Het bericht dat “de luchtvaart een bom legt onder de uitbreiding van Schiphol” |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Luchtvaart legt een bom onder uitbreiding van Schiphol»?1
Ja.
Klopt het dat u maandag 6 augustus overleg gevoerd heeft met Schiphol en de KLM over de onenigheid in de sector over de ruimte op Schiphol? Wat was de strekking van dat gesprek?
Op 6 augustus hebben minister Verhagen en ik gesproken met Schiphol en KLM. Onderwerp van gesprek was het zogenaamde Masterplan van Schiphol inzake de investeringen de komende jaren in nieuwe infrastructuur in relatie tot de stand van zaken van de evaluatie van de tariefregulering van Schiphol waarover de Kamer bij brief van 27 juni 2012 (Kamerstuk 29 665, nr. 174) is geïnformeerd. In samenhang daarmee is ook gesproken over de gezamenlijke visie over de selectieve ontwikkeling van Schiphol zoals in 2008 vastgelegd in het zogenaamde Aldersakkoord en bevestigd in de Luchtvaartnota. Daarbij wil ik benadrukken dat niet is gesproken over de limiet van 510 000 vliegtuigbewegingen op Schiphol zoals in het Aldersakkoord is vastgelegd. Die afspraak staat niet ter discussie.
In het overleg van 6 augustus is besloten dat er een commissie wordt ingesteld met als opdracht te toetsen hoe de gezamenlijke visie over de selectieve ontwikkeling van Schiphol in de praktijk wordt ingevuld. Verder zal de commissie bezien wat de implicaties zijn van deze gezamenlijke visie voor de investeringen in
de mainport Schiphol in de komende jaren en wat de gevolgen zijn voor de tariefontwikkeling, op basis van de wettelijke tariefregulering en de door het kabinet beoogde wijzigingen daarvan. De commissie is gevraagd om in september met een eerste rapportage te komen. Voorzitter van de commissie is de heer Alders, verder is in de commissie een lid uit de Raad van Commissarissen van zowel Schiphol als KLM opgenomen en daarnaast een door de overheid voorgedragen lid.
Hoe moet uw uitspraak geïnterpreteerd worden dat «het niet zo kan zijn dat er verschillend wordt gedacht over de uitwerking van het Alders-akkoord»?
Ik acht een goede samenwerking tussen Schiphol en KLM vanuit een gedeelde visie van groot belang voor behoud en versterking van het netwerk van verbindingen en de mainportpositie.
Is er sprake van onenigheid in de sector over de uitwerking van het Alders-akkoord? Zo nee, waarom is er dan een gesprek geweest op uw ministerie? Zo ja, welke rol bedeelt u zichzelf toe bij het beslechten van dit meningsverschil?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 wat betreft de aanleiding voor het gesprek. Partijen voeren momenteel het gesprek over de uitvoering van de gezamenlijke visie die in 2008 is vastgelegd in het Aldersakkoord. Partijen hebben aangegeven dit gesprek te willen voortzetten. Ik acht het mijn taak om samen met de bewindslieden van Financiën (als aandeelhouder van Schiphol) en EL&I deze gesprekken waar nodig en mogelijk te stimuleren en te helpen faciliteren.
Wat zijn de meest recente groeiprognoses voor Schiphol de komende acht jaar, rekening houdende met de huidige economische crisis?
De luchtvaartsector heeft bij het tot stand komen van het Aldersadvies in 2008, tegen de achtergrond van de economische conjunctuur, de hoge brandstofprijzen en de kostenstructuur van Schiphol (inclusief de toenmalige vliegbelasting) de groeiprognose vastgesteld op 580 000 vliegtuigbewegingen in 2020. In het Aldersakkoord van 2008 is overeengekomen – en vervolgens door het kabinet met instemming van de Kamer in het beleid opgenomen – dat van deze 580 000 vliegtuigbewegingen er maximaal 510 000 op Schiphol zullen worden geaccommodeerd en dat voor de overige 70 000 ruimte zal worden gezocht op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Wat de feitelijke ontwikkeling van het luchtverkeer betreft, zien we dat het luchtverkeer na enkele jaren van stagnatie en terugval sinds eind 2010 weer stijgt. Voor het afgelopen jaar heeft Schiphol een groei van zelfs meer dan 9 procent in het aantal vliegtuigbewegingen gerapporteerd (zie Jaarverslag Schiphol 2011) ondanks de huidige economische crisis. Voor de periode 2013 t/m 2015 wordt door Schiphol rekening gehouden met een gemiddelde groei van het aantal vliegtuigbewegingen van 2,5 à 3%. Ik heb dit eerder vermeld in mijn brief van 12 januari 2012 aan de Eerste Kamer (Kamerstuk 31 936, B) in antwoord op vragen van leden van de SP-fractie inzake de Luchtvaartnota en groeiprognoses. Daarbij heb ik aangegeven dat de genoemde prognose mijns inziens geen aanleiding geeft het beleid zoals beschreven in de Luchtvaartnota aan te passen.
Kunt u garanderen dat Schiphol in 2020 niet meer dan 510 000 vliegbewegingen afhandelt, zoals afgesproken in het Alders-akkoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen zet u in of gaat u inzetten om de groei op Schiphol binnen de perken te houden?
De afspraak in het Aldersakkoord dat er van de mogelijke 580 000 vliegbewegingen in 2020 maximaal 510 000 op Schiphol afgehandeld worden, staat niet ter discussie.
Speelt het voor u een rol dat de Rijksoverheid mede-eigenaar is van Schiphol? Zo ja, op welke wijze houdt u daar in uw beleid rekening mee?
Het aandeelhouderschap van de staat speelt geen rol bij het Aldersakkoord en de groei van Schiphol. De staat is meerderheidsaandeelhouder in Schiphol, omdat het publiek aandeelhouderschap zinvol wordt geacht om het publieke belang van Schiphol te borgen, als aanvullend instrument op wet- en regelgeving.
Welke scenario’s voor uitbreidingsplannen van de infrastructuur en de voorzieningen op Schiphol zijn op dit moment bij u bekend?
Het Masterplan van Schiphol is nog volop in ontwikkeling en in discussie. Op dit moment kan ik daarover geen nadere informatie geven.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van NASA-wetenschapper James Hansen dat de gevolgen van klimaatverandering ernstiger zijn dan wetenschappers tot dusverre dachten?2
Ja.
Ziet u in dergelijke voortschrijdende wetenschappelijke inzichten aanleiding u des te meer hard te maken voor een rem op de groei van het vliegverkeer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, staat de afgesproken grens van 510 000 vliegbewegingen op Schiphol niet ter discussie. Verder wijs ik er op dat in Europees en mondiaal verband voortdurend wordt gewerkt aan eisen die gesteld worden aan de milieuprestaties van het vliegverkeer (ETS, nieuwe
geluidsrichtlijnen, CO2-standaarden). Bovendien is de sector, met KLM en Schiphol voorop, zich zeer wel bewust van de invloed van vliegverkeer op milieu en klimaat en laat zien onverminderd te blijven investeren in reductiemaatregelen op het gebied van geluid- en CO2-emissies.
De schorsing van de zwanenredder |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «NS schorst zwanenredder»?1
Ja.
Acht u het juist dat de NS iemand schorst die een gewond dier redt dat in nood verkeert? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid de NS hierop aan te spreken?
De betreffende medewerker is, zo berichtte de NS mij, betaald afwezig. Dit is een arbeidsrechtelijke kwestie tussen werkgever en werknemer waar ik niet in treed. Het onderzoek richt zich op de toedracht van dit incident en zal uitwijzen of de monteur handelde in strijd met het Normenkader Veilig Werken (NVW). Het NVW bepaalt dat spoormedewerkers de spoorbaan niet onbevoegd mogen betreden.
Deelt u de mening dat wanneer een medewerker van NS de acute keuze heeft een gewonde zwaan die zich op het spoor bevindt te redden en daarmee ook het treinverkeer te beveiligen, dat een betere keuze is dan een gewond dier aan zijn lot over te laten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ten tijde van het incident waren ProRail en KLPD voorbereidingen aan het treffen om het dier in nood op een veilige manier te redden. Het dier werd niet aan zijn lot overgelaten. De dierenambulance was inmiddels onderweg. Het is aan de treindienstleider om te beoordelen of sprake is van een veiligheidsrisico voor het treinverkeer en te besluiten het treinverkeer al of niet (deels) te staken.
Op welke andere wijze had de betreffende medewerker invulling kunnen geven aan de wettelijke zorgplicht om een dier in nood niet aan zijn lot over te laten?
Zoals aangegeven moeten spoormedewerkers handelen conform de voorschriften van het NVW.
Deelt u de mening dat er een verkeerde voorbeeldwerking uitgaat van het feit dat een dierenredder met schorsing bestraft wordt, terwijl de algemene opinie is dat dierenmishandelaars te makkelijk vrijuit gaan of er met een lichte taakstraf vanaf komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat de medewerker betaald afwezig is, heeft geen betrekking op de intentie tot het redden van de zwaan, maar op het mogelijk handelen in strijd met de bepalingen van het NVW. Of dit daadwerkelijk het geval is geweest moet blijken uit het onderzoek van de NS.
Het contract van de GGZ-bestuurder van Mondriaan |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe oordeelt u over het feit dat de bestuurder van Mondriaan een contract heeft van 111 procent?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
In het jaarverslag-2011 staat dat de bestuurder van Mondriaan een contract heeft conform de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). In artikel 2.1 BBZ staat vermeld dat het uitgangspunt voor een voltijdscontract een 40-urige werkweek is en dat overuren niet worden vergoed. In dit geval had er dus geen deeltijdfactor van 111%2 kunnen worden verantwoord. Daar had 100% moeten staan.
Overigens valt het werkelijk verdiende salaris zoals verantwoord in het jaarverslag binnen de BBZ-normen.
Deelt u de mening dat achter het feit dat bestuurders in een ander regime van bezoldiging zitten, de gedachte zit dat zij andere werktijden en verantwoordelijkheden hebben? Vindt u deze redenering nog overeind staan wanneer bestuurders zich een contract van meer dan 100 procent laten geven? Graag een toelichting op uw antwoord.
Bestuurders zitten inderdaad in een ander regime van bezoldiging dan medewerkers die onder een cao vallen. Bij de laatste groep is wél een 111%-contract mogelijk (met een navenant aangepast salaris), bij de eerste groep niet.
Kunt u zich voorstellen dat het personeel dit contract, alsmede de beloning, «witteboordencriminaliteit» noemt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u aan deze vorm van criminaliteit doen?
Ik kan niet treden in de kwalificaties die het personeel zou kunnen geven. Wel kan ik me voorstellen dat zij vraagtekens zetten bij dit gegeven en er uitleg over vragen. Als die uitleg dan wordt gegeven, zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 2, dan neem ik aan dat het personeel, net als ik, constateert dat de 111% een foute weergave is van de werkelijkheid, maar dat dit onverlet laat dat het inkomen niet uitstijgt boven de juiste BBZ-inschaling.
Is het waar dat de beloningscode voor bestuurders in de zorg toestaat dat bestuurders zich contracten (laten) aanmeten van meer dan 100 procent? Wat is uw mening hierover?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de constatering dat mensen, die werken in de zorg, maar al te vaak meer werken dan in hun contract staat, maar dat zij geen contract van meer dan 100 procent kunnen krijgen? Hoe oordeelt u, over de uitzonderingspositie, die bestuurders zich (laten) aanmeten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2.
Kunt u toelichten hoeveel bestuurders een overeenkomst hebben van meer dan 100 procent?
In de gegevens over de jaarverslagen-2010 heb ik geen meldingen aangetroffen over deeltijdpercentages van meer dan 100%.
Het artikel ‘Geen regels voor constructie tenten’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geen regels voor constructie tenten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgelijke situatie die extra aandacht vereist, aangezien er in de afgelopen twee jaar drie incidenten met instortende tenten zijn geweest waarbij slachtoffers zijn gevallen?
In Nederland gaat het om twee incidenten waarvan de oorzaak lag in plaatselijke extreme weersomstandigheden. Het is betreurenswaardig dat bij deze incidenten personen gewond zijn geraakt.
Wat betreft de bereidheid tot onderzoek verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
Is bij u bekend wat de belangrijkste oorzaken zijn van de recente incidenten, welke structurele problemen daaraan ten grondslag liggen en hoe ze voorkomen hadden kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om deze zaken te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de inspectie van de feesttent in Steenwijkerwold slechts met een klein oog is gekeken naar de constructie van het geheel? Is bij u bekend of de inspecties van tenten op bijvoorbeeld de Zwarte Cross in Lichtevoorde en op andere festivals en evenementen op eenzelfde wijze zijn verlopen?
Van de gemeente Steenwijkerland is vernomen dat haar toezichthouders ter plaatse vooral toezicht hebben gehouden op de naleving van de brandveiligheidsvoorschriften die in de evenementenvergunning stonden. Hoewel de evenementenvergunning geen voorschriften ten aanzien van de constructieve veiligheid van de tenten bevatte, hebben de toezichthouders de tenten ook beoordeeld op constructieve veiligheid. De toezichthouders hebben daarbij geen gebreken ontdekt.
Nader informeren naar hoe het bedoelde toezicht op andere festivals als bijvoorbeeld Zwarte Cross uitgevoerd is, heeft geen aanvullende inzichten opgeleverd.
Wat is bij zulke evenementen de rolverdeling tussen de Inspectie Veiligheid en Justitie en de gemeentelijke toezichthouders?
De gemeenten zijn op grond van Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV), die gebaseerd zijn op de Gemeentewet, verantwoordelijk voor en bevoegd tot het verlenen van een vergunning voor evenementen. Daarnaast houden de gemeenten toezicht op de naleving van de vergunningsvoorwaarden en treden zij zo nodig handhavend op. De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft geen directe betrokkenheid bij deze vergunningverlening en dit toezicht. Wel heeft de Inspectie VenJ samen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoek gedaan naar de wijze waarop gemeenten invulling geven aan het proces van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Gemeenten worden in dit rapport geadviseerd meer gebruik te maken van integrale advisering door politie en veiligheidsregio en beter te handhaven. Bij brief van 13 juni 2012 heb ik u mijn reactie op het rapport gegeven (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 684, nr. 357). De inspecties hebben het rapport aan alle gemeenteraden gestuurd met het verzoek op lokaal niveau en met de veiligheidsregio’s in gesprek te gaan over dit onderwerp.
Om tegemoet te komen aan de aanbevelingen van de Inspecties kunnen gemeenten onder andere gebruik maken van de adviezen die zijn opgenomen in de Handreiking Evenementenveiligheid. Deze is in opdracht van het Veiligheidsberaad opgesteld met betrokkenheid van het ministerie van Veiligheid en Justitie. In risicoanalyses en vergunningen kan aandacht besteed worden aan het voorkomen van instortingen van tenten en aan slechte weersomstandigheden.
Deelt u de analyse van de Inspectie Veiligheid en Justitie dat het toezicht op grote evenementen ernstig te wensen overlaat? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit toezicht structureel te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hebt u zicht op de mate waarin de bestaande regelgeving voor de veiligheid van tenten wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke wet- en regelgeving geldt er in Nederland voor de constructie en stabiliteit van tenten met betrekking tot zaken als windbelasting, de verankering aan de bodem, het toe te passen tentmateriaal en de brandveiligheid?
Voor tenten die worden gebruikt bij evenementen is er geen centrale regelgeving ten aanzien van constructieve veiligheid en brandveiligheid. Iedere gemeente afzonderlijk heeft de bevoegdheid hieraan eisen te stellen op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid (artikel 108, eerste lid jo.149 Gemeentewet), bijvoorbeeld in de APV. Aan de constructieve veiligheid van tenten kan een gemeente eisen stellen in de af te geven evenementen-vergunning.
De brandveiligheid van tenten bij evenementen kan geregeld worden in de gemeentelijke brandbeveiligingsverordening.
Er wordt overigens – samen met de branche – gewerkt aan een amvb brandveiligheid van (tijdelijke) objecten die niet onder het Bouwbesluit vallen. Het doel van deze (ontwerp)amvb is om meer uniformiteit en duidelijkheid te brengen in de regels voor de brandveiligheid van onder andere tenten voor evenementen. Hierbij wordt er van uit gegaan dat gemeenten en de evenementenbranche het best in staat zijn ter plaatse zelf het risico in te schatten.
De eisen uit het Bouwbesluit 2012 zijn doorgaans niet van toepassing op tijdelijk geplaatste tenten, maar wel kan een gemeente in de vergunningen voorschriften opnemen die zijn afgeleid uit het Bouwbesluit 2012. Een gemeente kan hierbij ook gebruik maken van diverse branche-normen waaronder voor constructies NEN-EN 13 814, of specifiek voor tenten NEN-EN 13782. De branche van tentenverhuurders en van evenementenmakers stimuleert het gebruik van deze normen. Zij worden momenteel op Europees niveau opgewaardeerd.
Als u de bestaande regelgeving en het huidige niveau van toezicht samen beschouwt, bent u dan van mening dat voldoende veiligheid wordt gewaarborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
De veiligheid bij publieksevenementen is voldoende gewaarborgd door de volgende instrumenten:
Gemeenten zijn recent (juni 2012) gewezen op het belang van het optimaal toepassen van deze instrumenten doordat aan alle gemeenteraden het eerder genoemde inspectierapport met duidelijke aanbevelingen is gestuurd. De insteek, die in diverse regio’s al is gemaakt, is als volgt: maak regionaal evenementenbeleid, hanteer een evenementenkalender en zorg voor optimale samenwerking tussen gemeenten, politie en veiligheidsregio’s.
De inspecties zullen in 2013 onderzoeken wat de stand van zaken dan is. Ik verwacht dat zij verdere verbeteringen zullen constateren bij de toepassing van het instrumentarium voor het waarborgen van de veiligheid bij publieksevenementen.
De onregelmatigheden binnen het pensioenfonds van het Centraal Bureau (CBR) |
|
Ed Groot (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Rommeltje maar geen fraude bij pensioen CBR»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het toezicht op het pensioenfonds van het CBR gefaald heeft, nu blijkt dat de administratie tientallen jaren onzorgvuldig was en het overzicht ontbrak en er bovendien tegen de regels in met miljoenen zou zijn geschoven? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Het artikel verwijst naar een onderzoek van Integis naar de handelswijze van de werkgever met betrekking tot de gelden in de Stichting Toeslagfonds CBR over de periode 1980 tot en met 2010. Het onderzoek heeft dus betrekking op het toeslagfonds van het CBR. Dit is een fonds van de werkgever waarin reserveringen werden gedaan voor toeslagen.
Het prudentieel toezicht in de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW), die tot 1 januari 2007 van kracht was, was niet van toepassing op toeslagfondsen. Een toeslagfonds was en is in de zin van de pensioenwetgeving geen pensioenfonds. Er kunnen aan dit onderzoek dan ook geen conclusies worden verbonden over het toezicht op het pensioenfonds van het CBR.
Bij de oprichting in 1980 had de Stichting Toeslagfonds CBR tot doel de financiering van de indexatie van ingegane pensioenen van oud-medewerkers van CBR2. Vanaf 1994 is deze (indexatie)toeslagregeling onderdeel van de pensioenregeling van CBR geworden die werd ondergebracht bij verzekeraar Nationale Nederlanden; Stichting Toeslagfonds CBR had vanaf toen tot doel het houden van toezicht op de uitvoering en instandhouding van de bij CBR bestaande (indexatie)toeslagregeling3. Sinds maart 1999 heeft Stichting Toeslagfonds CBR een ander doel gekregen, namelijk het doen van aanvullende (salarisvervangende) uitkeringen aan gewezen werknemers van CBR en had zodoende niets meer van doen met de indexatie van pensioenen4.
Het onderzoek van Integis laat zien dat de meeste onregelmatigheden bij Stichting Toeslagfonds CBR na 1994 hebben plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om een dergelijke situatie in de toekomst onmogelijk te maken?
De pensioenwetgeving voorziet er sinds 1 januari 2007 (invoering van de Pensioenwet) in dat er toezicht is op gelden die bedoeld zijn voor toeslagen op pensioen door de toeslagverlening een zaak te maken van pensioenuitvoerders (pensioenfonds, verzekeraar of premie pensioeninstelling – ppi). Een pensioenuitvoerder valt onder het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Toeslagen vallen sinds de invoering van de Pensioenwet onder het begrip pensioen, en de Pensioenwet bepaalt dat de uitvoering en financiering van een toeslagbeleid altijd de verantwoordelijkheid is van een pensioenuitvoerder. Een apart toeslagfonds, niet zijnde een pensioenfonds of een verzekeraar, dat los staat van een pensioenfonds of verzekeraar, is vanaf de inwerkingtreding van de Pensioenwet niet meer toegestaan (zie ook Kamerstukken II 2005/06, 30 655, nr. 3, p.24).
Wat zijn de gevolgen voor de deelnemers van het voortdurend heen en weer schuiven van miljoenen, waarbij het ene jaar het pensioenfonds gezond leek en het andere jaar het saldo op nul stond?
De conclusie van de begeleidingscommissie in de begeleidende brief bij het onderzoek van Integis luidt: «Het onderzoek van Integis heeft geleid tot de vaststelling van meerdere onregelmatigheden van uiteenlopende aard en ernst. De onregelmatigheden zien overigens niet op onrechtmatige bevoordeling van personen en/of partijen». Hieruit concludeert de begeleidingscommissie dat: «Voor zover de onregelmatigheden, al dan niet van formele aard, hebben geleid tot materiële gevolgen, heeft grotendeels correctie in latere jaren plaatsgevonden».
Het is aan de belanghebbenden (de werkgever en de Ondernemingsraad) – die tevens opdrachtgever waren van het onderzoek – om hier conclusies aan te verbinden. Zij zullen eerst afwegingen moeten maken over de in het onderzoek aangereikte onregelmatigheden. Dit kan ook de deelnemers betreffen. De begeleidingscommissie raadt werkgever en Ondernemingsraad aan «in redelijkheid tot een oplossing te komen teneinde een streep onder het verleden te zetten».
Op welke manier kunnen deelnemers inzicht krijgen in de cijfers uit het verleden? Op welke manier kunnen zij, indien blijkt dat zij zijn benadeeld door de gang van zaken, hun recht halen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de belastingbetaler moet opdraaien voor de schade die criminelen veroorzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schadevergoeding bijna nooit door crimineel betaald»?1
Ja.
Is het waar dat er een bedrag van 10 miljoen euro aan slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven is uitgekeerd en dat daarvan slechts 550 000 euro door de daders zelf is betaald? Zo ja, welk deel van de bijna 9,5 miljoen euro die niet van de daders komt, kan daar nog wel op worden verhaald? Zo nee, wat is er dan niet waar? Kunt u de achterliggende gegevens aan de Tweede Kamer doen toekomen?
In de berichtgeving zijn de gegevens van twee verschillende regelingen bij elkaar genomen. Het betreft de reguliere voorschotregeling enerzijds en de regeling van 27 november 2011, houdende een uitbreiding van de voorschotregeling voor oude bij het CJIB nog openstaande schadevergoedingsmaatregelen.
De meest recente cijfers van het CJIB (peildatum 5 augustus 2012) laten zien dat vanuit de reguliere voorschotregeling 4,2 miljoen is uitgekeerd. De reguliere voorschotregeling is per 1 januari 2011 in werking getreden en de eerste uitkeringen uit deze regeling zijn na 1 september 2011 gedaan. De voorschotregeling loopt derhalve nu 12 maanden en dat geldt ook voor de inning. Van de 186 uitkeringen die bij wijze van voorschot aan slachtoffers in september 2011 zijn gedaan is tot 5 augustus 2012 31% volledig terugbetaald door de daders. Het inningspercentage zal de komende jaren verder stijgen, omdat de inning doorloopt. Na een periode van 3 jaren zijn over de uiteindelijke mate van inning meer definitieve conclusies te trekken.
Onder de eenmalige en inmiddels afgeronde terugwerkende kracht regeling vallen alle nog niet afgesloten schadevergoedingsmaatregelen vanaf 1996, waarbij de dader nog niet volledig heeft betaald. Dit zijn moeilijk inbare gevallen, bijvoorbeeld omdat de dader langdurig gedetineerd is, in een TBS instelling verblijft of onvindbaar is. Vanuit de terugwerkende kracht regeling is ongeveer 7,8 miljoen uitgekeerd. Naar de aard van de regeling, is het inningspercentage lager en na ruim een half jaar ongeveer 6%. Dit lage percentage toont juist het belang van deze regeling voor slachtoffers aan. Slachtoffers zijn jarenlang, soms al vanaf 1996, geconfronteerd met een beperkte uitbetaling van de schadevergoedingsmaatregel. Door de terugwerkende kracht regeling hebben zij eindelijk hun schade volledig voorgeschoten gekregen.
Deelt u de mening dat het zeer terecht is dat de overheid de schadevergoeding aan de slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven (na acht maanden) voorschiet, zodat die slachtoffers niet opnieuw geconfronteerd hoeven te worden met de dader? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. De Wet Versterking positie slachtoffers kent sinds 1 januari 2011 de voorschotregeling in artikel 36f lid 6 WvSR. Deze regeling houdt in dat wanneer de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis nog niet de (volledige) schadevergoedingsmaatregel heeft betaald, de overheid het (resterende) bedrag uitkeert aan het slachtoffer. De overheid verhaalt het bedrag vervolgens op de dader. Slachtoffers en nabestaanden hoeven hierdoor niet meer jarenlang op hun geld te wachten bijvoorbeeld omdat de dader in de gevangenis zit en maar tien euro per maand kan betalen. Met de voorschotregeling nemen we de zorg bij slachtoffers en nabestaanden weg door het verhalen van de schade op de dader over te nemen. Dat vind ik een zeer goede zaak.
Daar komt bij dat het noodzakelijk is dat duidelijk wordt dat daders daadwerkelijk boete doen voor hun daden.
Deelt u ook de mening dat het feit dat de overheid de schadevergoedingen voorschiet, niet mag betekenen dat het verhalen van de schade op de dader achterwege kan blijven waardoor de rekening bij de belastingbetaler blijft liggen? Zo ja, wat gaat u doen om hier verandering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt van de voorschotregeling is dat de dader betaalt en de overheid verhaalt. Daders moeten opdraaien voor de schade die zij aanrichten. Gestreefd wordt om een zo groot mogelijk bedrag terug te krijgen door verhaal op de dader. Helaas zijn er, ondanks alle inspanningen van het CJIB, zaken waarin het niet lukt de dader het volledige bedrag te laten betalen. Dit soort zaken toont echter ook de kracht van de voorschotregeling. Het zijn dit soort zaken waarin slachtoffers voorheen jarenlang op hun geld moesten wachten en telkens met het misdrijf werden geconfronteerd.
In dit kader is het wetsvoorstel conservatoir beslag ten behoeve van slachtoffers van belang, dat bij uw Kamer aanhangig is. 2 Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de staat conservatoir beslag legt op het vermogen van de verdachte van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie of hoger kan worden opgelegd (art. 94 lid 3 Sv, nieuw). Het beslag strekt tot bewaring van het recht op verhaal voor een ter zake van zo’n misdrijf op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van minimaal € 5 000,-.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat de daders ogenschijnlijk nauwelijks of in ieder geval te weinig hoeven op te draaien voor de schadevergoedingen die zij moeten betalen?
In 2011 zijn door het CJIB in totaal ongeveer 11 000 inningszaken van schadevergoedingsmaatregelen afgedaan, waarvan 83,5% na volledige betaling. Derhalve wordt slechts een klein deel van de schadevergoedingen door de dader niet volledig betaald. De schadevergoeding kan bijvoorbeeld niet betaald worden als de dader is overleden.
Het CJIB heeft jegens de daders die niet willen betalen diverse dwangmiddelen ter beschikking zodat een schadevergoeding alsnog betaald wordt. Het CJIB verstuurt aan veroordeelden een eerste aanschrijving met het verzoek het opgelegde schadebedrag te betalen. Als niet wordt betaald, volgt een eerste en eventueel een tweede aanmaning. Het bedrag wordt in beide gevallen verhoogd, bij de eerste aanmaning met € 15,- en bij de tweede aanmaning met 20% van het nog openstaande bedrag met een minimum bedrag van € 30,-. Indien dit niet tot betaling leidt, kan een dwangbevel worden uitgevaardigd. Op grond van een uitgevaardigd dwangbevel wordt een gerechtsdeurwaarder ingeschakeld om het opgelegde schadebedrag op de dader te verhalen. Een deurwaarder kan overgaan tot bijvoorbeeld loonbeslag of beslag op roerende- en onroerende zaken. Van de zaken die in 2011 zijn afgedaan, waren 3 050 zaken in behandeling gegeven bij een gerechtsdeurwaarder (27,5%). Inschakeling van de deurwaarder leidt in 40% van de gevallen tot volledige betaling.
Indien betaling uitblijft en verhaal via de deurwaarder niet mogelijk is gebleken, wordt overgegaan tot tenuitvoerlegging van de eveneens bij de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis. Civiele gijzeling is niet mogelijk. De tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis wordt voorafgegaan door verzending van een Waarschuwing arrestatiebevel (WAB) en daarna het uitvaardigen van een Arrestatiebevel (AB). Verzending van een WAB leidt in 14% van de gevallen alsnog tot betaling. Van alle zaken waarbij een AB wordt uitgevaardigd en in behandeling wordt gegeven bij de politie, wordt alsnog 30% betaald door veroordeelde. In 2011 is ongeveer 1 575 keer overgegaan tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis. Dit betreft ruim 14% van alle in 2011 afgedane zaken.
Zoals hierboven is weergegeven zijn in 2011 in totaal ongeveer 11 000 inningszaken afgedaan. 83,5% is afgedaan na volledige betaling, 14% is afgedaan na tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De overige 2,5% bevatten de gevallen waarin de dader is overleden, de zaak is verjaard of wanneer er alsnog een regeling tussen de dader en het slachtoffer is getroffen.
Welke middelen heeft u tot uw beschikking om de schade op de daders te verhalen? In welke mate worden die middelen ingezet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om daders die de schadevergoeding niet betalen in civiele gijzeling te nemen dan wel om vervangende hechtenis uit te laten voeren? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek door consultancybureau AT waaruit blijkt dat de kosten van banken sinds het uitbreken van de crisis nauwelijks meer zijn gedaald?1
Ik heb met interesse kennis genomen van het onderzoek van AT Kearney. Het onderzoek gaat in op algemene trends in de Europese bankensector. Het rapport concludeert dat de gemiddelde kosten-inkomstenratio van Europese banken terug is gekeerd naar het niveau van 2007 (60%), nadat er in 2008 een tijdelijke stijging naar 62% plaats heeft gevonden.
De kosten-inkomstenratio, een verhouding tussen kosten en inkomsten van een bank, is een maatstaf om de operationele efficiëntie van banken te meten. Deze ratio is afhankelijk van zowel de beheersing van de kosten als van de ontwikkeling van de inkomsten. De ratio an zich geeft daarom geen volledig beeld van de kostenontwikkeling van banken. Een stijging van de ratio kan betekenen dat de inkomsten gelijk zijn gebleven terwijl de kosten sterk zijn gestegen. Een stijging van de ratio kan echter ook betekenen dat de inkomsten sterk gedaald zijn terwijl de kosten gelijk gebleven zijn. Bij vergelijking van dergelijke ratio´s tussen de banken is verder een bepaalde mate van voorzichtigheid geboden vanwege de definitieverschillen en accountingprincipes die banken in verschillende landen hanteren.
Het onderzoek van AT Kearney concludeert dat de banken in kosten hebben gesneden om de tegenvallende inkomsten op te vangen; hierdoor blijft de kosten-inkomstenratio, de verhouding tussen inkomsten en kosten, ongeveer hetzelfde. Deze ontwikkeling is logisch: na de kredietcrisis hebben de banken een inkomstendaling meegemaakt, terwijl de aanpassing van de kostenstructuur tijd vergt.
Elk bedrijfsmodel heeft een bepaalde kostenstructuur, die op korte termijn moeilijk te veranderen is. Bij banken vormen de vaste kosten traditioneel een aanzienlijk aandeel van de kostenbasis. Zo zijn bij banken personeels- en IT-kosten de twee belangrijkste soorten vaste kosten (een onderzoek van Roland Berger geeft bijvoorbeeld aan dat personeelskosten 58% van de kostenstructuur zijn, en IT infrastructuur 15% van de kosten vormt2). Een dergelijke kostenstructuur vloeit voort uit de aard van het bankbedrijf: gespecialiseerde dienstverlening en een hoge mate van digitalisering van financiële markten.
IT-infrastructuur is een noodzakelijke investering in een financiële sector die steeds meer in een digitale omgeving werkt. De eisen op het gebied van het risicobeheersing vergen een hoge kwaliteit van IT systemen; ook de compliance met de nieuwe regelgeving betekent vaak aanvullende investeringen in de informatietechnologie. De vaste kosten die daarmee gepaard gaan zijn technische ondersteuning, onderhoud, afschrijving etc. Deze kosten worden gemaakt onafhankelijk van de inkomsten; IT systemen moeten immers zonder onderbreking functioneren in goede en slechte tijden. Daarom is het moeilijk om deze kosten snel terug te brengen bij tegenvallende inkomsten.
Loonkosten vormen een ander vast onderdeel van de kosten van de bank. Het gaat om kosten van het loon ten behoeve van de werknemer maar ook om sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Het merendeel van bankmedewerkers valt onder de algemene Banken CAO of onder de CAO van de specifieke bank. CAO’s hebben gemiddeld een looptijd van drie jaar; daarom kan de beloningsbeleid slechts periodiek en in overleg met bonden worden aangepast. Dit betekent dat een bank verplicht is de daarin opgenomen afspraken voor die periode na te komen, inclusief afspraken over vaste en variabele beloningen. Dergelijke CAO-afspraken in samenhang met het geldende arbeidsrecht en aspecten van sociale zekerheid leiden ertoe dat er op korte termijn niet fors in de kosten gesneden kon worden. Daling van deze kosten vindt daarom geleidelijk plaats.
Overigens kan bij de kostenbesparende projecten een re-allocatie van de kosten plaatsvinden. Besparingen op loonkosten (bijvoorbeeld, door het outsourcen van support functies) zou in hogere IT kosten kunnen resulteren. Dit gebeurt doorgaans als een proces dat vroeger door mensen uitgevoerd werd gedigitaliseerd wordt. Om deze redenen moeten de voor- en nadelen van kostenbesparende projecten zorgvuldig worden afgewogen en in lijn zijn met de door de bank gekozen strategie.
Het onderzoek van AT Kearney gaat niet specifiek in op de Nederlandse banken. Het onderzoek concludeert wel dat de banken uit Benelux de kosten-inkomstenratio’s hebben verbeterd sinds de kredietcrisis.3
In het onderzoek worden zowel puur retail banken als banken met een breder spectrum van diensten onderzocht. Omdat de activiteiten en als gevolg, de dynamiek van de inkomsten en de kostenstructuur van deze banken kunnen verschillen, en er verschillende accountingprincipes gebruikt worden, geeft AT Kearney aan dat de resultaten als een indicatie geïnterpreteerd moeten worden.
Uit jaarverslagen van de Nederlandse banken die de overheidssteun hebben ontvangen (zie tabel onder) blijkt dat de kosten-inkomstenratio’s in lijn zijn met het Europees gemiddelde dat door het onderzoek van AT Kearney is geïdentificeerd (60%).
Tot slot, banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om hun klanten zo goed mogelijk te bedienen. Zij moeten net zoals andere bedrijven op de kosten letten. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf. Nederlandse banken hebben in de jaarverslagen een lange termijn doelstelling uitgesproken om de kosten-inkomstenratio structureel te gaan verlagen. Om dit doel te bereiken zijn verschillende kostenreductieprogramma’s en reorganisaties bij banken in gang gezet. Ik ondersteun deze oproep en vertrouw erop dat banken de komende jaren verdere maatregelen zullen nemen om hun kosten te verlagen.
Wat vindt u ervan dat de kostenratio’s van banken ook na de kredietcrisis, nog steeds niet werkelijk gedaald zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van het feit dat de kosten maar niet kunnen dalen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet de ontwikkeling van de kostenratio’s eruit van de banken waaraan de Nederlandse overheid sinds 2008 steun heeft verleend? Hoe is deze ontwikkeling in Nederland in verhouding tot het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre speelt het beloningsbeleid van de banken hierbij een rol? Wat is de rol van variabele beloningen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat soberheid en dus het minimaliseren van kosten, zeker in tijden van crisis, de hoogste prioriteit zouden moeten hebben? Bent u dan ook van plan om wat aan deze situatie van te hoge kostenratio's te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom is versobering niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van de Buitenveldertbaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de Notitie gebruik Buitenveldertbaan?
Ja, deze notitie heb ik u op 6 juli jongstleden toegestuurd.
Is het waar dat daaruit kan worden opgemaakt dat deze start- en landingsbaan vaker wordt gebruikt dan in 2008 en 2010 is afgesproken in het kader van het strikt preferentieel vliegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan niet op die wijze worden gesteld. Er zijn geen afspraken gemaakt over het maximum aantal landingen of starts op een bepaalde baan, dus ook niet voor de Buitenveldertbaan. Dit omdat de aantallen die op een baan gerealiseerd worden sterk afhankelijk zijn van het opgetreden weer. De afspraak is wel om de Buitenveldertbaan niet onnodig in te zetten. Dit omdat andere banen in de afhandeling van het verkeer meer preferent zijn. Hiervoor zijn regels opgesteld.
Preferent baangebruik gaat uit van het gebruik van de voor de omgeving van Schiphol meest gunstige baancombinatie gegeven de (weers)omstandigheden. Dat wil zeggen dat bij het gebruik van die banen minder over dicht bebouwd gebied wordt gevlogen.
De regels voor strikt preferent baangebruik hebben betrekking op:
Welke aantallen vliegbewegingen zijn destijds afgesproken? Welke aantallen vliegbewegingen worden in 2011 en 2012 gerealiseerd?
Zoals aangegeven zijn er geen afspraken gemaakt over het maximum aantal landingen of starts op een bepaalde baan en dus ook niet voor de Buitenveldertbaan. Wel is in bijlage 4 bij het advies van de Alderstafel Schiphol over het nieuwe normen-en handhavingsstelsel van 19 augustus 2010 (TK 2009–2010, 29 665 nr. 152) een prognose opgenomen voor de ontwikkeling van het aantal vliegtuigbewegingen per baan. Volgens die prognose zal het gebruik van de Buitenveldertbaan liggen tussen de 20 000 en de 60 000 vliegtuigbewegingen, afhankelijk van de weerscondities. Het totaal van circa 41 000 vliegtuigbewegingen dat in 2011 op deze baan is gerealiseerd, ligt binnen deze bandbreedte.
Is het waar dat de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) steeds de weersomstandigheden aanvoert als reden om af te wijken van het preferentieschema? Klopt het dat de buitenwacht weinig of geen zicht heeft op de interne afwegingen die de LVNL daarbij maakt? Zo nee, waarom niet?
LVNL wijkt niet af van het preferentieschema maar volgt deze juist, gelet op de gegeven (weers)omstandigheden. Het zijn deze (weers)omstandigheden die bepalen welke baancombinatie wordt voorgeschreven (zie vraag 2). Het baangebruik volgens de baanpreferentietabel wordt in 2011 voor 93,6% verklaard vanuit het opgetreden weer, zoals naar voren komt in het u toegezonden evaluatierapport. De weersgegevens voor deze rapportage worden aangeleverd door het KNMI.
Op het moment dat besloten wordt de regels van het nieuwe stelsel in de regelgeving vast te leggen, zal via toezicht worden gewaarborgd dat de rapportage van het baangebruik door LVNL voldoet aan kwaliteitseisen, zoals certificering.
In de tussentijdse evaluatie van de Alderstafel is aangegeven dat het zoeken naar een effectieve communicatie over de werking en de resultaten van het nieuwe stelsel een aandachtspunt is. Dit zodat de begrijpelijkheid en doorzichtigheid van het stelsel verder zal toenemen.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer het vorige stelsel in 2008 failliet heeft verklaard, omdat het te ondoorzichtig was, met name op het punt van de actualisering van de gelijkwaardigheidscriteria (de routemodellering)?
Ja, dit is mij bekend. De Tweede Kamer heeft vervolgens in 2010 ingestemd met het starten van het experiment met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel per 1 november van dat jaar.
De Tweede Kamer is sinds de start van het 2-jarige experiment elke 3 maanden geïnformeerd over het verloop hiervan. Dit door middel van aan de Alderstafel opgestelde voortgangsrapportages. Daarnaast is na het eerste jaar van het experiment een tussentijdse evaluatie uitgevoerd, die aan de Tweede Kamer is gezonden.
Deelt u de mening dat het huidige stelsel op het punt van het strikt preferentieel vliegen ook ondoorzichtig is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet.
De algemene conclusie van de tussentijdse evaluatie, zoals door de partijen aan de Alderstafel vastgesteld, was dat gedurende het eerste jaar van het experiment grotendeels aan de afgesproken normen is voldaan en dat op basis daarvan het tweede jaar wordt ingegaan. In het tweede jaar zal bekeken worden in hoeverre deze lijn zich voortzet. De laatste monitoringsrapportages laten zien dat dit nog steeds het geval is.
Zoals ook in de beantwoording van vraag 4 staat is in de tussentijdse evaluatie van de Alderstafel aangegeven dat het zoeken naar een effectieve communicatie over de werking en de resultaten van het nieuwe stelsel een aandachtspunt is. Dit zodat de begrijpelijkheid en doorzichtigheid van het stelsel verder zal toenemen.
Op welke manier kunt u het strikt preferentieel vliegen transparanter en beter handhaafbaar maken?
Zie antwoord 4 en 6 voor wat betreft de transparantie. Daarnaast is de handhaafbaarheid van de regels bij het aanpassen van het normen- en handhavingsstelsel een harde eis. Momenteel wordt er ten behoeve van de Alderstafel invulling gegeven aan het handhavingsregime. Dit zal ook onderdeel uit maken van het eindadvies over het stelsel dat na afloop van het experiment zal worden opgesteld en ook naar de Tweede Kamer zal worden gezonden. Voordat het nieuwe normen- en handhavingsstelsel kan worden ingevoerd zal verder een handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidstoets worden uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Tevens zal er een onafhankelijke toets op de rechtsbescherming plaatsvinden door de heer prof. Dr. B.J. Schueler van de Universiteit Utrecht. De rechtsbescherming die het nieuwe stelsel biedt moet daarbij gelijkwaardig zijn aan de rechtsbescherming van het huidige stelsel.
Kunt u overwegen om de (wel transparante) handhavingspunten als permanent back-up systeem te handhaven, en niet alleen voor de duur van het experiment tot 1 november 2012? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals u zelf in vraag 5 stelt heeft de Tweede Kamer het huidige stelsel met handhavingspunten in 2008 failliet verklaard, mede vanwege de ondoorzichtigheid ervan. Daarbij kan het hanteren van een dergelijk back-up systeem het zo gunstig mogelijk inzetten van banen voor de omgeving in de weg staan.
Eén van de aanleidingen van het ontwikkelen van het nieuwe stelsel was dat het in het huidige stelsel zo kan zijn dat bij een dreigende overschrijding van een grenswaarde in een handhavingspunt, moet worden uitgeweken naar een baan met relatief veel geluidgehinderden. Dit is in de praktijk nu enkele malen gebeurd bij een dreigende overschrijding bij de Kaagbaan waardoor de Aalsmeerbaan extra is ingezet.
Het niet meer hanteren van handhavingspunten is daarom wezenlijk onderdeel van het nieuwe stelsel. In eerdere beraadslagingen met de Kamer op dit punt is door mijn voorganger toegezegd dat de gemaakte afspraken over het preferent baangebruik zullen worden gehandhaafd. Dit zal naast de hierboven aangegeven uitwerking van het handhavingsregime voor de opgestelde regels ook leiden tot een transparante monitoring van de vraag hoe de geluidsbelasting over het hele gebied zal neerslaan. In de tussentijdse evaluatie is de uitvoering van deze toezegging voor het afgelopen gebruiksjaar opgenomen.
Agressie op de ggz-werkvloer (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «verpleegkundigen in ggz zijn geweld beu»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het actieplan tegen agressie op de werkvloer een dwingend karakter moet krijgen, net zoals het actieplan om dwang en drang in de ggz terug te dringen?
Agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel en moet worden teruggedrongen. Om die reden heb ik in maart jongstleden het Actieplan «Veilig werken in de zorg» opgesteld met sociale partners in de zorg (onder andere in de ggz), de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de minister van Veiligheid en Justitie (V&J). In het Actieplan zijn diverse maatregelen opgenomen met een dwingend karakter om de aanpak van veroorzakers van agressie en geweld verder te verbeteren. Zo dienen de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) voor de opsporing en vervolging van veroorzakers van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, inclusief zorgverleners, landelijk te worden nageleefd. De ELA wordt in 2012 geëvalueerd. Daarbij is nadrukkelijk aandacht voor de ggz. Naar verwachting in december van dit jaar worden de uitkomsten van de evaluatie door de ministers van V&J en BZK aangeboden aan de Tweede Kamer, mede namens mij.
Bovendien onderschrijf ik de doelstelling van het programma Veilige Publieke Taak van de minister van BZK (om in de periode 2011–2015) agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak per sector, inclusief de zorg, met 25 procent te verminderen. Met het Actieplan wil ik daar samen met alle betrokken partijen mijn bijdrage aan leveren voor de zorgsector. Het monitoren van de mate waarin zorgmedewerkers agressie en geweld ervaren tijdens hun werkzaamheden vindt plaats op basis van het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Een onderzoeksbureau voert het onderzoeksprogramma uit onder verantwoordelijkheid van sociale partners in de zorg, UWV Werkbedrijf, Calibris en mij.
Deelt u de mening dat, om agressie en geweld te voorkomen, o.a. voldoende en goed opgeleid personeel nodig is? Is dat er nog wel na de mega- bezuinigingen die u hebt doorgevoerd?
Ondanks alle maatregelen is agressie en geweld helaas niet altijd te voorkomen. Daarom wordt in het Actieplan nadrukkelijk ingezet op zowel initiële scholing als bij- en nascholing van zorgverleners. Zodoende worden zij beter voorbereid om op een professionele wijze met agressie en geweld om te kunnen gaan. Daarnaast heb ik in mijn Arbeidsmarktbrieven diverse maatregelen uiteengezet om te zorgen dat er, ook in de toekomst, voldoende en adequaat opgeleid zorgpersoneel beschikbaar is2.
Is het waar dat personeel dat is georganiseerd via de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) niet is betrokken bij dit convenant tegen agressie en geweld op de werkvloer?
V&VN is inderdaad niet betrokken bij het Actieplan. De vakbonden zijn wel betrokken. Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling voor het anti-agressiebeleid in de zorg zet ik me samen met hen, werkgeversorganisaties in de zorg en de ministers van BZK en V&J in voor de realisatie van de maatregelen uit het Actieplan. Immers, werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers. Sociale partners hebben daartoe belangrijke afspraken gemaakt in CAO’s en arbocatalogi. Met de maatregelen in het Actieplan wordt daar op voortgebouwd.
Klopt het ook dat personeel (V&VN) niet is betrokken bij het ggz-convenant uit juni 2012?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat medewerkers in de ggz zich niet gehoord voelen?
Ik vind het belangrijk dat medewerkers in de ggz zich gehoord voelen. Mede daarom zal ik de V&VN betrekken bij de uitwerking van het Bestuurlijk Akkoord GGZ en bij het Actieplan.
Het bericht dat in de gemeente Opmeer (Noord-Holland) burgers/vrijwilligers geen stembureaus meer mogen bemannen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat in de gemeente Opmeer (Noord-Holland) burgers/vrijwilligers geen stembureaus meer mogen bemannen, dus ook niet bij de Tweede Kamerverkiezingen in september a.s.?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de directe aanleiding is geweest voor deze maatregel van de gemeente Opmeer en of dit besluit van het college van Opmeer hierom te billijken is?
De gemeente Opmeer heeft mij bericht dat het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat zij voor de komende verkiezingen ambtenaren, collegeleden, raads- en fractieleden en fractieassistenten zal inzetten als stembureauleden. Afhankelijk van het verloop van het verkiezingsproces zal zij een nader besluit nemen over de vraag hoe zij in de toekomst de inzet van burgers/vrijwilligers zal vormgeven. Het college heeft aangegeven dat zij dit besluit heeft gebaseerd op de bevindingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in recente evaluaties waarbij blijkt dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop de stembureaus de stemopneming uitvoeren. Deze constatering bleek ook op Opmeer van toepassing.
De gemeente stelt dat het aantal vrijwilligers dat zich de afgelopen jaren heeft gemeld te gering is om te kunnen selecteren op vaardigheden en kennis van de procedures en dat bovendien een deel van de vrijwilligers geen gebruik heeft gemaakt van de eerder aangeboden instructiemogelijkheden. Door ambtenaren aan te wijzen kan de instructie verplicht worden. De gemeente beoogt hiermee het verkiezingsproces te optimaliseren en vooral het verloop van de telling en de invulling van het proces-verbaal te verbeteren.
Kunt u aangeven of het gebruikelijk is wanneer alleen ambtenaren, raads- en collegeleden stembureau’s bemensen? Zijn er ook andere gemeenten die vrijwilligers ook uitzonderingen van het lid zijn van stembureau’s? Zo ja, waarom?
Het benoemen van stembureauleden is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Er zijn in de Kieswet verder geen eisen opgenomen waaraan stembureauleden moeten voldoen. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn geen andere gemeenten bekend die vrijwilligers uitzonderen van het lidmaatschap van stembureaus. Overigens is het in veel gemeenten gebruikelijk om ambtenaren aan te wijzen als stembureaulid.
Zijn er gemeenten waarbij telfouten zijn gemaakt bij het bepalen van de verkiezingsuitslag? Zo ja, wat zijn de maatregelen geweest om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals al in de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 is vermeld (Kamerstukken 2010–2011, 31 142, nr. 25) kan het maken van fouten bij het tellen van de stempassen, stembiljetten en stemmen niet worden uitgesloten. Het kabinet is van mening dat het maken van fouten zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Tevens zouden fouten opgespoord moeten kunnen worden. In 2010 is daarom het model van het proces-verbaal voor de leden van het stembureau aangepast alsmede de instructie voor stembureauleden. Bij de evaluatie van de provinciale statenverkiezingen (Kamerstukken 2011–2012, 31 142, nr. 31) is geconstateerd dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop de stembureaus de stemopneming uitvoeren. Uit de waarnemingen die toen zijn gedaan blijkt dat als de leden van het stembureau de stemopneming op dezelfde wijze uitvoeren de kans op een kloppende telling toeneemt. In deze evaluatie, die met de Kamer is besproken, is dan ook gesteld dat gemeenten moeten controleren of stembureauleden zich aan de instructies houden en dat de uitkomsten van die controles moeten worden betrokken bij de vraag of een stembureaulid bij een volgende verkiezing opnieuw moet worden benoemd.
Bent u voornemens te bevorderen dat de gemeente Opmeer alsnog vrijwillige burgers aanneemt op stembureaus, te beginnen bij de Tweede Kamerverkiezingen in september?
Het bewapeningsprogramma van de herislamiserende staat Turkije |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Marcial Hernandez (Groep Kortenoeven/Hernandez) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de artikelen «Turkey's New Ballistic Missile Program Raises Eyebrows and Concerns»1; «Turkey to produce ballistic missile to beef up defense capabilities»2; «Turkey: Is Ankara Going Ballistic?»3; en «Turkey launches intercontinental ballistic missile development project»?4
Turkije heeft de ambitie te beschikken over een moderne defensie en defensiegerelateerde industrie. Tegen deze achtergrond heeft Turkije kenbaar gemaakt te willen investeren in de ontwikkeling van een eigen onderscheppingsysteem tegen raketten en in het vermogen op termijn satellieten in de ruimte te kunnen plaatsen. Hierover zijn nog geen formele besluiten genomen.
Hoe verhoudt de informatie in deze artikelen zich tot uw antwoord op eerdere vragen5? Hoe zou u uw informatiepositie ter zake willen omschrijven?
De informatiepositie over bondgenoten berust op de informatie die de landen in diverse NAVO-overleggen of bilateraal doorlopend verstrekken over hun ambities, plannen en capaciteiten.
Hoe beoordeelt u, in het algemeen en in het licht van uw antwoord op de eerdere vragen, de analyse in bronverwijzing nr. 1 dat ballistische raketten vanwege hun onnauwkeurigheid niet het aangewezen overbrengingsmiddel zijn voor conventionele, maar wel voor nucleaire oorlogskoppen?
Ballistische raketten kunnen zowel met conventionele als niet-conventionele ladingen worden uitgerust. De technologie wordt ook gebruikt om satellieten in de ruimte te plaatsen.
Deelt u de mening dat dergelijke unilaterale raketprogramma’s niet passen binnen de filosofie van het NAVO-bondgenootschap? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe Turkse ballistische langeafstandsraketten, die met nucleaire wapens kunnen worden uitgerust, passen binnen het nieuwe strategische concept van de NAVO?
Nee. Turkije is betrokken bij het raketverdedigingsprogramma van de Navo, dat tijdens de top van Chicago werd bekrachtigd. Los daarvan staat het bondgenoten van de NAVO vrij hun eigen defensiebehoeftes nationaal in te vullen. Turkije wil investeren in capaciteiten waaraan ook de Navo behoefte heeft, zoals raketverdediging en inlichtingenvergaring. De Navo-raketverdediging berust grotendeels op nationale bijdragen van de Navo-landen.
In hoeverre is het Turkse raketprogramma volgens u een signaal dat het herislamiserende Turkije zich afwendt van de transatlantische militaire samenwerking binnen de NAVO?
Er is geen aanleiding de Turkse voornemens te beschouwen als een signaal dat het land zich afwendt van de transatlantische samenwerking binnen de Navo.
Bent u thans wel bereid deze kwestie op de eerstvolgende NAVO Defensie ministeriële aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wilt u deze vragen gezien de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
De vrijlating van fotograaf Jeroen Oerlemans |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de reconstructie van de NRC over de vrijlating van fotograaf Jeroen Oerlemans?1 Zo ja, wat is uw reactie op deze reconstructie en de rol die het ministerie van Buitenlandse Zaken en de KLPD hierbij hebben gespeeld?
Ja. Vanwege de kwetsbaarheid en risico’s bij ontvoeringszaken kunnen hierover, ook met het oog op de toekomst, geen mededelingen worden gedaan.
Waarom en op basis van welke informatie deed u de uitspraak in Nieuwsuur dat de fotograaf was vrijgelaten?
Ik deed die uitspraak op basis van op dat moment beschikbare openbare en vertrouwelijke bronnen van onder meer de Nederlandse ambassade in Ankara, alsmede nationale en internationale contacten.
Kunt u aangeven of en op welke manier deze uitspraken bij Nieuwsuur het lopende proces van vrijlating hebben beïnvloed?
Op het moment van de Nieuwsuur-uitzending was betrokkene op Turks grondgebied en niet meer in handen van de gijzelhouders. Meer in het algemeen geldt dat in het openbaar geen mededelingen kunnen worden gedaan over eventuele contacten met binnen- en buitenlandse diensten.
Klopt de constatering dat de Turkse geheime dienst om geheimhouding tot de volgende dag had gevraagd? Was u op de hoogte van deze wens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom koos u er toch voor deze wens naast u neer te leggen?
Een dergelijk verzoek heeft de Nederlandse overheid niet ontvangen.
Deelt u de mening dat bij operaties om ontvoerde Nederlanders in het buitenland vrij te krijgen de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht moet worden? Zo ja, vindt u dat daaraan in dit geval is voldaan? Welke lessen trekt u uit het proces zoals het nu verlopen is voor lopende en toekomstige zaken?
De eerste twee vragen kunnen bevestigend worden beantwoord. Dit soort situaties wordt geëvalueerd, ook met het oog op eventuele lessen voor de toekomst.
Transparantie en publicatieplicht |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de motie Omtzigt/Van Vliet1 waarin de regering verzocht wordt met een voorstel te komen voor een ANBI-register, waarin de volgende gegevens openbaar gemaakt worden en gratis toegankelijk zijn:
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Transparantie en publicatieplicht» van Rien van Gendt?3
Ja.
Is het waar dat, zoals in het artikel staat, er een wetsvoorstel inzake publicatieplicht bij de ministerraad lag?
Artikel 26 van het reglement van orde voor de ministerraad (Staatsblad 1994 nr. 203 en 1998 nr. 305) bepaalt dat ten aanzien van hetgeen ter vergadering besproken wordt of geschiedt, geheimhoudingsplicht bestaat. Uw vragen kunnen derhalve niet beantwoord worden.
In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat in een wetgevingstraject consultatie van de relevante maatschappelijke partijen vast onderdeel van het wetgevingstraject is. De consultatie draagt bij aan het draagvlak en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel. Een wetsvoorstel wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal verzonden indien de regering daartoe besluit.
Is het waar dat SBF4 en FIN5 inzage gehad hebben in dit wetsvoorstel dat bij de ministerraad lag? Zo ja, wilt u het wetsvoorstel, zoals het bij de ministerraad gelegen heeft, onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat behandeling van het wetsvoorstel in de ministerraad is uitgesteld mede op aandringen van SBF? Zo ja, wat waren de andere factoren om de behandeling uit te stellen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de gemeenschappelijke visie op transparantie, die toch echt al klaar had moeten zijn, nog niet af is terwijl de vakantie al bijna is afgelopen (in het westen van het land dan)?
In het afgelopen jaar is er veelvuldig overlegd met de SBF over een gezamenlijke visie op toezicht en verantwoording. Het overleg verloopt constructief, maar heeft gezien het grote belang dat zowel het kabinet als de SBF hecht aan een breed draagvlak binnen de sector, meer tijd nodig.
Wilt u een wetsvoorstel inzake transparantie zo spoedig mogelijk ter hand nemen in de ministerraad en voor 1 september aan de Raad van State sturen voor commentaar?
Het wetsvoorstel inzake transparantie zal ik zo spoedig mogelijk ter hand nemen en agenderen voor de ministerraad. Over de vraag op welk moment de ministerraad besluit het wetsvoorstel naar de Raad van State te sturen kan ik geen uitspraken doen.
Bent u nog steeds voornemens om integraal uitvoering te geven aan alle vier de punten uit de genoemde motie Omtzigt/Van Vliet?
Ja.
Een dodelijke overval door piraten op een schip bij Nigeria |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Nigeria gunmen storm oil ship – two dead, four kidnapped»1 en «Navy: At least 4 foreigners kidnapped off Nigeria»?2
Ja.
Is het waar dat bij een overval op een of meer Nederlands vaartuigen voor de kust van Nigeria vier opvarenden zijn ontvoerd en er doden en gewonden zijn gevallen? Wat is bekend over de toestand van de ontvoerde personen en over de overvallers en hun motieven?
Volgens thans beschikbare informatie gaat het om een overval op een hotelschip op 4 augustus 2012, 35 zeemijlen uit de kust van Nigeria. Het schip is eigendom van de Sea Trucks Group en geregistreerd onder buitenlandse vlag. Het bedrijf heeft onder andere vestigingen in Nigeria en Nederland (Rotterdam).
Volgens onbevestigde berichten zou er sprake zijn van twee doden en twee gewonden, van wie de nationaliteit niet is vrijgegeven. Ook zouden vier personen zijn ontvoerd. Volgens open bronnen zijn de vier afkomstig uit Indonesië, Maleisië, Iran en Thailand. Recentelijk berichtte Sea Trucks Group dat de vier op 22 augustus in goede gezondheid zijn vrijgelaten. Over de omstandigheden rond de invrijheidsstelling van de vier deed de Sea Trucks Group geen mededelingen.
Hoe is het mogelijk dat deze ontvoering plaats kon vinden ondanks bewaking door de Nigeriaanse marine?
Over de toedracht en de omstandigheden hebben de Nigeriaanse autoriteiten tot dusver geen mededelingen gedaan.
Is het noodzakelijk om Nederlandse koopvaardijschepen voor de kust van Nigeria te laten bewaken door de Nederlandse marine? Zo ja, bent u daartoe bereid en in staat? Zo neen, waarom niet?
Hoewel wij dergelijke gewapende overvallen op zee sterk veroordelen, vormde de door u genoemde overval voor het kabinet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen ter bescherming van de Nederlandse koopvaardij. De MIVD volgt de ontwikkelingen rondom gewapende overvallen voor de kust van West-Afrika. Wel wijst het kabinet op de aanbeveling van de International Maritime Organization (IMO) dat reders ook op hun koopvaardijschepen voor de westkust van Afrika de door de IMO opgestelde zelfbeschermingsmaatregelen (de zogenaamde Best Management Practices; BMP) toepassen.
Welke maatregelen heeft de regering genomen ter bescherming van de Nederlandse koopvaardij, nadat op 27 juli jl voor de Nigeriaanse kust een schip met Italiaanse werknemers is overvallen waarbij ten minste een dodelijk slachtoffer viel?3
Het betaalkantoor in Kerkrade |
|
Frans Timmermans (PvdA), Angelien Eijsink (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Eijsink, Timmermans en Smeets over de mogelijke sluiting van het defensiebetaalkantoor in Kerkrade?1
Kunt u bevestigen dat u nog steeds onverkort achter die antwoorden staat en dat er een volwaardig betaalkantoor in Zuid-Limburg zal blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u toezeggen dat er zowel kwalitatief als kwantitatief ruim voldoende fte's in Zuid-Limburg blijven zodat het betaalkantoor een volwaardige en levensvatbare organisatie blijft? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat er in de huidige plannen slechts 44 vaste fte's overblijven, waardoor het zeer de vraag is of een zelfstandig betaalkantoor levensvatbaar blijft? Zo ja, zult u er op toezien dat die plannen veranderd worden en er ruim voldoende fte's in Zuid-Limburg blijven voor een duurzaam levensvatbaar betaalkantoor? Zo nee, waarom niet?
Het aftreden van VN gezant Kofi Annan en de situatie in Syrië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kofi Annan quitting as envoy to Syria, blasts nations» inability to unite to stop violence»?1
Ja.
Klopt het dat de VN gezant voor Syrië zich niet gesteund heeft gevoeld door de VN Veiligheidsraad en vooral de patstelling tussen de vijf permanente leden, Rusland en China en de VS, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, zijn werk heeft ondermijnd?
Op 2 augustus heeft Kofi Annan zijn vertrek als VN gezant toegelicht. Volgens Annan is het zonder eensgezinde internationale druk niet mogelijk om de Syrische regering en de oppositie tot een politiek proces te brengen.
Deelt u de mening dat door de patstelling in de VN Veiligheidsraad het noodzakelijk is om te kijken naar alternatieve wijzen om ervoor te zorgen dat strijdende partijen internationaal humanitair recht respecteren en burgers beschermen?
Prioriteit voor Nederland is beëindiging van het geweld. Zolang het geweld voortduurt, is de strikte naleving van het humanitair oorlogsrecht door de strijdende partijen in Syrië van groot belang. De partijen zijn door diverse multilaterale fora opgeroepen om burgers te beschermen. Daarnaast steunt de internationale gemeenschap het werk van ICRC om partijen aan te spreken op hun verplichtingen op basis van het humanitair oorlogsrecht. Ook in de contacten met de oppositie benadrukt de regering de noodzaak om het humanitair oorlogsrecht na te leven.
Beoordeelt u de situatie in Syrië net als het Internationale Rode Kruis als een «niet-internationaal conflict»?2 Wat zijn de implicaties van de omschrijving van de situatie in Syrië als «niet-internationaal conflict» voor de verplichtingen van strijdende partijen in het conflict en de verplichtingen van de verdragspartijen bij de Geneefse Conventies voortvloeiend uit de gemeenschappelijke artikelen 1 en 3 van de verdragen? Kunt u dit toelichten?
Ik deel de beoordeling van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) dat de situatie in Syrië een niet-internationaal gewapend conflict betreft. Als gevolg daarvan zijn de strijdende partijen gehouden aan de daarvoor geldende regels van het humanitair oorlogsrecht, zoals vervat in de Geneefse Conventies en het internationaal gewoonterecht. Voor verdragspartijen bij deze Conventies geldt een algemene plicht om de verdragen onder alle omstandigheden te eerbieden en doen eerbiedigen.
Deelt u de mening dat Zwitserland, als hoeder van de Geneefse Conventies, gevraagd moet worden om de Geneefse verdragspartijen bij elkaar te roepen om maatregelen af te spreken om strijdende partijen te dwingen humanitair recht te respecteren? Zo neen, waarom niet?
Nederland heeft bij Zwitserland, de depositaris van de Geneefse Conventies en Aanvullende Protocollen, gepolst of er bereidheid bestaat om een vergadering van verdragspartijen bijeen te brengen. Zwitserland heeft aangegeven dat het hiertoe geen verzoek van verdragspartijen heeft ontvangen en niet op eigen initatief een bijeenkomst van verdragspartijen zal beleggen. Bijeenkomsten van verdragspartijen zijn bedoeld om algemene problemen inzake de toepassing van het oorlogsrecht te bespreken.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het algemeen overleg Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) van 3 juli 2012 om dit informeel met Zwitserland te bespreken? Heeft u dit reeds gedaan? Wat was de reactie van Zwitserland? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u zowel bilateraal, met een aantal gelijkgezinde landen, in Europees verband dan wel in VN-verband Zwitserland aansporen om zo snel mogelijk de verdragspartijen bij elkaar te roepen om maatregelen af te spreken om naleving van humanitair recht in Syrië te verzekeren? Zo neen, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De onveilige wegen op Goeree-Overflakkee |
|
Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge dijken, donkere wegen», waarin de verkeersveiligheid van de lokale, provinciale en rijkswegen op Goeree-Overflakkee ter discussie gesteld wordt?1
Ja.
Kloppen de opmerkingen in het artikel, waarin gesteld wordt dat op hele stukken weg de straatverlichting ontbreekt en dat op het grootste deel van het eiland vangrails ontbreken?
De wegen in beheer bij het Rijk (N57 en N59) zijn ingericht volgens de daarvoor geldende richtlijnen in het Handboek Wegontwerp. Deze richtlijnen kunnen gezien worden als een generiek advies voor het ontwerp en voor de inrichting en uitrusting van de verschillende wegcategorieën. Verschillen in vormgeving van wegen op Goeree-Overflakkee zijn het gevolg van het feit dat wegen een verschillende functie hebben in het wegennetwerk. Het ontwerp van deze wegen is op deze functie aangepast. Zo zijn er stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen.2
Verlichting is langs de N57 en N59 aanwezig op aansluitingen en kruispunten. Een middenberm met voertuigkering (geleiderail of barrier) wordt over het algemeen alleen toegepast bij stroomwegen. De N57 heeft de functie stroomweg voor het gedeelte N15 tot de N215 op Goeree. Het andere deel van de N57 is functioneel ingedeeld bij de gebiedsontsluitingswegen. Op dat type weg wordt in principe uitgegaan van een middenberm die moeilijk overrijdbaar is. Wegen met een moeilijk overrijdbare middenberm maken het moeilijk of nagenoeg onmogelijk om in te halen. De N59 heeft op Goeree-Overflakkee de functie stroomweg.
Is de beperkte inzet van verlichting, vangrails en middenbermen het gevolg van de beperkte afstemming dan wel investeringsruimte bij het grote aantal overheden die verantwoordelijkheid dragen voor de inrichting, aanleg en het onderhoud van deze wegen?
De aanwezigheid van verlichting, geleiderail en middenbermen op de N57 en N59 wordt niet beperkt door de investeringsruimte of afstemming tussen de verschillende overheden. Zoals bij vraag 2 is aangegeven zijn deze wegen conform de richtlijnen ingericht.
Landelijke doelen op het gebied van verkeersveiligheid zijn vastgelegd in de Nota Mobiliteit. Dit beleid is beschreven vanuit de filosofie «decentraal wat kan, centraal wat moet». De provincie Zuid-Holland is door de Rijksoverheid aangewezen als regisseur verkeersveiligheid op Goeree-Overflakkee. Als regievoerder verkeersveiligheid moet de provincie deze rijksdoelstelling vertalen naar het provinciale niveau (de wegen in provinciaal beheer) en naar het regionale niveau (de regionale en lokale verkeersbeheerders).3 Het veilig inrichten van infrastructuur is daarbij binnen het regiegebied een gezamenlijke taak voor alle wegbeheerders (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen). Iedere wegbeheerder behoudt echter de verantwoordelijkheid over de eigen wegen.
Deelt u de typering uit het aangehaalde rapport van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee van de registratie van verkeersongevallen als «zeer summier»?
De kwaliteit van registratie van ongevallen door de politie in ons land is sinds 2010 sterk verminderd. In de brief aan de Kamer van 13 maart 2012 (kamerstuk 29 398, nr. 27) van de Minister van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat er afspraken met de politie zijn gemaakt om de registratie van dodelijke slachtoffers en ernstige verkeersgewonden te verbeteren. Het eerste resultaat van deze verbeterde werkwijze zal, zoals gemeld in de TK brief, begin 2013 zichtbaar worden.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de cijfers voor wat betreft de verkeersveiligheid in Goeree-Overflakkee in vergelijking met andere regio’s en of er de voorbije jaren sprake is geweest van disproportioneel veel ongelukken op deze delen van de betrokken (rijks)wegen?
Om de verkeersveiligheid op het Rijkswegennet beter te kunnen vergelijken wordt per wegvak het risicocijfer berekend. Het risicocijfer is een maat voor het aantal [ernstige] slachtoffers per miljoen gereden voertuigkilometers. Hogere risicocijfers op het Rijkswegennet worden vooral teruggevonden op N-wegen (autowegen) verspreid over het hele land. De risicocijfers van de N57 en de N59 op Goeree-Overflakkee zijn gemiddeld, vergeleken met soortgelijke rijkswegen in andere regio’s.
Er zijn de afgelopen jaren niet disproportioneel veel ongevallen gebeurd op Goeree-Overflakkee vergeleken met andere regio’s binnen het regiegebied van provincie Zuid-Holland. Het aandeel van Goeree-Overflakkee over de afgelopen jaren is bovendien redelijke stabiel.4
Worden de relevante cijfers en gegevens over de verkeersveiligheid op Goeree-Overflakkee van de verschillende betrokken partijen verzameld, zodat deze beschikbaar en toegankelijk zijn voor de betrokken overheden?
Ja. De ongevalsgegevens worden verzameld door de politie en zijn beschikbaar voor alle overheden.
Kunt u aangeven of er aanpassingen in de verkeersinfrastructuur op Goeree-Overflakkee van Rijkswege de komende jaren zullen plaatsvinden, dan wel overwogen worden, waarmee de verkeersveiligheid verbeterd zou kunnen worden?
Aanpassingen aan de weginfrastructuur zijn voorzien op de N57 en de N59 in het kader van het programma Meer Veilig (Meer Veilig 2). Op de N57 bij Ouddorp zullen twee rotondes worden aangelegd, terwijl over een lengte van 5 km een moeilijk overrijdbare rijrichtingscheiding aangebracht zal worden. Verder wordt een bocht in de N57 veiliger gemaakt. Alle aanpassingen zullen eind 2013 afgerond zijn.
Bent u van mening dat de komende fusie tussen de betrokken gemeenten een goede kans biedt om de verkeersinrichting van de wegen op Goeree-Overflakkee tegen het licht te houden en te beoordelen op consistentie en effectiviteit op vlak van verkeersveiligheid?
In de fusie van gemeenten op Goeree-Overflakkee per 1 januari 2013 worden de gemeenten Goedereede, Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee samengevoegd tot de gemeente Goeree-Overflakkee. Of deze fusie leidt tot een herziening van de verkeersinrichting van de gemeentelijke wegen op het eiland is de verantwoordelijkheid van de nieuwe gemeente. Voor de verkeersinrichting van de Rijkswegen op Goeree-Overflakkee heeft de gemeentelijke herindeling geen consequenties.
Bent u bereid in overleg te treden met het nieuwe gemeentelijke bestuur van de fusiegemeente Goeree-Overflakkee om mee te denken over aanpassingen ten behoeve van het verbeteren van de verkeersveiligheid op de relevante rijkswegen?
Ja.
Draagt de verdeling van de bestuurlijke verantwoordelijkheid over meerdere overheden, zoals de gemeenten, provincies Zuid Holland en Zeeland, het waterschap Hollandse Delta en de Rijksoverheid bij aan de trage implementatie van een consistente en veilige verkeersinfrastructuur op Goeree-Overflakkee?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Elke partij draagt de verantwoordelijkheid voor zijn eigen deel, maar de bestuurlijke indeling vormt geen beletsel voor afstemming en samenwerking. Ik herken het beeld dan ook niet dat er op Goeree-Overflakkee sprake is van een trage implementatie van een consistente en veilige infrastructuur als gevolg van verdeelde verantwoordelijkheden.
Neemt de geschetste bestuurlijke drukte bij beheer en aanleg van de verkeersinfrastructuur op Goeree Overflakkee wel voldoende af, aangezien de provincies Zuid Holland en Zeeland, het Waterschap Hollandse Delta en de nieuwe gemeente betrokken zullen blijven bij de wegen en de verkeersinrichting en gelet op het feit dat de nieuwe gemeente buiten grenzen van de beoogde metropoolregio Rotterdam-Den Haag komt te liggen?
In antwoord 10 heb ik aangegeven dat ik geen relatie zie tussen bestuurlijke drukte en een consistente en veilige verkeersinfrastructuur op Goeree-Overflakkee.
Antibioticaresistentie bij kalveren door melk |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Boer kweekt resistentie bij kalf; Gevaren blijken geen indruk te maken»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan de helft van de Nederlandse melkveehouders hun kalveren melk voeren die afkomstig is van met antibiotica behandelde koeien? Zo nee, hoe kan een dergelijke praktijk op zo’n grote schaal voorkomen zonder dat u hiervan op de hoogte bent? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De meeste antibiotica in de melkveehouderij worden toegepast bij de behandeling van uierontsteking en op het einde van de lactatie bij het zogenaamde droogzetten. Voor elk antibioticum is een wachttijd vastgesteld. De wachttijd is het aantal dagen tussen toediening van het antibiotica en het moment dat de melk weer geschikt is voor humane consumptie.
Het is bekend dat melkveehouders kalveren voederen met melk van koeien die tijdens de lactatie met antibiotica zijn behandeld en waarbij de wachttijd nog niet verstreken is. De residuen van de antibiotica in deze melk komen dan in het verteringsstelsel terecht. De mate waarin melkveehouders deze melk aan kalveren voederen is niet exact bekend. We weten echter dat dit een veel voorkomende praktijk is, zowel in Nederland en Europa als in de rest van de wereld.
Ook het droogzetten van koeien op het einde van de lactatie met antibiotica is wereldwijd een gangbare praktijk in de melkveehouderij om uierontsteking tegen te gaan. Eventuele resten van de antibiotica kunnen bij het begin van de volgende lactatie in de biest (eerste melk na het afkalven) terechtkomen. Het is echter van essentieel belang voor de diergezondheid dat het kalf biest krijgt. Biest bevat belangrijke afweerstoffen die het jonge dier nodig heeft bij de opbouw van zijn weerstand tegen infecties. Daarom zijn veehouders op grond van de kalverrichtlijn verplicht om de kalveren zo snel mogelijk na de geboorte biest te geven.
Volgens deskundigen zijn er geen directe risico’s vastgesteld van het voederen van antibioticahoudende melk of biest voor de gezondheid van het kalf of de gezondheid van dieren op latere leeftijden. Het blootstellen van dieren aan residuen antibiotica kan echter resistentie bevorderen en vormt daarmee een indirect risico voor de dier- en volksgezondheid.
Kunt u bevestigen dat deze melk nog sporen van de antibiotica kan bevatten, die in het verteringsstelsel van het kalf terecht komen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het voeren van deze antibioticahoudende melk een risico voor de ontwikkeling van resistente bacteriën met zich meebrengt en dat er daarnaast een risico bestaat voor de ontwikkeling en gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat droogzetters antibiotica bevatten die vervolgens in de biest terecht komen en zo de biest ongeschikt maken voor het kalf? Zo ja, ziet u dit ook als een probleem voor de gezondheid van het kalf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer een moederdier is behandeld, een kalf, net als in de humane consumptie, pas melk zou moeten drinken als de wachttijd van het antibioticum volledig is verstreken? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt u tot een ander oordeel? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Vanwege het risico dat resistentie bevorderd wordt, dient melk van koeien die antibiotica hebben gekregen, binnen de wachttijd niet aan kalveren gevoederd te worden. Deze ongewenste praktijk moet zo snel mogelijk worden gestopt.
In Europese regelgeving zijn geen specifieke bepalingen opgenomen die het voederen van melk aan kalveren op het eigen bedrijf verbieden. Het voederen van kalveren met melk die residuen van antibiotica bevat, is wel in strijd met het algemene uitgangspunt van het wettelijke regime voor diervoeders, zoals dat voortvloeit uit artikel 4 van Verordening (EG) 767/2009 en artikel 2 van de Kaderwet diervoeders. Dit uitgangspunt komt er kort samengevat op neer dat diervoeders zuiver en veilig moeten zijn.
Meer specifiek bepaalt artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat diervoeders niet in de handel mogen worden gebracht of mogen worden gevoederd indien zij nadelige effecten hebben op dierlijke of menselijke gezondheid. Dit kan het geval zijn bij het voederen van met antibiotica verontreinigde melk, doordat resistentie daardoor bevorderd wordt. Ook artikel 3 van Richtlijn 2002/32/EG stelt dat diervoerders bij gebruik geen enkel gevaar mogen opleveren voor de gezondheid van mens en dier.
In samenhang daarmee bepaalt artikel 4 van Verordening (EG) nr. 183/2005 dat de veehouders bij het voederen van voedselproducerende dieren maatregelen dienen te nemen en procedures dienen toe te passen om het risico op biologische, chemische en fysische verontreiniging van diervoeders, dieren en dierlijke producten zo gering te houden als redelijkerwijs haalbaar is.
De genoemde artikelen van EU-verordeningen zijn strafbaar gesteld bij de Regeling diervoeders.
Concluderend kan worden gesteld dat het voederen van kalveren met melk die antibioticaresiduen bevat op grond van deze algemene bepalingen in voornoemde regelgeving niet is toegestaan. De handhaving van deze regels in de praktijk is echter lastig. Handhavend kan pas worden opgetreden nadat op het bedrijf geconstateerd is dat een kalf bepaalde melk drinkt, en vervolgens uit analyse van deze melk blijkt dat deze niet aan de eisen voldoet.
Inmiddels ben ik in overleg met de rundveesector. Ook de rundveesector is van mening dat melk van koeien binnen de wachttijd niet gebruikt moet worden voor het voeren van kalveren. De rundveesector zet sinds anderhalf jaar actief in op verantwoord en transparant gebruik van diergeneesmiddelen. Bewustwording bij de veehouders van de schadelijkheid en de risico’s van deze praktijk, dient als eerste stap om dit doel te kunnen bereiken. Daarbij staat de rundveehouderij voor een aanpak die zicht richt op gedragsverandering. De rundveesector heeft toegezegd dat het onderwerp in de bedrijfsgezondheidsplannen zal worden opgenomen. Ik heb duidelijk gemaakt dat de sector een maximale inspanning moet leveren om het voeren van melk binnen de wachttijd te voorkomen. Waar mogelijk zal ik handhavend optreden.
Het dilemma van het voederen van biest met antibioticaresiduen vereist nader overleg en onderzoek. Enerzijds is biest essentieel vanwege de antistoffen en is het voederen ervan aan kalveren daarom verplicht, anderzijds kunnen antibioticaresiduen resistentie bevorderen. Ik blijf hierover in overleg met de sector. Het maximaal beperken van het gebruik van droogzetters kan een belangrijk bijdrage leveren aan het verkleinen van dit probleem. Het preventief gebruik van droogzetters is sinds medio 2011 niet meer toegestaan. De sector voert een grootschalig onderzoeksprogramma uit om de mogelijkheden te onderzoeken om selectief met het gebruik van droogzetters om te gaan. De uitkomsten van dit programma worden eind dit jaar gepresenteerd.
Aangezien het voederen van melk van met antibioticabehandelde koeien ook in andere landen een veel voorkomende praktijk is, zal ik de Europese Commissie verzoeken om in het kader van de EU discussie over antibioticaresistentie de risico´s van deze praktijk te agenderen opdat de problematiek ook op Europees niveau wordt opgepakt.
Is het waar dat experts op dit gebied, zoals dierenartsen, wetenschappers, nutritionisten, beleidsmedewerkers en zelfs de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) van dit probleem op de hoogte zijn, maar niets doen? Zo ja, hebt u hier een verklaring voor? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze experts wél iets doen om dit probleem op te lossen en hun verantwoordelijkheid nemen?
Ontwikkeling van antibioticumresistentie bij dieren is een onderwerp waar al geruime tijd zorgen over bestaan. Het onderwerp antibioticumhoudende melk wordt in toenemende geagendeerd, juist vanuit de wetenschap en de SDa. In mijn antwoord op vragen 6, 9 en 10 geef ik aan hoe gewerkt wordt aan de aanpak van dit probleem.
Is het waar dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) niet op de hoogte is van het probleem? Zo ja, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte is en wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet weer voorkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangegeven wat u aan dit probleem gaat doen en op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het voeren van antibioticahoudende melk aan kalveren te verbieden en dit verbod strikt te handhaven? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de dier- en volksgezondheidsrisico’s van deze keuze? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat Nederlandse reders toch bewapende private beveiligers inzetten, ondanks een wettelijk verbod |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse reders toch bewapende private beveiligers inzetten, ondanks een wettelijk verbod?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat rederijen op deze wijze de wet overtreden? Kunt u dit toelichten?
De Nederlandse overheid levert grote inspanningen om de veiligheidssituatie rondom de Hoorn van Afrika te verbeteren en biedt reders reële mogelijkheden om hun onder Koninkrijksvlag varende schepen op legale wijze en grotendeels op kosten van de overheid te beveiligen. Uiteraard kan ik mij niet verenigen met een situatie waarin de wet zou worden overtreden. In de werkgroep van Defensie en vertegenwoordigers van de reders, waarin zaken worden besproken ter verbetering van de inzet van Vessel Protection Detachments (VPD’s), zal het belang van naleving van de wet nogmaals onder de aandacht worden gebracht.
Herinnert u zich de adviezen van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV), de commissie Wijkerslooth en uw reactie hierop waarin u stelt inhuur van particuliere beveiligers problematisch is?2 Bent en bent u het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat deze adviezen nog steeds van toepassing zijn?
Ja, de adviezen, alsmede de reactie van de regering daarop, zijn nog steeds van toepassing.
Op welke wijze gaat u optreden tegen deze overtredingen? Kunt u dat toelichten?
Het Openbaar Ministerie beziet of de signalen uit de media over de inzet van bewapende private beveiligers op schepen varende onder Nederlandse vlag aanleiding geven tot strafvorderlijk optreden.
Wat vindt u van het feit dat u in samenspraak met de reders door middel van gesubsidieerde VPD's en twee internationale missies de reders tegemoet komt in hun wensen en zij vervolgens de wet overtreden? Gaat u dit betrekken in de periodieke gesprekken met de reders?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat al deze symptoombestrijding onvoldoende is om het daadwerkelijke probleem van het ontbreken van een rechtstaat en socialesociaal-economische kansen in de piraterij-regio's op te lossen? Bent u bereid hier sterker op in te zetten?
De Nederlandse inzet is drieledig. Allereerst levert de Koninklijke Marine in 2012 met achtereenvolgens drie oppervlakteschepen, een onderzeeboot en een militair beveiligingsteam een bijdrage aan de EU-missie Atalanta en de Navo-operatie Ocean Shield ter bescherming van de koopvaardij en humanitaire transporten. Ook levert Nederland VPD’s specifiek ter bescherming van de onder Koninkrijksvlag varende koopvaardij tegen piraterij. Ten tweede steunt Nederland, vooral in multilateraal verband, de bevordering van een stabiel gezag in Somalië. Ten derde worden financiële en personele bijdragen geleverd aan het vergroten van de kustwacht en justitiële capaciteit in Somalië en in de regio. Het kabinet is van mening dat Nederland op deze wijze naar vermogen een relevante bijdrage levert aan de bestrijding van piraterij op korte en lange termijn.
Kent u het nieuwsartikel «Ahmadinejad: World forces must strive to annihilate Israël»1; het rapport «Referral of Iranian President Ahmadinejad on the Charge of Incitement to Commit Genocide»2; het rapport «The Iranian Leadership’s Continuing Declarations of Intent to Destroy Israël 2009–2012»3; de internationale petitie «The Danger of a Nuclear, Genocidal and Rights-Violating Iran: The Responsibility to Prevent Petition»4; en het nieuwsartikel «Protesters accuse Iranian Embassy of enlisting spies»5?
Deelt u de mening dat oproepen van president Ahmadinejad en andere Iraanse functionarissen, strekkende tot de vernietiging van Israël en bijgevolg het plegen van genocide op haar bewoners, de voorwaarden van artikel 3 van het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide vervullen? Zo nee, waarom niet?
Neemt u de oproepen tot vernietiging van de Joodse staat Israël en het bijgevolg plegen van genocide op de inwoners van die staat, zoals die herhaaldelijk door president Ahmadinejad en andere Iraanse functionarissen zijn gedaan, serieus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om unilateraal en multilateraal te ijveren voor het treffen van maatregelen zoals die in bijlage 4 door professor Irwin Cotler c.s. worden voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Hoe is door de Nederlandse regering gereageerd op deze nieuwe Iraanse oproep tot vernietiging van de Joodse staat Israël en het bijgevolg plegen van genocide op de bevolking daarvan? Welke concrete maatregelen gaat u treffen om op passende wijze richting het Iraanse regime uitdrukking te geven aan uw bezorgdheid en ongenoegen?
Bent u bereid het voortouw te nemen om de staten waarvan ambassadeurs de ramadantoespraak van president Ahmadinejad hebben bijgewoond unilateraal en/of via de Europese Unie op te roepen zich onverwijld en zonder voorbehoud te distantiëren van deze nieuwe oproep tot vernietiging van de Joodse staat Israël en het bijgevolg plegen van genocide op de bevolking daarvan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Tweede Kamer te zijner tijd verslag uitbrengen van de reacties ter zake?
Hoeveel geaccrediteerde en niet geaccrediteerde functionarissen zijn er werkzaam op de Iraanse ambassade in Den Haag en welke functies worden door hen bekleed? Is deze ambassadestaf naar uw oordeel kwantitatief en kwalitatief in verhouding met het niveau, respectievelijk de praktische invulling van de Nederlands-Iraanse relaties? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, bent u bereid de niet essentiële functionarissen uit te wijzen? Indien u daartoe niet bereid bent, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor de duidelijkheid ieder afzonderlijk en gezien de urgentie binnen tien dagen na ontvangst beantwoorden?