Het bestemmen van de resterende middelen ten behoeve van Sinti en Roma |
|
Sadet Karabulut (SP), Gerard Schouw (D66) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
|
|
|
Heeft overleg met de doelgroep over hun wensen, behoeften en betrokkenheid inmiddels plaatsgevonden, zoals toegezegd in beantwoording op eerdere vragen en wat was hiervan het resultaat?1
Ja. Het overleg met de doelgroep, door mijzelf en door de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR), maakt voortdurend onderdeel uit van het proces dat moet leiden tot een nieuwe start in 2013.
Hoeveel geld is na de op 1 oktober voltooide liquidatie van NISR nog over voor verdere activiteiten?
Het saldo op de – in de vorm van schatkistbankieren – door SARSR aangehouden rekening courant bedraagt op peildatum 5 oktober 2012 € 4 391 083,30.
Wie of wat gaat na 1 januari, wanneer de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR) ophoudt te bestaan, de (resterende) gelden beheren van/voor het Naoorlogs Rechtsherstel Sinti en Roma?
De opdracht die ik aan het Stichting heb gegeven, blijft vooralsnog ook na 1 januari 2013 bestaan. Alleen wanneer het in stand houden van een zbo niet past bij de nieuwe aanpak, zal deze worden opgeheven. Het zbo zal wel toegesneden moeten worden op de nieuwe aanpak.
Wie of wat houdt daar toezicht op?
Ik houd toezicht op het zbo.
Welke initiatieven onderneemt het ministerie van VWS momenteel, in deze overgangsfase (liquidatie NISR als project van SARSR per 1 oktober 2012, en opheffing SARSR per 1 januari 2013), om te anticiperen op de resterende besteding en borging van de gelden Naoorlogs Rechtsherstel Sinti en Roma?
Mijn eerste zorg was een zorgvuldige afhandeling van de liquidatie van het NISR, waarbij oog is voor de belangen van het personeel. Dat is inmiddels een feit. Mijn tweede zorg is dat de tijd moet worden genomen om tot een nieuwe aanpak te komen waarbij Sinti en Roma een stem hebben en verantwoordelijkheid dragen.
Het is mijn intentie om in de eerste helft van 2013 te starten met een nieuwe aanpak. Ik heb daartoe regelmatig overleg met het zbo. Ik zie erop toe dat deze mij realistische voorstellen doet welke zijn afgestemd met Sinti en Roma. Ik spreek zelf ook met Sinti en Roma, met overheden en met organisaties om mij een goed beeld te vormen van wat wenselijk en mogelijk is.
Het voor de Sinti en Roma beschikbaar gestelde programmageld blijft intussen door middel van schatkistbankieren op een rekening courant staat. In de periode waarin er nog geen nieuw verdelingskader is, kunnen ook geen uitgaven worden gedaan te laste van dat bedrag. De middelen blijven derhalve beschikbaar.
Deelt u de mening dat SARSR de verdenking op zich laadt van (verregaande) belangenverstrengeling of op zijn minst de schijn daarvan wekt, nu onderzoek naar het functioneren van de NISR wordt uitgevoerd door een voormalig communicatie adviseur van het NISR, naar verluidt bovendien familie van de voorzitter van de Raad van Toezicht, tevens voorzitter van het bestuur van SARSR?
De voorzitter van SARSR heeft laten weten dat hij het betreurt dat de schijn van belangenverstrengeling heeft kunnen bestaan. Ik ben het daar mee eens.
Deelt u de mening dat het resterende geld moet worden gebruikt om een langdurige informatievoorziening en belangenbehartiging voor de Roma en Sinti veilig te stellen?
Ik vind het belangrijk om eerst na te gaan of informatievoorziening en belangenbehartiging aansluit bij de behoefte van de Sinti en Roma zelf.
Bent u bereid om , in overleg met de Roma en Sinti gemeenschappen, de mogelijkheid te onderzoeken deze functies onder te brengen bij een organisatie die reeds een brede expertise heeft opgebouwd met dergelijke functies? Zo ja, op welke wijze gaat u dit overleg en dit onderzoek vorm geven?
In het proces om te komen tot een nieuwe aanpak voor het bestemmen van de rechtsherstelgelden wordt door mij en door SARSR gesproken met bestaande organisaties om te onderzoeken of deze daarin een rol kunnen en willen vervullen.
Kosten bij pensioenopbouw |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van actuarieel adviesbureau Lane, Clark & Peacock waaruit blijkt dat 17% van de jaarlijkse pensioenpremies direct op gaat aan kosten?1
Ja.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op de uitkomsten van het onderzoek?
De conclusies van het onderzoek zijn dat er duidelijke schaalvoordelen zichtbaar zijn, maar ook dat er tussen pensioenfondsen (zelfs van gelijke omvang) grote verschillen zitten in de hoogte van de uitvoeringskosten. Ten aanzien van de kosten voor het vermogensbeheer kan volgens Lane, Clark & Peacock (LCP) nog een efficiencyslag plaatsvinden.
Transparantie van en inzicht in de kosten is daarbij van groot belang. LCP constateert dat veel pensioenfondsen een eerste belangrijke stap hebben gezet op weg naar transparantie over uitvoeringskosten, men merkt ook op dat in de jaarverslagen over 2011 nog weinig terug te vinden is van de nadere aanbevelingen die de Pensioenfederatie in 2012 heeft gedaan.
Bij de uitkomsten van het onderzoek teken ik aan – net als LCP – dat de omvang van de kosten niet bepalend is voor de prestaties van het pensioenfonds. Daarbij moet ook gekeken worden naar het beleggingsrendement en de kwaliteit van de administratie en communicatie. Of een verdere efficiencyslag bij de vermogensbeheerkosten behaald kan worden kan ik niet beoordelen. Evenmin of pensioenfondsbesturen zich kritischer dienen op te stellen ten opzichte van hun vermogensbeheerders. In internationaal verband zijn de kosten van Nederlandse pensioenfondsen overigens laag vergeleken met pensioenfondsen in andere landen (bron: OECD, 2011, Funded Pensions Indicators, «Operating expenses as a % of total assets», gemiddelde voor 2008–2010).
De conclusie dat transparantie van en inzicht in de kosten van groot belang is, deel ik volledig. Ik heb dit standpunt ook verwoord in mijn brieven van 20 april 2011 (Kamerstukken II 2010/2011, 30 413, nr. 155) en 14 februari 2012 (Kamerstukken II 2011/2012, 32 043, nr. 100). De constatering in het onderzoek dat in de jaarverslagen over 2011 de transparantie nog niet volledig is bereikt verbaast niet. In de loop van 2011 was al duidelijk dat het niet voor alle fondsen mogelijk was om al over 2011 volledige transparantie te geven van met name bepaalde typen vermogensbeheerskosten en transactiekosten. De Aanbevelingen Uitvoeringskosten van de Pensioenfederatie zijn eerst in november 2011 en de Nadere Uitwerking kosten vermogensbeheer in maart 2012 gepubliceerd. Er is dan ook terecht uitgegaan van een traject waarbij volledige implementatie wordt voorzien over het boekjaar 2014. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
In hoeverre vindt u het percentage van 17% kosten redelijk?
Het percentage van 17% zegt niet veel over de gemaakte kosten van pensioenfondsen. Dit is een percentage waarbij de kosten worden gerelateerd aan de betaalde pensioenpremie. Pensioenpremies worden echter alleen betaald voor actieve deelnemers, terwijl ook het vermogen dat wordt aangehouden ter dekking van de pensioenverplichtingen van inactieve deelnemers (gepensioneerden en slapers) beheerd moet worden. Kosten van vermogensbeheer moeten daarom worden gerelateerd aan de grootte van het beheerd vermogen. Internationaal is het ook gebruikelijk dat de vermogensbeheerskosten gerelateerd worden aan de grootte van het vermogen. Vaste beheerskosten zijn een percentage van het belegd vermogen. Naarmate het vermogen groeit, zullen de vermogensbeheerskosten in euro ook groeien.
LCP schat de totale kosten van de Nederlandse pensioenfondsen in op 4–5 miljard euro, waarvan naar schatting 1,1 miljard ziet op de administratiekosten. De overige kosten hebben betrekking op het vermogensbeheer. Het totale pensioenvermogen bedroeg ultimo 2011 ca. 860 miljard euro. De vermogensbeheerkosten bedroegen in totaal naar schatting tussen de 0,45 en 0,53% van het pensioenvermogen
Welk percentage van de pensioenpremies gaat bij verzekeraars direct op aan kosten?
Ik heb op macroniveau geen informatie beschikbaar over het gemiddelde percentage dat verzekeraars aan kosten in rekening brengen. Werkgever en deelnemers kunnen op individueel niveau wel zien hoeveel kosten in rekening zijn gebracht. Voor een uitkeringsregeling die bij een verzekeraar is ondergebracht staat gedurende de contractperiode voor werkgevers en werknemers vast hoeveel pensioen met de premie wordt opgebouwd en welke kosten daarbij in rekening worden gebracht. De afgesproken kosten zijn periodiek (veelal iedere 5 jaar) onderdeel van de contractonderhandelingen. Werkgevers kunnen bij de keuze voor een verzekeraar deze kosten onderling vergelijken.
Bij premieovereenkomsten hanteren verzekeraars sinds 2010 een standaard model waarmee de werknemer jaarlijks inzicht in de opbouw en kosten van de pensioenovereenkomst wordt gegeven.
In hoeverre vindt u het redelijk dat er tussen fondsen met vergelijkbare deelnemersbestanden grote verschillen bestaan in de kosten die gemaakt worden?
Verschillen in kosten tussen pensioenfondsen met vergelijkbare deelnemersbestanden zijn verklaarbaar uit keuzes van sociale partners of fondsbestuur. Afgezien van schaalgrootte worden de administratiekosten namelijk beïnvloed door bijvoorbeeld de complexiteit van de regeling (en met name overgangsregelingen), de gewenste dienstverlening, zoals communicatie naar deelnemers en het type pensioenfonds. Een beroepspensioenfonds of een bedrijfstakpensioenfonds moet andere kanalen gebruiken om de deelnemers te bereiken dan een ondernemingspensioenfonds.
De kosten van het vermogensbeheer worden beïnvloed door het gevoerde beleggingsbeleid. Daarbij gaat het om het onder andere om het risicoprofiel van een fonds, het type beleggingen waarin wordt geïnvesteerd, of er actief of passief wordt belegd.
Daarnaast zijn de kosten voor een deel afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Veel pensioenfondsen betalen prestatieafhankelijke vergoedingen. Hoge kosten gaan dan gepaard met een hoog (relatief) rendement.
Welke mogelijkheden hebben fondsen om de kosten te drukken? In hoeverre maken fondsen hiervan gebruik?
Een aantal aspecten die de hoogte van de uitvoeringskosten bepalen worden niet door het fonds bepaald, maar door sociale partners. Zij bepalen met de keuze voor een eigen regeling of aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds (als dit in de sector bestaat) de grootte van het deelnemersbestand. Sociale partners bepalen de complexiteit van de regeling en eventuele overgangsregelingen als gevolg van wijzigingen in de pensioenregeling.
Binnen bovengenoemde randvoorwaarden zal een pensioenfondsbestuur natuurlijk moeten zorgen voor efficiënte bedrijfsvoering en goed inkoopbeleid.
Fondsen kunnen door middel van uitbesteding werkzaamheden gezamenlijk laten uitvoeren. Hierdoor ontstaan schaalvoordelen die leiden tot kostenreductie. Deze schaalvoordelen kunnen toenemen wanneer het in de nabije toekomst mogelijk zal worden om binnen één pensioenfonds (API) meerdere regelingen gezamenlijk uit te voeren. Dan kunnen niet alleen schaalvoordelen in de uitvoering worden bereikt, maar zullen ook de bestuurlijke lasten verminderd worden.
Deelt u de mening dat het erg belangrijk is dat er op een transparante manier gecommuniceerd wordt door de fondsen over de gemaakte kosten?
Ja. Het belang van transparantie communicatie over de uitvoeringskosten heb ik ook nadrukkelijk benoemd in de eerder genoemde brieven aan uw Kamer van 20 april 2011 en 14 februari 2012.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als er een wettelijk maximum gesteld zou worden aan kosten per pensioendeelnemer?
Het stellen van een wettelijk maximum aan de kosten per deelnemer is geen begaanbare weg. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van het bestuur van een pensioenfonds binnen de kaders van goed pensioenfondsbestuur om het beleggingsbeleid, kwaliteit van de administratie, gewenste wijze van communicatie te bepalen. Aan de verschillende keuzes zullen ook verschillende kosten zijn verbonden. Het is niet aan mij te bepalen hoe hoog die kosten mogen zijn.
In hoeverre worden de aanbevelingen van de Pensioenfederatie over uitvoeringskosten al nageleefd?
De Pensioenfederatie heeft in november 2011 de Aanbevelingen Uitvoeringskosten gepresenteerd. In maart van dit jaar is er een Nadere Uitwerking kosten vermogensbeheer uitgegeven. In de aanbeveling wordt onderscheid gemaakt tussen drie typen kosten: administratiekosten, vermogensbeheerkosten en transactiekosten. Met name met het inzichtelijk maken van de transactiekosten loopt de Nederlandse pensioensector ver vooruit in de wereld van het internationale vermogensbeheer. Transactiekosten worden, ook in overeenstemming met (internationale) verslaggevingsrichtlijnen, doorgaans niet als kosten gezien en gerapporteerd, maar als een al dan niet zichtbare verhoging van het aankoopbedrag respectievelijk een verlaging van het verkoopbedrag van een beleggingstitel. Hierdoor worden deze bedragen indirect in mindering gebracht op het rendement.
In de aanbevelingen van de Pensioenfederatie is een implementatietraject opgenomen. Voor elk van de drie typen kosten is aangegeven over welk deel van het pensioenvermogen de transparantie gegeven moet worden. Dit percentage loopt de komende jaren op.
Op 8 oktober jl. heeft de Pensioenfederatie mij schriftelijk geïnformeerd over de stand van zaken. Duidelijk is dat pensioenfondsen voor het verzamelen van met name transactiekosten afhankelijk zijn van de vermogensbeheerders waaraan zij (een deel van) het vermogen hebben uitbesteed. Omdat het internationaal niet gebruikelijk is om transactiekosten apart weer te geven, zijn vermogensbeheerders vaak niet gewend deze informatie op te leveren en zijn administratieve systemen hier (nog) niet op ingericht. Tevens zijn in vele beleggingsmarkten, zoals bij obligaties en derivaten, de transactiekosten ook niet bekend, omdat transacties op nettoprijzen worden gesloten. Het verschil tussen aan- en verkoopprijzen is dan een indicatie van de transactiekosten. Niettemin hebben de pensioenfondsen ook de transactiekosten grotendeels inzichtelijk kunnen krijgen. Hiermee lopen ze ver vooruit op het implementatietraject van de Pensioenfederatie. Onderstaande tabel geeft de mate waarin de pensioensector over boekjaar 2011 gehoor heeft gegeven aan de aanbevelingen van de Pensioenfederatie.
Doelstelling
Boekjaar 2011
Realisatie
Boekjaar 2011
Pensioenbeheer
80%
Ca. 85%
Vermogensbeheer
65%
Ca. 91%
Transactiekosten
25%
Ca. 76%
Meetresultaten luchtkwaliteit A13 |
|
Jaco Geurts (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Rijkswaterstaat goochelt met meetresultaten A13»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Rotterdam via de Wet Openbaarheid van Bestuur (de WOB) cijfers bij u heeft opgevraagd, die de huidige meetresultaten van geluidsoverlast en luchtvervuiling langs de A13 bij Overschie ter discussie stellen? Waarom zijn deze cijfers niet op vrijwillige basis overlegd aan de gemeente Rotterdam?
Ja. Er is steeds goed contact geweest met de gemeente Rotterdam over de onderbouwing van de besluiten en de gehanteerde informatie. Als de gemeente via een andere route dan een WOB-verzoek deze informatie verzocht had, dan waren de gegevens ook overlegd.
Bent u bereid deze cijfers naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja (bijgevoegd).
Bent u bereid regie te voeren in dit geschil en garant te staan voor correcte meetgegevens en een correcte verwerking van deze gegevens in de modellen voor de berekening van de luchtkwaliteit ter plaatse (A13 bij Overschie)?
De gemeente Rotterdam heeft verschillen opgemerkt tussen het geluidrapport en het luchtrapport. De verkeerscijfers die zijn opgenomen in bijlage 1b van het geluidrapport2 zijn niet gelijk aan de verkeerscijfers waarvan in het luchtonderzoek is uitgegaan en die via het WOB-verzoek zijn opgevraagd. Het betreft onderzoeken ten behoeve van het verkeersbesluit tot verhoging van de maximumsnelheid van 80 naar 100 km/u op de A13.
Een toets hierop door Rijkswaterstaat heeft laten zien dat er in het rapport van het geluidonderzoek helaas in bijlage 1b een tabel met verkeerde gegevens opgenomen is. De berekeningen zelf zijn wel met de juiste cijfers gedaan.
In het luchtonderzoek zijn correcte cijfers gehanteerd.
Welke consequenties heeft een mogelijk onjuiste verwerking van de meetgegevens door Rijkswaterstaat op de snelheidssituatie bij de A13 in Overschie?
De mogelijk onjuiste verwerking is als bezwaar ingebracht bij de lopende bezwarenprocedure rond het verkeersbesluit A13. Bij de beslissing op de bezwaren zal ik het herziene geluidrapport voegen, nu voorzien van de juiste tabel met verkeerscijfers. Er zijn geen consequenties voor de met het verkeersbesluit vastgestelde snelheidsverhoging.
Kunt u aangeven of er mogelijk ook op andere trajecten en bij de andere steden verkeerde gegevens zijn gebruikt die geluidsoverlast en luchtvervuiling meten?
Bij de andere verkeersbesluiten voor de snelheidsverhoging van 80 naar 100 km/u zijn wel de juiste invoergegevens opgenomen in de onderzoeksrapporten. Tijdens de bezwarenprocedures aldaar zijn op dit punt ook geen bezwaren naar voren gebracht.
Bent u bereid binnen twee weken een antwoord te geven op de vraag of deze meetgegevens correct zijn?
Ja.
Het VN mensenrechtenexamen (Universal Periodic Review (UPR)) |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de openbare brief van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) en the International Commission of Jurists (ICJ) van 21 september jl. gericht aan de president van de VN-mensenrechtenraad over het VN-mensenrechtenexamen?1
Ja.
Wat is de verklaring voor het feit dat bij de consultatie ten behoeve van het mensenrechtenexamen Nederland niet gekozen heeft om het maatschappelijk middenveld (o.a. ngo’s) tijdig te betrekken bij de inhoud van de te leveren informatie voor de UPR?
Bij het UPR-proces betrokken non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en instellingen die de bescherming van de mensenrechten (mede) tot hun taak hebben, zijn twee maal geconsulteerd tijdens de voorbereiding van het nationaal rapport. De inbreng van deze organisaties en instellingen is hierin verwerkt. Genoemde organisaties hebben bovendien schaduwrapportages in kunnen dienen. Tevens is de UPR-voorbereiding met hen schriftelijk geëvalueerd. Omdat de afweging om aanbevelingen wel of niet aan te nemen een verantwoordelijkheid van de regering is, zijn bij de voorbereiding van de kabinetsreactie op de gedane aanbevelingen deze organisaties niet geconsulteerd. Overigens hebben de organisaties en instellingen zelf niet de wens uitgesproken geconsulteerd te willen worden in deze fase. De regering vindt het van groot belang NGO’s nauw te betrekken bij de UPR-cyclus.
Deelt u de mening dat juist de consultatie van het maatschappelijk middenveld bij de totstandkoming en de implementatie van de aanbevelingen in de UPR kan bijdragen aan het op correcte wijze in kaart brengen van het Nederlandse mensenrechtenbeleid? Indien nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid bij toekomstige UPR’s het maatschappelijk middenveld tijdig en zo breed mogelijk te betrekken, zoals vermeld staat in VN Resolutie 5/1 van de Mensenrechtenraad?2
Ja. Naar mijn mening is dit ook tijdens deze UPR-cyclus in voldoende mate gebeurd.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over de stand van zaken van het Human Rights Action Plan, waarover de permanente vertegenwoordiger van Nederland bij de VN in zijn slotverklaring over de UPR stelt dat het «in the pipeline is», met daarin een uitgewerkt tijdpad en een overzicht van de betrokken ministeries? Indien nee, waarom niet?3
Nederland heeft in de reactie op de aanbevelingen aangegeven dat het nut en de toegevoegde waarde van een dergelijke nationaal actieplan wordt onderzocht in het licht van de ontwikkeling van de werkrelatie met het College voor de Rechten van de Mens. Uw Kamer zal hierover door mijn ambtgenoot van BZK op de hoogte worden gehouden.
Wat is de verklaring voor het feit dat Nederland mensenrechteneducatie niet formeel wil toevoegen aan het curriculum (aanbeveling 98.33) ondanks dat onder andere het Comité voor de Rechten van het Kind dit aanbeveelt?4
Zowel in de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs als in een aantal examenprogramma’s voor het voortgezet onderwijs is een relatie gelegd met het thema mensenrechten. In kerndoel 47 van het voortgezet onderwijs wordt expliciet naar mensenrechten verwezen. In het primair onderwijs wordt deze relatie impliciet gelegd in de kerndoelen die gaan over «mens en samenleving». Ditzelfde geldt voor de wettelijke opdracht aan scholen om actief burgerschap en sociale integratie onder hun leerlingen te bevorderen. Scholen hebben de opdracht om hieraan zelf invulling geven.
De Inspectie van het Onderwijs heeft in haar jaarrapportages geconstateerd dat scholen invulling geven aan de burgerschapsopdracht. De Inspectie is wel van oordeel dat er meer samenhang kan worden aangebracht in het burgerschapsaanbod. Aan de Onderwijsraad is in 2011 gevraagd te adviseren over de vraag hoe scholen ondersteund kunnen worden bij het uitvoeren van hun burgerschapsopdracht. De Raad is nadrukkelijk gevraagd de positie van mensenrechteneducatie in het onderwijs te bezien. Recent heeft hij een advies hierover uitgebracht. De Raad pleit niet om mensenrechteneducatie in de kerndoelen voor het primair en voortgezet onderwijs op te nemen. Zoals aan uw Kamer is gemeld, zal de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad worden overgelaten aan het volgende Kabinet. (TK 33 000 VIII, nr. 227 d.d. 28-08-2012).
Wat zijn de exacte obstakels waarom Nederland niet overgaat tot een volledige ratificatie van het Optionele Protocol bij het Internationale Verdrag omtrent economische, sociale en culturele rechten (OP-IVESCR; aanbeveling 98.15)?
Een individueel klachtrecht bij economische, sociale en culturele rechten is op internationaal niveau een noviteit. De gevolgen van zo'n klachtrecht zijn dan ook nog met veel onzekerheden omgeven. De regering heeft met name aarzelingen over de vraag hoe beslissingen van het Comité inzake Economische, Sociale en Culturele rechten, dat op grond van het Facultatief Protocol zal worden belast met de behandeling van klachten, zullen doorwerken in het nationaal recht. Deze aarzelingen leven overigens bij veel landen, waaronder diverse EU-lidstaten. De regering geeft er de voorkeur aan eerst verdere ontwikkelingen af te wachten in de jurisprudentie van het ESC-comité.
Kunt u toelichten waarom Nederland aanbeveling 98.51, waarin gepleit wordt voor een nationaal actieplan om discriminatie tegen te gaan, niet overneemt?
Aanbeveling 98.51 wordt reeds uitgevoerd. Op 13 september 2010 heeft de regering het actieprogramma «Bestrijding van discriminatie» naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 2009–2010, 32 123 VII, nr. 74). Aan dit programma wordt momenteel uitvoering gegeven. Op 7 juli 2011 is de Kamer geïnformeerd over aanscherpingsmaatregelen in de brief «Aanscherping bestrijding discriminatie» (TK, 2010–2011, 30 950, nr. 34). Vanaf dit najaar wordt de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de voortgang.
Deelt u de mening dat de UPR publicitaire aandacht verdient? Indien ja, bent u bereid om in de toekomst meer publicitaire aandacht te geven aan de UPR? Indien nee, waarom niet?
De UPR heeft aandacht gekregen naar aanleiding van de openbare zitting in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en door het versturen van het rapport aan de Tweede Kamer. Verschillende NGO’s en het toen nog in oprichting zijnde College voor de Rechten van de Mens hebben tevens aandacht voor het mensenrechtenexamen gevraagd.
Het bericht dat ziekenhuizen in financiële problemen dreigen te raken door speculatie met derivaten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de waarschuwing van accountancydocent Robin Litjens, die stelt dat ziekenhuizen voor een half miljard euro in het rood staan vanwege het afdekken van leningen met rentederivaten? Deelt u de mening dat dit bericht reden is tot zorg? Zo nee, waarom niet?1
Het genoemde bedrag betreft zgn. «negatieve waarde» en is nadrukkelijk geen «schuld». «Negatieve waarde» is een momentopname op balansdatum en fluctueert mee met de variabele rente. «Schuld» staat vast en kent meestal een (terug)betalingsschema. «Negatieve waarde» heeft, afhankelijk van de contractvoorwaarden, in de meeste gevallen geen directe consequenties.
Het artikel gaat uit van een scenario waarbij de variabele rente nog gedurende lange tijd (extreem) laag blijft. Daarop is ook de schatting van een half miljard euro gebaseerd. In een dergelijk scenario kunnen de rentelasten, zoals ik in het antwoord op vraag 3 zal toelichten, aanzienlijk zijn. Ziekenhuizen hebben dan evenwel de tijd om zich aan die omstandigheden aan te passen.
Kunt u toelichten met wat voor derivaten de ziekenhuizen precies werken, en wat daarvan de risico’s zijn? Gaat het om renteswaps, zoals ook bij Vestia het geval was?
Het gaat vooral om renteswaps. Renteswaps worden gebruikt om variabele rentes om te zetten in vaste rentes. Het gaat daarbij veelal om langlopende leningen. Een eerste risico leveren de zgn. «margin calls» of «bijstortingsverplichtingen» op. Dat zijn bepalingen in de contracten die het direct storten van onderpand verplicht maken op het moment dat bepaalde drempels overschreden worden. KPMG heeft er een aantal gevonden zo blijkt uit een recent artikel over de 100 grootste zorginstellingen (cure en care). Dergelijke verplichtingen zijn overigens niet standaard; sommige instellingen geven in hun jaarverslagen aan wel derivaten te gebruiken maar geen bijstortverplichting te hebben.
Ook komen zgn. «open posities» voor. Hierbij is er al een derivatencontract afgesloten maar (nog) geen onderliggende lening. Deze open posities hebben inherent risico in zich.
Wat is uw inschatting van het verweer van enkele ziekenhuizen dat zij geen risico lopen omdat zij geen bijstortingsverplichting hebben als rentestijging leidt tot een negatieve marktwaarde? Is dit verweer waar? Zo ja, zijn er ziekenhuizen die wel degelijk risico lopen, zoals geschetst door de heer Litjens, en welke zijn dat?2
Het ontbreken van een bijstortingsverplichting betekent inderdaad dat bij een negatieve waarde geen acuut liquiditeitsrisico ontstaat. De negatieve waarde ontstaat op het moment dat er een groot verschil is tussen de afgesproken vaste rente en de variabele rente uit de markt. Indien de variabele rente gedurende langere tijd op een laag niveau blijft staan betekent dat dat de instelling meer kwijt is aan rentebetalingen dan bij het afsluiten van de swap wellicht gedacht werd en dat komt ten laste van de exploitatie en naarmate de (extreem) lage variabele rentestand aanhoudt kunnen er risico’s ontstaan voor de exploitatie.
Voor welke ziekenhuizen dit risico bestaat is onbekend.
Deelt u de mening dat een uitvoerig onderzoek naar derivatenhandel door zorginstellingen noodzakelijk is om taferelen zoals bij Vestia te voorkomen, en gelet op het feit dat het om publiek gefinancierde instellingen gaat? Zo nee, waarom niet?
In antwoord (dd 5 oktober 2012) op schriftelijke vragen van de heer Groot en mevrouw Wolbert heb ik aangegeven de resultaten van een uitvraag van het WFZ onder de aangesloten WFZ-deelnemers te willen afwachten alvorens eventuele vervolgstappen te zetten.
Sinds wanneer handelen zorginstellingen in derivaten? Houdt dit verband met de liberalisering van de kapitaallasten? Zo nee, waarom niet?
Voor zo ver mij bekend zijn er geen instellingen die handelen in derivaten. Wel wordt er gebruik gemaakt van derivaten om renteschommelingen te ondervangen. Een belangrijke reden waarom instellingen gebruik maken van rentederivaten is dat er al gedurende enige tijd geen langlopende leningen beschikbaar zijn met een vaste rente. Dat wordt deels door de kredietcrisis en de daaruit voortvloeiende strengere eisen aan de banken veroorzaakt en deels ook door het feit dat invoering van risicodragende tarieven voor de banken betekent dat zorginstellingen een ander risicoprofiel gekregen hebben. Van belang is om bij het afsluiten van derivatencontracten de looptijd en het bedrag gelijk te laten zijn aan de oorspronkelijke lening.
Welke omvang mogen de financiële risico’s in de zorg krijgen voordat u besluit in te grijpen? Waar ligt voor u de grens? Wie houdt toezicht op de financiële gezondheid van de medische infrastructuur in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het verstandig is een collectieve waarborg voor kapitaalslasten te hebben om te voorkomen dat ziekenhuizen onnodig veel rente betalen aan banken? Zo nee, waarom niet?
Met het Waarborgfonds voor de Zorgsector beschikt de sector over een collectieve waarborg voor kapitaalslasten. Het Waarborgfonds voor de Zorgsector geeft garanties aan instellingen die daarvoor kwalificeren. Met een dergelijke garantie kan de instelling makkelijker en tegen betere voorwaarden leningen verkrijgen bij banken. Het rijk is achterborg voor de door het Waarborgfonds afgegeven garanties. Voordat die garantie kan worden ingeroepen dient het weerstandsvermogen van het Waarborgfonds voor de Zorgsector en de obligo-verplichting van de aangesloten leden te zijn aangesproken. Dat is overigens nog nooit noodzakelijk geweest.
Een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over Quress Cytotron Centre |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er een rapport is opgemaakt door de IGZ over de activiteiten van Quress Cytotron Centre?
Ja.
Is het waar dat door de Vereniging tegen de Kwakzalverij een Wob-procedure (Wet openbaarheid van bestuur) is gestart om het rapport openbaar te krijgen? Zo ja, wat is de reden om dit rapport niet openbaar te maken?
Op 2 oktober jl. is de Vereniging tegen de Kwakzalverij bij de IGZ een Wob-procedure gestart om het inspectierapport openbaar te maken. Met inachtneming van een enkel privacyaspect bestaat geen bezwaar tegen openbaarmaking van het rapport en ik zend het dan ook hierbij aan uw Kamer. De Vereniging tegen de Kwakzalverij zal gelijktijdig het rapport ontvangen.
Wilt u het rapport toezenden aan de Kamer? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Inzicht in resultaten van het inburgeringsexamen |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Waarom bent u nog steeds van mening dat inburgeraars geen inzicht mogen hebben in de resultaten van de door hen afgelegde Taaltoets Gesproken Nederlands van het inburgeringsexamen?1
Kunt u ingaan op de door deskundigen geuite kritiek dat inburgeraars die zakken voor hun taaltoets niet kunnen leren van hun fouten omdat zij niet weten wat ze fout hebben gedaan?
Kunt u uitleggen waarom voor de Taaltoets Gesproken Nederlands van het inburgeringsexamen andere regels gelden dan voor bijvoorbeeld het afleggen van een rijexamen, waar kandidaten wel achteraf inzicht kunnen krijgen in wat zij goed of fout deden? Kunt u naast de Taaltoets Gesproken Nederlands in het inburgeringsexamen andere voorbeelden noemen van examens waaraan door de Rijksoverheid eisen worden gesteld waarbij kandidaten achteraf geen enkel inzicht kunnen krijgen in hun resultaten? Zo ja, welke?
Kunt u aangeven welke regelgeving aangepast dient te worden om er voor te zorgen dat inburgeraars in de toekomst wel inzicht kunnen krijgen in alle resultaten van het door hen afgelegde examen? Bent u bereid deze door te voeren en zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Acht u de Dienst Uitvoering Onderwijs in staat de dienstverlening op dit punt te verbeteren voor zijn klanten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Aardgasinkomsten en een staatsfonds |
|
Jan Vos (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel over de aardgasinkomsten en een staatsfonds dat daaruit gevormd kan worden?1
Ja.
Welk deel van de aardgasbaten komt bij Esso en Shell terecht? Op welke manier en op welke termijn zou de overeenkomst met Esso en Shell opgezegd kunnen worden, dan wel zouden de voorwaarden voor de staat gunstiger gemaakt kunnen worden?
De auteur van het artikel gaat uit van de veronderstelling dat Shell en ExxonMobil 50% van de opbrengst van het Groningengas (de Slochterenbel) ontvangen. Dit is onjuist. In 1971 is met Shell en ExxonMobil de MOR-Overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst wordt de winst van het Groningengas verdeeld in drie schijven tussen Shell en Exxon Mobil aan de ene kant en de Staat aan de andere kant. Van deze schijven is de schijf waarin 95% toevalt aan de Staat de hoogste. Bij de huidige gasprijzen valt het grootste gedeelte van de opbrengst in deze hoogste schijf, waardoor de laatste jaren bijna 90% van de totale winst van het Groningengas naar de Staat gaat. Ik zie dan ook geen aanleiding om deze overeenkomst op te zeggen dan wel te veranderen. Voor de volledigheid meld ik nog dat voornoemde systematiek in het verleden in een aantal brieven aan de Tweede Kamer is toegelicht (Kamerstukken II, 1974–1975, 13 109 nr.1; 1974–1975, 13 122 nrs. 1–2; 2001–2002, 28 109, nr. 1, bijlage 6; 2008–2009, 31 700, nr. 30).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de brief van 30 september 2008, waarin stond dat de vraag naar de optimale vormgeving van vermogensbehoud een relevante vraag was, die nadere studie verdient en waar het kabinet nadere studie naar zou doen?
Het toenmalige kabinet heeft de 13e Studiegroep Begrotingsruimte verzocht onderzoek te doen naar de aanwending van aardgasbaten. De 13e Studiegroep Begrotingsruimte heeft in haar rapport het volgende opgenomen over de voeding van het Fonds Economische Structuurversterking (FES):
«Het Fonds Economische Structuurversterking is een verdeelfonds voor eenmalige investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur van het land verbeteren. Vóór deze kabinetsperiode werd het FES gevoed met een vast percentage van de aardgasbaten, vanuit de gedachte «ondergronds vermogen voor bovengronds vermogen». Door de volatiliteit van de olieprijs (waar de gasprijs aan gekoppeld is) fluctueerde de voeding sterk van jaar op jaar. Bij hoge olieprijzen leidde deze systematiek tot veel extra voeding, waardoor bestedingsdrang ontstond en de kwaliteit van de projecten onder druk kwam te staan. Tevens is bekend dat de Nederlandse aardgasvoorraad langzaam opraakt, waardoor de voeding van het FES in de toekomst steeds verder zou dalen. De twaalfde Studiegroep Begrotingsruimte heeft advies uitgebracht over een stabielere en meer toekomstbestendige voeding van het FES. Vanaf het begin van deze kabinetsperiode is gewerkt met een vaste voeding, vooruitlopend op een wijziging van de FES-wet. De desbetreffende wetswijziging is in 2009 bij de Kamer ingediend. In het wetsvoorstel is met ingang van een nieuwe kabinetsperiode een nieuwe voedingssystematiek uitgewerkt op basis van een aan het begin van de kabinetsperiode vast te stellen percentage van het rendement op het resterende aardgasvermogen. Door de voortijdige val van het kabinet zal het wetsvoorstel niet meer behandeld worden door het huidige parlement. De Studiegroep adviseert het kabinet vast te houden aan de wetswijziging en de daarin uitgewerkte nieuwe voedingssystematiek.»
Conform het regeerakkoord vindt deze kabinetsperiode geen additionele voeding plaats van het FES. Het wetsvoorstel tot aanpassing van de FES-wet is daarom ingetrokken.
Kunt u de resultaten van deze studie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u alsnog een dergelijk onderzoek laten doen?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van Amerikaanse drone aanvallen voor de burgerbevolking van Pakistan |
|
Harry van Bommel (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het rapport «Living under drones, Death, injury, and trauma to civilians from US drone practices in Pakistan»?1
Ja.
Is het u bekend dat de regering van de Verenigde Staten beweert dat het aantal burgerdoden in Pakistan door toedoen van gewapende aanvallen met drones (met name in de Federally Administered Tribal Areas) tijdens het presidentschap van Barack Obama zeer laag is en dat dit aantal zich in de «single digits» zou bevinden?2 Indien neen, wat is u hier dan over bekend?
De Amerikaanse regering benadrukt dat de inzet van drones gebonden is aan strikte voorwaarden en dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden genomen om burgerslachtoffers te voorkomen. De VS onderkent dat ondanks deze voorzorgsmaatregelen in een aantal gevallen toch onschuldige bijstanders zijn gedood en heeft daar spijt over betuigd. De VS noemt geen getallen, maar geeft wel aan dat het een beperkt en afnemend aantal betreft.
Kunt u bevestigen dat de regering van de Verenigde Staten «in effect counts all military-age males in a strike zone as combatants (…) unless there is explicit intelligence posthumously proving them innocent»?3 Indien neen, wat is dan de door de regering van de Verenigde Staten gehanteerde definitie voor het tellen van gedode militanten als gevolg van drone aanvallen in Pakistan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS doet geen mededelingen over de wijze waarop wordt vastgesteld of, en zo ja, hoeveel militanten en/of burgers zijn gedood als gevolg van de inzet van drones. Ik ben voorstander van meer openheid over dergelijke aanvallen.
Hoe vaak heeft de regering van de Verenigde Staten de term gedode «strijder» voor een omgekomen individu door een drone aanval in Pakistan achteraf gewijzigd in de term gedode «burger»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat de auteurs van het rapport van de twee gerespecteerde universiteiten Stanford Law School en NYU School of Law de cijfers van The Bureau of Investigative Journalism als betrouwbaarste bron over (burger)doden in Pakistan als gevolg van Amerikaanse drone aanvallen beschouwen? Bent u er verder mee bekend dat midden september The Bureau of Investigative Journalism ervan uitging dat 2562-3325 personen in Pakistan zijn omgekomen door de Amerikaanse aanvallen, van wie 474-881 burgers, waarvan 176 kinderen?4 Deelt u de conclusie uit het rapport dat «the numbers of civilians killed are undoubtedly far higher than the few claimed by US officials»?5 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is onvoldoende informatie beschikbaar over de methodes van het Bureau of Investigative Journalism en andere organisaties die cijfers publiceren over de inzet van drones om dit betrouwbaarheidsoordeel te onderschrijven. Om dezelfde redenen kan geen oordeel geveld worden over de conclusie dat het aantal burgerslachtoffers in realiteit hoger is dan de VS aangeeft.
Acht u, net als het rapport, de cijfers van The Bureau of Investigative Journalism als betrouwbaarste bron over (burger)doden in Pakistan als gevolg van Amerikaanse drone aanvallen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u verder kennisgenomen van het artikel over burgerdoden door drone aanvallen in Pakistan van onderzoeksjournalist Gareth Porter die stelt dat «the majority of the deaths in the drone war in Pakistan have been civilian noncombatants – not «militants»»?6 Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek in dit artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Er is onvoldoende informatie over specifieke gevallen beschikbaar om vast te kunnen stellen of deze bewering juist is. Zoals eerder gesteld zou ik meer transparantie over deze aanvallen verwelkomen.
Is het waar dat, zoals het rapport concludeert, de Amerikaanse autoriteiten – anders dan in bijvoorbeeld Afghanistan – «have not made any coordinated effort to provide compensation to strike victims in Pakistan»?7 Indien neen, wat zijn dan de feiten? Bent u van mening dat de verantwoordelijken voor de drone aanvallen, in dit geval de Amerikaanse autoriteiten, behoren te compenseren voor geleden verlies? Indien neen, waarom niet? Indien ja, bent u bereid hier bij uw Amerikaanse collega’s op aan te dringen? Indien neen, waarom niet?
De vraag of compensatie al dan niet aan de orde is, hangt mede samen met de rechtmatigheid van een aanval. De VS is van mening dat de uitgevoerde aanvallen binnen de kaders van het internationaal recht vallen. Het is vervolgens aan de VS om af te wegen of men al dan niet tot compensatie wenst over te gaan.
Zoals aangegeven doet de VS geen mededelingen over de precieze afwegingen die gemaakt worden en is het derhalve niet mogelijk om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van individuele drone aanvallen.
Bent u verder bereid om bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op meer openheid over burgerslachtoffers die het gevolg zijn van Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Indien ja, kunt u aangeven hoe u hier bij uw Amerikaanse collega’s op gaat aandringen?
De Amerikaanse regering heeft in 2012 op verschillende momenten een toelichting gegeven op de manier waarop drones worden ingezet in Pakistan en andere operatiegebieden. De inspanningen van de VS om burgerslachtoffers te voorkomen vormden een centraal onderdeel van de boodschap, alsook de bereidheid transparantie te betrachten waar mogelijk. De VS is zich in toenemende mate bewust van het belang openheid te betrachten over de besluitvorming rondom en de effecten van de inzet van drones. In EU-verband is richting VS onlangs opnieuw het belang van versterkte transparantie benadrukt.
Bent u verder bekend met de vele en grote andere nadelige gevolgen voor burgers en de samenleving in Pakistan van drone aanvallen, waaronder: vele honderden gewonden; grote angst voor het helpen van gewonden na een eerste drone aanslag aangezien er vaak een tweede aanslag op volgt; inperking van de hulpverlening na een eerste aanval; grote economische problemen voor gezinnen die door drone aanvallen vaak een kostwinner verliezen; grote schade aan bezittingen; kinderen die van school gehaald worden; grote medische problemen en hoge medische kosten; grote toename van psychische klachten, waaronder angst, stress en PTSS; verstoring van het openbare leven omdat mensen niet meer samen durven te komen, waaronder tijdens begrafenissen; schade voor regionale economische ontwikkeling; ondermijning van de tradities en gebruiken; en grote toename van wantrouwen in de samenleving, vooral vanwege de vermeende aanwezigheid van informanten?8
De Nederlandse regering is begaan met de Pakistaanse bevolking waarvan een groot deel gebukt gaat onder voortdurende onveiligheid. De oorzaak daarvan ligt vooraleerst bij het gewelddadige optreden van terroristische groeperingen.
Hoe beoordeelt u, gezien de vele burgerdoden en gewonden als gevolg van de Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan en daarnaast de hierboven genoemde vele en grote andere gevolgen voor individuen en de samenleving, de proportionaliteit van de drone aanvallen? Acht u het aangedane leed onder de burgerbevolking door de drone aanvallen in Pakistan «excessive in relation to the concrete and direct military advantage anticipated» en daarmee in strijd met het oorlogsrecht?9 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een gefundeerd oordeel over de proportionaliteit van de inzet van drones kan alleen worden gegeven op basis van specifieke informatie over de feiten en omstandigheden van aanvallen.
Is het u bekend, zoals het rapport concludeert, dat naast veel burgers de «vast majority of the «militants» targeted have been low-level insurgents, killed in circumstances where there is little or no public evidence that they had the means or access to pose a serious threat to the US»? Is u verder bekend dat één van de berekeningen met betrekking tot dit onderwerp concludeert dat slechts 2 procent van alle doden militantenleiders waren?10 Kunt u bevestigen dat naast veel burgerdoden overwegend «low level» militantenleiders doelwit zijn van de drone aanslagen in plaats van «high level» militantenleiders? Indien neen, wat is dan uw informatie hierover?
Ik ben bekend met de conclusies en statistische inschattingen uit het rapport onder referte, maar kan deze niet bevestigen. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 4 t/m 6.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport dat «there is strong evidence to suggest that US drone strikes have facilitated recruitment to violent non-state armed groups, and motivate attacks against both US military and civilian targets» en dat «this report presents evidence of the damaging and counterproductive effects of current US drone strike policies»?11 Bent u verder bekend met de opiniepeiling, die in 2012 in Pakistan werd gehouden, die concludeert dat «only 17% of Pakistanis supported drone strikes. And remarkably, among those who professed to know a lot or a little about drones, 97% considered drone strikes bad policy»?12 Deelt u de mening dat de drone aanvallen een escalerend effect hebben op de bevolking van Pakistan en een verklaring kunnen zijn voor het massale afkeer van de Pakistaanse bevolking tegen deze oorlogvoering? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de gebieden waar drones worden ingezet leeft de bevolking in een voortdurende situatie van conflict en onveiligheid. De activiteiten van terroristische bewegingen vormen daarvoor de belangrijkste oorzaak. Daarnaast zijn de operaties tegen deze bewegingen door het Pakistaanse leger en de inzet van drones onderdeel van het conflict en dragen vanuit dat perspectief bij aan de gevoelde onveiligheid onder de bevolking. Er kan derhalve niet gesteld worden dat de inzet van drones als zodanig contraproductief is. Dat neemt niet weg dat er gestreefd zou moeten worden naar een structurele oplossing van de problematiek in Pakistan om een duurzaam veilige situatie voor de bevolking te creëren. Voor stabiliteit en ontwikkeling op langere termijn kunnen alleen een politiek proces en continue inspanningen op het terrein van veiligheid, rechtsorde, democratie en economie uitkomst bieden.
Deelt u, afgaande op de bevindingen uit het rapport, de mening dat het Amerikaanse beleid van drone aanvallen in Pakistan contraproductief is? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u tenslotte bereid, vanwege het grote leed dat het gevolg is van de Amerikaanse drone aanvallen in Pakistan voor burgers – het rapport concludeert dat de het Amerikaanse drone beleid «terrorizes men, women, and children» -13 om bij uw Amerikaanse collega’s aan te dringen op een moratorium op het uitvoeren van drone aanvallen in Pakistan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoorden op bovenstaande vragen.
Het bestemmen van de resterende middelen ten behoeve van Sinti en Roma |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Inburgeraar die zakt, hoort niet wat er fout ging»? 1
Waarom krijgen inburgeraars die zakken voor de Toets Gesproken Nederlands geen inzage in de onderdelen waarop ze slecht scoren?
Deelt u de mening dat het voor de inburgeraar die zakt voor zijn examen van belang is om in te zien waar hij of zij onvoldoende de Nederlandse taal beheerst, zodat op deze punten verbetering kan worden nagestreefd?
Is het waar dat u gaat onderzoeken of gezakte kandidaten kunnen inzien op welke onderdelen zij slecht gescoord hebben? Kunt u dit onderzoek afronden voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Kamer daar tijdig over informeren? Zo niet, op welke termijn verwacht u de Kamer over dit onderzoek te kunnen informeren?
Het overnemen van de microkrediet markt door grote private instellingen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter van vrijdag 28 september jl?
Ja.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling van microfinancieringsinstellingen die, nadat zij met donaties uit ontwikkelingsfondsen zijn gestart, doorgroeien naar full-profit organisaties die leningen tegen woekerrentes opdringen aan armen?
De microfinancieringssector is de afgelopen jaren sterk gegroeid, een ontwikkeling die ik ondersteun omdat toegang tot financiële dienstverlening wezenlijk is voor economische ontwikkeling en bijdraagt aan economische zelfredzaamheid. Dat medefinancieringsinstellingen (MFI’s) doorgroeien naar een full-profit organisatie is eveneens een goede ontwikkeling. Winst maakt verdere groei mogelijk, wat essentieel is voor het vergroten en verbeteren van toegang tot financiële dienstverlening, ook op de lange termijn. Dat hierbij woekerrentes worden opgedrongen aan armen is niet aanvaardbaar.
De Nederlandse overheid en de door haar ondersteunde organisaties (leden van het Nederlands Platform Microfinanciering, NPM) staan een beleid en een praktijk voor waarin niet wordt samengewerkt met partijen waarvoor winstmaximalisatie de enige drijfveer is. MFIs moeten als doel hebben zowel een sociaal als een financieel rendement na te streven op een verantwoorde, integere en transparante wijze, met een goed oog voor de belangen van alle stakeholders.
Op welke wijze, in welke periode en met hoeveel middelen heeft de Nederlandse overheid direct of indirect de genoemde instellingen LAPO uit Nigeria en Compartamos uit Mexico gesteund?
De Nederlandse overheid heeft nimmer direct genoemde instellingen gesteund. Indirect – via Nederlandse ontwikkelingsorganisaties – is evenmin sprake geweest van steun aan de organisatie Compartamos. Wel is sprake geweest van indirecte steun aan LAPO.
Door de ontwikkelingsorganisatie Cordaid is in 2006 een lening aan LAPO verstrekt van € 500 000. De laatste aflossing daarop is gedaan op 5 augustus 2009. De ontwikkelingsorganisatie Oxfam Novib heeft van 2005 tot 2010, via het Oxfam Novib Fonds, in totaal € 900 000 aan leningen verstrekt met geld van het ministerie. Alle leningen zijn terugbetaald.
LAPO was in 2005 één van de weinige MFIs in een groot land met een enorme vraag naar microkredieten en met een slecht ontwikkeld aanbod. LAPO werd gezien als een alternatief voor het fenomeen van de loan sharks, handelaren en geldleners die tegen excessieve rentes geld aan de plattelandsbevolking lenen.
Naast deze leningen hebben Nederlandse organisaties technische assistentie verleend aan LAPO, mede gericht op verlaging van de rentepercentages. Deze samenwerking is in 2010 stopgezet toen bleek dat LAPO onjuiste informatie had verstrekt over de gehanteerde rentepercentages.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van uitbuiting van de allerarmsten door microfinancieringsbanken tegen te gaan?
De microfinancieringssector is al sinds 2005 bezig met sociale aspecten van microfinanciering, inclusief hoge rentes. De ervaring leert dat het overgrote deel van de MFIs geen woekerrente vraagt aan zijn klanten. Het ministerie en het NPM nemen deel aan activiteiten die moeten leiden tot een transparante bedrijfsvoering voor iedereen (waaronder voor de klant) en eerlijke behandeling van de klanten. Voorbeelden zijn de Principles for Investors in Inclusive Finance (PIIF), het toepassen van de Client Protection Principles (CPP), het inzichtelijk maken van rentepercentages via MicrofinanceTransparency (MFT) en het voeren van Social Performance Management.Deze voorbeelden tonen aan dat de sector in ontwikkeling is, leert en inspeelt op de grote groei van vraag naar en aanbod van microfinanciering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bij microfinanciering in ontwikkelingslanden het belang van de kredietnemer voorop blijft staan?
Zoals uiteengezet onder vraag 4, zijn er verschillende initiatieven die door Nederlandse organisaties gesteund worden om het belang van de klant centraal te blijven stellen. Ook in de toekomst zal dit nadrukkelijk gecontinueerd worden.
Deelt u de mening dat het nastreven van winstmaximalisatie door microfinancieringsbanken in ontwikkelingslanden niet ten koste mag gaan van het oorspronkelijke doel van deze instellingen, namelijk het verschaffen van microkrediet ten behoeve van de economische ontwikkeling van de kredietnemers? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de winstmaximalisatie van de kredietgevers te beperken?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, stimuleert het ministerie de Nederlandse organisaties in de microfinance sector (middels het NPM) om zich actief in te zetten voor een verantwoordelijke sector. Wel is van belang op te merken dat zonder winst er geen mogelijkheid is tot groei van de instellingen die zo belangrijk is voor het vergroten van toegang tot financiële dienstverlening. Het gaat er vooral om dat investeerders de sociale missie van een MFI onderschrijven. Daarbij zijn de leden van het NPM van mening dat als bij een MFI sociaal rendement goed verankerd is in de organisatie dit ook tot financieel rendement zal leiden.
Welke maatregelen gaat u nemen om te verzekeren dat de return on investment voor deze instellingen gebaseerd blijft op kostendekkendheid en minimale groei die in de instelling zelf geïnvesteerd moet worden?
Voor het antwoord verwijs ik naar vraag 6.
Hoeveel steun uit microfinancieringsactiviteiten vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking geeft de Nederlandse overheid aan welke instellingen? Kunt u in tabelvorm een overzicht geven van het bedrag per instelling en voor welke periode?
Het ministerie draagt financieel bij aan het MASSIF fonds en tot vorig jaar aan het Capacity Development (CD) fonds, beide beheerd door FMO; MASSIF investeert in microfinancieringsinstellingen (circa 50%) en financiële instellingen die zich richten op het MKB-segment (circa 50%), het CD fonds verzorgt capaciteitsontwikkeling, d.w.z. niet-financiële versterking van financiële instellingen. Daarnaast wordt een (bescheiden) deel van de MFS-subsidies aan Cordaid, Hivos, ICCO en OxfamNovib aangewend voor microfinanciering.
Voorts is het ministerie lid van en betaalt een deel van de lopende kosten van het Nederlands Platform Microfinanciering (circa € 80 000 per jaar), waarin naast de genoemde organisaties ook particuliere instellingen deelnemen. Het ministerie draagt ook bij aan de Consultative Group to Assist the Poor (CGAP) (circa € 300 000 per jaar).
In tabelvorm de belangrijkste bijdragen voor 2009–2011 (bedragen in miljoenen euro’s):
2009
2010
2011
FMO/Massif*
17,0
9,0
0
FMO/CD
2,3
1,8
2,4
Cordaid
6,3
7,4
2,1
HIVOS
6,5
6,3
7,1
ICCO
8,0
2,4
4,5
Oxfam-Novib
9,8
6,3
2,3
NPM
0,08
0,08
0,08
CGAP
0,3
0,3
0,3
Via ambassades**
6,0
8,3
6,0
Totaal:
56,3
41,9
24,8
* In 2012 is een verdere ophoging goedgekeurd waardoor van 2012–2015 jaarlijks circa 10 mln zal worden bijgedragen t.b.v. rurale microfinancieringsactiviteiten.
** Totaalbedragen voor financiele sectorontwikkeling, hierin zijn ook andere dan microfinancieringsactiviteiten opgenomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de bij LAPO en Compartamos geconstateerde excessen niet meer zullen voorkomen?
Uit het voorgaande blijkt dat het ministerie en de leden van het NPM een beleid en praktijk voorstaan die er op gericht zijn om excessen in de microfinancierings-sector te voorkomen. De ervaring leert dat excessen een uitzondering vormen. Tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat er vooraf geen 100% garantie gegeven kan worden dat deze zich niet zullen voordoen. Wel zijn de mogelijkheden om adequaat op te treden tegen excessen de afgelopen jaren toegenomen door verbeterde instrumenten en monitoring.
De verplichte afname van vingerafdrukken voor de identiteitskaart en het paspoort |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving over «Zaken om weigering paspoort geschorst?»1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vier hoger beroepszaken zogenoemde prejudiciële vragen gesteld heeft aan het Hof van Justitie in Luxemburg en dat de beantwoording van deze vragen één tot anderhalf jaar zal duren?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een opsomming geven van de belemmeringen waartegen de «weigeraars» kunnen aanlopen in het maatschappelijke verkeer, doordat ze geen geldig identiteitsbewijs hebben?
Een geldig identiteitsbewijs is in ieder geval nodig om te voldoen aan de verplichting om dit te tonen op eerste vordering van een ambtenaar bedoeld in artikel 8a van de Politiewet of een toezichthouder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover zij handelen in het kader van een redelijke taakuitoefening (artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht). Deze verplichting bestaat ten behoeve van de bestrijding van de criminaliteit, de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening en het toezicht op de naleving van administratiefrechtelijke voorschriften. In verschillende materiewetten, zoals op het terrein van de belastingen (de Algemene wet inzake rijksbelasting en de Wet op de loonbelasting 1964) en de sociale zekerheid (de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen), is een identificatieplicht opgenomen ten behoeve van een goede handhaving en uitvoering van die wetten.
Los daarvan staat het aanbieders van goederen en diensten vrij in het kader van voorwaarden, te stellen bij het aangaan van een overeenkomst, te verlangen dat de wederpartij, koper, huurder of aanvrager, een geldig identiteitsbewijs toont. Ook kunnen beheerders en eigenaren van ruimten voor het verlenen van toegang inzage van een geldig identiteitsbewijs verlangen. Degene aan wie wordt verzocht het identiteitsbewijs te tonen is daartoe in deze gevallen echter niet wettelijk verplicht.
Is het waar dat het vandaag aan de Kamer gestuurde wetsvoorstel3 er in voorziet dat bij de aanvraag van de identiteitskaart niet langer vingerafdrukken afgenomen worden?
Het voorstel tot wijziging van de Paspoortwet waar de Rijksministerraad op 28 september 2012 mee heeft ingestemd en dat door Hare Majesteit de Koningin aan het parlement is aangeboden voorziet er inderdaad in dat bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart niet langer vingerafdrukken worden opgenomen.
Bent u bereid om de eerdergenoemde «weigeraars» gezien de belemmeringen en de voorgenomen wijziging van de paspoortwet een nooddocument te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Het verstrekken van een nooddocument aan «weigeraars» is niet mogelijk. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Paspoortwet wordt een nooddocument verstrekt indien degene die recht heeft op een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen, op het moment van vertrek niet in het bezit blijkt van een geldig of voor de reis bruikbaar reisdocument, en aantoont zwaarwegende belangen te hebben bij de reis. Ingevolge artikel 8 van de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001 kan het verstrekken van een noodpaspoort uitsluitend geschieden ten behoeve van een aanvrager, die voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn reis geen uitstel gedoogt, en niet in staat moeten worden geacht op tijd een ander reisdocument te verkrijgen van de ten aanzien van hem tot verstrekking bevoegde autoriteit in Nederland. Van een dergelijke situatie is hier echter geen sprake, omdat de «weigeraars» wel een reisdocument kunnen verkrijgen.
Heeft u mogelijkheden om de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Europese Hof van Justitie te versnellen, zodat de juridische basis voor de opname van vingerafdrukken in het paspoort opgehelderd wordt?
Nee. Het reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie kent wel mogelijkheden voor een snellere afhandeling van een zaak maar die mogelijkheden kunnen niet worden ingeroepen door de Nederlandse regering. Er bestaat een zogenaamde versnelde procedure en een zogenaamde spoedprocedure. Tot behandeling van een prejudiciële verwijzing volgens de versnelde procedure kan de president van het Hof slechts beslissen op verzoek van de verwijzende nationale rechterlijke instantie. Tot behandeling volgens de spoedprocedure kan zowel op verzoek van de verwijzende nationale rechterlijke instantie als ambtshalve door het Hof zelf worden besloten.
Het bericht dat de werkloosheid in het onderwijs stijgt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Werkloosheid in augustus licht gestegen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal lopende uitkeringen in de sector onderwijs fors is gestegen?
In 2011 is al een stijging geconstateerd van het aantal lopende uitkeringen, vooral in het po. De zomerpiek (toename van uitkeringsaanvragen door einde schooljaar) van 2011 gaf een forse toename te zien die ook gekenmerkt werd door verminderde uitstroom naar werk direct na de zomervakantie. Dit werd veroorzaakt door de krimp (daling aantal leerlingen) in het po waardoor de rijksbijdrage afneemt, het anticiperen op de bezuiniging passend onderwijs en het meer in lijn brengen van de, vaak te ruime, formatie met de lumpsumbekostiging in het po. Een soortgelijke ontwikkeling lijkt zich in 2012 ook voor te doen. We zien dat naast de afname van de rijksbijdrage door afname van het aantal leerlingen ook overige overheidsbijdragen, vaak vanuit gemeenten, afnemen.
De ontwikkelingen in 2011 en 2012 doen zich in mindere mate voor in de overige onderwijssectoren maar ook daar is sprake van stijging.
Hoe groot is het aantal WW-uitkeringen in het onderwijs dit jaar en vorig jaar, uitgesplitst naar onderwijssector (po/vo/mbo/ho)?
Zie bijlage I. Voor gegevens over alle onderwijssectoren ben ik aangewezen op de Kennisbank Arbeidszaken publieke sector2. Hierin zijn gegevens van alle overheidssectoren, incl. de onderwijssectoren, opgenomen over ondermeer het aantal ex-werknemers met WW. Deze databank is voor WW gegevens op dit moment gevuld tot en met het vierde kwartaal van 2011.
Kunt u inzicht geven in het aantal ww-uitkeringen in het onderwijs dit jaar en vorig jaar, uitgesplitst per provincie?
Zie bijlage II waarin naast een uitsplitsing per provincie ook een gedetailleerde uitsplitsing naar arbeidsmarktregio wordt gegeven voor nieuwe en lopende WW-uitkeringen. Nieuwe uitkeringen zijn alle nieuw toegekende uitkeringen in de periode januari – augustus van het betreffende jaar. Er vindt tussentijds ook veel uitstroom plaats. Daarom geeft de kolom «lopende uitkeringen» het standcijfer weer.
Kunt u aangeven of er bepaalde (krimp)regio’s zijn waar het aantal WW-ers in de onderwijssector sterker toeneemt dan in andere regio’s?
Uit bijlage II blijkt dat in het hele land sprake is van toename van het aantal lopende WW-uitkeringen. Er is wel duidelijk verschil in de toename per provincie. Zo is de toename in Zeeland en Noord Brabant het sterkst en ook in Noord- en Zuid-Holland is de toename sterker dan bij voorbeeld Friesland en Groningen. Er is daardoor geen directe relatie te leggen tussen (krimp)regio’s en de toename van het aantal WW-uitkeringen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het onderwijs een grote groep docenten dreigt kwijt te raken? Welke actie onderneemt u om docenten die een WW-uitkering krijgen, in het bijzonder jonge docenten, te behouden voor het onderwijs, aangezien de onderwijssector binnen enkele jaren met vergrijzingsproblematiek heeft te kampen?
Een lerarentekort is een onwenselijk scenario. Het beleid van de onderwijswerkgevers(organisaties) moet gericht zijn op het kunnen voldoen aan de vervangingsvraag die zal toenemen door toename van het aantal gepensioneerde leraren.
Voor de jonge docenten worden geen aparte maatregelen getroffen. Het is primair de taak van de werkgevers(organisaties) om jonge docenten voor de onderwijssector te behouden, door tussen en binnen regio’s afspraken te maken over arbeidsmarkt- en mobiliteitsbeleid. Er zijn regio’s waar wel nog voldoende vraag is naar docenten primair onderwijs. Daarnaast bestaat er voor docenten primair onderwijs de mogelijkheid om als zij-instromer in het voortgezet onderwijs te gaan werken en binnen twee jaar een onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs te behalen. Scholen in het voortgezet onderwijs hebben in hun lumpsum middelen voor het bekostigen van zij-instroomtrajecten
Hoe staat u tegenover het idee van een overbruggingsregeling om (jonge) leraren voor het onderwijs te behouden, in verband met de komende uitstroom van leraren die met pensioen gaan?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van het gegeven dat veel docenten tijdelijke contracten hebben en ieder jaar een WW-uitkering in de zomer ontvangen, omdat scholen in afwachting zijn van de leerlingaantallen? Wat is het aandeel leraren dat vanuit een tijdelijk contract een WW-uitkering ontvangt? Bij hoeveel van deze leraren eindigt de aanstelling voor de zomer?
Op grond van cao-bepalingen kan er sprake van zijn dat leraren met een tijdelijk dienstverband dat van rechtswege is afgelopen, om die reden tijdens de zomervakantie niet doorbetaald krijgen. Men kan dan een WW-uitkering aanvragen.
De aard van het dienstverband, tijdelijk of vast, wordt niet geregistreerd door het UWV. Ik heb dan ook geen informatie beschikbaar over het aantal beëindigingen van een tijdelijk dienstverband dat voor de zomervakantie plaatsvindt.
Het septemberpakket pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg over het septemberpakket pensioenen op 27 september aan de Kamer heeft meegedeeld dat de wettelijke basis van de verhoging van het Minimaal Eigen Vermogen en van het nieuwe Leeftijd Aanpassingsmechanisme artikel 142 van de Pensioenwet (PW) is?
Wat is de tekst van artikel 142 van de Pensioenwet en wat is de tekst van artikel 131 van de Pensioenwet?
Uit welk deel van de tekst dan wel de parlementaire toelichting komt de mogelijkheid om ex artikel 142 eisen te stellen aan het Minimaal vereiste eigen vermogen (MVEV) en dat te verhogen naar 110%?
Is het waar dat artikel 142 in ieder geval alleen mogelijkheden biedt voor een uitzonderlijke economische situatie waardoor een groot aantal pensioenfondsen niet kan voldoen aan de bij of krachtens de PW gestelde vereisten inzake het Vereist eigen vermogen (VEV) en MVEV en dus niet voor een situatie waarin het MVEV verhoogd wordt?
Deelt u de mening dat u het minimaal vereiste eigen vermogen alleen verhoogd kan worden door toepassing van artikel 131 en dat dit een aanpassing van het besluit Financieel Toetsingskader (FTK), een algemene maatregel van bestuur, vergt? Wanneer zal die worden gepubliceerd?
Kunt u eveneens een toelichting geven op welke delegatiebepaling in de wet van toepassing is op het leeftijdsaanpassingsmechanisme?
Wanneer worden nu eindelijk de gewijzigde amvb’s, ministeriële regelingen en beleidsbesluiten van DNB openbaar?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 2 oktober 12.00 uur, omdat er dan stemmingen plaatsvinden over het septemberpakket?
De toelating tot Nederland van Somalische terreurverdachten |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over in Nederland verblijvende Somalische terreurverdachten die nu ook verdacht worden van creditcardzwendel?1
Ja.
Wanneer en op welke grond(en) zijn deze Somaliërs toegelaten tot Nederland? Hoe is het mogelijk dat dergelijke kwaadwillende vreemdelingen verblijfsvergunningen krijgen en wat is gedaan om eventueel eerder (in het buitenland) gepleegde wandaden van deze mensen te checken? Hebben de betreffende personen een strafblad?
Zoals uw Kamer bekend is, hanteer ik het uitgangspunt om terughoudend om te gaan met het verstrekken van informatie over individuele zaken.
Binnen het beslisproces van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is altijd nadrukkelijk aandacht voor de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid, opdat een vreemdeling in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden, dan wel het Nederlanderschap niet wordt verleend.
Indien een vreemdeling is veroordeeld voor een misdrijf wordt aan de hand van de normen uit de «glijdende schaal» getoetst of verblijfsbeëindiging mogelijk is. In deze glijdende schaal is een relatie gelegd tussen de duur van het verblijf en de ernst van het gepleegde misdrijf. Ook in het buitenland gepleegde misdrijven kunnen worden tegengeworpen. Bij een eerste toelatingsaanvraag kan ieder misdrijf reden zijn verblijf te weigeren.
De IND kan op basis van een ambtsbericht van de AIVD waarin wordt geconcludeerd dat een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid besluiten een verblijfsvergunning niet te verlenen of in te trekken. Een ambtsbericht van de AIVD kan daarnaast reden zijn een verzoek tot verlening van het Nederlanderschap af te wijzen.
Sinds 1 oktober 2010 is het ook mogelijk het Nederlanderschap in te trekken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Indien in een (willekeurige) zaak bovenstaande maatregelen aan de orde zijn dan wordt daar ook gevolg aan gegeven.
Hoe is het mogelijk dat de verblijfsvergunning van deze Somaliërs niet is ingetrokken, daar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) nog steeds overtuigd is van de terreurintenties van deze mensen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de verblijfsvergunning van deze Somaliërs alsnog in te trekken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De hulpverlening door Nederlandse diplomaten aan Nederlanders in nood in het buitenland |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Reken op jezelf»?1
Jaarlijks hebben het departement en de buitenlandse posten meer dan 500 000 klantencontacten. BZ heeft in 2011 1305 klachten ontvangen; dat is 0.25% van alle klantencontacten. Dit is een daling van 13% ten opzichte van het jaar ervoor (1500). De klachten hadden betrekking op verschillende categorieën, o.a. visum- en MVV-procedures (669), legalisatie en verificatie van documenten (58), afgifte van paspoorten en andere reisdocumenten, notariaat, burgerlijke stand, naturalisatie en internationale rechtshulp (245), hulpverzoeken van en bijstandverlening aan Nederlanders in het buitenland, inclusief klachten over gedetineerdenbegeleiding (48). Visum- en MVV-procedures van niet-Nederlanders leveren verhoudingsgewijs veel klachten op. Dit betreft slechts 1.5 promille van de 473 000 visumaanvragen.
Kunt u een overzicht (vanaf 1 januari 2011) geven van het aantal, de aard en de inhoud van de klachten over de wijze van behandeling van Nederlanders die in het buitenland de hulp wilden inroepen van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigers en hoe deze klachten zijn afgehandeld? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt er gedaan om een humane en begripvolle bejegening door de Nederlandse diplomaten van in nood verkerende Nederlanders in het buitenland te waarborgen? Wordt de kwaliteit hiervan door u regelmatig onderzocht? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?
Consulaire bijstand is een kerntaak van het ministerie en van de posten in het buitenland. De Nederlandse overheid concentreert zich bij consulaire bijstandsverlening in eerste instantie op bijstand aan Nederlanders in extreme noodsituaties of bijzonder schrijnende gevallen. De Nederlandse wet kent overigens geen juridisch afdwingbaar recht op consulaire bijstand en bescherming.
De kwaliteit van de consulaire hulp (waaronder de gedetineerdenbegeleiding) aan Nederlanders in het buitenland wordt regelmatig onderzocht. De IOB heeft in opdracht van het ministerie de consulaire dienstverlening over de periode 2007–2010 doorgelicht. In 2012 is door het Instituut Clingendael een seminar georganiseerd, mede over de eigen verantwoordelijkheid van Nederlanders die zich in het buitenland bevinden. In 2013 zal a.h.v. geschikte instrumenten de klanttevredenheid van consulaire dienstverlening gemeten worden.
Worden er door u «mystery guests» ingezet om de wijze van bejegening door diplomaten of posten waarover opvallend veel klachten binnenkomen, te onderzoeken? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, waarom niet?
De inzet van «mystery guests» wordt overwogen.
Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van KRO Brandpunt waarin alarm werd geslagen over het transport van gevaarlijke stoffen over de weg?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending KRO Brandpunt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft hieraan medewerking verleend.
Onderschrijft u de conclusie van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat in 2010 en 2011 ongeveer 30% van de vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet aan de veiligheidseisen voldeed?
De conclusie van de ILT is dat in 2010 en 2011 ongeveer 30% van de gecontroleerde vrachtwagens met gevaarlijke stoffen niet aan de voorschriften voldeed. Dit percentage is niet zonder meer te extrapoleren naar het totaal aantal vervoerseenheden dat gevaarlijke stoffen vervoert. Ik onderschrijf de conclusie van de ILT.
Kunt u de aard van de overtredingen beschrijven en aangeven welke risico’s daaruit voortvloeiden? Bij hoeveel van deze overtredingen betreft het slordigheden zoals verouderde vervoersdocumenten of verbleekte stickers?
Er wordt onderscheid gemaakt in categorie I, II en III overtredingen. De aanduiding I, II of III staat voor het risiconiveau van de overtredingen; categorie I is hierbij het zwaarste niveau. Categorie I overtredingen zijn overtredingen met een hoog risico die kunnen leiden tot dodelijke slachtoffers, ernstig letsel voor personen en/of significante aantasting van het milieu. Categorie III staat voor met een gering risico op letsel voor personen of aantasting van het milieu.
Ongeveer 80% van de geconstateerde overtredingen betreft categorie II en III overtredingen. De aard van deze overtredingen varieert van onvolledige of niet goed leesbare etiketten en brandblussers die niet zijn herkeurd tot verpakkingen die niet goed zijn vastgezet in een vrachtwagen.
Deelt u de conclusie dat veel van deze kleinere overtredingen eenvoudig te voorkomen zijn?2 Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat procedures en voorschriften beter worden nageleefd?
Ja. Veel van de overtredingen zoals onvolledige of niet goed leesbare etiketten zijn inderdaad eenvoudig te voorkomen. Dergelijke overtredingen worden veelal begaan door onwetendheid of onoplettendheid van de betrokken bedrijven.
Het bedrijfsleven is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de goede naleving van procedures en voorschriften. De ILT stimuleert de naleving onder meer door via haar website informatie te geven over voorschriften op het gebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen en eventuele wijzigingen hierin. De ILT houdt toezicht op de naleving van de voorschriften door onder meer vrachtwagens en vervoersbedrijven te inspecteren. In het geval dat overtredingen worden geconstateerd, treedt de ILT op door het geven van een waarschuwing, het opleggen van een last onder dwangsom en/of het opmaken van een proces-verbaal.
Welke maatregelen gaat u verder nemen om de veiligheid bij het transport van gevaarlijke stoffen over de weg te verbeteren?
Het gaat hier met name om het verbeteren van de naleving van de internationale verdagen vastgelegde regelgeving (ADR) door de sector. De ILT voert daartoe jaarlijks, gebaseerd op risico’s, 3000 weginspecties uit, die specifiek zijn gericht op het vervoer van gevaarlijke stoffen. Bij bedrijven waar overtredingen zijn geconstateerd, worden vervolgens bedrijfsinspecties gedaan. In totaal verricht de inspectie jaarlijks ruim 300 controles en audits bij bedrijven die gevaarlijke stoffen vervoeren. Daarnaast worden elk jaar thematische acties verricht.
Onderschrijft u ook de conclusies van het Platform Transportveiligheid dat het kennisniveau van de hulpdiensten over het vervoer van gevaarlijke stoffen zorgen baart,en dat de samenwerking tussen betrokken partijen en hulpdiensten onvoldoende is om tot een goede afwikkeling van incidenten te komen?3
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor zorg over het kennisniveau van de hulpdiensten over het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de opleidingen en oefeningen van de brandweer neemt het bestrijden van (vervoers)ongevallen met gevaarlijke stoffen een belangrijke plaats in, naast de brandbestrijding en de technische hulpverlening.
Deze opleidingen worden regelmatig door het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid geactualiseerd, waarbij rekening gehouden wordt met recente (ongevals)ervaringen.
Dit geldt voor de opleidingen van manschappen, bevelvoerders, officieren van dienst en adviseurs gevaarlijke stoffen.
In de praktijk weten brandweer, ambulancedienst, politie en Rijkswaterstaat elkaar te vinden. Er is inmiddels ervaring opgedaan met de gecoördineerde incidentbestrijding op snelwegen en procedures worden geactualiseerd en beoefend.
Bovendien kunnen de hulpverlenende diensten 24 uur per dag 7 dagen per week direct informatie over gevaarlijke stoffen en advies over de incidentbestrijding opvragen bij het LIOGS – Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen (zie www.dcmr.nl). Via het LIOGS kunnen tevens experts en materialen van chemische bedrijven ingeschakeld worden. De VNCI heeft dit voor Nederland geregeld in het kader van het Europese programma ICE – Intervention Chemical Emergencies.
Ik deel dan ook niet de conclusie in het rapport dat de samenwerking bij het afwikkelen van incidenten onvoldoende is.
Kunt u verklaren waarom de conclusies en aanbevelingen in het rapport van het Platform Transportveiligheid uit 2012 zo sterk overeenkomen met de conclusies en aanbevelingen in het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2006?4
Niet alle acties n.a.v. het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid uit 2006 zijn afgerond, maar er is beslist geen sprake van gebrek aan vorderingen.
Er is door de brandweer een protocol opgesteld voor het optreden bij LPG-tankwagens en recent is de Handreiking bluswatervoorziening gereed gekomen, waarin ook aandacht geschonken wordt aan ongevallen met gevaarlijke stoffen op snelwegen.
In het kader van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen zijn besprekingen gevoerd waar sprake was van risicoknelpunten. Daarbij was vaak de brandweer betrokken zodat de voor de hulpverlening belangrijke punten waaronder de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening lokaal konden worden behandeld.
In internationale overleggen over vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over voertuigeisen is het afschermen of versterken van brandstoftanks nog onderwerp van bespreking geweest, maar door onvoldoende internationaal draagvlak voor verbetering heeft dit tot op heden niet geleid tot aanscherping van voorschriften.
Met betrekking tot de aanbeveling over verbetering van het informeren van hulpdiensten is in internationaal verband in overleg met hulpdiensten en bedrijven een wijziging in regelgeving in voorbereiding met als doel dat bedrijven informatie over gevaarlijke stoffen via elektronische weg beschikbaar stellen aan de hulpdiensten bij ongevallen met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van bestaande technische systemen
Het project verbetering incidentregistratie zal in het eerste kwartaal van 2013 worden afgerond. Eén van de resultaten van het project is, dat de rapportage van incidenten met het vervoer van gevaarlijke stoffen op een laagdrempelige manier mogelijk wordt gemaakt via internet.
Deelt u de opvatting van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat er slechts mondjesmaat iets met zijn aanbevelingen is gedaan? Zo ja, kunt u verklaren waarom?
Deze opvatting deel ik niet. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 7.
Wat gaat u doen om het incidentmanagement bij transportongevallen met gevaarlijke stoffen te verbeteren?
Het functioneren van de rampenbestrijding is onderdeel van de evaluatie van de wet op de veiligheidsregio’s. Medio 2013 is de evaluatie gereed. Aan de reeds lopende verbeteracties wil ik geen nieuwe acties toevoegen.
Het vrijgeven van persoonsgegevens van relschoppers door het Openbaar Ministerie aan het Verbond van Verzekeraars |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag op donderdagavond 27 september 2012?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het in deze uitzending verwoorde pleidooi van het Verbond van Verzekeraars, dat relschoppers (zoals die in Haren twee weken geleden) namens alle verzekeraars aansprakelijk wil stellen, zodat de inning van schadeclaims wordt vergemakkelijkt?
Ja.
Is het waar dat de huidige privacyregelgeving in de weg staat aan het vrijgeven van persoonsgegevens van relschoppers door het Openbaar Ministerie aan het Verbond van Verzekeraars? Zo ja, kunt u duidelijk maken om welke regelgeving het precies gaat?
Het verstrekken van persoonsgegevens die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek (strafvorderlijke gegevens) kan plaatsvinden op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarbij behorende aanwijzing van het Openbaar Ministerie. In de aanwijzing staat opgenomen aan welke personen en instanties het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. De verzekeraar van de direct betrokkene is daarbij apart genoemd als ontvanger van strafvorderlijke gegevens, omdat deze in gevallen waarin sprake is van schade bij een verzekerde, subrogeert in diens rechten en als zodanig gegevens kan ontvangen om een schadeclaim te kunnen voorbereiden. Dit teneinde te bewerkstelligen dat de schade wordt betaald door degene die hiervoor verantwoordelijk moet worden gehouden. Het Verbond van Verzekeraars staat ― als belangenvereniging van particuliere verzekeraars ― niet apart als ontvanger van strafvorderlijke gegevens genoemd in de aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Deelt u de vrees dat, zolang het Verbond van Verzekeraars de relschoppers niet namens alle verzekeraars aansprakelijk kan stellen, het verhalen van de schade bij de relschoppers wel eens op een grote teleurstelling zou kunnen uitlopen, omdat dit te tijdrovend, duur en onrendabel zal zijn? Deelt u de mening dat dit zeer onbevredigend zou zijn?
Er is zoals bekend contact met het Verbond van Verzekeraars. Met het Verbond wordt gesproken over alle vragen en ervaren knelpunten. Op basis daarvan zal worden beoordeeld of en zo ja welke wijzigingen in de wijze van verstrekking van gegevens mogelijk of gewenst zijn.
Wat is uw reactie op het pleidooi van het Verbond van Verzekeraars? Bent u bereid om voorstellen te doen om de regelgeving zodanig aan te passen dat het Verbond van Verzekeraars in het vervolg kan beschikken over de persoonsgegevens van veroordeelde relschoppers die zich schuldig hebben gemaakt aan vandalisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Straatkinderen in Oeganda |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de Nieuwsuur-reportage «Straatkinderen redden in Oeganda» over een kindergevangenis waar kinderen onder erbarmelijke omstandigheden aan hun lot worden overgelaten?1
De in de reportage getoonde beelden zijn verontrustend.
Deelt u de mening dat het bestaan van deze kindergevangenis met 350–500 kinderen onaanvaardbaar is? Wat kunt u ondernemen om de kinderen uit deze gevangenis te krijgen?
De Nederlandse ambassadeur in Oeganda zal op korte termijn een bezoek aan de in de reportage getoonde instelling brengen. Vervolgens zal hij zijn bevindingen bespreken met de Oegandese autoriteiten.
Daarnaast voert de ambassade in Oeganda regelmatig een beleidsdialoog over ontwikkelingen binnen de sector justitie met de betrokken Oegandese overheidsinstanties. Tijdens de jaarlijkse review op 27 september jl. heeft Nederland expliciet de opvang van jeugdige delinquenten aan de orde gesteld.
Kunt u bevestigen dat in de meerjarige strategische plannen voor Oeganda «bevordering van de rechtsorde» als één van de speerpunten van het Nederlandse beleid is opgenomen?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland geen begrotingssteun meer geeft aan de Oegandese regering, maar in plaats daarvan programma- en projectsteun?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat bij de outputdoelstellingen van de Nederlandse ambassade in Oeganda, op het gebied van de rechtsbevordering, onder meer speciale aandacht wordt gegeven aan schending van grondrechten, zoals het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen?3 Zo neen, waarom niet?
Ja. Eén van de indicatoren is het terugbrengen van de gemiddelde tijd die wordt doorgebracht door nog niet veroordeelde minderjarigen in de gevangenis.
Kunt u aangeven welke actie de Nederlandse ambassade onderneemt in dit specifieke geval?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens aangeven welke consequenties de Nederlandse ambassade verbindt aan het niet nakomen van de afspraken door de Oegandese regering op het gebied van de rechtsbevordering? Kunt u hierbij in het bijzonder ingaan op de outputdoelstellingen van de schending van grondrechten, zoals het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen?
Nederland zal het nakomen van de afspraken nauwgezet volgen en monitoren. Afhankelijk van de specifieke situatie zal een beslissing worden genomen over eventuele vervolgstappen. Dit is nu echter niet aan de orde.
Oeganda heeft wat betreft het vasthouden van minderjarigen in gevangenissen reeds een deel van de voor 2015 geformuleerde outputdoelstellingen gerealiseerd. Zo is het maximaal aantal maanden voorarrest voor kinderen teruggebracht van 5 tot 3 maanden.
Hoe oordeelt u over het werk van Foodstep? Staat u open voor ondersteuning van deze organisatie, indien van toepassing?
Foodstep is een privé-orgaisatie die met private bijdragen belangrijk werk verricht. Het ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt niet rechtstreeks particuliere initiatieven. Ambassades hebben de mogelijkheid met beperkte fondsen particuliere initiatieven te steunen, waarvoor de voorstellen per geval op hun merites worden beoordeeld.
Op geen van bovenstaande manieren wordt Foodstep momenteel door Nederland ondersteund.
De aanvraag van uitstel van betaling door SW-bedrijf Licom |
|
Frans Timmermans (PvdA), John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het besluit van sociaal werkvoorzieningsbedrijf Licom, om uitstel van betaling aan te vragen nu de aandeelhouders (zijnde elf Limburgse gemeentes) het vertrouwen in de Raad van Commissarissen hebben opgezegd en hebben besloten de tekorten van het bedrijf niet meer aan te vullen? Wat is hiervan het (directe) gevolg voor de medewerkers?1
Ja. De directe gevolgen voor medewerkers zullen afhangen van de verdere ontwikkelingen rond Licom. De huidige stand van zaken is dat betrokken gemeenten hebben aangegeven de werkgelegenheid en de loonbetaling van de Wsw-medewerkers te garanderen en dat voor het kaderpersoneel een oplossing wordt gezocht.
Is het waar dat Licom uitstel van betaling moet aanvragen wegens verliezen op garanties die zijn afgegeven op de vastgoedmarkt? In hoeverre vindt u het wenselijk dat een sociale werkvoorziening belegt in vastgoed?
De oorzaak van de tekorten bij Licom is, naar het zich laat aanzien, onder andere gelegen in tekortschietende directievoering, onvoldoende toezicht daarop en de gevolgen van vastgoedtransacties uit het verleden. De precieze beoordeling van de situatie is niet aan mij. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw en een verantwoord financieel beheer.
Deelt u de mening dat dit een uiterst onwenselijke situatie en onzekere tijd is voor de ruim 4 300 medewerkers van Licom die, zoals de voorzitter van de ondernemingsraad het verwoordt, vermoedelijk «bibberend thuis zitten en niet weten wat te doen», medewerkers die alleen aan het arbeidsproces kunnen deelnemen in een beschutte werkomgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat de betrokken werknemers dit als een onzekere situatie kunnen ervaren. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 1 en mijn brief over Licom in antwoord op een verzoek van het lid Karabulut.
Is het waar dat meerdere sociale werkbedrijven te kampen hebben met tekorten?
Ja.
Bent u bereid de Kamer op zo kort mogelijke termijn een overzicht te verschaffen van sociale werkbedrijven die met tekorten kampen? Zo nee, waarom niet?
De colleges van B en W zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Het toezicht daarop ligt bij de gemeenteraden. Het Rijk is verantwoordelijk voor de verdeling van de taakstelling en de bijbehorende budgetten, en het terugvorderen van budget bij eventuele onderrealisatie. Gelet op deze verantwoordelijkheidsverdeling beschik ik niet over de door u gevraagde overzicht.
Deelt u de mening dat de medewerkers van sociale werkbedrijven extra kwetsbaar zijn in de situatie van grootschalige reorganisaties en overige onzekerheden rondom hun werk? Op welke manier kan er door de werkgever en aandeelhouders rekening worden gehouden met deze kwetsbare positie?
Nee, ik denk dat dit potentieel voor alle medewerkers geldt en dat werkgever en aandeelhouders steeds rekening dienen te houden met de positie van werknemers.
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven hebben de betrokken gemeenten aangegeven de werkgelegenheid en de loonbetaling voor de Wsw-medewerkers te garanderen.
Ziet u een rol voor u zelf of het ministerie weggelegd in voorliggende situatie? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de in antwoord 5 beschreven verantwoordelijkheidsverdeling is het niet aan mij, maar aan de betrokken gemeenten om adequaat op deze situatie te reageren. Op grond van de door mij ontvangen informatie zijn de gemeenten doordrongen van deze verantwoordelijkheid.
Uiteraard zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.