De bevalling van een koe op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kalf overleden na «bevalling» met heftruck»?1
Ja.
Was hier sprake van een vroeggeboorte? Zo ja, waardoor is deze vroeggeboorte veroorzaakt? Hoe lang was de koe drachtig?
De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Op grond van de aangeleverde inseminatielijst was de koe 247 dagen drachtig en was er sprake van een vroeggeboorte. Volgens schatting tijdens het sectieonderzoek was de koe ongeveer 259 dagen drachtig.
Hoeveel dagen mag een rund drachtig zijn om nog per vliegtuig getransporteerd te mogen worden? Welke sanctie staat op overtreding van de voorschriften terzake?
De Transportverordening stelt een limiet bij 90% van de verwachte draagtijd. De verwachte draagtijd bij koeien is 280 dagen. Dat betekent dat de grens bij 250 dagen ligt.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is om drachtige runderen te exporteren, terwijl in vrijwel heel Noordwest-Europa runderen besmet zijn met het Schmallenbergvirus? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, bent u bereid om met onmiddellijke ingang een exportverbod af te kondigen voor transport van drachtige runderen, schapen en geiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
In Noordwest-Europa en ook in Italië zijn bedrijven positief getest op het Schmallenbergvirus. Op basis van de tot nu toe beperkte economische impact van de ziekte en het feit dat er geen aanwijzingen zijn dat het Schmallenbergvirus ziekte bij de mens veroorzaakt, heeft de Europese Commissie, samen met de EU-lidstaten, geoordeeld dat er op dit moment geen redenen zijn voor het introduceren van handelsbeperkingen. Ik onderschrijf deze beoordeling van de Europese Commissie en ben van mening dat een exportverbod voor drachtig vee een disproportionele maatregel zou zijn. Tevens is het risico dat het virus zich via deze drachtige dieren of hun kalf verder verspreid zeer gering.
Hoe vaak komt het voor dat dieren tijdens een internationaal transport van of via Nederland bevallen? Wat er met eventuele nakomelingen gebeurt?
Gelet op het aantal meldingen uit het buitenland ga ik ervan uit dat dit een incident is geweest.
Hoeveel dieren zijn in de afgelopen drie jaren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens in gevallen waarin niet aan de transportrichtlijnen werd voldaan? Kunt u specificeren naar diersoort? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen drie jaar zijn er geen overtredingen van de Transportverordening geconstateerd die inbeslagname rechtvaardigden. Op basis van de Transportverordening zijn in deze periode dan ook geen dieren in beslag genomen op Nederlandse luchthavens.
Is bekend wat er met deze koe is gebeurd nadat ze door een dierenarts was behandeld?
De koe is door een praktiserende dierenarts onderzocht en behandeld. De dierenarts heeft een mondelinge diergeneeskundige verklaring afgegeven aan de NVWA dat de koe vervoerd mocht worden. Het dier is getransporteerd naar een Nederlands bedrijf om te herstellen. Helaas is de koe nadien onvoldoende hersteld gebleken en op 14 februari overleden.
Is het waar dat dit dier uit Duitsland afkomstig was en via Schiphol naar Qatar vervoerd zou worden? Werd er aan alle wettelijke voorwaarden met betrekking tot dierenwelzijn en het transport van dieren voldaan? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat het dier deel uitmaakte van een zending fokvaarzen? Wat is er met de andere dieren gebeurd? Zijn deze dieren nog gecontroleerd door een dierenarts voorafgaand aan het transport? Zijn ze op transport gegaan?
Voldeed de transporteur aan de voorwaarden? Zo ja, waarom was er geen dierenarts ter plaatse en waarom was er geen gekwalificeerde begeleiding?
Is bij het onderhavige transport op Schiphol gecontroleerd of aan alle voorwaarden voor diertransport en dierenwelzijn is voldaan? Zo ja op welke wijze en waarom is niet opgemerkt dat het dier hoogdrachtig was? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel fok- en slachtdieren zijn er de afgelopen tien jaar vanuit of via Nederland geëxporteerd worden? Kunt u specifiek zijn in de beantwoording: welke soort, welk doel, welke aantallen, land van herkomst, land van bestemming, via weg, water of lucht?
Alle internationale transporten van landbouwdieren vanuit Nederland worden gekeurd en gecertificeerd door de NVWA. In 2010 waren dit ruim 58 000 transporten (exclusief pluimvee), waaronder 48 000 voor varkens en 5 000 voor runderen (cijfers 2011 zijn nog niet beschikbaar). Daarnaast zijn in 2011 332 wegcontroles in Nederland uitgevoerd bij internationale diertransporten. Bij 36 controles werden tekortkomingen geconstateerd. 66% van de afwijkingen betrof het niet in orde zijn van de transportdocumenten. Bij 10% van de afwijkingen was het dierenwelzijn direct in het geding en in de overige gevallen betrof het afwijkingen aan het voertuig die niet in overeenstemming waren met de Transportverordening. Voor 36% van de geconstateerde overtredingen is een boeterapport opgemaakt en 20% van gevallen is een proces verbaal opgemaakt.
Over de bestemmingen van de exporten zijn geen gegevens verzameld.
Is de handhaving en controle op de Transportverordening naar uw oordeel voldoende om het dierenwelzijn te waarborgen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dit te verbeteren?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de doeltreffendheid van het toezicht op de naleving van de Transportverordening. Ik baseer mijn standpunt mede op de bevindingen en generale van het Food and Veterinary Office (FVO) die in 2010 een audit heeft uitgevoerd van het Nederlandse toezicht op de naleving van de Transportverordening.
Hoeveel controles heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het afgelopen jaar uitgevoerd bij internationale diertransporten? Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd? Welke overtredingen waren dat en welke straffen zijn hiervoor opgelegd? Hoeveel procent van de transporten wordt gecontroleerd? Kunt u uw antwoord specificeren naar diersoort?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het exportbedrijf of de eigenaar van deze runderen vaker dieren via Schiphol geexporteerd? Zo ja, zijn bij zendingen van deze afzender al eerder overtredingen geconstateerd? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen dit bedrijf genomen en welke boetes zijn opgelegd?
Het exportbedrijf heeft vaker runderen via Schiphol geëxporteerd. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de NVWA heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Afhankelijk van het antwoord op de vraag of het onderzoek leidt tot strafrechtelijke stappen zal ik de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek.
Het ILO rapport 'Buried in Bricks' en de betrokkenheid van NAVO/ISAF bij dwangarbeid in steenbakkerijen |
|
Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel (SP), Jeroen de Lange (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onlangs gepubliceerde rapport van de International Labour Organization (ILO) «Buried in Bricks over slavenarbeid, van volwassenen en kinderen, in Afghaanse steenbakkerijen, waaruit blijkt dat bakstenen in Afghanistan bijna uitsluitend door slaven worden gemaakt, die in meerderheid bestaat uit kinderen?
Ja.
Deelt u het uitgangspunt van de campagne «Stop Kinderarbeid – School is de beste werkplaats» dat al het mogelijke in het werk moet worden gesteld om de vicieuze cirkel van armoede en dwangarbeid van kinderen en volwassenen te doorbreken en dat Nederland daar een zeer actieve rol in moet spelen?
Wij delen dit uitgangspunt. Nederland speelt in internationaal verband een actieve rol in de strijd tegen kinderarbeid. Zo wordt onder andere vanuit het Mensenrechtenfonds een tweejarig project (2011–2012) van de campagne «Stop Kinderarbeid» gefinancierd. Naar aanleiding van uw verzoek is op 29 februari jl. uw Kamer hierover per brief geïnformeerd.
Heeft International Security Assistance Force NAVO/(ISAF), gezien de constatering in het rapport dat de NAVO gebruik maakt van gedwongen (kinder)arbeid, inmiddels haar eigen aanvoerlijnen van onderaannemers in kaart gebracht, zoals is toegezegd in beantwoording van vragen?1
Heeft NAVO/ISAF inmiddels actie ondernomen om gedwongen (kinder)arbeid bij de producenten van hun bakstenen te stoppen, zoals is toegezegd in eerdere beantwoording?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in de antwoorden op eerdere Kamervragen over dit onderwerp van 16 juni 2011 (Vergaderjaar 2010–2011, nr. 2886) houdt de NAVO/ISAF zo goed mogelijk zicht op de aanvoerlijnen van onderaannemers. Hierbij zoekt de NAVO/ISAF actief de steun van internationale en VN organisaties zoals ILO, UNDP en UNHCR.
De NAVO doet haar uiterste best om zich ervan te verzekeren dat geen gebruik gemaakt wordt van kinderarbeid in steenbakkerijen. De controle hierop is echter moeilijk, omdat bakstenen gewoonlijk veelvuldig van eigenaar verwisselen voordat ze bij projecten aankomen, wat overigens ook in het ILO rapport wordt onderkend. Daarnaast zijn controlemogelijkheden beperkt vanwege de veiligheidssituatie in Afghanistan. Hierdoor is het vrijwel onmogelijk om met 100% zekerheid de aanvoerlijnen van bakstenen in kaart te brengen.
De belangrijkste conclusie van het rapport is dat door schulden, kwetsbaarheid, afhankelijkheid en armoede het onrealistisch is te verwachten dat «child bonded labour» bij Afghaanse steenbakkerijen binnen afzienbare tijd en zonder internationale coördinatie af te schaffen is. Nederland spant zich daarom in voor een gecoördineerde aanpak van dit probleem van de NAVO met organisaties als ILO en UNICEF.
Wat hebt u, zoals door u is toegezegd, samen met andere lidstaten gedaan om de strijd tegen kinder- en slavenarbeid, in het bijzonder in het onderhavige geval, bij de NAVO aan te kaarten? Welke resultaten heeft dit opgeleverd?
Nederland heeft recent samen met een aantal gelijkgestemde landen het initiatief genomen tot een overleg tussen de Noord Atlantische Raad en VN speciaal vertegenwoordiger voor kinderen en gewapend conflict Radhika Coomaraswamy. In de Noord Atlantische Raad heeft Nederland in het bijzonder aandacht gevraagd voor de bevindingen van het ILO rapport «Buried in Bricks» en ervoor gepleit dat de NAVO actief aandacht blijft besteden aan deze problematiek.
Uit de bespreking in de Noord Atlantische Raad volgen vier concrete afspraken. Ten eerste worden er door de militaire autoriteiten concrete richtlijnen opgesteld over kinderen in gewapend conflict, die moeten worden geïntegreerd in de bestaande militaire doctrine. Ten tweede worden binnen ISAF focal points voor kinderen in gewapend conflict aangewezen. Ten derde zal het sub-contractor-beleid van ISAF opnieuw worden bekeken en volledig in lijn worden gebracht met ILO standaarden. Als vierde is afgesproken dat de kwartaalrapportages aan de VN over ISAF voortaan expliciet aandacht besteden aan kinderen in gewapend conflict.
Hoe gaat u conform uw toezegging2, ervoor zorg dragen dat «de studie (van de ILO) zal dienen als basis voor het identificeren van beleidsinterventies om deze praktijk te stoppen»? Welke concrete maatregelen heeft u voor ogen?
Hoe gaat u uitvoering geven aan het verzoek, conform de motie Voordewind3, om «er voor te zorgen dat, indien er sprake is van kinder- en/of dwangarbeid, een tijdgebonden plan wordt gemaakt om dit snel beëindigen en te zorgen dat de kinderen naar school kunnen en de slaven worden bevrijd en als normale werknemers worden behandeld»?
In eerste instantie is het aan de Afghaanse regering om maatregelen te nemen tegen kinder- en slavenarbeid. Afghanistan heeft verschillende internationale conventies op dit terrein ondertekend, maar deze worden nog onvoldoende geïmplementeerd, gemonitord en gehandhaafd.4 Samen met partners spreekt Nederland de Afghaanse overheid geregeld aan op haar verantwoordelijkheid op dit gebied. Daarnaast biedt Nederland, evenals partners, ondersteuning op het gebied van ontwikkeling en armoedebestrijding, met OS-projecten.
Zoals wordt benadrukt in het ILO rapport is het van groot belang om alle maatregelen gericht op bestrijding van kinder- en slavenarbeid te coördineren met andere partijen.
Welke activiteiten zijn tot nu toe ondernomen, conform de motie Voordewind, om er voor te zorgen dat bij de Kunduz-missie geen producten gebruikt worden die door kinderen of slaven worden gemaakt? Hoe wordt dit gemonitord? Wat zijn daarvan tot nu toe de resultaten? Zijn er voor de Kunduz-missie bakstenen ingekocht die zonder kinder- en slavenarbeid zijn gemaakt?
Het ministerie van Defensie houdt zich aan het rijksbeleid op het gebied van sociale criteria, ook in crisisgebieden. De sociale criteria, waaronder fundamentele arbeidsnormen zoals het verbod op kinderarbeid en dwangarbeid, zijn opgenomen in de regelgeving en procedures voor duurzaam inkopen.
Wat betreft de geïntegreerde politietrainingsmissie zijn de verwervingsfunctionarissen in Kunduz geïnstrueerd om in alle verwervingscontracten een bepaling op te nemen waarmee de inzet van kinderen bij de realisatie van infraprojecten wordt uitgesloten. Daarnaast wordt er bij levering van diensten op locaties waar zich Nederlands personeel bevindt actief op toegezien dat hier geen kinderen bij betrokken zijn. Monitoring van de (deel)productie van goederen is daarbij niet altijd mogelijk.
Ten aanzien van de gebouwen die momenteel in Kunduz worden gebouwd is in de aannemingsovereenkomst opgenomen dat de aannemer, zijn leveranciers en onderaannemers de fundamentele normen van de ILO zullen respecteren. Voor de nieuwbouw in Kunduz wordt overigens niet gebruik gemaakt van bakstenen.
) Antwoord van minister Rosenthal en staatssecretaris Knapen op vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Dikkers (PvdA), Van Bommel (SP) en Peters (GroenLinks) over de bewering dat in Afghanistan producten met kinder- en slavenarbeid worden gebruikt in NAVO-projecten, 16 mei 2011 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2886).
Het bij hem thuis ontvangen van jachtlobbyisten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u twee vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild (VHR) bij u thuis ontvangen heeft op 3 december 2011 om te spreken over de afschotplannen in het kader van de reeënjacht zoals die in de nieuwe wet Natuur geregeld zal worden?1 Zo nee, in welk opzicht klopt deze informatie zoals gegeven in het tijdschrift van VHR niet?
Acht u het thuis ontvangen van jachtlobbyisten een privéaangelegenheid, of ontvangt u lobbyisten aan huis in uw verantwoordelijkheid als staatssecretaris?
Kunt u uiteenzetten of er ambtenaren aanwezig zijn bij deze lobbygesprekken op uw privéadres en of er verslag gemaakt wordt van dergelijke gesprekken?
Kunt u uiteenzetten of u vaker lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties thuis ontvangt?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties tot een ongewenste vermenging van privéaangelegenheden en beleid leidt? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Valt uit de aard van de organisaties waarvan u vertegenwoordigers thuis ontvangt iets af te leiden over uw voorkeur ten aanzien van beleidskeuzes? Ontvangt u ook tegenstanders van uw jacht- en natuurbeleid thuis? Zo ja, welke vertegenwoordigers zijn dat geweest en waarom?
Is het waar dat Vereniging Het Reewild u bij brief d.d. 17-11-2011 heeft aangeboden de ambtenaren op uw departement te ondersteunen bij het formuleren van de wetsvoorstellen in het kader van de Wet natuur? Zo ja, vormde dit aanbod voor u een reden de vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild op uw privéadres te ontvangen? Zo nee, kunt u aangeven in welk opzicht deze informatie niet klopt?
Is er sprake van ondersteuning van ambtenaren door lobbyorganisaties bij het schrijven van de nieuwe Wet natuur? Zo ja, welke organisaties zijn dit geweest? Betekent dit dat u oordeelt dat uw ambtenaren daartoe zelf onvoldoende geëquipeerd zijn? Zo nee, heeft u het aanbod van Vereniging Het Reewild van de hand gewezen?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van (jacht)lobbyisten de schijn van belangenverstrengeling zou kunnen oproepen en dat die schijn beter vermeden zou kunnen worden in het belang van het aanzien van het openbaar bestuur? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u het thuis ontvangen van lobbyisten in het kader van de transparantie van beleid? Zo ja, kunt u toezeggen geen lobbyisten meer op uw privéadres te ontvangen?
Het ontbreken van een deugdelijk rampenplan bij TWO Chemical Logistics |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rampenplan Nijmeegse chemiereus deugt niet»? Bent u bekend met de situatie bij het bedrijf TWO Chemical Logistics?
Ja.
Wat is de uitslag van de laatste inspecties die plaats hebben gevonden bij TWO Chemcal Logistics? Welke tekortkomingen en overtredingen zijn gesignaleerd en hoe is hier in opgetreden?
Inspectie op basis van het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo)
Op 11 november 2011 is een Brzo-inspectie uitgevoerd bij TWO Chemical Logistics te Nijmegen. Het inspectierapport is 22 december 2011 aangeboden aan het bedrijf.
Op 4 januari 2012 zijn de geconstateerde overtredingen (3) schriftelijk bevestigd en is verzocht om acties te ondernemen om de overtredingen vóór 1 juli 2012 te beëindigen. TWO Chemicals moet bij de hercontrole op of kort na 1 juli 2012 aantonen dat de maatregelen om de tekortkomingen op te heffen zijn getroffen. Het betreft de volgende overtredingen en maatregelen:
Inspectie op basis van de Wet milieubeheer (Wm)
Op 4 april 2011 is door de gemeente een milieucontrole uitgevoerd bij TWO Chemicals te Nijmegen. Daarbij werden de volgende overtredingen geconstateerd:
(4 meter i.p.v. 1.80 meter).
Op 8 augustus 2011 heeft een hercontrole plaatsgevonden en is geconstateerd dat deze overtredingen waren beëindigd.
Inmiddels is de gemeente een traject gestart om te komen tot een nieuwe milieuvergunning (de huidige milieuvergunning werd verleend op 22 september 2004).
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15)
In 2010 is de situatie bij het bedrijf door de Inspectie Leefomgeving en Transport beoordeeld voor wat betreft de regelgeving in het kader van PGS15 en in orde bevonden.
Is het waar dat TWO Chemical Logistics geen deugdelijk rampenplan heeft, zoals de burgemeester van Beuningen stelt? Zo nee, wanneer is dit rampenplan vastgesteld en hoe is de gemeente Beuningen hierbij betrokken? Zo ja, hoe wordt er voor gezorgd dat het risico voor de bevolking onmiddellijk weggenomen wordt? Welke rol speelt u daarin?
Het betreft hier een rampbestrijdingsplan dat op grond van artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s (Wvr) en artikel 6.1.1 van het Besluit veiligheidsregio’s, door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid moet worden opgesteld (voor het van kracht worden van de Wvr op 1 oktober 2010, was dit een verantwoordelijkheid van de burgemeester op grond van de Wet rampen en zware ongevallen).
Het rampbestrijdingsplan voor TWO Chemical Logistics dateert van 1 mei 2006. Een concept van een geactualiseerd rampbestrijdingsplan, opgesteld door de gemeente Nijmegen, was gereed op 17 mei 2011 en is voor commentaar voorgelegd aan de gemeente Beuningen. Het concept is namens de gemeente Beuningen beoordeeld door een expertgroep. Deze expertgroep heeft commentaarpunten ingediend. Op basis van dit commentaar is een eindconcept opgesteld. Het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid streeft naar vaststelling van het nieuwe rampbestrijdingsplan op 10 mei 2012.
De risico’s van het bedrijf TWO Chemical Logistics worden allereerst beheerst door het veiligheidsmanagement van het bedrijf zelf, ten tweede door het toezicht daarop door de overheid (zie het antwoord op vraag 2) en ten derde door een adequate voorbereiding op de rampenbestrijding door het bedrijf, de veiligheidsregio en het gemeentelijk bestuur.
Bij mijn rol als minister van Veiligheid en Justitie wordt nadrukkelijk stil gestaan in de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de brand op
5 januari 2011 bij Chemie Pack in Moerdijk. Ik verwijs u naar deze reactie en de daarin genoemde acties ter verduidelijking en versterking van de rol van de nationale overheid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 116).
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar veiligheid en rampenbestrijding dat het oppervlak dat met de automatische brandblusinstallatie gedekt kan worden erg klein is en de rampenscenario’s die bedrijven gebruiken niet van de slechtst denkbare situatie uitgaan? Zo ja, wat gaat u met deze kennis doen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten van de brandbeveiligingsinstallatie zijn vastgelegd in zogeheten uitgangspuntendocumenten (UPD's) en programma's van eisen (PvE's). Deze documenten beschrijven binnen welk maximaal sproeioppervlak de brandblusinstallatie een beginnende brand moet kunnen beheersen. Feitelijk houdt dit in dat alle opslaghallen over het volledige oppervlak zijn voorzien van sprinklers. Op basis van de UPD's en PvE's is vervolgens vastgesteld over welk maximale oppervlak de sprinklers een beginnende brand beheersbaar moeten kunnen houden. Breidt de brand zich buiten dat oppervlak uit, dan neemt de effectiviteit van de brandblusinstallatie af. Om die reden worden de UPD's en PvE's op de specifieke opslag (zowel opgeslagen stoffen als wijze van opslag) geschreven. Tijdens de Brzo-inspectie van 2011 kon door TWO Chemical Logistics niet worden aangetoond dat deze voldoen aan de stand der techniek. Hierop is door de gemeente Nijmegen handhaving opgestart. TWO Chemical Logistics moet uiterlijk 1 juli 2012 aantonen dat de PvE's voldoen aan de stand der techniek.
In haar veiligheidsrapport heeft TWO Chemical Logistics als rampscenario een brand in één opslaghal beschreven. Daarbij is uitgegaan van de hal waar bij een brand de effectafstanden het grootst zullen zijn. Het scenario «complexbrand» (waarbij meerdere of alle opslaghallen uitbranden) is door TWO Chemical Logistics niet beschreven. Dit scenario is wel opgenomen in het concept-rampbestrijdingsplan dat naar verwachting 10 mei 2012 zal worden vastgesteld door het bestuur van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid.
Op grond van de bovenstaande informatie ga ik ervan uit dat de gemeente Nijmegen en de veiligheidsregio Gelderland Zuid hun verantwoordelijkheden nemen op het gebied van de vergunningverlening, toezicht en handhaving respectievelijk de voorbereiding van de rampenbestrijding.
Mensenrechtenhulp |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Minister wilde staatsprijs mensenrechten beïnvloeden»?1
Ja.
Heeft u getracht rechtstreeks dan wel via uw ambtenaren de onafhankelijke jury te beinvloeden met als doel een andere dan de door de jury voorgedragen Chinese laureaat tot winnaar van de mensenrechtentulp te laten uitroepen? Zo ja, waarom deed u dit?
Nee. Voor de keuze van de winnaar van de Mensenrechtenhulp is een onafhankelijke jury in het leven geroepen. Zij koos uit de inzendingen degene die de Mensenrechtenhulp 2011 toegekend krijgt en heeft mij de uitslag meegedeeld. De keuze van de jury heb ik gerespecteerd.
Deelt u de mening dat het hele idee van een onafhankelijke jury juist is gegrondvest op de wens de toekenning van de prijs niet politiek te laten sturen? Zo ja, deelt u dat uitgangspunt? Zo ja, waarom heeft u dan in strijd met dat uitgangspunt gehandeld?
Ja, dat uitgangspunt deel ik en daar heb ik naar gehandeld.
Heeft u contact opgenomen met de Chinese ambassade of andere Chinese autoriteiten om met hen te spreken over de prijs en de laureaat? Zo ja, wat was het doel van deze contacten? Wat was het resultaat van deze contacten?
Zoals geantwoord op de Kamervragen van het lid Pechtold (d.d. 27 januari 2012, 2012Z01378, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1329) is onmiddellijk na de aanhouding van mevrouw Dong Xuan, de dochter van de laureaat, bij de Chinese Ambassadeur in Den Haag en de autoriteiten in Peking om tekst en uitleg gevraagd over het verhinderen van de reis naar Nederland van de dochter die namens haar moeder de prijs in ontvangst wilde nemen. Zoals bekend heeft dit pleidooi helaas niet het gewenste resultaat opgeleverd.
Waarom heeft u de uitreiking van de prijs verplaatst? Had u concrete aanwijzingen dat de verplaatsing nodig was voor de veiligheid van laureaat Ni Yulan? Zo ja, waaruit bestonden die aanwijzingen?
Zoals ook geantwoord op de Kamervragen van het lid Pechtold (d.d. 12 dec. 2011, 2011Z25900 zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 989) hebben de familie en de advocaat van Ni Yulan in eerste instantie verzocht om te wachten met bekendmaking van haar naam en uitreiking van de prijs uit te stellen. Aan dat verzoek heb ik gehoor gegeven. Na het in de pers verschijnen van haar naam gaf haar omgeving aan dat tot bekendmaking en uitreiking kon worden overgegaan.
Welke stappen heeft u nog meer ondernomen om u bij de Chinezen te verontschuldigen voor de toekenning van de prijs of om te proberen eventuele negatieve gevolgen te mitigeren? Welke resultaten heeft u hiermee bereikt?
Ik heb mij bij de Chinese autoriteiten nimmer verontschuldigd voor het toekennen van de prijs aan Ni Yulan.
Is dit nu de zogenaamde «receptorbenadering» die door uw partijgenoot Zwart zo vurig wordt bepleit? Is het ultieme doel van uw mensenrechtenbeleid mensenrechtenschenders als China niet voor het hoofd te stoten? Zo ja, is de «receptorbenadering» dan niet gewoon een excuus om maar niet meer over een voor schenders pijnlijk onderwerp als mensenrechten te hoeven beginnen?
Nee. Ik beschouw de receptorbenadering als een extra instrument van buitenlands beleid dat er juist op is gericht implementatie van mensenrechten te bevorderen, ook in een land als China. Zo is een onderdeel van de pilot receptorbenadering die binnenkort van start gaat een dialoog met Chinese wetenschappers.
Heeft u uw benadering besproken in de ministerraad en dan met name met de minister-president en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de bedenker van de mensenrechtentulp en voorstander van een onafhankelijke jury? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Over beraadslagingen in de ministerraad doe ik geen uitspraken.
De storingen bij ING |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de storingen bij de bank ING (en de reactie van ING op de vele storingen van afgelopen tijd), waardoor internetbankieren bij ING veelvuldig onmogelijk was?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ING te allen tijde bereikbaar moet zijn voor klanten die willen internetbankieren en dat een continue toegankelijkheid goed is voor de omloopsnelheid van geld en daarmee voor de economie? Zo nee, waarom niet?
Met de leden Van Bemmel en Van Dijck ben ik eens dat een goed functionerend betalingsverkeer essentieel is. In Nederland verkeren wij in de gelukkige omstandigheid dat in het algemeen ons betalingsverkeer goed functioneert en efficiënt is ingericht, waardoor ook de kosten van betalingstransacties relatief laag zijn. Van ING heb ik begrepen dat zij, omdat zij er belang aan hechten dat hun klanten vertrouwen hebben en houden in het betalingsverkeer van ING, met regelmaat hun systeem evalueren. ING heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de oorzaken van de storingen en dit ook besproken met de Nederlandsche Bank. De recente storingen waren het gevolg van een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden met betrekking tot menselijk falen en techniek. ING heeft een aantal verbeterpunten in techniek, processen en communicatie onderkend en is direct begonnen om deze maatregelen te implementeren.
In reactie op de vragen van de leden Van Bemmel en Van Dijck, merk ik op dat ik van ING heb begrepen dat ING reeds jaren een volledige achtervang van het internetbankieren- en betaalsysteem bezit. Dit betreft een uitwijkomgeving waarin permanent schaduwdraaiende systemen zijn geïnstalleerd. Systemen die dus een 100% kopie zijn van de primaire productiesystemen en die in noodsituaties ingezet kunnen worden. Overschakelen naar dit reservesysteem kost enige uren. Als er een incident is, heeft inzetten van het reservesysteem daarom pas zin als het probleem niet binnen enige uren verholpen kan zijn.
Het belang dat ING heeft bij het behoud van het vertrouwen van klanten is in mijn ogen verder dusdanig, dat dit op zichzelf al voldoende stimuleert tot het optimaliseren van de internetbankier-omgeving. Gelet op vorenstaande zie ik geen redenen om hier met de directie van ING verder nog over van gedachten te wisselen.
Bent u bereid een gesprek aan te gaan met de directie van ING, om duidelijk te maken dat er een back-upsysteem voor internetbankieren gerealiseerd moet worden binnen afzienbare tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte heeft geopend |
|
Marcial Hernandez (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat Defensie de eerste islamitische gebedsruimte in Nederland op de Bernardkazerne in Amersfoort heeft geopend?1
Ja.
Hoeveel kosten heeft Defensie gemaakt met het creëren van deze islamitische gebedsruimte die het interieur heeft van een moskee en compleet is uitgerust met preekgestoelte en de juiste gebedsrichting?
Defensie heeft voor een bedrag van € 18 247,57 – uit de begroting van de Diensten Geestelijke Verzorging – een bestaande ruimte ingericht voor islamitische gebedsdiensten. De ruimte kan ook worden gebruikt voor lessen, bijvoorbeeld aan militairen die op uitzending gaan naar landen met een islamitische bevolking.
Kunt u aangeven waarom geïnvesteerd wordt in islamitische gebedsruimtes, terwijl er door de grootschalige bezuinigingen 12 000 banen worden geschrapt bij Defensie?
Op defensielocaties zijn in totaal 25 kapel-, gebeds- en stilteruimtes beschikbaar. Voor islamitische gebedsdiensten bestond een dergelijke ruimte nog niet. In mijn brief van 11 mei 2011 (Handelingen TK 2010–2011, aanhangsel nr. 2475) heb ik uiteengezet dat de Islam met hetzelfde respect wordt bejegend en dezelfde regels wordt omgeven als andere religies. De inrichting van een eigen gebedsruimte maakt daarvan deel uit.
Deelt u de mening dat Defensie na de stelselmatige pro-islam wervingsadvertenties in de media, het organiseren van symposia over islam en krijgsmacht, het aanstellen van een radicale legerimam die vindt dat er geen broederschap kan zijn tussen christenen en moslims, regelingen voor de Ramadan, halalmaaltijden en nu het openen van de eerste islamitische gebedsruimte in Amersfoort in een rap tempo aan het islamiseren is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Onder islamisering wordt verstaan dat de maatschappij of maatschappelijke organisaties volgens islamitische principes worden georganiseerd. Hiervan is bij de krijgsmacht geen sprake. Voorts spreek ik mijn vertrouwen uit in de geestelijk verzorger als bedoeld in vraag 4. Zijn functioneren is op geen enkele wijze te duiden als radicaal en ik neem dan ook afstand van de kwalificaties die in vraag 4 zijn gebruikt.
Een anti-homoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving dat een omstreden wetsvoorstel, waarin de doodstraf voor homoseksuelen wordt bepleit, deze week opnieuw is voorgelegd aan het parlement van Oeganda?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze wetgeving in strijd is met de fundamentele rechten van de mens?
Ja. Een dergelijke wet is in strijd met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein.
Gezien uw eerdere antwoorden op vragen waarin u aangaf herhaaldelijk op politiek niveau uw zorgen te hebben geuit over deze wetgeving, kunt u de Kamer op de hoogte stellen van uw recente inspanningen?2
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Op welke wijze gaat u de druk opvoeren om de Oegandese regering duidelijk te maken dat het aannemen van deze wet bijdraagt aan een klimaat van de onderdrukking tegen homo's?
Zie antwoord vraag 3.
Natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van de uitspraak1 van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2011 – waarin de Raad onder andere stelde dat het besluit ten aanzien van de begrenzing van het gebied ter hoogte van het Rammekensschor «niet berust op een deugdelijke motivering» – geconcludeerd moet worden dat bij het inrichten van het Rammekensschor als zanddepot vorig jaar minstens 30 hectare estuariene natuur van hoge kwaliteit in de Westerschelde, in strijd met de verplichtingen onder Europees recht, verloren gegaan is?
Uit de passende beoordeling die voor de vergunning voor het zanddepot is gemaakt, blijkt welke habitattypen en vogels in dit gebied voorkwamen. Door de aanleg van het zanddepot is een deel van die waarden verloren gegaan. Omdat de locatie buiten de begrenzing viel, was er echter geen sprake van een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe, zodat de vergunning voor het zanddepot kon worden verleend. De afd. Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de grens van het Natura 2000-gebied niet zonder een adequate ecologische onderbouwing gebaseerd had mogen worden op eerder getrokken grenzen (bestemmingsplan, EHS, Vogelrichtlijngebied). De gegevens uit onder andere de passende beoordeling geven aanleiding om te concluderen dat een ecologisch gemotiveerde grens ook de oostelijke helft van het Rammekensschor had moeten omvatten.
Is het mogelijk om de natuurwaarden die aanwezig waren op het betreffende deel van het Rammekensschor op die locatie te herstellen? Zo ja, hoe en wanneer bent u van plan dat te doen?
Een deel van het Rammekensschor-oost is onaangetast gebleven. Het gedeelte dat nu onder het tijdelijke zanddepot ligt, kan weer worden hersteld als het zanddepot wordt opgeheven (de door de provincie Zeeland verleende vergunning voor het zanddepot is geldig tot 31 december 2015). Momenteel wordt zorgvuldig onderzocht hoe de grens van het Natura 2000-gebied precies moet komen te liggen. Pas daarna kan worden bepaald welke rechtsgevolgen dat moet hebben en wat dat concreet betekent voor de inrichting van deze locatie (inclusief de verantwoordelijksverdeling).
Kunt u kwantificeren hoeveel hectare van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe aanwezige estuariene habitats sinds 2006 is verdwenen of significant in kwaliteit is achteruit gegaan onder invloed van de autonome neergaande trend en door ruimtelijke ingrepen buitendijks – zoals de dijkverbeteringen die door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen sindsdien zijn uitgevoerd en de aanleg van het zanddepot Rammekensschor?
Kwantificering is nu nog niet goed mogelijk, maar zal in het kader van het beheerplan wel moeten gebeuren.
De aanleg van het zanddepot heeft geen invloed gehad op oppervlak of kwaliteit van habitats in het Natura 2000-gebied, met name omdat het buiten het gebied ligt.
Kunt u per habitattype aangeven hoe, waar en wanneer u of de provincie Zeeland het hierbij verloren gegane natuurareaal en de verminderde kwaliteit van de beïnvloedde natuur in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe zowel kwalitatief als kwantitatief gaat compenseren?
Nee, dat kan ik nog niet, omdat dit afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek dat is genoemd in antwoord 2.
Houdt u in uw beleid nu al rekening met projecten, zoals de ontwikkeling van de World Class Terminal (WCT), die de komende jaren zouden kunnen leiden tot een verdere achteruitgang van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe beschermde natuurwaarden?
Met de ontwikkeling van de Westerschelde Container Terminal hoeft op dit moment nog niet specifiek rekening te worden gehouden. Als er plannen zijn die zouden kunnen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied, dan zullen die in een vergunningprocedure moeten worden beoordeeld. De maatregelen die nu worden genomen en voorbereid in het gebied zijn gericht op de instandhoudingsdoelstellingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de derde termijn van het algemeen overleg Natura 2000/Programmatische aanpak stikstof?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Kindontvoering |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van de Koninklijke Marechaussee?1
Ja.
Erkent u dat er jaarlijks zo’n 150 minderjarige kinderen, door onttrekking aan het ouderlijk gezag naar het buitenland verdwijnen?
Bij de Centrale autoriteit zijn in 2011 83 verzoeken om tussenkomst binnengekomen met betrekking tot internationale kinderontvoering naar het buitenland. Het betrof 72 gevallen van ongeoorloofde meename door een ouder naar een land dat is aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. In 11 gevallen was sprake van ongeoorloofde meename door een ouder naar een niet-verdragsland.
Is het waar dat de Nederlandse wetgeving geen bescherming biedt aan kinderen in geval van een concrete dreiging van ontvoering? Zo nee, waarom niet?
De relevante strafbepaling als het gaat om het optreden van politie of de Koninklijke Marechaussee is artikel 279 Sr. Deze bepaling wordt zodanig uitgelegd dat zowel het onttrekken als onttrokken houden van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar is. In artikel 279 Sr zijn poging tot en voorbereiding van kinderontvoering niet expliciet strafbaar gesteld. Dat is niet nodig, omdat de artikelen 45 en 46 Sr poging tot en voorbereiding van misdrijven in het algemeen strafbaar stellen (vgl. ook Kamerstukken II, 2004/05, 30 072, nr. 7, p. 7; Kamerstukken II, 2005/06, 30 491, nr. 3, p. 6). Los daarvan, wanneer een ouder in strijd met het wettelijke gezagsrecht met zijn kind naar bijvoorbeeld Schiphol reist met het doel om met het kind per vliegtuig naar het buitenland te reizen, is al snel sprake van onttrekking aan het wettelijk gezag. Aangekomen op Schiphol kan de Koninklijke Marechaussee de desbetreffende ouder aanhouden, hetgeen ook daadwerkelijk gebeurt, zoals uit de berichtgeving bedoeld in vraag 1 blijkt.
Naar mijn oordeel beschikken politie en de Koninklijke Marechaussee over voldoende juridische handvatten om bij een voorgenomen internationale kinderontvoering op te treden tegen de ontvoerende ouder.
Is het waar dat geen van de Arabische landen, met uitzondering van Egypte, het Haags kinderontvoeringsverdrag erkent?
Uit de lijst van landen die zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag die staat op de website van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht (www.hcch.net), blijkt dat de Arabische landen daar niet op staan met uitzondering van Marokko. Egypte is niet aangesloten bij het verdrag.
Erkent u dat de praktijk aantoont dat verdragslanden te vaak dankbaar misbruik lijken te maken van de diverse betwistbare regeltjes, waardoor er alsnog geen sprake kan zijn van een teruggeleiding volgens het Haags kinderontvoeringsverdrag?
Nee. De ervaring van de Centrale autoriteit bij internationale kinderontvoering naar verdragslanden is dat het Haags Kinderontvoeringsverdrag over het algemeen goed wordt nageleefd.
Is het waar dat, ondanks de verhoogde strafmaat ingevolge 279 tweede lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) waarbij een aanhouding bij een poging van onttrekking kan plaatsvinden, de directe poging tot ontvoering niet strafbaar blijft?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat er in feite pas kan worden opgetreden als desbetreffend misdrijf voltrokken is en het onderhavig kind zich al in het buitenland bevindt (waardoor men dus achter de feiten aanloopt)?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat Nederlandse ingezetenen (met of zonder dubbel paspoort) nog altijd hun kind op de ambassade van herkomst van desbetreffende ouder, zonder enige moeite in het niet-NL paspoort kunnen bijschrijven (en waarbij dus géén toestemming van de andere ouder vereist is)?
Het komt voor dat ouders met een buitenlands paspoort naar de ambassade of het consulaat van hun land van herkomst gaan om een paspoort van dat land voor hun kind te krijgen of bij te laten schrijven in het eigen, niet-Nederlandse, paspoort. Dit is mogelijk als het recht van het land van herkomst dat toestaat. Ik heb daar geen invloed op.
Beschikken politie en Openbaar Ministerie (OM) over een checklist met elementen die wijzen op een mogelijk komende kindontvoering, waardoor zij aan de hand van het stapelen van verkregen informatie eventuele voorbereidende handelingen aantoonbaar kunnen maken?
Ja. Reeds in 2006 is in overleg met het OM, het KLPD en het Centrum Internationale Kinderontvoering een zogeheten Baliekaart opgesteld voor politie, OM en Koninklijke Marechaussee. Hierin wordt onder meer aangegeven wat te doen in geval van een melding dat een kind mogelijk (acuut) naar het buitenland zal verdwijnen (dreiging van internationale kinderontvoering). Deze Baliekaart wordt momenteel geactualiseerd.
In het najaar van 2011 heeft het Centrum Internationale Kinderontvoering voorlichting gegeven aan de Koninklijke Marechaussee. Het Centrum Internationale Kinderontvoering en de Koninklijke Marechaussee hebben daarna gezamenlijk een «Beschrijving proces melden verdachte situatie» opgesteld. Hierin wordt onder meer aangegeven op welke wijze de medewerker van de Koninklijke Marechaussee kan handelen bij een controle bij de grensovergang van een minderjarige.
Bent u van mening dat door het direct toepassen van de artikelen 45 t/m 47 Sr. op de artikelen 279 en verder, met een daarbij duidelijk gestelde strafmaat, de opsporingsinstanties over meer concrete handvatten beschikken om bij iedere poging tot internationale kindontvoering tot aanhouding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire en de toegankelijkheid van verschillende archieven |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw stelling «Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.»1 zich tot berichten dat in de praktijk toch een uitzonderingspositie blijkt te bestaan?2
De verhouding is zodanig dat deze geen betekenis heeft voor het antwoord van 23 januari jl. op de eerder gestelde vragen.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingsmogelijkheden worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3 Welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
De beperkingen berusten op de drie gronden die zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet. Hieraan liggen overwegingen ten grondslag met betrekking tot vertrouwelijk verkregen informatie, de persoonlijke levenssfeer van personen en het intern beraad van de commissie. Deze overwegingen sluiten aan bij de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het «verslag Meuser» (inventaris-nummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke in Artikel 15, lid 1 Archiefwet genoemde beperkingmogelijkheden worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2 050 vrijgegeven? Welke overwegingen liggen hier aan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de in artikel 15, lid 1, sub a Archiefwet genoemde beperking op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer vervalt bij overlijden, zoals bijvoorbeeld vastgesteld in het zogenaamde «King-Kong-arrest»?4
Nee, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de voorzitter van de rechtbank Dordrecht van 4 december 2007.
Is het waar dat inventarissen staatsgeheim zijn tot ze beschikbaar komen in het Nationaal Archief?5 Zo ja, deelt u de mening dat dit merkwaardig is omdat – vanuit het perspectief van geheimhouding – een wezenlijk verschil bestaat tussen de inhoud van documenten en een lijst waarop deze slechts worden aangeduid? Is het mogelijk de inventarislijsten (deels) dusdanig aan te passen, dat deze openbaar kunnen worden gemaakt zonder dat het belang van de staat zou worden geschaad? Zo ja, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
De inventaris met betrekking tot het archief van de commissie van drie is gederubriceerd.
Derubricering is mogelijk indien de inventaris geen informatie bevat die noopt tot handhaving van de rubricering.
Wat is – naar aanleiding van de conclusies van de heer Aalders4 – de conclusie van het húidige kabinet met betrekking tot de vraag of de Tweede Kamer in 1976 beschikte over volledige informatie m.b.t. de handel en wandel van Prins Bernhard?
De Tweede Kamer beschikte in 1976 over het rapport van de commissie van drie en de kabinetsreactie daarop. Er is, gelet op de grondigheid waarmee de commissie haar werkzaamheden heeft verricht en op de zorgvuldig voorbereiding van de kabinetsreactie, geen reden aan te nemen dat de Tweede Kamer over andere stukken diende te beschikken.
Acht het huidige kabinet het mogelijk dat zich in het Nationaal Archief en/of het Koninklijk Huis Archief stukken bevinden, waarover de Tweede Kamer in 1976, gelet op de vragen die toen aan de orde waren, had moeten beschikken? Zo ja, ligt het dan in de rede dat met het openbaar maken van deze stukken niet wordt gewacht tot zij voor openbaarmaking ingevolge de Archiefwet «aan de beurt zijn», maar dat zij alsnog, zo spoedig mogelijk, met toepassing van artikel 68 Grondwet aan de Kamer worden verschaft?
Zie antwoord vraag 9.
Welke concrete afspraken bestaan er tussen directeuren van het Koninklijk Huis Archief, het Nationaal Archief en het Kabinet van de Koningin? Hoe wordt deze ingevuld? Welke afspraken hebben de directeuren in het bijzonder gemaakt over stukken die zich in het Koninklijk Huis Archief bevinden, maar het belang van de staat raken, en derhalve eigenlijk thuis horen in het Nationaal Archief?
De afspraken tussen de directeuren zijn nader omschreven in de beantwoording van vragen van de commissie door de minister-president in 2005 (Kamerstukken II 2004/5, 29 800 III, nr. 29), met name onder de punten 3, 4 en 7.
Is het waar dat stukken in het Koninklijk Huis Archief zonder toestemming van een van de leden van het kabinet vernietigd kunnen worden? Kunt u een overzicht verschaffen van personen wier toestemming voldoende is om stukken uit dit archief te vernietigen?
Ja. Het Koninklijk Huisarchief bevat een particulier archief waarop de Archiefwet niet van toepassing is.
Is het waar dat het Koninklijk Huis Archief rechtstreeks valt onder de privaatrechtelijke rechtspersoon Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje?
Nee. De archieven in het Koninklijk Huisarchief zijn sinds 1968 ondergebracht in de stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau.
Is het waar dat kosten van het Koninklijk Huisarchief – direct of indirect – ten laste komen van de Rijksbegroting?
De kosten komen ten laste van de Koningin en de functionele uitgaven op Hoofdstuk I van de rijksbegroting.
Is het waar dat de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje conform haar statutaire bepaling in artikel 2, lid 1, een algemeen doel dient, te weten «het verkrijgen en beheren van roerende en onroerende zaken met betrekking tot of verband houdende met het Huis van Oranje-Nassau [...] teneinde die zaken [...] te doen dienen ten algemene nutte»? Is het waar dat in de statuten van de Stichting is geregeld dat het bestuur bepaalt wie toegang krijgt tot het archief middels een daartoe opgesteld reglement? Bent u het eens met de conclusie dat het bestuur aldus een bevoegdheid uitoefent die verbonden is met een openbaar belang: het historisch inzicht in het functioneren van de Koning als Nederlandse staatsinstelling? Zo nee, waarom niet?
De genoemde statuten kunnen volgens wettelijk voorschrift door een ieder worden geraadpleegd bij de Kamer van Koophandel. Deze bevatten het genoemde algemene doel maar geen bepalingen over een rol van het bestuur bij de toegang tot de archieven en evenmin een toelichting op de betekenis en de wijze van totstandkoming van afzonderlijke bepalingen. Zie ook het antwoord op vraag 13.
Waarom is, terwijl het Koninklijk Huisarchief door u als een particulier archief is aangeduid, in de statuten van de Stichting Historische Verzamelingen Huis van Oranje aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een substantiële en beslissende stem toegekend in de besluitvorming van de Stichting met betrekking tot, onder andere, de benoeming van bestuursleden (twee van de drie bestuursfuncties)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de Stichting met een dergelijke rechtstreekse ministeriële invloed, mede gelet op de mate waarin de kosten van het Koninklijk Huisarchief ten laste van de Rijksbegroting komen alsmede het feit dat de Stichting een openbaar gezag uitoefent, aangemerkt dient te worden als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de archiefbescheiden onder de reikwijdte van de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 13 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006.
Deelt u de mening dat deze casus aanleiding is voor een herijking van het beleid voor het Koninklijk Huis Archief waarbij het publieke karakter daarvan nadrukkelijker – zoals reeds uitgesproken in o.a. de motie-Kalsbeek6 – in beschouwing wordt genomen? Bent u bereid een aanzet te doen voor deze herijking middels een schriftelijk voorstel aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De regeling in de Archiefwet 1995 biedt geen grond voor een herijking van beleid.
Een bij strenge vorst buiten vastgeketende hond in Breskens |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er recentelijk verschillende meldingen bij de meldkamer van 144 zijn binnengekomen over een labrador die al langdurig, maar ook bij de strenge vorst van de afgelopen week, in een buitenren aan de ketting wordt gehouden in Breskens?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een hond al zijn hele leven (1,5 jaar) continu (24 uur per dag) aangelijnd en/of in een buitenren op een erf verblijft, er sprake is van een waak- of heemhond, zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond? Zo nee, waarom niet?
In het geval een hond al 1,5 jaar 24 uur per dag buiten verblijft kan er sprake zijn van een waak- en heemhond zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond. Het in een buitenren aangelijnd houden van een hond, zonder deugdelijk hok of drinkwater, kan een overtreding betekenen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond of het verbod op dierenmishandeling.
In de casus van de hond in Breskens meld ik u dat de gedane meldingen over deze hond op geen enkele wijze stroken met de daadwerkelijke aangetroffen situatie. De politie heeft geen strafbaar feit met betrekking tot de hond in deze casus kunnen aantonen.
Kunt u bevestigen dat het volgens het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond niet is toegestaan om een hond te houden die is ingesloten in een buitenren en daarbinnen via een ketting of touw is vastgelegd? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet handhavend is opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij strenge vorst in een buitenren houden van een aangelijnde hond, terwijl er geen deugdelijk hok of drinkwater beschikbaar is een overtreding is van artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huidige en de toekomstige regelgeving voldoende handvatten bieden om op te treden tegen dergelijke overtredingen? Zo ja, waarop baseert u dat? Waarom is er in dit geval dan niet opgetreden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren en op welke termijn?
De huidige en de toekomstige regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen de handelingen die u schetst. Het kabinet is voornemens in het Besluit houders van dieren, dat momenteel wordt voorbereid, enkele algemene verzorgingsnormen op te nemen. Het ontwerpbesluit bevat tevens, in tegenstelling tot de huidige regelgeving, een aantal concrete gedragingen die als dierenmishandeling kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt het verbod op dierenmishandeling verduidelijkt ten behoeve van de handhaving en de vervolging.
De bepalingen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond worden opgenomen in het Besluit houders van dieren. Het verbod op het anders dan incidenteel vastleggen van een hond in een ren blijft dus bestaan, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen.
Is het waar dat een agent van de dierenpolitie ter plaatse aan een bezorgde hondenliefhebber heeft verteld dat het geen probleem is wanneer een hond aangelijnd in een buitenren verblijft, ook wanneer een deugdelijk hok, mand of deken en zelfs water ontbreken, aangezien «de hond sneeuw kan eten als hij dorst krijgt»? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op? Hoe u dan wel met de melding(en) over deze hond omgegaan? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De dierenpolitie is meermaals ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Uit navraag bij het korps is vast komen te staan dat woorden van deze strekking niet door de dierenpolitie zijn geuit.
Indien er klachten zijn met betrekking tot het optreden van de dierenpolitie dan kan hierover een klacht worden ingediend bij het desbetreffende korps ingevolge de klachtenregeling van de politie.
Bent u bereid om binnen zeven dagen ervoor te zorgen dat alle medewerkers van de meldkamer van 144 en alle agenten van de dierenpolitie volledig op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving, zodat in de toekomst wél snel en adequaat kan worden opgetreden wanneer overtredingen worden gemeld bij 144?
Alle medewerkers van het meldnummer 144 en alle politieambtenaren dierenpolitie zijn volledig op de hoogte van de geldende wet – en regelgeving. De medewerkers van het meldpunt 144 worden periodiek bijgeschoold en de politieambtenaren van de dierenpolitie hebben een aanvullende opleiding gevolgd bij de Politieacademie.
Naar aanleiding van deze casus is aanvullende informatie over waak- en heemhonden op het Politie kennisnet geplaatst en is tijdens de bijscholing van centralisten nog extra aandacht besteed aan het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond.
Hoeveel honden worden in Nederland nog 24 uur per dag aan de ketting gehouden en/of worden 24 uur per dag in een buitenren worden gehouden? Zo nee, bent u bereid om dit nog in 2012 in kaart te brengen?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar en ik zie geen aanleiding dit in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de open normen in het nieuwe Besluit houders van dieren nauwelijks handvatten bieden voor controle en optreden tegen situaties van verwaarlozing en mishandeling, zoals bij gevallen waarbij honden langdurig en continu aan de ketting en/of in een buitenren wordt gehouden? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Topman Vestia bouwt villa op Bonaire tussen BN'ers |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het bericht «Topman Vestia bouwt villa op Bonaire tussen BN'ers»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de voormalig directeur van woningcorporatie Vestia voor zichzelf een kolossale miljoenenvilla op Bonaire laat bouwen?
Mij is bekend dat de voormalig bestuurder van woningcorporatie Vestia op dit moment op Bonaire inderdaad een woning voor zichzelf laat bouwen. Van de omvang en de kosten die met deze bouw zijn gemoeid ben ik echter niet op de hoogte.
Is het waar dat deze oud-beheerder van sociale huurwoningen jarenlang bijna een half miljoen euro aan salaris opstreek?
Aan de hand van de gegevens die uw Kamer jaarlijks worden toegezonden is bekend, dat de voormalig bestuurder van Vestia in 2006 een totale bezoldiging ontving van € 447 000, waarvan € 356 000 aan beloning en € 91 000 als bijdrage aan diens pensioen.
In 2007 betrof het een totale bezoldiging van € 463 000, waarvan € 335 000 aan beloning en € 99 000 voor pensioen. Dat jaar was ook sprake van een bonusbetaling van € 29 000.
In 2008 was de totale bezoldiging € 487 000 met respectievelijk € 372 000 en € 115 000 voor beloning en pensioen.
Over 2009 bedroeg het totaal € 497 000 aan bezoldiging, waarvan € 379 000 als beloning en € 118 000 als pensioenbijdrage.
Tot slot bedroeg het volgens de jaarverslaglegging over 2010 (over 2011 zijn nog geen gegevens bekend) een totale bezoldiging van € 500 000, waarvan € 355 000 als beloning, € 117 000 voor pensioen, alsmede een bonusbetaling van € 28 000.
Kunt u ingaan op de financiële regelingen rond zijn vertrek? Krijgt de voormalig directeur een gouden handdruk, pensioenbetalingen of andere bonussen mee bij zijn vertrek? Zo ja, om welke bedragen gaat het?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is informatie opgevraagd bij Vestia. Vestia heeft mij het volgende gemeld: «De bestaande afspraken tussen de Raad van Commissarissen van Vestia en de bestuurder omtrent zijn dienstverband zijn vertrouwelijk. Wel ben ik door de raad van commissarissen geïnformeerd dat er geen vertrekregeling is overeengekomen. Door de wijze van vertrek kan de bestuurder geen aanspraak maken op een in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen vertrekregeling. Conform bestaande afspraken is bij het einde van zijn dienstverband een eerder in depot gereserveerd bedrag van EUR 3 528 000 vrijgevallen dat ziet op de afkoop van diverse eerdere aanspraken en ter dekking van het oorspronkelijke recht van de bestuurder op een eindloonregeling in het kader van zijn pensioen.»
Ik vind de hoogte van de beloning van de voormalig bestuurder zoals die blijkt uit het bij vraag 3 geschetste beeld, alsmede de omvang van de overige afspraken die uit bovenstaande informatie van Vestia blijkt, ongepast voor een woningcorporatie, ook gelet op de timing. Eerder was de hoge bezoldiging aanleiding voor een van mijn ambtsvoorgangers de Raad van Commissarissen daarover om verantwoording te vragen. Dit heeft destijds niet geleid tot een neerwaartse bijstelling van de bezoldiging, maar wel tot de toezegging van de Raad dat de rechtsopvolger van de voormalig bestuurder zal worden beloond volgens de beloningscode van de sector, dan wel volgens de dan geldende wettelijke normering. Ik zal de Raad aan deze toezegging houden. Vestia heeft mij toegezegd de (totstandkoming van de) hiervoor gememoreerde (pensioen)afspraken mee te zullen nemen bij het forensisch onderzoekwaartoe zij heeft besloten.
Deelt u mening dat de voormalig directeur van Vestia bij gebleken nalatigheid ook aansprakelijk moet worden gesteld voor de schade?
Zoals ik in mijn antwoord van 20 januari jl. op vragen van de heer Lucassen met betrekking tot onder meer de aansprakelijkheid bij woningcorporaties (kenmerk 2011Z27559 2 ook al opmerkte, is het mijn inzet dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk wordt verhaald op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Dat zal in het onderhavige geval – indien verwijtbaarheid is vastgesteld – niet anders zijn. Ik ben daarbij geen partij. Betrokken corporaties, in dit geval Vestia, moeten zelf (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. Een dergelijk traject kan eventueel gepaard gaan met het beslag leggen op eigendommen.
Bent u bereid te onderzoeken of er in dergelijk geval ook beslag kan worden gelegd op zijn kapitale Caribische villa? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Programmatische onafhankelijkheid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u dat programmatische onafhankelijkheid van omroepen in onderwerpen als het eten van mensenvlees niet onbeperkt hoort te zijn, in tegenstelling tot de suggestie in uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Haverkamp?1 Deelt u de mening dat bij het eten van elkaars vlees het niet relevant is of partijen toestemming hebben gegeven?
Zoals ik in mijn antwoord van 3 februari 2012 op schriftelijke Kamervragen van het lid Haverkamp (CDA) heb aangegeven, treed ik niet in de programmatische onafhankelijkheid van de omroep. De omroep is zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de programma’s die hij uitzendt (zie art. 2.88 Mediawet 2008). De programmatische onafhankelijkheid wordt niet voorafgaand beperkt door de wet (artikel 7 Gw). Achteraf kan blijken dat een programma, of wat er in de uitzending is vertoond, in strijd is met de wet (strafwet of Mediawet). Dat was hier niet het geval.
Op 3 februari heb ik uw Kamer geschreven dat het eten van mensenvlees als zodanig niet strafbaar is. Het verkrijgen van mensenvlees kan dat wel zijn. Daarbij kan juist van belang zijn of er sprake is van toestemming. Het verwijderen van een stukje vlees uit iemands lichaam zonder toestemming van betrokkene kan immers (zware) mishandeling opleveren.
Bent u bereid de omroep alsnog aan te spreken op haar morele verantwoordelijkheid, zeker gezien het feit dat zij programma’s maakt uit publieke middelen? Gaat u bij aankomende wijzigingen van de Mediawet bepalingen opnemen die minimumeisen stellen aan fatsoen en goede zeden?
Nee, als minister ga ik niet over de morele keuzes die een omroep maakt. Ik vind wel dat de omroep zich ten volle bewust moet zijn van zijn rol en verantwoordelijkheid in de samenleving. Hij dient hier dan ook zorgvuldig mee om te gaan. De omroep houdt zich hierbij aan een door zichzelf opgestelde mediacode. Ik hecht er waarde aan dat het debat over de wenselijkheid van bepaalde programmatische keuzes in alle openheid wordt gevoerd.
Programma’s moeten echter vrij van overheidsinvloed kunnen worden vormgegeven. Het is niet aan mij om minimumeisen voor fatsoen en goede zeden vast te stellen. Daarbij is het juist kenmerkend voor het goed functioneren van de publieke omroep in een democratische rechtstaat dat door omroepen op verschillende wijze vorm wordt gegeven aan de uitvoering van de publieke mediaopdracht.
Welke criteria gelden met betrekking tot strafrechtelijke vervolging op grond van het verkrijgen en eten van mensenvlees? Bent u indien nodig bereid om voor te stellen de wet zodanig aan te passen dat ook een dergelijke handelwijze als van deze presentatoren in de toekomst strafbaar is?
Omdat het eten van mensenvlees als zodanig niet strafbaar is, heeft het Openbaar Ministerie geen criteria of richtlijnen voor de strafrechtelijke vervolging daarvan. Zoals vermeld in antwoord op vraag 1 kan het verkrijgen van mensenvlees wel met strafbare feiten gepaard gaan. Afhankelijk van de wijze waarop dit gebeurt kan er bijvoorbeeld sprake zijn van overtreding van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen over mishandeling, grafschennis, het wegmaken van een lijk. Daarnaast kan het verkrijgen van mensenvlees in strijd zijn met andere wetgeving zoals de Wet op de orgaandonatie en de Wet op de lijkbezorging. Deze wettelijke bepalingen bieden voldoende mogelijkheden om alle ernstige gevallen van kannibalisme aan te pakken.
Het rapport 'Belofte maakt schuld? Scheiden ook' |
|
Joël Voordewind (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het deze week «Marriage week» is, en in dit verband het rapport «Belofte maakt schuld? Scheiden ook» (Eindrapportage opinieonderzoek over het belang van investeren in duurzame relaties) is gepresenteerd?1
Ja.
Wat is uw reactie op één van de conclusies uit het rapport dat: «draagvlak voor overheidsinvestering in preventieve sfeer groeit naarmate besef van maatschappelijke gevolgen toeneemt»?
Ik herken deze conclusie. In algemene zin constateer ik dat er een breed maatschappelijk draagvlak is voor het investeren in preventieve ondersteuning, zeker als het gaat om jeugdigen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland?
Het is belangrijk dat de gevolgen voor kinderen van spanningen in de relatie tussen hun ouders zoveel mogelijk beperkt worden. In mijn beleid is een van de drie speerpunten de volgende: we gunnen ieder kind dat als het volwassen is, het een relatie kan hebben en onderhouden. Dat leert het als kind en kijkt het af van de omgeving en dus vaak in het gezin van zijn ouders. Maar anderzijds maken relaties en relatievorming deel uit van het privédomein van individuele burgers. De overheid moet zich hierbij terughoudend opstellen.
Mijn waarneming is dat er een groeiend besef is dat spanningen tussen ouders en eventuele echtscheiding belangrijke negatieve gevolgen kunnen hebben voor kinderen. Ik agendeer dit onderwerp binnen het beleid rond kwaliteit in de zorg voor jeugd. Een toenemend aantal Centra voor Jeugd en Gezin besteedt aandacht hieraan. Ik heb niet de indruk dat een landelijk onderzoek naar de totale maatschappelijk kosten van echtscheiding in Nederland een toegevoegde waarde heeft als het gaat om het ondersteunen van de verantwoordelijkheid van gemeenten in deze.
In een handreiking voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin die ik rond de zomer van 2012 publiceer wordt aandacht besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop Centra voor Jeugd en Gezin op dit terrein een rol kunnen spelen.
Het programma Family Factory is één van de initiatieven waarover in in deze handreiking informatie is opgenomen.
Family Factory/de tijd van je leven wordt uitgevoerd in 51 gemeenten. Het programma wordt in het kader van het ZonMW-programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin verder ontwikkeld en onderzocht. In het najaar van 2012 zal de evaluatie van het door ZonMw uitgevoerde programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin beschikbaar komen. Ik zal uw kamer tegen die tijd deze evaluatie doen toekomen.
Welke mogelijkheden ziet u om meer bekendheid te geven aan de maatschappelijke kosten van echtscheidingen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen worden er door het kabinet genomen om ouders te ondersteunen die een scheiding willen voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit jaar met een vervolg op de nota gezinsbeleid «De Kracht van het Gezin» uit 2008 van het voormalige programmaministerie Jeugd en Gezin te komen en naar de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer kunnen wij deze nota verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens om met een vervolg op de nota gezinsbeleid «De Kracht van het Gezin» uit 2008 te komen. De impuls die deze nota gegeven heeft wordt op verscheidende betrokken ministeries uitgevoerd. Op onderdelen van het gezinsbeleid wordt de Kamer door de daarvoor verantwoordelijke bewindspersoon geïnformeerd.
De verantwoordelijkheid voor de kinderopvang, het kindgebonden budget, de kinderbijslag en de tegemoetkoming ouders thuiswonende gehandicapte kinderen is belegd bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Op 8 februari 2012 heeft u een brief ontvangen van de minister van SZW over de herziening van de kindregelingen. Ter zake van de combinatie arbeid en zorg ligt momenteel een wetsvoorstel ter behandeling in de Tweede Kamer met voorstellen voor flexibeler toepassingsmogelijkheden van de regelingen uit de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur (wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden).
Bent u ervan op de hoogte dat in de Gezinsnota is aangeven dat bestaande buitenlandse programma’s of cursussen op het gebied van voorlichting aan brede groepen (jonge) ouders, specifiek gericht op het bevorderen van conflicthantering en onderlinge communicatie ook in de Nederlandse context bruikbaar zijn? Hoeveel procent van alle Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)»s biedt een programma of cursus op dit gebied aan? Deelt u de mening dat CJG’s tot taak hebben actief te verwijzen naar bestaande relatiecursussen? Hoeveel procent van de CJG’s verwijst actief naar bestaande cursussen?
Zoals in de Gezinsnota staat aangegeven dat wordt bezien of bestaande buitenlandse programma’s of cursussen gericht op het bevorderen van conflicthantering en onderlinge communicatie ook in Nederlandse context bruikbaar zijn. De uitkomsten hiervan zullen beschikbaar komen voor gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin in de handreiking die ik hiervoor in mijn beantwoording heb genoemd.
CJG’s hebben tot taak ouders en jeugdigen te ondersteunen op het terrein van opvoeden en opgroeien. Het verwijzen naar een relatiecursus kan daartoe behoren.
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels deelgenomen aan het programma van Family Factory/ de tijd van je leven?2 Is hiervan al een evaluatie bekend? Zo ja, is het mogelijk de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke (fiscale) maatregelen zijn er mogelijk om de drempels weg te nemen voor deelname aan relatiecursussen?
Er bestaan geen fiscale mogelijkheden om drempels voor deelname aan relatieondersteunende cursussen weg te nemen. Gezien het financieel-economische klimaat zie ik geen mogelijkheden om hiervoor alsnog in te kunnen voorzien.
De lobby van de sigarettenindustrie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten over de succesvolle lobby van de sigarettenindustrie in Nederland?1
Ja.
Bent u van mening dat Nederland zich in alle opzichten houdt aan de richtlijnen van de World Health Organization (WHO) ten aanzien van de beïnvloeding van het tabaksbeleid door de tabakslobby?2 Zo nee, in welke opzichten niet, en waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
De guideline in het kader van artikel 5.3 FCTC vraagt aan verdragspartijen terughoudendheid en transparantie te betrachten in de interactie met de tabaksindustrie. Nederland is destijds akkoord gegaan met deze guideline, onder het voorbehoud dat contacten tussen rijksoverheid en de tabaksindustrie in principe mogelijk moesten blijven. Dat uitgangspunt hanteer ik en mijn ambtenaren in mijn tabaksontmoedigingsbeleid. Het gevraagde overzicht van contacten tussen mijn ministerie en de tabaksindustrie heb ik eerder verstrekt in Kamervragen van 1 december 2011 en 31 januari 2012.
Op wie hebben deze «guidelines»van de WHO volgens u betrekking? Bent u van mening dat in Nederland alle door de WHO bedoelde instanties en functionarissen zich aan de richtlijnen van de WHO houden? Kent u geen voorbeelden van door de WHO bedoelde instanties en functionarissen die wel contact hebben gehad met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre houdt Nederland zich aan de aanbeveling van de WHO, onder 17 (Recommendations: «Establish measures to limit interactions with the tobacco industry and ensure the transparency of those interactions that occur»?) Kunt u in dit verband, zoals u reeds eerder heeft toegezegd, nu een compleet overzicht geven van de contacten met de tabaksfabrikanten en tabakslobby in de afgelopen drie jaar? Welke contacten hebben plaatsgevonden, waar en met wie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zal volgens u de opvatting van de tabaksindustrie zijn over het beleid in Nederland, waaronder het verruimen van het rookverbod en het beëindigen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s via het basispakket? Is er contact geweest met de tabaksindustrie en/of de tabakslobby voordat het besluit tot deze maatregelen is genomen? Zo ja, wanneer, en met wie?
Over het besluit om een uitzondering te maken op het rookverbod in de horeca en de vergoeding van stoppen-met-roken programma’s te beëindigen, is vooraf geen contact geweest met de tabaksindustrie. Ik ben dan ook niet op de hoogte van hun opvattingen over deze maatregelen.
Onderdeel van het beleid in Nederland is ook dat de boetes op overtreding van het rookverbod in de horeca zijn verdubbelt. Ook hierover is geen overleg geweest en ik ben dus ook niet op de hoogte van hun opvatting over deze maatregel.
Deelt u de mening dat roken een verslaving vormt en er derhalve geen sprake is van een vrije keuze om al dan niet te roken? Welke rol heeft de overheid ten aanzien van preventie van ernstige aandoeningen tengevolge van roken?
Roken is schadelijk en verslavend. Stoppen met roken is daarom niet gemakkelijk, maar de verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de roker zelf. Daarnaast probeer ik te bevorderen dat jongeren geheel niet beginnen met roken. In de Landelijke Nota Gezondheidsbeleid van 25 mei 2011, heb ik aangegeven welke taken en verantwoordelijkheden op het terrein van preventie bij de rijksoverheid liggen. Het gaat daarbij vooral om taken op het terrein van gezondheidsbescherming, het tijdig onderkennen van gezondheidsrisico’s, het toegankelijk maken van betrouwbare kennis en informatie, en samen met andere partijen meer mogelijkheden creëren voor mensen om gezonder te kunnen leven. Dit geldt ook ten aanzien van aandoeningen die het gevolg zijn van roken.
Welke bijdrage levert de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie? Vindt u het behoud van deze bijdrage belangrijker dan de gezondheidswinst die op termijn is te behalen door een beleid dat is gericht op het drastisch verminderen van het aantal rokers in Nederland?
Mijn beleid op het terrein van tabaksontmoediging wordt op geen enkele manier beïnvloed door de overwegingen die te maken hebben met de bijdrage van de tabaksindustrie aan de Nederlandse economie.
Een antihomoseksualiteitswet in Oeganda |
|
Wassila Hachchi (D66), Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Leers , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u ingaat op de positie van Nederland ten aanzien van een mogelijke antihomoseksualiteitswet in Oeganda, ook in relatie tot homoseksuele Oegandese asielzoekers in Nederland en homoseksuele asielaanvragers?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat in Oeganda opnieuw (een versie van) het wetsvoorstel aan het parlement is voorgelegd waarin de doodstraf wordt bepleit voor homoseksuelen?4
Ik acht het voorliggende initiatiefwetsvoorstel niet acceptabel.
Is de positie van het kabinet sinds deze antwoorden in mei 2011 op bepaalde punten gewijzigd? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten en waarom?
Neen.
Hoe zult u uw ernstige zorgen overbrengen aan de hoogste vertegenwoordiger van Oeganda in Nederland, en aan de Oegandese autoriteiten?
Nederland heeft herhaaldelijk in zowel bi- als multilateraal verband de Oegandese autoriteiten erop gewezen dat een dergelijke wet in strijd is met de mensenrechten en de Oegandese internationale verplichtingen op dit terrein. De Oegandese premier heeft met een schriftelijke verklaring laten weten dat dit voorstel geen onderdeel vormt van zijn legislatieve programma en neemt hij hiervan afstand.
Is er een EU-demarche uitgevoerd bij de Oegandese autoriteiten waarbij de ernstige zorgen van de EU omtrent deze wetgeving zijn geuit? Zo nee, gaat u hier op aandringen?
Ja.
Wat is uw inschatting van de haalbaarheid van dit voorstel in het Oegandese parlement en de mogelijke reactie daarop van de Oegandese regering?
Mocht deze wet door het parlement worden aangenomen, dan moet de president vervolgens hieraan zijn goedkeuring verlenen. In het geval dat hij zijn instemming onthoudt, kan volgens de Oegandese grondwet het Parlement op basis van een tweederde meerderheid alsnog de wet aannemen.
Welke concrete stappen kunt u verder nemen en zult u verder nemen op het moment dat deze wet een feit is?
Het is te vroeg hierop vooruit te lopen.
Bent u, gezien de urgentie van de problematiek en het deze week ter tafel komen van het wetsvoorstel, bereid deze vragen binnen 72 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord. Vanwege de noodzakelijke afstemming tussen de verschillende departementen was beantwoording binnen de door u gevraagde termijn helaas niet mogelijk.
De correctie van De Nederlandse Bank op de rentecurve januari 2012 |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «DNB past correctie toe op rentecurve januari 2012»?1
Ja.
Wat betekent deze aanpassing van de rentetermijnstructuur voor de gemiddelde dekkingsgraad in januari 2012? Wat betekent deze aanpassing voor het aantal fondsen en het aantal deelnemers dat mogelijk met een korting per 1 april 2013 te maken krijgt?
Zonder de aanpassing van de rentetermijnstructuur zou de gemiddelde dekkingsgraad in januari 2012 volgens DNB circa 4%-punt lager zijn uitgekomen. De aanpassing heeft geen gevolgen voor het aantal fondsen en het aantal deelnemers dat mogelijk met een korting per 1 april 2013 te maken krijgt.
Klopt de berekening die is gemaakt door adviesbureau Mercer, waaruit blijkt dat door deze aanpassing van de rentetermijnstructuur de gemiddelde dekkingsgraad in januari 2012 is gestegen van 95% naar 98%?
Volgens DNB bedroeg de gemiddelde dekkingsgraad op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur ultimo januari 2012 circa 99%. Zonder aanpassing zou de gemiddelde dekkingsgraad ongeveer 95% zijn geweest. Ten opzichte van de (aangepaste) rentetermijnstructuur van ultimo december 2011 is de rente in januari circa 0,1%-punt gedaald. Dat de gemiddelde dekkingsgraad desondanks ongeveer gelijk is gebleven hangt samen met de in januari opgetreden ontwikkelingen op de aandelenmarkten.
Kunt u bevestigen dat deze aanpassing van de rentetermijnstructuur geen invloed heeft op de inhoud van de herstelplannen die fondsen op 10 februari a.s. moeten inleveren?
Ja.
Is er een afspraak gemaakt om tot nader bericht de rest van het jaar driemaands gemiddelden te nemen of gaat dit per maand worden bepaald? Is dat wenselijk?
Er is afgesproken dat DNB per maand bepaalt of de marktomstandigheden reden geven tot aanpassing van de rentetermijnstructuur. In geval van marktverstoringen is aanpassing wenselijk.
Het bericht dat kindermishandeling langdurige schade kan veroorzaken |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat kinderen, die fysiek worden gestraft, zich minder goed ontwikkelen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat overheden niet handelen naar de uitkomsten van de onderzoeken? Bent u van plan naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek aanvullend beleid in te zetten? Zo ja, wat bent u van plan te ondernemen?
Ik vind het ontzettend belangrijk dat kinderen gezond en veilig opgroeien, hun talenten ontwikkelen en naar vermogen mee kunnen doen in onze samenleving. Daarbij is de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties een van mijn topprioriteiten. Ik heb daarom veel acties in gang gezet om geweld tegen kinderen zo effectief mogelijk te bestrijden. De preventie en de aanpak van fysieke mishandeling en seksueel geweld zijn speerpunten in het Actieplan Aanpak Kindermishandeling «Kinderen Veilig 2012–2016».
Ik ben het eens met de stelling dat professionals de kennis en vaardigheden in huis moeten hebben om fysiek geweld te signaleren en bespreekbaar te maken. Ook vind ik het van groot belang dat bij Centra voor Jeugd en Gezin informatie en kennis voorhanden is over de gevolgen van fysiek straffen, ook voor ouders die het moeilijk vinden om geen corrigerende tik uit te delen. De wijze van informatie- en kennisoverdracht moet daarbij goed afgestemd worden op de ouders.
Zoals ik in het algemeen overleg kindermishandeling met uw Kamer van 15 december jl. heb aangegeven, moeten we de schuchterheid en handelingsverlegenheid van professionals om geweld te bespreekbaar te maken aanpakken. In het Actieplan heb ik daar een aantal acties voor aangekondigd zoals het verspreiden van stevige interventiemethodes onder Centra voor Jeugd en Gezin en het versterken van de regierol van gemeenten. Daarnaast heb ik 28 oktober 2011 het wetsvoorstel verplichte meldcode ingediend bij de Tweede Kamer. Ik ben er van overtuigd dat professionals, waaronder professionals die werkzaam zijn in het CJG, beter zullen signaleren wanneer zij beschikken over een meldcode, ook als het gaat om fysiek straffen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet zet ik een stevig implementatietraject in. Onderdelen van dit implementatietraject zijn een training Werken met een meldcode en e-learning modules over het werken met een meldcode. Wanneer professionals (een van) de training(en) volgen, leren zij huiselijk geweld en kindermishandeling – waaronder fysiek straffen – beter signaleren en beter te handelen naar aanleiding van de signalen. Ook is er een e-college beschikbaar dat (zorg)professionals traint in het bespreekbaar maken van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Daarnaast wil ik erop wijzen dat Nederland een van de landen in de wereld is waar lijfstraffen voor kinderen zijn verboden. Artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden.
Welke maatregelen worden op dit moment ingezet om de corrigerende tik en andere fysieke straffen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij Centra voor Jeugd en Gezin informatie en kennis voorhanden moet zijn over de gevolgen van fysiek straffen, en dat daar ook informatie en kennis bij hoort voor ouders die het moeilijk vinden om geen corrigerende tik uit te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat bij zorgprofessionals, zoals bij de Centra voor Jeugd en Gezin, voldoende kennis en vaardigheden aanwezig zijn om gezinssituaties waarin een verhoogde kans op fysiek straffen te signaleren en dit bespreekbaar te maken? Zo nee, bent u voornemens maatregelen te nemen om hen daar beter voor toe te rusten?
Zie antwoord vraag 2.
De stand van zaken binnen Charim thuiszorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bedoelt u in uw antwoord van 25 oktober 2011 op eerdere vragen dat u vindt dat de private verantwoordelijkheid van de sector belangrijker is dat toezicht op de kwaliteit? Zo neen, hoe legt u uw antwoord dan uit? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Met mijn eerdere antwoord heb ik willen aangeven dat deze private zorgaanbieders primair zelf verantwoordelijk zijn voor hun functioneren. Hierbij moeten zij voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Zoals ik ook in mijn eerdere antwoord, waarnaar u verwijst, uiteen heb gezet bestaan er daarnaast voldoende mogelijkheden voor deze partijen om in te grijpen of invloed uit te oefenen als het bestuur disfunctioneert. Hierbij zijn de Raad van Toezicht, de Ondernemingsraad en Cliëntenraad in eerste instantie aan zet. Ook externe partijen zoals de verzekeraar en de banken hebben er een belang bij dat de zorgaanbieder die zij contracteren, of van een lening voorzien, goed wordt bestuurd.
Indien er sprake is van slechte kwaliteit speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een belangrijke rol. De IGZ zal in actie komen indien zorgaanbieders niet voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen. Het feit dat er toezicht wordt uitgeoefend laat onverlet dat de primaire verantwoordelijkheid bij de zorgaanbieder ligt. Hiernaast vraagt u naar de verantwoordelijkheid van het bestuur voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers. Specifiek met betrekking tot werkomstandigheden bestaan er waarborgen in wetgeving. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de arbeidsomstandigheden.
Bent u de stelling dat private verantwoordelijkheid ondergeschikt is aan de kwaliteit van zorg, en dat er door u dient te worden ingegrepen zodra er blijkt dat een disfunctionerend bestuur haar verantwoordelijkheid niet neemt voor goede werkomstandigheden van werknemers, en de daaruit volgende slechte kwaliteit van zorg voor bewoners of zorgbehoevenden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u werkelijk van mening dat zorgbehoevenden kunnen wegblijven of verhuizen zodra zijn zij geen vertrouwen meer hebben in de zorginstelling? Is het niet belangrijker te zorgen dat de eerste prioriteit goede, kwalitatieve zorg is voor de bewoners van Charim, en dat zij voldoende geïnformeerd zijn over de klachtenregeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben groot voorstander van keuzevrijheid in de zorg. Het moet zo veel als mogelijk een keuze van de cliënt zijn naar welke zorginstelling hij of zij gaat. Wanneer het gaat om zorg in combinatie met wonen weet ik dat cliënten niet zo snel zullen verhuizen als zij geen vertrouwen meer hebben in de zorginstelling. Het is dus allebei belangrijk!
Ik vind het net als u van het grootste belang dat de bewoners van Charim goede zorg krijgen. Als de kwaliteit onder de maat is, moet de zorgaanbieder zorgen voor verbetering. De IGZ houdt hier toezicht op en zal indien nodig handhavend optreden. Ten slotte ben ik met u van mening dat het belangrijk is dat cliënten op de hoogte zijn van de klachtenregeling. Op grond van de wet klachtrecht cliënten zorgsector is de zorgaanbieder dan ook verplicht de klachtenregeling op passende wijze onder de aandacht van de cliënt te brengen.
Hoe reageert u op het IGZ-rapport over het follow-upbezoek medicatieveiligheid van 6 oktober 2011? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb kennisgenomen van hetgeen de IGZ namens mij heeft waargenomen. Indien de IGZ van mening is dat er onvoldoende verbetering optreedt bij Charim, bijvoorbeeld omdat de Raad van Bestuur onvoldoende gehoor of urgentie geeft aan de door de IGZ opgelegde maatregelen, kan de IGZ mij adviseren om Charim een aanwijzing te geven ex artikel 8, lid 1, Kwaliteitswet zorginstellingen. Als er direct gevaar dreigt voor de veiligheid en/of gezondheid van de cliënten van Charim, kan de IGZ Charim zelf direct een bevel ex artikel 8, lid 4, Kwaliteitswet zorginstellingen geven. De IGZ ziet uit kwaliteits- en veiligheidsoverwegingen vooralsnog geen aanleiding tot ingrijpen, maar houdt de uitvoering van de met de Raad van Bestuur besproken verbeteracties nauwlettend in de gaten.
Hoe reageert u op de verslechterde punten, schaart u dit onder «private verantwoordelijkheid» of deelt u de mening dat hier sprake is van gevaarlijke zorgsituaties als het gaat om medicatieveiligheid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in te grijpen bij Charim thuiszorg na het verschijnen van dit schokkende rapport van de Inspectie? Zo nee, moeten er eerst ernstige ongelukken gebeuren voordat u inziet dat er nu direct ingegrepen moet worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u ervan kennisgenomen dat tijdens de uitzending van Een Vandaag van 7 november jl. de hoofdinspecteur Verpleging en Langdurige Zorg van de Inspectie sprak over onderzoek dat gedaan zou zijn naar melding van mishandeling en een medewerker geschorst zou zijn? Is het u bekend dat de Inspectie in het geheel geen onderzoek deed naar melding van diverse mishandelingen tegen meerdere bewoners en dat er ook geen medewerkster geschorst is? Kunt u dit toelichten en wilt u toelichten waarom er geen onderzoek door de IGZ is gedaan?3
De IGZ heeft geen formele meldingen over mishandeling bij Amandelhof ontvangen. Wel zijn er een tweetal signalen ontvangen over mishandeling. De melder heeft hier geen formele melding van gemaakt, waardoor specifieke informatie ontbrak om deze signalen te onderzoeken. Wel heeft de IGZ deze signalen in algemene zin betrokken bij het toezicht op Charim. Ook is op meerdere momenten in de gesprekken met de Raad van Bestuur hier rekenschap over gevraagd en is er aangedrongen op onderzoek en maatregelen. Dat was waar naar mijn weten de hoofdinspecteur op doelde. De Raad van Bestuur heeft op grond hiervan allerlei acties in gang gezet, waar onder gesprekken met medewerkers.
Controleert de Inspectie ook andere locaties van Charim? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze controles, en welke locaties zijn in de tweede helft van 2011 bezocht?
In november en december 2011 zijn11 locaties kort onaangekondigd bezocht als follow up op eerdere algemeen toezichtbezoeken aan Charim.
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verslagen van deze bezoeken.
Tevens is in november gesproken met de Raad van Bestuur over een risicoscan voor alle locaties en is er gesproken over een plan van aanpak.
De conclusie van al deze bezoeken is dat er sprake is van verbetering maar dat dit zeker nog niet voldoende is.
In januari 2012 is een uitgebreid toezichtbezoek gebracht aan locatie de Meent van Charim. Ook hier was het oordeel dat er zichtbaar hard werd gewerkt maar dat men nog niet aan de normen voldoet. Een andere aspect waar de organisatie mee aan de slag moet is de cultuur binnen de organisatie, deze uit zich zowel richting medewerkers als richting bewoners.
De nieuwe bestuurder is hiervan doordrongen en heeft bij de inspectie aangegeven hiermee aan de slag te gaan.
De cliëntenraad geeft aan ze positief is over de toekomst maar dat men wel verwacht dat dit tijd kost.
Gaat de Inspectie opnieuw vervolginspecties instellen? Zo ja, op welke locaties? Zo nee, waarom niet?
Ja, in maart zal wederom het thuiszorgonderdeel van Charim worden bezocht, evenals de locatie Amandelhof.
Heeft de Inspectie contact met zorgverzekeraar Agis over de forse problematiek binnen Charim? Zo ja, wat houdt dit contact in? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Tussen de IGZ en de betrokken zorgverzekeraar is contact geweest. Het zorgkantoor heeft te kennen gegeven geen klachten te ontvangen over de kwaliteit van zorg. Tevens is tijdens de contacten het zorgkantoor geïnformeerd over de inspectiebezoeken die plaats gaan vinden.
Bent u bereid de Arbeidsinspectie naar aanleiding van het verloop van personeel en hun ontslag binnen Charim in te zetten? Zo ja, wanneer gaat u de Arbeidsinspectie inschakelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere antwoorden (zie ook Aanhangsel 744) ben ik al uitvoerig ingegaan op de verantwoordelijkheidsverdeling inzake ondermeer het personeelsbeleid bij zorginstellingen en het ontbreken van een rol daarbij voor VWS. Dat is ook hier weer aan de orde.
Het rapport over de werkomstandigheden dat de Raad van Bestuur van Charim in opdracht heeft gegeven, is inmiddels verschenen. Daarin staat vermeld dat, naast de Inspectie voor de Gezondheidszorg, ook de Inspectie SZW actief betrokken is bij Charim.
Erkent u dat Charim, als lid van Actiz, zich niet houdt aan de klachtregeling omdat zij geen klokkenluidersregeling heeft? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Uit uw vraagstelling maak ik op dat u doelt op de klokkenluidersregeling als onderdeel van de Zorgbrede Governancecode. Die code is een vorm van zelfregulering van de sector. Het is dan ook aan die sector om op naleving van de sectorregeling toe te zien en desnoods sancties op te leggen voor niet-naleving.
Vinden er brandoefeningen plaats in Charim? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen, en de Kamer hierover te informeren?
Zoals u eerder gemeld (TK 2010–2011, Aanhangsel 2911) ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid bij de zorginstelling. De betrokken gemeente heeft als eerstelijns toezichthouder de taak de zorgorganisatie te controleren op het voldoen aan de wet-en regelgeving over brandveiligheid en het brandveilig gebruik van het gebouw. Uit navraag bij Zorggroep Charim blijkt dat bij de Zorggroep Charim regelmatig brandoefeningen worden gehouden. Zo zijn op de locatie Amandelhof het afgelopen jaar twee ontruimingsoefeningen gehouden op 18 juli 2011 en 17 augustus 2011. Dit onder toezicht van branddeskundigen van de Veiligheids Regio Utrecht (VRU). Om bewoners niet onnodig te belasten worden ook zo genoemde TableTop oefeningen gehouden. Op basis van casuïstiek worden hierbij theoretische brandoefeningen gehouden met de inzet van bedrijfshulpverlening met uitgebreide evaluatie achteraf. De instelling laat zich hierbij door een extern expertisecentrum bijstaan dat tevens belast is met de certificeringen rond brandveiligheid volgens een vastgesteld rooster.
In 2011 heeft Charim voor al haar locaties een zogenoemde risico inventarisatie en evaluatie (RI&E) opgesteld. Met de uitkomsten daarvan heeft Charim plannen van aanpak opgesteld om invulling te geven aan een brandveilige omgeving op de zorglocaties.
Ik heb begrepen dat met de brandweer Zeist de afspraak is gemaakt in 2012/2013 alle locaties op basis van regulier toezicht te toetsen op brandveiligheid.
Vindt u het verantwoord dat er op een locatie van Charim in de nacht maar één bedrijfshulpverlener voor 150 bewoners verantwoordelijk is, waarvan er 40 bewoners zijn die niet als zelfredzaam worden beschouwd (psychogeriatrische bewoners)? Bent u bereid hier maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waarin u meedeelde dat locatie Amandelhof over een geldige gebruikervergunning beschikt? Bent u ermee bekend dat Charim nooit een gebruikersvergunning heeft gehad voor een verpleeghuisfunctie voor psychogeriatrische patiënten? Wilt u toelichten waarop u uw eerdere antwoord gebaseerd heeft?4
De huidige gebruikersvergunning voor deze locatie is in 2001 afgegeven met een, naar aanleiding van een toezichtcontrole, aangebrachte administratieve aanpassing in 2006. Bij de toetsing van de aanvraag voor een gebruikersvergunning en de vervolgcontroles daarop beoordeelt het bevoegd gezag (betrokken gemeente) het brandveilig gebruik van het gebouw, rekening houdend met het risicoprofiel van de in zorg zijnde cliënten (al dan niet bedgebonden). Met de afgifte van de gebruikersvergunning was dit voor mij een waarborg dat met deze risicogroep rekening is gehouden. In 2011 heeft in het kader van regulier toezicht controle plaats gevonden door de brandweer Zeist op deze locatie . Op basis van de uitkomsten daarvan heeft de instelling in 2011, in goed overleg met de brandweer, diverse brandveiligheidsmaatregelen genomen die op 31 oktober 2011 zijn afgerond. Door de VeiligheidsRegio Utrecht (VRU) is op 31 oktober 2011 een eindcontrole daarop uitgevoerd. In het verlengde is op 16 september 2011 een aanvraag voor een omgevingsvergunning inzake brandveilig gebruik van Amandelhof bij de gemeente Zeist ingediend. Op 21 december is door deze gemeente de ontwerpbeschikking «Omgevingsvergunning brandveilig gebruik» afgegeven. Deze is met ingang van 22 december 2011 ter inzage gelegd voor een periode van 6 weken bij de VRU. De instelling wacht nu de definitieve beslissing van de gemeente af. De instelling heeft van de gemeente tot nu toe geen op- of aanmerkingen mogen ontvangen en verwacht binnenkort een positieve beslissing van de gemeente te mogen ontvangen.
Wat is de stand van zaken over het onafhankelijke onderzoek dat Charim ingesteld heeft? Bent u van oordeel dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld door een instelling over het functioneren van de instelling de schijn van partijdigheid tegen heeft, omdat uiteindelijk de instelling gaat over de openbaarheid van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het verslag van een inventariserend onderzoek naar gevoelens van onveiligheid en gevallen van intimidatie binnen Zorggroep Charim door Griffioen Organisatieadvies en Arbo Unie is op 9 februari 2012 verschenen. Het rapport kon via diverse (zorg)nieuwswebsites worden gedownload. Er is mijns inziens dus geen sprake van onwil tot publiceren. Ik ben niet met u van oordeel dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld door een instelling over het functioneren van de instelling per definitie altijd de schijn van partijdigheid tegen heeft. In een uitvoerige reactie geeft de Raad van Bestuur van Charim aan de kritiek zeer serieus te nemen en worden maatregelen aangekondigd om de organisatiestructuur en -cultuur te verbeteren. Er heeft ook een wisseling plaatsgevonden binnen de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht.
Is het waar dat Charim dit onderzoek niet wil publiceren? Zo ja, gaat u maatregelen treffen om te voorkomen dat dit onderzoek in de doofpot belandt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid de rapportage van het onafhankelijk onderzoek dat Charim heeft ingesteld naar aanleiding van de interne kritiek naar de Kamer te sturen, voorzien met een reactie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht oud-bestuurder is van een van de oude voormalige fusie onderdelen van Charim? Is deze constructie mogelijk in het kader van de governance code van de gezondheidszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
De governancecode is een initiatief van de brancheorganisaties. Volgens de Zorgbrede governancecode van de brancheorganisaties (hierna: de code) is een voormalig lid van de Raad van Bestuur van een zorgorganisatie gedurende een periode van drie jaar na het beëindigen van zijn functie niet benoembaar tot lid van de Raad van Toezicht. De nieuwe voorzitter van de Raad van Toezicht van Charim is tot 2001 – elf jaar geleden dus – lid geweest van het toenmalige bestuur van de het voormalige fusie onderdeel Zeisterwoude. Ik zie hier vooralsnog dus geen strijdigheid met de governancecode.
Ik ga er van uit dat de persoon met de juiste competenties in betrokkenheid moet worden benoemd. Tegelijk kan ik mij voorstellen dat een dergelijke benoeming vragen oproept. Daarom is het belangrijk dat de daadwerkelijke verbetering zichtbaar wordt.