Een afkoopsom van een half miljoen voor een bestuurder van een sociale werkplaats |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat een ex-directeur van sociale werkplaats Novatec een afkoopsom van een half miljoen ontvangt, terwijl hij vanwege een verstoorde arbeidsrelatie moet vertrekken? Vindt u het moreel aanvaardbaar dat bestuurders van sociale werkplaatsen zichzelf verrijken, terwijl er vanwege bezuinigingen afspraken in de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) van de sociale werkplaats zijn gemaakt dat iedere werknemer met een indicatie de eerste vijf jaar maximaal honderd procent van het wettelijk minimumloon mag verdienen en u tienduizenden banen in de sociale werkvoorziening zullen worden geschrapt?1
Uw vragen betreffen afspraken over arbeidsvoorwaarden waarbij ik geen partij ben. Ten aanzien hiervan geldt in algemene zin dat ontslagbescherming, collectieve afspraken en specifieke afspraken tussen werkgever en werknemer aan de orde kunnen zijn. Ik kan geen oordeel verbinden aan een situatie die ik niet ken en waarbij ik geen partij ben.
Gemeenten krijgen geld van het Rijk voor een taakstellend aantal Wsw plekken. Indien een plek niet wordt gerealiseerd, wordt het geld teruggevorderd door het Rijk. De wijze waarop een gemeente de Sw-plekken realiseert, is aan de gemeente. Ook de wijze waarop een gemeente een Sw-bedrijf binnen de ambtelijke organisatie inricht, is aan gemeenten zelf. Naar ik uit het aangehaalde bericht begrijp, is het bedrijf waarover het gaat verlieslatend. In algemene zin geldt dat de kosten die zijn verbonden aan het vertrek van een bestuurder een exploitatietekort zullen vergroten en zullen worden gedragen door (afhankelijk van de rechtsvorm) de aandeelhouders of deelnemende gemeenten. Naar ik aanneem zal dat hier ook het geval zijn.
Desgevraagd bevestigt de voorzitter van Novatec dat geen middelen bestemd voor de uitvoering van de taken van de sociale werkplaats zoals de rijkssubsidiegelden voor beschutte werkplekken worden weggenomen.
Wordt de afkoopsom gefinancierd met middelen bestemd voor de uitvoering van de taken van de sociale werkplaatsen, zoals de rijkssubsidiegelden voor beschutte werkplekken? Zo nee, met welke middelen wil men deze afkoopsom dan wel financieren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke basis krijgt de ex-bestuurder in kwestie deze extreem hoge afkoopsom? Klopt het dat de sociale werkplaats onder bewind van deze directeur een miljoenenverlies heeft geleden en in financieel zwaar weer verkeert? Welke mogelijkheden ziet u om deze afkoopsom ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de arbeidsovereenkomsten van de overige zittende leden van de raad van bestuur, de directie en de raad van commissarissen van deze sociale werkplaats onder de loep te nemen, en deze bij te stellen als dat nodig mocht zijn, zodat herhaling van dergelijke afkoopsommen wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Bovendien is het aan de betrokken gemeenten om een besluit te nemen over het instellen van onderzoek. Desgevraagd geeft de voorzitter van Novatec aan dat er geen raad van bestuur, noch een raad van commissarissen bestaat. Er is alleen een bestuur van zittende wethouders van de deelnemende gemeenten die overigens niet betaald worden voor hun diensten.
Zijn u andere gevallen van zelfverrijking van bestuurders in de sociale werkvoorziening bekend? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de kamer hierover te informeren?
Zoals u bekend is per 1 maart 2006 de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt) in werking getreden. Deze wet regelt dat organisaties die onder de werking van de wet vallen de gegevens openbaar moeten maken van functionarissen van wie de totale beloning in enig jaar boven het normbedrag uitstijgen. Het normbedrag wordt jaarlijks berekend aan de hand van het belastbaar loon van de ministers (voor 2010 was dit € 193 000). Uit de rapportages beloningsgegevens, die de Kamer jaarlijks in december worden toegestuurd, zijn mij geen meldingen bekend die betrekking hebben op de sociale werkplaatsen.
Ook uit eerdere onderzoeken naar het niveau van ontwikkeling van de directiesalarissen van sociale werkplaatsen (2005, 2006 en 2007) blijkt dat het salaris in de sw-sector niet uit de pas loopt met het niveau dat als wenselijk wordt beschouwd door de toenmalige commissie Dijkstal. Deze commissie heeft advies uitgebracht over de beloning van bestuurders in de (semi)-publieke sector. Ik zie dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek.
Bent u bereid deze vragen voor het komende dertigledendebat over de honderden ontslagen in de sociale werkplaatsen te beantwoorden?
Ja.
De cijfers met betrekking tot het aantal thuiszittende kinderen dat geen onderwijs krijgt |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
In welke mate zijn de aantallen in uw brief1 correct, wanneer er wordt uitgegaan van een bredere definitie van thuiszitters (absoluut verzuim, thuiszitters en vrijstelling) en waarbij de aantallen dan kunnen oplopen tot ca. 14 000 kinderen die thuis zaten in het schooljaar 2010/2011?2
De aantallen in de gestuurde brief zijn correct en zijn in onderstaande tabel samengevat en aangevuld met informatie over het aantal vrijstellingen. De gegevens zijn afkomstig uit de leerplichtrapportages van de gemeenten, waar leerplichtambtenaren registreren en rapporteren conform de door DUO gehanteerde definities.
Gegevens in de TK brief
2010–2011
2009–2010
1
Absoluut verzuim
8 098
6 878
Teruggeleid naar school
4 297
3 599
2
Aantal thuiszitters
A) start schooljaar
2 296
2 269
B) toename gedurende het schooljaar
3 140
2 913
C) Teruggeleid naar school
3 281
2 414
3
Aantal vrijstellingen
3 107
2 964
Totaal volgens uw definitie
16 641
15 024
Zowel het aantal thuiszitters als het aantal leerlingen dat absoluut verzuimt is in deze tabel opgenomen. Wanneer beide gegevens worden opgeteld leidt dat tot een groep van 13 534 leerlingen die in het schooljaar 2010–2011 onterecht niet was ingeschreven op een school, of wel was ingeschreven maar langer dan 4 weken thuiszat zonder geldige reden. In het schooljaar 2009–2010 ging het om 12 060 leerlingen. Als het aantal vrijstellingen hier nog bij wordt opgeteld, zoals door u wordt voorgesteld, resulteert voor 2009–2010 een aantal van 15 024 en voor 2010–2011 16 641 leerlingen. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met het aantal leerlingen dat in de loop van het schooljaar is teruggeleid naar onderwijs.
Hierbij merk ik het volgende op. Met het begrip «thuiszitters» bedoelen we leerlingen die wel op een school staan ingeschreven, maar langer dan 4 weken thuis zitten. Voor deze leerlingen is de school verantwoordelijk. Met «absoluut verzuim» bedoelen we leerplichtige kinderen/jongeren die niet staan ingeschreven bij een (al dan niet bekostigde) onderwijsinstelling. Deze kinderen/jongeren gaan niet naar school. De ouders zijn hier verantwoordelijk voor en de leerplicht dient hier actie op te ondernemen. Wegens de gescheiden verantwoordelijkheden worden de categorieën thuiszitter en absoluut verzuim in de rapportages altijd onderscheiden. Juist omdat het gaat om de groep leerlingen die onterecht niet zijn ingeschreven of langer dan 4 weken thuiszit, dient het aantal vrijstellingen hierbij buiten beschouwing te blijven. Vrijstellingen zijn juist verleend op basis van de wet en de specifieke situatie waarin de desbetreffende leerling verkeert. Bijvoorbeeld een kind met een ernstige geestelijke handicap verblijft op een kinderdagcentrum en heeft op grond van het niet leerbaar zijn een vrijstelling op basis van artikel 5a van de leerplichtwet.
Kunt u aangeven of het geschetste beeld, in de toelichting in uw brief, bij de cijfers over 2009/2010 en 2010/2011 niet te rooskleurig is en er zelfs vanuit een brede definitie van thuiszitters sprake is van een lichte toename?
Ik schets niet een te rooskleurig beeld. In de brief noem ik expliciet de toename van het absoluut verzuim en ten aanzien van de groep thuiszitters heb ik aangegeven dat het aantal ongeveer gelijk is. Wanneer de groep als totaal wordt genomen is dus sprake van een toename. Echter, tegelijk heb ik geconstateerd dat het aantal zaken dat binnen het schooljaar wordt opgelost, toeneemt én dat het aantal kinderen dat meer dan 6 maanden thuiszit afneemt. Die zaken stemmen mij positief ten aanzien van de regionale aanpak. Dat laat onverlet dat er nog veel te doen is. Daarom heb ik in dezelfde brief waarin ik deze aantallen heb genoemd, u geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen om het schoolverzuim terug te dringen.
Overigens merk ik hierbij op dat de huidige statistieken nog onvoldoende adequaat zijn om een exact beeld te geven van het absoluut verzuim en het thuiszitten (volgens de bestaande definitie). Voor een zuiver beeld is het noodzakelijk om rekening te houden met de tijdsduur dat leerlingen onterecht niet op school zitten. Het maakt immers uit of het gaat om een periode van thuiszitten van 1 dag of 1 jaar. Het verzuim zou idealiter moeten worden omgerekend naar verzuimjaren. Pas dan is het mogelijk om daadwerkelijk vast te stellen hoe het verzuim zich heeft ontwikkeld.
Het is essentieel voor de bestrijding van schoolverzuim en het voorkomen van uitval om een goed beeld van de verzuimcijfers te hebben. Dit en de invoering van passend onderwijs is reden voor mij om met Ingrado en DUO te kijken naar verdere verbetering van het zicht op de verschillende vormen van verzuim.
Indien er sprake is van het eerder vermelde aantal van 14 000 leerlingen en een toename vanuit een brede definitie van thuiszitters, hoe beoordeelt u deze situatie dan?
Het is altijd ongewenst dat leerplichtige kinderen om wat voor reden dan ook geen onderwijs volgen. Daarom is er een reeks van maatregelen om dit aantal te verminderen. In mijn brief heb ik u over de voortgang van deze maatregelen geïnformeerd. Ik heb de regionalisering en samenwerking in een Regionaal Bureau Leerplicht (RBL) genoemd die de rol van de leerplichtambtenaar en de RMC-coördinator verder kan versterken. Een gezamenlijke inzet op verzuim en het verzuimbeleid in combinatie met een effectiever toezicht door de onderwijsinspectie zal het meldgedrag van scholen en instellingen nog meer verbeteren.
Wat zijn de financiële gevolgen van het forse aantal thuiszittende kinderen, in de zin dat er leerlinggebonden middelen onderbesteed worden of bij onderwijsinstellingen op de plank blijven liggen?
Scholen ontvangen alleen bekostiging voor leerlingen die zijn ingeschreven. De Rijksbegroting is eveneens gebaseerd op ingeschreven leerlingen. Het aantal leerlingen dat niet is ingeschreven heeft dus geen overschot op de Rijksbegroting tot gevolg. Voor de leerlingen die wel zijn ingeschreven, maar onterecht verzuimen, wordt wel bekostiging verstrekt aan de school. De (tijdelijke) afwezigheid van een enkele leerling heeft echter niet of nauwelijks effect op de kosten waar een school mee te maken heeft (bijvoorbeeld de hoeveelheid aangesteld personeel). Er is dus geen sprake van onderbesteding van middelen.
Kunt u aangeven of het correct is dat het aantal thuiszitters ervoor zorgt dat jaarlijks circa 80 miljoen euro niet of niet direct besteed wordt aan onderwijs voor deze kinderen?2
Dat is niet correct. Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de constatering dat de bezuinigingen op het passend onderwijs ertoe kunnen bijdragen dat het aantal thuiszitters zal toenemen, indien sommige scholen terughoudender zijn met het toelaten van zorgleerlingen?
De bezuinigingen op het passend onderwijs zijn onlangs teruggedraaid. De invoering van passend onderwijs beoogt juist een afname van het aantal thuiszitters. Als het gaat om een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, moet de school tengevolge van de zorgplicht op de eigen school of een andere school een passend onderwijsaanbod bieden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg op 12 april a.s. over voortijdig schoolverlaten?
Met het uitstellen van het algemeen overleg over voortijdig schoolverlaten lijkt mij deze vraag niet meer opportuun.
De oproep van de NMa aan ziekenhuizen om grote inkoopcombinaties te vormen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «NMa ziet geen kwaad in mega-aanbestedingen»?1
De NMa heeft naar aanleiding van het rapport van Ecorys «Sectorstudie medische hulpmiddelen, Onderzoek naar de structuur en werking van de markt voor medische hulpmiddelen» enkele aanbevelingen gedaan om de inkoop van medische hulpmiddelen te professionaliseren. De NMa heeft zorginstellingen aanbevolen om hun inkoopprocessen te professionaliseren door krachten te bundelen via inkoopcombinaties en gebruik te maken van openbare aanbestedingen.
Ik ben van mening dat de oproep van de NMa om meer inkoopcombinaties te vormen niet haaks staat op het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen amendement Verhoeven/Gesthuizen over het onnodig clusteren van overheidsopdrachten. Dit amendement is aangenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel voor de Aanbestedingwet 20.. dat momenteel voor behandeling bij de Eerste Kamer ligt. In dit amendement staat dat een aanbestedende dienst opdrachten niet onnodig samenvoegt. Een inkoopcombinatie hoeft ook niet te leiden tot samengevoegde opdrachten. Een inkoopcombinatie kan, naast bundeling van opdrachten, meerdere doelen hebben, zoals het uitwisselen van marktinformatie (prijzen), het uitwisselen van ervaringen (kwaliteit), het verder professionaliseren van de inkoopafdelingen, het eventueel gezamenlijk ontwikkelen van specifieke producten en het efficiënter maken van het logistieke proces.
Deelt u de mening dat de oproep van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) haaks staat op het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen amendement Verhoeven/Gesthuizen2 welke het onnodig clusteren van overheidsopdrachten tegengaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de NMa aanstuurt op het clusteren van opdrachten bij zorginstellingen? Bent u het eens met de stelling dat er verwarring wordt gecreëerd bij aanbestedende diensten wanneer een zelfstandig overheidsorgaan een oproep plaatst die haaks staat op het amendement van de Tweede Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, heeft de NMa deze aanbeveling gedaan naar aanleiding van het rapport van Ecorys «Sectorstudie medische hulpmiddelen, Onderzoek naar de structuur en werking van de markt voor medische hulpmiddelen». Ik verwacht niet dat deze aanbeveling tot verwarring zal leiden, aangezien de aanbeveling van de NMa niet ingaat, noch stuurt op het samenvoegen van opdrachten.
Deelt u de mening dat, indien een zelfstandig overheidsorgaan een advies geeft over aanbesteden, dat advies in lijn moet zijn met de in Nederland geldende wet- en regelgeving omtrent aanbesteden? Bent u het ermee eens dat het advies van de NMa in dit specifieke geval te eenzijdig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanbeveling van de NMa gaat over alle ziekenhuizen. Alleen academische ziekenhuizen zijn aanbestedingsplichtig. De aanbestedingsregelgeving geldt alleen voor ziekenhuizen die onder de definitie van publiekrechtelijke instelling vallen. Volgens rechtspraak van de Raad van State vallen algemene ziekenhuizen hier niet onder.
De aanbeveling van de NMa is, waar het academische ziekenhuizen betreft, niet strijdig met het huidige Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten, en evenmin met het wetsvoorstel omtrent een nieuwe Aanbestedingwet.
Is het waar dat tachtig procent van de aanbieders op de markt van medische hulpmiddelen een midden en kleinbedrijf (MKB) betreft? Zo ja, welke gevolgen zou de vorming van inkoopcombinaties, zoals de NMa deze beschrijft, hebben voor deze bedrijven uit het MKB? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen precieze cijfers bekend over het aantal midden- en kleine bedrijven dat actief is op de markt voor medische hulpmiddelen. Wat betreft de Europese markt van medische hulpmiddelen, wordt geschat dat midden- en kleine bedrijven circa 80% van het totaal uitmaken. In deelsegmenten, met name bij high-tech producten, kan het aantal mkb-bedrijven echter beperkt zijn. De vorming van inkoopcombinaties kan eraan bijdragen dat de inkoop van medische hulpmiddelen wordt geprofessionaliseerd. Ik verwacht dat juist midden- en kleine bedrijven uitstekend hierop in kunnen spelen.
Welke stappen gaat u ondernemen om de onduidelijkheid die de NMa met deze oproep heeft gecreëerd bij aanbestedende diensten weg te nemen? Bent u bereid de NMa aan te spreken op de door hen gecreëerde onduidelijkheid?
Ik ben van mening dat de aanbeveling van de NMa niet tot onduidelijkheid heeft geleid.
De uitzending van De Vijfde Dag over onthullingen van een tbs'er |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag op 22 maart 2012 «Dossier Van Tamelen: de angst voor een vlucht gevaarlijke tbs’er»?
Ja. Ik heb uw Kamer op 6 april jl. per brief mijn reactie op deze uitzending doen toekomen. Voor nadere informatie over de zaak verwijs ik naar deze brief (Kamerstukken 2011/2012, 29 452, nr. 147).
Hebt u kennisgenomen van de onthulling van de tbs’er dat een behandeld sociotherapeute actief heeft meegeholpen aan zijn ontsnapping en die van een andere tbs’er uit de Van Mesdagkliniek in 1997? Is het waar dat de mogelijke seksuele relatie van de sociotherapeute met een van de ontsnapte tbs’ers is het Rijksrechercheonderzoek niet naar boven is genomen? Is het waar dat de sociotherapeute nog vele jaren voor de kliniek heeft gewerkt? Hoe beoordeelt u het onderzoek van de Rijksrecherche van destijds? Zijn inmiddels verbetermaatregelen genomen en zo ja, welke?
In opdracht van de toemalige Minister van Justitie is onderzoek gedaan naar de ontvluchting in 1997, zowel door de kliniek als door de Rijksrecherche. De uitkomsten van de onderzoeken zijn aan uw Kamer gemeld in een brief van 18 februari 1998 (Kamerstukken 1997/1998, 25 698, nr. 4) en gaven geen aanleiding tot strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van personeelsleden. De uitlatingen van betrokkene in de uitzending van 22 maart jl. geven mij geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de onderzoeken.
Kunt u specificeren welke verantwoordelijkheden de kliniek, het Adviescollege Verloftoetsing (AVT) respectievelijk de minister hebben met betrekking tot de advisering over verlof voor een tbs’er? Welke aspecten wegen de kliniek en de minister mee? Waarin verschillen zij onderling?
Ten aanzien van de procedure rondom de verloftoetsing van tbs-gestelden wil ik opmerken dat deze met waarborgen is omkleed. Het als uitvloeisel van de commissie-Visser ingestelde onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT) toetst alle verlofaanvragen van tbs-gestelden. Het AVT heeft een adviserende bevoegdheid, zij het dat de Minister van Veiligheid en Justitie niet kan afwijken van een negatief advies. Op grond van het AVT-advies neemt de Minister een besluit. Bij een positief advies kan de verlofaanvraag gemotiveerd worden afgewezen. Zo wordt de kwaliteit van de verlofbeslissingen zoveel mogelijk professioneel geborgd, met behoud van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Hoewel het niet vaak gebeurt, is afwijking van een positief advies van het AVT mogelijk. De redenen daartoe kunnen juridisch, politiek of maatschappelijk van aard zijn. De Minister heeft bij een beslissing over het verlof immers, anders dan het AVT, niet alleen te maken met het resocialisatiebelang van de betrokken tbs-gestelde en het risico voor de samenleving, maar ook met belangen van de slachtoffers en/of nabestaanden, politieke gevoeligheden en juridische (on)mogelijkheden.
Hoe beoordeelt u het dat in casu de rechter een tbs’er onvoorbereid en zonder verloven vrijlaat, terwijl de minister van Justitie een onbegeleid verlof te risicovol vond? Bieden de voorgestelde maatregelen, die thans in het parlement in behandeling zijn, voldoende soelaas om «koude terugkeer» te voorkomen?
Bij voorkeur doorloopt een tbs-gestelde voorafgaand aan de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel alle stappen in het resocialisatietraject. Zo vindt de terugkeer van de tbs-gestelde in de maatschappij zo veilig en verantwoord mogelijk plaats. In onderhavige zaak is het resocialisatietraject niet geheel doorlopen als gevolg van de contraire voorwaardelijke beëindiging door de rechter. Deze beëindiging achtte ik onwenselijk, ook al werd betrokkene in elk geval nog voor een periode van een jaar begeleid door de reclassering op het meest intensieve toezichtniveau. Om te zorgen dat de tbs-maatregel nooit zonder enige vorm van voorbereiding op de terugkeer in de samenleving wordt beëindigd heb ik een wetswijziging ingediend, dat momenteel ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt1. Een dergelijke abrupte terugkeer in de maatschappij vergroot immers het recidiverisico.
De voorwaardelijke beëindiging van de tbs met dwangverpleging kan op grond van de huidige wetgeving ten hoogste een periode van negen jaar bedragen. In het conceptwetsvoorstel langdurig toezicht stel ik voor dat deze maximale duur wordt geschrapt, waardoor langdurig en eventueel levenslang toezicht mogelijk wordt. Dit conceptwetsvoorstel ligt ter consultatie bij de adviesinstanties. Dit conceptwetsvoorstel voorziet tevens in een nieuwe toezichtsmaatregel voor voormalige tbs-gestelden die een ernstige gewelds- of zedendelict hebben gepleegd, en wier terbeschikkingstelling is geëindigd en voor ex-gedetineerden die een zedendelict hebben gepleegd.
Is het waar dat het met instemming van de reclassering is dat de tbs’er drugs gebruikt? Hoe beoordeelt u dit? Deelt u de mening dat deze tbs’er zeer gefocust lijkt op verdovende middelen?
Drugsgebruik door veroordeelde delinquenten gedurende de tenuitvoerlegging van hun straf keur ik ten zeerste af, zeker wanneer dit gebruik het recidiverisico verhoogt en eerder delicten of ongewenste gedragingen heeft veroorzaakt. Wanneer een veroordeelde onder toezicht terugkeert in de maatschappij, kan de rechter het gebruik van (hard)drugs verbieden door aan de terugkeer de voorwaarde van een drugsverbod te verbinden. Dit was ook in het onderhavige geval één van de voorwaarden bij de voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel van betrokkene. In het vonnis staat:«dat (…) betrokkene geen alcohol en/of (hard)drugs gebruikt indien en voor zover de reclassering dit van hem verlangt. Betrokkene accepteert/neemt deel aan alcoholtesten/urinecontroles. De uitslag van de testen kan opgevraagd worden door de reclassering.»Ter zitting werd door alle betrokken partijen de verwachting uitgesproken dat een totaalverbod van softdrugs voor betrokkene niet haalbaar was. Het opnemen van een dergelijk totaalverbod in de voorwaarden zou het slagen van het toezicht en daarmee het slagen van de resocialisatie in de weg staan. Bovendien werd door een onafhankelijke psychiater en een psycholoog aangegeven dat gecontroleerd gebruik van softdrugs bij betrokkene niet recidiveverhogend zou werken en dat dit gebruik niet delictgerelateerd was. Daarom kreeg hij van de reclassering als toezichthouder, in overeenstemming met het vonnis en met instemming van het Openbaar Ministerie, toestemming om gecontroleerd softdrugs te gebruiken. Hij mocht een vooraf vastgestelde, gelimiteerde hoeveelheid per week gebruiken, die ook als zodanig te controleren was door de reclassering, zolang dit geen negatieve invloed zou hebben op andere leefgebieden. Gebruik van alcohol en harddrugs werd niet toegestaan. Betrokkene werd tijdens de loop van het toezicht driemaal per week gecontroleerd door middel van urinecontroles. Gedurende het toezicht werd betrokkene eenmaal positief getest op het gebruik van harddrugs. Na overleg met het Openbaar Ministerie heeft betrokkene hiervoor van de reclassering een officiële waarschuwing gekregen.
Kunt u in uw antwoord op de vorige vraag de omstandigheid betrekken dat betrokkene het delict, waarvoor hij is veroordeeld en waarvoor hem tbs is opgelegd, juist heeft gepleegd onder invloed van verdovende middelen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is momenteel de status van de tbs’er? Deelt u de mening dat de tbs’er thans de voorwaarden schendt? Welke consequenties worden daaraan verbonden?
De tbs-maatregel van betrokkene is op 22 februari 2012 door de rechter beëindigd. Deze beslissing was wederom contrair. De rechter wees de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de tbs-maatregel af. Het Openbaar Ministerie is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. Gedurende de periode tot aan het hoger beroep blijft de tbs-maatregel, en daarmee het toezicht op betrokkene door de reclassering, van kracht.
Kunt u deze vragen binnen zeven dagen beantwoorden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de hiervoor gebruikelijke termijn.
Dit ook met het oog op de 5 april jl. aan uw Kamer verzonden brief naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (kenmerk 2012Z06297/2012D14017).
Geweld door kolonisten en Palestijnen op de Westbank |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zeer recente constatering van VN-organisatie voor de coördinatie van humanitaire hulp OCHA dat «Israël systematisch tekortschiet in het adequaat toepassen van de wet op kolonisten die overgaan tot aanvallen op Palestijnen en hun bezittingen»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan 90% van de klachten betreffende kolonistengeweld tegen Palestijnen die in de afgelopen zes jaar bij de Israëlische politie zijn ingediend, niet hebben geleid tot vervolging, zoals monitoring door Yesh Din heeft uitgewezen?1 Deelt u de mening van B’Tselem dat «de Israëlische politie meldingen van geweld niet grondig onderzoekt en haar verplichtingen niet nakomt om de wet te handhaven»?3
Ik ben bekend met de cijfers die Yesh Din hanteert en met de aangehaalde stelling van B’Tselem. Ik kan niet beoordelen in hoeverre deze bevindingen correct zijn. Het kabinet is van oordeel dat het in eerste instantie aan de Israëlische autoriteiten is daarop te reageren. De vragen waartoe de bevindingen aanleiding hebben geven, zijn dan ook gedeeld met Israël. Dat heeft in een eerste reactie gesteld zich niet te kunnen herkennen in deze verwijten. Het kabinet meent dat de mensenrechtendialoog van Israël met de EU de reguliere plaats is voor discussies hierover.
Herinnert u zich uw mededeling aan de Kamer dat de Israëlische premier Netanyahu maatregelen heeft aangekondigd om het geweld van kolonisten te beteugelen?4 Kunt u een overzicht geven van deze maatregelen, met vermelding van de effecten die de regering-Netanyahu ermee beoogt?
Ja. Nadat een groep kolonisten in de nacht van 12 december 2011 een legerbasis had aangevallen, kondigde Premier Netanyahu op 14 december 2011 aan de volgende maatregelen te nemen tegen het geweld door kolonisten:
Op 8 januari 2012 zijn vijf kolonisten aangeklaagd voor de eerdergenoemde aanval op een legerbasis op 14 december 2011. Daarnaast is de legerpresentie tijdens de olijvenoogst van 2011 toegenomen. Dit heeft geresulteerd in een aanzienlijke daling van het aantal aanvallen ten opzichte van het jaar daarvoor.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de voortgang en concrete resultaten tot dusver bij de implementatie van deze maatregelen?
Ja.
Deelt u de constatering in de EU-notitie inzake kolonistengeweld (update februari 2012) dat stappen die de Israëlische regering in de tweede helft van 2011 heeft gezet om plegers van dit geweld aansprakelijk te houden «hoofdzakelijk betrekking hebben op aanvallen [van kolonisten] tegen Israëli’s en Israëlische bezittingen» en dat «een vergelijkbare omslag in de handhaving van de wet bij aanvallen tegen Palestijnen tot dusver niet zichtbaar is»?5
Ik treed niet in de inhoud van de EU-notitie waar u naar verwijst. Deze is opgesteld voor interne beleidsvorming, niet voor publieke bespreking. In algemene zin herhaal ik wat ik in mijn brief van 20 maart 2011 heb gesteld (aanhangsel 329, vergaderjaar 2011–2012): Nederland is het eens met de bevindingen van het rapport.
Hoeveel incidenten van kolonistengeweld tegen Palestijnen en hun bezittingen hebben zich in de afgelopen drie jaar voorgedaan en hoeveel incidenten in dezelfde periode van Palestijns geweld tegen kolonisten en hun bezittingen (graag een uitsplitsing per jaar)? Is het waar dat de Israëlische autoriteiten bij Palestijns geweld tegen kolonisten, anders dan bij kolonistengeweld tegen Palestijnen, grote inspanningen plegen om de dader(s) te vinden en te berechten?
UN-OCHA geeft de volgende cijfers van geweld door kolonisten tegen Palestijnen:
UN-OCHA houdt geen vergelijkbare statistieken bij voor vormen van geweld door Palestijnen tegen kolonisten. Ik beschik enkel over gegevens van de Israëlische overheid over aantallen Israëlische burgers die door Palestijns geweld op de Westelijke Jordaanoever omgekomen zijn. Daaruit blijkt dat in 2009 en in 2010 vier, en in 2011 acht Israëlische burgers op de Westelijke Jordaanoever gedood zijn (bron: Israëlisch ministerie van Buitenlandse Zaken).
Ik beschik niet over gegevens die het veronderstelde verschil onderbouwen in de mate waarin de Israëlische autoriteiten opsporingsinspanningen plegen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg op 5 april a.s. inzake «standpunt EU over veroordeling geweld Israëlische kolonisten»?
Ja.
Het naderen van een post-antibioticatijdperk |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «WHO luidt noodklok over gebrek aan medicijnen tegen resistente bacteriën»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Margaret Chan, directeur van de World Health Organisation (WHO), dat een post-antibioticatijdperk dreigt, waardoor eenvoudige keelinfecties en een geschaafde knie tot de dood kunnen leiden?
In de brief over antibiotica in de veehouderij van 25 november 2011 (TK Kamerstuk 29 683, nr. 106) is ook aandacht besteed aan de humane antibioticaproblematiek. Hierin kunt u lezen dat ondanks dat zorgprofessionals hun uiterste best doen, behandelmogelijkheden teruglopen en de resistentie gestaag toeneemt. Er zijn momenteel nog voldoende middelen om patiënten te behandelen maar dat moet in de toekomst ook zo blijven. De dreiging die mevrouw Chan agendeert voelen wij in Nederland ook en juist daarom nemen wij de resistentieproblematiek zeer serieus.
Mevrouw Chan noemt in haar toespraak acties die moeten worden ingezet om de strijd aan te gaan met antibioticaresistentie. Zij noemt bijvoorbeeld dat antibiotica zorgvuldig moeten worden voorgeschreven en dat antibiotica in de veehouderij alleen voor therapeutische doeleinden moet worden gebruikt. Dit zijn zaken waarop het Nederlandse beleid gericht is en waar wij op Europees en Internationaal niveau voor pleiten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Margaret Chan dat momenteel meervoudige rampen de wereld teisteren, en we het niet kunnen toelaten dat het verlies van antibiotica en daarmee de noodzakelijke behandeling van vele miljoenen mensen, de volgende wereldramp wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Margaret Chan dat politieke wil om het probleem aan te pakken essentieel is, maar dat de aandacht sporadisch is en acties veel te kort schieten? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Politieke wil is zeker van belang om de resistentieproblematiek aan te pakken. In Nederland is deze politieke wil er en wordt er al jaren hard gewerkt om de problematiek aan te pakken. In de humane gezondheidszorg behoort Nederland tot één van de landen met het minste gebruik van antibiotica en de laagste antibioticaresistentie in vergelijking tot andere Europese landen. In de veterinaire sector hebben we harde afspraken met de sector om de doelstelling van 50% reductie te behalen in 2013 ten opzichte van 2009. Daarna is verdere reductie nodig. Zoals mevrouw Chan aangeeft is de antibioticaresistentie problematiek een internationaal probleem. Zowel de Europese Commissie als de WHO hebben dit probleem op de agenda staan. Dit is van groot belang en dit juich ik sterk toe. Waar mogelijk moedigen staatssecretaris Bleker en ik dit verder aan.
Deelt u de mening dat het vrijblijvend afspreken van reductiepercentages, zonder stok achter de deur en zonder wettelijke maatregelen, waarbij de verantwoordelijkheid voor het oplossen van een ernstig groot volksgezondheidsprobleem in zijn geheel bij de sector neergelegd wordt die haar zelf veroorzaakt heeft, een voorbeeld is van het door mevr. Chan geconstateerde gebrek aan politieke wil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid alsnog wettelijke maatregelen te treffen om het antibioticagebruik in de veehouderij drastisch te verminderen?
Zoals gemeld zetten Staatssecretaris Bleker en ik hard in op de aanpak van de antibiotica resistentieproblematiek. Ik deel uw mening niet dat er daarbij slechts vrijblijvende afspraken zijn gemaakt met de betreffende veehouderijsectoren, zonder stok achter de deur. Ik verwijs u naar de brief betreffende antibiotica in de veehouderij van 25 november 2011 (TK Kamerstuk 29 683, nr. 106) waarmee u bent geïnformeerd over het antibioticabeleid in de veehouderij. De in die brief beschreven sturingsfilosofie bestaat uit niet vrijblijvende zelfregulering in combinatie met stevig overheidstoezicht.
Overigens zijn er diverse bronnen van resistentie, waarvan de veehouderij er één is. Ook in de humane gezondheidszorg ontwikkelt zich resistentie. Daarnaast draagt bijvoorbeeld import door reizigers bij aan de resistentieontwikkeling in ons land. Wat de precieze bijdrage van deze verschillende bronnen aan de totale resistentieproblematiek is, is op dit moment niet bekend. Zowel humaan als veterinair treffen Staatssecretaris Bleker en ik maatregelen om de resistentieproblematiek tegen te gaan.
Deelt u de mening van prof. Kluytmans dat het huidige beleid, het halveren van het antibioticagebruik in de veehouderij, ontoereikend is en dat het gebruik van antibiotica in de veehouderij teruggebracht moet worden naar een fractie van wat het nu is? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat te bereiken, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De mening van dhr. Kluytmans komt in zoverre overeen met onze opvatting dat het huidige beleid, het halveren van het antibioticagebruik in de veehouderij, niet het einddoel is. Wij hebben altijd aangegeven dat ook na 50% reductie in het gebruik van antibiotica in de veehouderij verdere reductie nodig is.
Bent u bereid het systeem van de veehouderij grondig te herzien, teneinde te komen tot de volgens de WHO noodzakelijke drastische vermindering van het antibioticagebruik in de veehouderij? Zo ja, op welke, wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
In onze brief van 25 november 2011 hebben wij in reactie op het advies van Bureau Berenschot aangegeven dat er ook een transitie naar duurzame bedrijfsvoering door veehouders nodig is om het antibioticagebruik structureel te verminderen. Wij verwachten van het bedrijfsleven een aanpak waarin alle schakels van de productieketen, van fokkerij tot retail, samenwerken om deze transitie te realiseren. Ik verwijs u in dit verband ook naar de brief aan uw Kamer over duurzame veehouderij van 23 november 2011 (TK Kamerstuk 33 037, nr. 1).
De VN-Mensenrechtenraad |
|
Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «With Mideast aflame, UN creates Goldstone-like «fact-finding mission» against Jewish state»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat dit VN-orgaan vijf resoluties – waaronder nota bene een door Syrië opgestelde resolutie – aanneemt om Israël te veroordelen terwijl er slechts één resolutie werd aangenomen die Syrië veroordeelt?
Ik acht het aantal Israël-resoluties en het karakter ervan disproportioneel. Er zijn gedurende de laatste reguliere zitting van de Mensenrechtenraad twee resoluties over Syrië aangenomen.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs binnen een week is dat de VN-Mensenrechtenraad Israël bij herhaling misbruikt als bliksemafleider ten koste van de aandacht voor de echte mensenrechtenschenders in de wereld?2
Sinds de oprichting van de Mensenrechtenraad in 2006 is het Israëlisch optreden in de bezette gebieden disproportioneel onderwerp van aandacht.
Verwacht u dat dit tij gekeerd kan worden? Zo ja, op welke wijze en wat draagt Nederland daaraan bij? Zo neen, welke consequenties wilt u daaraan verbinden?
Nederland bepleit krachtig evenredigheid in resoluties over de mensenrechtensituatie in het Midden-Oosten.
Bent u voorts bereid uw afkeuring te laten blijken over de eenzijdigheid van de door de VN aangenomen anti-Israël resoluties?3 Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Nederland brengt deze zorg in EU-verband herhaaldelijk naar voren. Ook in breder VN-verband is dit meermaals naar voren gebracht.
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk en in ieder geval voor het algemeen overleg Mensenrechtenbeleid op 11 april 2012 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de VROM-Inspectie vindt dat afvalverbrander van Sita te veel SO2 mag uitstoten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de VROM-inspectie vindt dat de afvalverbrander van Sita teveel SO2 mag uitstoten?
Nee, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT, voorheen VROM-Inspectie) heeft getracht in de vergunning van de provincie Noord-Brabant een strengere norm voor SO2-uitstoot op te laten nemen. Europese regelgeving biedt de mogelijkheid om een strengere norm voor te schrijven.
De Raad van State heeft de ILT echter niet in het gelijk gesteld.
Bent u voornemens om mede naar aanleiding van de uitkomst van de procedure bij de afdeling Bestuursrechtsprak van de Raad van State de norm voor de uitstoot van zwaveloxide te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en tot welke norm?
Nee.
De in de vergunning van de provincie Noord-Brabant opgenomen emissiegrenswaarde valt precies binnen de range van emissiegrenswaarden voor SO2, zoals opgenomen in de uitwerking van de best beschikbare technieken voor Afvalverbranding onder de Europese Richtlijn.
Het is niet noodzakelijk om een strengere (vangnet)waarde voor SO2 op te nemen in de Nederlandse regelgeving. Het nationale emissieplafond wordt niet overschreden en de bijdrage van alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland is minder dan 0,5% van de totale SO2 emissie.
Klopt de aanname dat de uitstoot alleen verlaagd kan worden door meer bicarbonaat toe te voegen, waarmee andere milieuvervuiling ontstaat? Zo nee, welke technieken zijn er nog meer?
Nee, er zijn naast het toevoegen van bicarbonaat diverse andere nageschakelde technieken beschikbaar om SO2 uit de verbrandingsgassen te verwijderen, zoals natte reiniging of droge reiniging met kalk in plaats van bicarbonaat. Deze andere technieken worden tegenwoordig minder toegepast omdat ze duurder in gebruik zijn.
Het 'Europees jaar voor Actief ouder worden en Solidariteit tussen de generatie 2012' |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland scoort een mager zesje (en zakt naar een onvoldoende)»?1
Ja.
Bent u ook bekend met het «Europees jaar voor Actief ouder worden en Solidariteit tussen de generaties 2012» en het feit dat dit themajaar vandaag (28 maart 2012) officieel is geopend in Nederland?
Ja.
Deelt u de mening dat er noodzaak is te werken aan een integraal ouderenbeleid, op basis van de conclusies in het artikel «Nederland scoort een mager zesje (en zakt naar een onvoldoende)»? Zo ja, deelt u de mening dat het bovengenoemde Europees themajaar hier een kans toe biedt? Zo nee, waarom is er volgens u geen noodzaak tot integraal ouderenbeleid?
Uit een analyse van de leefsituatie van de Nederlandse bevolking door het SCP (De sociale staat van Nederland 2011, SCP, november 2011) komt een veel positiever beeld naar voren dan uit onderzoek van Ipsos/Synovate van januari 2012, waarop het artikel in Senior is gebaseerd. Het SCP concludeert dat de leefsituatie van ouderen de afgelopen jaren sterk is verbeterd. De inkomensontwikkeling van ouderen was bovengemiddeld positief en onder ouderen komt veel minder armoede voor dan andere leeftijdscategorieën.
Dat neemt niet weg dat de onvoldoendes uit het onderzoek van Ipsos/Synovate op aspecten van de leefbaarheid voor ouderen aandacht vragen. Soms is de burger primair zelf aan zet, bijvoorbeeld op het punt van respectvolle bejegening van ouderen. Op andere punten neemt het kabinet maatregelen, zoals met het beleid om ouderenmishandeling tegen te gaan. Elk departement behartigt zijn eigen beleidsterrein, uiteraard vindt waar nodig afstemming plaats tussen departementen over aspecten van beleid die specifiek ouderen raken. Op deze manier wordt integraliteit bewerkstelligd.
Voor de duidelijkheid wil ik hier stellen dat het «Europees jaar voor Actief ouder worden en Solidariteit tussen de generaties 2012» niet uitsluitend over ouderen gaat. Het is ook gericht op burgers in eerdere levensfases die keuzes maken met betrekking tot het ouder worden, van zichzelf of van anderen.
Het kabinet richt zich vooral op het stimuleren van actief en gezond ouder worden. Het Europese themajaar biedt hiervoor kansen, zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzicht geven in de exacte insteek van het kabinet met betrekking tot het «Europese jaar voor Actief ouder worden en de Solidariteit tussen de generaties 2012»? Zo ja, wat is uw exacte doelstelling voor dit jaar? Zo nee, waarom kunt u dat niet?
Het doel van het Europees Jaar is het vergroten van de bewustwording over de bijdrage die ouderen leveren aan de samenleving. Het Europees Jaar richt zich op 3 deelterreinen: werkgelegenheid, participatie (met name mantelzorg en vrijwilligerswerk) en zelfstandig leven.
Participatie op de arbeidsmarkt staat voor het kabinet centraal. Op 26 maart 2012, tijdens het SZW Congres Leiderschap & Dialoog: fundamenten voor duurzame inzetbaarheid, is het startsein gegeven voor een offensief gericht op de vergroting van de bewustwording bij werkgevers en werknemers met betrekking tot «duurzame inzetbaarheid». Het doel van het offensief is faciliteren én aanjagen dat werkgevers en werknemers (jong en oud) aan de slag gaan met dit thema, en sneller en beter de noodzakelijke maatregelen toepassen op de werkvloer. Het moet weer gewoon worden dat werkgever en werknemer er alles aan doen om gezond en gemotiveerd te werken tot aan hun pensioen. Dat zij hun verantwoordelijkheid nemen en zorgen dat zij voor elkaar aantrekkelijk blijven op de arbeidsmarkt.
De doelstelling van het offensief sluit naadloos aan bij de doelstelling van het Europees Jaar, namelijk het vergroten van de bewustwording bij werkgevers en werknemers. Daarnaast is € 77 miljoen ESF-subsidie beschikbaar voor bedrijven, organisaties die investeren in sociale innovatie en duurzame inzetbaarheid, en € 20 miljoen voor sectoren en O&O fondsen.
In het kader van het Europees jaar van het vrijwilligerswerk in 2011 is ook de nodige aandacht besteed aan de bijdrage die ouderen leveren op gebied van vrijwilligerswerk.
Veel ouderen zijn actief als mantelzorger. Op 29 maart 2012 is de beleidsbrief mantelzorg aan de Tweede Kamer gestuurd die de visie van het rijk bevat op terrein van mantelzorg.
Kunt u vertellen wie de coördinerend bewindspersoon is voor dit themajaar? Zo nee, waarom niet?
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Kunt u inzicht geven in de middelen die beschikbaar zijn voor de invulling van het »Europees jaar voor Actief ouder worden en de Solidariteit tussen de generaties 2012»? Welke financiële middelen zijn er gereserveerd voor dit doel en hoe zullen deze worden ingezet? Als het kabinet geen financiële middelen beschikbaar stelt, waarom dan niet?
Voor het offensief gericht op het vergroten van de bewustwording van het belang van tijdig investeren in duurzame inzetbaarheid, en het aanjagen en faciliteren dat werkgevers en werknemers hier praktisch werk van maken, wordt in 2012 € 4 miljoen beschikbaar gesteld.
In tegenstelling tot eerdere Europese Jaren is er voor het Europees Jaar 2012 aan de lidstaten geen budget voor de uitvoering van een nationaal programma beschikbaar gesteld.
Het is verheugend dat burgers en organisaties met tal van initiatieven ook zelf de handschoen hebben opgepakt.
Deelt u de mening dat het van belang is om de inspanningen van Nederland in het kader van het Europese themajaar en/of eventuele inzichten voorvloeiend uit dit jaar, goed af te stemmen met andere Europese landen? Zo ja, hoe bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat het van belang is om inspanningen en inzichten in het kader van het Europese themajaar af te stemmen en te delen met andere lidstaten. Alle EU lidstaten zijn vertegenwoordigd in een overleg van Nationaal Coördinatoren van het Jaar dat regelmatig bijeenkomt in Brussel. Inzichten worden gedeeld op de website van het Europees Jaar (http://europa.eu/ey2012/). Ook organiseren de Commissie en verschillende lidstaten conferenties waar ervaringen en inzichten gedeeld worden, zoals tijdens de openingsconferentie van het Jaar in januari in Kopenhagen.
Het bij vraag 4 vermelde SZW congres op 26 maart 2012 was een topontmoeting van zo’n 700 beslissers en bestuurders uit de werelden van bedrijfsleven, sociale partners, wetenschap, onderwijs en overheid. Tijdens dit congres is ook specifiek aandacht besteed aan het delen van goede voorbeelden in de vorm van een workshop met ook vertegenwoordigers uit andere EU lidstaten en de Europese Commissie.
Het bericht dat banken de geldkraan voor veelbelovende bedrijven dichtdraaien |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Banken remmen innovatie»?1
Ja.
Herkent u het signaal van ondernemersorganisatie FME-CWM dat banken nauwelijks leningen meer verstrekken?
Zie vraag 5.
Wat is uw reactie op het onderzoek «Technologie en Innovatie in de technologische industrie», waarin onder meer staat dat «meer dan de helft van de bedrijven zegt knelpunten te ondervinden bij de financiering van innovatie»?2
Zie vraag 5.
Op welke manier wilt u de in het onderzoek genoemde hindernissen voor technologische bedrijven aanpakken in overleg met het bedrijfsleven?3
Zie vraag 5.
Worden de afspraken die u in december hebt gemaakt met de banken over kredietverlening aan het midden- en kleinbedrijf nagekomen? Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de banken over het nakomen van de eerder gemaakte afspraken?
De FME-CWM snijdt een belangrijk punt aan. Financiering is voor bedrijven van groot belang voor groei en innovatie. Bij economisch herstel moeten we zorgen dat de ruimte hiervoor blijft behouden. Tegelijkertijd moeten investeerders de risico's van innovatieve projecten goed beoordelen.
Ik heb diverse maatregelen genomen die de ruimte voor groei en innovatie moeten waarborgen, zoals het Innovatiefonds MKB+ dat zorgt voor additionele financiering bij innovatieve projecten. Ook zijn op 2 april jl. de innovatiecontracten ondertekend. De overheid investeert hiermee in 2012 en 2013 in totaal € 1,9 miljard in onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
De resultaten van het onderzoek van de FME laten zien dat het kabinetsbeleid werkt. Ruim 61% van de bedrijven geeft aan dat hun onderzoeksbudget sinds 2010 gelijk is gebleven. Meer dan 30% geeft zelfs aan dat het budget is gegroeid. Daarnaast blijkt de regeling Research en Development Aftrek (RDA) dat door dit kabinet ontwikkeld is, de hoogste waardering te krijgen van alle regelingen.
Het onderzoek van de FME-CMW noemt als grootste knelpunt voor de bedrijven de onbekendheid met de diverse financieringsmogelijkheden. Een ondernemer is zelf uiteraard verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn financieringsaanvraag en hoe hij zich daarop voorbereid al dan niet met externe adviseurs. De huidige periode, naar een nieuw evenwicht in de financiële sector, is echter voor veel kleine bedrijven een grote opgave. Steun om op de veranderingen in te spelen is daarom wenselijk. Op dit gebied is er al veel gaande, onder meer in gang gezet of ondersteund door mijn ministerie, zoals de Ondernemerskredietdesk (OKD). Via de OKD, een samenwerking met werkgevers en Nederlandse Vereniging van Banken, kunnen ondernemers informatie krijgen over financiering.
Inmiddels is ook een gezamenlijke voorlichtingscampagne met MKB Nederland en VNO-NCW gestart. Het doel is om bij ondernemers de kans van slagen bij het aanvragen van bedrijfskrediet te vergroten. We organiseren hiertoe door het hele land een 15-tal op financiering gerichte sessies voor het MKB. Ook hier wederom in nauwe samenwerking met werkgevers, banken maar ook andere financiers. Het is van groot belang dat ondernemers weten waar en op welke wijze ze het beste aan financiering kunnen komen voor hun ondernemersambities.
De financiering van bedrijven is cruciaal voor economische groei. Toegang tot financiering heeft daarom voortdurend mijn aandacht. Ik heb de Kamer enkele dagen geleden een brief doen toekomen waarin ik de actuele ontwikkelingen schets en aanpassingen in het beleid die ik op grond hiervan wenselijk acht.
Bent u bereid de maatregel van willekeurige afschrijving het komende jaar in te zetten, aangezien kredietverlening aan bedrijven nog steeds zwaar onder druk staat en dat deze maatregel gunstige werking heeft voor de orderportefeuilles van het Nederlandse bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in principe voorstander van maatregelen die investeringen door het bedrijfsleven stimuleren. De maatregel is eind vorig jaar om verschillende redenen niet verlengd. Bij de behandeling van het Belastingplan 2012 c.a. in uw Kamer is dit ook aan de orde gekomen.
De willekeurige afschrijving was een onderdeel van het crisispakket waarvan kenmerk was de tijdelijkheid. De willekeurige afschrijving bood op korte termijn liquiditeitsvoordeel zodat geplande investeringen niet zouden vervallen. Kijkend naar de overheidsfinanciën acht het kabinet verlenging van de maatregel budgettair niet haalbaar. Het verlengen van de maatregel willekeurige afschrijving levert aan netto contante waarde een budgettaire derving van € 220 mln. Daarnaast zijn de kaseffecten voor het EMU-saldo vele malen hoger, namelijk € 900 mln.
De evaluatie van het NICAM over de naleving van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de evaluatie van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) over de naleving van artikel 240a van het Wetboek van Strafrecht?1
Ja.
Op welke manier spant u zich in om de verbeteringen die door de convenanten zijn gerealiseerd de komende jaren verder door te zetten? Bent u voornemens het reglement van Kijkwijzer algemeen verbindend te verklaren? Zo nee, waarom niet?
De naleving van de leeftijdsgrenzen van films en games is in de periode 2009–2011 sterk toegenomen. Was de gemiddelde naleving tijdens de nulmeting in 2008 nog 14%, in september 2011 bleek deze gestegen naar 49%. Vooral de bibliotheken met een naleving van 81% (nulmeting 8%) en de bioscopen met ruim 76% (28%) hebben ruimschoots voldaan aan de convenantsafspraak die in 2009 gemaakt is met de toenmalige minister van Justitie. Deze behelsde dat eind 2011 een naleving van minimaal 70% gerealiseerd zou zijn voor beeldmateriaal dat in de hoogste categorie valt en dus schadelijk te achten is voor álle jongeren onder de leeftijd van 16 jaar. De resultaten die in de afgelopen drie jaar zijn bereikt, hebben mij doen besluiten de ingeslagen weg voort te zetten.
Zoals in het convenant was afgesproken, heeft het ministerie van Veiligheid en Justitie onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de aansluiting bij het Nicam te vergroten van met name winkelketens en (online) verkopers die niet al via een brancheorganisatie bij het Nicam aangesloten zijn. Dit heeft ertoe geleid dat de speelgoedbranche GEBRA zich bij het Nicam heeft aangesloten. In overleg met OCW en het Buro240a is geconstateerd dat het algemeen verbindend verklaren van het reglement van Kijkwijzer geen toegevoegde waarde heeft; voor degenen die niet bij het Nicam aangesloten zijn, geldt immers (ook) artikel 240a Sr.
Wat is uw reactie op de constatering dat videotheken, warenhuizen en muziekwinkels in tegenstelling tot andere branches ver achterblijven bij de doelstellingen in het convenant? Welke specifieke inzet pleegt u om deze branches tot verbetering te bewegen?
Hoewel een aantal branches niet de vereiste 70% naleving heeft bereikt, zijn toch vorderingen geboekt bij videotheken (nu 26%, was 18%), de warenhuizen (nu 38%, was 3%), de entertainmentwinkels (nu 27%, was 19%) en gameshops (nu 48%, was 10% en convenantpartner Game Mania zit op 60%). Ik trek hieruit de conclusie dat de inspanningen die de afgelopen drie jaar gepleegd zijn, gecontinueerd moeten worden om ook deze branches op het gewenste niveau van naleving te brengen. Het gaat dan onder meer om het blijven aanbieden van e-learning aan verkopend personeel, informatieverstrekking aan deze bedrijven over de Kijkwijzer (films) en PEGI (games) en controle op de naleving van artikel 240a Sr door de daartoe aangewezen buitengewone opsporingsambtenaren.
Welke gevolgen verbindt u aan de constatering dat naleving mogelijk sterker verbeterd had kunnen worden indien een publiekscampagne gericht op ouders de convenanten had ondersteund? Wordt dit thema opgenomen in de voorlichtingscampagne van de Rijksoverheid?
De afgelopen drie jaar is de campagne «Heftige films en games: pas op de juiste leeftijd» door het ministerie van Veiligheid en Justitie gevoerd. Deze was mede gericht op ouders. Naar het oordeel van de brancheorganisaties verenigd in het Nicam had deze campagne ook massamediaal via Postbus-51, dus met spotjes op de televisie, gevoerd moeten worden. Dit is overwogen, maar het mogelijke aantal overheidscampagnes via dit medium is naar zijn aard echter beperkt. Bij de selectie kregen andere thema’s, zoals de campagne tegen huiselijk geweld, meer prioriteit.
Neemt u de aanbeveling van de bioscoopbranche over om de coulanceregeling voor jongeren onder 16 jaar te schrappen? Deelt u de mening dat het verstandig is de classificatie ten aanzien van alle leeftijden strikt te hanteren, zodat verwarring vermeden wordt?
Met de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten is overeengekomen dat parental guidance voor films met de classificatie 16 jaar geheel wordt afgeschaft. Bij de naleving van de overige leeftijdsclassificaties doet zich het probleem voor dat voor jongeren onder de veertien jaar geen identificatieplicht geldt, wat de controle op de leeftijd bemoeilijkt. Daarom zijn hierover aparte afspraken gemaakt met de bioscoopbranche. In mijn brief die uw Kamer nog voor de zomer ontvangt over de resultaten van de naleving van artikel 240a Sr zal ik u hierover nader informeren.
Deelt u de in het rapport verwoorde urgentie om ook de naleving van de verkoop op internet voortvarend ter hand te nemen, zodat een verplaatsing van het probleem kan worden tegengegaan? Binnen welke termijn kan de Kamer hiervoor voorstellen verwachten?
De afgelopen twee jaar zijn de mogelijkheden geïnventariseerd om te komen tot een betere naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop via internet. Omdat dezelfde problematiek ook bij andere leeftijdsgebonden goederen speelt, zoals bij de verkoop van alcohol en tabak, wordt bij het zoeken naar een noodzakelijk geachte oplossing nauw samengewerkt met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoals toegezegd tijdens het AO alcoholbeleid van 9 februari 2012 zal uw Kamer uiterlijk juni 2012 hierover bij brief geïnformeerd worden.
De gevolgen van het fiscaal partnerbegrip voor mantelzorgverleners |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Vindt u het gewenst dat een volwassene, die zijn of haar ouder in huis opneemt om mantelzorg te verlenen, soms wel en soms niet als fiscaal partner wordt aangemerkt?
Met de invoering van het huidige fiscaal partnerbegrip met ingang van 1 januari 2011 wordt partnerschap vastgesteld aan de hand van objectieve criteria. Achtergrond van deze aanpassing is onder meer gelegen in de wens tot vereenvoudiging door het introduceren van controleerbare criteria. De partnercriteria voor de inkomstenbelasting zijn met ingang van 1 januari 2012 uitgebreid. Als partners worden met ingang van die datum ook aangemerkt ongehuwd samenwonenden die ingeschreven staan op hetzelfde GBA-adres indien op dat GBA-adres tevens een minderjarig kind van één van hen beiden staat ingeschreven. Deze categorie wordt ook wel aangeduid als samengesteld gezin. De aanvulling van de partnercriteria met deze categorie heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de moties Omtzigt c.s.1 Omdat het criterium het risico van «overkill» in zich heeft, is om ongewenste effecten te voorkomen een tegenbewijsregeling opgenomen voor de gevallen waarin sprake is van een (onder)huursituatie.
Voor de inkomstenbelasting kan een bloedverwant in de eerste graad jonger dan 27 jaar niet als fiscaal partner worden aangemerkt. Een volwassene van 27 jaar of ouder die op hetzelfde GBA-adres ingeschreven staat als één van zijn ouders, en desbetreffende ouder worden, als zij aan één van de partnercriteria voldoen, als fiscaal partner aangemerkt. Dit kan ook het geval zijn wanneer op hetzelfde GBA-adres als waar een volwassene van 27 jaar of ouder en één van zijn ouders staat ingeschreven, tevens een minderjarig kind van één van beide volwassenen staat ingeschreven. Dit is niet het geval wanneer door middel van een schriftelijke huurovereenkomst kan worden aangetoond dat sprake is van huur.
Wat is de definitie van een samengesteld gezin? Kan een samengesteld gezin ook bestaan uit drie generaties, met andere woorden, uit grootouder, ouder en kind?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de nadelige gevolgen voor mantelzorgverleners, bijvoorbeeld het nadeel dat ontstaat als mensen die een hypotheek hebben een ouder in huis nemen terwijl de ouder overwaarde heeft op zijn of haar huis? Zijn er meer soortgelijke nadelige gevolgen bij u bekend, die zijn ontstaan door inwerkingtreding van de wet Overige fiscale maatregelen 2012 (waarmee een nieuw criterium aan partnercriteria is toegevoegd waardoor ongehuwd samenwonenden ook als partners worden aangemerkt indien zij samen met een kind van een van beiden op hetzelfde adres in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staan ingeschreven)?1 Zo ja, welke?
Als een kind zijn of haar ouder in huis neemt dan heeft een eventuele eigenwoningreserve bij de ouder («overwaarde op het huis») die is ontstaan door de verkoop van het huis van de ouder, geen invloed op de aftrek van hypotheekrente bij het kind. De bijleenregeling, waarop in de vraag wordt gedoeld, leidt in dit geval dus niet tot nadelige fiscale gevolgen voor de betrokkenen.
Er zijn mij geen signalen bekend dat aan de inwerkingtreding van het bij de wet Overige fiscale maatregelen 2012 (OFM 2012) ingevoerde partnercriterium in het algemeen nadelige gevolgen zijn verbonden. De gevolgen van partnerschap zijn naar mijn oordeel bovendien niet te kwalificeren als «nadelige gevolgen», maar bewerkstelligen dat het recht op fiscale faciliteiten en toeslagen zo goed mogelijk wordt afgestemd op de feitelijke draagkracht. Hoewel de wetgever bij de invoering van het partnercriterium voor zogenoemde «samengestelde gezinnen» dat via OFM 2012 is ingevoerd, niet primair het oog heeft gehad op mantelzorgers, kan ook in hun leefsituatie sprake zijn van een hogere draagkracht binnen het huishouden.
Vindt u het gewenst dat een volwassene met kind die zijn of haar ouder in huis opneemt om mantelzorg te verlenen daar financieel voor wordt gestraft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze financiële straf weg te nemen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 3b is hier naar mijn oordeel geen sprake van een financiële straf, maar van invulling van het draagkrachtprincipe.
Zou het niet beter en minder omslachtig zijn als volwassenen die hun ouder in huis opnemen om mantelzorg te verlenen de mogelijkheid krijgen om al dan niet te kiezen voor een fiscaal partnerschap? Ziet u andere mogelijkheden om dit probleem aan te pakken? Zo ja, welke?
Bij de invoering van het huidige partnerbegrip is de keuzeregeling voor ongehuwd samenwonenden komen te vervallen. Ik voel er niet voor om deze te herintroduceren voor een specifieke categorie, waarin bovendien geen sprake is van ongewenste gevolgen.
De Midden- en Oost-Europese misdaadgolf die over ons land trekt |
|
Ino van den Besselaar (PVV), Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brandend spoor van ellende door Oost-Europeanen»?1
Ja.
Deelt u de visie van de aangehaalde agent dat «het opengooien van de landsgrezen» getuigt van een «onnozele en goedgelovige» politiek? Zo neen, hoe duidt u de oorzaak van de Midden- en Oost-Europese criminaliteitsgolf in ons land dan?
Nee, ik deel deze visie niet. Graag verwijs ik naar de antwoorden, die de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken mede namens de minister van Veiligheid en Justitie heeft gegeven, op vragen van de leden Dijkhoff en Hennis-Plasschaert van uw Kamer (ingezonden 2 maart 2012, kenmerk 2012Z03941, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1954).
Het vrije verkeer van personen binnen de EU heeft ervoor gezorgd dat migranten de afgelopen jaren konden bijdragen aan de groei van de Nederlandse economie. Zij werken veelal in sectoren met moeilijk vervulbare vacatures. Ook in de toekomst vervullen zij een rol voor ons bedrijfsleven. Er kleven echter ook nadelige effecten aan het vrije verkeer van personen. Criminelen, waaronder personen uit Midden- en Oost Europa, kunnen makkelijker in andere EU-landen opereren. Het kabinet heeft daarom maatregelen genomen om criminaliteit die gepleegd wordt door mobiele bendes uit Midden- en Oost Europa te bestrijden en te voorkomen. Ik verwijs kortheidshalve naar de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 7 maart 2012 (TK 2011–2012, 29 911, nr. 62) en zijn mede namens mij verzonden brief van 26 maart 2012 (TK 2011–2012, 29 911, nr. 64).
Bent u bereid, gezien de stijging met 36% van het aantal Midden- en Oost-Europese verdachten van criminaliteit sinds 2002, rovende Oost-Europese bendes die jaarlijks verantwoordelijk zijn voor tienduizenden winkeldiefstallen en skimming door Roemeense criminelen, hetgeen vorig jaar meer dan 12 miljoen euro kostte (cijfers KLPD), een aparte korpschef met de portefeuille Midden- en Oost-Europese misdaad aan te stellen? Zo neen, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer van 26 maart jongstleden over mobiele bendes uit Midden- en Oost-Europa is uiteengezet wat de aard en omvang zijn van deze mobiele bendes, welke maatregelen er zijn genomen en welke (Europese) instrumenten ter beschikking (komen te) staan om de samenwerking met andere Europese lidstaten te versterken. Een aparte korpschef is daarbij niet nodig en past bovendien niet in de systematiek van de Nationale Politie. De (enige) korpschef daarvan zal voor alle politietaken verantwoordelijk zijn, dus ook voor dit onderwerp.
Deelt u de visie dat de meest effectieve wijze om Midden- en Oost-Europese criminelen aan te pakken, uitzetting en een toegangsverbod tot ons land is? Zo neen, waarom niet?
Een effectieve aanpak van criminelen uit Midden- en Oost-Europa vergt preventieve maatregelen en de inzet van strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke instrumenten. Uit de eerdergenoemde brief van 26 maart jongstleden blijkt dat daaraan volop wordt gewerkt. Bij het inzetten van strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke instrumenten is Europese samenwerking cruciaal. De minister van Veiligheid en Justitie maakt zich in Europa dan ook sterk voor een effectieve aanpak van de problematiek.
Verder biedt de Vreemdelingenwet mij de mogelijkheid om criminele EU-burgers ongewenst te verklaren. Vorig jaar zijn 230 EU-burgers ongewenst verklaard, waaronder 60 Polen, 50 Roemen en 20 Litouwers. Het aanpakken van criminele vreemdelingen, waaronder criminele EU-burgers, en het verzorgen van een effectief terugkeerbeleid zijn en blijven onverkorte prioriteiten van het kabinet.
Uitlatingen van een politiewoordvoerder in Den Haag |
|
Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u mijn opvatting dat sprake is van tegenstrijdigheid in de uitlatingen van de woordvoerder van politie in de media, over het gebruik van een doodskist als symbool bij een protest enerzijds en de reactie van mevrouw Gesthuizen anderzijds?1
Uit het ambtsbericht van de burgemeester van Den Haag, tevens korpsbeheerder van het korps Haaglanden blijkt dat de politiewoordvoerder – in reactie op vragen uit de media en berichten op social media – de aanhouding van mevrouw Gesthuizen heeft bevestigd, kort nadat deze had plaatsgevonden. De woordvoerder heeft aangegeven dat de grond daarvan was gelegen in het niet nakomen van de rond de demonstratie gemaakte afspraak dat er niet zou worden gelopen en dat er niet werd voldaan aan het bevel of vordering van politie. Daarnaast heeft de woordvoerder er tevens op gewezen dat het meevoeren van een lijkkist ten tijde van de herdenkingsdienst in Lommel mogelijk als ongepast c.q. aanstootgevend zou kunnen worden ervaren.
Wat was de reden voor de arrestaties van mevrouw Gesthuizen en de heer M.? Welke zaken worden hen in het proces verbaal ten laste gelegd?
Mevrouw Gesthuizen en de heer M. zijn beiden op grond van artikel 6 en 11.1 van de Wet Openbare Manifestaties (WOM), juncto artikel 184 Sr. aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. Van een verbod tot het meevoeren van een lijkkist is nadrukkelijk geen sprake geweest. Bij de aanhouding van de demonstranten heeft dit dan ook geen rol gespeeld.
Is voorafgaand aan hun arrestatie, tijdens hun arrestatie, tijdens hun detentie en/of tijdens het verhoor, aan de arrestanten melding gemaakt van de waarschuwing dat het symbolisch begraven van het beroep van postbode door middel van een geïmproviseerde doodskist «niet kies» zou zijn, een waarschuwing die later die middag door de woordvoerder van politie in de media is aangevoerd, en over de mogelijke rol die deze visie van de politie zou hebben gespeeld bij de arrestaties?
De burgemeester van Den Haag meldt in zijn ambtsbericht dat tijdens de arrestatie, detentie of verhoor niet met de arrestanten is gesproken over het meedragen van de lijkkist.
Uit het ambtsbericht van de burgemeester van Den Haag blijkt tevens dat op woensdagochtend 21 maart 2012 de organisator van de demonstratie is verschenen op het hoofdbureau van politie Haaglanden om nadere afspraken te maken over de demonstratie. Hem is daarbij aangegeven dat een demonstratieve optocht niet werd toegestaan, maar dat een statische demonstratie tussen 14:00 en 15:00 uur zou worden gefaciliteerd. In dit gesprek is aan de organisator ter overweging meegegeven dat op 21 maart tevens de herdenkingsdienst in Lommel zou plaatsvinden van de slachtoffers van het busongeluk in Zwitserland en dat op grond daarvan het meevoeren van een doodskist mogelijk als ongepast c.q. aanstootgevend zou kunnen worden ervaren. De operationeel commandant heeft voorafgaand aan de demonstratie de organisator nogmaals gewezen op de samenloop met de herdenking in Lommel en hem in overweging gegeven daarom enige terughoudendheid te betrachten ten aanzien van het gebruik van de lijkkist. De organisator heeft aangegeven hier begrip voor te hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat de arrestanten na hun vrijlating geheel onverwacht werden geconfronteerd met de uitlatingen van de woordvoerder van politie in de media over het «niet kies» zijn van het gebruik van het symbool van een doodskist en de mogelijke samenhang met hun arrestaties?
Zie de antwoorden op vragen 1, 2 en 3.
Waarom acht u het gepast dat de woordvoerder van politie een verband heeft gelegd met de herdenking van een busongeluk in het Belgische Lommel? Waarom heeft de woordvoerder van politie de actievoerende postbodes op deze manier in een kwaad daglicht willen stellen? Waarom past deze wijze van woordvoering in uw ogen binnen een deugdelijke woordvoering van de politie in onze rechtstaat?
De politie heeft voorafgaand aan de demonstratie aan de organisator aangegeven dat het meevoeren van een lijkkist ten tijde van de herdenkingsdienst in Lommel mogelijk als ongepast c.q. aanstootgevend zou kunnen worden ervaren. De organisator heeft daar begrip voor getoond (zie ook het antwoord op vraag2.
Deze overweging is niet vreemd gezien het feit dat de herdenking en de demonstratie waarbij een doodskist wordt meegedragen op dezelfde dag plaatsvond. De woordvoerder heeft naar deze overweging verwezen.
Erkent u dat deze gang van zaken de werkelijke reden van de arrestaties in de berichtgeving heeft overschaduwd? Erkent u dat een dergelijke wijze van opereren de betrouwbaarheid van berichtgeving van de politie heeft aangetast, evenals de positie van de verdachten? Zo ja, was dat de bedoeling?
Nee. Je verwijst aan het antwoord op de voorgaande vragen.
Het afschaffen van de verplichting van het 'gratis' huwelijk |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u artikel 4 van de Wet tot regeling der heffing van regten wegens de verrigtingen van den ambtenaar van den burgerlijken stand van 23 april 1897 waarin is bepaald dat gemeenten een minimaal aantal keren per week de gelegenheid dienen te geven om gratis te trouwen?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de mening dat met een percentage tussen 20–40% van de gesloten huwelijken, deze regeling zijn doel voorbij schiet?1 Kunt u een up-to-date overzicht verschaffen van het percentage van de huwelijken dat gedurende de «gratis uren» wordt gesloten?
Ik deel deze mening niet. In een onderzoek van VNG-Magazine in 2008 geeft 90 procent van de ondervraagde gemeenten aan geen problemen te hebben met het gratis huwelijk. Het percentage van het aantal gesloten huwelijken gedurende de zogenoemde «gratis uren» in 2012 is mij niet bekend. Navraag bij de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken (NVVB) leert dat hierover geen actuele informatie beschikbaar is. Het door u aangehaalde bericht uit het NRC is gebaseerd op een enquête, uitgevoerd door de NVVB in 2007 onder afdelingen burgerzaken van de gemeenten over kosteloze huwelijken.
Deelt u de mening dat het tegenwoordig voor geliefden niet langer «noodzakelijk» is in het huwelijk te treden als zij samen willen zijn of wonen, zoals dat in 1897 het geval was, en dat daarmee een belangrijk argument voor het in stand houden van deze regeling niet langer geldig is?
Veel geliefden kiezen er voor hun relatie te bezegelen met een huwelijk. De motieven hiervoor zijn divers en persoonlijk. Het «gratis» huwelijk voorziet in de behoefte van de minder draagkrachtigen om toch te kunnen trouwen zonder direct tegen extra kosten aan te lopen. Op deze gronden acht ik het in stand houden van deze regeling redelijk. Gemeenten hebben overigens de beleidsvrijheid om het «gratis» trouwen te beperken in tijdsduur, tijdstip of locatie.
Kunt u inzicht verschaffen in de inkomsten die gemeenten door deze wettelijke verplichting mislopen? Kunt u tevens inzicht verschaffen in de mate waarin de «gratis trouwuren» worden gebruikt door mensen die dit vanwege hun inkomen nodig hebben?2
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Ook de NVVB en VNG hebben hierover geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat – zo men een regeling in stand wil houden die het voor mensen met een zeer kleine portemonnee mogelijk maakt om te trouwen – het meer in de reden ligt om een specifieke regeling te maken die op deze groep toegespitst is?
Van de gemeenten heb ik geen signalen ontvangen dat er een probleem is met de huidige regeling en werkwijze. Inzicht in de omvang van de door u als hoog veronderstelde kosten van het gratis huwelijk heb ik evenmin. Wel is duidelijk dat gemeenten de kosten beperken door de plechtigheid sober te houden. De huidige regeling doet in mijn ogen nog steeds zijn werk. Ik heb daarom ook niet het voornemen een wetsvoorstel bij de Kamer aanhangig te maken om deze regeling te moderniseren.
Deelt u de mening, dat gezien de grote bedragen die gemoeid zijn met het onterecht afsluiten van «gratis huwelijken», de verplichting aan gemeenten om een minimaal aantal keren per week mensen «gratis» in het huwelijk te laten treden afgeschaft moet worden?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een voorstel van wet bij de Kamer aanhangig te maken om deze regeling te moderniseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het verstrekken van informatie over gevaren, misstanden en risico's i.v.m. het Europees kampioenschap voetbal |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UEFA uit bezorgdheid over veiligheid in stadions Polen en Oekraïne»1, de «Angus Reid Global Monitor 2007» waaruit blijkt dat in dat jaar 81,3% van de Oekraïense bevolking homoseksuele relaties nooit acceptabel vindt2, het bericht «Polish gay football fans ask for seperate seats at Euro 2012»3, het «Trafficking in Persons Report» van het U.S. State Department waarin wordt gesteld dat Oekraïne een belangrijke bron, tussenbestemming en eindbestemming is voor de wereldwijde mensenhandel4, het bericht «Afspraken met VS over bestrijding mensenhandel»5, het bericht «Stray dogs and cats being burned alive in Ukraine»6, het bericht «Inwoners grote steden zien straathonden als probleem»7, het bericht «UEFA in Oekraïne op hondenjacht»8 en het bericht «Oekraïense maffia wil EK-hotels»?9
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de motie-De Mos,10 die oproept er bij Polen en Oekraïne op aan te dringen de misstanden te bestrijden heeft uitgevoerd? Zo neen, waarom niet?
Bij de beantwoording van de Kamervragen over het doden van zwerfdieren in de Oekraïne (2011Z20392, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 864) en het Europees Kampioenschap Voetbal in Polen en Oekraïne in 2012 (2011Z21478, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 915) heb ik aangegeven wat ik vind van alle door u genoemde misstanden. Daarbij heb ik ook aangegeven welke land of welke instantie verantwoordelijk is voor het aanpakken of bestrijden van deze misstanden. Hiermee beschouw ik de motie-De Mos (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 XVI, nr. 83 als afgehandeld.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat EK-hotels doelwit zijn van (door corrupte politici en agenten ondersteunde) maffia, met alle negatieve gevolgen van dien voor Nederlandse reisorganisaties en Oranjesupporters? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de berichten hierover gelezen. Als deze situatie zich daadwerkelijk voordoet is dit inderdaad zorgelijk. Het is aan de lokale autoriteiten om hiertegen op te treden.
Deelt u de mening dat Oranjesupporters goed geïnformeerd moeten zijn over de gevaren en de misstanden die zij kunnen tegenkomen, zodat zij weten wat zij kunnen verwachten en hoe te handelen in de EK-organiserende landen in met name de Oekraïne? Zo neen, waarom niet?
Ja, het is altijd raadzaam goed geïnformeerd op reis te gaan. Dit geldt ook voor de Oranjesupporters die naar Oekraïne dan wel Polen afreizen.
Bent u bereid, naast de bestaande KNVB-website www.onsoranje.nl, in samenwerking met de KNVB een informatiefolder uit te geven waarin duidelijk staat uitgelegd wat onze supporters, qua gevaren en misstanden, kunnen verwachten en hoe te handelen in deze en andere situaties? Zo neen, waarom niet?
De KNVB zal – net als bij voorgaande toernooien – de supporters voorzien van het «Oranje Boekje» met praktische informatie voor de bezoekers van het EK in Polen en Oekraïne. Dit boekje komt tot stand in samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades in Kiev en Warschau. Ook de ANWB en het RIVM hebben input geleverd voor dit boekje. De informatie uit het boekje zal ook op de sites van Ons Oranje, het ministerie van Buitenlandse Zaken en de Ambassades in Kiev en Warschau worden geplaatst. Met dit «Oranje Boekje» in de hand en een fatsoenlijke voorbereiding op de reis, zoals voor elk bezoek aan het buitenland aan te raden, is de verwachting dat de supporters net als bij eerdere edities van een EK of WK een fantastische tijd tegemoet zullen gaan.
Heeft u de bereidheid de KNVB op te roepen, zeker nu de kaartverkoop in volle gang is, hun website www.onsoranje.nl zo snel mogelijk te actualiseren, met de vermelding van de mogelijke gevaren en risico’s in de EK-organiserende landen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie daar geen specifieke aanleiding voor. Anders dan bij het WK in Zuid-Afrika zijn er voor Polen en Oekraïne geen uitzonderlijke veiligheidswaarschuwingen nodig anders dan die welke altijd gelden voor grote sportevenementen waarbij mensen massaal samenkomen.
De noodzaak van tunnels bij spoorwegovergangen |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de spoorwegovergangen aan de Beverwijkerstraatweg in Castricum en Vennewatersweg in Heiloo nu al respectievelijk 24 en 15 minuten per uur dicht zijn? Bent u zich er tevens van bewust dat, na de invoering van Programma Hoogfrequent Spoor, deze dichtligtijden zelfs zullen oplopen tot respectievelijk 40 en 30 minuten per uur en dat dit zal leiden tot nog langere files?1
De betreffende overwegen zijn mij bekend. De overweg Beverwijkerstraatweg in Castricum is expliciet genoemd in de voorkeursbeslissing PHS van 4 juni 2010 (Kamerstuk 32 404, nr.1). De overweg Vennewatersweg in Heiloo maakt onderdeel uit van de eerste tranche gehonoreerde aanvragen subsidie Spoorse Doorsnijdingen.
Ik herken de door u genoemde dichtligtijden niet. ProRail is in opdracht van IenM dichtligtijden aan het meten. De overwegen op de PHS corridors worden als eerste bekeken. Er is door IenM een onderzoek gestart naar de effecten van hogere treinfrequenties op de bereikbaarheid bij overwegen. Zoals aangegeven in antwoord op vragen bij de begrotingsbehandeling 2012 (zie antwoorden op een vraag van de PvdA-fractie van 23 november 2012), zal dit onderzoek behulpzaam zijn om te komen tot een set algemeen toepasbare criteria om te bepalen of de lokale bereikbaarheid bij een overweg onacceptabel wordt aangetast.
Bij het onderzoek zal een mogelijke methodiek worden bepaald, waarmee de effecten op bereikbaarheid objectief in kaart kunnen worden gebracht. Met deze methodiek kan vervolgens worden bepaald welke overwegen moeten worden aangepakt vanuit de optiek van bereikbaarheid en de te verwachte dichtligtijden.
Deelt u de mening dat deze langere files, naast tot ernstig verminderde leefbaarheid, zullen leiden tot een onacceptabele blokkade voor politie, brandweer en ambulance? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik ben bezig om samen met ProRail een methodiek te ontwikkelen; voor dit specifieke geval heb ik gezien de nog lopende onderzoeken dan ook nog geen mening.
Onderschrijft u het belang van het spoedig aanleggen van een tunnel bij de beide spoorwegovergangen in Castricum en Heiloo? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. De aanpak van de overweg Beverwijker-straatweg in Castricum in het kader van PHS is afhankelijk van de bereidheid van de regionale partijen tot medefinanciering.
Voor de overweg Vennewatersweg geldt dat de gemeente Heiloo in het kader van de «Regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen», reeds in 2006 een uitkering is toegezegd van € 2 773 403,– (prijspeil 2006). Deze eenmalige uitkering gaat uit van een maximum bijdrage van 25% van de totale kosten van het project conform artikel 4 van de regeling. Bovendien geldt dat de bijdrage een lump sum bijdrage is. De gemeente Heiloo heeft daarbij recht op het genoemde bedrag indien het project conform de aanvraag wordt uitgevoerd. Verder geldt dat het project voor eigen rekening en risico van de gemeente wordt uitgevoerd. De aanvang van de werkzaamheden dient in ieder geval voor 2017 plaats te vinden. De hier beschreven werkwijze geldt overigens voor alle uitkeringen in het kader van de regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen.
Waarom heeft u maar 50% van de geraamde 25 miljoen euro voor de spoortunnel in Castricum toegezegd? Vindt u ook niet dat het resterende bedrag van 12,5 miljoen euro voor de gemeente Castricum (met een begroting van ongeveer 55 miljoen euro) onredelijk hoog is?
Het door u genoemde bedrag herken ik niet. Met de gemeente Castricum is in het kader van de planuitwerkingsfase van PHS de uitwerking opgepakt van de aanpak van de overweg «Beverwijkerstraatweg». Deze overweg is expliciet benoemd in de voorkeursbeslissing PHS. De door de gemeenteraad meest kansrijk geachte varianten worden nu verder uitgewerkt, inclusief een kostenraming. IenM is bereid de maximaal de helft van kosteneffectieve oplossingen te financieren, zoals aangegeven in antwoord op vraag 1. Het resterende bedrag hoeft niet alleen van de gemeente Castricum te komen. In bepaalde situaties kan het aan de orde zijn dat een gemeente de financiële bijdrage echt niet kan opbrengen. Ik zal in deze specifieke situaties in overleg met de betrokken gemeente en provincie bezien hoe daarmee kan worden omgegaan, zodat hiervoor – binnen de beschikbare middelen – op maat gesneden afspraken worden gemaakt.
Waarom heeft u slechts 2,8 miljoen van de geraamde 11,5 miljoen euro voor de spoortunnel in Heiloo toegezegd? Deelt u de mening dat dit bedrag ook voor de gemeente Heiloo een onredelijk grote opgave is?
Het door u genoemde bedrag komt (afgerond) overeen met de bijdrage die de gemeente Heiloo in het kader van de «Regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen» heeft ontvangen.
De gemeente Heiloo heeft in 2006 in haar aanvraag een complete en sluitende raming van de investeringskosten voor de tunnel Vennewatersweg moeten indienen. Hierop is de maximum bijdrage van 25% voor de eenmalige uitkering ook gebaseerd. Hierbij geeft de gemeente Heiloo aan, conform de destijds ingediende aanvraag, dat de overige 75% wordt opgebracht door de gemeentelijke exploitaties van de bestemmingsplannen Zandzoom en Zuiderloo. De exploitaties zijn op 11 juli 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de uitvoering van het project voor eigen rekening en risico van de gemeente. IenM kan geen verantwoordelijkheid dragen voor het achterblijven van de gemeentelijke exploitaties van bestemmingsplannen.
Bent u bereid om meer bij te dragen aan deze tunnels en met de beide gemeenten hierover in overleg te treden? Zo niet, waarom niet ?
Voor de overweg Beverwijkerstraatweg is IenM in het kader van PHS bereid maximaal de helft van kosteneffectieve oplossingen te financieren. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, zal ik indien er sprake is van een bijzondere situatie, nagaan of er maatwerkafspraken kunnen worden gemaakt.
Voor de overweg Vennewatersweg zie het antwoord op vraag 3. De uitkering in het kader van de «Regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen», ging uit van een maximum bijdrage van 25% van de totale kosten van het project conform artikel 4 van de regeling. Bovendien geldt dat de bijdrage een lump sum bijdrage is. Verder geldt dat het project in het kader van Spoorse Doorsnijdingen voor eigen rekening en risico van de gemeente wordt uitgevoerd.
Wat vindt u ervan dat de provincie Noord-Holland geen financiële bijdrage wil leveren aan de spoortunnels in Castricum en Heiloo, terwijl andere provincies zoals Noord-Brabant wel hun gemeentes met soortgelijke problemen te hulp schieten?
IenM zal met alle betrokken gemeenten en provincies in gesprek gaan, ook de provincie Noord Holland.
Ik steun het pleidooi van de beide gemeenten dat de provincie Noord Holland eveneens meefinanciert. Immers, de aanpak van overwegen maakt deel uit van een pakket maatregelen om hoogfrequent spoorvervoer op het traject Amsterdam – Alkmaar te bieden; deze betere bereikbaarheid per spoor is ook in het belang van de provincie, hetgeen door de provincie ook is bepleit voor de voorkeursbeslissing van PHS uit juni 2010.
Bent u bereid om spoedig in overleg te treden met de provincie Noord-Holland om te kijken welke mogelijkheden voor een bijdrage vanuit de provincie er zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten hiervan?
Zie het antwoord op vraag 7. Aangezien dit een vraagstuk voor meerdere gemeenten en provincies betreft en ik een algemeen geldende aanpak wil, zal ik de uitkomst meenemen in de achtste voortgangsrapportage PHS die in het vierde kwartaal 2012 zal worden gezonden aan uw Kamer.
Een hoogbejaarde vrouw met rollator die bestolen is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jacht op laffe bejaardenberovers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verschrikkelijk is als hoogbejaarde ouderen op straat worden beroofd?
Iedere beroving of diefstal, zeker als het gaat om de diefstal of beroving van iemand die zich niet kan verweren, is ontoelaatbaar. Het terugdringen van het aantal straatroven is dan ook een van mijn prioriteiten. Ik heb hierover prestatieafspraken gemaakt met de politie. Deze afspraken hebben niet alleen tot doel het voorkomen van straatroven, maar dragen ook bij aan een snellere opsporing en vervolging van de daders van dit soort, laakbare, criminele activiteiten.
Deelt u de mening dat steeds meer daders het voorzien hebben op deze kwetsbare groep bejaarden, en dat deze brute beroving een vorm van ouderenmishandeling is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak worden ouderen, die slecht ter been zijn en met een rollator lopen, eigenlijk slachtoffer van dit soort brute berovingen?
Van de kenmerken die in de vraag worden genoemd, wordt geen aparte registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat daders die het gemunt hebben op weerloze hoogbejaarde ouderen een 3x hogere straf verdienen? Zo neen, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen van het lid Agema d.d. 23 december 2011.2 De kwetsbaarheid van het slachtoffer is een omstandigheid die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder ook diefstal) wordt meegewogen.
De kosten van een alternatief voor het ontpolderen van de Hedwigepolder |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de kosten van het alternatief IIa uit de studie van Deltares 300 miljoen euro zijn?1
Aannemende dat met «het voorstel van het ministerie van EL&I» gedoeld wordt op het kabinetsbesluit van 17 juni 2011, wil ik u voor het antwoord op de vragen over welke ontpolderingen, buitendijkse maatregelen, noodzakelijke dijkaanleg en de kosten daarvan aan de orde zijn, verwijzen naar de brief van die datum aan uw Kamer (TK, 2010–2011, 30 862, nr. 48). Het kabinetsbesluit rekent overigens niet met kosten van € 300 mln, maar met maximaal € 190 mln.
Voldoet dit alternatief aan de criteria die het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) aan Deltares heeft opgegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel hectare natuurherstel levert het voorstel van het ministerie van EL&I op?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de alternatieve ontpolderingen en buitendijkse maatregelen die u voor ogen heeft, de kosten daarvan en het aantal hectare natuurherstel dat deze ontpolderingen en buitendijkse maatregelen opleveren?
Zie antwoord vraag 1.
Moeten er voor uw alternatief langere dijken worden aangelegd dan voor het oorspronkelijke plan? Zo ja, hoeveel langer wat zijn de kosten van onderhoud van deze dijken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het uitgeven van ca. 300 miljoen euro gemeenschapsgeld in tijden van krapte ten behoeve van ca. 5 Nederlandse pachters in de Hedwigepolder?
Zie antwoord vraag 1.
Een te smalle brug voor grote voertuigen in Westenvoort |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u ook enorm gelachen om de uitwerking van uw beleid, zoals te zien was in het item «een brug te smal» van het VARA-programma Kanniewaarzijn?1
Nee.
Is het waar, dat de aanvullende hoge randen waarmee de brug versmald is, zijn geplaatst op basis van één enkel incident? Zo ja, was deze maatregel dan niet overdreven?
Nee, de barriers zijn geplaatst omdat duidelijk was geworden dat de constructie van het inspectiepad het gewicht van voertuigen niet kon dragen. Deze barriers moesten voorkomen dat voertuigen op het naastgelegen inspectiepad zouden komen, met het risico er doorheen te zakken. Het incident in 2006 heeft de noodzaak hiervoor ook in de praktijk laten zien. Later bleek dat de tijdelijke barriers door zware voertuigen aan de kant werden gedrukt. Daarom zijn deze tijdelijke barriers bij de recente renovatiewerkzaamheden vervangen door barriers die vast staan.
Wat vindt u van de suggestie «zet uw tractor op een dieplader en rijd om over de A12» die is gedaan aan de boeren?
Ik ken deze uitspraak niet.
Waarom is er al 300 000 euro verspild aan lapmiddelen, zoals verkeersregelaars en aanpassingen aan verkeerslichten? Kunt u het exacte bedrag van de gemaakte kosten noemen en dit nader specificeren?
De brug kon door de inzet van verkeersregelaars door brede (landbouw)voertuigen gebruikt blijven worden in de tijd dat alternatieven onderzocht werden. De kosten hiervoor bedragen tot op heden ongeveer € 145 000. De verkeersregelinstallatie maakt deel uit van het alternatief waar ik met de gemeenten op ben uitgekomen. De kosten hiervoor zijn ongeveer € 50 000.
Is het waar dat u de aanvullende hoge randen langs de brug nu wil vervangen door lagere barrières en aan weerszijden van de brug verkeerslichten wilt plaatsen?2 Zo ja, wat gaat dit nou weer kosten en kunnen hierna de grote voertuigen wel tegelijk de brug oprijden? Zo niet, wat gaat u dan doen en hoeveel kosten zijn daarmee gemoeid?
Ja, de plaatsing van de zogenaamde schamprand en de verkeerslichten aan weerszijden van de brug maken onderdeel uit van het gekozen alternatief. Over de precieze vormgeving van de schamprand is Rijkswaterstaat nog in overleg met de gemeenten en daarom zijn de kosten nog niet duidelijk. De kosten voor de verkeersregelinstallatie bedragen ongeveer € 50 000 en zullen door mijn ministerie worden betaald. De verkeersregelinstallatie maakt het mogelijk dat brede (landbouw)voertuigen gebruik kunnen blijven maken van de brug, zonder dat zij vast komen te staan door breed tegemoetkomend verkeer.
Is het niet veel goedkoper en beter om de aanvullende hoge randen helemaal te verwijderen, zoals dat vroeger het geval was? Zo niet, waarom niet?
De schamprand moet voorkomen dat motorvoertuigen het inspectiepad oprijden. Dit inspectiepad is uitsluitend ontworpen en gebouwd voor het dragen van personen. De gemeenten Arnhem en Westervoort hebben Rijkswaterstaat daarom verzocht om, na het weghalen van de barriers, deze schamprand te plaatsen.
Welke lessen hebt u uit de problemen met deze brug getrokken en hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat er weer enorm veel geld verspild wordt?
Het is belangrijk om dingen goed te doen en het overheidsgeld doelmatig en efficiënt in te zetten. Het is daarbij van belang dat iedereen daarin zijn of haar verantwoordelijkheden neemt.