De verklaring van erfrecht |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in het fiscaal Tijdschrift Vermogen (ftV)1 en Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR)2 over de mogelijkheid van de banken niet langer een verklaring van erfrecht te verlangen?
Ja.
Kent de bankverklaring als alternatief voor een verklaring van erfrecht dezelfde waarborgen als een verklaring van erfrecht?
Het formulier dat banken sinds 1 januari 2012 hanteren om vast te stellen of de tegoeden van een rekeninghouder die is overleden kunnen worden uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner is geen alternatief voor een verklaring van erfrecht. Een verklaring van erfrecht heeft een bewijsrechtelijke functie: als iemand volgens de verklaring van erfrecht erfgenaam is, kan bevrijdend aan deze persoon worden betaald (4:187 lid 2 BW). Door een bank wordt doorgaans geen verklaring van erfrecht verlangd voor de uitbetaling van rekeningtegoeden aan een erfgenaam als duidelijk is dat deze erfgenaam de enige gerechtigde is tot de nalatenschap. Banken kenden op dit punt geen gemeenschappelijk beleid. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in samenwerking met het ministerie van BZK, in het kader van de vermindering van administratieve lasten, onderzocht of tot een eenduidig beleid van banken kon worden gekomen. Voornoemd formulier (hierna: NVB-formulier) is het resultaat van dit onderzoek. In de praktijk bleek vooral de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner belang te hebben bij meer transparantie over de vraag of zonder de verklaring van erfrecht de bank de rekeningtegoeden van de overleden partner zou vrijgeven. Te meer, sinds in 2003 met het nieuwe erfrecht de langstlevende partner van rechtswege alle schulden en bezittingen van de erflater verkrijgt, als de overledene was gehuwd (of een geregistreerd partnerschap had gesloten), een partner en kinderen achterlaat en geen testament heeft opgesteld. Het NVB-formulier geeft overzichtelijk weer onder welke omstandigheden de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner (met of zonder kinderen) zonder afgifte van een verklaring van erfrecht over de rekeningtegoeden van de overleden partner kan beschikken. Het gaat dan kortgezegd om de situatie dat er geen testament is opgemaakt, een positief saldo op de rekening staat van minder dan 100 000 euro en de langstlevende partner de nalatenschap heeft aanvaard. In de praktijk zal voor de langstlevende partner het resultaat van het gebruik van de verklaring van erfrecht of het NVB-formulier hetzelfde zijn: het verkrijgen van het rekeningtegoed. Het verschil bestaat daarin dat de langstlevende partner met behulp van het NVB-formulier sneller en zonder kosten te maken over de rekeningtegoeden kan beschikken. Het gebruik van het NVB-formulier belet de langstlevende partner niet om zich door een notaris te laten adviseren.
Het NVB-formulier biedt banken niet dezelfde waarborgen als de verklaring van erfrecht. De bank loopt het risico niet bevrijdend aan de langstlevende partner te hebben betaald, indien blijkt dat het formulier niet juist is ingevuld. Dat op het formulier is opgenomen dat de langstlevende partner verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld, doet hieraan niet af. De bank zal gelet op dit risico een verklaring van erfrecht verlangen bij twijfel over de juistheid van de informatie ingevuld op het formulier.
Welke verschillen zijn er en hoe beoordeelt u die verschillen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de suggestie dat de gemiddelde Nederlander niet zonder meer in staat wordt geacht de vragen die in de bankverklaring gesteld worden te kunnen beantwoorden? Is het voor erfgenamen duidelijk wat wordt bedoeld met de vraag of de wettelijke verdeling ongedaan wordt gemaakt?
Het NVB-formulier is duidelijk van opzet en de meeste vragen die hierin worden gesteld zijn eenvoudig te beantwoorden. De vraag of men voornemens is de wettelijke verdeling ongedaan te maken, zal wellicht niet door iedereen onmiddellijk beantwoord kunnen worden. In de bijlage bij het formulier wordt evenwel uitleg gegeven over wat de wettelijke verdeling, gelijk in artikel 4:13 BW is bepaald, inhoudt. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de langstlevende partner door de wettelijke verdeling niet alleen de goederen van de nalatenschap verkrijgt, maar dat hij of zij ook verantwoordelijk wordt voor betaling van alle schulden van de nalatenschap. Op grond van deze uitleg zal de langstlevende partner kunnen vaststellen of hij of zij met de wettelijke verdeling kan instemmen. Indien de erfgenaam dit wenst, is de bank hem behulpzaam bij het invullen van het NVB-formulier. Ook zal de bank eventuele vragen van de erfgenaam over het invullen van het NVB-formulier beantwoorden. Indien de bank geen antwoord kan geven op de vragen van de erfgenaam, omdat deze zien op bijvoorbeeld erfrechtelijke kwesties inzake de omvang en de verdeling van de nalatenschap, dan zal de bank de erfgenaam verwijzen naar de notaris voor advies. De notaris kan de erfgenaam adviseren over alle aspecten van de nalatenschap.
Als de vragen niet geheel duidelijk zijn of als de erfgenaam nog aanvullende vragen heeft, wie heeft dan de plicht om de erfgenaam te helpen bij het invullen van het vragenformulier of om de vragen te beantwoorden? Als dit de banken zijn, is die plicht dezelfde als de voorlichtende taak die de notaris heeft? Zo ja, kan worden gezegd dat de banken een deel van de zorgtaken van de notaris overnemen? Zo nee, wat zegt dat over de zorgplicht van de banken ten aanzien van de erfgenamen? Wilt u bij deze laatste vraag de bespreking van de arresten Saladin/HBU en het Kelderluikarrest over de zorgplicht van de ondernemer betrekken?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de analyse dat bij het tekenen van de bankverklaring de nalatenschap zuiver is aanvaard en dat de erfgenaam de erfenis niet meer kan verwerpen? Zo nee, wat is er onjuist aan deze analyse? Zo ja, wordt de erfgenaam hiervan op de hoogte gebracht voordat de bankverklaring wordt ondertekend?
De erfgenaam die de nalatenschap nog niet beneficiair aanvaard heeft, zal door middel van het ondertekenen van het NVB-formulier en het zich toeëigenen van het rekeningtegoed worden geacht de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard. Dit is anders als de erfgenaam slechts het beheer voert over deze tegoeden en bijvoorbeeld enkel de begrafeniskosten ten laste van de rekening van de overledene voldoet. De erfgenaam die over goederen van de nalatenschap als heer en meester beschikt, wordt gezien als een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt (artikel 4:192 lid 1 BW). Na aanvaarding van de nalatenschap is het niet mogelijk om deze alsnog te verwerpen. Bij het invullen van het formulier wordt de erfgenaam op dit gevolg van het ondertekenen van het NVB-formulier gewezen door de bank.
De NVB is naar aanleiding van signalen uit de praktijk, dat onvoldoende duidelijk is dat ondertekening van het NVB-formulier kan leiden tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap en wat hiervan de gevolgen zijn, in overleg met haar leden over aanpassing van het NVB-formulier. Zij heeft toegezegd op korte termijn te bekijken hoe het NVB-formulier op dit punt kan worden aangepast.
Als de erfgenaam niet op de hoogte wordt gebracht door de banken van de gevolgen van het tekenen van de bankverklaring, wie heeft die taak dan?
Zie antwoord vraag 6.
Kan iedere burger begrijpen wat de implicaties zijn van het tekenen van een bankverklaring? Zo nee, wat moet gebeuren om de burger deze gevolgen wel kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de genoemde problemen die kunnen ontstaan wanneer een erfgenaam de bankverklaring ondertekent en vervolgens geconfronteerd wordt met een negatief vermogen of met nog (onbekende) erfgenamen uit bijvoorbeeld een vorig huwelijk van de erflater? Zo ja, wat is uw reactie op deze mogelijke problemen? Zo nee, bent u bereid in de komende periode te inventariseren of er inderdaad problemen ontstaan doordat erfgenamen zonder bijstand van een notaris het banktegoed en dus de erfenis aanvaarden?
De NVB voert op korte termijn overleg met haar leden over een aanpassing van het NVB-formulier. Onderdeel van deze aanpassing zal zijn de wijze waarop de langstlevende partner in het formulier wordt geattendeerd op de mogelijkheid dat ondertekening van het NVB-formulier doorgaans leidt tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Door de langstlevende partner erop te wijzen dat zuivere aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg heeft dat hij of zij niet alleen de goederen van de nalatenschap verkrijgt, maar ook verantwoordelijk wordt voor betaling van de schulden van de nalatenschap, zelfs met het eigen vermogen, wordt geprobeerd voornoemd probleem te voorkomen. De situatie dat de langstlevende partner na ondertekening van het NVB-formulier bekend wordt met kinderen uit een vorig huwelijk van de erflater, zijnde erfgenamen, brengt geen wijziging in de rechten van de langstlevende partner onder het erfrecht. Deze erfgenamen krijgen een vordering op de langstlevende partner ter hoogte van de waarde van hun erfdeel, welke vordering eerst na het overlijden van de langstlevende partner opeisbaar is.
Kunnen banken hun aansprakelijkheid uitsluiten voor regresvorderingen van een onwetende erfnemer? Zo nee, waarom niet?
Van een algemene uitsluiting van de aansprakelijkheid door banken in het NVB-formulier is geen sprake. Een dergelijke uitsluiting van aansprakelijkheid voor regresvordering is ook niet mogelijk. Of een uitbetaling van een rekeningtegoed door de bank aan een langstlevende partner op basis van een niet correct ingevuld NVB-formulier een bevrijdende betaling betreft, zal afhankelijk zijn van alle omstandigheden van het individuele geval. Ditzelfde geldt voor de vraag of de bank reeds uitgekeerde rekeningtegoeden alsnog aan de rechtsgeldige erfgenaam dient uit te betalen. De rechter zal over deze concrete situatie een oordeel moeten geven.
Europese wapenleveranties aan Griekenland |
|
Harry van Bommel , Ewout Irrgang |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verklaring van Daniel Cohen Bendit op basis van een gesprek met toenmalig premier Papandreou van Griekenland1 dat Frankrijk en Duitsland in 2008 eisten dat de eerste tranche van de financiële hulp van de EU gebruikt zou worden om bestaande wapencontracten met die landen na te komen?
Ja.
Bent u verder bekend met de anonieme verklaring van een medewerker van voormalig premier Papandreou dat de steun aan Griekenland in 2010 verbonden was aan de aankoop van oorlogsschepen?2
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen over de druk die vanuit Duitsland en Frankrijk op Griekenland is uitgevoerd om de aankoop van wapensystemen ondanks de zware economische crisis waarin het land verkeerd, voort te zetten?3 Erkent u dat uw antwoord niet strookt met de uitspraken van Cohen Bendit en de heer Papandreou? Zo ja, bent u bereid om alsnog de suggestie over te nemen om in EU en NAVO verband een oproep te doen voor een moratorium op de verkoop van wapensystemen aan Griekenland? Zo nee, waarom niet?
De verklaring van de heer Cohen Bendit en de anonieme uitspraken van een medewerker van voormalig premier Papandreou geven mij geen aanleiding deze antwoorden ter herzien.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat hulpverleners in de psychiatrie regelmatig slachtoffer worden van geweld veroorzaakt door een patiënt, en daarvan vaak geen aangifte doen of melding maken bij de politie?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het nimmer zo mag zijn dat geweld en agressie van patiënten in de psychiatrie richting hulpverleners wordt gezien als «risico van het vak», en dat optreden dus noodzakelijk is?
Wat de achtergrond ook is, agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel. Om die reden hebben wij onlangs het «Actieplan Veilig werken in de zorg» opgesteld met sociale partners in de zorg. Recent is dit plan aan uw Kamer aangeboden. Een veroorzaker van agressie moet passend en duidelijk aangepakt worden. Of daartoe een volledig juridisch traject nodig is, is mede afhankelijk van de omstandigheden waaronder het agressieve gedrag plaatsvindt. Als de agressie samenhangt met het ziektebeeld of de beperking van de patiënt, is een volledig juridisch traject niet altijd geboden, maar moet het ook niet uitgesloten worden.
Het stellen van een duidelijke grens binnen de instelling vormt de basis van de juridische aanpak. Deze grens geeft medewerkers een extra steun in de rug en is een legitimatie om op te treden bij grensoverschrijdend gedrag. In het Actieplan zetten wij dan ook in op het vertalen van de algemene normen van het programma «Veilige Publieke Taak» van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de contexten van de verschillende zorgbranches. Zodoende worden deze normen bruikbaar bij het ontwikkelen van agressiebeleid op organisatieniveau.
Hoe verklaart u dat hulpverleners, die te maken krijgen met soms ernstig fysiek letsel of psychische schade, geen aangifte doen en als ze wel aangifte doen de zaak vaak wordt geseponeerd?
Wij verwijzen naar ons antwoord op vragen van het lid Straus van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2211).
Ziet u mogelijkheden de aangiftebereidheid te vergroten en te bevorderen dat hulpverleners die slachtoffer worden van geweld beter worden geïnformeerd over het verloop van hun zaak bij de rechter?
Ja. Dit is uitgewerkt in de «Eenduidige landelijke afspraken bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak» (ELA, Kamerstukken II, 2009–2010, 28 684, nr. 267), het programma «Veilige Publieke Taak 2011–2015» (Kamerstukken II, 2011–2012, 28 684, nr. 325) en, in het bijzonder, in het «Actieplan Veilig werken in de zorg».
Kunt u in de toegezegde nota «Agressie in de zorg» apart aandacht besteden aan de hulpverleners in de (forensische) psychiatrie die vanwege de specifieke aard van de aandoeningen van de patiënten relatief vaak slachtoffer worden van geweld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hangt de agressie van een patiënt in de geestelijke gezondheidszorg vaak samen met het ziektebeeld of de beperking van de patiënt, oftewel met de reden waarom hij patiënt is. Daarom hebben wij in het Actieplan maatregelen opgenomen die ook bij deze patiëntgebonden agressie bevorderen dat medewerkers hun werk veilig kunnen doen en zij zich daadwerkelijk veilig voelen.
Kunt u in deze nota ook ingaan op de mogelijkheden die instellingen tot hun beschikking hebben of kunnen krijgen om slachtoffers beter te ondersteunen, zoals een tijdelijke time-out van de patient van de afdeling of van de instelling om zo de interne rust weer te herstellen?
In het kader van het Actieplan brengen wij samen met sociale partners in kaart wanneer hulpverleners hun zorgverlening mogen staken in geval van agressie en/of geweld. Patiënten hebben zeker recht op zorg, maar met rechten komen ook plichten. Het kan niet zo zijn dat iemand een zorgverlener bedreigt of aanvalt en tegelijkertijd verwacht geholpen te worden. Het is van belang om hier een grens trekken. De veiligheid van het personeel gaat dan voor. Er moet wel gekeken worden of het agressieve gedrag geen direct gevolg is van een medisch probleem of dat dit voortkomt uit de psychiatrische stoornis. Het kan betekenen dat patiënten (tijdelijk) niet behandelbaar zijn op een bepaalde afdeling of binnen een bepaalde instelling.
Bij een voortijdige beëindiging van de zorg moet de zorgaanbieder wel al het redelijke doen om de zorg over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Er zijn in de psychiatrie ook patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen en onvrijwillig zorg of behandeling moeten ondergaan. Patiënten kunnen bijvoorbeeld in een acute crisissituatie belanden doordat zij in een psychose geraken, waardoor ze zichzelf niet meer in de hand hebben. In die situaties kan het noodzakelijk zijn dat dwang wordt toegepast.
Momenteel wordt gewerkt aan het vervangen van de huidige «Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen» door nieuwe, meer patiëntgerichte wetten (de «Wet Zorg en Dwang» voor mensen met dementie of verstandelijke beperkingen en de «Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg» voor mensen met psychische stoornissen). Doel van deze wetten is om het gebruik van onvrijwillige zorg zover mogelijk terug te dringen. Zorgaanbieders worden geprikkeld om te kijken naar de oorzaken van het gedrag van een patiënt, de interactie met de omgeving en dergelijke. Daarnaast worden zij gestimuleerd om de benodigde deskundigheid te betrekken. Een dergelijke patiëntgerichte benadering zal naar verwachting ook bijdragen aan een vermindering van het aantal agressie-incidenten tussen patiënten onderling en tegen hun hulpverleners.
Welke mogelijkheden ziet u om bij instellingen in de geestelijke gezondheidszorg te bevorderen dat hulpverleners worden (bij)geschoold in het omgaan met agressie op de werkvloer?
Wij nodigen in het kader van het Actieplan jaarlijks 100 zorginstellingen uit, waaronder instellingen in de geestelijke gezondheidszorg, om werk te maken van een integrale aanpak waarmee agressie en geweld tegen zorgverleners kan worden voorkomen en bestreden. Bij- en nascholing valt daaronder. De beste voorbeelden dienen te worden gedeeld met alle andere zorginstellingen in alle regio’s van het land. Daarnaast zetten wij in het Actieplan nadrukkelijk in op scholing van aankomende medewerkers.
Het doorgeven van van Europese data aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Samenwerking VS en Europa belastingontduiking?1, «US rethinks offshore tax evasion reporting rules»2 en «Nederland bereid om aan te sluiten bij Joint Statement VS en G5 inzake FATCA»?3
Ja.
Waarom heeft u de Kamer niet vooraf geïnformeerd over het feit dat Nederland bereid is zich aan te sluiten bij de Foreign Account Tax Compliance Act (FACTA)?
In de beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over FATCA (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3429) heeft de Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Minister van Financiën, reeds aangegeven dat het tot de mogelijkheid behoorde dat de VS en Nederland bilateraal overleg zouden kunnen gaan voeren, afhankelijk van het verloop van het overleg tussen de EU en de VS over FATCA. Na publicatie van het «joint statement» van de VS en een groep van vijf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (hierna de G5 landen), heeft de Europese Commissie in een persbericht laten weten dat zij een dergelijke »government to government approach» verwelkomde en onderschreef. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven dat elke lidstaat deze »government to government approach» kan volgen door middel van gecoördineerde bilaterale overeenkomsten met de VS. Hiermee lag een bilaterale oplossing zoals verwoord in het «joint statement» voor de hand. Daarbij heeft een rol gespeeld dat de financiële sector inmiddels had aangegeven zich te willen richten op het kunnen voldoen aan de verplichtingen die FATCA aan hen oplegt en dat de benadering van de VS en de G5 landen (hierna de G5 benadering) juist uitgaat van het zoeken naar oplossingen voor juridische knelpunten en kostenvermindering voor het bedrijfsleven.
Overigens is het «joint statement» van de VS en de G5 landen inzake FATCA geen bindende overeenkomst, maar een intentieverklaring van betrokken partijen. Deze intentieverklaring komt er in hoofdlijnen op neer dat het door de VS beoogde resultaat van de FATCA-wetgeving, zijnde het bestrijden van grensoverschrijdende belastingontwijking door Amerikanen die rekeningen aanhouden in het buitenland, niet wordt gerealiseerd door extra-territoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving, maar door (wederkerige) automatische gegevensuitwisseling tussen belastingdiensten op basis van bestaande belastingverdragen. Nederland heeft zich bereid verklaard om aan te sluiten bij de intentieverklaring voor deze »government to government approach». Hierbij is van groot belang dat deze benadering voor de Nederlandse financiële instellingen voordelen lijkt te bieden boven de extra-territoriale toepassing van de Amerikaanse FATCA-wetgeving, waarbij alle Nederlandse financiële instellingen individuele overeenkomsten zouden dienen aan te gaan met de Amerikaanse belastingdienst. Hoe groot die voordelen zijn, hangt af van de nadere uitwerking van het «joint statement». Voor de Nederlandse financiële instellingen zou de »government to government approach» tot een vermindering van kosten en risico’s kunnen leiden ten opzichte van een benadering waarin per instelling een contractuele relatie met de Amerikaanse belastingdienst dient te worden aangegaan.
Ik merk nog op dat de Europese Commissie tezamen met de G5 landen het overleg met de VS voortzet over een nadere uitwerking van de intentieverklaring en de G5 benadering volledig steunt. De VS heeft inmiddels aangekondigd op 24 april a.s. naar Brussel te komen om met alle Lidstaten te praten over de benadering neergelegd in het «joint statement» en de nadere uitwerking daarvan.
Bent u op de hoogte van het feit dat FACTA, bedoeld om belastingfraude op te sporen bij Amerikanen met buitenlandse betaalrekeningen, de Foreign Financial Institutions en ook verzekeraars vanaf 1 januari 2013 verplicht om te voldoen aan een rapportageplicht en allerhande persoonsgegevens van hun klanten aan de US Internal Revenue Service (IRS) doorstuurt? Zo ja, hoe moeten bedrijven die in de Europese Unie gevestigd zijn en aan deze verplichting voldoen als de Europese regels inzake gegevensbescherming, de Richtlijn 95/46/EC, gebonden zijn?
Zoals aangegeven in de eerdergenoemde antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt is dit punt onderwerp van studie van de Europese Commissie en zullen eerst de uitkomsten van dat onderzoek worden afgewacht. Een uitwisseling van gegevens in een «government to government approach» zal uiteraard ook plaats moeten vinden binnen de waarborgen die Europese en nationale regelgeving biedt voor de bescherming van privacy. Een eventuele overeenkomst tussen Nederland en de VS zal die waarborgen ook in zich moeten hebben.
Bent u op de hoogte van de mogelijke kosten die bedrijven moeten gaan maken om zich om aan de verplichting te kunnen voldoen? Zo ja hoeveel?
De financiële instellingen hebben aangegeven dat zij substantiële kosten moeten maken. Zij hebben echter geen kwantitatieve indicatie gegeven. De financiële instellingen hebben echter wel aangegeven de bereidheid van de Nederlandse overheid om aan te sluiten bij de G5 benadering te verwelkomen, aangezien dit kan bijdragen aan het wegnemen van juridische knelpunten en het beperken van de toename van de kosten.
Bent u zich ervan bewust dat ook in het kader van de Medicare-Act, de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) en de Patriot Act in Europa opgeslagen persoonsgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten worden overgedragen? Bent u op de hoogte van andere wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten?
Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn geen gevallen bekend van bedrijven die op grond van de genoemde wetten door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Zoals ik echter heb geantwoord op eerdere vragen van het lid Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514) kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben, verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een «Grand Jury». In relatie tot derde landen zijn mijn Ministerie evenmin gevallen bekend van bedrijven die verplicht zijn om gegevens die in Nederland worden verwerkt te verstrekken.
Bent u van mening dat de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen, die verplicht is gesteld in bovengenoemde Amerikaanse wetten, een schending vormt van relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming?
Het kan, onder omstandigheden, voorkomen dat een bedrijf krachtens de Amerikaanse wet of krachtens een Amerikaanse rechterlijke uitspraak verplicht wordt informatie, waaronder begrepen persoonsgegevens, waarover het de beschikking heeft aan de Amerikaanse autoriteiten te verstrekken, ook als die gegevens zich in de Europese Unie bevinden, en dat bedrijf de beschikking over die gegevens heeft. Het betrokken bedrijf zal zich dan moeten afvragen of voor de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie een rechtsgrondslag valt aan te wijzen in de richtlijn 95/46/EG en de toepasselijke nationale wettelijke voorschriften. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welke rechtsgrondslag in de Verenigde Staten wordt ingeroepen voor de vordering van de gegevens en welke rechtsgrondslag in het Europese en Nederlandse recht kan worden ingeroepen om de doorgifte te rechtvaardigen. Dat geldt overigens in zijn algemeenheid bij alle andere vormen van doorgifte van gegevens uit de Europese Unie naar een derde land.
Bent u van mening dat wetgeving van derde landen, zoals deze Amerikaanse wetten, inderdaad boven relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming kan komen te staan en de rechten en waarborgen, die deze EU-wetgeving burgers en ondernemingen verschaft, teniet kan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze zaken te bespreken met de bevoegde Amerikaanse autoriteiten? Wat gaat u doen om de belangen van EU-burgers en de in de EU gevestigde ondernemingen te beschermen en te vertegenwoordigen?
Het conflict van plichten dat in algemene zin kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle Lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte en heeft op 25 januari 2012 een voorstel gedaan voor een Verordening op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, die de huidige Richtlijn moet vervangen. Het voorstel houdt, blijkens één van de overwegingen, rekening met de omstandigheid dat verplichtingen van buitenlands recht, in de vorm van wetgeving of rechterlijke beslissingen, kunnen leiden tot de verplichting om gegevens naar de overheid van een derde land door te geven. Het is echter nog niet geheel duidelijk welke rechtsgevolgen aan die situatie door de ontwerpverordening worden verbonden. Daarover zal tijdens de bespreking van het Commissievoorstel in de Raad van Ministers en het Europees Parlement meer duidelijkheid moeten worden verschaft.
Specifiek voor wat betreft FATCA is verder van belang dat de aspecten van dataprotectie en privacybescherming onderwerp zullen zijn in het overleg met de VS, de EU, en de G5-landen over een «government to government approach». Nederland streeft naar een overeenkomst met de VS waarin de implementatie van de «government to government approach» in Nederland kan plaatsvinden met bescherming van deze belangen en in lijn met de Europese regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en dat wetgeving van derde landen geen voorrang krijgt boven EU-wetgeving, waardoor de erin opgenomen rechten en waarborgen teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van Eurocommissaris Reding dat deze jurisdictie kwestie, (wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten), het Internationaal Gerechtshof dient te worden voorglegd?
Het is mij niet bekend of Eurocommissaris Reding een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Het heeft mijn voorkeur om jurisdictiegeschillen op te lossen langs de weg van gezamenlijk overleg, en waar mogelijk, met behulp van verdragen of coördinatie van wetgeving.
Het ontstaan van no-go area's in de grote steden |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van hoogleraar Entzinger dat belangrijke delen van Rotterdam en Amsterdam af kunnen glijden tot «no-go area’s» als er niet in deze wijken geïnvesteerd wordt? Deelt u die opvatting? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze conclusie niet. Voor een toelichting verwijs ik u naar de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Herkent u de angst dat het minst aantrekkelijke deel van het woningbestand steeds meer bewoond zal worden door kansarmen en nieuwkomers die kortdurend in de wijk wonen en er geen band mee opbouwen? Ziet u de gevaren hiervan? Hoe wilt u deze wijken aantrekkelijk houden voor andere bewonersgroepen?
Het kabinet onderkent de risico’s van de dynamiek die deze voortdurende migratiestromen teweegbrengt. Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Hoe ondersteunt u gemeenten actief bij het aanpakken van de grote en diverse problematiek van kansarme wijken? Meet u de investeringen die gemeenten en andere partijen plegen in deze wijken? Zo ja, hoe ontwikkelen deze investeringen zich?
Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar het antwoord dat gegeven is op vraag 4 van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Het totaal aan investeringen in de wijken wordt niet op rijksniveau bijgehouden. Hiervoor is ook geen aanleiding. De regie voor de lokale opgave ligt immers op gemeentelijk niveau. Wel wordt met een aantal meetinstrumenten in beeld gebracht hoe de leefbaarheidssituatie zich ontwikkelt. Jaarlijks, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, stuurt het Kabinet de voortgangsrapportage wijkenaanpak naar uw Kamer. Op basis van de CBS Outcomemonitor Wijkenaanpak, de Leefbaarometer en informatie uit gemeentelijke voortgangsrapportages wordt de ontwikkeling van de leefbaarheid in de wijken in kaart gebracht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 487, nr. 5). Daarnaast worden met het jaarrapport integratie de ontwikkelingen op het terrein van integratie in beeld gebracht. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 824, nr. 2).
Hoe rijmt u het risico op «no-go area’s» met de bezuinigingen van dit kabinet op het gemeentelijk veiligheidsbeleid en de wijkenaanpak? Vindt u deze bezuinigingen nog verantwoord?
Er is voor gekozen om meer geld uit te trekken voor veiligheid in de volle breedte. Dit loopt op tot ruim 400 miljoen. Ondanks het regulier beëindigen van de Van Montfransgelden (inclusief leefbaarheids- en veiligheidsmiddelen), blijft er per saldo een intensivering staan. Dit komt voor een groot deel ten goede aan de steden. Daarnaast blijft de wijkaanpak gesteund worden, zoals ook in de antwoorden op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882,zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391) is aangegeven. In lijn met de conclusies van de visitatiecommissie Deetman is het van belang dat – met het wijkengeld gestarte en effectief gebleken – projecten en nieuw ontwikkelde werkwijzen om integraal te werken worden voortgezet. De kennis die hiermee de afgelopen jaren is opgedaan wordt breed gedeeld met andere wijken. Hierbij past het om beter zicht te krijgen in de kostendragers en waar en bij wie de baten van hun investeringen neerslaan. Meer economisch denken leidt tot met minder middelen meer kunnen doen. Verder is ingezet op het versterken van burgerschap. De kracht van de samenleving heeft positieve effecten op de leefbaarheid in wijken en buurten.
De aanhouding van een verslaggever van Omroep Zeeland |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de politie Zeeland een verslaggever van Omroep Zeeland heeft aangehouden? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding? Waarom is hij lopende de oefening niet als verslaggever bejegend?1
Ja. De journalist is op 7 maart aangehouden tijdens een oefening op de Oosterscheldekering. De aanhouding vond plaats binnen de context van de oefening. Door verwarring werd de journalist aangezien voor een acteur betrokken bij de oefening. De journalist was op dat moment niet als zodanig herkenbaar als gevolg van het niet zichtbaar dragen van zijn perskaart en het ontbreken van een gekleurd hesje. Nadat duidelijk was dat het een journalist betrof mocht hij vertrekken. De dag na het incident heeft een gesprek tussen de journalist en afgevaardigden van politie en defensie plaatsgevonden. Hierin is uitgesproken dat politie en defensie de gang van zaken rond het aanhouden van de journalist betreuren.
Tevens wordt de oefening en het incident geëvalueerd, zodat herhaling van een dergelijk incident in de toekomst voorkomen kan worden.
In hoeverre kunnen journalisten nog vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde? Welke regels gelden er bijvoorbeeld om journalisten in hun nieuwsgaring te hinderen of (foto)materiaal in beslag te nemen?
Journalisten kunnen vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde.
Vrije nieuwsgaring ontslaat degenen die daarin hun professie vinden (fotografen, journalisten enz.) echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende (wettelijke) voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als bijvoorbeeld het gedrag van de betrokken journalist omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Deelt u de mening dat, gezien eerdere incidenten (de arrestatie van journalist Damstra vanwege het filmen van een ongeval), de vrije nieuwsgaring gehinderd wordt als niet journalisten, maar politiefunctionarissen bepalen of en zo ja, in welke vorm verslag gedaan kan worden van gebeurtenissen met nieuwswaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging voor Journalistiek om dit soort incidenten tussen politiefunctionarissen en journalisten te bespreken en gedragsregels overeen te komen, waardoor politiefunctionarissen hun werk ongestoord kunnen doen en de belangen van andere betrokkenen worden gewaarborgd, zonder dat de vrije nieuwsgaring daardoor beperkt hoeft te worden?
Omgang tussen journalisten en agenten hoort professioneel van aard te zijn. Zowel agenten als journalisten werken binnen de regelgeving en werken binnen die regelgeving professioneel met elkaar. In beginsel moet het voor iedere journalist mogelijk zijn om journalistiek werk te doen. Echter de wijze waarop dit hier is gebeurd – niet als journalist herkenbaar zijn – in relatie tot de gebeurtenis waarvan verslag gedaan wordt – oefening van politie en defensie – kunnen omstandigheden creëren op basis waarvan misverstanden kunnen ontstaan. In dit specifieke geval werd de journalist aangezien voor een bij de oefening betrokken acteur en heeft de opsporingsambtenaar aan de journalist vragen gesteld over zijn identiteit.
Het verschenen rapport over Integratie in Rotterdam en Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Leers |
|
Bent u het met de opstellers van het rapport over integratie eens dat de gemeenten Amsterdam en Rotterdam flink zullen moeten investeren in kansarme buurten voordat er «no go areas» ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De problematiek en kwetsbaarheid van sommige wijken in de grote steden en de noodzaak om hierin te investeren, wordt onderkend. De inspanningen van lokale partijen en het kabinet zijn er nadrukkelijk op gericht het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en te voorkomen dat zij afglijden tot «no go areas».
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het risico bestaat dat bepaalde wijken verworden tot no go areas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de manier waarop de afgelopen jaren omgegaan is met deze wijken (slopen van betaalbare huurwoningen, niet of nauwelijks bouwen van nieuwe woningen en bezuinigen op welzijn, buurthuizen, inburgering en integratie) contraproductief is geweest voor de ontwikkeling van deze wijken en de inwoners ervan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening niet. Het slopen van woningen en het vervangen door (middel)dure woningen werkt desegregerend en bevordert sociale stijging in de buurt. Onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving bevestigen dit.
Zowel de Leefbaarometer als de CBS Outcomemonitor Wijkenaanpak laten zien dat de leefbaarheid zich in de periode 2006–2010 positief heeft ontwikkeld, zowel in Nederland als geheel als in de 40 aandachtswijken. Het kabinet zet daarnaast in op het versterken van burgerschap waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grotere rol krijgt. De kracht van de samenleving heeft positieve effecten op de leefbaarheid in wijken en buurten en kan een deel van de voorheen vanuit de overheid aangeboden voorzieningen vervangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de genoemde wijken weer geïnvesteerd gaat worden door de woningcorporaties in de woningen en de leefomgeving?
Het reguliere beleid van het kabinet op de terreinen van leren, werken en veiligheid komt ook ten goede aan deze wijken. De afspraken die tot en met 2017 voor de 40 in 2007 geselecteerde aandachtswijken zijn gemaakt worden nagekomen. Dit betekent dat knellende regelgeving wordt weggenomen, dat het Kabinet bijdraagt aan het creëren van experimenteerruimte en dat pilots kunnen worden gestart voor nieuwe werkwijzen. Het versterken van burgerschap is hierbij een belangrijk thema. De kennis die met deze aanpak wordt opgedaan wordt gedeeld met andere kwetsbare gebieden.
Voor de investeringen in de wijken zijn lokale partijen en bewoners primair aan zet. Door gemeenten, woningcorporaties en andere maatschappelijke organisaties wordt stevig in de woon- en leefomgeving geïnvesteerd. Er wordt hierbij gewerkt aan differentiatie van de woningvoorraad om een wooncarrière voor midden en hogere inkomensgroepen in de wijk mogelijk te maken. Ook wordt de participatie van bewoners in scholing en werk bevorderd. Ook bij bewoners en bewonersorganisaties is er veel energie om in en met hun wijk aan de slag te gaan.
Er zijn geen signalen dat corporaties zich hierbij aan hun verplichtingen onttrekken. Als gemeenten en corporaties onderling geen overeenstemming bereiken over noodzakelijke investeringen, dan zijn er wettelijke mogelijkheden om de betrokken corporaties hierop aan te spreken. In de herzieningswet toegelaten instellingen worden de bepalingen hierover verder aangescherpt (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 769, nr. 7).
Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om, als de leefbaarheid in gevaar komt, de instroom te beperken aan de hand van de mogelijkheden die de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek hiertoe biedt. De gemeente Rotterdam maakt hier ook gebruik van.
Bent u bereid met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam in gesprek te gaan over een oplossing van de geconstateerde problemen? Zo nee, waarom niet?
Door meerdere bewindspersonen wordt regelmatig met Amsterdam en Rotterdam gesproken. Met beide gemeenten worden maatwerkafspraken gemaakt over de invulling van het partnerschap rijk – gemeente ten aanzien van de leefbaarheidsproblematiek in wijken. Ook is het kabinet partner in het Nationaal programma kwaliteitssprong Zuid.
Het verschuiven van de ingangsdatum van de AOW |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat alle pensioenfondsen, net zoals het Pensioenfonds van de Metaalelektro, het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds op hun website meedelen, de einddatum van het pre-pensioen niet te zullen aanpassen aan de verschoven ingangsdatum van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW)?1
Nee. Het wijzigen van de ingangsdatum AOW is voor tweederde deel van de mensen met een lopende VUT- en prepensioenregeling geen probleem. Voor hen loopt het prepensioen door tot het moment waarop de AOW-uitkering begint, ook in de nieuwe situatie.
Voor het derde deel voor wie het wel een probleem kan zijn is, in de praktijk sprake van een divers beeld bij pensioenuitvoerders en VUT-fondsen. Er zijn pensioenuitvoerders die geen maatregelen treffen of overwegen, maar ook uitvoerders die dit wel doen.
Zo zijn er initiatieven om een uitkering uit vervroegd ouderdomspensioen te laten doorlopen tot de 65e verjaardag. Soms is er door de pensioenuitvoerder voor gekozen om dit automatisch te doen voor nog ingaande vervroegde ouderdomspensioenen. De kosten hiervan komen straks geleidelijk ten laste van het ouderdomspensioen van de betrokkene of worden gefinancierd door een hogere premie. Daarnaast zijn er ook fondsen die de gevolgen van het verschuiven van de ingangsdatum AOW voor de deelnemer beperken doordat er een aparte VUT-stichting is met voldoende reserves, waardoor de kosten hiervan niet ten laste komen van de deelnemer.
Tevens zijn er initiatieven om een deel van het ouderdomspensioen te ruilen tegen vroegpensioen en het vroegpensioen daarmee te laten doorlopen tot de 65e verjaardag.
Dit geeft er in mijn ogen blijk van dat er initiatieven worden genomen om de financiële consequenties voor deelnemers te beperken.
Een overzicht van welke vroegpensioenregelingen aangepast zijn en welke niet is niet beschikbaar.
Wat hebben uw gesprekken met pensioenfondsen en verzekeraars over het verschuiven van de AOW-datum van de eerste van de maand naar de 65e verjaardag in die maand opgeleverd?
De eerste gesprekken met pensioenfondsen dateren van begin 2011. Pensioenfondsen waren dus ruim op tijd op de hoogte van de wijziging en hadden hier op kunnen anticiperen. Daarnaast heb ik na het aannemen van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer een bericht gestuurd aan de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Met hen is afgesproken dat zij dit zullen verspreiden onder hun leden. Pensioenfondsen en verzekeraars kunnen dit dan weer gebruiken in hun communicatie met deelnemers en verzekerden. Uiteindelijk is het al dan niet aanpassen van vroeg- en prepensioenregelingen een zaak van sociale partners.
Welke pensioenfondsen en welke verzekeraars hebben besloten prepensioen te laten doorlopen tot de dag dat iemand 65 jaar wordt?
Een overzicht van welke vroegpensioenregelingen aangepast zijn en welke niet is niet beschikbaar.
Welke verzekeraars hebben besloten het prepensioen niet te laten doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het door pensioenfondsen ongewijzigd laten van de einddatum voor prepensioen en verzekeraars mensen in de financiële problemen kan brengen?
Door deze wetswijziging wordt vanaf 1 april 2012 het recht op AOW-ouderdomspensioen met gemiddeld een halve maand uitgesteld. Dit betekent dat mensen gemiddeld eenmalig € 415 bruto minder AOW uitgekeerd krijgen.
Dit inkomensgat voor mensen met een VUT- of prepensioenuitkering weegt niet voor iedereen even zwaar. Het gaat hier immers ook om mensen met een aanvullend pensioen. De ingangsdatum van het aanvullend pensioen blijft aansluiten op het vroegpensioen, ook als de AOW later ingaat en de vroegpensioenregeling niet wordt aangepast. Gezien de in Nederland relatief omvangrijke tweede pijler in vergelijking met de eerste pijler, is het effect voor de deelnemer dan gering. Uiteindelijk is het aan de sociale partners om een afweging te maken of en hoe het missen van gemiddeld twee weken AOW gerepareerd moet worden.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat er geen inkomensgat ontstaat?
De eerste gesprekken met pensioenfondsen dateren van begin 2011. Pensioenfondsen waren dus ruim op tijd op de hoogte van de wijziging en hadden hier op kunnen anticiperen. Uiteindelijk is al dan niet aanpassen van vroeg- en prepensioenregelingen een zaak van sociale partners.
Het niet aanpakken van een 'schoolvoorbeeld van faillissementsfraude' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ondergang Drutens transportbedrijf schoolvoorbeeld faillissementsfraude»1 en het eerdere artikel over dit faillissement «Faillissement met ’t nadeel van de twijfel»?2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand een bedrijf met een enorme schuld opzadelt, het bedrijf verkoopt voor één euro aan een beruchte bedrijvenopkoper, die jaarlijks 250 bedrijven opkoopt en failliet laat gaan, zelf vertrekt naar het buitenland en hiermee wegkomt? Kunt u zich voorstellen dat deze gang van zaken voor slachtoffers, zoals bijvoorbeeld oud-werknemers die financieel zwaar gedupeerd zijn, onverteerbaar is?
Ik begrijp dat het voor slachtoffers van faillissementsfraude belangrijk is dat degenen die schuldig zijn aan de fraude hun straf niet ontlopen. Ik vind dat zelf ook belangrijk, en waar mogelijk wordt hier door het Openbaar Ministerie (OM) werk van gemaakt. Specifiek over het faillissement van het onderhavige transportbedrijf heeft het OM mij bericht dat er tot op heden door de curator geen aangifte van faillissementsfraude is gedaan. Er is dus ook (nog) geen onderzoek door het OM gestart, en ik kan uw Kamer alleen al om die reden over dit specifieke faillissement dan ook geen mededelingen doen.
Overigens zijn tegen de «bedrijvenopkoper» wel strafrechtelijke onderzoeken ingesteld op basis van eerdere verdenkingen van faillissementsfraude. Deze hebben ook geleid tot veroordelingen. In 2011 is betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk. Op 30 maart 2012 is hij bovendien veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. In beide zaken is beroep ingesteld. In afwachting van de behandeling van het hoger beroep bevindt betrokkene zich in voorlopige hechtenis. Voorts is een ontnemingsvordening ingesteld.
Klopt het dat ook de rol van TNT in dit faillissement kwalijk is geweest, gelet op de opmerkingen in eerdere faillissementsverslagen hierover? Zo ja, op welke punten was dit zo en wat zullen dan de maatregelen zijn die tegen dit bedrijf worden genomen?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 is er inzake het onderhavige faillissement tot op heden geen aangifte gedaan, en is de zaak derhalve (nog) niet in onderzoek bij het OM. De afhandeling van een faillissement is primair een privaatrechtelijke aangelegenheid. Het is in de eerste plaats aan de curator om de toedracht van het faillissement te beoordelen.
Bent u bekend met het vijfde faillissementsverslag, tevens eindverslag, inzake My Way Transport Coöperatie U.a., waarin ondermeer staat: «Geconcludeerd dient te worden dat niet is voldaan aan de boekhoudplicht. (...) Naar de mening van curator is er sprake van onbehoorlijk bestuur, zowel aan de zijde van de voormalig bestuurder als aan de zijde van de huidige (middellijke) bestuurder. (...) Het voormalige bestuur van gefailleerde woont inmiddels in het buitenland en de huidige bestuurder is gevestigd in Luxemburg. Gelet op het volstrekte gebrek aan middelen, de noodzaak om gerechtelijke procedures tegen in het buitenland gevestigde partijen in te stellen en overigens ook de procesrisico’s, zal curator het hierbij laten.»?3 Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat, gelet op deze opmerkingen in het faillissementsverslag, er nog niemand veroordeeld is voor deze faillissementsfraude, de slachtoffers met schulden blijven zitten en ook de belastingdienst nog bijna drie ton tegoed heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de curator het hierbij moet laten, vanwege een gebrek aan middelen? Hoe staat het met uw toezegging de Garantstellingsregeling Curatoren te herzien,4 zodat de curator ook nader onderzoek kan doen als deze een lege boedel aantreft?
Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 11 april 2012 over de stand van zaken bij de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 911, nr. 67) is de herziene Garantstellingsregeling Faillissementscuratoren (GSR 2012) gepubliceerd in de Staatscourant van 1 februari 2012 en treedt deze in werking op 1 mei 2012. De Regeling is toegankelijker gemaakt door het ter beschikking stellen van extra middelen, het terugdringen van de administratieve handelingen en het verbeteren van de communicatie tussen de Dienst Justis en de curatoren.
Bent u bekend met het feit dat de curator het faillissement van dit transportbedrijf een schoolvoorbeeld van faillissementsfraude noemt? Bent u van mening dat de gebrekkige aanpak van deze faillissementsfraude en de verantwoordelijke fraudeurs een schoolvoorbeeld kan worden genoemd van hoe het niet zou moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met de door u aangekondigde maatregelen op het gebied van faillissementsfraude naar aanleiding van de sp-notitie «Bedrog bij bankroet»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn in het antwoord op de voorgaande vraag aangehaalde recente brief over de stand van zaken van de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude, en naar mijn eerdere reactie op de SP-notitie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 911, nr. 52.
Politieke uitspraken van legerimam Ali Eddaoudi |
|
Joram van Klaveren (PVV), Marcial Hernandez (PVV) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het interview van legerimam en defensiemedewerker Ali Eddaoudi met als titel «De islam in Nederland is een feit?»1
Ja. Overigens is de heer Eddaoudi aangesteld als islamitische geestelijk verzorger bij Defensie en is hij geen imam.
Deelt u de mening dat deze legerimam met de volgende uitspraak «Nu hebben we de gezichtssluiers. Het gaat om driehonderd, vierhonderd gevallen? Het gaat nergens over», zich afzet tegen het huidige kabinetsbeleid, waarin omwille van gegronde redenen een boerkaverbod wordt bepleit? Zo neen, waarom niet?
De regering heeft op 3 februari jl. (Kamerstuk 33 165, nr. 1 een wetsvoorstel ingediend inzake de instelling van een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding. In het artikel geeft de heer Eddaoudi een schatting van het aantal personen dat een gezichtssluier draagt. Hij geeft niet zijn mening over het wetsvoorstel.
Hoe oordeelt u over het feit dat deze defensieambtenaar publiekelijk een andere politieke positie inneemt ten aanzien van het kabinetsbeleid dan u?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat deze legerimam Nederlanders in het laatste deel van het interview als kaaskoppen wegzet? Kunt u aangeven welke positieve bijdrage deze uitspraken leveren aan de doelstellingen van het personeelsbeleid van Defensie?
Ik ben niet van mening dat het woord «kaaskoppen» door de heer Eddaoudi grievend is gebruikt. Uit het interview wordt duidelijk dat er in de krijgsmacht behoefte bestaat aan het werk van de geestelijk verzorgers. Zij dragen bij aan het geestelijk welzijn van het defensiepersoneel.
Zoals vermeld in de brief van 17 februari jl. (Handelingen TK 2011–2012, aanhangsel nr. 1586) heb ik vertrouwen in de heer Eddaoudi.
Het sluiten van de helft van de politiebureaus in Amsterdam |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft Amsterdamse politiebureaus verdwijnt»?1 Herinnert u zich de vragen op 21 juni 2011 over de nadelige gevolgen van de reorganisatie van de politie voor de veiligheid?2
Ja.
Is het waar dat van de 32 Amsterdamse wijkbureaus er 15 worden gesloten? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
Uitspraken over het mogelijk sluiten van wijkbureaus zijn prematuur in relatie tot de nationale politie. De politie kan pas een strategische visie op de huisvesting van de nationale politie ontwikkelen nadat het inrichtingsplan en het realisatieplan door mij zijn vastgesteld. Momenteel wordt er door de kwartiermaker nationale politie, in afstemming met het gezag, aan deze plannen gewerkt. Ik zal deze plannen niet eerder vaststellen dan nadat de de Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel politie.
In algemene zin merk ik op dat het mogelijk is dat de basisteams binnen de Nationale Politie op meerdere plekken gehuisvest worden. Een afname van wijkteams/basisteams ten opzichte van het huidige aantal in de korpsen betekent niet dat de vestigingslocaties met hetzelfde aantal zullen afnemen.
Voor mij is één van de uitgangspunten bij de vorming van de nationale politie dat de politie goed geworteld moet zijn in de plaatselijke gemeenschap en in staat moet zijn de lokale prioriteiten uit te voeren (conform de motie Van Raak – Hennis-Plasschaert, TK 30 880, nr. 37). Ik hecht er aan daarbij te benadrukken dat het niveau van dienstverlening van de politie aan de burger (waaronder de mate van bereikbaarheid) onderwerp van gesprek vormt met het gezag, en niet alleen wordt bepaald door het aantal bureaus, maar ook samenhangt met bijvoorbeeld de beschikbaarbeid van medewerkers op straat. Tevens wordt gewerkt aan tal van nieuwe (digitale) initiatieven die de politie dichter bij de burger brengen (zie ook het antwoord op vraag 8)2
Deelt u de mening dat het sluiten van politiebureaus in strijd is met uw stelling dat de nationale politie niet ten koste zou gaan van de nabijheid van de politie en het gebiedsgericht werken van de politie? Zo ja, wat gaat u er aan doen om die stelling alsnog uit te laten komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Amsterdamse Politievakorganisatie dat de veiligheid van burgers en agenten door de sluiting van de bureaus achteruit gaat? Zo ja, wat is dan uw mening over die sluiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de aangiftebereidheid van burgers omhoog moet waardoor meer misdaden bekend worden en opgelost kunnen worden? Zo ja, waarom worden dan de punten waar aangifte kan worden gedaan toch gesloten? Zo nee, waarom niet?
Ja, Het verbeteren van het proces van aangifte is een landelijke prioriteit.
De aangifte is één van de belangrijkste stappen in een opsporingonderzoek. Het is daarom van belang dat bij een aangifte alle relevante informatie wordt verzameld. Hoe beter de informatie bij de aangifte, hoe beter de opsporingsindicatie. Daardoor wordt de pakkans van de verdachte vergroot.
De politie werkt eraan de mogelijkheden van internetaangifte verder uit te breiden. Zo werkt de politie aan een dienstverleningsconcept om te verzekeren dat burgers, bedrijven en organisaties overal snel en eenvoudig aangifte kunnen doen en tijdig informatie ontvangen over wat er met hun aangifte gebeurt.
Voor het doen van aangifte kunnen burgers en bedrijven in de toekomst uit verschillende kanalen kiezen: op het bureau, telefonisch, op locatie, via internet of een 3D-loket. Daarnaast zal er een interactief landelijk aangiftevolgsysteem worden ingevoerd zodat burgers en bedrijven op elk moment via internet op kunnen zoeken wat er met hun aangifte gebeurt. Ook attendeert het systeem de burger wanneer een belangrijke vervolgstap gezet wordt in de afhandeling van de aangifte. Invoering van deze concepten zal in de toekomst leiden tot een verminderde noodzaak om aangifte op het bureau te doen.
Voor wat betreft de vragen over sluiting van bureaus verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 tot en met 4.
Deelt u de mening dat het doen van elektronische aangifte weliswaar een bijdrage kan leveren aan de verhoging van de aangiftebereidheid, maar dat het de mogelijkheid tot het doen van aangifte op een politiebureau nooit helemaal kan vervangen? Zo ja, wat gaat u doen om de sluiting van politiebureaus tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Amsterdamse Politievakorganisatie dat de bereikbaarheid van de politie voor de burgers minder wordt ten gevolge van de sluiting van politiebureaus? Zo ja, wat zegt dit over de bevordering van de veiligheid in die wijken? Wat betekent het voor het verbeteren van de veiligheidsgevoelens in die wijken? Zo nee, hoe kan de bereikbaarheid van de politie gelijk blijven als bijna de helft van de politiebureaus in een stad verdwijnen?
Zie het antwoord op de vragen 2 tot en met 4.
Deelt u de mening dat u als verantwoordelijk bewindspersoon over de nationale politie een rol dient te vervullen bij het toegankelijk houden van de politie? Zo ja, hoe gaat u die rol waarmaken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met de invoering van de nationale politie komt de politie dichter bij de burger te staan. Het wetsvoorstel garandeert één wijkagent per 5000 inwoners, gemiddeld per regionale eenheid. Deze zijn zichtbaar aanwezig op straat en weten dus wat er leeft en speelt in de wijk. Initiatieven om de politie dichter bij de burger te brengen worden uiteraard ook na invoering van de nationale politie voortgezet. Als voorbeeld noem ik Amber Alert en Burgernet. Ook de recent gelanceerde «politie app» draagt bij aan de verbetering van de toegankelijkheid van de politie. Burgers zijn via deze app eenvoudig aangesloten op politienieuws, Amber Alert en Burgernet. Via deze app is het eveneens mogelijk eenvoudig in contact te komen met de politie.
Wordt bij onderzoeken naar de tevredenheid van burgers over de politie expliciet gevraagd of er verband is tussen die tevredenheid en de aanwezigheid van politiebureaus in de buurt? Zo ja, wat is het antwoord op die vraag? Zo nee, wilt u die vraag dan voortaan in dergelijke onderzoeken laten opnemen?
Deze vraag wordt niet gesteld in de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM). Om onderzoeks-technische redenen acht ik het ook minder gewenst naar een dergelijke expliciete relatie te vragen, omdat van een dergelijke vraagstelling een sterk «sturende werking» uitgaat. Om die reden overweeg ik niet om een dergelijke vraag op te nemen. Overigens ben ik van oordeel, dat vooral moet worden geïnvesteerd in de beschikbaarheid van politie. De IVM geeft ook duidelijk aan, dat vooral dit aspect kritisch wordt beoordeeld door de bevolking. Tegelijk blijkt dat de bevolking in overwegende mate van oordeel is dat de politie snel komt als men de politie nodig heeft .
De actie van Invisible Children op YouTube en Twitter |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de actie van de mensenrechtenorganisatie Invisible Children, die via YouTube en Twitter de jacht heeft geopend op de Oegandese rebellenleider Joseph Kony, wiens Verzetsleger van de Heer (LRA) decennialang moordend huishield in het noorden van Oeganda en vele duizenden kinderen ontvoerde en tot kindsoldaten of seksslaven maakte?
Ja.
Deelt u de mening dat deze campagne aandacht verdient, omdat hiermee de kans wordt vergroot dat de Oegandese rebellenleider eindelijk wordt opgepakt?
Het is belangrijk dat de misdaden van Joseph Kony en het Verzetsleger van de Heer (LRA) internationale aandacht krijgen.
Kent u de organisatie Invisible Children? Hoe beoordeelt u haar activiteiten? Is zij, zoals ook wordt beweerd, gelieerd aan de Oegandese overheid of is zij onafhankelijk? Doet zij aan fondsenwerving en is bekend wat er met die fondsen gebeurt?
Ik ken de organisatie Invisible Children uit de informatie die openbaar beschikbaar is. Beangrijker dan de precieze activiteiten van Invisible Children acht ik dat de kans nu groter is dat Kony wordt opgepakt. Omdat het ministerie tot op heden geen zakelijke relatie met de organisatie heeft gehad heb ik mij geen oordeel gevormd over haar activiteiten en mate van onafhankelijkheid.
Deelt u de mening dat, gelet op de impact van sociale media en fora als YouTube, gebruikers enig inzicht moeten kunnen krijgen in de status en onafhankelijkheid van NGO's die zich zo manifesteren? Zo ja, hoe zou de overheid of de internationale gemeenschap dit kunnen bevorderen?
Het is aan NGO’s zelf om over hun status en onafhankelijkheid te communiceren met gebruikers van sociale media. Ik zie hier geen rol weggelegd voor de overheid of de internationale gemeenschap.
Ziet u, los van uw oordeel over Invisible Children, in het gegeven dat de film KONY 2012 binnen enkele dagen op YouTube al meer dan 9,9 miljoen keer is bekeken ook een geweldige kans om nieuwe en sociale media in te zetten voor de bevordering van mensenrechten en het vergroten van het bewustzijn over mensenrechtenschendingen, met name ook onder jongeren?
Digitale media bieden mogelijkheden om mensenrechten te bevorderen. Nederland ondersteunt projecten die trainingen aan internetactivisten bieden, ook op het gebied van sociale media. Daarnaast steunt Nederland organisaties die zich richten op het stimuleren van een publiek debat over internetvrijheid en digitale media.
Zo ja, hoe kan uw ministerie rechtstreeks of in samenwerking met andere gouvernementele of niet-gouvernementele organisaties de inzet van nieuwe media bevorderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer een brief te sturen waarin u de mogelijkheden onderzoekt om nieuwe en inmiddels niet meer zo nieuwe elektronische en sociale media in te zetten voor de bevordering van mensenrechten, mogelijk in samenwerking met de eigenaars en/of beheerders van de fora waarop deze media actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Non-gouvernementele organisaties en geïnteresseerde individuen nemen hun eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het inzetten van digitale media ten behoeve van de mensenrechten. In het kader van het mensenrechtenbeleid ondersteunt de Regering het streven naar het vrije gebruik van deze media wereldwijd. Op 1 juni 2011 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het Nederlands beleid ten aanzien van internetvrijheid. In de stand van zaken van het mensenrechtenbeleid en de mensenrechtenrapportage 2011, die uw Kamer op 14 maart jl. ontving, geef ik eveneens een toelichting op de Nederlandse activiteiten ter zake. Via www.facebook.com/ifreedom2011 bied ik een breder publiek de mogelijkheid om over dat beleid mee te discussiëren en uiteraard houd ik uw Kamer op de hoogte van verdere beleidsontwikkelingen.
Het scheuren van grasland |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van Alterra (Wageningen UR) over het scheuren van grasland op zandgrond en het effect op de uitspoeling van nitraat?1
Naast het door u genoemde rapport van Alterra is er ook een rapport van de Commissie van Deskundigen Meststoffen van 13 februari 2012 over dit onderwerp verschenen. Het laatste gaat over de bepalingen voor het vernietigen van de graszode van grasland. Deze rapporten geven mij aanleiding een aanpassing van de geldende regels voor het vernietigen van de graszode van grasland bij de Europese Commissie te bepleiten.
Aanpassing van die regels binnen de looptijd van het huidige, vierde, actieprogramma Nitraatrichtlijn, waarvoor de heer Dijkgraaf pleit, acht ik niet opportuun omdat de bepalingen voor het vernietigen van grasland een voorwaarde zijn die de Europese Commissie heeft verbonden aan de verkregen derogatie. Het overleg met de Europese Commissie over het vijfde actieprogramma en het daaraan gekoppelde verzoek om een nieuwe derogatie, start binnenkort. De besluitvorming over het nog in te dienen verzoek om een nieuwe derogatie zal plaatsvinden in de loop van 2013.
Omdat er geen nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van voorgaande jaren zijn, acht ik het niet opportuun voor dit onderdeel uit het toekomstige actieprogramma een prioritaire behandeling bij de Commissie te bepleiten.
Bent u bereid op Europees niveau ruimte te bepleiten voor aanpassing van de deadline voor het scheuren van grasland op zandgrond van 31 mei 2012 naar 30 juni 2012? Bent u bereid u daarbij in te zetten voor realisering van deze aanpassing op korte termijn (mestseizoen 2012)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De sluiting van politiebureaus in Amsterdam |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat bij de invoering van de nationale politie 15 van de 32 Amsterdamse wijkbureaus worden gesloten?1
Nee.
Om welke wijkbureaus gaat het?
Uitspraken over het mogelijk sluiten van wijkbureaus zijn prematuur. De politie kan pas een strategische visie op de huisvesting van de nationale politie ontwikkelen nadat het inrichtingsplan en het realisatieplan door mij zijn vastgesteld. Momenteel wordt er door de kwartiermaker nationale politie, in afstemming met het gezag, aan deze plannen gewerkt. Ik zal deze plannen niet eerder vaststellen dan nadat de Eerste Kamer heeft ingestemd met het wetsvoorstel politie.
In algemene zin merk ik op dat het mogelijk is dat de basisteams binnen de Nationale Politie op meerdere plekken gehuisvest worden. Een afname van wijkteams/basisteams ten opzichte van het huidige aantal in de korpsen betekent niet dat de vestigingslocaties met hetzelfde aantal zullen afnemen.
Voor mij is één van de uitgangspunten bij de vorming van de nationale politie dat de politie goed geworteld moet zijn in de plaatselijke gemeenschap en in staat moet zijn de lokale prioriteiten uit te voeren (conform de motie Van Raak – Hennis-Plasschaert, TK 30 880, nr. 37). Ik hecht er aan daarbij te benadrukken dat het niveau van dienstverlening van de politie aan de burger (waaronder de mate van bereikbaarheid) onderwerp van gesprek vormt met het gezag, en niet alleen wordt bepaald door het aantal bureaus, maar ook samenhangt met bijvoorbeeld de beschikbaarbeid van medewerkers op straat. Tevens wordt gewerkt aan tal van nieuwe (digitale) initiatieven die de politie dichter bij de burger brengen (zie ook het antwoord op vraag 8)1
Wat is de reden waarom deze wijkbureaus moeten sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent deze sluiting voor de bereikbaarheid van de politie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van de voorzitter van de Amsterdamse Politie Vakorganisatie dat de veiligheid van burgers en agenten achteruit gaat door deze sluitingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke veranderingen gaan er door de komst van de nationale politie nog meer plaatsvinden in Amsterdam?
Op dit moment wordt door de kwartiermaker nationale politie in nauwe afstemming met het lokaal bestuur en het openbaar ministerie het inrichtingsplan en het realisatieplan voorbereid. Ook hier geldt dat uitspraken over de gevolgen van de nieuwe organisatie prematuur zijn, helemaal als deze alleen gericht zijn op de toekomstige situatie in Amsterdam. Over de inrichting en de sterkteverdeling praat ik vanzelfsprekend met de bevoegde gezagen, waaronder de burgemeester van Amsterdam. In algemene zin geldt dat het huidige kabinet van mening is dat de politie efficiënter, effectiever en flexibeler kan opereren als zij daadwerkelijk wordt omgesmeed tot één organisatorische eenheid, waarin het beheer is gecentraliseerd. Centralisatie van het beheer betekent een efficiënter en effectiever beheer. Eenheid van beheer moet ook leiden tot «slimmer» beheer, waardoor de administratieve lasten voor de politiemedewerker zullen afnemen en deze meer tijd krijgt voor feitelijk operationele taken. En daarmee: meer veiligheid. Op basis van de vastgestelde sterktedefinitie blijft de operationele sterkte van de Nationale Politie 49 500 fte. Door herschikking van taken tussen het landelijke en het regionale domein vindt re-allocatie van sterkte plaats. Dit is noodzakelijk omdat zaken anders georganiseerd worden. De capaciteit blijft echter beschikbaar en blijft werken aan de veiligheid in de steden en buurten van de regionale eenheden.
Wat betekenen deze veranderingen voor de operationele sterkte van de politie?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat 28% van de werknemers in de ondersteunende taken gesaneerd gaat worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de vrees dat een dergelijke bezuiniging op ondersteunend personeel gevolgen heeft voor de inzetbaarheid van agenten in de operationele sterkte ofwel het blauw op straat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhouden al deze veranderingen zich tot uw belofte dat de invoering van de nationale politie niet ten koste zou gaan van de politiesterkte op straat?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn meer kwartiermakers bezig met plannen om politiebureaus te sluiten? Zo ja, waar en met welke reden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze voorgenomen sluitingen van politiebureaus tegen te houden, omdat dit afbreuk doet aan zowel het uitgangspunt in de nieuwe politiewet als de wens van de Tweede Kamer dat de politie lokaal verankerd moet zijn en blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2 tot en met 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012?
Ja.
Het digitaal rechercheren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de wetgeving niet meer geschikt is voor digitaal rechercheren?1
Ja.
Is het waar wat de topman van de Nationale Recherche beweert dat huidige wetgeving niet meer geschikt is voor digitaal rechercheren? Zo nee, wat is er niet waar? Zo ja, welke wetgeving zou ongeschikt zijn?
In de brief van 23 december 2011 over Cyber Security (Kamerstukken II, 2011–2012, 26 643, nr. 220) heb ik uw Kamer bericht dat er wordt gewerkt aan de voorbereiding van mogelijke nieuwe wetgeving voor het bestrijden van cybercriminaliteit. Zowel nationaal als internationaal lopen er trajecten waarin wordt gekeken naar de noodzaak om bestaande wet- en regelgeving aan te passen om op internet voldoende mogelijkheden te hebben voor opsporing van strafbare feiten. Het vorige Kabinet heeft in 2010 een aantal conceptwetsvoorstellen in advies gebracht. De uitkomst van dit adviestraject heeft ertoe geleid dat er meer tijd nodig is om te komen tot daadwerkelijke wetsvoorstellen. Voor de zomer van 2012 zal ik uw Kamer hierover nader berichten. Gelet op het inherent grensoverschrijdend karakter van cybercriminaliteit is internationale regelgeving net zo belangrijk. Daar is Nederland actief bij betrokken.
Het onderwerp online doorzoeken (een van de belangrijkste knelpunten die door politie en OM worden genoemd) van geautomatiseerde werken is één van de belangrijkste onderwerpen waaraan wordt gewerkt. Gelet op het belang van ieder land bij nationale soevereiniteit is dit niet een zaak die op korte termijn internationaal en nationaal geregeld kan worden.
Heeft u contact gehad met de topman? Zo ja, heeft hij zijn zorgen ook naar u toe geuit? Wat heeft u met die opmerking gedaan?
Er is geen contact met het diensthoofd van de Nationale Recherche geweest over deze onderwerpen. Wel is er uitgebreid contact geweest met vertegenwoordigers van het KLPD en andere politieonderdelen, het Openbaar Ministerie en bijzondere opsporingsdiensten over de problemen die worden ondervonden bij de opsporing op internet.
Zij zijn betrokken bij het in het antwoord op vraag 2 genoemde traject.
'De Alpenzwendel. In het spoor van de voetbalmaffia' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «De Alpenzwendel. In het spoor van de voetbalmaffia»1 en «Enveloppen in Huis ter duin. Talloze lijntjes lopen naar Nederland»2 waarin omkoping en bedrog in de internationale voetbal aan de orde wordt gesteld?
Ja.
Is er contact geweest tussen de Duitse openbaar aanklager en de Nederlandse politie en/of justitie over matchfixing, Paul R en/of de zaak in Bochum? Zo ja, is het waar dat dit niet bekend was bij Nederlandse hoofdofficier van Justitie? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak?3
Er is geen contact geweest met de Duitse autoriteiten anders dan dat er in 2009 een rechtshulpverzoek is gedaan door de Duitse autoriteiten strekkende tot het verrichten van opsporingshandelingen waarvan een in Nederland wonende onderdaan het onderwerp was. De resultaten van het onderzoek in Duitsland hebben niet geleid tot het doen van een nader onderzoek door de Duitse autoriteiten. Ook hebben de Nederlandse autoriteiten geen informatie verkregen die zou duiden op strafbare feiten die in dit verband in Nederland begaan zouden zijn.
Doet de Nederlandse politie onderzoek naar matchfixing? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Interpol ruimte en budget heeft gereserveerd voor de strijd tegen de bendes achter het internationale matchfixing? Klopt het dat Nederland, anders dan veel andere Europese landen, niet meedoet aan de intensieve samenwerking in de strijd tegen deze voetbalbendes? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Momenteel valt de aanpak van match fixing onder het hoofdkwartier van Interpol in Lyon. In 2014 wordt dit onderwerp ondergebracht bij de afdeling Sports & Integrity in Singapore. Deze afdeling wordt grotendeels gefinancierd door de FIFA. Interpol sloot daartoe in mei 2011 een convenant met een looptijd van 10 jaar. Komende zomer zal de eerste mondiale conferentie over sport-integrity plaatsvinden in Singapore. Dit zal gebeuren in nauwe samenwerking met de FIFA. Een Nederlandse afvaardiging vanuit de politie zal aanwezig zijn op de conferentie. Zoals in de beantwoording van de eerdere Kamervragen over match fixing en het verkopen van voetbalwedstrijden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel 1884) reeds gesteld, wordt in Europees verband bijgedragen aan de discussie door kennis uit te wisselen over de Nederlandse wet- en regelgeving die van toepassing is op de verschillende aspecten van match fixing en worden goede voorbeelden op het terrein van preventie en educatie gedeeld.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling van de voetbalbond om onze nationale wetgeving met het oog op matchfixing nog eens kritisch te bekijken? Overweeg u wetgeving? Zo ja, welke?
Voor de aanpak van criminele gedragingen gerelateerd aan match fixing in ons land volstaat het nationale strafrechtelijke stelsel. Bij een gerezen verdenking van niet-ambtelijke omkoping (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht), is vervolging ter zake van dat artikel mogelijk.
Deelt u de mening dat matchfixing een groot gevaar vormt voor de Nederlandse sport, de Nederlandse sporters en het Nederlandse voetbal in het bijzonder? Kunt u aangeven wat uw inzet zal zijn in de komende periode om matchfixing in Nederland bestrijden en buiten de deur te houden?
Match fixing is een mondiaal probleem. Op dit moment is het Openbaar Ministerie niet bekend met concrete informatie over het omkopen van spelers of scheidsrechters in Nederland. Eerst en vooral is de Nederlandse sportwereld aan zet, en deze – in het bijzonder de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) – zet hier fors op in met verschillende preventieve maatregelen. Mijn beleid hierop is aanvullend. Ik deel op nationaal en Europees niveau kennis en stel de Nederlandse sportwereld in staat om preventieve projecten uit te voeren, zoals het verhogen van de weerbaarheid van scheidsrechters. Voor de aanpak van criminele gedragingen gerelateerd aan match fixing in ons land volstaat het nationale strafrechtelijke stelsel.
Het bericht 'Vliegtaks EU nekt Schiphol' |
|
René Leegte (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vliegtaks EU nekt Schiphol»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Onderschrijft u de conclusies van het rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM), dat Europees emissiehandelssysteem (ETS) de luchtvaart aanzienlijk veel geld gaat kosten en de concurrentiepositie van Schiphol en Europese carriers aanzienlijk verzwakt?
Ik onderschrijf de resultaten van het KiM rapport. Deze laten zien dat het EU ETS effectief is in de reductie van CO2-emissies, maar dat dit tegelijkertijd een negatief effect kan hebben op de concurrentiepositie van Schiphol en van de KLM, met name als er sprake is van stapeling van effecten. Ik heb hierover eerder mijn zorg uitgesproken.
Zijn er soortgelijke onderzoeken elders in Europa gedaan? Kunt u de conclusies en aanbevelingen hiervan nader omschrijven?
Mij is niet bekend of er onderzoeken die vergelijkbaar zijn met dat van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid elders in Europa zijn gedaan. In de Milieuraad van 9 maart heb ik de Europese Commissie beloofd het rapport te zullen toesturen en zowel de Europese Commissie als de lidstaten gevraagd een vergelijkbaar onderzoek te laten uitvoeren. Daarmee heb ik tevens uitvoering gegeven aan de motie De Mos van 8 maart jl. (Motie 21 501-08, nr. 411).
Wat gaat u er aan doen om de uitkomsten van het rapport onder de aandacht te brengen van uw Europese-collega’s en de bevindingen op de agenda van de Milieuraad te brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier probeert u te bewerkstelligen dat deze C02-belasting een mondiaal systeem wordt? Of als eenzijdig Europees systeem wordt beëindigd? Kunt u een positief resultaat van deze strategie aannemelijk maken?
Tijdens de Milieuraad, en dit is door de Minister tijdens de Transportraad nog eens herhaald, heb ik de Europese Commissie nogmaals gewezen op het belang van een mondiale aanpak en de Commissaris gevraagd met alle mogelijke middelen en op ieder niveau hierop in te zetten en haar hiertoe mijn steun toegezegd. De medewerkers van mijn ministerie zijn actief in de daartoe gevormde Europese expertgroep. ICAO heeft inmiddels het proces naar een mondiaal systeem met voortvarendheid in gang gezet.
Een tekort aan stageplekken in het mbo |
|
Cisca Joldersma (CDA), Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Tekort aan stageplekken dreigt in het mbo»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het tekort aan stageplaatsen in de sector zorg en welzijn opvallend is, mede omdat men daar in de zeer nabije toekomst duizenden extra mensen nodig heeft?
De SBB Barometer van maart 2012 laat zien dat er in het algemeen meer dan voldoende leerbanen en stageplaatsen zijn in de zorg- en welzijnssector.
Wel doen zich in sommige regio’s knelpunten voor rondom het aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor opleidingen in de welzijnssector, met name op het terrein van de jeugdzorg en de kinderopvang.
Daarnaast signaleert het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven Calibris in zijn BPV-barometer Zorg van najaar 2011 dat het aanbod van stageplaatsen en leerbanen voor de opleiding helpende zorg en welzijn (niveau 2) steeds meer onder druk komt te staan. Dit zou zich onder andere laten verklaren door een lichte stijging van het aantal ingeschreven studenten voor deze opleiding.
Aangezien het voor zorginstellingen steeds moeilijker wordt voldoende personeel op mbo-niveaus 3 en 4 te werven, biedt deze stijging zorginstellingen de mogelijkheid om toch aan de benodigde extra instroom aan personeel te komen.
Hoe staat het dalende stageaanbod in relatie tot het dalende aantal leerlingen bij o.a. opleidingen tot verpleegkundige en verzorgende? Op welke wijze denkt u de situatie te kunnen keren?
Graag benadruk ik dat de leerlingtelling van DUO juist laat zien dat het aantal ingeschreven studenten voor de opleidingen in de zorg- en welzijnssector de afgelopen vier jaren licht is gestegen. Daarnaast laat de BPV-barometer van Calibris specifiek per opleidingsrichting de ontwikkeling zien in het aantal ingeschreven studenten voor het schooljaar 2010–2011 (in vergelijking tot het schooljaar daarvoor): het aantal verpleegkundigen stijgt met 3%, het aantal helpenden met 1% en het aantal medewerkers maatschappelijke zorg met 4%. Alleen bij de opleiding voor verzorgende zou sprake zijn van een daling in het aantal ingeschreven studenten (-2%). Hoewel het aantal instromers voor deze opleiding voor schooljaar 2010–2011 weliswaar met 1% is gestegen, zijn er onvoldoende ingeschreven studenten in verhouding tot de vraag naar personeel op dit niveau. Betrokken partijen, zoals zorginstellingen en onderwijsinstellingen zijn zich hiervan bewust en stimuleren waar mogelijk extra instroom.
Ook het aanbod van stageplaatsen en leerbanen in de zorg- en welzijnssector is de afgelopen vier jaren sterk gestegen. Uit een in 2011 verrichte evaluatie van Anderson Ellfers Felix2 blijkt dat de doelstelling van 20% meer aangeboden leerbanen voor bbl-studenten en 10% meer voor bol-studenten in 2012 t.o.v. 2007, reeds in 2010 is behaald. Deze positieve ontwikkeling heeft zich, blijkens de BPV-barometer van Calibris, doorgezet in de periode 2010–2011 (o.a. een stijging van 4% voor de opleiding verpleegkundige en voor die voor medewerker maatschappelijke zorg niveaus 3 en 4).
Bovendien blijkt uit de aanvragen voor de Subsidieregeling stageplaatsen zorg (hierna: Stagefonds) dat het aantal gerealiseerde stages voor de bol-opleiding helpende zorg en welzijn de afgelopen jaren sterk is toegenomen, van 1 713 gerealiseerde voltijdsplaatsen in 2008 naar 2 346 in 2011 (een stijging van 37%). Uitgaande van 3 stagiaires per voltijdsplaats worden hierdoor inmiddels bijna 2 000 studenten van niveau 2 extra in de zorg opgeleid. Het kabinet zet het Stagefonds dan ook voort met een jaarlijks budget van € 99 miljoen.
Verder zal het efficiënter inzetten van leerling-werknemers op niveau 2 door zorginstellingen ook eraan bijdragen dat zorginstellingen in de toekomst kunnen blijven voorzien in de benodigde aanwas aan personeel in de zorgsector.
Hoe verklaart u het geringe aantal stageplaatsen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de kenniscentra Savantis en Calibris aangeven dat er voldoende leerbedrijven zijn, maar dat zij óf niet allemaal als zodanig actief zijn óf te weinig armslag hebben om studenten te begeleiden? Hoe denkt u bedrijven en instellingen te stimuleren om meer stageplekken te bieden?
Het kabinet heeft al een aantal financiële voorzieningen in het leven geroepen ter bevordering van het aanbod van stageplaatsen en leerbanen, inclusief bijbehorende begeleiding.
Om de belemmerende werking van arbeidskosten bij het aanbieden van stageplaatsen en leerbanen tegen te gaan, kunnen leerbedrijven aanspraak maken op een fiscale tegemoetkoming (de zgn. afdrachtvermindering onderwijs). Deze is bedoeld als fiscale tegemoetkoming voor de werkgever in de verletkosten van leerling-werknemers én als tegemoetkoming in de verletkosten van de praktijkopleider. Daarnaast is er specifiek voor de zorgsector het Stagefonds, dat zorginstellingen de financiële armslag geeft studenten tijdens hun stage goed te begeleiden.
Uit de evaluatie van Anderson Ellfers Felix (2011) blijkt dat mede door de financiële bijdrage uit het Stagefonds de kwaliteit van stageplaatsen en de begeleiding van stagiaires de afgelopen jaren aanzienlijk is verbeterd. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 al heb aangegeven, wordt het Stagefonds structureel voortgezet.
Desondanks blijft het in deze tijd van economische recessie van belang dat de betrokken brancheorganisaties, kenniscentra en mbo-instellingen de leerbedrijven blijven stimuleren om doorlopend voldoende stageplaatsen en leerbanen voor mbo-studenten beschikbaar te blijven stellen. Van de SBB heb ik vernomen dat de kenniscentra de afgelopen twee jaren juist zeer actief zijn met het bevorderen dat leerbedrijven actief stageplaatsen en leerbanen blijven aanbieden, onder meer door het voorzien in passende ondersteuning van de leerbedrijven bij hun opleidingstaak. De kenniscentra Calabris en Savantis zijn het dan ook oneens met de berichtgeving in het Financieel Dagblad.
Ziet u net als in 2009 mogelijkheden om tot een Actieplan Jeugdwerkloosheid te komen waarbij werkgevers en werknemers geld beschikbaar stelden uit de opleidingsfondsen van de verschillende sectoren om het aantal stageplaatsen op peil te houden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom ziet u geen mogelijkheden?
Het voormalige Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft de regionale infrastructuur rondom de keten zorg-onderwijs-arbeidsmarkt versterkt waardoor het regionaal organiserend vermogen is versterkt. Bovendien zijn er tal van instrumenten opgeleverd waarmee door de kenniscentra in samenwerking met regionale partijen dreigende tekorten aan leerbanen en stageplaatsen effectief kunnen worden bestreden. Zo zijn er de Basiscijfers Jeugd die elk tertaal per arbeidsmarktregio blijven verschijnen en op basis waarvan de regionale partijen tijdig kunnen anticiperen op knelpunten rondom stages.
Op dit moment volstaat volgens de SBB het bestaande instrumentarium van de kenniscentra om het landelijke aanbod van stageplaatsen en leerbanen op peil te houden. Substantiële knelpunten worden veelal opgelost door een werving van extra stageplaatsen en leerbanen in de desbetreffende regio of het beter benutten van het beschikbare potentieel aan stageplaatsen en leerbanen (zoals een slimmere inroostering van de stageperiode door de mbo-instelling).
Het bericht dat in Dokkum een nieuw asielzoekerscentrum (AZC) wordt gebouwd terwijl andere AZC's worden gesloten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondanks sluiting AZC’s: asiel Dokkum gaat door»?1
Ja.
Hoe valt het te verklaren dat de bouw van een nieuw AZC gewoon doorgaat terwijl tegelijkertijd bekend wordt gemaakt dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) drie AZC’s gaat sluiten wegens de daling van de instroom van asielzoekers, nadat vorig jaar om dezelfde reden ook al zeven AZC’s werden gesloten?2
Met de gemeente Dongeradeel, waarin Dokkum gelegen is, voert het COA een haalbaarheidsonderzoek uit naar de mogelijke vestiging van een asielzoekerscentrum. Het COA is met een aantal gemeenten in gesprek over het vestigen van een azc. De krimp betekent niet dat de verwerving van nieuwe locaties stopt. Het COA streeft naar duurzame en kwalitatief goede locaties. Dit kan betekenen dat het COA bestaande locaties vervangt door andere locaties. Duurzaam betekent dat het COA focust op locaties met onderhoudsarm bouwmateriaal en laag energieverbruik, die na vertrek van het COA te gebruiken zijn voor andere doeleinden. Er is nog niet besloten dat er een asielzoekerscentrum in Dokkum gevestigd zal worden.
Welk bedrag is gemoeid met de bouw van dit nieuwe AZC in Dokkum? Deelt u de mening dat een dergelijke volstrekt overbodige investering in deze tijd van bezuinigingen niet te verdedigen valt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld staat is nog niet besloten tot de bouw van een asielzoekerscentrum in de gemeente Dongeradeel.
Ik deel de mening dat het bouwen van een AZC een overbodige investering is overigens niet. Het bouwen van meer duurzame locaties moet op lange termijn juist leiden tot een besparing in plaats van extra kosten, aangezien er minder onderhoud nodig is en het energieverbruik lager is.
Bent u bereid de voorgenomen bouw van het AZC in Dokkum onmiddellijk stop te zetten? Zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld staat is nog niet besloten tot de bouw van een asielzoekerscentrum in de gemeente Dongeradeel.
Wat is de stand van zaken aangaande het onderzoek naar de mogelijke bouw van een ander AZC in de gemeente Dantumadiel, waarover op 11 oktober 2010 vragen zijn gesteld?3
Het COA is met de gemeente Dantumadiel in gesprek geweest over de mogelijke vestiging van een duurzaam asielzoekerscentrum. Deze gesprekken zijn inmiddels beëindigd en hebben niet tot een besluit tot vestiging van een asielzoekerscentrum geleid.
De geschiktheid van Nederlandse wetgeving voor het gebruik van spyware |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Big Brother Award die op woensdag 7 maart 2012 door de burgerrechtenbeweging Bits of Freedom is uitgereikt aan het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) als grofste privacyschender van Nederland? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het staat iedereen vrij in Nederland om dergelijke prijzen in te stellen. Ik ben verheugd dat de politie (in dit geval het KLPD) de kans heeft aangegrepen om inhoudelijk in te gaan op haar werkzaamheden waarvoor de prijs is verleend. Ik zie dit soort bijeenkomsten als onderdeel van de belangrijke discussie die in Nederland en andere landen gevoerd dient te worden over het internet en de mogelijke terechte inbreuken die overheden moeten maken op de privacy van haar inwoners als het gaat om bestrijding van criminaliteit op het internet.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u erkent dat het KLPD gebruik maakt van zogeheten spyware, waarmee toegang kan worden verkregen tot computers en gegevens daarvan kunnen worden overgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening van het hoofd Nationale Recherche van het KLPD dat de toekenners van de prijs een punt hebben omdat we in Nederland weinig specifieke wetgeving hebben voor deze nieuwe ontwikkelingen en dat bestaande wetgeving niet altijd geschikt is?2
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 van het lid Recourt van uw Kamer (ingezonden 9 maart 2012, kenmerk 2012Z04733, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1908).
Indien u de mening van het KLPD niet deelt, wat is dan uw opvatting over de geschiktheid van de huidige Nederlandse wetgeving en in het bijzonder artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering, waarnaar u verwees in een eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp, voor het gebruik van nieuwe technologische opsporingsmiddelen als spyware?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat meer specifieke wetgeving geboden is voor het gebruik van digitale opsporingsmiddelen als spyware? Zo ja, bent u bereid hiertoe met een voorstel te komen? Zo nee, op welke wijze meent u de nieuwe technologische ontwikkelingen dan afdoende met wettelijke waarborgen te kunnen ondervangen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen voorafgaande aan het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012 te beantwoorden?
Ja.