Een Nederlands-Pakistaanse vrouw die in huwelijkse gevangenschap in Pakistan verkeert |
|
Wassila Hachchi (D66), Mirjam Sterk (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van de uitzending1 over de Nederlands-Pakistaanse vrouw die in huwelijkse gevangenschap in Pakistan verkeert? Zo ja, wat heeft u gedaan om haar te helpen? Heeft de ambassade getracht haar te bezoeken en zal de ambassade de rechtszaak bijwonen?
Ja. Ik heb kennisgenomen van de uitzending. Ter bescherming van de identiteit van betrokkene, kan ik over de zaak geen inhoudelijke uitspraak doen.
Hebt u kennisgenomen van de uitzending2 over de Nederlands-Pakistaanse vrouw wier zaak is voorgekomen bij een Britse Sharia Council en wier ontbinding van het huwelijk nog steeds niet erkend is in Pakistan?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Nederlandse staatsburgers voor het ontbinden van hun religieuze huwelijk, onderworpen zijn aan rechtsordes die tegen de Nederlandse rechtsorde indruisen?
Nederlandse staatsburgers kunnen er voor kiezen zich te schikken in regels van een organisatie waarbij zij vrijwillig zijn aangesloten, zoals regels van een religieuze organisatie voor het huwelijk. Die regels hoeven niet overeen te stemmen met de regels die in Nederland voor het burgerlijk huwelijk gelden. Het niet meewerken van een partner aan het ontbinden van een huwelijksovereenkomst naar religieus recht kan, onder bepaalde omstandigheden, onrechtmatig zijn, zoals in een enkel geval door de rechter is beslist.
Kunt u aangeven wat de plaatselijke ambassade heeft gedaan voor deze vrouw(en?)? In hoeverre is daarbij gehandeld indachtig de door de Nederlandse Staat aangegane en gehuldigde Verdragen zoals art. 16 van de Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women CEDAW (verplichting van staten om gelijke behandeling voor, tijdens en na het huwelijk te garanderen), art. 5 van het 7de protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens EVRM (recht op vrijheid en veiligheid), art. 6 EVRM (fair trial)?
Nederland eerbiedigt in het algemeen de lokale rechtsorde van het land. Daarbij kan Nederland de verplichting van gelijke behandeling onder het CEDAW niet opleggen aan andere staten. Ook dienen voor juridische bijstand in het buitenland bij conflicten in de familiesfeer, personen zich altijd te wenden tot een lokale advocaat. De lokale autoriteiten beschouwen deze mensen (veelal bipatride, zij hebben ook de nationaliteit van het land waar het conflict zich afspeelt) als vallend onder het eigen nationale recht.
Ondanks deze beperkingen, brengt de ambassade – als daar door deze Nederlanders om wordt verzocht – dit soort zaken onder de aandacht van de relevante autoriteiten.
Is u bekend hoeveel vrouwen afgelopen 10 jaar gedwongen zijn achtergelaten in de landen van herkomst? Kunt u aangeven hoeveel vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap om hulp hebben gevraagd bij de Nederlandse ambassades? Zo ja, wat is er met deze hulpvragen gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ambassades hebben slechts kennis van die zaken waarbij de betreffende personen contact opnemen. Het aantal gevallen waarbij door vrouwen de ambassade om hulp wordt gevraagd, is beperkt. Ambassades spannen zich in binnen het spectrum van consulaire hulpverlening zodra een vrouw met de Nederlandse nationaliteit in een positie van huwelijksdwang en achterlating in het buitenland, zich meldt met verzoek om hulp.
Bent u bereid, al dan niet via de ambtelijke lijn, contact te zoeken met de Pakistaanse ambassadeur over deze dossiers? Zo nee, waarom niet?
Om genoemde redenen kan ik niet op deze dossiers ingaan. In het algemeen geldt dat, afgestemd op de betreffende behoeftes en omstandigheden, de meest geschikte instrumenten worden ingezet. Contact met een buitenlandse ambassade, in casu de ambassade van Pakistan, maakt onderdeel uit van het brede spectrum aan instrumenten.
Bent u bereid om in EU-verband op te komen voor vrouwen die slachtoffer zijn van huwelijksdwang en de schending van vrouwenrechten die daar uit voortvloeit?
Ja. In voorkomende gelegenheden maak ik mij hier sterk voor.
Het artikel “Grote schoonmaak binnen GVB- top“ |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Grote schoonmaak binnen GVB- top«?1
Ja.
Is het waar dat er bij het Gemeentelijk vervoersbedrijf (GVB) stelselmatig onzorgvuldig is omgesprongen met overheidsgelden en er sprake was van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Het GVB is een zelfstandige NV waarvan alle aandelen in het bezit zijn van de gemeente Amsterdam. De gemeente Amsterdam heeft naar aanleiding van berichten in de pers over vermeende fraude om opheldering gevraagd bij het GVB. De Raad van Commissarissen (RvC) van GVB Holding NV heeft onafhankelijk accountantsonderzoek laten uitvoeren. Bepaalde conclusies daaruit zijn door de RvC naar buiten gebracht. Deze bevestigen niet dat er sprake was van fraude, wel zijn er «feiten vastgesteld van (het vermoeden van) het opzettelijk negeren van geldende wet- en regelgeving en/of het negeren van interne GVB regels» en «zijn er «doelredeneringen» gevolgd in het kader van Europese, nationale en/of interne aanbestedingsregels». Verder blijkt dat er «structureel sprake is geweest van bestuurlijk gedrag dat niet voldoet aan de regels van good governance. Dit betreft aspecten van regels van integriteit, rechtmatigheid, doelmatigheid en verantwoordelijkheid», aldus de RvC.
De RvC heeft na toestemming van de aandeelhouder twee statutair directeuren uit hun functie ontheven. Het is aan de gemeente Amsterdam om desgewenst verdere stappen te zetten en daarover verantwoording af te leggen aan de gemeenteraad van Amsterdam. Ik verwijs hiervoor naar de brief van het College van BenW van Amsterdam aan de Amsterdamse gemeenteraad d.d. 14 juni jongstleden. Bij het OM is tot nu toe geen aangifte gedaan van verdenking van strafbare handelingen bij het GVB.
Kunt u aangeven op welke schaal dit misbruik van overheidsgelden heeft plaatsgevonden bij het GVB? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de rijksrecherche moet worden ingeschakeld en dat de verantwoordelijken strafrechtelijk vervolgd dienen te worden en geen vertrekbonus dienen te ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het GVB is geen ambtelijke instelling. Stafrechtelijk onderzoek, indien daartoe aanleiding bestaat, zal door het OM worden ingesteld en door de politie worden uitgevoerd. Het is aan de RvC en de aandeelhouder om te bepalen of er vertrekbonussen gegeven moeten worden.
Deelt u de mening dat er strenger toezicht moet komen op de vergoedingen en salariëring binnen het openbaar bestuur? Zo nee, waarom niet?
Wanneer het gaat om vergoedingen en salariëring binnen het openbaar bestuur in zijn algemeenheid, kan verwezen worden naar de thans geldende Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Wopt). Bovendien ligt op dit moment het voorstel voor de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Wnt) bij de Eerste Kamer, waarvan de regering een inwerkingtreding per 1 januari 2013 nastreeft. Het GVB, dat zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven een zelfstandige NV is, valt buiten de reikwijdte van de Wopt, respectievelijk het voorstel voor de Wnt.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zult treffen om deze dubieuze praktijken in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het op dit moment aan de RvC en de gemeente Amsterdam om desgewenst verdere stappen te zetten.
Het verknipte en gevaarlijke advies extremistische islamitische organisaties invloed te geven op beleid |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Podium bieden verkleint risico’s radicale islam»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het advies van Forum om extremistische islamitische organisaties invloed uit te laten oefenen op beleid, totaal verknipt en zelfs gevaarlijk is? Zo nee, waarom niet?
De auteurs van de vergelijkende casestudy «Engaging with violent Islamic extremism» bevelen lokale beleidsmakers aan in gesprek te blijven met vertegenwoordigers van alle stromingen binnen de Islam, inclusief de orthodoxe stromingen. Daarbij wordt in het onderzoek wel een grens getrokken bij extremisten die het contact met autoriteiten misbruiken voor eigen gewin. De onderzoekers maken echter niet consequent onderscheid tussen orthodox gelovigen en extremisten of tussen de verschillende gradaties van contact en samenwerking die een lokale overheid kent in de relaties met non-gouvernementele organisaties. Het advies is daarmee niet helder. Mocht het advies van de onderzoekers zijn om extremistische organisaties invloed te laten uitoefenen op beleid, verzeker ik u dat ik dat advies niet overneem. Lokale beleidsmakers kunnen bij het Rijk terecht voor advies over extremistische organisaties.
Deelt u de zorg dat dit soort adviezen de voortgaande islamisering, en de daarmee gepaard gaande geweldsexplosies, zoals we nu ook in België weer zien, zal versnellen?
Nee.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om de subsidie aan Forum zo spoedig mogelijk te stoppen ten einde de ongehoorde verspilling van belastinggeld tegen te gaan?
Forum speelt een betekenisvolle rol rond thema's als maatschappelijke spanningen, onderwijs, arbeidsmarkt en het ontwikkelen van effectieve methoden en instrumenten. Het levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de realisatie van het kabinetsbeleid op het gebied van integratie. Beëindiging van de subsidie wordt daarom niet overwogen.
Bent u bereid alle islamitische organisaties in Nederland permanent te monitoren en bij aanwijzingen van gewelddadige plannen of oproepen, deze direct te sluiten, te verbieden en daar waar mogelijk de daders te denaturaliseren en uit te zetten?
Nee. De dreiging van extremistisch geweld gaat uit van enkele tientallen individuen. Gezien deze werkelijkheid zou het monitoren van alle islamitische organisaties disproportioneel zijn. Het zou bovendien onterecht de indruk wekken dat alle islamitische organisaties en daarmee alle moslims verdacht zijn.
Uiteraard vervult de AIVD zijn wettelijke taak om onderzoek te doen naar personen en organisaties die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid van de Staat. Als onderzoek van de AIVD concrete aanwijzingen oplevert voor terroristische plannen of activiteiten, dan kan de dienst anderen, zoals het Openbaar Ministerie of de Immigratie- en Naturalisatiedienst informeren. Het huidige juridische (contraterrorisme) instrumentarium biedt de mogelijkheid rechtspersonen te verbieden en individuen te vervolgen of uit te zetten.
Het bericht Dubbel verdriet om verlies Danique |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubbel verdriet om verlies Danique» en het bericht «Danique blijkt nergens recht op te hebben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit verhaal schrijnend is?
Het moet zonder meer een vreselijke ervaring zijn om te bevallen van een doodgeboren kindje of van een kindje dat kort na de geboorte overlijdt. Dat ouders dit als een groot verdriet ervaren, kan ik mij goed voorstellen.
Waarom gelden er verschillende rechten voor ouders die hun kind verliezen na een verschillende zwangerschapsduur? Wat is het verschil tussen het verliezen van een kind na een zwangerschap van 22 weken, 25 weken of 40 weken?
De duur van de zwangerschap is van belang met betrekking tot de plicht tot begraven of cremeren zoals deze in de Wet op de lijkbezorging is geregeld. Als de zwangerschap voor het overlijden meer dan 24 weken heeft geduurd geldt zonder meer de plicht tot begraven of cremeren. Maar die plicht is er niet als een kindje na een zwangerschapsduur van minder dan 24 weken ter wereld is gekomen en vervolgens minder dan 24 uur heeft geleefd.
Wanneer binnen 24 weken van de zwangerschap een kind levenloos ter wereld komt, is de Wet op de lijkbezorging niet van toepassing. Er bestaat dan de keuze om zelf te beschikken over het lichaam van het doodgeboren kindje of om het kindje bij het ziekenhuis achter te laten. Met een doktersverklaring in de zin van artikel 11a van de Wet op de lijkbezorging kan het kindje worden begraven op een begraafplaats of worden gecremeerd.
Of de kosten van de uitvaart ook in dergelijke gevallen moeten worden vergoed, is een zaak tussen de verzekeraar en de ouders. Het hangt onder meer af van de polis die de verzekerden hebben gesloten. Het staat verzekeraars daarbij natuurlijk vrij om, in die gevallen dat er geen sprake is van een recht op vergoeding van uitvaartkosten, zelf een coulanceregeling te hanteren. Een uitvaartverzekeraar heeft inmiddels aangegeven haar leden, de verzekerden, te willen voorleggen of de toepassing van haar beleid ten aanzien van de grens van 24 weken als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen moet worden aangepast.
Op grond van een interne richtlijn verstrekt UWV pas een zwangerschaps- en bevallingsuitkering bij de grens van 24 weken zwangerschap. Heeft de werkneemster in de eerste 24 weken een miskraam of abortus dan heeft zij geen recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof is in deze situatie dus niet van toepassing. Dat neemt niet weg dat een voortijdige bevalling – en daarmee een beëindiging van de zwangerschap – een fysieke en emotionele gebeurtenis is, die zich slecht kan verhouden tot het verrichten van werk. Gelet op de fysieke en mentale gevolgen die een voortijdige bevalling kan hebben op de werkende is dit een situatie die valt in de sfeer van ziekte. Bij ongeschiktheid tot werken ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling, geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek in principe de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever. Indien een werkneemster, voorafgaand aan dan wel volgend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, ziek wordt als gevolg van zwangerschap of bevalling, valt zij onder de bescherming van het vangnet van de Ziektewet. In dat geval bestaat recht op ziekengeld.
Daarnaast kent de Wet arbeid en zorg het calamiteiten- en ander kort verzuimverlof ingeval van zeer bijzondere persoonlijke en bepaalde onbetaalde wettelijke verplichtingen die niet in iemands vrije tijd kunnen worden verricht zoals de aangifte van een geboorte van een kind en de aangifte van overlijden. Dit verlof geldt voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd en wordt voor 100% doorbetaald door de werkgever.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat er een situatie kan ontstaan waarbij ouders wel grafrechten en vergunningen dienen te betalen, terwijl er geen rechten worden toegekend op het gebied van vergoeding van begrafeniskosten en het ontvangen van verlof? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden dat ouders onder druk worden gezet om voor de 24 weken van de zwangerschap een beslissing te nemen, als het gaat om het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Ik kan niet beoordelen of er sprake is geweest van druk om de zwangerschap af te breken. Wel is het zo dat de wettelijke grens waarop een zwangerschap mag worden afgebroken op 24 weken is gesteld. Tot die tijd hebben ouders de tijd om te besluiten een zwangerschap vroegtijdig af te breken. Voor die beslissing is in de wet een minimale beraadtermijn van 5 dagen geregeld, ook na een 20 weken echo. Overigens kan na 24 weken wel een zwangerschap om medische redenen worden afgebroken, mits wordt voldaan aan de daarvoor geldende criteria.
Waarom krijgen ouders niet meer tijd om na te denken, de zwangerschap verder uit te dragen en te beslissen wat voor hen een goed moment van afscheid is, zodat ze zich daar beter op kunnen voorbereiden? Deelt u de mening dat het beter zou zijn als deze tijd er wel zou zijn?
Het staat ouders vrij om zoveel tijd te nemen als zij wensen voor hun afweging om een zwangerschap al dan niet af te breken. De Wet afbreking zwangerschap geeft echter 24 weken als grens waarop een zwangerschap nog mag worden afgebroken. Ik acht het niet wenselijk deze grens te verhogen. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is een zwangerschapsafbreking na die termijn mogelijk onder het daarvoor geldende regime.
Wat gaat u doen om de zorg voor ouders en het kind rondom de 20 weken echo te verbeteren, zodat kinderen een waardig afscheid kunnen krijgen en hun ouders de tijd krijgen om dit alles lichamelijk en psychisch een plekje te kunnen geven?
De vraag draagt de suggestie in zich dat de zorg rondom de 20 weken echo verbetering behoeft en dat het afbreken van een zwangerschap na de 20 weken echo een waardig afscheid van het kind niet mogelijk maakt. Beide suggesties kan ik niet onderschrijven. Wel ben ik van mening dat het verwerken van een dergelijk verdriet altijd veel tijd en energie van ouders zal vergen. Een termijn daarvoor is niet te geven.
Deelt u de mening dat de rol van de arts dienstbaar zou moeten zijn ten opzichte van de rol van de ouders? Zo ja, op welke manier kan deze rol beter ingevuld worden?
De arts die uiteindelijk een eventuele afbreking van de zwangerschap uitvoert, dient zich ervan te verzekeren dat er sprake is van een weloverwogen beslissing en dat de betrokkenen hiertoe volledig geïnformeerd zijn. Het al of niet afbreken van de zwangerschap is uiteindelijk dus een beslissing van de ouders. Ik heb geen aanwijzing dat artsen hun rol beter zouden moeten invullen.
Deelt u de mening dat dit bericht laat zien dat de abortusgrens hopeloos achterhaald is, en de abortusgrens niet in het belang van het kind en van de ouders is? Zo ja, bent u bereid de 20 weken echo buiten de werking en sfeer van de abortuswetgeving te halen?
De 20 weken echo staat los van de abortuswetgeving. Ik zie op dit moment dan ook geen aanleiding om de abortusgrens te verhogen dan wel te verlagen.
Het artikel ‘Leraren Frans klagen over examens’ |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Leraren Frans klagen over examens»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk mag zijn dat eindexamenkandidaten Frans en examenkandidaten in het algemeen gedupeerd worden, doordat zij een juist antwoord geven dat niet in het correctiemodel voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het niet mogelijk moet zijn dat eindexamenkandidaten gedupeerd worden door het geven van het juiste antwoord. Wanneer dit antwoord afwijkt van het correctiemodel kunnen docenten dit melden aan het College voor Examens. Deze kan dan zo nodig de correctievoorschriften aanpassen, of in het uiterste geval, een fout corrigeren middels de normering van het examen. De meldingen die het College voor Examens via LAKS ontvangt worden ook zo behandeld.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet kunnen zijn dat docenten hun baan riskeren als zij betere antwoorden van leerlingen, dan die in het correctiemodel staan, goedkeuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat deze docenten niet ontslagen worden?
Docenten dienen zich bij de beoordeling van het centraal examen te houden aan de correctieregels die opgesteld zijn door het College voor Examens. Het College voor Examens heeft in de correctie- en normeringsprocedure waarborgen opgenomen die voorkomen dat een kandidaat door een fout in het examen wordt gedupeerd. Als docenten naar eigen inzicht tegen de regels in andere antwoorden goedkeuren, worden indirect andere kandidaten gedupeerd. Via de 2e correctie wordt afwijking van de correctievoorschriften zichtbaar en moet dit weer worden gecorrigeerd.
Het bevoegd gezag van de school ziet erop toe dat docenten zich aan de regels van de school houden, inclusief de regels die de school hanteert op grond van aanwijzingen en regels van overheidsorganen. Het is ook het bevoegd gezag dat maatregelen kan nemen indien een docent zich niet aan regels houdt. Ik treed daar niet in.
Bent u bekend met de reactie van het College van Examens, waarin wordt bevestigd dat er weliswaar meerdere docenten geklaagd hebben, maar dat het College de beoordeling niet wenst aan te pakken, ondanks het standpunt dat als uit een analyse blijkt dat de antwoorden op een examenvraag anders uitpakken dan verwacht hiermee rekening gehouden wordt? Wat is uw mening hierover?
Ik ben er bekend mee dat het College voor Examens de opmerkingen van docenten heeft gewogen. Bij de onderhavige vragen is vastgesteld dat van een fout in examen of correctievoorschrift geen sprake was. Desondanks gaat het College voor Examens ook achteraf na of er bij een op zichzelf correcte vraag onbedoelde effecten zijn waardoor kandidaten mogelijk op het verkeerde been worden gezet. Als uit de analyses blijkt dat bij een feitelijk correcte vraag toch bijvoorbeeld juist goede leerlingen weinig punten halen, kan achteraf worden geconcludeerd dat er niet voorziene effecten waren waarvoor leerlingen moeten worden gecompenseerd. Bij de onderhavige vragen bleek dat niet het geval.
Deelt u de mening dat het College van Examens als het ware zijn eigen vlees keurt en in die hoedanigheid onder meer de plicht heeft om eigen fouten te corrigeren? Zo nee waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat het College voor Examens de plicht heeft om eigen fouten te corrigeren en ben ervan overtuigd dat het waar nodig is ook gebeurt. Zo is dit jaar een twintigtal aanvullingen op het correctievoorschrift gepubliceerd, waarvan zes naar aanleiding van door leerlingen via het LAKS geconstateerde onvolkomenheden. Om dit aantal in perspectief te plaatsen: het College voor Examens stelt elk jaar meer dan 10 000 examenvragen op. Een aanvulling vindt dus plaats in 1 op de 500 vragen.
Bent u ervan op de hoogte dat er in 2009 via de Nationale Ombudsman reeds aandacht gevraagd is voor de mindere kwaliteit van de examens Frans? Hoe denkt u te gaan voorkomen dat de huidige controverse over het eindexamen Frans in de toekomst niet meer voorkomt?
Ik ben ervan op de hoogte dat in 2009, nog voor de totstandkoming van het College voor Examens, via de Nationale Ombudsman aandacht is gevraagd voor veronderstelde onvolkomenheden in het examen Frans. De Nationale Ombudsman heeft aangegeven welke rechten en procedures zijns inziens zouden moeten gelden bij klachten over de inhoud van de centrale examinering. Het in 2009 ingestelde College voor Examens heeft bij de vaststelling van zijn procedures met de uitspraken van de Nationale Ombudsman rekening gehouden.
Ik meen dat - ondanks alle zorgvuldigheid - een controverse tussen het College en een individuele docente zoals nu over de eindexamens Frans havo en vwo ook in de toekomst nooit helemaal is te voorkomen. Het blijft mogelijk dat individuele docenten zich niet kunnen vinden in de expert-oordelen ten aanzien van de inhoud van de examens. Het College voor Examens heeft via de Examenlijn een voor docenten zeer toegankelijke procedure waarbij zij hun bezwaren en zorgen kenbaar kunnen maken. Elke vraag wordt zorgvuldig behandeld en beantwoord.
Zijn er bij u met betrekking tot dit examenjaar nog meer gevallen bekend die vergelijkbaar zijn met de discussie over het eindexamen Frans 2012? Zo ja, welke?
Voor zover nu bekend is dat dit jaar ook gebeurd bij het centraal examen economie vwo.
Het bericht 'Helft ontwikkelingskredieten gaat naar Westerse bedrijven' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft ontwikkelingskredieten gaat naar Westerse bedrijven»1 en het rapport «Private profit for public good? Can investing in private companies deliver for the poor?» van Eurodad?2
Ja.
Klopt het dat financiële middelen van ontwikkelingsbanken, zoals het Internationale Financieringsbedrijf van de Wereldbank, de Europese Investeringsbank en nationale ontwikkelingsbanken, slechts gedeeltelijk terecht komen bij bedrijven in de armste landen en dat het meeste uiteindelijk terecht komt bij beursgenoteerde bedrijven of banken, vaak in een belastingparadijs? Wat is uw mening hierover?
Ontwikkelingsbanken zijn gericht op het bevorderen van economische groei en armoedebestrijding. Hiervoor is soms expertise en kapitaal nodig van grotere bedrijven die niet gevestigd zijn in de armste landen. Als ontwikkelingsbanken hun activiteiten zouden beperken tot het financieren van bedrijven in de armste landen, dan komen veel ontwikkelingsrelevante projecten niet tot stand. Het kan voorkomen dat een ontwikkelingsbank een project financiert waarvoor het bedrijf op de (lokale) beurs geen kapitaal kan krijgen terwijl vanuit sociaal-economisch perspectief het een waardevol project betreft.
De bedrijven waar ontwikkelingsbanken in investeren maken in sommige gevallen gebruik van structuren om belastingdruk te verminderen. Ontwikkelingsbanken kennen echter strakke regels die erop toezien dat deze structuren niet worden gebruikt om belasting te ontduiken en dat de structuren niet via jurisdicties lopen die niet voldoen aan de internationale vereisten op het gebied van transparantie, zoals opgesteld door het OESO Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes. Nederland ziet er nadrukkelijk op toe dat deze regels worden nageleefd.
Is het waar dat slechts een vierde van alle gesteunde bedrijven gevestigd blijkt te zijn in lage-inkomenslanden? En klopt het dat een kwart van alle investeringen van de Europese Ontwikkelingsbank is gegaan naar bedrijven die zijn gevestigd in een land met een vorm van bankgeheim? Wat is uw mening hierover?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt er vanuit gegaan dat met de Europese Ontwikkelingsbank de Europese Investeringsbank (EIB) bedoeld wordt. Slechts een relatief klein aandeel van de leningen van de EIB gaat naar bedrijven gevestigd in lage-inkomenslanden. Dit komt omdat de EIB een investeringsbank is die voor 90% binnen de EU zelf opereert. Daarbuiten opereert de EIB ook in EU
Pre-Accessie landen, de Nabuurschapsregio en opkomende economieën. De EIB kan zelf geen subsidies verlenen en niet concessioneel uitlenen. Flankerende subsidiemiddelen zijn schaars en komen enkel uit het EU budget of uit bilaterale donorfondsen. De EIB financiert daarom maximaal 50% van een project en stelt, naast sociaaleconomische kaders, financiële eisen aan projecten en financieringspartijen, ook in haar extern beleid.
De EIB investeert in zowel publieke als private en in zowel nationale als regionale partijen. Het komt soms voor dat een buitenlandse partij een lening ontvangt, maar dat deze lening ten goede komt aan activiteiten in het partnerland. Dat een kwart van de investeringen naar bedrijven zou gaan in een land met een vorm van bankgeheim kan uit het Eurodad-rapport niet opgemaakt worden en is mij ook niet bekend. Feit is dat de EIB als EU instelling project specifieke goedkeuring ontvangt van de Europese Commissie en daarbij gebonden is aan EU regels en richtlijnen, ook wat betreft het grondig toetsen van de (belasting)jurisdicties van lening nemers.
Deelt u de mening dat deze banken veel meer gericht moeten zijn op bedrijven in landen die het het hardst nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Ontwikkelingsbanken richten zich op economische groei en armoedebestrijding in arme landen. Het volume van rechtstreekse investeringen in bedrijven in lage inkomenslanden is sterk toegenomen, zoals het Eurodad rapport ook aangeeft. Echter, de bedrijven in lage inkomenslanden zijn niet altijd in staat om te voldoen aan de financieringsvereisten die door ontwikkelingsbanken vanuit risico optiek worden gesteld. Dit beperkt de groeimogelijkheden. Verschillende ontwikkelingsbanken ondersteunen daarom ontwikkelingslanden door het wegnemen van obstakels die de ontwikkeling van de private sector belemmeren. Ze verbeteren bijvoorbeeld de toegang tot (internationaal) kapitaal en dat is cruciaal voor het ontwikkelen van een gezonde financiële sector. Obstakels kunnen ook liggen in wetgeving of kennis en kunde binnen bedrijven.
Er is echter ook een aantal goede argumenten voor ontwikkelingsbanken om actief te zijn in de wat rijkere landen. In de eerste plaats is het aantal landen dat als laaginkomensland kwalificeert in de afgelopen vijf jaar afgenomen van 54 naar 35. Ontwikkelingsbanken kunnen zich met het oog op een evenwichtige investeringsportefeuille niet exclusief richten op een relatief kleine groep landen. In de tweede plaats kunnen de ontwikkelingsbanken ook in middeninkomenslanden een belangrijke bijdrage leveren aan armoedebestrijding aangezien twee derde van de armen in de wereld in deze landen woont. Tot slot bevordert de grotere nadruk op duurzaamheid juist investeringen in middeninkomenslanden, omdat daar in dit opzicht meer relevante projecten aanwezig zijn.
Deelt u de mening van Eurodad dat deze banken te veel gericht zijn op de financiële sector in plaats op het midden- en kleinbedrijf, zoals kleine boeren en coöperaties in ontwikkelingslanden? Zo neen, waarom niet?
Nee. Ontwikkelingsbanken werken vanuit het oogpunt van efficiëntie bewust met financiële intermediairs zoals fondsen, banken of microkrediet instellingen. De intermediairs financieren vervolgens kleinere bedrijven, zoals boeren en coöperaties in ontwikkelingslanden. Er is dus sprake van een keten. Investeringen die via de financiële sector lopen, vloeien verder naar andere bedrijven.
Daarnaast zet Nederland via andere instrumenten in op rechtstreekse financiering van boeren en midden- en kleinbedrijf (MKB), zoals via medefinancieringsorganisaties, PSI, Africa Enterprise Challenge Fund, Programma Ondersteuning Producentenorganisaties.
Deelt u de mening van Eurodad dat ontwikkelingsbanken te veel gericht zijn op groei in plaats van duurzame economische ontwikkeling? Zo neen, waarom niet?
Nee. De meeste ontwikkelingsbanken hebben een uitdrukkelijk mandaat voor evenwichtige, «inclusieve» groei. Dit betekent dat ze tot doel hebben een bijdrage te leveren aan economische groei die het sociaal economisch evenwicht verbetert, armen uit de poverty trap haalt, en die ook in milieutermen duurzaam is.
Deelt u de mening dat de transparantie over geldstromen van ontwikkelingsbanken moet worden verbeterd? Zo neen, waarom niet?
Nederland zet zich nadrukkelijk in om transparantie waar nodig en mogelijk te bevorderen. Ontwikkelingsbanken hebben een goed systeem van sociale en milieu safeguards en accountabilityregels, waarin transparantie en inzichtelijkheid in financiële stromen een belangrijke rol spelen. Deze richtlijnen worden regelmatig geëvalueerd en aangepast. Mij zijn geen zaken bekend van onjuist gebruik van geldstromen door financiële intermediairs, ik zie dan op dit moment ook geen aanleiding om de richtlijnen aan te passen.
Hoe en op welke wijze beoordeelt u Nederlandse financiële steun aan multilaterale, regionale en nationale ontwikkelingsbanken? Welke kwaliteitseisen stelt u aan financiële steun? Kunt u dit toelichten?
Het functioneren van multilaterale organisaties wordt jaarlijks getoetst met behulp van een scorekaart. De scorekaart beoordeelt de organisatie op de relevantie en realisatie van de doelstelling (en in hoeverre de bank aansluit bij Nederlands beleid) en institutionele aspecten en functioneren (zoals de kwaliteit van beheersprocessen; Human Resources Management, kwaliteit van bestuurs- en beheersorganen, anti-corruptiebeleid en de kwaliteit van de landenkantoren).
Met alle ontwikkelingsbanken vindt daarnaast regelmatig beleidsoverleg plaats. Het beleid van de banken op het terrein van safeguards policies en accountability policies, wordt systematisch gemonitord en regelmatig herzien en aangescherpt door de raden van bewindvoerders.
Het functioneren van FMO en de aansluiting bij Nederlands beleid wordt onder andere gecontroleerd door de Staat in haar hoedanigheid als meerderheidsaandeelhouder, op basis van de overeenkomst tussen FMO en de Staat uit 1998 en door middel van het halfjaarlijks beleidsoverleg met de directie van FMO.
Op welke wijze waarborgt u dat de Nederlandse bijdrage aan deze ontwikkelingskredieten coherentie van beleid bevordert in plaats van negatief beïnvloedt? Kunt u dit toelichten?
De werkzaamheden van de ontwikkelingsbanken, waaronder kredietverlening, zijn coherent met het Nederlands beleid. Het Nederlands beleid is gericht op duurzame en evenwichtige economische groei, net als het beleid van de ontwikkelingsbanken.
Kunt u deze vragen vóór 2 juli a.s. beantwoorden in verband met het algemeen overleg over het bedrijfsleveninstrumentarium op die datum?
Ja.
Spoorcapaciteitsproblemen rondom Zwolle |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van het lid Slob over de spoorcapaciteit Zwolle – Herfte Aansluiting – Emmen d.d. 17 november 2010?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het baanvak Zwolle-Herfte op 2 maart j.l. door ProRail alsnog overbelast is verklaard2 en dat bovendien uit een recentelijk in opdracht van de betrokken provincies uitgevoerd onderzoek is gebleken dat de infrastructuur op het deeltraject Herfte-Emmen eveneens niet volstaat?3
Ja, het is mij bekend dat ProRail 2 maart j.l. voor het baanvak Zwolle – Herfte aansluiting een overbelastverklaring heeft afgegeven. Ten aanzien van het traject Emmen – Herfte aansluiting neem ik aan dat u doelt op de conclusie dat om de gevraagde kwartiersdienst op het traject Emmen – Zwolle binnen de gewenste normtijden gepland te krijgen maatregelen noodzakelijk zijn.
Wat is uw mening over het feit dat Zwolle-Herfte nu pas overbelast wordt verklaard en Herfte-Emmen dat zelfs nog steeds niet is, terwijl alle feiten die de problematiek duidelijk maakten reeds veel langer bekend zijn, in meerdere vragen en debatten door verschillende fracties aan de orde zijn gesteld en er reeds geruime tijd aanzienlijke budgetten beschikbaar zijn gesteld om de door de Kamer wél gesignaleerde problematiek tijdig en robuust op te lossen?4
Het proces van overbelast verklaren is onderdeel van het reguliere proces voor de totstandkoming van de dienstregeling waarin vervoerders en ProRail bepalen of er capaciteitsknelpunten zijn of in de nabije toekomst te verwachten zijn. In mijn antwoord van 17 november 2010 op de vragen van Kamerlid Slob heb ik aangegeven dat er toen geen reden was om voor het traject Zwolle – Emmen een overbelastverklaring af te geven.
Bij de coördinatie in het verdelingsproces voor de dienstregeling 2013 is gebleken dat geen overeenstemming kon worden bereikt voor de verdeling van de treindienst op het deeltraject Zwolle – Herfte. Door ProRail is daarop terstond een overbelastverklaring afgegeven. Een belangrijk verschil met de situatie rond 2010 is dat, zoals gemeld in mijn brief van 18 januari 2012 (TK 29 984 nr. 283), het project ZwolleSpoort gefaseerd opgeleverd zal worden, waardoor een deel van de benodigde functionaliteiten later opgeleverd wordt.
Met betrekking tot Herfte – Emmen geldt dat door ProRail, vervoerders en de Noordelijke Provincies in het Programma Noord Nederland verschillende dienstregelingconcepten voor de toekomst worden uitgewerkt. In het Programma Noord Nederland wordt door het Ministerie vanuit onder andere de motie Koopmans budget beschikbaar gesteld om voor die treindiensten de noodzakelijke maatregelen in de infrastructuur te treffen. Het traject Emmen – Herfte aansluiting maakt onderdeel uit van dit programma. Vooruitlopend op de uitwerking van de toekomstige dienstregelingconcepten is een overbelastverklaring echter nog niet aan de orde.
Deelt u de conclusie dat twee van de drie in de betreffende overbelastverklaring genoemde oplossingsrichtingen niet tijdig, voordat het betreffende knelpunt optreedt, kunnen worden gerealiseerd, gezien de tijd die realisatie van een fly-over kost? Deelt u de conclusie dat de andere voorgestelde oplossing leidt tot een slechter treinproduct voor groepen reizigers? Waarom is seinverdichting niet genoemd als snel realiseerbare (interim-) oplossing?
De in de overbelastverklaring genoemde oplossingsrichtingen zijn vanuit het
overleg van ProRail met vervoerders naar voren gekomen mogelijke oplossingsrichtingen. De opsomming is zeker niet limitatief. Volgend op een overbelastverklaring zal door ProRail een capaciteitsanalyse uitgevoerd worden waarin mogelijke kosteneffectieve oplossingen verkend zullen worden. Deze capaciteitsanalyse is naar verwachting medio september gereed. Volgend op die capaciteitsanalyse zal ProRail in overleg met de vervoerders de meest kansrijk en effectief ingeschatte oplossingsrichtingen uitwerken in een capaciteitsvergrotingplan. Het korter na elkaar laten rijden van de treinen zal hierin worden meegenomen. In het capaciteitsvergrotingplan zal vervolgens een verwachte realisatietijd van de oplossingsrichtingen gegeven worden.
Deelt u thans alsnog de mening dat ProRail niet heeft gehandeld op een wijze zoals de Europese richtlijn dit beoogt en verlangt, namelijk dat overbelast verklaring terstond moet gebeuren als in de nabije toekomst een capaciteitsprobleem wordt voorzien? Zo nee, kunt u dit toelichten en daarbij ook ingaan op het achterliggende doel van de betreffende clausule in genoemde EU-richtlijn, te weten het vermijden van capaciteitstekorten die in redelijkheid vooraf voorzienbaar waren?
Nee, die mening deel ik niet. Zie verder het antwoord bij vraag 3.
Onderschrijft u de stelling dat één van de belangrijkste concessionele taken van ProRail het zorgen voor voldoende capaciteit is? Hoe beoordeelt u vanuit deze optiek de gang van zaken op het traject Zwolle-Herfte-Emmen?
Ja. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van een fundamenteel besturingsprobleem indien er door ProRail pas actie wordt ondernomen als het al veel te laat is om nog maatregelen te nemen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Daarnaast wordt door IenM op regelmatige basis een Nationale Markt en Capaciteit Analyse (NMCA) uitgevoerd, waarmee ik mogelijke knelpunten voor de middellange en lange termijn in kaart breng en een basis leg voor de toekomstige investeringsbeslissingen.
Kunt u aangeven waarom ProRail als oplossing van dit knelpunt wel een dure fly-over overweegt, maar niet de realisatie van een 3e en 4e spoor tussen Zwolle en Herfte? Deelt u de mening dat met een 4e spoor de corridor Zwolle-Emmen volledig onafhankelijk van de corridor Zwolle-Meppel zou kunnen worden afgewikkeld aan de oostzijde van Zwolle zonder dure fly-over? Deelt u de mening dat een dergelijke oplossing veel meer voordelen heeft en tevens past binnen het concept Robuust Spoor, dat uitgaat van het ontvlechten van spoorverbindingen waar dit zinvol is?
Zoals aangegeven bij antwoord 4 zijn de in de overbelastverklaring genoemde oplossingen niet limitatief. Volgend op de overbelastverklaring stelt ProRail een capaciteitsanalyse op met daarin mogelijke oplossingsrichtingen die kosteneffectief zijn. Hierin worden zoals aangegeven in de overbelastverklaring ook oplossingsrichtingen met een 3e en/of 4e spoor meegenomen. Ook het korter na elkaar laten rijden van de treinen zal hierin worden meegenomen. Deze capaciteitsanalyse is echter nog niet gereed.
Herinnert u zich dat het besluit van uw ambtsvoorganger om over de IJssel een tweesporige brug te bouwen, mede gebaseerd is op de aanname dat er op deze flessenhals «BB21» (Beheersing en Beveiliging in de 21e eeuw) toegepast zou worden, en dat er om die reden geen drie- of viersporige brug nodig was?5 Waarom is dit essentiële aspect niet genoemd in de brief van 13 juli 20096 over het zogenaamde «8-minuten-probleem» rond Zwolle, terwijl het duidelijk is dat dit probleem veroorzaakt is door het niet-realiseren van BB21, noch een adequate vervanging daarvoor, zoals seinverdichting?
Ik herinner mij dit besluit. De stelling dat het «8-minutenprobleem» rond Zwolle veroorzaakt is door het niet realiseren van BB21, noch een adequate vervanging daarvoor zoals seinverdichting, kan ik niet onderschrijven. Om te beginnen wijkt de actuele situatie af van het zogenaamde «8-minuten-probleem», zoals uiteengezet in de brief van 13 juli 2009. Dit was gebaseerd op het theoretische dienstregelingmodel ten behoeve van de Landelijke Markt- en Capaciteitsanalyse (LMCA) van november 2007. Voorts heeft mijn ambtsvoorganger, in antwoord op schriftelijke vragen (brief van 8 december 2009 TK 32 123 nr. 72) gemeld dat op het samenlooptraject van de Hanzelijn en de Veluwelijn tussen Zwolle en Hattemerbroek aansluiting in het kader van het project Hanzelijn een minimale seinafstand is gerealiseerd die een opvolgtijd van twee minuten mogelijk maakt. Bovendien verwijs ik naar de passage in de aangehaalde brief van 13 juli 2009 over het optimaliseren van het emplacement Zwolle. Deze maatregelen zijn inmiddels onderdeel van het project ZwolleSpoort. Mijn conclusie is dan ook dat de problematiek in Zwolle bezien moet worden vanuit de actuele inzichten.
Waarom heeft u nog steeds geen gevolg gegeven aan de toezegging van uw ambtsvoorganger van 15 december 2008 om het betreffende «8-minuten-probleem» op te lossen met seinverdichting?7 Deelt u de conclusie dat, indien deze seinverdichting nu reeds was gebouwd, dat dan de thans optredende problemen rondom Zwolle niet zouden bestaan of in veel mindere mate? Hoe beoordeelt u dit vanuit de concessionele taak van ProRail om te zorgen voor voldoende capaciteit?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Is het u bekend dat er in april 2013 opnieuw een Intercity-overstapprobleem in Zwolle8 en mogelijk ook een spitsvervoerscapaciteitsprobleem ontstaat in de hervatte treindienst Enschede-Zwolle? Hoe ziet u dit in relatie tot de opmerking van uw ambtsvoorganger om (citaat) «de kwaliteit/betrouwbaarheid van de treindienst ná de ingebruikname van de tunnel te verbeteren ten opzichte van de huidige (storingsgevoelige) situatie»?9 Bent u bereid op zo kort mogelijke termijn deze problematiek aan te pakken?
Zoals in het antwoord bij vraag 3 is aangegeven zal het project ZwolleSpoort gefaseerd opgeleverd worden, waardoor een deel van de benodigde functionaliteiten later opgeleverd wordt. De door u geschetste problematiek doet zich voor in de periode dat de volledige functionaliteit van Zwolle nog niet beschikbaar is. Over de definitieve planning wordt u geïnformeerd zodra ProRail mij heeft geïnformeerd. Naar verwachting levert ProRail deze planning medio juli op. Van een mogelijk spitsvervoerscapaciteitsprobleem is mij overigens niets bekend.
Bent u, mede gelet op het gedeeltelijke uitstel en heroverweging van de spoorwerken in Zwolle en de voortschrijdende capaciteitsinzichten, bereid de knelpunten op de tweesporige flessenhals Hattemerbroek-Zwolle-Herfte-Meppel alsnog mee te nemen in het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer en de besteding van het budget uit de motie-Koopmans? Bent u bereid om hiervoor de eerder voorgenomen bestedingen van de motie-Koopmans waar nodig bij te stellen?
Allereerst zal op basis van nader onderzoek van ProRail worden bezien welke maatregelen nodig en kosteneffectief zijn, waarbij ik vooralsnog uit ga van de huidige beschikbare middelen uit het budget Motie Koopmans. Indien toch extra budget nodig blijkt te zijn zal ik daarover in overleg gaan met de regio. Deze corridor is geen onderdeel van de trajecten van PHS, zodat ik dit niet uit PHS zal financieren indien er extra budget nodig zou blijken te zijn.
Kunt u met de beantwoording van deze vragen de lijst met 50 prioriteitsprojecten die ProRail heeft geïdentificeerd in het kader van het project Robuust Spoor naar de Kamer sturen en de Kamer ook nader informeren over de stand van zaken met Robuust Spoor?
In lijn met de aanbeveling van de commissie Kuiken gaan de sector en ik, elk vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid, door met de ontwikkeling van Robuust Spoor.
ProRail is gezien haar taak continue bezig met het onderzoeken van (locatie-) specifieke verbeteringen aan het spoor ten behoeve van vervoerders. Door ProRail wordt momenteel voor circa 50 locaties waar zich mogelijk een knelpunt gaat voordoen onderzocht welke maatregelen noodzakelijk zijn.10 Deze maatregelen worden gefinancierd uit het budget voor Kleine Functiewijzigingen, dat specifiek bedoeld is om knelpunten in het vervoersysteem op te lossen. In het Beheerplan 2012 is hiervoor binnen het bestaande budget voor kleine functiewijzigingen een bedrag van € 221 mln. opgenomen voor de periode 2012 t/m 2017.
Standaardisatie van software rond het Omgevingsloket |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de presentatie1 van de gemeente Delft op de recente Wabowijzer Expertisedag, waarin werd voorgerekend dat één landelijke database voor alle gegevens rond handhaving van milieu- en ruimtelijke ordeningswetgeving (in het verlengde van vergunningverlening) een besparing van een factor 10 aan ICT-kosten kan opleveren ten opzichte van de huidige situatie, waarbij alle betrokken partijen na het afhandelen van een vergunningtraject (provincies, gemeenten, waterschappen, brandweer, Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD's) hun eigen weg gaan bij het opslaan en ontsluiten van relevante handhavingsinformatie?
Ja, ik heb kennis genomen van de presentatie van de gemeente Delft ten aanzien van het creëren van een centrale database van de vergunningdossiers en neem dit voorstel serieus mee bij de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online.
Onderschrijft u dat zo'n «back-end» voor het Omgevingsloket Online ook een grote verbetering kan opleveren voor de toegankelijkheid/transparantie van data, voor kwaliteitsborging, «benchmarking» en wetenschappelijk onderzoek?
Een dergelijk centrale database van vergunningdossiers kan de toegankelijkheid van de dossiers verbeteren. Naast een centrale database zal ik alternatieven onderzoeken, aansluitend bij de mogelijkheden van de medeoverheden en efficiënt in termen van beheer en onderhoud. Een aantal gemeenten heeft zelf al een goede toegankelijkheid georganiseerd voor de eigen vergunningdossiers.
Onderschrijft u dat dit concept ook zeer behulpzaam kan zijn in het kader van de invoering van Regionale Uitvoeringsdiensten en de problematiek bij bestuurlijke reorganisatie (zoals gemeentelijke herindelingen) sterk kan vereenvoudigen?
In het kader van de vereenvoudiging en verbetering van het omgevingsrecht ben ik samen met de medeoverheden een project gestart om te bepalen welke (aanpassingen van) landelijke digitale voorzieningen de uitvoering van het omgevingsrecht kunnen vereenvoudigen en verbeteren voor burgers, bedrijven en overheden. De doorontwikkeling van het Omgevingsloket online is hiervan een voorbeeld. Het resultaat is een gezamenlijke digitale agenda voor het omgevingsrecht.
Bent u bereid om het «Web-based» concept zoals voorgesteld door de gemeente Delft nader te onderzoeken en de Kamer ultimo 2012 te berichten over uw conclusies?
Ja, ik neem deze optie mee in de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online en de gezamenlijke digitale agenda voor het omgevingsrecht en kan de Kamer daarover begin 2013 berichten.
Wordt in het kader van kwaliteitsverbetering van vergunning- en handhavingsinformatie overwogen om een wettelijke basisregistratie voor relevante gegevens te definiëren? Zo nee, bent u bereid om in overleg met betrokken partijen uit handhavingsland te onderzoeken of zo'n aanpak meerwaarde biedt?
Indien uit de trajecten van de doorontwikkeling van het Omgevingsloket online en de digitale agenda omgevingsrecht blijkt dat het stelsel van basisregistraties moet worden aangevuld om te komen tot een succesvolle uitvoering van het omgevingsrecht, zal dat te zijner tijd bezien moeten worden.
Geluidsoverlast van de Betuwelijn |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de second opinion van ingenieursbureau Peutz1 over het rapport «Geluidsonderzoek Hardinxveld-Giessendam» van ingenieursbureau DGMR2 in opdracht van ProRail?
Ja.
Deelt u het bezwaar van Peutz dat DGMR de gemeten geluidswaarden niet heeft gecorrigeerd voor de gemiddelde snelheid van de treinen (Tracébesluit)?
DGMR heeft wel degelijk een snelheidscorrectie toegepast om de geluidsbelasting te toetsen aan het Tracébesluit. Om de huidige feitelijke geluidsbelasting te kunnen beoordelen, is ook gekeken naar de waarden die niet gecorrigeerd zijn voor de snelheid.
Deelt u het bezwaar van Peutz dat de spreiding van de meetresultaten te groot is om een betrouwbare bepaling van de gemiddelde waarden van de geluidbelasting te kunnen maken?
Nee, dit bezwaar deel ik niet. De meetresultaten laten weliswaar een grote spreiding zien, maar door de verscheidenheid in wagentypen is dat gebruikelijk bij metingen van het geluid van goederentreinen. DGMR heeft gemeten conform het wettelijk vastgelegde reken- en meetvoorschrift, waardoor de metingen voldoen aan de vereiste mate van betrouwbaarheid.
Deelt u de conclusie van Peutz dat in de huidige situatie de berekende waarden uit het Tracébesluit al worden bereikt of overschreden?
Die conclusie deel ik niet. De resultaten van de geluidsmetingen van DGMR laten zien dat het feitelijke gebruik van de Betuweroute op dit moment niet leidt tot overschrijding van de waarden uit het Tracébesluit.
Deelt u de conclusie van Peutz dat bij de verwachte toename van de intensiteit van het spoorgebruik, conform Tracébesluit, de geluidswaarden de voorkeurswaarden zullen overschrijden?
Ik acht die conclusie te voorbarig. Zo gaat Peutz niet uit van instroom van stil materieel. Met de inwerkingtreding van Swung-1 vanaf 1 juli 2012 worden geluidproductieplafonds vastgesteld voor de Betuweroute. Daarbij is aangesloten bij het Tracébesluit. Vanaf 2013 rapporteert de beheerder jaarlijks over de naleving van deze geluidproductieplafonds. In dit nalevingsverslag zal de beheerder ook een overzicht van de baanvakken geven waar de berekende geluidproductie op één of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder het geldende geluidproductieplafond ligt. Een dreigende overschrijding wordt dan op tijd zichtbaar. Overigens is er op korte termijn nog geen sprake van vervoersvolumes conform het Tracébesluit.
Vanuit mijn ministerie en op Europese schaal worden er op dit moment initiatieven uitgewerkt om in de periode naar 2020 tot 80% stil goederenmaterieel te komen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat in de lopende MER-evaluatie het aspect geluidsoverlast op een goede wijze meegenomen wordt?
De metingen en onderzoeken in het kader van de MER-evaluatie zijn bijna afgerond. Het aspect geluid is daarin zorgvuldig meegenomen op de wijze waarop het programma voor de evaluatie van de milieueffecten van de Betuweroute voorschrijft. In Hardinxveld-Giessendam zijn de metingen uitgebreider geweest dan dit programma voorschrijft. Naast het onderzoek van DGMR voert Movares in het kader van de MER-evaluatie op andere locaties langs de Betuweroute geluidsonderzoeken uit.
Welke maatregelen, als snelheidsbeperkingen of verhogen van geluidsschermen, gaat u nemen om overschrijding van de voorkeurswaarden te voorkomen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb opgemerkt, geldt vanaf 1 juli 2012 een nieuw wettelijk kader. Daarin is ook vastgelegd op welke wijze er moet worden omgegaan met dreigende overschrijdingen van de geluidproductieplafonds. Dit wettelijk kader is voor mij leidend. Ook verwijs ik hierbij naar de initiatieven om tot stiller goederenmaterieel te komen.
Kent u de brief van de Duitse vervoersautoriteit NVR/AVV van 30 maart 2012 waarin wordt aangegeven dat:
Ja.
Bent u ermee bekend dat sinds april 2012 ook daadwerkelijk door de aannemer aan genoemde uitbreiding wordt gewerkt voor € 8 mln. zonder dat er van Nederlandse zijde een duidelijke bevestiging is dat de intercityverbinding binnen de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet überhaupt gaat rijden?
Mij is bekend dat momenteel gewerkt wordt aan een tweetal nieuwe wisselverbindingen nabij Herzogenrath. Voor zover mijn informatie strekt voorzien die verbindingen in de behoefte die voortvloeit uit de keuzes voor de toekomstige lijnvoering van de Duitse regionale treinen en is er geen direct verband met de IC verbinding Nederland – Aken.
Deelt u de mening dat hiermee van Duitse zijde aan alle randvoorwaarden, zoals door u gesteld in uw brieven van 18 november 2011 (beleidsvoornemen inzake de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet vanaf 2015)1 en 25 november 2011 (uitkomsten bestuurlijke overleggen MIRT, najaar 2011)2 is voldaan? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deel ik niet. Samen met provincie Limburg, Parkstad Limburg, NVR/AVV, ProRail, DB Netz en NS wordt constructief overlegd over de toekomstige verbinding naar Aken. ProRail en DB Netz werken momenteel samen een variantenstudie uit om vast te stellen of en zo ja welke infrastructuur maatregelen aan Nederlandse en Duitse zijde nodig zijn. Op verzoek van de regio wordt deze vraag beantwoord voor meerdere varianten voor het toekomstige grensoverschrijdende treinproduct. Eerst wordt per variant gekeken naar de infrastructurele consequenties en hoe de dienstregeling van elke variant er exact uitziet. Vervolgstap zal zijn dat op basis van die uitkomsten per variant de exploitatieve consequenties (benodigd materieel, opbrengsten en kosten) in beeld worden gebracht.
Daarnaast wordt nu ook gesproken over de wijze waarop de exploitatie organisatorisch vorm wordt gegeven. Uitgangspunt hierbij is dat NS de treindienst samen met een Duitse vervoerder exploiteert en dat het eventuele exploitatietekort in Duitsland gedurende de looptijd van de concessie wordt afgedekt door de Duitse vervoersautoriteit.
Pas als het bovenstaande proces zorgvuldig is doorlopen en de definitieve keus uit de varianten is gemaakt en partijen zich daaraan (ook wat betreft financiële consequenties) hebben verbonden, kan gestart worden met de realisatie.
Waarom is nog steeds niet besloten welke infrastructurele maatregelen aan Nederlandse zijde tussen Heerlen en de grens zullen worden uitgevoerd en wanneer deze afgerond zullen zijn? Bent u bereid, teneinde het proces niet langer te vertragen, om vóór het algemeen overleg MIRT d.d. 28 juni 2012 het plan van aanpak voor de uitbouw aan Nederlandse zijde aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord 3. Er is nog geen eenduidig en gedragen beeld over het toekomstig treinproduct. Het resultaat van de variantenstudie is invoer bij de besluitvorming en onderhandeling over de voorkeursvariant. Zodra het proces is doorlopen is duidelijke welke aanpassingen in Nederland en Duitsland noodzakelijk zijn en welke financiële dekking hiervoor benodigd is. Ik verwacht in juli 2012, op basis van het Plan van Aanpak van Prorail en DB Netz, zicht te hebben op de planning.
Kunt u uitleggen op welke manier u de regierol in de onderhandelingen over de grensoverschrijdende intercityverbindingen, waarvoor een «zware inspanningsverplichting» zal gelden, invult in het algemeen, en specifiek voor Heerlen-Aachen?
Ik wil dat alle betrokken partijen geprikkeld blijven om zich in te zetten voor het realiseren of verbeteren van deze grensoverschrijdende verbindingen. Daarom heb ik gekozen voor een zware inspanningsverplichting voor NS. De zware inspanningsverplichting geldt voor enkele HSL-stations net over de grens (Aken, Luik, Düsseldorf en Antwerpen). De NS zal op transparante en constructieve wijze overleggen over de gewenste invulling van de grensoverschrijdende verbinding met de betrokken regio’s, zoekt overeenstemming met het buitenland over samenwerking met de buitenlandse vervoerder en verdeling van de kosten en opbrengsten. NS is hierbij wel afhankelijk van de medewerking die zij vanuit het buitenland (van regionale overheden en van vervoerder) krijgt. Ik en mijn ambtenaren zullen waar nodig proactief contact zoeken met relevante overheden, vervoerders en infrabeheerders in binnen en buitenland.
Daarnaast is van belang dat de infrastructuur toereikend is zodat er een goede verbinding kan worden geboden. Daar waar de buitenlandse infra niet op orde is zal ik contact opnemen met mijn buitenlandse collega om het belang van aanpassing te onderstrepen. Daar waar de spoorinfrastructuur op Nederlands grondgebied niet op orde is zal ik ProRail opdracht geven te onderzoeken wat er moet gebeuren.
Specifiek voor de verbinding naar Aken geldt dat er mogelijk een concurrerende verbinding van Heerlen naar Aken via het bedrijventerrein Avantis aangelegd wordt. Bij de beoordeling of de infrastructurele aanpassingen tussen Heerlen en Herzogenrath kosteneffectief zijn zal ook de aanleg van de aanpalende spoorlijn worden beschouwd.
Welke rol moet NS volgens u in de genoemde onderhandelingen hebben – een volgende of een bepalende? Welke rol ziet NS zelf voor zich in dit proces? Komt dit overeen met wat u voor ogen heeft om tot een aantrekkelijk en toekomstvast nieuw product te komen?
Zowel IenM als NS zien het als een gezamenlijk project van de betrokken partijen. Afhankelijk van het onderwerp is NS soms een meer volgende partij (bijvoorbeeld bij het bepalen van de benodigde infrastructuur) of een meer bepalende partij (bijvoorbeeld bij het doorrekenen van de exploitatieve consequenties per variant).
Wat verstaat u onder een goede invulling van de «zware inspanningsverplichting» op de grensoverschrijdende intercityverbindingen en wat verstaat NS daaronder?
Zie antwoord 5. NS ziet dit ook als de invulling van het begrip zware inspanningsverplichting en handelt hiernaar in het beschreven proces.
Kunt u toelichten, welke concrete voorstellen er vanuit NS in genoemde onderhandelingen zijn gedaan, om de «zware inspanningsverplichting» op de diverse grensoverschrijdende trajecten vorm te geven en specifiek voor Heerlen-Aachen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven bij antwoord 3 loopt het proces nog en ook de komende tijd zal NS hier concreet aan bijdragen. Tot nu toe heeft NS o.a. concreet meegewerkt aan het vaststellen van de te onderzoeken treindiensten, de wijze waarop deze onderzocht worden, en voorstellen gedaan voor de samenwerking met een Duitse partner.
Delen u en NS de mening dat het exploiteren van een grensoverschrijdende intercitydienst door NS als onderdeel van de hoofdrailnetconcessie in opdracht van de verantwoordelijke vervoersautoriteit(en) zonder wettelijke of juridische belemmeringen mogelijk is en ook veruit de eenvoudigste en meest efficiënte optie is? Is dit ook uw inzet en die van NS? Zo nee, waarom niet?
Het uitwerken van de wijze waarop de exploitatie organisatorisch vorm krijgt, is onderdeel van het in antwoord 3 geschetste proces. Hierbij zal ook naar de wettelijke en juridische randvoorwaarden gekeken worden. Pas na deze uitwerking kan een uitspraak worden gedaan wat de meest wenselijke vorm is. Uitgangspunt voor mij en NS is dat de exploitatie zal plaatsvinden met een Duitse vervoerder op Duits grondgebied en met een Belgische vervoerder op Belgisch grondgebied.
Bent u bereid het ertoe te leiden dat NS als beoogd concessiehouder de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de intercityverbinding Eindhoven – Heerlen – Aachen op zich zal nemen?
Nee, zie ook mijn voorgaande antwoorden. Ik wil dat alle betrokken partijen geprikkeld blijven om zich in te zetten voor het realiseren of verbeteren van deze grensoverschrijdende verbindingen. Daarom heb ik gekozen voor een zware inspanningsverplichting voor NS en niet voor een resultaatsverplichting. Bij een resultaatsverplichting zou ik de onderhandelpositie van NS richting buitenlandse partijen ondermijnen wat ten koste gaat van de maakbaarheid.
Bent u, nu aan alle voorwaarden is voldaan, bereid om in ieder geval de intercityverbinding Eindhoven – Heerlen – Aachen als duidelijk geformuleerde resultaatsverplichting op te nemen in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Nee, zie antwoord 10
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg over de concessie voor het hoofdrailnet op 2 juli 2012?
Ja.
De uitspraak van premier Erdogan van Turkije dat abortus moord is |
|
Arjan El Fassed (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken over abortus van premier Erdogan van Turkije, die hij heeft gedaan tijdens Internationale Conferentie van Parlementariërs?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraken van de Turkse premier, die abortus beschouwt als moord en ook tegen de keizersnede is?
Ik verwijs naar de vigerende Nederlandse wetgeving op dit gebied die abortus onder voorwaarden toestaat. De visie die daaraan ten grondslag ligt is wezenlijk anders dan die van de Turkse premier.
Bent u bereid deze uitspraken aan de orde te stellen tijdens het bezoek dat u met de Koningin van 13 tot en met 15 juni 2012 aan Turkije brengt in het kader van 400 jaar diplomatieke betrekkingen? Bent bereid daarbij het recht op abortus voor iedere vrouw te verdedigen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van de gesprekken hierover?
Bent u bereid deze vragen voor uw vertrek naar Turkije op 13 juni te beantwoorden?
De Bilderbergconferentie 2012 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rutte snapt Bilderberg-regel niet»?1
Ja.
Kent u de Chatham House Rule?2 Zo ja, zijn er nog andere regels die gezamenlijk te duiden zijn als de Chatham House Rules? Zo nee, hoe verhouden de door u genoemde Chatham House Rules zich tot de Chatham House Rule zoals hier gedefiniëerd?
Ja, ik ben bekend met de strikte definitie als aangegeven op de website van Chatham House. In het algemeen diplomatiek gebruik wordt met Chatham House Rule(s) geduid op een bijeenkomst waarvan de besprekingen op off the record basis zijn. Wat zoveel wil zeggen dat na afloop van de bijeenkomst geen uitlatingen aan derden worden gedaan over het besprokene.
Deelt u de mening dat volgens de Chatham House Rule deelnemers aan een discussie vrijuit moeten kunnen spreken? En dat er in de buitenwereld gesproken mag worden over die discussie mits uitspraken niet te herleiden zijn tot individuele deelnemers? Zo nee, waarom niet. Zo ja, bent u dan bereid mijn eerdere vragen alsnog binnen de mogelijkheden van de Chatham House Rule te beantwoorden?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Chatham House Rule u de mogelijkheid biedt om mededeling aan derden te doen over wat u zelf gezegd heeft tijdens de conferentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid alsnog verslag te doen van uw inzet en bijdrage aan de Bilderbergconferentie?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het waar dat bij conferenties die vallen onder de Chatham House Rule de deelnemerslijst niet gepubliceerd mag worden? Zo nee, waarop baseert u uw antwoord? Zo ja, om welke reden mag worden aangenomen dat de Bilderbergconferentie zou vallen onder de Chatham House Rule, nu de deelnemerslijst aan die conferentie wel openbaar gemaakt is?
Het al dan niet delen van de deelnemerslijst van een bijeenkomst met derden is aan de organisatie van een iedere bijeenkomst. Het causale verband dat u lijkt af te leiden uit het al dan niet delen van een deelnemerslijst en het vrijgeven aan, dan wel delen met derden van hetgeen besproken is -al dan niet herleidbaar- deel ik niet.
Antwoord6
Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u het verband aangeven tussen Chatham House en de Bilderbergconferentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u tevens aangeven wie bepaalt waar en wanneer de Chatham House Rule van toepassing zou zijn en waarom dat het geval is?
Kunt u uitsluiten dat verblijf en deelname aan de conferentie door de Nederlandse deelnemers (inclusief de internationale afgevaardigden met een Nederlands paspoort) die geen lid van de regering zijn, direct of indirect voor rijksrekening gekomen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord wanneer dat voor enige afgevaardigde met Nederlands paspoort toch het geval mocht zijn geweest?
Ja dat kan ik voor deze kabinetsperiode uitsluiten.
De verkoop van goederen via een webwinkel gevestigd op een perceel met de bestemming “bedrijfslocatie” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch over de verkoop van goederen via een webwinkel gevestigd op een perceel met de bestemming «bedrijfslocatie»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State over de verkoop en uitstalling van fietsen op een perceel met de bestemming «bebouwing voor agrarische doeleinden»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de online consumentenbestedingen in 2011 zijn gestegen tot € 9 miljard3, ten opzichte van € 8,2 miljard in 20104 en € 6,4 miljard in 20095? Hoe beoordeelt u de waarde van webwinkels en online winkelen voor de Nederlandse economie, in deze tijden van laag consumentenvertrouwen en financiële neergang?
Ik heb kennis van berichten over de toegenomen verkoop via webwinkels.
Gezien het feit dat consumenten in 2011 voor € 9 miljard online aankopen deden, terwijl de totale detailhandel voor € 106 miljard aan omzet behaalde, is het belang van webwinkels nog beperkt te noemen (bron: CBS). De afgelopen jaren groeide de omzet van webwinkels daarentegen beduidend sneller dan de omzet van de detailhandel. Zo groeide de omzet van de totale detailhandel in 2011 met 1%, terwijl online consumentenbestedingen met 10% toenamen.
Deelt u de mening dat webwinkels en traditionele winkeldetailhandel doorgaans een duidelijk verschillend karakter en een verschillende ruimtelijke impact hebben, zeker als het gaat om webwinkels die niet of nauwelijks ruimtelijke uitstraling hebben? Zo ja, vindt u dat met deze online detaillisten anders zouden moeten worden omgegaan dan met de fysieke detailhandelaren?
Aan de orde is de vraag op welke locaties webwinkels zich wel of niet mogen vestigen en of de ruimtelijke regelgeving wel of niet up-to-date is.
Van rijkswege is er ten aanzien van vestiging van webwinkels geen specifieke regelgeving. Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.2., tweede lid) zegt alleen: «Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten met betrekking tot branches van detailhandel en horeca».
Het Besluit ruimtelijke ordening doet geen uitspraken of webwinkels nu wel of niet tot detailhandel gerekend moeten worden. Ik zie echter geen noodzaak daarover nieuwe wetgeving voor speciaal één categorie winkels in het leven te roepen.
Invulling van een bestemmingsplan met de daarbij behorende locaties en regelgeving voor webwinkels is dus een zaak van gemeenten, want alleen zij zijn in staat lokaal maatwerk te leveren. De ruimtelijke wetgeving geeft de gemeenten speelruimte om bestemmingsplannen up-to-date te houden met de nieuwste economische en technische ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld webwinkels. En in het geval van detailhandel en horeca zijn alleen gemeenten goed in staat om te bepalen of een bepaalde soort detailhandel of horeca zich al dan niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening. Grensstellend is alleen dat de desbetreffende bepalingen niet gericht mogen zijn op het beperken van concurrentie, want dan ontstaat er strijdigheid met Europese regelgeving.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingen is de digitale vertaling van de bestemmingsplannen en heeft dus een volgend karakter. Als bestemmingsplannen nieuwe categorieën activiteiten gaan bevatten, zal ook de standaard een wijziging moeten ondergaan.
Gelet op het bovenstaande is het locatiebeleid voor webwinkels geen zaak die tot het takenpakket van de rijksoverheid behoort. Het desbetreffende locatiebeleid berust bij de provincies en gemeenten. Ik zie dan ook geen aanleiding om van rijkswege hier nadere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen6 en de daarin vastgelegde definitie van «detailhandel» onvoldoende rekening houden met het onderscheidende karakter van webwinkels?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat bestemmingsplannen die een verouderde definitie van detailhandel hanteren gemeenten in staat stellen om webwinkels uit woonwijken, bedrijventerreinen en buitengebieden te weren, zoals blijkt uit bovenstaande gerechtelijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de huidige situatie onzekerheid veroorzaakt bij zowel online- als fysieke ondernemers en dat dit leidt tot economische schade voor ondernemers en voor Nederland?7
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat deze onzekerheden en onnodige belemmeringen voor webwinkels moeten worden weggenomen en dat de betreffende regelgeving moet worden toegerust op de realiteit van het internettijdperk? En dat, als we dat niet doen, Nederland onnodig economische groeikansen mist?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat er in het bestuursrecht en in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen een duidelijk onderscheid moet komen tussen klassieke detailhandel en online detailhandel of een combinatie daarvan? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Mogelijke steun van Rwanda aan rebellen in Congo |
|
Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Human Rights Watch van 4 juni 2012 getiteld «DR Congo: Rwanda should stop aiding war crimes suspect»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat het Rwandese leger rebellen in de Democratische Republiek Congo ondersteunt door nieuwe rekruten, wapens en munitie te leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke bronnen?
De berichten over steun vanuit Rwanda aan muitende soldaten in de DRC en aan Bosco Ntaganda zijn verontrustend. In een op 29 juni gepubliceerd addendum bij het interim-rapport van de VN Group of Experts on DRC worden sterke aanwijzingen gepresenteerd van betrokkenheid hierbij van hoge Rwandese militairen. Daarmee zou Rwanda het VN wapenembargo en sanctieregime schenden. Het is aan Rwanda om tekst en uitleg te geven in antwoord op deze ernstige constateringen.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat Rwanda zeer waarschijnlijk militaire steun verleent aan Bosco Ntaganda, die sinds 2006 gezocht wordt door het Internationaal Strafhof (ICC)? Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat Bosco Ntaganda ongehinderd in Rwanda kan verblijven en verbleven heeft terwijl hij een door het ICC gezochte oorlogsmisdadiger is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse overheid alleen of samen met andere landen al contact gezocht met de Rwandese overheid om over de inhoud van deze berichtgeving te spreken en de Rwandese overheid ter verantwoording te roepen? Zo ja, wanneer, door wie en wat was de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
De Internationale Contactgroep voor het Grote Merengebied heeft op 24 mei onder Nederlands voorzitterschap afgesproken gezamenlijke boodschappen uit te dragen bij de autoriteiten in Rwanda en de DRC. Daarin wordt zorg uitgesproken over de ontwikkelingen in het oosten van de DRC, wordt de muiterij veroordeeld en wordt aangedrongen op de arrestatie en berechting van Bosco Ntaganda.
Ook heeft Nederland dit onderwerp in Brussel op de agenda van de EU gezet.
EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft op 7 juni jl. een verklaring uitgegeven over de situatie, op 25 juni gevolgd door de Europese Raad, die zorg heeft uitgesproken over berichten van externe steun aan de muiters.
De Nederlandse ambassadeur te Kigali heeft de ontwikkelingen bij meerdere gelegenheden besproken met vertegenwoordigers van de Rwandese regering, onder andere op 5 juni met de Minister van Justitie, op 6 juni met de Minister van Buitenlandse Zaken en op 3 juli met de Minister van Defensie.
De Rwandese regering ontkent alle betrokkenheid bij de muiterij in de DRC en benadrukt dat stabiliteit in het grensgebied ook in het belang van Rwanda is.
Bent u bereid de Rwandese regering op te roepen geen steun te geven aan Congolese rebellen of rebellenleiders die gezocht worden door het ICC? Zo ja, wanneer en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze speelt de Nederlandse ambassade in Kigali een rol bij het ter verantwoording roepen van de Rwandese overheid waar het gaat om de relaties van die overheid met rebellen in Congo en verdachte oorlogsmisdadigers zoals Bosco Ntaganda?
Zie antwoord vraag 4.
Eerherstel voor drie mariniers |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zaak van drie mariniers die in april 1948 tot lange gevangenisstraffen zijn veroordeeld omdat zij op 11 augustus 1947 weigerden een kampong in Pakisadji (Oost-Java) in brand te steken?
Ja.
Deelt u de mening dat inmiddels voldoende duidelijk is dat het platbranden van die kampong vanuit militaire optiek geen proportionele maatregel was, maar toch vooral een represaillemaatregel? Zo ja, deelt u de mening dat het weigeren van een dienstbevel indien uitvoering van dat dienstbevel een flagrante schending van het (humanitaire) oorlogsrecht zou opleveren, niet alleen een juridische plicht is, maar zelfs een te prijzen opstelling is voor (Nederlandse) militairen? Zo ja, bent u bereid alles in het werk te stellen om voor de drie veroordeelde mariniers, die weliswaar na enige tijd gratie kregen, maar nog steeds geen eerherstel hebben gehad, volledig eerherstel te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Begin 1948 zijn drie mariniers door de Zeekrijgsraad te Soerabaja en in hoger beroep door het Hoog Militair Gerechtshof in het toenmalige Nederlands-Indië veroordeeld wegens het weigeren van een dienstbevel. In beide gevallen hebben de rechters geoordeeld dat het platbranden van de kampong vanuit militair oogpunt noodzakelijk was en dat er geen sprake was van een represaillemaatregel. Met de brief van 2 juni 1949 (Handelingen TK 1948–1949, Aanhangsel nr. 121) heeft de toenmalige minister-president de Kamer gemeld dat deze zienswijze werd gedeeld door onder anderen de Legercommandant. Er zijn mij geen feiten of omstandigheden bekend die aanleiding geven de beoordeling van destijds te wijzigen.
Op 22 maart 1949 is de drie mariniers gratie verleend en is hun de resterende gevangenisstraf en de bijkomende straf, te weten het verbod te dienen bij de gewapende macht, kwijtgescholden. Voorts is uit documenten gebleken dat ten minste bij een van de betrokken mariniers na de gratieverlening ook het ontslag bij de Koninklijke marine ongedaan is gemaakt. Verder is de desbetreffende marinier gedecoreerd met het Mobilisatiekruis en het Ereteken voor Orde en Vrede. Uit archiefonderzoek is gebleken dat de overige twee mariniers deze laatste onderscheiding niet hebben aangevraagd.
Bent u bereid, zonodig na nader historisch onderzoek, het incident bij Pakisadji, zowel de wijze waarop de bevelen werden uitgedeeld, de wijze waarop de drie mariniers weigerden deze bevelen uit te voeren en de wijze waarop de militaire justitie hiermee is omgegaan, in relevante militaire opleidingen als voorbeeld op te voeren van integer en gewetensvol handelen van individuele militairen? Zo nee, waarom niet?
Ethiek en leidinggeven zijn belangrijke onderdelen van de opleiding en vorming van officieren en onderofficieren. Bij deze lessen worden morele dilemma’s van militairen uit het verleden betrokken. Het betreft hierbij onder meer voorbeelden uit de Tweede Wereldoorlog en tijdens het optreden in Nederlands-Indië vanaf 1945, maar ook tijdens recente operaties in Afghanistan.
Deelt u de mening dat de drie mariniers niet alleen eerherstel verdienen, maar ook als voorbeeld kunnen worden gesteld voor datgene wat wij van onze militairen verwachten en waar wij fier op kunnen zijn? Zo ja, hoe wilt u hieraan concreet inhoud geven, bijvoorbeeld tegenover de drie mariniers of hun nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
Militairen kunnen bij het uitvoeren van gevechtsacties voor morele dilemma’s worden gesteld waarbij zij vaak zwaarwegende keuzes moeten maken. De desbetreffende mariniers hebben een keuze gemaakt die in het licht van deze tijd anders zou kunnen worden beoordeeld als destijds. Ik acht het echter niet zorgvuldig de toetsing van het gedrag van deze mariniers te herbeoordelen aan de hand van de hedendaagse normen en met de wetenschap van nu.
De mogelijke terroristische plannen van Sharia4Holland |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sharia4Holland bedreigd door hackers»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de in dit artikel genoemde claim van de computerkrakers dat leden van Sharia4Holland onder andere in het Arabisch communiceren over terroristische activiteiten en mogelijke plannen en financieringen vanuit het buitenland?
Ja.
Berust deze claim op de waarheid? Zo ja, over welke specifieke terroristische activiteiten, mogelijke plannen en buitenlandse financieringen wordt er gesproken?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat de claim op waarheid berust. Overigens is op dezelfde website waar de claim verscheen later een bericht geplaatst waar wordt gesteld dat Anonymous Nederland ontkent iets te maken te hebben met de claim.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om de dreiging die uitgaat van Sharia4Holland weg te nemen?
Het kabinet hanteert een veelzijdige aanpak van de dreiging van radicalisering naar gewelddadig extremisme en terrorisme. Deze aanpak is in samenhang beschreven in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–20152.
De dreiging van Shariah4Holland komt voort uit het polariserend en radicaliserend effect dat uitgaat van provocatieve acties en dubbelzinnige uitingen over het gebruik van geweld.
Er is een risico dat aanhangers uit de vaste kern of sympathisanten van Shariah4Holland de grens naar geweld oversteken. De relevante diensten en organisaties die bijdragen aan de brede benadering van terrorismebestrijding zijn alert op ontwikkelingen rond Shariah4Holland. Indien daartoe aanleiding is zal worden ingegrepen.
Sancties voor een jager in overtreding |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RvS: Jager de Lutte zat helemaal fout»?1
Ja.
Is het waar dat de overtredingen in november 2009 zijn vastgesteld en dat nog altijd geen strafvervolging is ingesteld? Zo ja, hoe is het mogelijk dat een dergelijke wetsovertreding zolang niet vervolgd blijft? Is de zaak geseponeerd? Zo nee, wanneer is dan strafvervolging ingesteld en met welk resultaat?
Naar aanleiding van de overtredingen is een opsporingsonderzoek ingesteld. Op basis daarvan zijn drie verdachten gedagvaard om voor de economische politierechter te verschijnen. Twee personen worden verdacht van overtreding van artikel 9 van de Flora- en faunawet. Op grond van dat artikel is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, verwonden, vangen, bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Een derde medeverdachte wordt valsheid in geschrift verweten. Op 5 juli 2012 heeft de economische politierechter de zaak naar een meervoudige kamer verwezen. Naar verwachting zal de zaak over enkele maanden ter zitting worden afgedaan.
Kunt u inzicht geven in het aantal zaken rondom dierenwelzijn in het algemeen en jacht in het bijzonder die door het Openbaar Ministerie zijn geseponeerd in de afgelopen 5 jaar? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
De gevraagde gegevens worden door het Openbaar Ministerie niet in een gecentraliseerd systeem bijgehouden. Het zou een onevenredige inspanning vergen om deze cijfers te verzamelen.
Kunt u aangeven of er alsnog vervolging wordt ingesteld tegen de bewuste jagers? Zo ja, wanneer en met welke tenlastelegging? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of beide jagers lid waren van een belangenorganisatie voor jagers en of ze geroyeerd zijn op basis van hun wetsovertreding? Zo ja, welke verenigingen en wanneer zijn beide heren geschorst of geroyeerd? Zo nee, deelt u de mening dat verenigingen die stelselmatig wetsovertreding van hun leden tolereren, aan nader onderzoek zouden moeten worden onderworpen?
De Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) heeft mij desgevraagd laten weten dat beide jagers lid waren van deze vereniging, zoals overigens de meeste jagers in Nederland. In de loop van 2011 hebben beide jagers hun lidmaatschap opgezegd, zodat er voor de KNJV geen aanleiding meer bestaat om ten aanzien van hen maatregelen te nemen. De KNJV heeft mij voorts geïnformeerd over zijn beleid ten aanzien van leden die bij incidenten betrokken raken. Het royeren van leden is daarbij een mogelijkheid. Deze casus geeft dan ook geen steun aan de gedachte dat er sprake is van verenigingen die stelselmatig wetsovertredingen van hun leden tolereren.
Kunt u aangeven of beide heren veroordeeld zijn tot het onvoorwaardelijk inleveren van hun wapens en jachtakte? Zo ja, voor welke termijn mogen ze geen jachtakte en/of wapenvergunning krijgen en zijn ze hun geweren definitief kwijt? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheid tot het verlenen en intrekken van jachtakten en wapenverloven is, als bestuursrechtelijke taak, opgedragen aan de korpschef. De Korpschef Twente heeft de aktes van beide jagers ingetrokken. Een van de jagers is tegen dit besluit in beroep gegaan. Per uitspraak van 6 juni 2012 (LJN BW7635) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit van de korpschef van 9 november 2009 tot intrekking van de jachtakte bekrachtigd. Als gevolg van een veroordeling kan de korpschef het verlenen van een jachtakte voor meerdere jaren weigeren. Dit kan 2, 4 of 8 jaar zijn. De keuze voor de termijn is mede afhankelijk van de beslissing van de meervoudige kamer (zie het antwoord op vragen 2 en 4).
Kunt u inzage geven in hoe vaak afgelopen 3 jaar aanleiding is gezien jachtaktes in te nemen en jachtvuurwapens in beslag te nemen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Uit informatie die mij door vtsPN is verstrekt blijkt dat in de periode van 1 juli 2009 tot 1 juli 2012 er in totaal 217 jachtaktes zijn ingetrokken. In dezelfde periode zijn op de ingetrokken aktes in totaal 14 wapens in beslag genomen. Een wapen wordt in beslag genomen als met dat wapen een strafbaar feit is gepleegd. Eventuele overige wapens van de betreffende vergunninghouder, waarmee geen strafbaar feit is gepleegd, worden niet in beslag maar in bewaring genomen.
De berichten “De Jager moet miljard bijlenen voor steun aan Griekenland” en “Merkel pleit voor nieuwe politieke unie in Europa” |
|
Louis Bontes (PVV), Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «De Jager moet miljard bijlenen voor steun aan Griekenland»1 en «Merkel pleit voor nieuwe politieke unie in Europa»2?
Ja.
Is de zomerzotheid nu al weer ingeslagen in Den Haag en Berlijn?
Nee.
Deelt u de mening dat, waar de Kunduz-coalitie de burger met miljarden aan lastenverzwaringen pakt, zoals het voornemen de onbelaste reiskostenvergoeding te schrappen, het ongepast en abject is dat Nederland, voor steun aan het corrupte Griekenland, een miljard euro extra zou moeten bijlenen? Zo ja, bent u bereid de Grieken geen cent meer te geven en geen cent hiervoor bij te lenen? Zo neen, waarom niet?
Het Nederlandse Agentschap heeft op woensdag 6 juni jl. gecommuniceerd dat op basis van de begrotingscijfers uit de Voorjaarsnota het verwachte kastekort voor 2012 met 8,4 miljard euro is toegenomen. Voor een toelichting hierop verwijs ik u naar de Voorjaarsnota (Kamerstukken 2011–2011, 33 280 nr.1).
Het nieuwe leningenprogramma voor Griekenland wordt verstrekt door het EFSF (zie Kamerbrief nieuw leningenprogramma Griekenland BFB2012–7398M). Nederland hoeft voor deze leningen niet te lenen op de financiële markten. Het verwachte kastekort waar in de berichtgeving in het NRC en de Elsevier naar wordt verwezen wordt niet veroorzaakt door het leningenprogramma aan Griekenland.
Deelt u de mening dat het pleidooi van de Duitse bondskanselier om lidstaten van de EU nog meer bevoegdheden te laten overdragen aan Brussel, linea recta de prullenbak in kan? Zo ja, bent u bereid dit per ommegaande aan bondskanselier Merkel te laten weten? Zo neen, waarom niet?
Het pleidooi van de Duitse Bondskanselier richt zich op de Europese samenwerking op termijn. In dit verband wijs ik erop dat de voorzitter van de Europese Raad dhr. Van Rompuy onder eigen verantwoordelijkheid een rapport zal opstellen over de versterking op termijn van de economische pijler van de eurozone. Zoals ik u heb toegezegd in het debat op 5 juni jl. zal het kabinet met een reactie op dit rapport komen zodra dit is verschenen.
Het kabinet is van mening dat bij de bestrijding van de Europese schuldencrisis de nadruk moet liggen op het aanpakken van de acute problemen. Daartoe moeten overheidsbegrotingen op orde worden gebracht, structurele hervormingen doorgevoerd, banken worden geherkapitaliseerd en moet het groeivermogen van Europa worden versterkt door onder meer het verdiepen van de interne markt en de externe handel. Op de langere termijn ziet het kabinet reden om het Europese toezicht op de financiële sector te versterken en de begrotingsdiscipline verder aan te scherpen.
Het standpunt van Nederland is bij andere Europese landen bekend.
Wilt u deze vragen voor aanstaande dinsdag 12 juni, 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
De overwegingen van de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Linda Voortman (GL), Tofik Dibi (GL) |
|
Leers , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de GGD bij het keuren van uitgeprocedeerde asielzoekers zich mogelijk laat leiden door niet-medische overwegingen?1
Ja.
Deelt u de mening dat artsen te allen tijde objectief een diagnose moeten kunnen stellen, zonder daarbij beïnvloed te worden door gemeentelijk of regeringsbeleid en de eventuele mogelijkheden voor opvang?
Ja, altijd en zonder voorbehoud.
Deelt u de zorgen over de voorbeelden van verwaarloosde zorgvragen, waardoor mensen met bijvoorbeeld kaakabcessen door blijven lopen, terwijl medische behandeling noodzakelijk is? Bent u bereid het uitsluiten van tandartszorg van het waarborgfonds voor zorg aan mensen zonder rechtmatig verblijf te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder in mijn brief van 8 december 2011 naar aanleiding van de evaluatie van de regeling financiering zorg illegalen heb aangegeven, is er voor gekozen om het wettelijke aansprakenpakket (basispakket) onder de bijdrageregeling te brengen. Dit betekent dat chirurgisch tandheelkundige hulp van specialistische aard onder de bijdrageregeling valt. Ik merk op dat het vergoedingensysteem van art. 122a als uitgangspunt hanteert, dat betrokkenen de kosten van de zorg in beginsel zelf betalen. Ik zie geen reden om voor de zorg aan illegalen en andere onverzekerbare vreemdelingen een ander beleid te voeren dan voor verzekerden.
Bent u bereid bijvoorbeeld de Inspectie voor de Gezondheidszorg een onderzoek te laten instellen naar de in het artikel genoemde zaken, en naar de onafhankelijkheid van GGD-artsen in het algemeen?
In 2012 schenkt de IGZ specifiek aandacht aan verantwoorde (keten)zorg voor kwetsbare groepen. Het toezicht van de IGZ richt zich daarbij op groepen in de bevolking die vanwege hun geringe sociale redzaamheid extra kwetsbaar zijn voor gezondheidsrisico’s. Deze groepen hebben over het algemeen een slechtere gezondheid dan de rest van de bevolking. De IGZ onderzoekt daarbij ook complexe problemen op verschillende leefgebieden, waarbij vaak meerdere hulpverleners en instanties zoals het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokken zijn. Dit met betrekking tot hun rol ten aanzien van medische advisering. Ik geef de voorkeur aan een dergelijke brede insteek boven een insteek die slechts toeziet op de rol van één doelgroep en/of actor.
Het bericht “Advocaat opgepakt om miljoenenfraude” |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de met de derdengelden frauderende advocaat?1
Ja.
Op welke wijze is door politie, het Openbaar Ministerie en de Nederlandse Orde van Advocaten omgegaan met deze zaak? Kunt u bij de beantwoording ook de chronologische volgorde van de kwestie en de samenwerking tussen de diverse organisaties betrekken?
Het gaat hier om een lopende strafzaak die nog in onderzoek is en die nog niet aan de strafrechter is voorgelegd. Om die reden zal ik mij onthouden van het geven van inhoudelijke achtergronden. Wel kan ik melden dat de samenwerking tussen de Haagse Deken van de Orde van Advocaten, het Openbaar Ministerie en de politie voortvarend is verlopen. Nadat de Deken eerst een eigen onderzoek had ingesteld naar aanleiding van een melding van mogelijke strafbare feiten, heeft hij op 24 mei 2012 de zaak voorgelegd aan het Openbaar Ministerie. Onmiddellijk hierna is een onderzoek gestart. Op 4 juni 2012 is besloten tot een doorzoeking van het advocatenkantoor en de woning. Bij beide doorzoekingen was een vertegenwoordiger van de Orde van Advocaten aanwezig. Op diezelfde dag is de advocate aangehouden nadat zij zich uit eigen beweging bij de politie in haar woonplaats had gemeld.
Is er naar uw mening voldoende wet- en regelgeving om misstanden in de advocatuur te bestrijden door zowel proactief als repressief optreden?
De huidige regelgeving over het toezicht op advocaten acht ik onvoldoende om tot een effectief, onafhankelijk en uniform toezicht te komen, dat ook proactief van aard is. Het huidige toezicht kenmerkt zich door een overwegend repressief karakter. Dit komt doordat dekens voornamelijk in actie komen naar aanleiding van een ingediende klacht. Het toezicht moet effectiever, onafhankelijker en meer uniform worden. Ik ben daarom voornemens het toezicht op advocaten ingrijpend te herzien. Daartoe zal ik uw Kamer deze maand een nota van wijziging sturen bij het wetsvoorstel tot herziening van de Advocatenwet in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde.