Het bericht dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schoolbestuur krijgt werkstraf voor fraude»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat de islamitische schaamtecultuur nooit medebepalend dient te zijn voor de strafmaat?
In zijn algemeenheid houdt de strafrechter bij de strafoplegging rekening met het wettelijke strafmaximum, de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit (waaronder de gevolgen daarvan voor de samenleving in het algemeen en het slachtoffer in bijzonder), de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, en de persoon van de dader. De eis van de officier van justitie en eventuele gedragskundige rapportages spelen ook een belangrijke rol. Verder kan de rechter bij de strafoplegging rekening houden met bijzondere omstandigheden, zoals gezichtsverlies of media-aandacht. Het gaat hier om bijzondere omstandigheden waarvan moet worden aangetoond dat zij zich voordoen en relevant zijn in het specifieke geval dat aan de rechter is voorgelegd, en niet om iets dat in zijn algemeenheid wordt aangenomen voor bepaalde categorieën verdachten of voor verdachten die horen tot een bepaalde (religieuze) groep. Ik acht dit een juist en rechtvaardig beoordelingskader.
Op welke wijze gaat u voorkomen dat deze absurde redenatie navolging zal kennen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het niet hoeven opstaan voor rechters op basis van de islam, de oproep van een hoogleraar om Nederlandse rechters shariales te laten volgen en het gegeven dat de islamitische schaamtecultuur medebepalend is voor de strafmaat, wijst op de voortgaande islamisering van de rechtsspraak? Zo nee, hoe duidt u deze voorbeelden dan?
Wat betreft het mee laten wegen van de «islamitische schaamtecultuur» verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3. Het weigeren om op te staan voor de rechter om redenen die verband houden met godsdienstige overtuigingen is voor zover mij bekend in één uniek geval (een advocaat) voorgekomen. De hoogleraar die de oproep heeft gedaan om rechters shariales te laten volgen maakt geen deel uit van de rechtspraak. Dit soort incidenten zijn mijns inziens uitsluitend illustratief voor de opvatting van de betrokkene maar vormen geen basis. Voor de veronderstelling dat sprake zou zijn van islamisering van de rechtspraak.
Het bericht 'JSF duurder door uitstel aankopen VS' |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Arjan El Fassed (GL), Jasper van Dijk , Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het ANP-bericht «JSF duurder door uitstel aankopen VS» van 14 februari 2012?
Ja.
Wanneer en door wie bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 Joint Strike Fighters (JSF)'s in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Op 26 januari jl. heeft de directeur van de Defensie Materieel Organisatie (DMO) een brief ontvangen van de Amerikaanse onderminister van Defensie Kendall, zijn gesprekspartner in het Pentagon. Hierin is aangekondigd dat de Verenigde Staten in de komende vijf jaar in totaal 179 toestellen minder zullen bestellen dan de eerder voorziene 420 stuks. De totale Amerikaanse bestelhoeveelheid blijft onveranderd 2443 toestellen. In de brief van 2 februari jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 281) is dit Amerikaanse besluit aan de Kamer gemeld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze bent u geïnformeerd over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft de informatievoorziening binnen het Joint Strike Fighter program office (JPO) plaatsgevonden over het besluit van het Pentagon de geplande levering van 179 JSF's in de komende 5 jaar te vertragen om kosten te besparen?
Het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en toekomstige doorontwikkeling van de F-35, de contractsluiting, de lopende productie van de F-35 toestellen en de voorbereiding van de instandhouding. Andere onderdelen van het Pentagon zijn verantwoordelijk voor de behoeftestelling en de verwervingsplannen voor de Amerikaanse strijdkrachten. Het JPO stelt dan ook niet de Amerikaanse bestelreeks vast en bovendien is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening over de bestelreeks. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet op 26 januari jl. de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO geïnformeerd over de inhoud en de achtergronden van de Amerikaanse maatregelen.
Een aanpassing van de bestelreeks is een interne aangelegenheid van elk partnerland. Jaarlijks geven de partnerlanden hun geplande bestelreeksen door aan het JPO dat deze vervolgens verwerkt in de zogenoemde Annex A bij het Memorandum of Understanding over de productie, instandhouding en doorontwikkeling (PSFD). Naast deze reguliere informatievoorziening heeft het Pentagon de partnerlanden bilateraal per brief op de hoogte gesteld van het uitstel van de productie van 179 toestellen. De Annex A wordt jaarlijks als bijlage opgenomen in de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Is de verbetering van informatievoorziening in lijn met de afspraken die u heeft gemaakt met Admiraal Venlet bij het recente bezoek aan de VS en waar u naar verwijst uw brief van 2 februari 2012?1 Op welke concrete punten is de verbetering in de informatievoorziening merkbaar?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 heeft het JPO geen rol in de aanpassing van de Amerikaanse bestelreeks en is het JPO niet eindverantwoordelijk voor de informatievoorziening daarover aan partnerlanden. Niettemin heeft JPO-directeur vice-admiraal Venlet de Amerikaanse maatregelen toegelicht tegenover de Nederlandse vertegenwoordiging bij het JPO.
In mijn gesprek met vice-admiraal Venlet tijdens mijn bezoek aan de Verenigde Staten in de week van 9 januari jl. heb ik gewezen op het belang van de tijdige verstrekking van informatie. Ik stel vast dat vervolgens de informatievoorziening door het Pentagon en het JPO over de Amerikaanse voornemens goed is verlopen.
Kunt u aangeven op welke wijze u de belofte aan de Tweede Kamer, gedaan tijdens het algemeen overleg Vervanging F16 op 8 februari jl., om zo transparant mogelijk te zijn over alle ontwikkelingen bent nagekomen?
Ik streef altijd naar een goede informatievoorziening aan de Kamer. Elk jaar ontvangt de Kamer een uitvoerige jaarrapportage. Indien daar aanleiding toe is, informeer ik de Kamer ook tussentijds over de ontwikkelingen in het JSF-programma. De brief van 2 februari jl. over onder andere de Amerikaanse verwervingsplannen is hiervan een voorbeeld. In die brief heb ik uiteengezet dat ik bij het JPO de informatievoorziening aan de partners aan de orde heb gesteld, juist met als doel mij in staat te stellen de Kamer eerder van relevante ontwikkelingen op de hoogte te brengen.
Het in vraag 1 genoemde ANP-bericht gaat in op mogelijke gevolgen van het Amerikaanse besluit om de productie van 179 toestellen enkele jaren uit te stellen. Dit besluit heeft geen gevolgen voor de prijs van de twee reeds door Nederland bestelde toestellen. Het totale effect voor Nederland, met als uitgangspunt de huidige geplande bestelreeks, waarbij de eerste productietoestellen zouden worden geleverd in 2019, is op dit moment nog niet bekend. Begin april ontvangt Defensie nieuwe financiële informatie over de F-35. Zoals bekend heeft deze informatie een relatie met het Selected Acquistion Report aan het Amerikaanse Congres. Op grond van deze nieuwe informatie zal Defensie de financiële gevolgen inzichtelijk maken. De Kamer wordt hierover uiterlijk 1 juni a.s. geïnformeerd met de jaarrapportage van het project Vervanging F-16.
Het onderzoek van het Nibud naar de waskosten in zorginstellingen. |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouderen kunnen was niet meer betalen»?1
Ja, ik ken het bericht.
Hoe kan het dat bewoners van zorginstellingen minimaal 75 euro per maand moeten betalen voor het laten doen van hun was?
Het is niet zo dat alle bewoners van zorginstellingen minimaal 75 euro moeten betalen voor hun was.
Uit het onderzoek van Nibud blijkt dat bewoners vaak minder betalen dan de berekende richtlijn van het Nibud. Zorgaanbieders vragen voor intern wassen, zo blijkt uit het onderzoek, gemiddeld een bedrag van 10 à 50 euro.
Op basis van welke gegevens heeft de overheid berekend dat een maandelijkse bijdrage voor het wassen van kleding tussen de 20 euro en 35 euro moet liggen?
Deze bedragen zijn gebaseerd op het door Research voor Beleid uitgevoerde «Onderzoek Vrijwillige bewonersbijdrage» uit 2009. Dit onderzoeksrapport is destijds naar de Tweede Kamer gezonden.
Hoe kan het dat het Nibud op een wel vier keer zo hoog bedrag uitkomt dan de overheid?
Het Nibud heeft onderzocht wat de gemiddelde kosten voor wassen van kleding zijn voor cliënten die thuis wonen en voor cliënten die in een instelling verblijven. Daarnaast heeft het Nibud in kaart gebracht welk bedrag instellingen in rekening brengen bij de cliënt. Dit laatste bedrag is veelal lager dan de kosten en ligt meer in lijn met de bedragen uit het onderzoek uit 2009.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat ouderen, die maandelijks 290 euro te besteden hebben, een dergelijk gigantisch hoog bedrag moeten betalen voor hun was?
Ouderen, ook met alleen AOW, hebben meer te besteden dan het door u genoemde minimumbedrag van 290 euro, namelijk ruim 420 euro. Ouderen hebben behalve het zak- en kleedgeld recht op de koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en een deel van de fiscale ouderenkorting. Daarnaast ontvangen zij de Wtcg-tegemoetkoming en de korting op de eigen bijdrage AWBZ.
Bovendien hoeft slechts een deel van deze groep daadwerkelijk 75 euro te betalen voor de was. Hiervoor heb ik aangegeven dat uit het onderzoek van Nibud blijkt dat de in rekening gebrachte kosten voor intern wassen thans tussen de 10 à 50 euro liggen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat zorginstellingen exorbitante eigen bijdragen voor het doen van de was gaan vragen?
Zorgaanbieder en cliëntenraad moeten samen beslissen hoe ze het wasproces vormgeven en welk bedrag wordt doorberekend aan de bewoners. Het onderzoek van het Nibud laat zien dat de keuzes die gemaakt worden rondom de vormgeving van het wasproces, doorwerken in de prijs voor cliënten. Er zijn mogelijkheden om de waskosten lager te houden en voor andere oplossingen te kiezen. Ik noem er een aantal die de sector al toepast: intern wassen is goedkoper dan uitbesteden, de cliënt kan gestimuleerd worden zelf te wassen, wassen als onderdeel van de dagbesteding, mantelzorgers en vrijwilligers kunnen de was verzorgen.
De voortvarendheid waarmee de Belastingdienst huiseigenaren van dienst is bij het achterhalen van de hoogte van het inkomen van achteloze huurders |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de Belastingdienst reeds een online webtool met handleiding heeft ontwikkeld en geactiveerd waarmee verhuurders kunnen inzien of een bewoner c.q. huishouden op een bepaald adres een verzamelinkomen heeft boven of onder de 43 000 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze serviceverlening van de Belastingdienst een wettige basis ontbeert? Kunt u uw antwoord toelichten en daarnaast ook toelichten waarom deze webtool nu al reeds is gerealiseerd en geactiveerd?
Deze mening deel ik niet. De Staatssecretaris van Financiën heeft de Belastingdienst ontheven van de geheimhoudingsplicht, zodat het de Belastingdienst vooruitlopend op de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging toegestaan is om de relevante inkomensverklaring te verstrekken aan verhuurders. De ontheffing is gebaseerd op artikel 67 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De ontheffing heeft betrekking op de periode tot aan de verwachte datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, 1 juli 2012. Verhuurders kunnen de inkomensafhankelijke huurverhoging voorstellen per 1 juli 2012 en dergelijke huurverhogingsvoorstellen moeten vóór 1 mei bij huurders worden ingediend. Verhuurders mogen de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli a.s. uiteindelijk niet doorvoeren als blijkt dat het wetsvoorstel niet is aangenomen door het parlement vóór 1 juli a.s.
Kunt u garanderen dat de inkomensgegevens die worden opgevraagd via de door de Belastingdienst omschreven werkwijze2, alleen kunnen worden opgevraagd en toegepast door een verhuurder die daadwerkelijk voornemens is om de eigen huurder een boven-inflatoire verhoging van de huur op te leggen, zoals in de voorliggende Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) mogelijk zal worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verhuurders/eigenaars kunnen alleen informatie verkrijgen die betrekking heeft op woningen waarvan zij verhuurder/eigenaar zijn. Dit wordt ook op adresniveau gecontroleerd.
Verhuurders mogen de informatie alleen maar voor dat doel opvragen. Dit is geregeld in het wetsvoorstel en een uitdrukkelijke voorwaarde bij de geldende ontheffing van de geheimhoudingsplicht. Verhuurders moeten vooraf akkoord gaan met de gebruiksvoorwaarden voor het aanvragen van inkomensverklaringen en in die gebruiksvoorwaarden is expliciet bedongen dat de verhuurder de gegevens alleen gebruikt voor het al dan niet voorstellen van een boveninflatoire huurverhoging.
Is het technisch mogelijk voor een verhuurder om via de webtool van de Belastingdienst inkomensgegevens te achterhalen van huurders die bij een andere verhuurder huren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de voorgenomen werkwijze van de Belastingdienst in strijd is met de privacywetgeving die in Nederland geldt omdat de Belastingdienst de deur openzet voor alle verhuurders in Nederland om op kinderlijke eenvoudige wijze inkomensgegevens van welke huurder en eventuele medebewoners te achterhalen?
Deze mening deel ik niet. De verstrekking van de inkomensverklaring is geregeld in de ontheffing geheimhoudingsplicht met de daarbij horende voorwaarden conform het wetsvoorstel. Daarnaast wordt alleen de noodzakelijke informatie verstrekt. De informatie beperkt zich namelijk tot het antwoord op de vraag of het huishoudinkomen al dan niet meer bedraagt dan € 43 000. Als het hoger is dan € 43 000 wordt tevens aangegeven op hoeveel personen dat huishoudinkomen betrekking heeft, zodat het voor de huurder die wordt geconfronteerd met de inkomensafhankelijke huurverhoging duidelijk is dat niet alleen zijn inkomen relevant is, maar ook het inkomen van de medebewoners.
De verklaring is niet herleidbaar tot het individuele inkomen van een natuurlijk persoon.
Kunt u aangeven wat u zelf allemaal onder potentieel misbruik van deze service en aangeleverde data vindt vallen? Kunt u dan ook omschrijven hoe het controlemechanisme eruit ziet dat u hanteert om het door u geschetste misbruik te voorkomen?
Elk ander gebruik dan voor het al dan niet doen van een boveninflatoir huurverhogingsvoorstel, is misbruik. Het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (33 129) geeft in artikel II onder E een regeling voor de bescherming van persoonsgegevens:
«In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk IIIA. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 19a
Gebruik van de informatie voor een ander doel is onrechtmatig. De Belastingdienst kan bij constatering daarvan optreden. De Belastingdienst en ook gedupeerde derden hebben de mogelijkheid om een procedure tegen de verhuurder aan te spannen, eventueel een kort geding.
Ook kan de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens, worden ingelicht.
Tenslotte is er ook een strafsanctie: artikel 272 Wetboek van Strafrecht .
Gedupeerden kunnen dus ook aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. De FIOD is – naast de politie – bevoegd ter zake het opsporingsonderzoek te verrichten.
Kunt u aangeven hoe u erop toeziet dat de verhuurder de aangeleverde data vertrouwelijk behandelt? Kunt u aangeven welke handhavingsinstantie extra capaciteit zal gaan inzetten voor de naleving van de privacywaarborgen die u al dan niet heeft gesteld? Als er geen extra capaciteit voor handhaving wordt ingesteld, welke huidige handhavingstaken zullen dan minder worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
WW-uitkering aan ex-SHB werknemers en hun pensioen |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het u bekend dat voormalige werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB geen keuze hebben voor wat betreft de ingangsdatum van hun pensioen, omdat de werkgever omstreeks het faillissement heeft nagelaten de pensioenleeftijd te verhogen naar 65 jaar?1
Ja.
Acht u het terecht dat voor 60 jarigen nu de WW-uitkering gekort dreigt worden met de pensioenuitkering? Zo ja waarom?
Ja. In het algemeen geldt dat pensioen in mindering wordt gebracht op de WW-uitkering. Deze regel is ook van toepassing op de situatie van de voormalig werknemers van de Rotterdamse Havenarbeidspool SHB. Er is geen reden om hiervan af te wijken.
Acht u het te verdedigen dat bedrijven die destijds gebruik maakten van de regeling voor deeltijd-WW geen terugstortingen hoefden te doen toen ze weer winst gingen maken en werkloze havenwerkers van hun pensioen wel «terugstortingen» moeten doen? Zo ja, waarom?
Ja. De vergelijking tussen bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de regeling voor deeltijd WW en «terugstortingen» van het pensioen van de werkloze havenwerkers gaat niet op. De regeling voor deeltijd-WW was een tijdelijke regeling met het doel de werkgevers en werknemers de mogelijkheid te bieden om een periode van onverwachte en scherpe vraaguitval te overbruggen door de werktijd van werknemers tijdelijk te verkorten. Uitgangspunt hierbij was dat het dienstverband werd voortgezet. Dit betreft een hele andere situatie dan de werkloze havenwerkers.
Wilt u in overleg treden met FNV-Bondgenoten sector Havens en de uitvoerder van de pensioenregeling om tot een oplossing te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De betreffende regeling heeft een arbeidsvoorwaardelijk karakter. Het is aan werkgevers en werknemers om daar afspraken over te maken. Als minister heb ik daarbij geen enkele rol.
Het bericht dat door de lage rente werknemers te maken kunnen krijgen met grote kortingen van hun pensioen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pensioenkorting van 30 procent»?1
Ja.
Klopt het bericht dat werknemers met een beschikbare premieregeling door de lage rente rekening moeten houden met een aanzienlijk lager pensioen wat kan oplopen tot kortingen van ca. 35 procent Kunt u daarnaast aangeven hoeveel werknemers een dergelijke regeling hebben?
Bij dergelijke regelingen is de uitkering inderdaad afhankelijk van de rentestand op het moment van inkoop. Of percentages zoals vermeld zich voordoen, hangt af van individuele situaties. Bij premieovereenkomsten waarbij de premie tot pensioendatum wordt belegd en bij premieovereenkomsten waarbij de premie onmiddellijk wordt omgezet in een aanspraak op kapitaal, staat de uitkering niet vast. Deelnemers ontvangen in uniforme pensioenoverzichten (upo’s) een indicatie daarvan. Deze is gebaseerd op de rente van 4%. Op pensioendatum wordt de uitkering vastgesteld. Deelnemers die pensioneren, ontvangen een offerte voor hun pensioenuitkering die is gebaseerd op de marktrente, thans ongeveer 2,5%. Als zij de actuele offerte vergelijken met hun upo van 2008, vóór de crisis, dan is een 35% lagere uitkering dan in 2008 geïndiceerd, niet uit te sluiten. Oorzaken van dat verschil zijn dan niet alleen de lage rente, maar ook de lage beurskoersen en de gestegen levensverwachting. Er is geen sprake van korting van de uitkering, omdat in deze premieovereenkomsten geen uitkering wordt toegezegd. Die uitkering is afhankelijk van de rente- en beurskoersen en inkooptarieven op pensioendatum.
Het renterisico op pensioendatum doet zich voor bij de hierboven vermelde premieovereenkomsten en bij kapitaalovereenkomsten. Op basis van de meest recente cijfers hebben ongeveer 626 000 deelnemers dergelijke overeenkomsten2. Een fractie hiervan kan te maken hebben met een daadwerkelijk lager pensioen, namelijk degenen die thans met pensioen gaan. Het gaat om naar schatting enkele tienduizenden per jaar. Bovendien zijn er ook premieovereenkomsten waarbij periodiek wel een gegarandeerde pensioenuitkering wordt ingekocht. Deze beperken en spreiden het risico op lage uitkeringen. Er zijn geen cijfers bekend over de verdeling van het aantal deelnemers of pensioengerechtigden over de verschillende varianten van premieovereenkomsten.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat werknemers door de lage rente gedwongen worden om in een keer hun pensioen aan te kopen, terwijl deze aanspraken later (bij een hogere rente) meer waard blijken te zijn?
Uitgangspunt van de Pensioenwet is dat de pensioenuitkering op moment van pensionering vaststaat. Het is inherent aan de boven vermelde overeenkomsten dat deelnemers de uitkering op pensioendatum in een keer aankopen. Dat maakt deze regelingen gevoelig voor de rente op het moment van inkoop van de uitkering. Deze inkoop is tegen de geldende marktrente, die thans laag is. Dat leidt ongelukkigerwijs tot lage uitkeringen. De keuze voor het type pensioenovereenkomst is aan sociale partners. Zij kunnen desgewenst kiezen voor premieovereenkomsten waarbij periodiek een gegarandeerde uitkering wordt ingekocht, of voor uitkeringsovereenkomsten.
Deelt u de mening dat de «pensioenknip» (Stcrt. 2009, 10855) een oplossing kan bieden voor deze problematiek?
De pensioenknip voorkomt dat deelnemers op pensioendatum in een keer hun pensioen moeten aankopen. Deze tijdelijke faciliteit is in 2009 gecreëerd voor degenen die kort na de inwerkingtreding van de Pensioenwet (PW) met pensioen gaan. De pensioenknip maakt het mogelijk om ervan te kunnen profiteren als de rente- en beurskoersen stijgen.
Of de knip leidt tot een hogere pensioenuitkering, is afhankelijk van de rente- en beursontwikkelingen en van de ontwikkeling van de levensverwachting. Bij gebruik van de pensioenknip kunnen uitkeringen ook lager uitvallen. Mijn ambtsvoorganger heeft deze kanttekening reeds gemaakt bij de introductie van de pensioenknip. Sinds de introductie van de pensioenknip is de rente verder gedaald.
Deelt u eveneens de mening dat de nieuwe pensioenwet wel voorziet om tijdens de opbouwfase alvast een kapitaal of uitkering te kunnen inkopen, maar dat dit voor oude polissen die nu expireren geen oplossing biedt?
Ja.
Kunt u cijfermatig aangeven wat de financiële consequenties zijn van een veranderende rente op de aan te kopen uitkering?
Een 1%-punt lagere rekenrente op de pensioendatum, leidt volgens schatting gemiddeld tot een ongeveer 10% lagere uitkering. Dit betekent dat het grootste deel van de daling van de in te kopen uitkering (zie antwoord 2) wordt veroorzaakt door de lage beurskoersen en gewijzigde levensverwachting.
Het daadwerkelijke effect van de lagere rekenrente op de uitkering hangt sterk af van individuele situaties, bijvoorbeeld het wel of niet aankopen van een partnerpensioen. Daarnaast kan laatst vermeld percentage per pensioenuitvoerder naar boven of beneden afwijken, omdat inkooptarieven tussen pensioenuitvoerders kunnen verschillen.
Bent u bereid om de mogelijkheden te bekijken om de tijdelijke regeling van de pensioenknip te verlengen? Bent u verder bereid om het mogelijk te maken om het pensioen meerdere keren te knippen?
Op dit moment zie ik geen noodzaak tot verlenging van de tijdelijke regeling. Van de knip kan gebruik worden gemaakt door degenen die uiterlijk op 31 december 2013 hun pensioen moeten inkopen. Ook in 2012 en 2013 kunnen deelnemers bij pensionering kiezen voor de pensioenknip. Daarnaast is het zo dat degenen die de inkoop van hun pensioen hebben geknipt, 5 jaar de tijd hebben om de uitgestelde uitkering in te kopen. Degenen die op het vroegst mogelijke moment voor de pensioenknip hebben gekozen, 1 januari 2009, hebben tot 31 december 2013 de tijd om de uitgestelde uitkering in te kopen; voor degenen die op de laatst mogelijke datum kiezen voor de pensioenknip – 31 december 2013 – is dat 31 december 2018. Voor de uitgestelde inkoop is de pensioenknip dus nog tot 31 december 2018 van toepassing.
Het gebruik van de pensioenknip is thans zeer beperkt, zo heeft het Verbond van Verzekeraars indicatief laten weten. Ook daarom vind ik verlenging van de pensioenknip nu niet nodig.
Ik ben bereid om in de loop van 2013 te bezien of de overgangsperiode die met de tijdelijke regeling wordt overbrugd, verlenging behoeft zodat nieuwe groepen deelnemers deze mogelijkheid eventueel ook kunnen krijgen. Ik zal de Kamer in de tweede helft van 2013 nader informeren. Daarbij zal ik ook de mogelijkheid van meermaals knippen van pensioen meenemen.
Groot tekort bij Amarantis |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Groot tekort Amarantis»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de omvang was van het tekort bij Amarantis in 2009 toen het onder verscherpt toezicht van de Inspectie van het onderwijs werd geplaatst?
Amarantis Onderwijsgroep heeft over 2009 een positief resultaat van € 666 000,– behaald. Er was in 2009 dus geen sprake van een tekort.
De Inspectie van het Onderwijs heeft op 5 oktober 2009 Amarantis onder geïntensiveerd financieel toezicht geplaatst omdat de solvabiliteit (het vermogen om op langere termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) al enkele jaren daalde en zich eind 2008 nog maar net boven de signaleringswaarde bevond. Hetzelfde gold voor de liquiditeit (het vermogen om op korte termijn aan financiële verplichtingen te kunnen voldoen) die zich eind 2007 al eens onder de signaleringswaarde bevond. De financiële positie van Amarantis was daardoor kwetsbaar. De Inspectie heeft de financiële ontwikkelingen van Amarantis gevolgd door het opvragen van tussentijdse financiële informatie en het beoordelen van de jaarrekening 2009. Uit die jaarrekening bleek dat de liquiditeit iets verbeterd was, maar dat de solvabiliteit tot vlak onder de signaleringswaarde was gedaald. Op 6 augustus 2010 is het geïntensiveerd financieel toezicht daarom verlengd.
Is het tekort van Amarantis groter geworden in de periode dat de instelling onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, wat is de oorzaak hiervan?
Het resultaat is over 2010 toegenomen tot € 1 700 000. Dit resultaat is het gevolg van het financieel beleid van de Amarantis Scholengroep.
Uit de tussentijdse cijfers over 2010 en ook uit de jaarrekening 2010 bleek dat de financiële positie van Amarantis nog kwetsbaar was. Amarantis had wel beter zicht op de problemen en had het voornemen om vanaf medio 2011 een financiële sanering uit te voeren. Daarvoor was ook een interim-voorzitter voor het College van Bestuur aangetrokken. In december 2011 ontving de Inspectie echter tussentijdse informatie waaruit een sterk verslechterde financiële situatie bleek, onder meer door problemen met kredietverstrekkers. Om die reden heeft de Inspectie op 9 januari 2012 het financieel toezicht verzwaard tot intensief toezicht.
Indien het tekort is toegenomen tijdens de periode van verscherpt toezicht, kunt u dan aangeven wat de afspraken waren tussen de Inspectie en Amarantis om het tekort terug te dringen? Kunt u tevens aangeven waarom het niet gelukt is het tekort terug te dringen?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 is over 2009 en 2010 een positief resultaat behaald. Er was toen geen sprake van tekorten. De financiële situatie is echter in de jaren 2009 en 2010 niet voldoende verbeterd en in 2011 zelfs sterk verslechterd. De Inspectie heeft bij het College van Bestuur van Amarantis aangedrongen op adequate maatregelen. Eind 2011 bleek echter dat het CvB daaraan volstrekt onvoldoende uitvoering aan heeft gegeven en daarom is in januari 2012 het financieel toezicht verzwaard.
Kunt u tenslotte uiteenzetten welke instrumenten de Inspectie heeft om in te grijpen in dergelijke situaties?
In situaties waarin de continuïteit van een onderwijsinstelling als gevolg van een zwakke financiële positie of slechte vooruitzichten in gevaar is of dreigt te komen intensiveert de Inspectie het toezicht door frequenter informatie op te vragen, zich een beeld te vormen van de situatie en dit beeld te bespreken met het bestuur van de instelling. Tegelijkertijd informeert de Inspectie de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de risico’s ten aanzien van de continuïteit van de instelling. Ingeval de Inspectie constateert dat sprake is geweest van «wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders» kan de minister wat het voortgezet onderwijs betreft op grond van artikel 103g van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aan Amarantis een aanwijzing geven. Een dergelijke aanwijzing omvat een of meer maatregelen. In genoemd artikel is beschreven wat moet worden verstaan onder wanbeheer.
Verder heeft de Inspectie de – gemandateerde – bevoegdheid de bekostiging van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WVO (artikel 104 WVO). Indien sprake is van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs of de kwaliteit van het bestuur ernstig of langdurig tekortschiet, kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 104a WVO).
Wat de BVE-sector betreft: de minister kan aan Amarantis rechten ten aanzien van bestaand onderwijsaanbod tijdelijk ontnemen. Dat is geregeld in artikel 6.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Zou sprake zijn van een situatie waarin de kwaliteit van het onderwijs tekortschiet, dan kan de minister op verzoek van Amarantis of uit eigen beweging in overeenstemming met Amarantis maatregelen treffen (artikel 6.1.5a WEB). Verder heeft de minister de mogelijkheid om de rijksbijdrage van Amarantis geheel of gedeeltelijk in te houden of op te schorten indien Amarantis in strijd handelt met het bepaalde bij of krachtens de WEB (artikel 11.1 WEB).
Voorts is het de bedoeling dat ook in de BVE-sector vanaf 1 januari 2013 de mogelijkheid bestaat tot het geven van een aanwijzing wegens wanbeheer. Een wetsvoorstel daartoe is in voorbereiding.
Het gebrek aan de tijd bij de politie om winkeldieven aan te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Politie heeft te weinig tijd voor winkeldiefstal» en «Ambtenaren gaan winkeldieven vangen»?1 Herinnert u zich de motie-Marcouch over de inzet van gemeentebrigadiers?2
Ja.
Is het waar dat de politie te weinig tijd heeft voor winkeldiefstal? Zo ja, waar blijkt dat precies uit? Kan dat gezien worden als een teken dat de politie deze vorm van criminaliteit niet serieus neemt? Zo nee, wat is dan niet waar aan dat bericht? Hoe moet de passage uit uw Actieplan Criminaliteit tegen Bedrijven, dat de politie gelet op de overige veiligheidsprioriteiten niet altijd onmiddellijk aan de vraag om op te treden tegen winkelcriminaliteit kan voldoen, dan wel worden gelezen?
De vraag naar politiecapaciteit is groter dan de capaciteit zelf. Net als bij andere vormen van criminaliteit moeten er daarom door het gezag keuzes worden gemaakt waar de politie-capaciteit voor wordt ingezet. Daarbij is van het grootste belang dat ook andere partijen dan de politie zich inspannen om onveiligheid te voorkomen dan wel te bestrijden. Dat is ook bij winkeldiefstal het geval: winkeliers spannen zich in om diefstal zo veel mogelijk door eigen preventieve maatregelen te voorkomen.
Gemeenten hebben een eigenstandige taak naast de politie waar het gaat om optreden tegen overlast en verloedering. Gemeenten kunnen daarvoor boa’s inzetten. Boa's zijn geen vervanging of concurrent van de politie, maar een exponent van de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om zaken op het terrein van leefbaarheid, verloedering en overlast in de openbare ruimte aan te pakken. Tot die openbare ruimte horen ook winkelgebieden. Juist omdat in winkelgebieden soms intensief toezicht plaatsvindt door boa’s, is het effectief om de inzet van boa’s bij een veelvoorkomend delict als winkeldiefstal te beproeven.
Deelt u de mening dat, mede gezien uw eigen constatering dat winkeldiefstallen vaak door rondtrekkende dadergroepen worden gepleegd, het hier om een ernstige vorm van criminaliteit gaat? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat deze vorm van criminaliteit aangepakt moet worden door rechercheurs en andere politieambtenaren en niet door bijzondere opsporingsambtenaar (BOA)’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstallen, gepleegd door rondtrekkende dadergroepen, een ernstige vorm van criminaliteit zijn. Daar waar de rondtrekkende dadergroepen overvallen en inbraken plegen, is de aanpak daarvan onderdeel van de landelijke prioriteit van de politie om delicten met een hoge impact op het slachtoffer (high impact delicten) aan te pakken.
Een deel van de winkeldiefstallen wordt door rondtrekkende dadergroepen gepleegd, maar het merendeel niet. Dit geldt met name voor de eenvoudige winkeldiefstallen.
In de praktijk is de politie niet altijd in het winkelgebied zelf aanwezig op het moment dat een winkeldiefstal wordt gepleegd. In deze winkelgebieden zijn veelal wel boa’s aanwezig, die bevoegdheden hebben om op te treden tegen allerlei vormen van overlast en verloedering in het winkelgebied. Om de afhandeling van winkeldiefstal te versnellen wordt er nu een proef uitgevoerd met winkelboa’s in een vijftal gemeenten. Nadrukkelijk treedt de boa alleen op bij vormen van winkeldiefstal waar geen sprake is geweest van geweld, dus bij de eenvoudige vormen van winkeldiefstal. Mocht er gedurende het proces alsnog geweld voorkomen, wordt de politie ingeschakeld.
Daarnaast kan de winkelboa handhaven op andere zaken binnen het domein «Openbare ruimte». Daarmee wordt bijgedragen aan het vergroten van de leefbaarheid en de veiligheid in het winkelgebied. De totaal beschikbare handhavingscapaciteit wordt op deze wijze zo effectief mogelijk ingezet. Ten slotte zijn er extra ogen en oren in het gebied aanwezig waar een preventieve werking vanuit kan gaan.
Deelt u de mening dat verhoging van de pakkans van rondtrekkende bendes belangrijker is in de strijd tegen winkeldiefstal dan het door BOA’s laten afhandelen van een winkeldiefstal? Zo ja, hoeveel recherchecapaciteit gaat u hiervoor extra inzetten? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening sluit het één het ander niet uit. Rondtrekkende, internationaal opererende, bendes zijn voor de politie lastig op te sporen. Deze bendes stelen jaarlijks in Nederland voor 250 miljoen euro aan goederen. Dat is een derde van de totale schade als gevolg van winkelcriminaliteit. Daarom ben ik verheugd te kunnen melden dat ik op 27 februari jl. een convenant heb getekend waarbij een publiek-private samenwerking tussen politie en winkelketens is opgenomen voor het uitwisselen van camerabeelden waarop veelplegers zijn vastgelegd. Er komt een centraal informatiepunt waar de informatie over bendeactiviteiten wordt geanalyseerd ten behoeve van de opsporing. In de vorm van trendsignalering wordt deze analyse teruggekoppeld naar de deelnemende bedrijven. Met de politie en het OM zijn afspraken gemaakt over de aanpak van diverse vormen van criminaliteit, zoals ik dat aangaf in de MvT bij mijn begroting (TK, 2011–2012, 33 000 VI, nr. 2). Het gaat daarbij onder andere om overvallen, straatroof en woninginbraken. Nu zijn er al (tien) regionale high impact crime-teams gericht op het bestrijden van dergelijke fenomenen.
Gaan BOA’s bij het aangekondigde experiment in Zaltbommel zich inderdaad bezighouden met het aanhouden van winkeldieven, het bekijken van camerabeelden, het horen van getuigen, het opnemen van aangifte en het opmaken van een proces-verbaal»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in het Actieplan aangekondigde experiment, waaruit ook opgemaakt kan worden dat de BOA zich slechts bezig zou gaan houden met de meer administratieve afhandeling van winkeldiefstallen? Zo nee, wat gaan de BOA’s in dat experiment dan wel concreet doen?
In het Actieplan Criminaliteit tegen bedrijven is opgenomen dat de mogelijkheden worden verkend om gemeentelijke boa’s in het domein van de openbare ruimte de bevoegdheid te geven om bij winkeldiefstal op te treden. Met de proef in Zaltbommel – en in de andere vier pilotgemeenten – wordt hier invulling aan gegeven. Ik kan personen die opsporingsambtenaar zijn op basis van ex artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, de boa-politiebevoegdheden toekennen. Alle handelingen die de winkelboa’s kunnen gaan verrichten vallen binnen deze bevoegdheden. Het is de bedoeling dat de winkelboa’s rechtstreeks opgeroepen kunnen worden wanneer een winkelier of een winkelbeveiliger een winkeldief op heterdaad heeft aangehouden. Vervolgens zullen zij de winkelier kunnen helpen met het doen van de aangifte en zullen zij een proces verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarbij kunnen zij eventuele getuigen horen en/of camerabeelden uitkijken. Tot slot mogen zij de winkeldief, indien nodig, fouilleren en vervolgens vervoeren naar het bureau. De hulpofficier van justitie beslist of de aanhouding rechtmatig is en vaardigt de strafbeschikking uit.
De proeven in de betreffende pilotgemeenten zullen een aanvang nemen nadat met de betrokken (driehoeks)partners overeenstemming is bereikt over benodigde randvoorwaarden.
Er is geen sprake van aanpassing van wetgeving. Wel zal in de Circulaire Buitengewoon opsporingsambtenaar de bevoegdheid ook bij winkeldiefstal te mogen optreden worden toegevoegd binnen domein I Openbare ruimte. De volgens de Circulaire geldende eisen qua toetsing van bekwaamheid, wetskennis en uitoefening van bevoegdheden blijven ook voor de winkelboa onverkort van toepassing. In het kader van de pilot wordt bekeken aan welke aanvullende bekwaamheidseisen boa’s die winkeldiefstal tot hun bevoegdheid mogen rekenen, moeten voldoen.
Deelt u de mening dat BOA’s beter ingezet kunnen worden ter verlichting van de taken van de politie bij de bestrijding van minder ernstige vormen van overlast in plaats van BOA’s te gebruiken voor criminaliteitsbestrijding waar de politie wel voor is bedoeld? Zo ja, hoe wordt hier in het genoemde experiment rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Toezicht op pensioenen' |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website van De Nederlandsche Bank (DNB) «Toezicht op pensioenen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze vragen en antwoorden ook gelden als richtsnoer voor het beleid, in het bijzonder voor wat betreft een door pensioenverzekeraar uitgevoerde pensioenregeling en de overdracht door een liquiderend pensioenfonds aan een pensioenverzekeraar?
Ja. De vragen en antwoorden van DNB hebben betrekking op pensioenuitvoerders. In de Pensioenwet is de pensioenuitvoerder omschreven als een ondernemingspensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds, een premiepensioeninstelling of een verzekeraar die zetel heeft in Nederland.
Onder verwijzing naar wat u bij de behandeling van de Pensioenwet heeft geantwoord, namelijk dat de uivoerder niet verantwoordelijk is2 en naar wat de website van DNB stelt, namelijk dat dat wel het geval is, legt de DNB de wet verkeerd uit?
DNB legt de wet niet verkeerd uit. Ik onderschrijf dan ook de visie van DNB op dit punt.
De gedachte van de Pensioenwet is dat zowel de werkgever als de pensioenuitvoerder hun verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat er in het gegevensverkeer iets mis gaat. Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat een individuele deelnemer de dupe wordt van een fout in het gegevensverkeer.3
Pensioenuitvoerders zijn onder de Pensioenwet derhalve niet gevrijwaard van aansprakelijkheid voor het geval de werkgever verzuimd heeft gegevens te verstrekken. Dat betekent overigens niet dat pensioenuitvoerders in alle gevallen aansprakelijk zijn.
Voor vermindering en verval is bij pensioenverzekeringsovereenkomsten slechts plaats indien de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien de werknemer de verzekeraar of het pensioenfonds heeft misleid. In dat geval is de vermindering of het verval van de uitkering beperkt tot het risico met betrekking tot de verzwijgende werknemer. Indien de werknemer niet toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat jegens de verzekeraar of het pensioenfonds niet is voldaan aan de mededelingsplicht of indien dit uitsluitend is te wijten aan de verzekeringnemer/werkgever, dan kan de pensioenuitvoerder wat hij zonder deze bepaling in mindering zou mogen brengen op de uitkering aan de derde, verhalen op de verzekeringnemer/werkgever. Het feit dat niet is voldaan aan de mededelingsplicht dient dan voor het risico te komen van de verzekeringnemer/werkgever, op wie de mededelingsplicht immers rust.4
De in artikel 4, tweede lid, Regelen Verzekeringsovereenkomsten PSW opgenomen vrijwaring van alle aansprakelijkheid van de verzekeraar voor een verzuim van de werkgever, is voor pensioenfondsen vanaf 1 januari 2006 en voor verzekeraars vanaf inwerkingtreding van de Pensioenwet (1 januari 2007) komen te vervallen.
In uw vraag verwijst nu naar kamerstuk 30 413, nr. 63. Ik kan in dit kamerstuk geen aanknopingspunt vinden voor een andere visie op dit vraagstuk.
Wat is – tegen deze achtergrond – uw mening over de uitspraak op de website van DNB dat de werknemer, ook als hij niet is aangemeld door de werkgever, toch een beroep kan doen op zijn pensioenrechten en aanspraken?
Ik onderschrijf zoals onder vraag 3 is aangegeven de visie van DNB. Ook als de werknemer niet is aangemeld door de werkgever kan hij een beroep doen op zijn pensioenrechten en aanspraken.
Wat is uw mening over het artikel van prof. dr. E Lutjens getiteld «Aansprakelijkheid pensioenuitvoerder bij het niet aanmelden»3 waarin wordt gesteld dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende deelnemers?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van prof. dr. E. Lutjens. De heer Lutjens is de overtuiging toegedaan dat pensioenuitvoerders niet aansprakelijk zijn voor hen onbekende (wegens niet aanmelding) deelnemers. In de bovenstaande antwoorden heb ik reeds uiteengezet dat ik deze visie niet deel.
Op welke wijze kan de werknemer nu zijn recht halen, indien de pensioenuitvoerder meedeelt aan de werknemer dat hij niet was verzekerd, zeker wanneer de werkgever beweert dat er wel een aanmelding heeft plaatsgevonden en het niet helder is bij wie het probleem ligt? Overweegt u om tegen deze achtergrond het beleid te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hier boven reeds heb uiteengezet, kan de werknemer in een dergelijk geval toch bij de pensioenuitvoerder een beroep doen op zijn pensioenrechten. Een uitzondering hierop is de situatie dat de werknemer toerekenbaar heeft bijgedragen aan het feit dat de pensioenuitvoerder niet geïnformeerd is.
In het kader van de uitvoeringsovereenkomst maken partijen afspraken over de gegevensaanlevering.
De deelnemer is via een derdenbeding partij geworden bij de uitvoeringsovereenkomst en kan derhalve nakoming afdwingen door de pensioenuitvoerder.
Ik ben niet voornemens om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen.
Het bericht dat Nederland de hoogste boetes heeft van Europa |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland de hoogste boetes heeft van Europa?1
Ik beschik niet over de exacte berekeningen achter de cijfers uit het bewuste bericht.
Is het waar dat de boetes verhoogd zijn om de staatskas te spekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verhoging van de verkeersboetes is primair bedoeld om de naleving van de verkeersregels te verbeteren. Overtreders worden door zwaardere sanctionering immers geconfronteerd met hoge boetes, terwijl ze die kunnen vermijden door zich aan de regels te houden. Een betere naleving komt ten goede aan de verkeersveiligheid en draagt bij aan het doel om het aantal doden en gewonden verder terug te dringen.
In de toelichtingen op de tariefsverhogingen van 2011 en 2012 is daarnaast opgenomen dat de verwachte opbrengsten van de maatregel van belang zijn voor het op orde houden van de begroting van Veiligheid en Justitie en ervoor zorgen dat er in deze tijden niet hoeft te worden gesneden in de rechtshandhaving (Stb. 2010, 785 en 2011, 630).
Heeft de verhoging van de boetes enig verband met het afschaffen van de bonnenquota, aangezien daardoor minder geld binnen werd gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de boetes verhoogd zijn om de verkeersveiligheid te doen toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vullen van de staatskas niet het doel moet zijn van het uitschrijven van boetes, maar het bevorderen van de (verkeers)veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit blijkt dat het verhogen van de boetes de (verkeers)veiligheid bevordert?
Uit recent gepubliceerd onderzoek2 van het WODC blijkt onder andere dat de pakkans in combinatie met boetes van een bepaalde hoogte van invloed is op een betere naleving van de verkeersregels. Zo is de daling van het aantal boetes bij trajectcontroles verhoudingsgewijs voor 35% toe te schrijven aan gedragseffecten voornamelijk veroorzaakt door een sterker bewustzijn van automobilisten van de pak- en sanctiekans bij trajectcontroles en in geringere mate door boeteverhogingen.
Verder blijkt uit een berekening door het WODC van de prijselasticiteit dat een toename met 1% van het boetetarief leidt tot een afname met circa 0,23% van het aantal snelheidsovertredingen. Uit het onderzoek volgt dat vooral recidivisten gevoelig zijn voor boeteverhogingen, in het bijzonder jonge recidivisten en meerplegers.
In een eerder onderzoek dat in opdracht van het Openbaar Ministerie is verricht3, stellen de onderzoekers dat elke bekeuring een gering en relatief kortdurend effect heeft op de verkeersveiligheid. Door de hoge handhavingsdruk van bijna 10 miljoen bekeuringen, is het cumulatief effect op de verkeersveiligheid in Nederland echter zeer groot. Uit dit overtrederonderzoek, dat is uitgevoerd onder een steekproef van ruim 100 000 personen, blijkt bovendien dat overtreders vooral hogere boetes noemen als meest effectieve sanctie voor te snel rijden. Deze resultaten geven aan dat van de boeteverhoging een positieve impuls is uitgegaan naar de verkeersveiligheid en vormen voor mij geen aanleiding om de tarieven te verlagen naar het niveau van 2011.
Zijn hier onderzoeken naar gedaan? Zo ja, wilt u de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer er geen onderzoek is waaruit blijkt dat torenhoge boetes leiden tot meer (verkeers)veiligheid, bent u dan bereid om de boetes weer te verlagen naar het niveau van 2011? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel meer leveren de verhoogde boetes naar schatting op voor de staatskas in verhouding tot vorig jaar? Hoeveel extra geld verwacht u hierdoor in 2012 binnen te halen?
De opbrengst van de incidentele verhoging van de boetes per 1 januari 2012 met gemiddeld 20% zorgt naar verwachting voor een extra ontvangst van € 70 mln. De opbrengst in 2012 is begroot op € 55 mln.
Is onderzocht in hoeverre agenten, gezien de enorme verhoging van de boetes, meer gebruik maken van hun discretionaire bevoegdheid? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
In het eerder aangehaalde WODC-onderzoek is nagegaan in hoeverre hogere boetes effect hebben op het aantal boetes uit staandehoudingen door agenten. Uit een analyse blijkt dat, na correctie voor enkele andere factoren, politieagenten na de boeteverhoging van 1 april 2008 niet minder overtreders hebben beboet dan voorheen. Na de boeteverhoging per 1 januari 2010 blijkt er wel enig effect op te treden: een toename van 1% van de boetetarieven leidt tot een daling van 0,09% van het aantal boetes uit staandehoudingen. De onderzoekers konden daarvan niet met zekerheid vaststellen of dit een gedragseffect van burgers of van politieagenten is.
De komst van een extremistische imam naar Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Henk Jan Ormel (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VU moet extremistische shariageleerde weren»?1
Ja.
Klopt het dat sjeik Haitham al-Haddad bekend staat om antisemitische uitspraken als «joden zijn een van de legers van de duivel», dat joden «de vijanden van God, en de afstammelingen van apen en varkens» zijn, dat het «noodzakelijk is om joden en christenen te haten», dat hij gepleit heeft voor steniging en handen afhakken en dat hij van mening is dat het getuigenis van een vrouw slechts de helft waard is als een getuigenis van een man?
Mij is bekend dat sjeik Haitham al-Haddad dergelijke uitspraken heeft gedaan. Deze uitspraken zijn alle verwerpelijk.
Bent u bereid om sjeik Haitham al-Haddad de toegang tot Nederland te ontzeggen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op zijn verwerpelijke uitlatingen hebben de Minister voor Immigratie Integratie en Asiel en ik de mogelijkheid onderzocht om hem de toegang tot Nederland te ontzeggen. Wij hebben moeten vaststellen dat de uitspraken van de heer al-Haddad onvoldoende grond vormen om hem op voorhand de toegang tot Nederland te ontzeggen. Dit sluit aan bij de jurisprudentie op dit terrein.
De heer al-Haddad is in het bezit van de Britse nationaliteit. Volgens richtlijn 2004/38 kan aan EU-onderdanen de toegang tot Nederland slechts worden ontzegd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid danwel volksgezondheid. Wat betreft het aspect van gevaar voor openbare orde en openbare veiligheid gelden strenge eisen. Een EU-burger kan op grond van de richtlijn alleen de toegang geweigerd worden indien hij op grond van zijn persoonlijk gedrag een actueel, werkelijk en ernstig gevaar vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. De verwerpelijke uitspraken zijn echter onvoldoende aanwijzing dat een dergelijk gevaar aan de orde is. Uiteraard kunt u er van uitgaan dat zal worden ingegrepen indien een dergelijk gevaar zich alsnog zou voordoen.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, daar sjeik al-Haddad aanstaande vrijdag te gast is op een islamitisch symposium op de Vrije Universiteit in Amsterdam?
Ja.
Een hek op de grens tussen Griekenland en Turkije om de toestroom van illegale immigranten tegen te gaan |
|
Raymond Knops (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat Griekenland een hek gaat bouwen langs de grens met Turkije om de toestroom van illegale immigranten tegen te gaan?1
Ja, de Griekse autoriteiten zijn begin februari 2012 begonnen met de bouw van het hekwerk aan de Grieks-Turkse grens waar deze niet één-op-één loopt met de rivier de Evros.
Is het waar dat vorig jaar ongeveer 55 000 personen (ruim 16% meer dan in 2010) zijn aangehouden, die de grens tussen Griekenland en Turkije illegaal wilden oversteken?
Ja, deze aantallen komen overeen met de cijfers zoals bekendgemaakt door Frontex.
Bent u van mening dat dit hek kan bijdragen aan het tegengaan van komst van illegalen via Turkije en Griekenland naar de Europese Unie (EU)?
Het hek heeft mogelijk een plaatselijk effect waardoor de instroom van illegale migranten, en dan mogelijk tijdelijk, via dat deel van de buitengrens van Griekenland met Turkije zal afnemen. De vraag of het hek ook op de langere termijn de instroom van illegale migranten zal verminderen, is op voorhand moeilijk te beantwoorden. De komst van het hek vermindert niet de noodzaak voor Griekenland om zijn grensmanagement structureel te verbeteren door middel van informatie- en risicogestuurde grensbewaking en efficiënt gecoördineerde interventies.
Wat zijn de kosten van het hek en hoe wordt het gefinancierd?
De totale kosten die met de bouw van het hekwerk gepaard gaan bedragen tussen de 4 en 5 miljoen euro. Griekenland zal dit bedrag geheel zelf betalen. De Europese Commissie heeft aangegeven het hekwerk niet te willen financieren, omdat het een «kortetermijnmaatregel betreft die het probleem niet oplost».
Is het waar dat de Europese Commissie het verzoek van Griekenland om mee te betalen aan het hek heeft afgewezen, omdat de Europese Commissie het project zinloos acht?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de mening van de Europese Commissie dat het project zinloos is?
De verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrenzen ligt in eerste instantie bij de lidstaten zelf. Op welke wijze dat wordt uitgevoerd en wordt gefinancierd is een nationale aangelegenheid.
Maakt het hek onderdeel uit van het Griekse «National Action Plan on the reform of the Asylum System and on Migration»?
De bouw van dit hek wordt in dit Griekse actieplan niet genoemd.
Wat is met betrekking tot de ondersteuning van Griekenland de huidige stand van zaken wat betreft de rol van Frontex, het Europese Asielondersteuningsbureau, de (mogelijke inzet van) Europese Asielondersteuningsteams en het maken van afspraken over het uitvoeren van pre-boarding checks?
Momenteel wordt Griekenland door Frontex en het Europees Asielagentschap EASO geholpen om het grensmanagement en de detentie- en asielomstandigheden in het land te verbeteren. Dit wordt o.a. gedaan door capaciteitsopbouw, trainen van Griekse grenswachters en experts en door het uitvoeren van gezamenlijke operaties aan de land- en zeegrenzen. Vanwege de hoge migratiedruk zal de door Frontex gecoördineerde operatie, Poseidon Landen Poseidon Zee, ook in 2012 worden voortgezet. Nederland levert aan beide operaties een substantiële bijdrage. Omdat de meeste illegalen via de landgrens met Turkije binnenkomen, concentreert de Nederlandse bijdrage zich in dit gebied. In 2012 zal Nederland circa 90 grenswachters en andere experts inzetten. Hiernaast levert Nederland ook tolken en voertuigen. Tevens is op 1 april 2011 het operationele plan voor de inzet van de EASO-asielondersteuningsteams in Griekenland ondertekend. Dit plan ondersteunt de tenuitvoerlegging van de uitgangspunten die in het Griekse actieplan zijn geformuleerd en is erop gericht een over de hele linie betere en efficiëntere asielprocedure tot stand te brengen. Voor deze missie worden experts uit verschillende lidstaten ingezet voor de ondersteuning van het Griekse asielsysteem. Ook Nederland heeft enkele experts naar Griekenland gezonden. Inmiddels zijn in Griekenland nieuwe diensten voor opvang en asiel opgericht en is een begin gemaakt met het wegwerken van de achterstanden. Deze positieve ontwikkelingen houden echter niet in dat er geen zorgen meer zijn. Griekenland heeft nog een lange weg te gaan om onder andere de behandelcapaciteit en de opvang- en detentievoorzieningen op niveau te krijgen. Nederland zal daarnaast de mogelijkheid onderzoeken om personeel van Griekse luchtvaartmaatschappijen te trainen in het herkennen van valse en vervalste documenten bij het inchecken en bij het boarden van passagiers.
Wat wordt ondernomen richting Turkije om dit land te bewegen meer te doen aan het tegengaan van illegale grensoverschrijding tussen Turkije en Griekenland, mede gezien de omvangrijke financiële steun die Turkije van de EU ontvangt?
De samenwerking met Turkije is van cruciaal belang bij de strijd tegen illegale migratie. De Turkse autoriteiten hebben aangegeven vorig jaar 30 000 illegalen te hebben opgepakt. Versterkte samenwerking en medewerking is echter noodzakelijk om de druk van illegale migratie richting Griekenland en de EU te verminderen. De Turkse autoriteiten worden daarom regelmatig in EU-verband, maar ook bilateraal, gewezen op hun verantwoordelijkheid bij het tegengaan van illegale grensoverschrijdingen. Dit geldt tevens voor de terug- en overnameovereenkomst die Turkije nog niet heeft ondertekend. Daarnaast zijn er onderhandelingen tussen Frontex en Turkije gaande over een Memorandum of Understanding (MoU). Bovendien wordt een deel van de financiële steun die Turkije van de EU ontvangt ingezet ten behoeve van de bestrijding van illegale migratie.
Wat is de stand van zaken betreffende het sluiten van een Terug- en overname (T&O) verdrag met Turkije, de onderhandelingen over het afsluiten van een Memorandum of understanding (MoU) met Turkije en het ter verbetering van de grensbewaking verkrijgen van contactpunten door de Griekse politie bij het Turkse leger?
In februari 2011 heeft de Europese Raad ingestemd met de tekst van de terug- en overnameovereenkomst zoals uitonderhandeld tussen de Europese Commissie en Turkije. Hoewel er overeenstemming is over de inhoud van de overeenkomst, weigert Turkije deze te tekenen en te ratificeren zolang de EU geen visumliberalisatie (vrijstelling van de visumplicht) in het vooruitzicht stelt. De Commissie en het Deense voorzitterschap voeren gesprekken met de Turkse autoriteiten en bezien op welke wijze uit deze impasse gekomen kan worden. De onderhandelingen over het MoU tussen Frontex en Turkije zijn nog altijd gaande. Tot slot lijkt de Grieks-Turkse samenwerking enigszins verbeterd doordat autoriteiten van deze landen elkaar in periodieke overleggen ontmoeten om te spreken over grenstoezicht.
De terugval in aanmeldingen voor deeltijdstudies |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder deeltijders»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat er heel snel, nog voor het begin van de zomer, een antwoord moet komen op de door uzelf gestelde vragen over deeltijdopleidingen omdat, als zulks langer op zich laat wachten, de deeltijdopleidingen vanzelf in de gevarenzone komen door het geringe aantal aanmeldingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de Kamer op korte termijn te informeren naar aanleiding van de door mij aangekondigde brede verkenning deeltijd. De brede verkenning deeltijd is gericht op de toekomstbestendigheid van de kaders voor deeltijdonderwijs. In het kader van die verkenning is een analyse gemaakt van de huidige wet- en regelgeving, mede in relatie tot signalen van instellingen hoger onderwijs over belemmeringen die zij ervaren.
Ik heb eerder aangegeven de planning van de brief naar aanleiding van de verkenning deeltijd af te stemmen op het verschijnen van het SER-advies postinitiële scholing, zodat ik in mijn brief op dat advies kan aansluiten. De SER heeft onlangs laten weten dat de bespreking ter vaststelling van het advies is uitgesteld naar 20 april a.s. Ik wil mijn brief echter niet verder uitstellen en zal deze, na vaststelling in de Ministerraad, zo spoedig mogelijk versturen.
Is het mogelijk dat de beantwoording van de vragen zoals genoemd in dit bericht ook een manier is om het repareren van de fouten in de langstudeerdersregeling meer te laten lijken op technisch onderhoud en minder op een politieke draai?
Ik zal in mijn brief naar aanleiding van de brede verkenning deeltijd onder meer ingaan op de langstudeerdersmaatregel in relatie tot deeltijdstudenten. Zie beantwoording vraag 2.
Wat vindt u van de opvattingen over de onaantrekkelijkheid van het deeltijdonderwijs als sluiproute, zoals in dit bericht door deskundigen weergegeven?
In het bericht wordt aangegeven dat in deeltijd studeren helemaal niet leuk en erg zwaar is. Ik kan me voorstellen dat de combinatie van studie, werk en privéleven zwaar is. Dat neemt echter niet weg dat er een sluiproute zou ontstaan voor langstuderende voltijdstudenten, indien de langstudeerdersmaatregel niet van toepassing zou zijn voor ingeschrevenen van deeltijdopleidingen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3 zal ik in mijn brief naar aanleiding van de verkenning deeltijd nader ingaan op de langstudeerdersmaatregel in relatie tot deeltijdonderwijs en studenten deeltijd.
De afschaffing van omstreden Amerikaanse invoerheffingen en de terugbetaling van deze geïnde heffingen aan het Nederlandse bedrijfsleven |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Washington schrapt omstreden heffingen»1, waarin de afspraak tussen de Amerikaanse regering en de Europese Unie over het stoppen van de omstreden methode om invoerheffingen op staal en andere producten te berekenen wordt belicht? Wat zijn de concrete gevolgen van deze afspraak voor het Nederlandse bedrijfsleven?
De Nederlandse regering is verheugd dat dit langlopende handelsconflict tussen de EU en de VS eindelijk is opgelost. Door het toepassen van «zeroing» betaalden Nederlandse bedrijven te hoge antidumpingheffingen in de VS. Zonder «zeroing» zullen die heffingen een stuk lager zijn en in sommige gevallen zelfs helemaal verdwijnen. Daarmee wordt de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven op de Amerikaanse markt verbeterd.
Indien de EU en de VS niet tot een akkoord waren gekomen had de EU alleen nog kunnen overgaan tot retaliatie (strafheffingen op de invoer van geselecteerde producten uit de VS). De ervaring leert dat dit soort maatregelen niet alleen Amerikaanse bedrijven treft; Europese importeurs moeten de heffingen betalen en Europese consumenten betalen meer voor Amerikaanse producten in de winkel, terwijl ze part noch deel hebben aan het geschil. De door «zeroing» getroffen Europese bedrijven zouden bovendien niets hebben aan retaliatie.
Op welke manier heeft de uitspraak van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) dat de in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen voor exporterende Europese bedrijven door de Amerikaanse autoriteiten terugbetaald dienen te worden, een rol gespeeld bij de onderhandelingen over deze afspraken? Waarom zijn tijdens deze onderhandelingen tussen de EU en de Amerikaanse regering geen afspraken gemaakt over de terugbetaling van deze onterecht betaalde heffingen?
Het WTO Beroepslichaam dat de zaak behandelde heeft geen uitspraak gedaan over het terugbetalen van in het verleden onterecht opgelegde en geïnde heffingen. Dat was ook geen onderdeel van het mandaat. Het Beroepslichaam heeft alleen geconcludeerd dat de VS in gebreke is gebleven door niet binnen een redelijke termijn haar «zeroing» praktijk te beëindigen. De uitspraak geldt voor de toekomst en heeft geen terugwerkende kracht.
De uitspraak van het Beroepslichaam heeft geen rechtstreekse werking (individuele bedrijven kunnen er geen rechten aan ontlenen). De VS zijn gehouden de uitspraak te implementeren. Bedrijven die van oordeel zijn dat er onverschuldigd betaald is, hebben via het Amerikaanse rechtssysteem de mogelijkheid (gehad) hun gelijk te halen.
De Europese Commissie heeft bij de onderhandelingen over een akkoord wel geprobeerd afspraken te maken over terugbetaling van teveel betaalde heffingen. Dit gebeurde mede op uitdrukkelijk verzoek van Nederland. Dit bleek in de onderhandelingen echter niet haalbaar. De EU had daarmee de keus tussen een akkoord voor de toekomst of geen akkoord. Elke dag dat een akkoord uitbleef, bracht dit voor Europese bedrijven, waaronder Nederlandse, kosten met zich mee. Daarom was het belangrijk dat de EU de door de Amerikanen geboden opening aangreep en is het goed dat het akkoord er gekomen is.
Welke mogelijkheden op Europees niveau ziet u om dit forse financiële verlies van exporterende bedrijven te compenseren? Bent u bereid de exporterende bedrijven te steunen door op Europees niveau hard in te zetten en financiële compensatie van de geleden schade van de Amerikanen te eisen?
Nederland heeft de Europese Commissie aangemoedigd andere manieren te zoeken om de Amerikanen de teveel betaalde heffingen te laten terugbetalen. De kans van slagen acht ik echter gering. De Europese Unie heeft immers geen juridische mogelijkheden om de VS hiertoe te dwingen. Zoals hiervoor opgemerkt kunnen bedrijven zelf via het Amerikaanse rechtssysteem trachten hun gelijk te halen.
Discriminatie op de arbeidsmarkt |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Allochtoon komt lastig aan het werk»?1
Het is een gebruikelijk verschijnsel dat de werkloosheid onder kwetsbare groepen, zoals niet-westerse migranten en laagopgeleiden, meer dan gemiddeld stijgt ten tijde van een verslechterende conjunctuur, maar ook sterker afneemt wanneer de economie weer aantrekt. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de werkloosheid nauwlettend in de gaten en blijft hierover in contact met sociale partners.
Wat is uw reactie op het feit dat Nederlanders van Turkse en Antilliaanse afkomst 7 procent minder kans maken om uitgenodigd te worden voor sollicitatiegesprek? Wat is uw reactie op het feit dat dit voor Marokkaanse Nederlanders op 5 procent ligt en voor Surinaamse Nederlanders zelfs op 8 procent?
Deze gegevens komen uit de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Liever Mark dan Mohammed». Uit deze publicatie blijkt dat autochtoon Nederlandse sollicitanten gemiddeld 44% kans hebben een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek te ontvangen. Vergelijkbare niet-westerse migranten hebben gemiddeld 37% kans op een sollicitatiegesprek. Een reactie op deze SCP-publicatie is samen met de «Monitor Rassendiscriminatie 2009» en de «Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010» op 1 juli 2010 door de minister voor WWI en de minister van SZW, mede namens de ministers van BZK, Justitie en OCW aan de Tweede Kamer verzonden (Kamerstukken II 2009/10, 30 950, nr. 18.
Uit de SCP-publicatie «Liever Mark dan Mohammed?» blijkt dat de werkgevers bij de uitnodiging voor sollicitatiegesprekken niet veel verschil maken tussen de allochtone groepen Antillianen, Turken en Surinamers. Ten opzichte van deze drie groepen hebben de Marokkaanse Nederlanders de grootste kans om voor een sollicitatiegesprek te worden uitgenodigd. De onderzoekers van deze publicatie geven een aantal mogelijke verklaringen voor dit verschil tussen de Marokkaanse Nederlanders en de andere drie allochtone groepen. Een mogelijke verklaring kan volgens de onderzoekers zijn dat de werkgevers wellicht twee beelden van Marokkanen hanteren: dat van de Marokkaanse «outcast» (ongemotiveerd, problematisch) en dat van de Marokkaanse «elite» (ambitieus, getalenteerd). De fictieve Marokkaanse sollicitanten uit dit onderzoek beschikken over een sollicitatiebrief, een cv waaruit een gemotiveerde werkhouding spreekt en zij beschikken over de juiste kwalificaties. Het is ook mogelijk dat bij toeval de Marokkaanse sollicitanten in de tests van het SCP naar beroepen hebben gesolliciteerd waarvoor het aantrekkelijk is om een Marokkaan in dienst te nemen; bijvoorbeeld als beleidsmedewerker welzijn bij de gemeentelijke overheid, en als groepsbegeleider in de zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de werkloosheid onder niet-westerse allochtonen met 23,4 procent vele malen hoger ligt dan onder andere groepen?2 Deelt u de mening dat discriminatie een deel van het probleem is?
De werkloosheid onder niet-westerse migranten is in 2011 licht gestegen (van 12,6% in 2010 tot 13,1% in 2011). De werkloosheid onder autochtonen is daarentegen gedaald van 4,5% in 2010 naar 4,2% in 2011. De werkloosheid onder niet-westerse migranten jongeren is volgens het CBS vrijwel gelijk gebleven.
De hoge werkloosheid van niet-westerse migranten wordt in veel gevallen veroorzaakt door een cumulatie van factoren. Uit de publicatie van het SCP «Liever Mark dan Mohammed» blijkt dat discriminatie daarin een rol kan spelen. Uit andere onderzoeken (o.a. discriminatiemonitoren) blijkt dat niet alleen discriminatie ervoor zorgt dat niet-westerse migranten gemiddeld minder kans maken op de arbeidsmarkt dan autochtonen, maar ook de verschillen in kwalificaties (bijvoorbeeld een minder goed cv, stapelen van opleidingen, jobhoppen), sociaal-normatieve vaardigheden (bijvoorbeeld een te bescheiden houding, zich niet goed weten te presenteren in werksituaties en omgaan met ongeschreven regels) en aspecten die te maken hebben met de etnische of religieuze achtergrond van de werkzoekenden (minder goede beheersing van de Nederlandse taal, dragen van een hoofddoek).
Welke maatregelen neemt u om discriminatie door werkgevers verder terug te dringen?
Elke discriminatoire handeling is onacceptabel en dient met kracht te worden voorkomen en bestreden. Mensen moeten beoordeeld worden op hun talenten en niet op hun afkomst. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Daarom kiest het kabinet voor generieke maatregelen die eraan bijdragen dat een ieder zo veel mogelijk naar vermogen participeert in de samenleving.
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. De overheid heeft diverse instrumenten ontwikkeld om discriminatie aan te kaarten en te bestrijden. Als voorbeelden kunnen worden genoemd de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (ADV) die de verplichting voor gemeenten bevat om ingezetenen van hun gemeenten toegang te verlenen tot een antidiscriminatievoorziening en de extra aandacht voor discriminatie bij politie en Openbaar Ministerie (OM). In een landelijke aanwijzing is vastgelegd dat alle aangiften betreffende discriminatie door de politie worden opgenomen. Verder is in elke politieregio een Regionaal Discriminatieoverleg (RDO) ingesteld, waarin periodiek overleg plaatsvindt tussen politie, OM en ADV’s. De ministers van Veiligheid en Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben op 7 juli 2011 aan uw Kamer een brief gestuurd (Kamerstukken II 2010/11, 30 950, nr. 34) over de aanscherping van de maatregelen in het actieprogramma «Bestrijding van discriminatie».
De aanpak van discriminatie is een maatschappelijke opgave en vraagt om blijvende aandacht van alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie ligt primair bij werkgevers en werknemers. Ik zie ook een rol voor de migranten om discriminatie tegen te gaan. Zij kunnen in zichzelf investeren om hun positie in de Nederlandse samenleving te versterken. Verder kan men met de instrumenten die de overheid heeft ontwikkeld, discriminatie melden bij meldpunten voor discriminatie, men kan bij de Commissie gelijke behandeling terecht of naar de rechter stappen.
Het bericht 'Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dader doodrijden Floor van der Wal vervroegd vrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de opgelegde straf in geen enkele verhouding staat tot het zeer ernstige feit dat de dader heeft gepleegd, namelijk dat hij een jonge vrouw heeft doodgereden, haar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten en gezwegen heeft over hetgeen hij heeft gedaan?
Het past mij niet een oordeel uit te spreken over de hoogte van een door de rechter opgelegde straf. Uit het vonnis (LJN: BT2353) valt op te maken dat de rechtbank in haar oordeel heeft laten meewegen dat de verdachte zich door roekeloos en onverantwoord rijgedrag schuldig heeft gemaakt aan de dood van een jonge vrouw. Na de aanrijding heeft de verdachte het slachtoffer zwaargewond op het wegdek zien liggen, waarna hij de keuze heeft gemaakt om door te rijden. De rechtbank heeft het verlaten van de plaats van het ongeval onder die omstandigheden gekwalificeerd als onmenselijk en laaghartig. Ook rekende de rechtbank het de verdachte zwaar aan, dat hij in de eerste periode na het ongeval en zijn aanhouding iedere betrokkenheid heeft ontkend. Door zijn roekeloze rijgedrag heeft de verdachte onpeilbaar en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer en haar omgeving. De rechtbank stelt daar ondere andere tegenover dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld, en dat verdachte zich, naar het oordeel van de rechtbank, berouwvol heeft getoond, mede naar de familie van het slachtoffer. Uit het vonnis blijkt nergens dat de rechtbank de «islamitische schaamtecultuur» van de verdachte als relevante omstandigheid heeft meegewogen bij het bepalen van de strafmaat.
Klopt het dat de rechter bij het bepalen van de strafmaat rekening heeft gehouden met de (islamitische) schaamtecultuur van de dader? Dit valt toch niet onder de omstandigheden waaronder het feit is begaan of de persoon van de dader?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Openbaar Ministerie (OM) niet in beroep gegaan tegen deze veel te lage straf, zeker gezien het feit dat het OM een gevangenisstraf van 4 jaar heeft geëist?
Het Openbaar Ministerie heeft zijn eis van 4 jaar gevangenisstraf gebaseerd op het verwijt van doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De rechtbank was echter van oordeel dat de verdachte weliswaar roekeloos heeft gereden, maar dat niet bewezen kan worden dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans op een aanrijding heeft aanvaard. Om die reden is de verdachte vrijgesproken van doodslag en zware mishandeling, de dood tengevolge hebbend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor een ander is gedood (art. 6 Wegenverkeerswet 1994) en voor het verlaten van de plaats van het ongeval.
Het Openbaar Ministerie heeft afgezien van het instellen van appel, omdat de kans dat in hoger beroep alsnog een veroordeling ter zake van doodslag zou volgen, zeer gering werd geacht. De overwegingen om geen hoger beroep in te stellen zijn uitgelegd in een gesprek met de advocaat van de familie.
Deelt u de mening dat de nabestaanden levenslang hebben en dat het onvoorstelbaar en onterecht is dat het OM met een zakelijk bericht hen op de hoogte heeft gesteld van het vervroegd vrijkomen van deze crimineel?
Het lot van slachtoffers en nabestaanden trek ik mij zeer aan. Door de vele contacten met nabestaanden besef ik heel goed hoe groot hun verdriet is en dat nabestaanden dit levenslang met zich meedragen. Het Openbaar Ministerie is er alles aan gelegen om slachtoffers en nabestaanden recht te doen en hen op een juiste en eenduidige wijze te informeren over de strafrechtelijke procedure. De Aanwijzing slachtofferzorg van het College van procureurs-generaal benadrukt het belang van een persoonlijke benadering van slachtoffers of nabestaanden van ernstige delicten. In die zaken wordt een zaakscoördinator ingezet om alle taken richting slachtoffers en nabestaanden, die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het OM, te verzorgen. Op deze wijze kan extra en persoonlijke aandacht worden gegeven aan de slachtoffers en nabestaanden.
Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat ook in de zaak over Floor van der Wal een zaakscoördinator is aangewezen bij het arrondissementsparket in Amsterdam. De ouders van Floor van der Wal zijn op diverse momenten op de hoogte gehouden over de gang van zaken. In het kader van het executietraject is aanvankelijk aan de ouders meegedeeld dat de veroordeelde in maart 2012 vrij zou komen. Toen later besloten werd dat de veroordeelde in februari 2012 deel zou gaan nemen aan een penitentiair programma buiten de inrichting is ook dat aan de ouders gemeld. Ik betreur het dat dit laatste bericht door middel van een standaardbrief van het Informatiepunt Detentieverloop Openbaar Ministerie aan hen is gemeld. Inmiddels hebben zowel de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de officier van justitie te Amsterdam gesproken met de vader van het slachtoffer en uitleg gegeven over de gang van zaken.
Door het OM en andere ketenpartners is onlangs afgesproken dat het hele proces van het informeren van slachtoffers heringericht wordt vanuit het perspectief van het slachtoffer. Ik zal uw kamer daarover informeren middels een beleidsbrief die komende zomer wordt verstuurd.
Waarom krijgt deze crimineel de kans om aan een reïntegratieproject deel te nemen nu de straf die hij daadwerkelijk heeft ondergaan zo laag is en hij daardoor ook nog vervroegd vrijkomt?
Op basis van de wet- en regelgeving en het daarop gebaseerde beleid is in deze casus deelname aan een penitentiair programma toegekend. Het doel van een dergelijk programma is te voorkomen dat een ex-gedetineerde na zijn straf opnieuw in de fout gaat. Door gedetineerden na hun straf zo goed mogelijk te laten re-integreren, wordt recidive voorkomen en de maatschappelijke veiligheid bevorderd. Een deelnemer aan een penitentiair programma is verplicht om minimaal 26 uur per week deel te nemen aan vastgestelde activiteiten, zoals onderwijs of arbeidstoeleiding.
De beslissing of iemand voor re-integratiedoeleinden eerder naar buiten mag, wordt genomen door de selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen op basis van een aantal adviezen. Eén van deze adviezen is van het OM. In deze casus is, ondanks een negatief advies van het OM, gekozen voor deelname aan het penitentiair programma op basis van positieve adviezen van de reclassering en de directeur van de penitentiaire inrichting. Hoewel deze beslissing mede genomen is op basis van deze positieve adviezen, vind ik het belangrijk een negatief advies van het OM zorgvuldig te wegen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft daarom besloten dat bij tegenstrijdige adviezen de selectiefunctionaris dit voortaan ook op moet nemen met de directie van het gevangeniswezen. Zo wordt er nog zorgvuldiger omgegaan met alle belangen, waarbij die van slachtoffers en nabestaanden voor de staatssecretaris en mij zwaar wegen.
Over het deelnemen aan reintegratieprogramma’s wil ik in algemene zin nog het volgende opmerken. De detentiefasering – waar het penitentiair programma deel van uitmaakt – wordt vaak gezien als een recht van de gedetineerde. Wettelijk gezien is hier echter geen sprake van. Om een en ander weer in het juiste perspectief te plaatsen zullen in de detentiefasering een aantal wijzigingen worden doorgevoerd. Op 8 november 2011 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 270, nr. 61) Deze voorstellen zullen ervoor zorgen dat de toegekende vrijheden meer in verhouding komen te staan met de opgelegde straf. Ook dient bij het toekennen van eventuele vrijheden meer rekening te worden gehouden met de veiligheid van de samenleving én met de gevoelens van slachtoffers en nabestaanden.
De signaalsterkte van de radio in Noord-Holland |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Radio-ontvangst blijft gestoord»?1
Ja.
Bent u nog voornemens om de signaalsterkte van de radio in het noorden van Noord-Holland te verbeteren of worden de hierover gedane beloftes geschaad?
Er is sinds 2008 door Agentschap Telecom, samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), gewerkt aan verbetering van de ontvangst van landelijk publieke omroepen in het genoemde gebied. Daartoe zijn hogere vermogens voor de zenders van Radio 1 tot en met 4 te Lopik gecoördineerd met het buitenland. Voor de zenders Radio 1 tot en met 3 is dit meteen gelukt. Deze vermogensverhogingen kunnen derhalve worden geïmplementeerd. Het verbeteringsvoorstel voor Radio 4 is in eerste instantie afgewezen door België. Hierover vindt nog overleg plaats tussen Agentschap Telecom, NPO en de Belgische autoriteiten.
Mede als gevolg van de brand vorig jaar in de antenne-installatie van Lopik kan met deze hogere vermogens nog niet worden uitgezonden. Eerst moet de situatie van vóór de brand worden hersteld, hetgeen – naar verwachting van de zenderaanbieder – in het voorjaar 2012 het geval zal zijn. Daarna zal zo snel als technisch mogelijk naar de hogere vermogens worden overgeschakeld, waarbij verbetering van de signaalsterkte niet per definitie in alle gevallen leidt tot betere ontvangst. Die hangt namelijk ook af van de kwaliteit van de ontvanger en de plaats van de ontvangstantenne. Voor de te nemen verbetermaatregelen heb ik reeds middelen beschikbaar gesteld.
Per wanneer valt een verbetering in de signaalsterkte te verwachten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de vertraging veroorzaakt door de brand in de zendmast in Lopik? Zo nee, waardoor dan?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er nog meer regio’s in Nederland waar een verbetering van de signaalsterkte noodzakelijk is? Zal u er zorg voor dragen dat men in heel Nederland onmiddelijk zonder problemen naar de publieke omroep kan luisteren? Zo nee, waarom niet?
In Noord-Nederland ondervindt men nog hinder als gevolg van de instorting van de zendmast in Hoogersmilde. Met de getroffen noodmaatregelen is een groot deel van de problemen ondervangen. Een volledig herstel van het oorspronkelijke verzorgingsniveau – dat wil zeggen voor de instorting van de zendmast op 15 juli 2011 – zal worden bereikt als de zendmast Hoogersmilde weer is herbouwd. Eind 2011 is door partijen overeengekomen om deze herbouw versneld uit te voeren. De werkzaamheden zijn inmiddels in volle gang en zullen naar verwachting in de zomer 2012 worden afgerond. Zodra de zendmasten Lopik en Hoogersmilde weer volledig in bedrijf kunnen worden genomen, verwacht ik geen verdere ontvangstproblemen meer.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat de wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur van waterschappen om kwijtschelding van belastingen te verlenen, weliswaar is aangenomen door de Eerste en Tweede Kamer, maar nog niet door gemeenten kan worden toegepast, omdat de «nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» nog niet zijn aangepast?1 2
Dat is gedeeltelijk correct. De «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» zijn nog niet aangepast, echter wel is per 1 april 2011 een voorziening getroffen in de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990 (Stcrt. 2011, 5774), waarbij decentrale overheden de mogelijkheid wordt geboden aan kleine – vaak startende – ondernemers die een laag inkomen hebben, gehele of gedeeltelijke kwijtschelding te verlenen van hun privébelastingen. Voorheen kwamen zij door genoemde Uitvoeringsregeling vrijwel nooit in aanmerking voor kwijtschelding.
Is het waar dat uit ambtelijk overleg is gebleken dat de verruiming van de vermogensgrenzen beperkter wordt dan voorgesteld in het wetsvoorstel? Zo ja, wat zijn hiervan de redenen en waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Is het juridisch en wettelijk gezien mogelijk om een wettelijk vastgelegde verruiming van de vermogensgrenzen voor kwijtschelding via nadere regels ongedaan te maken?3
Het wetsvoorstel 32 315 «Wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen» heeft een grondslag geschapen voor decentrale overheden in de genoemde wetten om op het punt van de normen welke gelden voor het in aanmerking te nemen vermogen af te wijken van de rijkskwijtscheldingsregeling zoals deze is opgenomen in de Uitvoeringsregeling invorderingswet 1990. De daadwerkelijke normen worden nader uitgewerkt in de genoemde «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen».
Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer is toegezegd om bij het uitwerken van de bedoelde nadere regels rekening te houden met de armoedeval, zoals de Tweede Kamer dat wenste. De effecten van de verruiming van de vermogensnormen in de kwijtscheldingsregeling op de armoedeval zijn nadien nader beschouwd. De uitkomst daarvan vindt u terug in de brief die zeer recent aan uw Kamer gezonden is met als onderwerp «Gevolgen voor de armoedeval van wijziging van de vermogensnorm in de decentrale kwijtscheldingsregeling». De wetswijziging betreft dus niet de verruiming zelf, maar schept de grondslag voor de minister om dit in lagere regelgeving te regelen. In eerder genoemde brief is aangegeven dat de verruiming momenteel niet wordt geëffectueerd voor mensen met een uitkering.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen wordt beperkt, waardoor ouderen die voor hun begrafenis sparen geen kwijtschelding ontvangen of mensen die op het peilmoment bijzondere bijstand of een teruggave van de Belasting op de rekening gestort hebben gekregen, geen kwijtschelding meer ontvangen, terwijl ze hier wel voor in aanmerking zouden moeten komen? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit te voorkomen?
In de brief die ik noem onder antwoord 2 wordt uitgelegd waarom de vermogensgrenzen voor de kwijtschelding van decentrale belastingen nu niet worden verruimd voor particulieren. Het betreft hier geen inperking van de bestaande mogelijkheden, doch slechts het niet uitbreiden daarvan. Ten aanzien van mensen met uitsluitend een AOW-uitkering zijn de «Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen» recent gewijzigd (Stcrt. 2012, 2041. Die wijziging strekt ertoe om gemeenten, provincies, en waterschappen de mogelijkheid te geven het huidige niveau van kwijtschelding van lokale belastingen in stand te houden voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en die uitsluitend van AOW leven, ook als dat AOW-inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnormen.
Het gebrek aan open standaarden in het voortgezet onderwijs |
|
Arjan El Fassed (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Op welke wijze wordt door onderwijsinstellingen gebruik gemaakt van de NL-LOM1 en e-portfolio-standaarden en andere open standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit en de lijst met gangbare open standaarden?2 Kunt u dit toelichten?
De afspraken NL-LOM en e-portfolio staan op de lijst pas-toe-of-leg-uit. Onderwijsinstellingen moeten deze afspraken meenemen bij het inkopen van producten en diensten volgens het pas-toe-of-leg-uit-principe. Onderwijsinstellingen implementeren deze afspraken niet zelf. De softwareleveranciers die de voorzieningen bouwen voor het gebruik van leermaterialen en e-portfolio systemen moeten gebruik maken van deze afspraken. Er is in toenemende mate druk richting leveranciers vanuit de onderwijsinstellingen en brancheverenigingen tot implementatie van deze afspraken en standaarden op de lijst pas-toe-of-leg-uit.
Kenmerkend voor de lijst met gangbare open standaarden is dat over die standaarden weinig discussie is en dat die onder de motorkap van de ICT-systemen in de software ondersteund worden.
Het rijksbrede beleid ten aanzien van open standaarden is gebaseerd op een «high trust»-principe. Hier zal voor de onderwijssector geen uitzondering op gemaakt worden. Dit past tevens bij de sturingsrelatie die de overheid met de onderwijsinstellingen heeft.
Klopt het dat enige druk op het daadwerkelijk gebruik van open standaarden op beide lijsten wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Ik stimuleer bijvoorbeeld het gebruik van gratis gemeenschappelijke voorzieningen zoals Edurep3 van Kennisnet, waardoor leveranciers gestimuleerd worden om open standaarden te gebruiken. De toepassing van een afspraak of standaard in een project levert op deze wijze ook vaker een positieve business case op doordat bijvoorbeeld de kosten kunnen worden verlaagd.
Daarnaast is het belangrijk om het bestuurlijk draagvlak voor het gebruik van open standaarden in het onderwijs te vergroten. Recent is onder de vlag van EduStandaard een standaardisatieraad opgericht die hieraan gaat bijdragen. EduStandaard is een beheerorganisatie voor afspraken en standaarden in het onderwijsveld die door Surf en Kennisnet wordt gefaciliteerd. Alle afspraken zijn gratis en onder een creative commons-licentie beschikbaar. Tevens zal er binnen EduStandaard worden gewerkt aan een duidelijke adoptiestrategie per standaard.
Welke bestandsformaten worden door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gebruikt bij de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen? Zijn al deze bestanden in een open documentstandaard? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen neemt u om in de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen volledig gebruik te maken van open standaarden?
Veel van de gegevensuitwisseling door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap met onderwijsinstellingen loopt via haar uitvoeringsorganisatie, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). DUO is al een aantal jaren actief met het toepassen van de Nederlandse Overheids Referentie Architectuur (NORA). Dit past in het streven van OCW en DUO om afspraken te maken met het onderwijsveld over welke standaarden en voorzieningen worden toegepast met het oog op een effectieve en efficiënte samenwerking.
De documentstandaard die door DUO wordt gebruik bij gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld in het kader van BRON-PO of Verzuimmeldingen, is gebaseerd op de internationale standaard XML-schema. Met deze standaard wordt de structuur van documenten beschreven. Voor het verzenden van de documenten wordt gebruik gemaakt van de open standaard Digikoppeling-WUS 2.0. Deze inhoudelijke en de protocollaire standaarden zijn leesbaar voor een veelheid aan commerciële én open source software-tools, die alom in de overheid en het onderwijsveld worden gebruikt. DUO spant zich in haar uitvoeringsprojecten in om de gegevensuitwisseling met onderwijsinstellingen verder te optimaliseren met behulp van open standaarden.
Hoe beoordeelt u specifiek de inspanningen vanuit de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie afzonderlijk? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten van het NOiV (Nederland Open in Verbinding) op dit gebied?
Op stelselniveau vind ik de inspanningen van de onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en het ministerie goed. Bij overheidsinspanningen dient altijd een afweging gemaakt te worden om tot een effectieve en efficiënte inzet van beschikbare mensen en middelen te komen. Binnen dit gegeven zijn de resultaten positief.
Hieronder volgt een overzicht van de activiteiten van het NOiV in het onderwijsdomein (eind 2009 – april 2011):
Klopt het dat de meeste klachten die zijn binnengekomen bij het programmabureau NOiV betrekking hebben op het gebruik van gesloten standaarden in het onderwijs? Wat is de aard, inhoud en omvang van deze klachten? Welke maatregelen hebben het NOiV, het ministerie en de Inspectie voor het Onderwijs ondernomen naar aanleiding van deze klachten? Kunt u dit toelichten? Waar kunnen onderwijsinstellingen, ouders en leerlingen vanaf 1 januari 2012 terecht met klachten? Kunt u dit toelichten?
Sinds september 2010 ontving het NOiV-meldpunt in totaal 19 klachten, daarvan hadden er 12 betrekking op het onderwijs. Deze gingen met name over Magister4 (8 klachten). Het programmabureau NOiV heeft naar aanleiding van deze klachten met verschillende ICT-coördinatoren en docenten van onderwijsinstellingen gesproken over dit probleem. Zij wezen er op dat contracten vaak voor meerdere jaren worden aangegaan en onderwijsinstellingen vaak verplicht worden mee te gaan in een releaseplanning van de softwareleverancier.
Het programmabureau NOiV heeft in samenwerking met Kennisnet en saMBO~ICT een handleiding geschreven (Hoe? Zo! Open standaarden en open source software in het MBO), die verantwoordelijken voor inkoop binnen onderwijsinstellingen moet helpen dit soort situaties te voorkomen. Het is geschreven voor het MBO, maar de handleiding is ook geschikt om door onderwijsinstellingen in andere onderwijssectoren gebruikt te worden. Daarbij is het advies aan ouders en leerlingen om vooral het gesprek hierover met de onderwijsinstelling aan te gaan om gezamenlijk tot een oplossing te komen, al dan niet aangevuld met de betreffende softwareleverancier.
Zoals bekend heeft het programmabureau NOiV zijn werkzaamheden eind 2011 beëindigd, en daarmee is ook een einde aan het meldpunt gekomen. Er is geen apart meldpunt ingesteld voor klachten over gesloten standaarden, niet in het algemeen en evenmin specifiek voor de sector onderwijs. Het NOiV-beleid blijft overigens van kracht, de ministeries van EL&I en BZK, het Forum en College Standaardisatie en Kennisnet voor de onderwijssector hebben een ondersteunende rol. De verantwoordelijkheid voor het toepassen van open standaarden ligt bij de overheden en andere publieke organisaties zelf. Voor vragen over de lijsten met open standaarden kunnen organisaties terecht bij het Bureau Forum Standaardisatie.
In aanvulling op deze activiteiten zal ik een rondetafelgesprek organiseren met de betrokken partijen om de problematiek met betrekking tot o.a. Magister nader te bespreken.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen heeft aangegen dat Magister via alle relevante internetbrowsers te benaderen is?2 Klopt het dat gebruikers van Linux, Android, Google Chromebook, iOS en QNX geen toegang hebben tot Magister? Is het waar dat gebruikers van Android en iOS alleen tegen betaling toegang hebben tot hun gegevens in Magister? Deelt u de mening dat hiermee sprake is van een afgedwongen gebruik van een alternatief besturingssysteem? Zo neen, waarom niet?
Ja, dat herinner ik mij. Volgens Schoolmaster zelf (de producent van Magister), is Magister via diverse besturingssystemen en browsers toegankelijk.5 Linux- en Opera-gebruikers hebben in de meest recente release echter geen toegang tot de gratis webtoepassing van Magister.
Naast Magister biedt Schoolmaster een smartphone-applicatie genaamd Meta aan voor Android of iOS-gebruikers (iPhone). De volledige versie is tegen betaling van € 1,59 te downloaden, de meest relevante informatie – zoals agenda en rooster – is gratis beschikbaar. In geval van Meta is het dus de gebruiker die een afweging maakt tussen een «betaalde» oplossing via een smartphone of de «gratis» oplossing via de webtoepassing.
Daarbij wil ik nogmaals aangeven dat onderwijsinstellingen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de inkoop van software. Welke afwegingen daarbij gemaakt worden is aan de onderwijsinstelling zelf, dit komt ook terug in het principe «pas-toe-of-leg-uit».
Is het waar dat onderwijsinstellingen die «third party»-toepassingen willen gebruiken in combinatie met Magister, waaronder alternatieve electronische leeromgevingen, apart moeten betalen voor het gebruik van de database met hun eigen gegevens? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Dit is mij niet bekend. Daarbij is het aan ondernemingen zelf om prijzen voor hun dienstverlening te vragen en zijn onderwijsinstellingen zoals gezegd zelf verantwoordelijk voor het maken van een afgewogen keuze met betrekking tot de inkoop van software.
Volgens Schoolmaster hebben onderwijsinstellingen via webservices toegang tot alle gegevens uit de Magisterdatabase. Deze faciliteit wordt gratis aangeboden om onderwijsinstellingen de mogelijkheid te bieden om te koppelen met «third party»-toepassingen. Daarnaast biedt Magister onder andere exportmogelijkheden voor diverse toepassingen via Excel-, CSV- en HTML-documentformaten.
Bent u bekend met het gegeven dat Kennisnet geen ondersteuning of advies meer geeft aan scholen en dat het programmabureau NOiV per eind 2011 is beeindigd? Op welke wijze stimuleert u het gebruik van open standaarden bij het inkoopbeleid van onderwijsinstellingen, dit mede in relatie tot uw antwoord op eerder gestelde vragen waarin verwezen wordt naar de adviserende rol die Kennisnet en het NOiV hierbij vervullen?2 Kunt u dit toelichten?
Nee, Kennisnet ondersteunt wel degelijk onderwijsinstellingen op het terrein van open standaarden. Het programmabureau NOiV is inderdaad per eind 2011 beëindigd. De resultaten van NOiV en de website van NOiV zijn nog steeds beschikbaar6.
Kennisnet betrekt het bestuur en de managementlaag uit de sectoren PO, VO en MBO bij het maken van de afspraken en het beheer rondom open standaarden. Via de website, brochures, presentaties en workshops die Kennisnet aanbiedt wordt het bewustzijn vergroot binnen het onderwijs ten aanzien van open standaarden. Naast de onderwijsinstellingen worden ook de leveranciers betrokken en ondersteund bij het implementeren van afspraken en het aansluiten op gemeenschappelijke voorzieningen.
Kennisnet ondersteunt en stimuleert het gebruik van standaarden door nationale toepassingsprofielen en afspraken te ontwikkelen die het gebruik van internationale standaarden beschrijven. Edustandaard is daarbij de beheerstructuur van SURF, Kennisnet en direct belanghebbenden bij de (door)ontwikkeling en het beheer van standaarden. Een van de taken van Edustandaard is het bevorderen van de adoptie van standaarden en het verwerven van een breed draagvlak. Buiten dit proces biedt Kennisnet online veel informatie aan onderwijsinstellingen over het gebruik van open standaarden en de te bereiken voordelen. Kennisnet organiseert verschillende workshops en presentaties tijdens congressen en tijdens advies en ondersteuningstrajecten op maat. Enkele voorbeelden zijn;
Kunt u toelichten op welke wijze bij aanbesteding en inkoop van ICT-middelen door onderwijsinstellingen sinds 1 januari 2008 open standaarden daadwerkelijk zijn meegenomen, met inachtneming van het pas-toe-leg-uit-principe?
Nee. Het pas-toe-leg-uit-principe is gebaseerd op «high trust». Onderwijsinstellingen zijn zelf dus verantwoordelijk voor het toepassen van dit principe bij de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen. Daarbij zijn mij weinig signalen bekend vanuit het onderwijs waarbij het met de aanbesteding en inkoop van ICT-middelen is misgegaan. Zoals ik bij vraag 5 heb geantwoord, betroffen de klachten die wel zijn binnengekomen bij het NOiV-meldpunt vooral het softwareproduct Magister. Ik heb bij vraag 5 reeds aangegeven wat ik daar aan gedaan heb.
Kunt u bevestigen dat In 2010 digitale toegankelijkheid is opgenomen in het accreditatiestelsel voor het hoger onderwijs?3 Bent u bereid onderzoek te laten uitvoeren naar de digitale toegankelijkheid van alle onderwijsinstellingen in Nederland, inclusief een toets op het gebruik van open standaarden en platform-onafhankelijke toegang? Zo neen, waarom niet?
In de aanpassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek van 22 juli 2010 (Staatsblad 293) is bij de beoordelingscriteria voor accreditatie onder andere opgenomen dat gekeken moet worden naar voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen. In deze wettekst is de digitale toegankelijkheid dus niet expliciet opgenomen, maar kan wel als een onderdeel van de toegankelijkheid worden beschouwd in dit verband.
De stichting Accessibility heeft in 2010 een onderzoek uitgevoerd naar de digitale toegankelijkheid van websites, digitale leeromgevingen en studie-informatiesystemen van hogescholen en universiteiten. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Stichting SURF een brochure uitgebracht voor alle hogescholen en universiteiten met aanknopingspunten voor het beleidsmatig aanpakken van de verbetering van digitale toegankelijkheid.8 SURF heeft over de inhoud van de brochure overleg gevoerd met de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De NVAO kan zich vinden in de tekst van deze brochure.
Aanvullend onderzoek naar digitale toegankelijkheid en open standaarden voor de overige onderwijssectoren acht ik niet zinvol. In de beantwoording van eerdere vragen heb ik al aangegeven wat er gedaan is en wordt aan het voorlichten en adviseren van onderwijsinstellingen met betrekking tot open standaarden.
Schokkende beelden van dierenmishandeling op een Brits veebedrijf |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «New shocking undercover investigation inside the british pig industry exposes Harling Farm»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de zware mishandeling van dieren die op de beelden te zien is?
Ja.
Kunt u uitsluiten dat vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering in de Nederlandse winkels verkocht wordt? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Wie dieren houdt dient zich aan de daartoe geldende (Europese) regels te houden. Maatregelen treffen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering kan niet. Alle lidstaten moeten zelf goed toezien op de implementatie van de EU-dierenwelzijnsregels. Op grond van dierenwelzijn mag de intracommunautaire grens niet gesloten worden.
De Europese Commissie kan via haar FVO inspecties en controlebezoeken in de lidstaten bezien of de lidstaten de wetgeving goed geïmplementeerd hebben en er zelf goed op toezien. Mijn inzet in Brussel is wel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt.
Deelt u de mening dat grove dierenmishandeling in veebedrijven reden zou kunnen vormen de Nederlandse grenzen te sluiten voor Brits vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid actie te ondernemen?
Nee, zie hiervoor vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederlandse consumenten gevrijwaard zouden moeten worden van dierlijke producten die afkomstig zijn van bedrijven waar sprake is van zware dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u de Nederlandse consument een dergelijke garantie te kunnen bieden?
Zware mishandeling van dieren is niet toegestaan en niet acceptabel. Zoals ook uiteengezet in vraag 3 dienen lidstaten toe te zien op de naleving van de dierenwelzijnsregels en indien nodig moeten overtreders aangepakt worden. Iedere lidstaat heeft hier zijn eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Ik kan niet garanderen dat vlees van dieren die mishandeld zijn niet op de markt komen.
Bent u bereid de Engelse ambassadeur om opheldering te vragen voor wat betreft toezicht en handhaving in relatie tot onderhavige beelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De Britse dierenbescherming heeft inmiddels een onderzoek naar de misstanden ingesteld en inspecteurs van de dienst hebben onmiddellijk na uitzending van de beelden het desbetreffende veebedrijf bezocht. De dierenbescherming heeft verklaard dat, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, mogelijk gerechtelijke stappen worden genomen. Ik acht het niet nodig om in aanvulling hierop de Britse ambassadeur om opheldering te vragen.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederlandse opsporing en handhaving zodanige waarborgen biedt dat dergelijke situaties in de Nederlandse vee-industrie niet kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid?
In Nederland ziet de NVWA toe op de naleving van de regels voor dierenwelzijn. De NVWA doet daartoe ad random en risicogebaseerde controles op bedrijven. Indien de NVWA het vermoeden heeft dat er op een bedrijf sprake is van verminderde dierzorg wordt het bedrijf bezocht. Dat vermoeden kan voortkomen uit bijvoorbeeld meldingen door particulieren, de Landelijke Inspectiedienst of de dierenpolitie of op basis van eigen bevindingen, bijvoorbeeld in het slachthuis. De prioriteit is daarbij om zo snel mogelijk de overtreding op te heffen door het inzetten van bestuursrecht en of strafrecht.
Indien noodzakelijk kan dat betekenen dat de dieren afgevoerd worden en elders in bewaring genomen zodat het dierenwelzijn gewaarborgd is. De NVWA voert hier zo veel mogelijk een pro-actief en risk-based beleid. Ik kan echter geen garantie gegeven dat alle situaties van verminderde dierzorg direct door de NVWA opgepakt worden omdat er ook een afhankelijkheid van meldingen is. De NVWA probeert de erfbetreders meer bij dit proces van melding te betrekken.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen om te voorkomen dat situaties zoals getoond nog langer binnen de Europese Unie kunnen voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij vraag bij 3 is mijn inzet in Brussel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt. Dat kan bijvoorbeeld door aan te dringen op voldoende FVO missies en een goede follow-up ervan. De Europese Commissie heeft in haar nieuwe Europese dierenwelzijnsstrategie 2012–2015 aangegeven instrumenten te willen ontwikkelen, waar nodig met uitvoeringsplannen, om de naleving door de lidstaten te verbeteren. Ook de Britse overheid ondersteunt dit.