieder strafdossier bevindt. Daarnaast verschaft het proces-verbaal in het algemeen informatie over de context van de zaak en eventuele bijzonderheden. Ook de reclasseringsrapportage en de behandeling ter zitting informeren de officier van justitie en de rechter nader over de omstandigheden van de persoon van de verdachte.
Deelt u de mening dat deze taakstraf niet past bij de ernst van het gepleegde feit, zeker gezien de overheidscampagne om geweld tegen hulpverleners tegen te gaan en gelet op het verleden van deze dader?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik over de eis ter zitting zeggen dat het Openbaar Ministerie mij heeft meegedeeld dat daarin onvoldoende tot uitdrukking is gebracht dat er in dit geval volgens de officier van justitie sprake was van een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in functie, waarbij enig letsel is ontstaan. Bij nader inzien had volgens het Openbaar Ministerie het eisen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Naar aanleiding van deze casus heeft de parketleiding gesproken met alle betrokken functionarissen om uit deze casus lering te trekken.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak omdat het zich niet kan vinden in de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en de strafmaat. De behandeling daarvan zal plaatsvinden op 15 februari 2012. Het vonnis is dus nog niet onherroepelijk.
Hoe kan het dat een ernstig feit als in onderhavige zaak wordt bestraft met een taakstraf en wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de urgentie bij het OM in Utrecht nog niet is doorgedrongen en wat gaat u doen om deze Utrechtse wijk te verlossen van deze criminele groepen?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de problemen in deze wijk ligt primair bij de lokale partners. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het lokale parket goed op de hoogte is van de problematiek in de Utrechtse wijk Terwijde. Het parket is doordrongen van de noodzaak van strafrechtelijk optreden in de daarvoor geselecteerde gevallen. Vanaf het voorjaar 2011 vindt een intensieve groepsaanpak plaats waarbij de wijkpolitie, de gebiedsmanager van de gemeente en hulpverleners, zoals het jongerenwerk, nauw samenwerken. Er zijn op het parket een vaste officier van justitie en parketsecretaris verbonden aan deze groepsaanpak. De groep is conform de Bureau Beke-methodiek in kaart gebracht. Voor een aantal personen uit die groep is een individueel en integraal plan van aanpak opgesteld. Er vindt regelmatig casusoverleg plaats over deze personen en anderen in de wijk. Inmiddels zit een aantal van de personen uit deze groep vast.
De opvolging van adviezen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over het spoor |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat u en de spoorsector teveel adviezen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid niet opvolgen?1
Ik herken mij hier niet in. De adviezen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid worden in het algemeen door partijen opgevolgd. Zowel de spoorsector als ik vinden veiligheid van essentieel belang en handelen daarnaar.
De spoorsector heeft de aanbevelingen waarnaar het artikel refereert in belangrijke mate meegenomen in de reeds bestaande samenwerking om de veiligheid op het spoor verder te verbeteren. Indien aanbevelingen (nog) niet worden opgevolgd, wordt dit duidelijk en onderbouwd aangegeven in reactie op de adviezen van de Onderzoeksraad.
Klopt het dat er nog geen uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport van de Onderzoeksraad2 waarvan de termijn op 18 januari 2012 verstrijkt? Zo ja, waarom zijn deze belangrijke maatregelen nog niet genomen en wanneer gebeurt dat wel? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze u deze aanbevelingen heeft uitgevoerd?
Nee. Op 18 januari 2012 verstreek inderdaad de termijn waarop de sector mij diende te informeren over wat zij reeds gedaan heeft en nog gaat doen met de aanbevelingen. Deze informatie heb ik op 16 januari 2012 ontvangen en zend ik u als bijlage3 mee (brieven d.d.16 januari 2012 van ProRail en NS inzake opvolging aanbevelingen onderzoek treinbotsing te Barendrecht 24 september 2009). Ik hecht eraan u te melden dat de sector mede ook dankzij de aandacht van de OvV zich bewust is van de urgentie. In genoemde brieven wordt aangegeven dat de aanbevelingen voortvarend worden opgepakt, o.a. door het installeren van ATB-Vv, verhoging van de alertheid van machinisten en het verbeteren van zichtbaarheid van seinen.
Voor het antwoord op de vraag welke maatregelen nog niet zijn genomen of wanneer aanbevelingen zijn uitgevoerd verwijs ik u naar mijn brief van 11 oktober 2011 aan uw Kamer en het afschrift daarbij van mijn reactie van 13 juli 2011 op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid inzake de treinbotsing nabij Barendrecht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 893, nr. 124), alsmede naar de hiervoor genoemde brieven.
Deelt u de opvatting van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de veiligheid op het spoor verder moet verbeteren? Zo ja, wat gaat u hier concreet aan doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 30 juni 2011, waarmee de Trendanalyse 2010 aan uw Kamer werd aangeboden, heb ik geconcludeerd dat de staat van de veiligheid van het Nederlandse spoor goed is. Desalniettemin ben ik samen met de sector van mening dat veiligheid continu verbeterd moet worden. Daartoe treffen wij maatregelen om de railveiligheid verder te verbeteren (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 893, nr. 121).
De maatregelen die genomen zijn en worden hebben tot nu toe het juiste effect: het aantal STS passages is sinds 2006 aanzienlijk gedaald van 287 naar 169 in 2010, naar 157 in 2011.
Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2. Naar de toekomst toe zijn de maatregelen erop gericht om dit aantal verder omlaag te brengen.
Deelt u ook de opvatting dat het risico van door rood rijden groter is dan nodig? Zo nee, waarom niet?
De risico’s van het ten onrechte passeren van een stoptonend sein (rijden door rood) worden breed erkend. Sinds 2004 (naar aanleiding van de botsing te Amsterdam op 21 mei) verricht de Spoorbranche grote inspanningen om de problematiek integraal aan te pakken. Over de laatste stand van zaken met betrekking tot het terugbrengen van het aantal STS-passages waaronder de voortgang van de implementatie van de Automatische Treinbeinvloeding Verbeterde versie (ATB-Vv), de effectiviteit van ATB-Vv en de vervolgstappen heb ik de Kamer bij brief van 11 november 2011 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 893, nr. 126).
Door de inspanningen van de afgelopen jaren is het risico van STS-passages sterk verminderd. De doelstelling was een risicoreductie van 75% ten opzicht van 2003. Dat is nog niet helemaal gehaald, maar in het rapport STS-passages 2010 is geconcludeerd dat met het maatregelenpakket, waaronder de uitrol van ATB- Vv, deze doelstelling dicht benaderd wordt.
Voor de komende jaren zijn maatregelen gepland om een verdere risicoreductie te realiseren. Door het accent te leggen op risicoreductie wordt de impact van de gevolgen van de STS-passages verminderd. Ik ben dan ook van mening dat de aandacht uit moet blijven gaan naar een verdere verbetering van het STS-risico. Ik verwijs u naar de eerdergenoemde bijgevoegde brieven van ProRail en NS van 16 januari 2012.
Kunt u aangeven op welke plekken en wanneer er Europcan Railway Traffic Management System (ERTMS) komt? Zo nee, wanneer kunt u dit aangeven?
De Betuweroute, HSL-Zuid en het traject Amsterdam-Utrecht zijn momenteel al uitgerust met ERTMS. De Hanzelijn wordt eind 2012 opgeleverd met ERTMS. Conform de bijlage bij mijn brief van 11 oktober 2011 aan uw Kamer over het onderzoeksrapport «Treinbotsing Barendrecht 24 september 2009» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, nr. 124) zal ERTMS bovendien uiterlijk in 2014 aangelegd zijn op de zogenaamde eilanden op de Betuweroute (Zevenaar-Duitse grens en Kijfhoek-Barendrecht, inclusief de drie aansluitende sporen richting IJsselmonde, Dordrecht en «Barendrecht vork») en uiterlijk in 2020 op de trajecten Amsterdamse haven–Betuweroute en Rotterdam–Antwerpen.
Eerder heb ik aan uw Kamer gemeld met de spoorsector te hebben afgesproken dat zij uiterlijk in 2013 komt met een implementatiestrategie voor verdere invoering van ERTMS in Nederland en dat ik op basis daarvan zal beslissen over de verdere invoering. Op dit moment ben ik in overleg met de sector over de vraag of dit eerder kan. Zo verwacht ik dat uitgaande van een gefaseerde aanpak de ERTMS-pilot tussen Amsterdam en Utrecht nog dit jaar kan starten. De ervaringen met deze pilot zullen een onderdeel vormen van de op te stellen implementatiestrategie. Ik wil uw Kamer op korte termijn informeren over onze gezamenlijke strategie voor de invoering van ERTMS.
Kunt u aangeven hoe het aantal passages Stop Tonend Sein (STS-passages) zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft? Welke mogelijkheden ziet u om dit verder terug te dringen? Denkt u daarbij ook nog aan bijvoorbeeld het herintroduceren van het waarschuwingssignaal in de cabine en het sneller invoeren van ERTMS? Zo nee, waarom niet?
De laatste jaren is het aantal STS-passages aanzienlijk verminderd. Van 287 STS-passages in 2006 naar 169 STS-passages in 2010. In 2011 is dit aantal verder gedaald naar 157.
Voor het overige zie mijn beantwoording van vraag 5.
Verder werkt de sector (zie eerdergenoemde brieven van ProRail en NS) aan een procedure waarmee de beslissingsbevoegdheid om door te rijden na een ingreep van de dodemansinstallatie elders wordt belegd dan bij de machinist die dit overkomen is.
Kunt u aangeven wat er met alle adviezen van de Onderzoeksraad (en haar voorganger, de Raad voor de Transportveiligheid) op het gebied van de spoorveiligheid is gedaan? Kunt u per aanbeveling aangeven hoe de aangesprokene hierop gereageerd heeft, wat er vervolgens concreet mee gebeurd is en wat uw mening hierover is?
Ik verwijs u hier voor naar bijlage3: Overzicht opvolging adviezen OvV.
Bent u bereid om de aanbevelingen uit het SP-rapport uit 2007 «Spoorongelukken voorkomen»3 heeft gedaan alsnog ten uitvoer te brengen (één verantwoordelijke binnen het ministerie voor de registratie, jaarlijks openstaande aanbevelingen rapporteren, expliciet melden als een aanbeveling niet wordt opgevolgd en na elk rapport de Kamer informeren over de ontwikkelingen)? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Binnen mijn ministerie is de Inspecteur-Generaal het centrale aanspreekpunt voor de OvV. Daarnaast is in de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid bepaald dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (i.c. de minister van Veiligheid en Justitie) de Kamer jaarlijks een overzicht moet zenden van alle door de OvV uitgebrachte rapporten, alle door de OvV gedane aanbevelingen en de inhoudelijke reacties op deze aanbevelingen van ministers en instanties. In dit verband verwijs ik naar de brief d.d. 21 november 2011 van de minister van Veiligheid en Justitie waarbij hij het overzicht van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid 2009 en de reacties daarop aan de Kamer wordt aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 668, nr. 35).
Kunt u aangeven wat er sinds januari 2008 gedaan is om sneller te reageren op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, zoals u in januari 2008 heeft toegezegd?4 Kunt u hierbij ook aangeven hoe vaak de termijnen om te reageren sindsdien overschreden zijn? Vindt u dit voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 7.
Op de aanbevelingen uit de recente rapporten van de OvV is binnen de gestelde termijn van een halfjaar gereageerd. Ter informatie het volgende overzicht:
De zorg van hoofdcommissarissen van politie over de toename van criminaliteit en onveiligheid in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Spanning op straat loopt op door crisis»1 en «Nieuwe veelplegers jong en gewelddadig»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van de korpschef van de politiebond Amsterdam-Amstelland dat als gevolg van de economische crisis het aantal diefstallen, inbraken en andere vormen van criminaliteit toenemen en de zorgen van de korpschef van de politiebond Rotterdam-Rijnmond die een flinke stijging ziet van nieuwe veelplegers? Zo ja, wat is de oorzaak? Wat gaat u doen om deze toename te voorkomen? Zo nee, wat zijn uw verwachtingen op dit gebied voor de komende jaren?
Ondanks de economische crisis is de criminaliteit in Nederland gedaald. Dit blijkt onder andere uit cijfers omtrent de geregistreerde criminaliteit3, zelfrapportage onderzoek4 en uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM)5. De geregistreerde criminaliteit is ten opzichte van 2005 met 11,7% gedaald naar bijna 1,2 miljoen delicten in 2010. Uit de IVM blijkt dat het aandeel Nederlanders van 15 jaar en ouder dat slachtoffer is geweest van een of meer gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten is gedaald van 33,7% in 2005 naar 24,9% in 2011.
Wat betreft de ontwikkelingen omtrent de criminaliteitscijfers houd ik de vinger stevig aan de pols. Met onder andere het programma gewelddadige vermogenscriminaliteit, het project criminaliteit tegen bedrijven en het actieprogramma problematische jeugdgroepen wordt ingezet op het verder terugdringen van het aantal overvallen, straatroven, woninginbraken en winkeldiefstallen. Daarmee wordt ook ingezet op de aanpak van (de nieuwe) veelplegers.
Houdt u rekening met oplopende spanningen door de economische crisis, zoals Amsterdam-Amstelland? Zo ja, op welke wijze en met welke maatregelen houdt u hier rekening mee? Zo nee, waarom niet en loopt u niet het risico overvallen te worden door stijgende criminaliteitscijfers en overlast?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke manier de politieregio Amsterdam-Amstelland zich voorbereidt om de vrede te handhaven? Wat vindt u van deze voorbereidingen?
De politieregio Amsterdam-Amstelland maakt, naast het gebruikelijke operationele werk van de wijkagent, gebruik van omvangrijke netwerken met burgers, binnen de overheid en in het bedrijfsleven. Voorbeelden hiervan zijn het Joods netwerk, het Marokkaans netwerk, Roze in blauw en het platform ondernemers. Hiermee beschikt de politie over extra oren en ogen in de haarvaten van de samenleving. Dat maakt het mogelijk om sneller ontwikkelingen binnen de veiligheid en leefbaarheid te signaleren. Hierdoor is de politie in staat haar taak doelgerichter uit te voeren. Daarnaast deelt de politie deze signalen met de partners in de veiligheidsketen zodat alle partners over een gedeeld beeld beschikken. Hierdoor kunnen zij gezamenlijk anticiperen op ongewenste ontwikkelingen en deze beïnvloeden door een gezamenlijke aanpak.
Deelt u de mening van de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond dat er een belangrijke rol is weggelegd voor Bureau Jeugdzorg om het ontstaan van nieuwe jonge veelplegers te voorkomen en kunt u zijn vrees dat de bezuinigingen dit zullen bemoeilijken, wegnemen?
Op de korte termijn is sprake van een tariefsverhoging voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering door de bureaus jeugdzorg. In december 2011 is daarover een akkoord bereikt met het IPO. Met deze verhoging zijn de bureaus jeugdzorg in staat de jeugdbescherming (in vrijwillig en gedwongen kader) en jeugdreclassering op een adequate wijze uit te voeren. Dit houdt in dat bureaus jeugdzorg reageren op ontvangen zorgsignalen, waar nodig inzetten op zorg in gedwongen kader (bijvoorbeeld op ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) en toezicht houden op jongeren in het kader van opgelegde voorwaarden.
Op de langere termijn zal de stelselwijziging «zorg voor jeugd» een positieve bijdrage leveren aan de preventie van jeugdcriminaliteit. Hoofddoel van de stelselwijziging is dat jongeren en hun ouders eerder ondersteuning wordt geboden vóór dat het uit de hand loopt. De decentralisatie naar gemeenten biedt nieuwe kansen voor een samenhangend jeugdbeleid op lokaal niveau (zorg, school, werk, veiligheid). De ontschotting van budgetten draagt bij aan verbetering van de samenwerking van instanties rond gezinnen. De besparing op termijn van € 300 mln. staat een effectievere hulpverlening aan gezinnen niet in de weg.
Wat vindt u van de stelling van beide korpschef dat door de bezuinigingen op de zorg het aantal incidenten, overlast en criminaliteit toe zal nemen en door bezuinigingen op de jeugdzorg jonge veelplegers te laat in het vizier komen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de politie er is om criminaliteit en misdaad te bestrijden, criminelen op te sporen en op te pakken? Deelt u voorts de mening dat schaarse politiecapaciteit niet ingezet moet worden voor mensen die een psychiater nodig hebben in plaats van een agent of voor een groep jonge veelplegers omdat instanties langs elkaar heen werken?
De bestrijding van criminaliteit behoort tot de kerntaken van de politie, net als hulpverlening en signalering. De bestrijding van criminaliteit vindt plaats in samenwerking met andere partners. Het is hierbij zaak dat in deze ketenaanpak iedere instantie zijn eigen taken uitvoert (zie ook eerder antwoord op kamervragen van de leden Kooiman en Leijten (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1598)).
In het Regeerakkoord is een aantal majeure hervormingen afgesproken (zoals jeugdzorg, begeleiding AWBZ, wet werken naar vermogen en aanpassing passend onderwijs). Hervormingen zijn nodig omdat de groei van de regelingen uit de hand dreigt te lopen. De decentralisaties bieden ook kansen op meer integrale en effectievere hulp en ondersteuning en voor nieuwe ondersteunende arrangementen. De bewindslieden van VenJ, VWS, SZW en OCenW hebben afgesproken de hervormingsmaatregelen in samenhang uit te werken en de gemeenten te ondersteunen bij de implementatie daarvan.
Bent u van mening dat door de bezuinigingen in de zorg en de jeugdzorg, bijvoorbeeld het invoeren van een eigen bijdrage voor psychiatrie, de ambitie om Nederland veiliger te maken in gevaar komt en Nederland juist onveiliger wordt? Zo ja, gaat u met uw collegaministers in overleg om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u de zorg hierover wegnemen?
Zie antwoord vraag 7.
Problemen bij de examens op de Politieacademie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er een tekort is aan examinatoren op de Politieacademie, waardoor veel examens op het laatste moment afgelast en/of uitgesteld moeten worden, en er ondertussen honderden examens moeten worden ingehaald?1
De Politieacademie is per 1 november 2011 gestart met een andere inzetsystematiek van examinatoren en gastdocenten. Voor die datum huurde de politieacademie politiemensen uit de korpsen als examinator en gastdocent in tegen voor externe inhuur gangbare tarieven en voorwaarden, en verrichtten deze mensen deze taak als nevenfunctie, en niet als onderdeel van hun hoofdfunctie bij de politie. Dat is geen gewenste situatie. Bijdragen aan de professionalisering van de politie hoort een normaal onderdeel te zijn van de taak van politiemedewerkers, en geen bijbaan. Vanuit die gedachte worden politiemedewerkers daarom nu binnen hun functie en werktijd ingezet als gastdocent en examinator. Om een zo soepel mogelijke overgang te bewerkstelligen was de afspraak, dat de inzet tijdelijk wordt vergoed in de vorm van meeruren of overwerk. Het gaat hier derhalve niet om een door bezuiniging ingegeven maatregel, maar om een principieel andere invulling van de systematiek van examinator of gastdocent.
Voor de functie van examinator worden uitsluitend medewerkers ingezet die voldoende kennis en ervaring hebben. Bovendien moeten zij ter zake zijn opgeleid en gecertificeerd. Er worden uitsluitend gecertificeerde examinatoren ingezet.
Bij de invoering van dit systeem is een tekort aan examencapaciteit ontstaan. Hierdoor kunnen niet alle examens op de oorspronkelijk geplande datum worden afgenomen, maar wordt een deel uitgesteld. Deze uitgestelde examens worden zo snel mogelijk weer ingepland. Daarbij wordt voorrang gegeven aan studenten die voor de afronding van hun studie staan. Hierdoor zijn er behoudens een enkel geval geen aspiranten later als agent gestart.
Is het waar dat dit het gevolg is van uw maatregel om een einde te maken aan nevenbanen van politieambtenaren als examinator? Waarom heeft u deze maatregel ingevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat examens afgenomen dienen te worden door ervaren politieambtenaren die veel kennis vanuit de huidige werkpraktijk hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de examinatoren aan deze eis voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat zowel de vakbonden als de Politieacademie u hebben gewaarschuwd voor de gevolgen van deze maatregel? Waarom heeft u hier niets mee gedaan?
De vakorganisaties hebben gewaarschuwd dat de bereidheid onder de huidige groep medewerkers om hun werkzaamheden als examinator of gastdocent voort te zetten onder de nieuwe financiële en organisatorische voorwaarden terug zou kunnen lopen. Dat vond het college van bestuur van de politieacademie echter onvoldoende reden om de beëindiging van de niet meer gewenste inhuurpraktijk nog langer uit te stellen. Ik steun die keuze.
Inmiddels hebben de vakorganisaties mede op mijn verzoek al hun signalen over de examineringsproblematiek verzameld. De voorzitter van het college van bestuur heeft de aanpak van de problematiek op 23 februari 2012 toegelicht aan de voorzitters van de vakorganisaties. Afgesproken is dat de vakorganisaties op de hoogte worden gehouden van de voortgang van de verbetermaatregelen.
Hoe groot is de precieze achterstand op dit moment? Wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk in te lopen? Wanneer zal de achterstand volledig ingelopen zijn?
Naar aanleiding van de afspraken met de korpsen heeft de Politieacademie een aantal maatregelen genomen om het probleem aan te pakken. Korpsen verlenen medewerking aan het benaderen en inzetten van zittende examinatoren en het werven van nieuwe examinatoren. Ondertussen is de werving, opleiding en certificering van nieuwe examinatoren in volle gang.
Ook zijn er gerichte acties op het efficiënter organiseren van examens en het inhalen van uitgestelde examens. Daarbij zijn o.a. in de week van 16 januari 275 examens afgenomen van aspiranten die op het punt staan om hun opleiding af te ronden.
De achterstand heeft een dynamisch karakter omdat er dagelijks uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen. Eind februari 2012 was er een achterstand van 264 examens op een totaal van 26 000 examens die jaarlijks worden afgenomen. Ik heb met het college van Bestuur van de politieacademie afgesproken dat uiterlijk per 1 augustus 2012 de problemen met de examinering zullen zijn opgelost.
Hoe gaat u alle kandidaten waarvan het examen is uitgesteld hierover informeren, zodat de onzekerheid waarin zij verkeren weggenomen kan worden?
Indien het examen van een kandidaat wordt uitgesteld ontvangt deze daarvan uiterlijk twee weken voor de examendatum bericht. Daarbij wordt excuses gemaakt voor het ongemak dat de aspirant ervaart.
Deelt u de mening dat een excuus aan het adres van al die gedupeerden op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen van deze vertraging voor de kwaliteit van het politiewerk, zowel voor wat betreft de aspiranten, als ook de agenten die bezig waren met een vervolg- of specialistische opleiding?
Voor de duidelijkheid wil ik stellen dat de problematiek zich voordoet bij de examinering en niet in de opleidingen. De opleidingen gaan door conform planning. Bij de aanpak van de examenproblematiek krijgen aspiranten die op het punt staan hun opleiding af te ronden voorrang. Ook politieambtenaren die examen doen voor voorbehouden handelingen (verplichte certificeringen) binnen hun vervolg- of specialistische opleiding, krijgen voorrang. Hierdoor kunnen deze studenten zich de vereiste competenties eigen maken en kunnen zij de opgedane kennis zonder vertraging in de praktijk benutten.
De kapotte sluis bij Eefde |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Kapotte sluis enorme ramp voor Twentse binnenvaart?»1
Ja.
Hoe groot is de economische schade voor bedrijven in Twente per dag dat het Twentekanaal niet gebruikt kan worden?
Op dit moment vindt er een onderzoek plaats naar de oorzaak van het voorval bij Eefde en mogelijke oplossingen. Het is nu nog niet mogelijk om vooruitlopend op dit onderzoek, de omvang van de schade per dag te bepalen. Ook zal de schade afhangen van de duur van de stremming, de mogelijkheden om goederen op een alternatieve wijze te vervoeren, de voorraden die bedrijven hebben en andere factoren.
Hoeveel transport vindt plaats over het Twentekanaal per dag? Indien dat transport via de weg zou lopen, tot hoeveel extra vrachtwagens en files zou dat leiden op de A1? En hoe groot is de extra milieubelasting die hierdoor ontstaat?
Er zijn zo’n 15 000 scheepsbewegingen per jaar over het Twentekanaal. Dit zijn ongeveer 40 scheepbewegingen per dag. Het moet nog blijken tot hoeveel extra vrachtwagens, files en extra milieubelasting dat zou leiden
Hoelang duurt het voordat de schade geïnventariseerd is? Hoelang gaat het duren voordat de sluis weer volledig in gebruik is?
Om dit te kunnen bepalen moet eerst de sluiskolk worden drooggezet. Hoogwater in de IJssel bemoeilijkt dit vooralsnog.
Het is afhankelijk van het verloop van het onderzoek wanneer een prognose gedaan kan worden van de herstelperiode en kosten. Schippers en bedrijven worden continu door Rijkswaterstaat op de hoogte gehouden van de voortgang.
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst eenzelfde probleem zich voordoet? Ziet u mogelijkheden om de verbinding over het Twentekanaal robuuster te maken, zodat uitval van een sluis of een ander knelpunt niet leidt tot het volledig lamleggen van de binnenvaart?
Op dit moment loopt het onderzoek nog. Ik kan daarom nog geen uitspraak doen hoe wordt voorkomen dat eenzelfde probleem zich in de toekomst nogmaals voordoet.
Uit het onderzoek moet blijken of het om een incident gaat, of dat dit zich bij dit type sluizen op meer plaatsen kan voordoen.
Er wordt op dit moment een planstudie uitgevoerd om de sluis Eefde uit te breiden met een tweede kolk waarmee de verbinding over het Twentekanaal robuuster wordt.
Wordt er een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd naar de oorzaken van dit ongeluk met een bijna nieuwe sluisdeur, die ook grote schade aan personen en schepen had kunnen veroorzaken?
Ja, direct na het incident heeft RWS TNO de opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de oorzaak van het incident. Daarnaast doet RWS ook een eigen onderzoek.
Kunt u de vragen, gezien de spoedeisendheid van de kwestie, zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schultz en NS slaan adviezen over veiligheid in de wind»?1
Ja.
Is het waar dat een jaar na het uitbrengen van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid de aanbevelingen nog niet zijn opgevolgd? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Nee, dat is niet correct. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord (Aanhangsel Handelingen 2011–2012, 1340) op de door de heer Bashir in dit kader gestelde vraag (antwoord op vraag 2).
Kunt u toelichten welke maatregelen ten behoeve van vergroting van de veiligheid op het spoor daadwerkelijk in uitvoering zijn gebracht? Welke maatregelen zijn niet ten uitvoer gebracht en welke potentiële risico's blijven hierdoor bestaan?
Ik verwijs u naar mijn brief van 11 november 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 893, nr. 126) en mijn brief van 30 juni 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 893, nr. 121) en mijn brief van 14 januari 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 893, nr. 118). Ik verwijs hierbij verder naar de beantwoording van vraag 7 (Aanhangsel Handelingen 2011–2012, 1340) van de heer Bashir.
Deelt u de mening dat veiligheid op het spoor van groot belang is? Zo ja, hoe ziet u de borging van de veiligheid op het spoor? Deelt u de mening dat één partij de eindverantwoordelijke dient te zijn? Zo ja, welke partij heeft dan uw voorkeur en kunt u dat toelichten?
Ja, de borging van de veiligheid op het spoor vind ik van groot belang. De rollen en verantwoordelijkheden van alle partijen in de spoorsector zijn duidelijk en behoeven naar mijn mening geen aanscherping.
In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het eindrapport van de evaluatie van de spoorwetgeving is de term «systeemverantwoordelijkheid» verduidelijkt. Daarbij is aangegeven dat er onderscheid is te maken tussen de verantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor de inrichting van het (bestuurlijk-juridische) systeem en de verantwoordelijkheden van de spoorsector voor de operationele aspecten van (hun deel van) het spoorsysteem. Daarbij is aangegeven dat door intensieve samenwerking de onduidelijkheden weggenomen worden die zich afspelen op het raakvlak van de infrastructuur en het vervoer en bij de regiefunctie over grote projecten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 987, nr. 1). Vervolgens is in de Derde Kadernota Railveiligheid vermeld welke organisaties een rol hebben bij de uitvoering van de in de nota genoemde activiteiten. Bij een groot aantal maatregelen waarbij meerdere parijen verantwoordelijk zijn voor doelbereik is aangegeven wie de «trekker» is en van wie aldus een regierol wordt verwacht bij het uitvoeren van de maatregelen. Op andere onderdelen is vastgesteld dat één of een aantal partijen samen met een implementatieplan komt.
Het minder zwaar maken van de eisen op de TU Delft |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw beleidsmatige reactie op het feit dat de TU Delft voornemens is de studielast te verminderen, met als motivatie dat studenten sneller hun opleiding moeten kunnen doorlopen?1
De herziening van de onderwijsprogramma’s maakt deel uit van de afspraken die ik met de drie TU’s heb gemaakt over verbetering van de onderwijskwaliteit.
Ik heb in augustus 2011 € 10,99 mln. per jaar aan de TU’s toegekend voor het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs in de periode 2011–2013.
Aanleiding hiervoor is het volgende.
De uitwerking van de plannen voor verbetering van de onderwijskwaliteit staat in het Sectorplan Technologie van de drie TU’s. Eind 2011 zijn ze gestart met de uitvoering hiervan. De opleidingen hebben nadrukkelijk de opdracht gekregen om goed te kijken naar de studielast. In de loop der jaren zijn de programma’s steeds voller geworden. Daardoor wordt het voor studenten moeilijker om het programma binnen de tijd die daarvoor staat af te ronden.
Het is goed dat de universiteiten nu strenger daarnaar kijken. Dit bijstellen van de onderwijsprogramma’s is overigens een continu proces.
Meer concreet gaat het bij de TU’s om het vergroten van de studeerbaarheid: minder dubbelingen en parallelle onderdelen, vermindering van verouderde of «nice to have»-informatie, en grotere, meer geïntegreerde eenheden en realistische normering van de studielast.
Het bijstellen van de studielast en de inhoud zorgt naast een betere academische opleiding ook voor een betere voorbereiding op de arbeidsmarkt, passend bij de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan ingenieurs.
Er is grote vraag naar studenten van de technische universiteiten. Ik vind het prijzenswaardig dat de universiteiten aan die vraag willen tegemoetkomen.
Het verbeteren van de onderwijskwaliteit gaat overigens niet alleen om het herzien van de programma’s, maar ook om onder andere betere begeleiding, meer excellente docenten en betere digitalisering van het onderwijs.
Is uit visitaties of andere beoordelingen in het verleden gebleken dat er inhoudelijke redenen zijn om vakken te schrappen of inhoudelijk bij te schaven? Zo ja, welke en wanneer. Zo nee, gaat het bijstellen van het programma dan niet ten koste van de inhoudelijke vorming van de student?
Ja. Dat onderwijsprogramma’s in de loop der jaren te vol worden en minder samenhangend en overzichtelijk is geen nieuw fenomeen. Bij de TU’s hebben visitatiecommissies bij herhaling aangegeven dat de kwaliteit van de opleidingen hoog is, maar dat geldt ook voor de studielast. Daardoor duurt de studie te lang en wordt het diploma pas laat behaald. Ook uit de Keuzegids HO blijkt dat veel studenten klagen over de hoge studielast.
Opleidingen herzien daarom regelmatig de onderwijsprogramma’s, zowel op inhoud als op studielast.
Hoe beoordeelt u de verandering van beleid op de TU Delft waarbij voor bepaalde vakken ook een onvoldoende gehaald mag worden, waar dat in het verleden niet mocht, en waar deze gecompenseerd mogen worden met betere cijfers voor een ander vak? Bent u van mening dat het hier per definitie een negatieve niveau bijstelling betreft? Deelt u de mening dat dit soort ontwikkelingen negatief zijn?
De nieuwe onderwijsprogramma’s van TU Delft worden opgebouwd uit modules van 5 ECTS of meer. Elke module wordt afgesloten met een tentamen. Binnen een module worden deeltentamens of toetsen afgelegd. Deze kunnen met elkaar gecompenseerd worden.
TU Delft heeft niet onlangs het beleid ten aanzien van compensatieregels gewijzigd. Wel worden de onderwijsprogramma’s gewijzigd en als gevolg daarvan komen er compensatieregels voor de nieuwe programma’s.
Ik vind dit geen negatieve niveaubijstelling. Het verlenen van compensatie is wettelijk toegestaan. In artikel 7.12 b, derde lid (WHW) is geregeld dat de examencommissie onder door haar te stellen voorwaarden kan bepalen dat niet elk tentamen met goed gevolg afgelegd behoeft te zijn.
Daarnaast verhoogt TU Delft juist de eisen aan de student. Zo is er het streven om in 2015 te komen tot een gemiddeld aantal behaalde studiepunten per student per jaar van 45 ECTS en komt er intensievere studiebegeleiding. Ik verwacht hiervan positieve effecten op de kwaliteit.
Realiseert de regering zich dat het door u gewenste «verhoogd studiesucces» als reden wordt genoemd voor deze bijstellingen? Acht de regering deze vorm van het verbeteren van het studiesucces wenselijk? Zo ja, kan dat worden gemotiveerd?
Ja. Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de regering de mening dat technische opleidingen over het algemeen zwaarder zijn en dat het dus wenselijk is dat er rond de langstudeerboete, een passend regime moet gelden? Hoe wil de regering meer recht doen aan het feit dat technische opleidingen nu eenmaal meer tijd vergen?
Aan het zwaardere programma van de technische universiteiten is in 1995 recht gedaan door de cursusduur voor de technische studies te verlengen. Dit is bij de invoering van de bachelor-masterstructuur vorm gegeven als tweejarige masters. Het verhoogde wettelijk collegegeld op grond van de maatregel langstudeerders gaat dan ook pas na drie jaar in: twee jaar master en één jaar uitlooptijd.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Is het bij de regering bekend of er meer opleidingen zijn die, zoals de TU Delft, het onderwijsprogramma op deze wijze willen bijstellen? Zo ja, welke? Zo nee, acht u het wenselijk dat meerdere opleidingen in deze richting gaan?
Alle drie de TU’s werken aan verbetering van de onderwijskwaliteit, waaronder een herziening van de programma’s, in het kader van het Sectorplan Technologie 2011–2015. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om in overleg te treden met de TU Delft (en mogelijke andere opleidingen die in deze richting denken) om te voorkomen dat er aanpassingen van het studieprogramma worden gedaan die een negatieve uitwerking hebben op de kwaliteit?
Ik heb in mei 2011 met de drie TU’s overlegd over hun plannen voor verbetering van de onderwijskwaliteit. Op 15 augustus 2011 heb ik het Sectorplan Technologie / onderwijs 2011–2015 goedgekeurd en hiervoor € 10,99 toegekend voor 2011–2013. Uiteraard worden de studies van de drie TU’s geaccrediteerd door de NVAO, inclusief de kwaliteit van het onderwijsprogramma.
Er is nu geen aanleiding om weer met de TU’s in overleg te treden.
De chaos bij examens op de Politieacademie als gevolg van de bezuinigingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bonden: chaos bij examens Politieacademie»?1
Ja
Is het waar dat er een flink tekort aan examinatoren is ontstaan door de bezuinigingen van het kabinet? Zo ja, hoe groot is dat tekort? Wat zijn de consequenties van dat tekort aan examinatoren?
De Politieacademie is per 1 november 2011 gestart met een andere inzetsystematiek van examinatoren en gastdocenten. Voor die datum huurde de politieacademie politiemensen uit de korpsen als examinator en gastdocent in tegen voor externe inhuur gangbare tarieven en voorwaarden, en verrichtten deze mensen deze taak als nevenfunctie, en niet als onderdeel van hun hoofdfunctie bij de politie. Dat is geen gewenste situatie. Bijdragen aan de professionalisering van de politie hoort een normaal onderdeel te zijn van de taak van politiemedewerkers, en geen bijbaan. Vanuit die gedachte worden politiemedewerkers daarom nu binnen hun functie en werktijd ingezet als gastdocent en examinator. Om een zo soepel mogelijke overgang te bewerkstelligen was de afspraak, dat de inzet tijdelijk wordt vergoed in de vorm van meeruren of overwerk. Het gaat hier derhalve niet om een door bezuiniging ingegeven maatregel, maar om een principieel andere invulling van de systematiek van examinator of gastdocent.
Bij de invoering van dit systeem is tijdelijk een tekort aan examencapaciteit ontstaan. Een aantal examinatoren en gastdocenten heeft in eerste instantie aangegeven onder de nieuwe voorwaarden niet langer bereid te zijn deze taak te verrichten. Hierdoor kunnen niet alle examens op de oorspronkelijk geplande datum worden afgenomen, maar wordt een deel uitgesteld. Dit deel wordt zo snel mogelijk ingepland en afgenomen. Daarbij wordt voorrang gegeven aan studenten die voor de afronding van hun studie staan. Hierdoor zijn er behoudens een enkel geval geen aspiranten later als agent gestart.
Om het tekort aan examinatoren op te lossen heeft de Politieacademie een aantal maatregelen genomen. Daarbij worden voormalige examinatoren benaderd en worden nieuwe examinatoren opgeleid en gecertificeerd om binnen de nieuwe systematiek te worden ingezet. Deze aanpak is met de voorzitter van de Raad van Korpschefs besproken en de korpsen hebben hun medewerking hieraan toegezegd. Ik heb met het college van bestuur van de politieacademie afgesproken, dat alle achterstanden uiterlijk 1 augustus 2012 zullen zijn opgelost.
Is het waar dat door dit tekort aan examinatoren studenten lang moeten wachten voordat zij examen kunnen doen en dus dat het langer duurt voordat deze studenten als agent aan het werk kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit slecht is voor de veiligheid van Nederland en dat de ambitie om Nederland veiliger te maken in gevaar komt? Welke maatregelen gaat u nemen om het probleem van een tekort aan examinatoren bij de Politieacademie op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Nederlandse Politiebond (NPB) en de ACP vooraf al hadden gewaarschuwd voor deze problemen en dat u en de korpsbeheerders het effect van de bezuinigingen hebben onderschat? Zo ja, waarom heeft u de waarschuwingen van het NPB en de ACP naast u neergelegd?
De vakorganisaties hebben gewaarschuwd dat de bereidheid onder de huidige groep medewerkers om hun werkzaamheden als examinator of gastdocent voort te zetten onder de nieuwe financiële en organisatorische voorwaarden terug zou kunnen lopen. Dat vond het college van bestuur van de politieacademie echter onvoldoende reden om de beëindiging van de niet meer gewenste inhuurpraktijk nog langer uit te stellen. Ik steun die keuze.
Inmiddels hebben de vakorganisaties mede op mijn verzoek al hun signalen over de examineringsproblematiek verzameld. De voorzitter van het college van bestuur heeft de aanpak van de problematiek op 23 februari 2012 toegelicht aan de voorzitters van de vakorganisaties. Afgesproken is dat de vakorganisaties op de hoogte worden gehouden van de voortgang van de verbetermaatregelen.
De tabakslobby die meespreekt in Den Haag |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat ambtenaren van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een «handreiking» aan de Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK) hebben gedaan die inhield dat «in voorkomende gevallen» de industrie eerst informeel over kwesties die de branche raken zou praten met directeur-generaal Volksgezondheid, de heer Huijts?1 Zo ja, wanneer is deze handreiking gedaan en tot welke vervolgacties heeft één en ander geleid?
Zoals ik tijdens de mondelinge vragen op 25 oktober 2011 over de contacten van VWS met de tabaksindustrie heb aangegeven, ben ik van mening dat VWS-ambtenaren zich breed in de samenleving moeten oriënteren en contacten moeten onderhouden met tal van maatschappelijke partijen die geraakt worden door VWS-beleid c.q. daar een bijdrage aan kunnen leveren. Dat is niet alleen nodig voor de oordeelsvorming op het departement maar ook een kwestie van fatsoen ten opzichte van partijen van wie belangen geraakt kunnen worden door voorgenomen beleid. In dat kader heeft directeur-generaal Volksgezondheid Huijts na zijn aantreden in maart 2009 vele tientallen kennismakingsgesprekken gevoerd met organisaties die op een of andere wijze werkzaam zijn op het beleidsterrein waarvoor hij binnen het departement verantwoordelijk is. Dat betreft in hoofdzaak organisaties uit de wereld van publieke gezondheid, gezondheidszorg, sportsector en overheden, maar vanzelfsprekend ook uit het bedrijfsleven waaronder de Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK) en de Stichting Sigarettenindustrie (SSI). De heer Huijts heeft bij de kennismaking met de VNK en SSI aangegeven dat hij geen vast periodiek overleg met de sector zou voeren, maar dat als er zwaarwegende onderwerpen aan de orde zijn hij bereid is daar overleg over aan te gaan en anderzijds ook van de sector verwacht dat zij problemen die zij ervaren met voorgenomen beleid van VWS eerst aan hem en zijn medewerkers kenbaar maken alvorens daarmee naar buiten te treden. Dat en niet meer dan dat is wat in de brief van de VNK de «handreiking» wordt genoemd. De vervolgacties zijn dat Huijts in de jaren 2009–2011 na het genoemde kennismakingsgesprek in totaal nog drie maal overleg heeft gevoerd met vertegenwoordigers van de tabaksindustrie. Op medewerkersniveau vindt regelmatiger overleg plaats.
Was u op de hoogte van een dergelijke afspraak?
Ik was niet op de hoogte van deze specifieke afspraak, en dat hoeft ook niet want hij past in de beleidslijn zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven.
Was er een vergelijkbare afspraak met organisaties als Stichting Volksgezondheid en Roken (STIVORO) en KWF Kankerbestrijding? Met andere woorden: sprak de heer Huijts in deze kwesties ook informeel met STIVORO en KWF? Zo nee, waarom hechtte de heer Huijts meer belang aan het persoonlijk vernemen van de visie van de tabaksindustrie dan die van de gezondheidsorganisaties?
Zoals aangegeven bij vraag 1 onderhouden de heer Huijts en zijn medewerkers namens mij contacten met zeer vele relevante organisaties uit de wereld van publieke gezondheid, gezondheidszorg, sport, overheden en bedrijfsleven, dus vanzelfsprekend ook met Stivoro en KWF. Voor al deze organisaties hanteert de heer Huijts dezelfde «spelregels» zoals bij vraag 1 beschreven. Regulier contact vindt plaats met zijn medewerkers, en in wanneer gewenst en noodzakelijk gaat hij persoonlijk overleg met deze organisaties aan. Overigens zijn deze contacten tussen o.a. KWF en Stivoro met VWS veel veelvuldiger dan met de tabaksindustrie.
Bestaan of bestonden er met de handreiking aan de VNK vergelijkbare afspraken en/of contacten tussen uw ministerie en organisaties of spelers in de tabaksindustrie en de tabakslobby? Hoe verhouden de genoemde contacten en handreiking zich tot de in antwoorden op eerdere vragen genoemde contacten van VWS met de tabaksindustrie en haar lobby, waarbij u heeft gesteld dat van stelselmatig overleg geen sprake is?2
In de periode voor oktober 2010 hebben naast het eerder genoemde kennismakingsgesprek twee inhoudelijke gesprekken plaats gevonden tussen de tabaksindustrie en de heer Huijts en medewerkers. Daarbij werden in beide gevallen voor de industrie relevante thema’s besproken die op dat moment aan de orde waren in internationale gremia zoals de EU en het WHO-Kaderverdrag, met name de onderwerpen additieven en plain packaging. De industrie heeft daarover tijdens het gesprek hun opvattingen kenbaar gemaakt.
Kunt u bevestigen dat de Stichting Sigarettenindustrie en de VNK in de periode voor oktober 2010 een open en constructieve gedachtewisseling met het ministerie van VWS hebben gevoerd onder leiding van de directeur-generaal Volksgezondheid, de heer Huijts, en dat daarbij informatie is uitgewisseld en afstemming is gepleegd over beleidsdiscussies in nationaal en internationaal verband?1 Zo ja, wat is in deze periode uitgewisseld en afgestemd?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt een dergelijke uitwisseling en afstemming ook in de periode na oktober 2010 nog steeds plaats, en zo ja, waarover? Zo nee, waarvan is de afgelopen jaren dan wel sprake geweest?
Het ministerie van VWS heeft in antwoord op eerdere Kamervragen van 1 december 2011 een overzicht verstrekt van de contacten die het ministerie sinds het aantreden van het huidige kabinet heeft gehad met de industrie. Recent is daar nog een kennismakingsgesprek op DG-niveau bijgekomen in verband met een directeurswisseling aan de zijde van de VNK.
Directie Topsectoren en Industriebeleid is vanuit EL&I het eerste aanspreekpunt voor de topsectoren en het Nederlandse bedrijfsleven in brede zin. EL&I onderhoudt primair vanuit deze directie contacten met de tabaksindustrie, op medewerkers- of MT-niveau. Sinds 1 januari 2010 hebben geen contacten op directeurs- of DG-niveau plaatsgevonden.
Sinds 1 januari 2010 hebben er kennismakingsgesprekken plaatsgevonden met Phillip Morris International (PMI), de Stichting Sigarettenindustrie (SSI), de Nederlandse Vereniging voor de Sigarenindustrie (NVS), de Vereniging Nederlandse Kerftabakindustrie (VNK) en VNO-NCW, vanwege wijzigingen in de contactpersonen aan beide kanten.
Daarnaast heeft EL&I in oktober 2010 een overleg gevoerd met deze vijf organisaties samen. Daarbij hebben de branches ontwikkelingen in het (internationale) tabaksbeleid aan de orde gesteld, waaronder het WHO Kaderverdrag, de herziening van de tabaksproductenrichtlijn en de illegale handel in tabaksproducten.
In februari 2011 heeft een overleg plaatsgevonden met SSI, VNK en VNO-NCW over de invoering van de zelfdovende sigaret.
In juni 2011 heeft EL&I deelgenomen aan het werkbezoek van de VNK aan de kerftabakfabrikant Biggelaar Tabak te Roosendaal.
EL&I heeft in de genoemde periode zo’n vijf tot tien brieven ontvangen van de industrie. Deze brieven gingen onder andere in op bovengenoemde ontwikkelingen in het (internationale) tabaksbeleid, functiewisselingen bij de industrie en reacties van de industrie op EU- en WTO notificaties met betrekking tot voorgenomen regelgeving in andere landen.
Een enkele keer per maand is er telefonisch of via de mail contact met de industrie, meestal op initiatief van de industrie zelf. De afgelopen maanden had dit contact voornamelijk betrekking op reacties van de industrie ten aanzien van EU- en WTO-notificaties.
Kunt u een gedetailleerd overzicht verstrekken wanneer en waarover het ministerie van VWS, resp. het ministerie van EZ/EL&I, vanaf januari 2010 contact heeft gehad met de tabaksindustrie of haar lobbyisten? In welke gevallen waren deze contacten technisch van aard, en wat verstaat u hieronder?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom komen Nederlandse ministeries de naleving niet na van de richtsnoeren voor de implementatie van artikel 5.3 van het WHO Framework Convention on Tobacco Control (FCTC)3, waaruit volgt dat de overheid de interactie met de tabaksindustrie zoveel mogelijk dient te beperken?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 25 oktober 2011 heb ik aangegeven dat in de richtlijnen van de WHO over dit onderwerp staat dat wij transparant moeten zijn over contacten met de industrie. Die richtlijnen volg ik.
Kunt u bevestigen dat de minister van EL&I1 in 2011 in een brief aan VNO-NCW heeft geschreven dat het overleg met het ministerie van VWS over het tabaksbeleid goed is, en dat het ministerie van EL&I «waar nodig [...] de belangen van de industrie onder de aandacht van VWS» brengt? Zo ja, wanneer is deze brief verzonden en aan wie was deze gericht? Wilt u deze brief aan de Kamer verstrekken?
Naar aanleiding van een Wob-verzoek van Trouw heeft het ministerie van EL&I alle contacten met de tabaksindustrie in de periode 2000 – juni 2011 openbaar gemaakt. Er is in 2011 geen sprake van een brief van de Minister van EL&I aan VNO-NCW met deze boodschap. Wel heeft EL&I in 2011 langs deze lijn contact gehad met VNO-NCW, naar aanleiding van een vraag over de betrokkenheid van EL&I bij de tabakswetgeving.
Wanneer, waar, bij wie en op welke punten heeft het ministerie van EL&I sinds 14 oktober 2010 nog meer de belangen van de tabaksindustrie onder de aandacht van het ministerie van VWS gebracht? Wat heeft het ministerie van VWS resp. het kabinet hiermee gedaan?
De industrie heeft in de genoemde periode een aantal keer op EU of WTO notificaties gereageerd. Indien de opmerkingen van het Nederlandse bedrijfsleven daar aanleiding toe gaven, zijn medewerkers van het ministerie van EL&I met medewerkers van VWS in overleg getreden om een eventuele Nederlandse reactie te bepalen.4
Wat vindt u van het oordeel van voormalig minister Borst die vindt dat Nederland op rookgebied «zo langzamerhand de risee van Europa wordt» en dat de minister van volksgezondheid «sterk beïnvloed» is door de tijd dat ze bij VNO-NCW werkte en ze het rookbeleid beschouwt door de «bril van Philip Morris»?4
Het moge duidelijk zijn dat ik van mening ben dat ik een weloverwogen rookbeleid voer waarin bescherming van de volksgezondheid en ontmoediging van tabaksgebruik goed in balans is met het belang van individuele verantwoordelijkheid en keuzevrijheid. Ik ben mij er van bewust dat anderen en dus ook voormalige bewindspersonen van VWS daar anders over kunnen denken. Ik laat de kwalificaties die zij daarbij gebruiken voor hun rekening.
Wat vindt u van het vernietigende oordeel van voormalig minister Hoogervorst die zich «geneert» voor het rookbeleid van de minister van Volksgezondheid?4
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van het oordeel van voormalig minister Klink die zegt dat hij het «anders zou doen»?4
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u het niet opmerkelijk dat drie liberaal georiënteerde ministers van Volksgezondheid van D66, VVD en CDA uw liberale beleid afwijzen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de richtsnoeren van artikel 5.3 van het WHO Framework Convention on Tobacco Control na te leven en de contacten met de tabaksindustrie en haar lobbyisten zoveel mogelijk te beperken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het noodgedwongen stopzetten van psychologische behandeling door weigering aanvullende zorgverzekering |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het besluit van Menzis om een «omzetplafond» in te stellen voor psychotherapeuten?1
Zorgverzekeraars kopen zorg in bij zorgaanbieders. Hierbij maken zij afspraken over prijs, volume en kwaliteit. Het staat zorgverzekeraars vrij om omzetafspraken te maken of omzetplafonds af te spreken met zowel gebudgetteerde instellingen als met niet gebudgetteerde instellingen en met vrijgevestigde GGZ aanbieders. Op deze manier proberen zorgverzekeraars te voldoen aan de zorgvraag van de verzekerden en tegelijkertijd het volume en daarmee de kosten van de zorg in de hand te houden.
Daarnaast passen dergelijke afspraken in de context van de afspraken die tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland zijn gemaakt voor een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012, zoals ik ook heb aangekondigd in mijn brief d.d. 10 juni 20112. Met verzekeraars is afgesproken dat zij het beschikbare macrokader voor de curatieve GGZ leidend laten zijn voor de zorginkoop voor de gehele tweedelijns curatieve GGZ, met inachtneming van hun zorgplicht.
Vindt u het wenselijk dat mensen moeten overstappen van zorgverzekeraar om hun vertrouwde psychotherapeut te behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het inkoopbeleid van de zorgverzekeraar er toe leiden dat een bepaalde zorgaanbieder niet gecontracteerd wordt (in het geval van selectieve zorginkoop) of dat zorgaanbieders wegens een omzetplafond (gedurende het jaar) geen ruimte meer hebben om nieuwe patiënten te behandelen. Het is echter in het belang van de zorgverzekeraar (en zijn imago) om continuïteit van zorg te bieden en hierover goede afspraken te maken met de zorgaanbieders. Anderzijds moeten ook zorgaanbieders een stimulans hebben om een contract met een zorgverzekeraar te sluiten. De zorgverzekeraar heeft daarnaast ook een zorgplicht en zal voldoende zorg moeten inkopen om aan de zorgvraag te voldoen. De zorgverzekeraar zal een alternatief moeten kunnen bieden in het geval een verzekerde niet langer bij een bepaalde psychotherapeut terecht kan.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat mensen, bijvoorbeeld met een chronische ziekte, worden uitgesloten van een aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de basisverzekering geldt een acceptatieplicht. Of verzekeraars medische selectie toepassen in de aanvullende verzekering is echter aan verzekeraars zelf. Het acceptatiebeleid van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar. Vanwege de Europese richtlijnen schadeverzekering is het niet mogelijk om medische selectie voor de aanvullende verzekering te verbieden. In de praktijk blijkt overigens dat bij 70% van de aanvullende zorgverzekeringen geen selectie wordt toegepast, zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u voorts de mening dat het schandalig is dat bovengenoemde mensen, omdat zij niet kunnen overstappen naar een andere verzekeraar, hun vertrouwde psychotherapeut moeten opgeven met alle negatieve gevolgen voor de behandeling en hun welzijn van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
In deze vraag wordt verondersteld dat verzekerden (met bijvoorbeeld een chronische ziekte) niet kunnen overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Uit recent onderzoek van de verzekeringssite.nl onder 47 zorgverzekeringen blijkt dat ten opzichte van 2011 er meer medische selectie plaatsvindt bij de aanvullende verzekering, maar dat nog steeds 70% van de aanvullende verzekeringen geen selectie-eisen heeft. Dit betekent dat er nog voldoende mogelijkheden zijn om over te stappen. Daarnaast is medische selectie voornamelijk van toepassing bij de tandverzekeringen en de zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen.
Waarom laat u de macht en het winstoogmerk van de zorgverzekeraars prevaleren boven het welzijn van patiënten en de continuïteit van zorg?
In 2006 is de Zorgverzekeringswet ingevoerd, zorgverzekeraars hebben hierbij een belangrijke rol gekregen. Zij zijn verantwoordelijk om voor hun verzekerden kwalitatief goede en betaalbare zorg in te kopen. Zorgverzekeraars mogen bij de uitvoering winstbeogend zijn, in de praktijk blijkt echter dat de meeste zorgverzekeraars geen winstoogmerk hebben.
De forse groei in de uitgaven voor curatieve GGZ zorg van de afgelopen jaren en de daarmee gepaard gaande budgettaire overschrijdingen hebben het kabinet genoodzaakt budgettaire maatregelen te treffen. Zoals reeds aangekondigd is mijn voornemen om per 2013 prestatiebekostiging in te voeren gecombineerd met het versterken van de prikkels bij verzekeraars, om op die manier de kwaliteit en financiële houdbaarheid van de geneeskundige GGZ te verhogen. Hiermee krijgen zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders meer stimulansen en mogelijkheden om afspraken te maken over het toepassen van meer doelmatige werkwijzen en het verbeteren van kwaliteit, rekening houdend met de wensen van patiënten.
Kunt u aangeven waarom dit kabinet de marktwerking in de zorg toch doorzet, ondanks de funeste gevolgen voor behandelaar en patiënt?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de zin uit de brief van een psychotherapeut, dat nog veel onduidelijk is over de bezuinigingen op psychotherapie voor 2012?1
Ik ken de specifieke brief van de psychotherapeut niet, dus ik kan niet inschatten op welk punt er precies onduidelijkheid bestaat. Er is intensief contact geweest met koepelorganisaties om de maatregelen zo goed mogelijk toe te lichten. Tevens is er een factsheet (te raadplegen via www.rijksoverheid.nl) opgesteld om zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de curatieve GGZ te ondersteunen bij de uitleg en de uitvoering van de verschillende maatregelen. Zorgverzekeraars vertalen deze maatregelen in hun inkoopbeleid en communiceren hierover met zorgaanbieders. Ik zie geen aanleiding om de bezuinigingen terug te draaien, dat zou dan namelijk betekenen dat dit geld door anderen, bijvoorbeeld door de verzekerden, moet worden opgebracht.
Vind u het verstandig om de bezuinigingen op psychotherapie door te laten gaan ondanks de onduidelijkheid die bestaat bij de beroepsgroep?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er andere zorgverzekeraars die een dergelijk plafond hebben ingesteld? Zo ja, welke en op welke terreinen?
Ja, voor zover bij mij bekend hanteert het merendeel van de zorgverzekeraars omzetplafonds voor niet-gebudgetteerde curatieve GGZ-aanbieders, waaronder vrijgevestigde psychotherapeuten.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat dergelijke «plafonds» in de toekomst worden ingesteld door zorgverzekeraars, en dat mensen die afhankelijk zijn van zorg hun vertrouwde hulpverlener kunnen behouden?
Nee, ik ben niet bereid om in te grijpen bij Menzis of andere verzekeraars die omzetplafonds hanteren, zolang de zorgplicht wordt nageleefd. Zoals toegelicht bij mijn antwoord op vraag 1 passen dergelijke afspraken in de context van de afspraken die tussen mij en Zorgverzekeraars Nederland zijn gemaakt voor een scherpere inkoop door zorgverzekeraars in 2012. Daarnaast zijn zorgverzekeraars vrij om omzetafspraken of omzetplafonds af te spreken met zorgaanbieders. Op deze manier beogen zorgverzekeraars het volume en daarmee de kosten in de zorg in de hand te houden.
Bent u bereid direct in te grijpen bij Menzis, en eventueel andere verzekeraars, zodat mensen hun vertrouwde psychotherapeut kunnen behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 10.
De sluiting van de GGZ-kliniek in Boxmeer en het schrappen van de geplande nieuwbouw |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de GGZ-kliniek in Boxmeer gaat sluiten, en dat de geplande nieuwbouw niet doorgaat?1
GGZ Oost-Brabant, de instelling waar de GGZ-kliniek in Boxmeer onder valt, heeft hiertoe besloten omdat men de realisatie van de nieuwbouw niet meer financieel verantwoord vindt. Het gevolg hiervan is de sluiting van de gehele klinische functie in Boxmeer. Daarnaast wil men minder klinische opnamen realiseren en meer ambulante hulpverlening.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat mensen die klinische zorg nodig hebben niet langer in de regio Boxmeer terecht kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien de exploitatie van een klinische afdeling in de regio Boxmeer financieel niet haalbaar is, is het aan het bestuur van de instelling om keuzes te maken. GGZ Oost-Brabant wil binnen het totale werkgebied van GGZ Oost-Brabant de klinische zorg bovenregionaal concentreren in de bestaande klinieken in Oss en Helmond en in aangrenzende GGZ-instellingen in Venray en Nijmegen. GGZ Oost-Brabant vindt het van groot belang dat de continuïteit van zorg voor inwoners van de regio Boxmeer is gewaarborgd en treft daarvoor maatregelen zoals het ontwikkelen van acute zorg thuis en een tweede FACT-team (Functional Assertive Community Treatment). De keuze die de instelling maakt voor ambulante zorg in plaats van klinische zorg, past in het door mij voorgestane beleid.
Welke maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen van de sluiting in Boxmeer op te vangen, zoals ervoor te zorgen dat mensen toch gebruik (blijven) maken van de klinische zorg die ze nodig hebben, en dat hun naasten op bezoek kunnen komen ondanks de langere reistijd?
Voor de zorg voor ouderen wil de instelling met Pantein een regeling treffen waardoor deze groep patiënten binnen de regio kan worden opgenomen. Voor volwassenen wil men meer ambulante zorg aanbieden, de klinische opnamen daarmee beperken en indien nodig aanbieden in Oss en Helmond. Daarnaast kan ook een beroep worden gedaan op de zorg van een GGZ instelling te Venray en Nijmegen. Voor bezoek zal de reistijd toenemen in de gevallen dat er sprake is van een klinische opname.
Waarom heeft GGZ Oost-Brabant besloten de nieuwbouw niet door te laten gaan, hoewel er naar ik aanneem voldoende animo was voor een uitbreiding van plaatsen?
De plannen voor de nieuwbouw dateren al van voor 2005 en maakten deel uit van een herspreiding van bestaande capaciteit vanuit de hoofdlocatie naar het werkgebied van GGZ Oost-Brabant. De daling van de tarieven voor verblijf is de belangrijkste oorzaak van een andere keuze door de instelling.
Waar kunnen de mensen die in het nieuw te bouwen gedeelte terecht zouden kunnen voor hulp en zorg dan wel terecht?
De verwachting is dat door de verdere ambulantisering men minder klinische capaciteit nodig heeft. Voor het antwoord op de vraag waar de mensen dan terecht zouden kunnen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Hoeveel geld is er gemoeid met het plannen van de nieuwbouw en het schrappen ervan dat anders aan de zorg besteed had kunnen worden?
Door de bezuinigingsmaatregelen en de daling van de tarieven voor verblijf bleek de investering in een nieuwe voorziening financieel niet rendabel naar de toekomst toe. Met de verkoop van de grond waarop de huidige kliniek is gehuisvest en het huidige gebouw worden de gemaakte kosten gedekt.
Vindt u het rechtvaardig om ondanks de bezuinigingen op de GGZ, die negatieve gevolgen hebben voor patiënten, vast te houden aan het innen van eigen bijdragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind de invoering de eigen bijdrage gerechtvaardigd. De reden dat ik voor een eigen bijdrage in de GGZ kies, is omdat de vraag naar de GGZ de afgelopen jaren fors is gegroeid. Doordat in de eerstelijnszorg al een eigen bijdrage gold, gingen patiënten makkelijker naar de gespecialiseerde tweedelijns GGZ. Dat is ongewenst en niet in lijn met mijn beleid waarin de eerstelijn een poortwachterrol dient te vervullen. Ik zet voor het jaar 2012 en verder een monitor uit naar het effect van de eigen bijdrage op de kwetsbare groepen. Ik zal u op de hoogte houden van de resultaten van de monitor.
Het bericht 'nieuwe veelpleger' |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «nieuwe veelpleger»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond zich beter zorgen kan maken over de enorme criminaliteit in de regio Rotterdam-Rijnmond en de ontwikkelingen in de jeugdzorg over zou moeten laten aan echte specialisten op dat terrein?
De korpschef van Rotterdam-Rijnmond heeft in zijn nieuwjaarsspeech teruggeblikt op de criminaliteitsbestrijding in zijn regio in het afgelopen jaar en heeft zijn zorgen geuit over een maatschappelijke ontwikkeling. Dit is niet ongebruikelijk.
Bent u bereid om het bereik van het wetsvoorstel inzake het adolescentenstrafrecht uit te breiden, zodat ook eerder adequaat strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen 12-jarigen die over de schreef gaan? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht ziet op de strafrechtelijke aanpak van delictplegende risicojongeren in de leeftijd van 15 tot 23 jaar. Dat betreft een andere levensfase dan die waarin 12-jarige kinderen zich bevinden. Voor 12-jarigen biedt het jeugdstrafrecht voldoende mogelijkheden om – indien nodig – adequaat op te treden.
Kunt u aangeven of de leiding van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond bekend is met het gegeven dat gemiddeld 40 procent van de Marokkaanse mannen, in de zogenaamde Marokkanengemeenten waar ook Rotterdam onder valt, tussen de 12 en 24 jaar de afgelopen vijf jaar in aanraking is geweest met politie?
Het is de taak van elk korps om de misdaadfeiten in de eigen regio te kennen. Ik heb geen signaal ontvangen dat de korpsleiding van Rotterdam-Rijnmond onvoldoende op de hoogte is om de misdaad in de regio te bestrijden. Bovendien neemt Rotterdam deel aan het samenwerkingsverband «Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren» van 22 gemeenten, het Rijk en de VNG en is derhalve bekend met de problematiek in haar regio.
Deelt u de mening dat de term «nieuwe veelpleger» de zoveelste politiek-correcte term lijkt te zijn die gebruikt wordt om te maskeren dat het overgrote deel van de criminaliteit in onder andere Rotterdam op conto komt van niet-westerse allochtonen? Zo nee, waarom niet?
De forse oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de verdachtenpercentages is bekend en kan door geen enkele term worden gemaskeerd. De term «nieuwe veelpleger» is overigens gebruikt om het onderscheid ten opzichte van de «ouderwetse veelpleger» aan te geven. De nieuwe veelpleger is jonger, sluwer en gewelddadiger dan de ouderwetse veelpleger. Ze zijn uit op status, geldelijk gewin of een kick en voelen zich onaantastbaar, daar waar het bij de ouderwetse veelpleger vaak gaat om drugsverslaafden die inbreken en stelen om in hun behoefte aan verdovende middelen te voorzien. Er is derhalve een andere aanpak van deze groep vereist. Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Hierbij is het van belang dat alle verdachten tegen wie bewijs is voor de rechter komen en dat alle daders bestraft worden. Daarbij maakt het niet uit wat de herkomst van verdachten of daders is.
Hoe duidt u de gegevens uit het rapport «Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders in Rotterdam 2011», waaruit blijkt dat groepen niet-westerse allochtonen in de regio Rotterdam tot wel zes keer vaker vertegenwoordigd zijn in de criminaliteit ten opzichte van autochtonen?
Zie antwoord vraag 5.
De houding van de Nederlandse regering ten tijde van de holocaust |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «excuses voor wegkijken»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mening van mevrouw Borst en de heer Zalm dat het gepast zou zijn als de Nederlandse regering alsnog excuses aanbiedt voor haar passieve houding ten tijde van de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog?
Mevrouw Borst en de heer Zalm waren, te zamen met minister-president Kok, ondertekenaars van het kabinetsstandpunt van 21 maart 2000 inzake de adviezen van verschillende commissies op het terrein van tegoeden Tweede Wereldoorlog. Deze adviezen bevatten geen informatie van betekenis over de houding van de Nederlandse regering in Londen ten tijde van de jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog.
Bent u bereid om deze excuses alsnog uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt terzake niet over een breed gedragen advies uit de kring van betrokkenen of geobjectiveerde informatie die noopt tot een kabinetsstandpunt als dat van 21 maart 2000.
De toekomst van de ziekenhuiszorg in (Noord-oost) Friesland |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het besluit van de Raad van Bestuur om vier afdelingen van ziekenhuis de Sionsberg te sluiten (klinische cardiologie, chirurgische oncologie, acute zorg en geboortezorg) is genomen op basis van geheime (concept)rapporten van KPMG Plexus, en dat op basis hiervan het Verscherpt Toezicht door de inspectie is opgeheven?
De Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur van de Sionsberg hebben op basis van uitgewerkte portfolio’s, die op hun verzoek door KPMG Plexus zijn uitgewerkt, een principebesluit genomen over de ziekenhuisfuncties die ook in de toekomst verantwoord kunnen worden uitgevoerd. Bij deze afweging spelen motieven met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid van de zorg een grote rol, evenals financiële overwegingen. Het besluit impliceert niet de sluiting van enkele afdelingen, maar een keuze voor een toekomstbestendige rol voor het ziekenhuis teneinde vormen van «zorg dichtbij» te behouden en veilige en verantwoorde zorg te kunnen waarborgen.
De IGZ heeft het Verscherpt Toezicht opgeheven op grond van de bereidheid van de bestuurders om keuzes te maken die leiden tot veilige en verantwoorde zorg nu en in de toekomst. De IGZ verwacht nog in januari 2012 van het bestuur van De Sionsberg een uitgewerkt zorgbeleidsplan te ontvangen. De IGZ zal dit zorgbeleidsplan van een oordeel voorzien.
Klopt het dat de medische staf van het ziekenhuis de conclusies van de (concept)rapporten niet deelt, en ze als uiterst onzorgvuldig en zeer suggestief beschouwt?
In het overleg van de IGZ met de leden van de medische staf zijn deze kwalificaties niet gebruikt. Ik kan mij voorstellen dat de leden van de medische staf de grote veranderingen in het ziekenhuis kritisch beoordelen. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van De Sionsberg om hierover met de medische staf en de betrokken onderzoeker in gesprek te gaan.
Betekent de afbouw van deze afdelingen op korte termijn niet een feitelijk faillissement van het ziekenhuis? Zo nee, waarom niet?
Het is nog prematuur om uitspraken te doen over de consequenties van een aangepaste portfoliokeuze van het ziekenhuis. Het ziekenhuis dient het zorgbeleidsplan te baseren op de kwalitatieve en financiële mogelijkheden in de toekomst. De IGZ verwacht nog in januari 2012 van het bestuur van de Sionsberg een uitgewerkt zorgbeleidsplan te ontvangen.
Welke kosten zijn gemoeid met het maken van deze (concept)rapporten? Wie zijn de financiers van deze (concept)rapporten en in welke verhouding?
De opdracht voor het onderzoek door KPMG Plexus is verstrekt door de Sionsberg en De Friesland Zorgverzekeraar. Informatie over de kosten en financiers van dit onderzoek en de betrokkenheid van onderzoekers heb ik dan ook niet tot mijn beschikking. Het is overigens ook niet aan mij om hierover uitlatingen te doen. Een eventuele verstrekking van deze informatie omtrent het onderzoek valt binnen de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever, in dit geval de Sionsberg en De Friesland Zorgverzekeraar.
In hoeverre is voormalig minister Bos bij deze (concept)rapporten betrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ervoor zorgen dat deze (concept)rapporten in het algemeen belang en vanwege adequate democratische controle onmiddellijk openbaar worden gemaakt, en aan de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol speelt De Friesland Zorgverzekeraar als monopolist in deze? Streeft deze verzekeraar uiteindelijk naar minder ziekenhuizen in de provincie, waarbij voor de Sionsberg als ziekenhuis geen plaats meer is?1
De Friesland Zorgverzekeraar heeft een groot marktaandeel in de provincie Friesland, maar van een monopoliepositie is geen sprake. De Friesland is mede opdrachtgever van het onderzoek dat het bestuur van De Sionsberg heeft laten uitvoeren door KPMG. Tevens is De Friesland op verzoek van de IGZ betrokken bij het beoordelen van het zorgbeleidsplan van het ziekenhuis. Het streven is hierbij gericht op het hervormen en het toekomstbestendig maken van De Sionsberg, wat moet leiden tot veilige en verantwoorde zorg nu en in de toekomst.
Welke rol speelt het traject «Friesland Voorop» hierin, en waarom worden nu al afdelingen van ziekenhuis de Sionsberg gesloten, vooruitlopend op het resultaat van dit traject?
Het besluit om het zorgaanbod te gaan hervormen, is genomen door het bestuur van De Sionsberg volgend op de ondertoezichtstelling door de IGZ. Dit besluit staat daarmee los van het traject «Friesland Voorop». Wel kunnen de resultaten van de hervorming worden meegenomen in het traject en zal De Sionsberg mee blijven participeren in het traject.
Hoe beoordeelt u dit standpunt van De Friesland Zorgverzekeraar en deze ontwikkeling terwijl de Kamer de schaalvergroting in de zorg wil tegengaan?2 Hoe ziet u dit in het licht van het uitgangspunt: «Centreren waar nodig, maar decentreren waar het kan?»
Het traject «Friesland Voorop» loopt op dit moment nog en er zijn door betrokken partijen op dit moment nog geen conclusies getrokken of standpunten ingenomen. Van een koers van schaalvergroting is hierbij geen sprake. Conclusies over het traject «Friesland Voorop» kunnen pas worden getrokken, nadat dit traject is afgerond. In het licht van het uitgangspunt «concentreren waar nodig en deconcentreren waar het kan», is het cruciaal dat zorg die kwalitatief niet meer op een basisniveau is te leveren, niet meer wordt geleverd. Dat neemt niet weg dat een groot deel van de zorg wel kan worden geleverd. Het is aan de zorgaanbieder zelf om hiervoor te kiezen en vorm te geven.
Is hier geen sprake van een democratisch tekort als een zorgverzekeraar die een monopoliepositie inneemt de wensen van de bevolking van (Noord-oost) Friesland naast zich neerlegt?
Van een monopoliepositie van De Friesland Zorgverzekeraar is geen sprake. Voorts is het besluit om De Sionsberg te hervormen allereerst ingegeven door de onder toezichtstelling van de IGZ die dat op basis van kwaliteitscriteria heeft gedaan. Het bestuur van De Sionsberg is zich vervolgens gaan beraden op de toekomst. De betrokkenheid vanuit de regio bij De Sionsberg is zeer begrijpelijk en ook niet uniek voor dit geval. Bij de keuzes die het bestuur van De Sionsberg maakt, spelen motieven met betrekking tot de kwaliteit en veiligheid van de zorg een grote rol, evenals de financiële overwegingen.
Hoe ziet u in dit licht de 45-minuten aanrijtijdnorm, die nu door deze besluiten voor duizenden mensen wordt geschonden?
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio geborgd.
Wilt u deze vragen voor 17 januari 2012 12.00 uur beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De Nederlands-Iraanse relaties |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat waren uw overwegingen om de Nederlandse ambassadeur naar Iran terug te sturen?1 Zijn de problemen die destijds het terugroepen van de ambassadeur noodzakelijk maakten opgelost? Kunt u de kennelijk nieuwe situatie uitgebreid toelichten en daarbij ook aangeven wat de ambassadeur in Teheran gaat doen?
De Nederlandse ambassadeur werd op 1 december 2011 teruggeroepen voor consultaties als een signaal van protest tegen de gewelddadige bestorming van de Britse ambassade in Teheran op 29 november 2011. Naast Nederland riepen ook Italië, Duitsland en Frankrijk hun ambassadeurs terug. In nauw overleg met deze landen, alsmede het Verenigd Koninkrijk, is besloten tot het terugsturen van de ambassadeurs na de consultaties. Italië zond medio december zijn ambassadeur terug naar Teheran, Duitsland, Frankrijk en Nederland deden dat in de eerste week van januari.
Het is naar het oordeel van de betrokken landen van belang om het gesprekskanaal met de Iraanse autoriteiten open te houden. De zorgen over Iran’s woorden en daden kunnen met meer kracht naar voren worden gebracht als we in Teheran vertegenwoordigd zijn. Bovendien zijn er belangen, zoals de belangen van individuele Nederlanders, die moeten worden behartigd.
Deelt u de mening dat het terugsturen van de ambassadeur een klap is in het gezicht van bondgenoot Groot Brittannië, waarvan de ambassade in Teheran op 29 november 2011 op laffe wijze werd overvallen en geplunderd door leden van de rechtstreeks onder het Iraanse regime ressorterende Basji militie?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Met het terugroepen van de ambassadeur voor consultaties heeft Nederland zich solidair getoond met het Verenigd Koninkrijk en het Verenigd Koninkrijk heeft hiervoor expliciet waardering uitgesproken. Nederland heeft de Iraanse autoriteiten duidelijk gemaakt de bestorming van de Britse ambassade op 29 november 2011 in de meest sterke bewoordingen te veroordelen. Het terugsturen van de ambassadeurs is gebeurd in nauw overleg met de andere betrokken landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk. Bovendien neemt Nederland, zolang het Verenigd Koninkrijk niet in Iran vertegenwoordigd is, samen met andere EU partners een aantal zaken waar voor het Verenigd Koninkrijk.
Hoe beoordeelt u de Iraanse marineoefening Velayat-90 (24 december 2011–3 januari 2012), tijdens welke onder andere werd geoefend in het afsluiten van de internationale passages in de Straat van Hormuz en tijdens welke extreme dreigementen werden geuit in de richting van de Amerikaanse Carrier Battle Group rond het vliegdekschip U.S.S. Stennis?
Nederland keurt de betreffende uitspraken af. Nederland staat in nauw overleg met de Verenigde Staten en de EU-lidstaten en houdt de situatie naar aanleiding van deze uitspraken in de gaten. Hierbij staat de belangrijkste zorg van de internationale gemeenschap centraal: het nucleaire programma van Iran. Nederland werkt in EU-verband aan de verdere aanscherping van het sanctiepakket tegen Iran teneinde de druk op het land maximaal op te voeren om openheid van zaken te geven over de aard van zijn nucleaire programma.
Deelt u de mening dat het onmiddellijk na afloop van die Iraanse agressieoefening terugsturen van de Nederlandse ambassadeur een verkeerd signaal afgeeft aan het regime in Teheran? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid uw besluit terug te draaien en de Nederlandse ambassadeur meteen terug te roepen uit de islamitische terreurstaat Iran? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 1.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk en gezien de urgentie nog deze week beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Medezeggenschap Stedelijk Lyceum Enschede |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het besluit van het bestuur van het Stedelijk Lyceum Enschede om de uitspraken van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wet medezeggenschap op scholen (WMS)1 en de Ondernemingskamer naast zich neer te leggen?2
De geschillenregeling in de WMS is ingericht om helderheid te verschaffen in onduidelijke situaties of om geschillen te beslechten.
Deze doelen worden slechts bereikt als alle partijen zich aan het advies van de Landelijke Commissie voor Geschillen Wet medezeggenschap op scholen (hierna LCG WMS) en/of de uitspraak van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam (hierna Ondernemingskamer) houden en in overeenstemming daarmee handelen. Het advies van de LCG WMS is bindend. In dit geval heeft de Ondernemingskamer als cassatierechter gefungeerd en onderdelen van het advies van de LCG WMS vernietigd. Alle partijen zijn gehouden aan de uitspraak van de Ondernemingskamer. Dit geldt ook in onderhavig geval.
Deelt u de mening dat de WMS geen rechtsmiddelen biedt aan (G)MR-leden om onwillige schoolbesturen te dwingen een uitspraak van de Landelijke Commissie voor Geschillen WMS of de Ondernemingskamer na te leven?
Nee. Wanneer het bevoegd gezag weigert zijn verplichtingen op grond van de WMS na te komen kan een medezeggenschapsorgaan een nalevingsvordering op grond van artikel 36, eerste lid, van de WMS, instellen bij de Ondernemingskamer. Deze procedure is bedoeld om naleving van een wettelijke verplichting af te dwingen. Indien het bevoegd gezag de uitspraak van de Ondernemingskamer naast zich neerlegt kan het medezeggenschapsorgaan naar de civiele rechter stappen.
Ik ben op grond van artikel 38 van de WMS bevoegd de bekostiging geheel of gedeeltelijk in te trekken wanneer een bevoegd gezag zijn verplichtingen op grond van de WMS niet nakomt. Deze bevoegdheid geldt als ultimum remedium.
Deelt u de mening dat de WMS geen rechtsmiddelen biedt aan (G)MR-leden om onwillige schoolbesturen te dwingen de kosten voor rechtsbijstand te betalen als daarvoor een vergoedingsregeling is overeengekomen?
Nee. Artikel 28, tweede lid, van de WMS, schrijft voor dat er een faciliteitenregeling moet zijn waarin afspraken worden vastgelegd tussen het schoolbestuur en de (G)MR over vier te onderscheiden soorten faciliteiten, waaronder kosten van medezeggenschapsactiviteiten zoals inhuur van deskundigen, juridisch adviseurs en dergelijke. Deze afspraken moeten volgens artikel 22, onder e, van de WMS, worden vastgelegd in het medezeggenschapsstatuut. Wanneer in de statuten overeengekomen is dat de kosten voor rechtsbijstand door het bevoegd gezag vergoed worden, is het bevoegd gezag gehouden aan deze afspraak. Wanneer een schoolbestuur weigert de kosten te vergoeden terwijl hiervoor wel is voorzien in het medezeggenschapsstatuut, kan het medezeggenschapsorgaan een nalevingsvordering instellen bij de Ondernemingskamer. Op deze wijze kan de medezeggenschapsraad naleving door het bevoegd gezag afdwingen.
Bent u van plan de WMS op beide bovengenoemde punten aan te passen opdat het bevoegd gezag een (G)MR niet langer gemakkelijk buiten spel kan zetten?
Op dit moment laat ik de WMS evalueren, waarbij gekeken wordt naar de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. De faciliteitenregeling en de geschilafhandeling zijn specifieke onderwerpen waar aandacht aan wordt besteed in het evaluatieonderzoek dat door Research voor Beleid wordt uitgevoerd. Het advies waar u aan refereert «Doeltreffender en meer effect. Bijdrage evaluatie WMS» wordt tevens betrokken bij de evaluatie. In het voorjaar van dit jaar stuur ik het evaluatierapport, vergezeld van een beleidsreactie, naar uw Kamer. In de beleidsreactie zal ik ingaan op de vraag in hoeverre gewenst is de wet op deze en andere punten aan te passen. Ik wil graag de door u aangehaalde kwesties meenemen in een integrale afweging op basis van de evaluatie van de WMS en op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze afweging.
Bent u bereid artikel 28, lid 2, WMS te vervangen door de tekst van artikel 22 Wet op de ondernemingsraden, zoals wordt voorgesteld door twee onderwijsjuristen in het advies «Doeltreffender en meer effect. Bijdrage evaluatie WMS» van het Expertisecentrum van de Stichting Onderwijsgeschillen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van plan om maatregelen te nemen waardoor dit soort situaties kunnen worden voorkomen of in ieder geval niet zo lang kunnen voortduren als in dit geval?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het enquêterecht in de onderwijssector toe te passen, zoals reeds per brief van 4 december 2008 aangekondigd door de toenmalige staatssecretaris van OCW?3
In mijn brief van 4 december 2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 599, nr. 22) heb ik aangekondigd te bekijken of het mogelijk is het om het enquêterecht of een vergelijkbaar instrument te introduceren. Bij brief van 17 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 30 599, nr. 23) heb ik u meegedeeld dat het recht van enquête alleen van toepassing is op stichtingen en verenigingen met een volledige rechtsbevoegheid die een onderneming in stand moeten houden waarvoor ingevolge de wet een ondernemingsraad moet worden ingesteld (art. 2:344 van het Burgerlijk Wetboek). De Wet op de ondernemingsraden (WOR) is niet van toepassing in het primair en voortgezet onderwijs. In het hoger onderwijs is er sprake van een keuzemodel. Alleen in de bve-sector is met inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de WOR in verband met de medezeggenschap van personeel en deelnemers in de educatie en het beroepsonderwijs (medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs) op 1 maart 2010 de WOR van toepassing. Sindsdien kan de ondernemingsraad door tussenkomst van de vakbond de gang naar de Ondernemingskamer maken. Voor het primair en voortgezet onderwijs is dat in de huidige situatie niet mogelijk. Ik zie op dit moment geen aanleiding de wet op dit punt te wijzigen.
De gevolgen van de bezuinigingen op de GGZ voor de politie |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 20 tot 30 procent van het politiewerk gerelateerd is aan de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?1
In zijn nieuwjaarstoespraak heeft de korpsschef van het politiekorps Amsterdam-Amstelland gezegd dat een stijgend aantal psychisch zwakkeren onder de aandacht komt van de politie.
De korpsschef geeft tevens aan dat in de regio gelukkig sprake is van een goede samenwerking met de SPOR (spoedeisende psychiatrie in Amsterdam), de crisisafdelingen van GGZ inGeest of de Jellinek.
In het omgaan met GGZ cliënten heeft iedere partij zijn eigen verantwoordelijkheid. GGZ Nederland en de Raad van Korpschefs hebben op 21 december jongstleden via een convenant afspraken gemaakt over samenwerking bij opvang, begeleiding en behandeling van mensen psychische en/of verslavingsproblematiek. In dit convenant zijn nieuwe landelijke afspraken gemaakt over:
Deelt u de mening dat het een zorgelijke ontwikkeling is dat een hoofdcommissaris van politie moet waarschuwen voor meer overlast en criminaliteit door de bezuinigingen op de GGZ en het invoeren van een eigen bijdrage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het zorgelijk als GGZ cliënten met de politie in aanraking komen terwijl ze eigenlijk zorg nodig hebben. Of de invoering van de eigen bijdrage daadwerkelijk leidt tot zorgmijding volgt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit jaar nauwlettend via een monitor.
Bij de invoering van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ worden overigens in alle gevallen waar sprake is van een BOPZ-titel (gedwongen zorg), bemoeizorg en de DBC crisis uitgezonderd. Wanneer iemand onvrijwillig wordt opgenomen of behandeld, betaalt hij dus geen eigen bijdrage. Hetzelfde geldt voor bemoeizorg en crisis-situaties.
Hoeveel waarschuwingen van professionals, zoals de politie, de zorgverleners in de GGZ, huisartsen en de verslavingszorg moet u nog krijgen, voordat u besluit geen 600 mln. euro te bezuinigen en geen eigen bijdragen in de GGZ te heffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport benadrukt, dat geestelijke gezondheid in een mentaal vitale samenleving belangrijk is . Daarvoor voelt zij zich dan ook verantwoordelijk, en zij wil zich inzetten om dit te verbeteren en te versterken. Zij moet echter financiële maatregelen nemen in de GGZ omdat de uitgaven in de GGZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen. De kosten zijn de afgelopen tien jaar meer dan verdubbeld. De maatregelen zijn fors en aanbieders zullen hiermee in hun bedrijfsvoering het komende jaar rekening moeten houden. Goede voorbeelden in Nederland tonen aan dat besparingen mogelijk zijn door bijvoorbeeld kortere behandelingen die ook tot goede resultaten leiden. Ook andere behandelmethoden, zoals bijvoorbeeld e-health, leiden tot meer efficiënte behandelprocessen. Internettherapieën zijn 20 tot 30% goedkoper, vanwege verkorting van arbeidstijd en arbeidsduur van therapeuten, maar worden op dit moment nog veel te weinig toegepast. Zij wil deze ontwikkeling graag stimuleren. Ook wil zij met de sector in gesprek hoe wij in de toekomst kunnen komen tot een meer financieel houdbare GGZ van goede kwaliteit.
Op welke wijze gaat u een toename van GGZ-gerelateerde overlast en criminaliteit voorkomen?
Of de invoering van de eigen bijdrage daadwerkelijk leidt tot zorgmijding volgt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dit jaar nauwlettend via een monitor.
De politie is in geval van crisissituatie (spoedeisende zorg c.q. noodhulp) als eerste belast met de handhaving van de openbare orde. In de dagelijkse praktijk staat de politieagent (m.n. de wijkagent) door wijkgericht werken in contact met de burgers en ook met zorginstellingen. De agent kent de problematiek, de bewoners en de sleutelfiguren in de wijk
Daarnaast hebben gemeenten de regierol in de aanpak en zijn verantwoordelijk voor de aanpak van overlast. Burgemeesters hebben allerlei instrumenten voorhanden om overlast binnen hun gemeenten aan te pakken. Bijvoorbeeld een gebiedsverbod, straatverbod, etc. Ook kunnen gemeenten BOA’s voor de handhaving van de openbare orde inzetten.
Bent u bereid vanaf nu structureel bij te houden hoeveel gevallen van overlast en/of criminaliteit te maken hebben met GGZ-problematiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Registratie van overlast die te maken heeft met GGZ-problematiek vindt al op beperkte schaal in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) van de politie plaats.
Een registratie waaruit blijkt hoeveel GGZ-cliënten in overlastgevend of crimineel gedrag vervallen draagt niet bij aan een betere zorgverlening. Wanneer registratie helpt om de samenwerking tussen politie en de GGZ te verbeteren en problematiek inzichtelijk te krijgen zal dit op regionaal niveau plaatsvinden.
Medische selectie door zorgverzekeraars |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 30% van de zorgverzekeraars medische selectie hanteert, wat een stijging is van 10% ten opzichte van vorig jaar?1
Wat betreft de basisverzekering geldt dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn om iedereen te accepteren. Ook is wettelijk bepaald dat de premie die de zorgverzekeraar voor de basisverzekering vraagt, niet mag worden afgestemd op het gezondheidsrisico of op andere kenmerken van de verzekerde. Dit geldt ook als de basisverzekering door bemiddeling van een financiële tussenpersoon tot stand komt.
Bij de aanvullende verzekering mogen verzekeraars medische selectie toepassen. Het acceptatiebeleid van een aanvullende verzekering behoort namelijk tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar waar ik geen inzicht in heb. Vanwege de Europese richtlijnen voor het schadeverzekeringsbedrijf is het niet mogelijk om medische selectie voor de aanvullende verzekering te verbieden.
Dat steeds meer zorgverzekeraars medische selectie toepassen op de aanvullende verzekering wil overigens niet zeggen dat mensen die veel zorg gebruiken geen aanvullende verzekering kunnen afsluiten of niet kunnen overstappen. Uit recent onderzoek van verzekeringssite.nl onder 47 aanvullende verzekeringen blijkt dat nog steeds voor 70 procent van de aanvullende verzekeringen geen medische selectie wordt toegepast. Dit betekent dat er nog voldoende keuzemogelijkheden zijn voor het afsluiten van een aanvullende verzekering dan wel voor het overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Daarnaast is medische selectie voornamelijk van toepassing bij de luxere tandverzekeringen en de zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen. Zorgverzekeraars hebben de plicht om transparante informatie te verstrekken over de toegangsvoorwaarden voor de aanvullende verzekering en over de opzegmogelijkheden voor zowel de basis als aanvullende verzekering. De Nederlandse Zorgautoriteit ziet hier op toe.
Weet u inmiddels hoeveel mensen worden geweigerd voor een aanvullende verzekering, aangezien u dat in mei van 2011 nog niet wist, aldus uw antwoorden op schriftelijke vragen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Waarom accepteert u het dat mensen op grond van een beperking of een ziekte worden geweigerd voor een aanvullende verzekering, terwijl het verplichte basispakket steeds kleiner is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt het uitsluiten van (zieke) mensen voor een aanvullende zorgverzekering zich tot de door u zo gewenste keuzevrijheid voor mensen, wanneer dit betekent dat mensen juist geen keuze hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat uit de praktijk blijkt dat het winstoogmerk en de onderlinge concurrentie tussen zorgverzekeraars niet positief bijdragen aan de behandeling, het welzijn en de financiële positie van verzekerden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. In 2006 is de Zorgverzekeringswet ingevoerd, zorgverzekeraars hebben hierbij een belangrijke rol gekregen. Zij zijn er verantwoordelijk voor om voor hun verzekerden kwalitatief goede en betaalbare zorg in te kopen. Zorgverzekeraars mogen bij de uitvoering winstbeogend zijn, in de praktijk blijkt echter dat de meeste zorgverzekeraars geen winstoogmerk hebben. Ik ben er van overtuigd dat de onderlinge concurrentie de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg ten goede komt. Door het afbouwen van een aantal ex post compensatiemechanismen met ingang van 2012 (Sb). 2011, 654) zal de prikkel voor zorgverzekeraars om doelmatig zorg in te kopen en het volume te beheersen alleen maar toenemen, wat het welzijn en de financiële positie van de verzekerden ten goede komt.
Hoe verhoudt het uitsluiten of weigeren van mensen voor een (aanvullende) zorgverzekering zich tot artikel 1 van de Grondwet dat stelt, dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden, en dus dat discriminatie is verboden?
In artikel 1 van de Grondwet staan het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod geformuleerd. Het artikel geeft aan dat gelijke gevallen gelijk behandeld dienen te worden (gelijkheidsbeginsel) en dat discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook niet is toegestaan (discriminatieverbod).
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1, 2, 3, 4 en 8 heb aangegeven zijn zorgverzekeraars wettelijk verplicht om iedereen te accepteren voor de basisverzekering en mag de premie niet worden afgestemd op het gezondheidsrisico of andere kenmerken van de verzekerde. Ook als de basisverzekering tot stand is gekomen door bemiddeling van een financiële tussenpersoon. Daarmee zorgt de overheid ervoor dat de zorg uit de basisverzekering voor een ieder betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit is.
Voor de aanvullende verzekering geldt geen acceptatieplicht en is premiedifferentiatie toegestaan. Het staat verzekeraars vrij – evenals bij alle andere private verzekeringen – om aan de hand van verschillen in het risicoprofiel te differentiëren in premie en acceptatiebeleid. Het gaat hierbij niet om ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Strijd met artikel 1 van de Grondwet is dan ook niet aan de orde.
Bent u bereid te onderzoeken of er sprake is van discriminatie en/of overtreding van artikel 1 van de Grondwet door zorgverzekeraars vanwege medische selectie op mensen voor de (aanvullende) verzekering, of door het inschakelen van een financiële tussenpersoon op de basisverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgverzekeraars geen enkele vorm van selectie of uitsluiting kunnen toepassen op de (aanvullende) zorgverzekering, zoals medische selectie of het inschakelen van een financiële tussenpersoon?3
Zie antwoord vraag 1.
Het protest tegen mijnbouw in Mali |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Protesttour tegen eerste uraniummijn Mali», online gepubliceerd door One World op 21 december 2011?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit bericht onderstreept dat mijnbouw in ontwikkelingslanden veelal een negatieve impact heeft op landbouw, lokale voedselzekerheid, schoon drinkwater en veeteelt?
Het betreffende bericht gaat over een specifieke grondstof in een bepaald land. Het zou te ver strekken om deze vraag in algemene zin positief te beantwoorden. In hoeverre er sprake is van competitieve claims op drinkwater, nadelige beïnvloeding van landbouw en veeteelt en dus de voedselzekerheid, is bovendien zeer afhankelijk van de locatie van de mijn in kwestie. Ook het type mijn, alsmede de grondstof die er wordt gedolven, spelen daarin een rol. Mijnbouw is voor veel ontwikkelingslanden een essentiële bron van arbeid, inkomen en ontwikkeling en brengt daarom ook positieve ontwikkelingen. Het is waar dat de milieuaspecten zwaar dienen te worden meegewogen en dat de controle op naleving van de milieuregels en wetten nogal eens te wensen over laat en dus dient te verbeteren.
Deelt u de mening dat lokale initiatieven, zoals het initiatief van professor Many Camara in Mali, van groot belang zijn om de rechten van de lokale bevolking in ontwikkelingslanden op inspraak, onafhankelijke informatievoorziening en participatie in de besluitvorming omtrent mijnbouwprojecten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze ondersteunt de Nederlandse regering middels het Nederlandse grondstoffenbeleid soortgelijke initiatieven in ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De regering ondersteunt de activiteiten van de Commissie voor de MER (Milieu Effect Rapportage) in ontwikkelingslanden. Hiermee wordt in deze landen capaciteit opgebouwd om zorg te dragen voor goede MER processen (www.eia.nl). Dit betekent dat de informatie voorziening, participatie en uiteindelijke besluitvorming conform de in wet- en regelgeving vastgelegde MER procedure van het ontwikkelingsland moeten plaatsvinden. In Mali is de initiatiefnemer tot exploratie van een uraniummijn verplicht een MER procedure uit te voeren, waarbij ook de lokale bevolking dient te worden geraadpleegd.
Nederland ondersteunt daarnaast het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), dat erop is gericht grondstoffentransacties transparant te maken. Alle grondstoffenbedrijven in een land publiceren wat ze aan de overheid betalen en de overheid maakt openbaar wat ze van deze bedrijven ontvangt. Deze cijfers worden gebruikt voor nationale openbare en participatieve discussies over baten en lasten van grondstoffenwinning. Het EITI draagt zo bij aan een grotere verantwoording door de overheid en een gelijk speelveld voor bedrijven. Mali heeft dit model geïmplementeerd en is sinds 29 augustus 2011 «EITI compliant». Ook onderschrijft Nederland het streven van de Wereldbank om via het sluiten van zogenaamde Mining Community Development Agreements tussen het mijnbouwbedrijf en de lokale bevolking de publieke belangen veilig te stellen.
Bent u van mening dat uit dit artikel wederom blijkt dat de noodzaak groot is om technische assistentie te verlenen aan ontwikkelingslanden zodat departementen op het gebied van mineralen en mijnbouw, milieu, gezondheid en financiën beter in staat zijn de mogelijk desastreuze gevolgen van de lokale bevolking van grondstoffenwinning tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan de behoefte van ontwikkelingslanden naar technische assistentie op dit vlak?
De regering biedt op verschillende manieren steun voor capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden op dit terrein. Zo ondersteunt Nederland de activiteiten van de Commissie voor de MER voor de periode 2012 – 2016.
Een ander initiatief waaraan Nederland momenteel bijdraagt, is het Topical Trust Fund on Managing Natural Resource Wealth van het IMF (technische assistentie aan lage-inkomenslanden die veel natuurlijke grondstoffen bezitten).
Bovendien zal Nederland financiële ondersteuning bieden aan het Natural Resource Charter (NRC), een raamwerk dat zich richt op de gehele grondstoffenketen. De komende jaren zal het New Partnerschap for Africa’s Development (NEPAD) onder de Afrikaanse Unie de principes van dit raamwerk in verschillende Afrikaanse landen implementeren.
Ik verwijs u gaarne naar de beantwoording van kamervragen aangaande de grondstoffennotitie (onze referentie DME-547–2011, d.d. 10 januari jl.).