Homofobie in Oekraïne |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gay Parade Kiev afgelast wegens geweld»?1
Ja.
Is het waar dat de politie niet in staat was de veiligheid van deelnemers te garanderen, dat bij de persconferentie van de organisatie van de Kiev Pride, waar bekend werd gemaakt dat het evenement werd afgeblazen, sprekers het zwijgen is opgelegd en dat deelnemers zijn mishandeld? Kunt u dit toelichten?
De eerste Kyiv Pride Parade, gepland voor zondag 20 mei jl., heeft geen doorgang kunnen vinden omdat er onvoldoende garantie bestond over de veiligheid van de deelnemers, ondanks afspraken met Gemeente Kiev en politie, en overleg met de Gay Alliance, die optrad namens diverse LGBT-organisaties. Tot het laatste moment is de locatie waar de parade zou plaatsvinden geheim gehouden. Toen duidelijk werd dat anti-homodemonstranten op de hoogte waren van de locatie en zich opmaakten voor een hardhandige confrontatie, hebben de organisatoren besloten de Kyiv Pride Parade af te blazen. Later op de dag heeft een persconferentie plaatsgevonden, waarop door de organisatoren de afgelasting van de Kyiv Pride Parade is toegelicht. Aan sprekers bij deze persconferentie is geen spreekverbod opgelegd. De gewelddadige mishandeling van twee deelnemers vond plaats na afloop van de persconferentie, toen zij op een taxi stonden te wachten.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Oekraïense overheid? Kunt u dit toelichten?
Ik acht het handelen van de Oekraïense autoriteiten ontoereikend om een vreedzaam verloop van de manifestatie te garanderen.
Deelt u de mening dat de gebeurtenissen rond het aflasten van de Kiev Pride en de concept wetsvoorstellen die informatie over homoseksualiteit verbieden in Oekraïne in tegenspraak zijn met de afspraken over discriminatiebestrijding in het visaliberalisatieproces? Kunt u dit toelichten?
Op grond van het door de EU en Oekraïne gezamenlijk overeengekomen Actieplan voor Visumliberalisatie is Oekraïne verplicht om alomvattende anti-discriminatiewetgeving aan te nemen, conform aanbevelingen van de VN, de Raad van Europa, en de OVSE. Aanvaarding van voorgestelde wetgeving die uiting van en publicatie over homoseksueel gedrag zou verbieden acht ik hiermee in strijd.
Bent u bereid om in Europees verband de druk op de Oekraïense regering op te voeren om de wetsvoorstellen in te trekken of daar een veto over uit te spreken en om een goede anti-discriminatie wet in te voeren, inclusief seksuele oriëntatie, voordat verdere stappen in dit proces gezet kunnen worden? Kunt u dit toelichten?
Tijdens haar bezoek aan Oekraïne op 9 juni jl. in het kader van EK Voetbal, heeft minister Schippers gesproken met LGBT-organisaties in Kharkiv, die de minister hebben geïnformeerd over wijdverbreide intolerantie jegens LGBT in Oekraïne. Voor details van de gevoerde gesprekken verwijs ik naar het verslag van minister Schippers dat zij naar uw Kamer heeft gestuurd. In het EU-Oekraïne Subcomité voor Recht, Vrijheid en Veiligheid, dat op 31 mei en 1 juni jl. in Kiev plaatsvond, zijn de Oekraïense autoriteiten op Nederlandse instigatie uitdrukkelijk aangesproken op de voorgestelde wetgeving en de gebeurtenissen rond de afgelasting van de Kyiv Pride Parade. Ook bij andere gelegenheden wordt in Europees verband bij de Oekraïense autoriteiten aangedrongen op aanpassing van de voorgestelde wetgeving.
Welke overige stappen bent u bereid in Europees verband te nemen om er voor te zorgen dat homofobie wordt bestreden en de rechten van homo’s en lesbiennes worden gewaarborgd? Kunt u dit toelichten?
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1155), is door mij en andere collega’s van EU-lidstaten in de Raad Buitenlandse Zaken van 14 mei jl. onderstreept dat van ondertekening van het Associatieakkoord met Oekraïne geen sprake kan zijn zolang geen zichtbare verbeteringen zijn opgetreden op het gebied van mensenrechten en rechtsstaat. Ook wordt Oekraïne er in het kader van de EU-Oekraïne-visumdialoog op gewezen, dat aanvaarding van een alomvattende anti-discriminatiewetgeving, conform aanbevelingen van de VN, de Raad van Europa, en de OVSE, een noodzakelijke voorwaarde is voor visumliberalisatie.
Een gepland bezoek van de woordvoerder van Sharia4Belgium aan Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het geplande bezoek van de woordvoerder van Sharia4Belgium, Fouad Belkacem, op zaterdag 26 mei 2012 aan Amsterdam en zijn deelname aan een bijeenkomst van Shariah4Holland1?
Wat doet u om te voorkomen dat op deze bijeenkomst strafbare feiten worden gepleegd?
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de ordeverstoringen en bedreigingen door genoemde organisaties van een debat in de Balie op 8 december 2011 over modernisering van de islam? Zijn er strafbare feiten geconstateerd in de Balie en is daar aangifte van gedaan? Is de heer Belkacem of de organisator van de bijeenkomst op 26 mei 2012 in deze zaak aan te merken als verdachte?
Bent u op de hoogte van de recente veroordeling van de woordvoerder van Sharia4Belgium voor belediging en smaad in België? Wilt u contact opnemen met uw Belgische collega over de uitvoering van deze straf en de wenselijkheid dat de veroordeelde het land verlaat?
Zijn de incidenten rond deze twee organisaties voor u reden om te vrezen voor de openbare orde bij de bijeenkomst in Amsterdam op zaterdag 26 mei 2012? Wat kunt u doen om dit gevaar af te wenden?
Ziet u mogelijkheden om de heer Belkacem tot ongewenst vreemdeling te verklaren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen voor 25 mei 2012 beantwoorden?
De export van censuur technologie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Containing Weapons of Mass Surveillance»?1
Ja.
Is het waar dat Amerikaanse en Europese bedrijven nog steeds censuur technologie exporteren naar landen waar mensenrechten, inclusief de vrijheid van meningsuiting en de toegang tot informatie, dagelijks worden geschonden?
De staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft uw Kamer hierover geïnformeerd op 16 januari 2012 in antwoord op uw vragen (kenmerk 2011Z20447). Het is niet mogelijk vast te stellen of bedrijven uit Europese landen en de Verenigde Staten censuurtechnologie exporteren naar landen waar mensenrechten worden geschonden. Datzelfde geldt voor landen die lid zijn van de coalitie Freedom Online.
Bestaat er een lijst van bedrijven die nog steeds dit soort technologie exporteren naar landen waar mensenrechten worden geschonden? Zo ja, kunt u die openbaar maken? Zo neen, kunt u die ofwel zelf ofwel in Europees verband opstellen en vervolgens openbaar maken?
Er bestaat geen lijst van bedrijven die censuurtechnologie exporteren naar landen waar mensenrechten worden geschonden. Omdat bedrijven in deze branche veelal technologie exporteren die breed kan worden ingezet – bijvoorbeeld ook voor lawful interception, is het niet wenselijk een dergelijke lijst van bedrijven op te stellen. Nederland heeft er bij de Europese Commissie voor gepleit ook censuur- en filtertechnologie onder de reikwijdte van de EU dual use verordening te brengen. De Commissie komt naar verwachting eind 2012 met een voorstel hierover.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-El Fassed/Nicolai over vrije nieuwsgaring?2 Kunt u dit toelichten?
Nederland heeft de speciaal rapporteur voor vrijheid van meningsuiting van de VN, Frank la Rue, ondersteund in het aandacht vragen voor zijn rapport van 16 mei 2011 over bescherming van vrijheid van meningsuiting online. In het rapport wordt onder andere aandacht besteed aan de grenzen die internationale verdragen stellen aan de beperking van vrijheid van meningsuiting online en aan toegang tot internet. Nederland heeft de speciaal rapporteur eveneens gesteund in het uitdragen van de conclusies van dit rapport en het aangaan van discussie daarover, onder andere tijdens een speciaal panel over internetvrijheid gehouden tijdens de 19e Mensenrechtenraad in maart 2012.
Handhaving van vrije nieuwsvergaring is binnen VN-kader voor veel landen een nog onbekend onderwerp. Nederland speelt – samen met andere leden van de Freedom Online coalitie als Zweden en de Verenigde Staten – een leidende rol bij bewustwording hierover, onder meer door ondertekening van een interregionale verklaring over internetvrijheid in de 17e Mensenrechtenraad.
Bestaat er een index van landen die door middel van censuur technologieën de vrije meningsuiting en nieuwsgaring schenden? Acht u een dergelijke lijst wenselijk? Zo neen, waarom niet?
Internationale NGO’s zoals Freedom House en Reporters without Borders rapporteren jaarlijks over internetvrijheid in landen wereldwijd, waarbij ook de inzet van dergelijke technologie in kaart wordt gebracht. Deze informatie wordt door het ministerie nauwlettend gevolgd.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-El Fassed c.s. over een internationaal wapenhandelverdrag?3 Kunt u dit toelichten?
Nederland heeft tijdens de laatste zitting van het voorbereidend comité van het VN-wapenhandelsverdrag gepleit voor een brede reikwijdte van dat verdrag, inclusief dual-use goederen gerelateerd aan conventionele wapens en «riot control» wapens (waaronder traangas). Dit standpunt is tevens opgenomen in de nationale inbreng van Nederland over elementen voor het wapenhandelsverdrag dat in maart 2012 naar de Secretaris-Generaal van de VN is verstuurd. Ten slotte heeft Nederland getracht deze categorieën tevens deel te laten uitmaken van de collectieve inzet van de EU.
Nederland heeft de leden van de Freedom Online coalitie geïnformeerd over zijn standpunt t.o.v. uitbreiding van de dual-use verordening in de EU. Daarnaast staat in de oprichtingsverklaring van de coalitie dat de leden zich zullen inzetten om bedrijven aan te sporen in hun bedrijfsvoering de export en misbruik van dergelijke technologie tegen te gaan.
Aangezien het verdrag zich dient te richten op regulering van de handel in militaire goederen bestaat er zowel binnen als buiten de EU geen steun voor het onder de reikwijdte van het wapenhandelsverdrag brengen van dual-use goederen en «riot control» wapens. Internetfilterapparatuur valt volgens alle partners die hierover zijn benaderd niet onder de doelstellingen van dit verdrag.
Is het waar dat landen die lid zijn van de Coalition Freedom Online, doe door u in 2011 is opgericht, nog steeds de export van censuur technologie toestaan? Zo ja, in welke landen is dat nog steeds het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze maakt u gebruikt van deze internationale coalitie om de export van censuurtechnologie als produkten voor tweeërlei gebruik middels de onderhandelingen voor een wapenhandelsverdrag te reguleren? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen voor 14 juni 2012 beantwoorden?
Ik heb er naar gestreefd deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De sluiting van Klaver 6 |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de sluiting van Klaver 6, waardoor de zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag in gevaar komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb de uitzending over «Klaver 6» gezien. Het gaat om zes zwaar- gehandicapte kinderen met een zeer intensieve zorgvraag. Philadelphia, de zorgaanbieder waar «Klaver 6» onderdeel van uitmaakt, is van plan de zorg voor deze kinderen anders te organiseren dan nu. De zorg dient niet in gevaar te komen. Dat hoeft ook niet bij een andere manier van organiseren.
Hoe neemt u de angst van de ouders weg die bang zijn dat de kwaliteit van leven van hun kinderen achteruit gaat in een grootschalige instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de uitzending is door mevrouw Prins, bestuursvoorzitter van Philadelphia, aangegeven dat het concept van kleinschalige zorg wordt gehandhaafd. De zorg wordt alleen – zo is het streven – op een andere locatie, kleinschalig bij elkaar en dus efficiënter, georganiseerd. De ouders zou ik willen meegeven ook met dit in het achterhoofd naar de voorstellen van Philadelphia te kijken. Ik zie op voorhand geen reden om ervan uit te gaan dat de kwaliteit van leven van de kinderen achteruit zou gaan. Bovendien ziet de inspectie er op toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd. Ik vraag de IGZ om extra alert te zijn gezien de emoties op dit moment.
De keuze om «Klaver 6» te sluiten en de zorg op een andere manier te organiseren is een besluit van de aanbieder. De Raad van Bestuur van Philadelphia is daar uiteindelijk verantwoordelijk voor. Ik benadruk dat deze keuze niet het gevolg is van een (aangekondigde) bezuinigingsmaatregel. In mijn beleid van bekostiging naar zorgzwaarte komen voor deze zorgintensieve kinderen gelden eerlijker beschikbaar dan voorheen, op basis van een «gemiddelde bedprijs».
Garandeert u dat deze kinderen goede zorg blijven behouden, zodat de kwaliteit van leven niet achteruit gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de sluiting van Klaver 6 tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat juist de kleinschaligheid bijdraagt aan de menselijke maat van de zorg die deze kinderen krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kleinschaligheid kan inderdaad bijdragen aan zorg met menselijke maat. Dat kan op verschillende manieren gestalte krijgen. Het is mogelijk het concept kleinschalige zorg in een andere setting te handhaven door bijvoorbeeld meerdere kleinschalige woongroepen te clusteren. In elke woongroep kan dan de zorg zo georganiseerd zijn dat de menselijke maat bewaard blijft. Uit de woorden van mevrouw Prins maak ik op dat dit laatste de bedoeling is bij het anders organiseren van de zorg.
Erkent u dat juist het vaste team van medewerkers rust brengt bij de kinderen op Klaver 6? Wat gaat u doen om zorgaanbieder Philadelphia te stoppen met het uit elkaar halen van het vaste team? Kunt u uw antwoord toelichten?
Stabiliteit binnen een team van medewerkers is uiteraard van groot belang, zeker als het om een groep kwetsbare kinderen gaat. Het is bij uitstek een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om dit te realiseren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van G. Prins dat de intensieve zorg die Klaver 6 biedt te duur is? Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat Philadelphia op intensieve zorg wil bezuinigen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Mevrouw Prins heeft niet gezegd dat de zorg op zichzelf beschouwd te duur is. Het is ook niet zo dat Philadelphia op intensieve zorg gaat bezuinigen. Mevrouw Prins heeft aangegeven dat het aantal cliënten op de locatie te klein is voor een rendabele exploitatie. Daarom wil Philadelphia de zorg efficiënter organiseren, met behoud van het concept kleinschalige zorg. Dit zoals de zorg voor vergelijkbare cliënten in een kleinschalige setting in de instelling is georganiseerd.
De zorg is nu op (grote) afstand van andere locaties georganiseerd. Dat heeft belangrijke nadelen; zo kan bijvoorbeeld de nachtwacht niet gedeeld worden met aangrenzende groepen. De cliënten beschikken over een indicatie voor een passend ZZP, zodat aan hun zorgvraag tegemoet kan worden gekomen.
Hoe is te verklaren dat deze zorg te duur is, mede in het licht van het op kostprijs brengen van de ZZP’s (Zorgzwaartepakketten)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de kostenberekening van Philadelphia, en wat zijn de inkomsten? Bent u van mening dat de berekening reëel is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een voormalig zorgmanager van het jaar passen om kinderen en hun ouders die passende en menselijke zorg geregeld hebben, zo in onzekerheid te storten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Wat is het eigen vermogen van Philadelphia?
Het eigen vermogen bedraagt volgens de laatste jaarrekening € 38 759 281.
Erkent u dat Philadelphia in de afgelopen jaren het eigen vermogen heeft opgekrikt via de gelden die ze krijgen voor zorgverlening? Hoe oordeelt u over het niet besteden van zorggelden aan direct zorg, maar aan de vermogenspositie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is voor iedere organisatie belangrijk een gezonde vermogenspositie op te bouwen. Dat geldt dus ook voor zorgorganisaties.
Het eigen vermogen van Philadelphia als percentage van de opbrengst (de solvabiliteit) is 11,5% en daarmee lager dan de 15–20% die het Waarborgfonds voor de zorg adviseert.
Wat is het zogenaamde «vulpercentage» van de indicaties bij Philadelphia? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Het vulpercentage is de term voor het percentage van een geïndiceerde klasse dat daadwerkelijk geleverd c.q. gebruikt wordt. Bij ZZP’s is er geen sprake van een vulpercentage daar er niet wordt geïndiceerd op uren, maar op bredere «pakketten». Het is aan de zorgkantoren om binnen de contracteerruimte afspraken te maken met zorgaanbieders die recht doen aan de indicaties van zorgvragers.
Hoeveel kleinschalige locaties binnen Philadelphia worden op dit moment bedreigd door het uiteen halen van het vaste team, dan wel het onderbrengen van bewoners in grootschaligere settings?
Op dit moment speelt dit alleen bij «Klaver 6», zo heeft Philadelphia mij laten weten.
Is u bekend hoeveel andere kleinschalige zorginstellingen, die intensieve zorg voor kinderen bieden, in gevaar zijn? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik heb tot dusver geen signalen ontvangen dat er andere kleinschalige zorginstellingen voor kinderen worden opgeheven.
Het is een eigen verantwoordelijkheid en keuze van zorgaanbieders om de zorg voor hun cliënten (binnen de kaders van de vigerende wet- en regelgeving) vorm te geven. Ex ante onderzoek lijkt me daarom niet opportuun.
De sluiting van de Erica Terpstrahal in Wezep |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Herinnert u zich de Glen Mills School, onderdeel van de Hoenderloo-groep, die in 1999 in Wezep (gemeente Oldebroek) werd geopend?1
Ja.
Is het waar dat uw ambtsvoorganger, mevrouw Terpstra, financiële middelen beschikbaar heeft gesteld voor de Glen Mills op de locatie van de voormalige Willem de Zwijgerkazerne?
In 1998 heeft mijn ambtsvoorganger, mevrouw Terpstra, in een Algemeen Overleg toegezegd de Glen Mills School voor een periode van vier jaar te financieren, afhankelijk van de resultaten. Van 1999 tot en met 2002 heeft de Glen Mills School een subsidie ontvangen voor 50 plaatsen à raison van 70 000 gulden per plek. Het bedrag is later opgehoogd met huisvestingskosten en OVA kosten. Dit bedrag was een all-in bedrag. Ook heeft Glen Mills subsidie gekregen voor de voorbereidingskosten. De subsidie was gebaseerd op het Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening. Vanaf 1 januari 2003 is de projectsubsidie voor Glen Mills omgezet in een instellingssubsidie voor 50 plaatsen jeugdhulpverlening. In 2007 is de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulpverlening overgedragen aan de provincies met het bijbehorende budget. Vanaf dat moment werd Glen Mills niet meer rechtstreeks door VWS gefinancierd.
Is het waar dat een moderne sportaccommodatie (gebouwd naar NOC*NSF-normen) onderdeel van deze investeringsbijdragen door het Rijk was?
De verstrekte subsidie was bedoeld voor 50 plaatsen jeugdhulpverlening inclusief huisvestingskosten. Deze huisvestingskosten betroffen de huur van de kazerne waar Glen Mills gevestigd was. Er was dus geen sprake van een investeringsbijdrage. VWS heeft geen bijdrage verstrekt voor de bouw van de sporthal.
Waren de Rijksbijdragen uitsluitend afkomstig van het ministerie van VWS of ook van het ministerie van Justitie of andere ministeries?
Niet alleen het ministerie van VWS maar ook het ministerie van Justitie financierde plaatsen bij de Glen Mills School. Het ministerie van OCW verstrekte een bijdrage voor het onderwijs op de Glen Mills School.
Onder welke voorwaarden werden de Rijksmiddelen beschikbaar gemaakt?
Bij de verstrekking van de projectsubsidie in 1999 zijn een aantal voorwaarden gesteld. Er moest een halfjaarlijks gesprek plaats vinden over de voortgang van het project Glen Mills. In de voortgangsrapportage moesten de behaalde resultaten worden vermeld, de personele bezetting en de kwaliteit van het personeel, het aanbod, de doorlooptijd en waar mogelijk de resultaten ten aanzien van de cliënten. Het ondernemingsplan dat in 1998 was opgesteld moest omgezet worden in een uitvoeringsplan met daarin alle gemaakte afspraken.
Daarnaast moest de begroting van de Glen Mills School het onderscheid tussen de VWS subsidie en subsidie van Justitie duidelijk zichtbaar maken.
Is het waar dat deze sportlocatie vervolgens uit dankbaarheid per ommegaande naar Erica Terpstra is vernoemd?
Ik ben niet op de hoogte van de beweegredenen die destijds zijn gehanteerd bij de naamgeving van de sporthal. Wel gebeurt het vaker dat sportaccommodaties worden vernoemd naar bekende (sport)personen.
Wie is eigenaar van deze met publieke middelen gefinancierde Erica Terpstrahal in Wezep, nu Glenn Mills niet meer bestaat?
De ondergrond van de sporthal is eigendom van woningcorporatie DeltaWonen uit Zwolle. Eigenaar van de opstal van de Erica Terpstrahal is de Hoenderloo-Groep/Pluryn. Er is sprake van een erfpachtovereenkomst tot 1 januari 2033.
Bent u bekend met het gegeven dat sinds 2010/2011 het lokale onderwijs (Agnieten College en de Johan Frisoschool) en enkele binnensportverenigingen de hal gebruiken voor verenigingsactiviteit, waarbij wordt gehuurd van de Hoenderloo groep via gemeente Oldebroek?
Ik heb van de gemeente Oldebroek vernomen dat deze de Erica Terpstra-hal vanaf oktober 2010 heeft gehuurd van de Hoenderloo-Groep/Pluryn ten behoeve van het lokale onderwijs (Agnieten College) en enkele lokale sportverenigingen.
Is het waar dat de Hoenderloo-groep (tijdens de nationale sportweek) de sportverenigingen op staande voet uit de hal heeft gezet als drukmiddel in de onderhandelingen met de emeente over de verkoop van de hal?
Ik heb begrepen dat de gemeente en de Hoenderloo-Groep/Pluryn in gesprek waren over overname van de sporthal door de gemeente Oldebroek. Afgesproken was de huur van de sporthal te beëindigen indien geen overeenstemming zou worden bereikt over de overname. Na het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oldebroek om af te zien van aankoop van de sporthal, heeft de Hoenderloo- groep/ Pluryn, conform eerder gemaakte afspraak, de huur van de hal beëindigd.
Acht u het juist dat een sportaccommodatie die met publieke middelen is gebouwd nu opnieuw met publieke middelen moet worden overgenomen door de gemeente van de Hoenderloo-groep?
De sporthal lijkt grotendeels uit private middelen te zijn gefinancierd en dus in eigendom van een private partij. Hier heb ik geen zeggenschap over. Ten overvloede wijs ik u erop dat het rijk geen sportaccommodatiebeleid voert, anders dan bij noodzakelijke aanpassingen van accommodaties in verband met topsportevenementenbeleid.
Bent u bereid te bevorderen dat de Erica Terpstrahal wordt overgedragen aan de gemeente ten behoeve van het onderwijs en de sportverenigingen van Wezep?
Zie antwoord vraag 10.
De verhouding tussen de politie en buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Handhavingsbeleid gemeente veelvormig en versnipperd»?1 Kent u de paragraaf over gemeentebrigadiers in het hoofdstuk Veiligheid uit de nota «Keuzes voor de toekomst van Nederland»?2
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie (SMVP) dat de politie een terugtrekkende beweging maakt vanwege de steeds ruimere taakstelling van buitengewone opsporingsambtenaren (boa's)? Zo ja, baart u dit zorgen en waarom? Zo nee, waarom niet?
Het verzorgen van veiligheid in het publieke domein is een zaak van alle betrokken partijen, niet alleen van de politie. De burgemeester kan diverse middelen inzetten bij het waarmaken van zijn verantwoordelijkheden op dit gebied. Eén van die middelen is de inzet van gemeentelijk toezicht en handhaving. Deze gemeentelijke buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s), werken naast en samen met de politie, niet in plaats van de politie. De taken van de boa’s en de (bekwaamheids)eisen waaraan zij dienen te voldoen, staan omschreven in de circulaire buitengewone opsporingsambtenaren en de daarin genoemde zes domeinen waar boa’s kunnen worden ingezet.3 Behoudens de pilot met de winkelboa’s, waarbij een (vooralsnog tijdelijke) uitbreiding van domein I (Openbare ruimte) plaatsvindt met opsporingsactiviteiten op het gebied van winkeldiefstal, zijn er geen uitbreidingen voorgenomen. De ontwikkelingen baren mij derhalve geen zorgen, temeer daar ook de bestuurlijke regie van de gemeente en de operationele regie vanuit de politie en het dagelijkse toezicht op de boa’s onverkort blijven gelden. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Deelt u de conclusie van SMVP dat er sprake is van een wildgroei aan uniformen, taken en uitrusting van de boa’s? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, hoe is de situatie dan wel?
De grote variatie aan uniformen voor gemeentelijke handhavers is mij bekend. Daarom heb ik in mijn brief van 5 maart jl. aan uw Kamer (Kamerstukken 28 684, nr. 340) aangegeven samen met de VNG te onderzoeken of één uniform voor gemeentelijke handhavers mogelijk is. De conclusie van het SMVP wat betreft de wildgroei van taken deel ik niet. De circulaire Boa bevat criteria voor de maximale toekenning van bevoegdheden en uitrusting. Hiervoor moet de noodzaak zijn aangetoond en dienen de boa’s te voldoen aan de criteria van betrouwbaarheid en bekwaamheid. Het is aan de gemeenten om samen met de politie en het OM te bepalen of zij het totale pakket aan bevoegdheden en uitrusting toegekend willen krijgen. Vervolgens wordt er door mij op de daartoe strekkende aanvraag beslist.
Deelt u de mening dat gemeentelijk beleid gericht op toezicht en handhaving veelvormig en versnipperd is, dat het opleidingsniveau van boa’s in gemeenten sterk wisselt en dat het de vraag is of de kwaliteit van optreden in alle gevallen gewaarborgd is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat de taken en bevoegdheden van gemeentelijke toezichthouders en handhavers afgebakend en gestroomlijnd dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
De taken en bevoegdheden zijn omschreven in de circulaire buitengewone opsporingsambtenaren. Hoe het gemeentelijk beleid voor toezicht en handhaving verder wordt vorm gegeven is aan de gemeenten zelf. De vormgeving van het beleid en de organisatie is immers mede afhankelijk van de lokale situatie, verantwoordelijkheden en prioriteiten. Ik ben niet voornemens hier verder wijzigingen in aan te brengen. Wel acht ik het van belang dat wordt gekomen tot een uniforme kwaliteitsverbetering van boa’s. Daarom ga ik de eisen aan de examinering van boa’s aanscherpen. Per 1 oktober a.s. worden boa’s en aspirant-boa’s niet meer alleen getoetst op kennis van wet- en regelgeving. Men moet voortaan ook aantonen dat men in staat is conflictsituaties te hanteren en daarbij ook over vaardigheden beschikt om de-escalerend te kunnen optreden. Voor de gemeentelijke boa’s komt er daarnaast een systeem van permanente her- en bijscholing.
Deelt u de mening dat de aansturing van boa’s en de operationele regie van de politie en samenwerking met de politie in veel gevallen tekort schiet en dat een integraal veiligheidsbeleid meestal een papieren werkelijkheid blijft? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom en op welke punten acht u de conclusies van SMVP dan niet adequaat?
Voor de lokale veiligheid in de gemeente is het integraal veiligheidsplan de basis. De gemeenteraad stelt daarbij de doelen en prioriteiten vast. Ter concretisering van het integraal veiligheidsplan overlegt het college van burgemeester en wethouders vervolgens met de partners hoe de taakverdeling bij het halen van die doelen er uit moet zien. De burgemeester en de officier van Justitie maken, in afstemming met de politie, in de driehoek afspraken over de taakverdeling tussen gemeentelijke toezichthouders en handhavers en de politie. Daarbij moeten ook de gevolgen voor de andere partijen aan bod komen. Handhavers moeten, voor zover zij opsporingstaken verrichten, samenwerken met de politie. De politie kan als direct toezichthouder tevens aanwijzingen geven aan een boa met het oog op de goede samenwerking. Op lokaal niveau geeft de politie aan de operationele regie verder vorm door ook toe te zien op de onderlinge operationele samenwerking, afspraken te maken over de dagelijkse uitvoeringspraktijk en de dagelijkse prioritering, het signaleren van misstanden en het verlenen van wederzijdse assistentie. Deze worden veelal in handhavingsarrangementen en werkafspraken neergelegd. Om dit meer uniform te laten plaatsvinden, ben ik voornemens deze concrete vormgeving van de operationele regierol ook in regelgeving vast te leggen.
Deelt u de mening dat, mede door de – ook door de SMVP geconstateerde – onduidelijke positie van boa’s, per gemeente één gemeentelijke handhavingsdienst moet komen in de vorm van gemeentebrigadiers, zoals verwoord in bovengenoemde nota? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling dat het rapport van de SMVP noopt tot het oprichten van een gemeentelijke handhavingsdienst in de vorm van gemeentebrigadiers deel ik niet. Boa’s hebben een eigenstandige taak op het gebied van overlast en verloedering. Het gaat hier over relatief lichte overtredingen die desalniettemin grote invloed kunnen hebben op de leefbaarheid en de veiligheidsbeleving. De regelgeving en de daarvoor gestelde kaders zijn afdoende. Zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, is het niet mijn intentie om de bevoegdheden van de boa verder uit te breiden, met uitzondering van de mogelijkheid om op te treden bij eenvoudige winkeldiefstal, de pilot met de winkelboa dus. De wijze waarop de betreffende taken binnen een gemeente worden vorm gegeven en hoe dit in de gemeentelijke organisatie wordt ingericht, is aan de gemeenten. Ook hier is geen aanleiding tot het stellen van nadere regels of het voorschrijven van de wijze waarop dit dient te gebeuren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de taken en bevoegdheden van de boa’s ten opzichte van de nationale politie duidelijk worden ingekaderd?
Het wetsvoorstel tot vaststelling van een nieuwe Politiewet dat momenteel bij de Eerste Kamer aanhangig is (Kamerstukken 30 880) brengt geen verandering aan in het beleid ten aanzien van boa’s. Evenmin is de ontwikkeling dat gemeenten, naast de politie, ook eigen toezicht en handhaving inzetten, een gevolg van de in dat voorstel beoogde bestelwijziging. Gemeenten hebben al sinds 1994 de mogelijkheid om boa’s aan te stellen. De taken en bevoegdheden zijn in de bestaande regelgeving voldoende omschreven en ingekaderd. Dat gemeentelijke diensten straattoezicht en handhaving verzorgen binnen de domeinen die de circulaire boa’s noemt betekent overigens niet dat de politietaak hierdoor is ingeperkt. Wel kan onderling een taakverdeling worden gemaakt met daarbij afspraken over de wijze waarop en de intensiteit waarmee toezicht wordt gehouden. De afstemming van de inzet van de gemeentelijke straattoezicht- en handhavingsdiensten en de politie vindt plaats in de driehoek en dient gemaakt te worden op basis van lokale prioriteiten, kunde, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
Zorgverzekeraars die neuzen in medische gegevens |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat medewerkers van diverse zorgverzekeraars persoonlijke behandelplannen en gespreksverslagen hebben ingezien van mensen die geestelijke gezondheidszorg ontvangen? Klopt dit bericht? Zo nee, wat klopt er precies niet aan?1
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de wettelijke basis gelegd voor inzage in medische dossiers door zorgverzekeraars indien en voor zover een dergelijke verwerking van medische persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Zvw. In de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Verwerking persoonsgegevens Zorgverzekeraars met bijbehorend Protocol Materiële Controle van Zorgverzekeraars Nederland (verder: de Gedragscode Zorgverzekeraars) is nader uitgewerkt hoe en onder welke omstandigheden zorgverzekeraars van die mogelijkheid gebruik kunnen maken bij materiële controle. De regeling waarborgt een zorgvuldige en proportionele werkwijze van zorgverzekeraars door het voorschrijven van een gefaseerde opbouw van die materiële controle.
De zorgverzekeraar mag stappen in een volgende fase (met instrumenten die een grotere inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van patiënten) niet eerder zetten dan nadat hij heeft vastgesteld dat met de stappen in de voorgaande fase niet kan worden volstaan om het door de zorgverzekeraar vastgestelde doel van de materiële controle te bereiken. Detailcontrole (in laatste instantie ook in de vorm van inzage in medische dossiers) is daardoor slechts mogelijk als de zorgverzekeraar richting de aanbieder kan aantonen dat met minder ingrijpende stappen het doel van de materiële controle niet kan worden bereikt. Inzage in medische dossiers kan dus uitsluitend plaatsvinden als uiterste middel, indien de proportionaliteit daarvan kan worden gemotiveerd.
Van zorgverzekeraar CZ heb ik begrepen dat de wijze waarop zij hun controle hebben uitgevoerd in overeenstemming is met de hierboven beschreven regels. CZ heeft eerst minder ingrijpende stappen gezet en vervolgens vastgesteld dat het noodzakelijk was om medische dossiers in te zien. De dossiercontrole (dus de detailcontrole) is uitgevoerd door een «functionele eenheid» onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur. De van de medisch adviseur afgeleide geheimhoudingsplicht geldt daarmee voor alle betrokkenen bij dit dossieronderzoek. Op deze wijze is de privacy van de betrokken patiënten gewaarborgd.
Op basis van bovenstaande informatie stel ik vast dat de door onder andere zorgverzekeraar CZ uitgevoerde controle past bij de rol van de verzekeraars in het stelsel. Uit deze controles is gebleken dat het grootste deel van de door Europsyche ingediende declaraties geen betrekking heeft op collectief verzekerde zorg. Europsyche diende declaraties in voor zorg die niet tot het basispakket behoort en dus niet uit de collectieve middelen vergoed mag worden. Dit was niet anders vast te stellen dan door de wijze waarop de controles zijn uitgevoerd. Gezien de problemen waarvoor wij ons gesteld zien met betrekking tot de betaalbaarheid van de zorg, ben ik verheugd dat de verzekeraars wat dit betreft hun rol oppakken.
Is het waar dat mensen thuis zijn gebeld door medewerkers van verzekeraars die over vertrouwelijke gegevens bleken te beschikken? Zo nee, wat is er werkelijk gebeurd? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid onderzoek te doen naar deze ernstige aantijging? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraar CZ heeft een telefonische enquête uitgevoerd om te verifiëren of er sprake was van onrechtmatigheden voorafgaand aan het dossieronderzoek. De medewerkers die deze enquête uitvoerden, opereerden onder de verantwoordelijkheid van de medisch adviseur en zijn gehouden aan het medisch beroepsgeheim. Op het moment van de enquête waren er geen vertrouwelijke gegevens uit het dossieronderzoek beschikbaar.
Wilt u uitzoeken of het klopt dat mensen zelfs zijn gebeld met de vraag of zij zich realiseren hoeveel zij de samenleving kosten? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij zorgverzekeraar CZ leert dat deze vraag niet is gesteld in de telefonische enquête die zij hebben uitgevoerd in het kader van het verifiëren of er sprake was van onrechtmatigheden, voorafgaand aan het dossieronderzoek. Deze enquête was geprotocolleerd en bestond uit 9 vragen. De vragen richtten zich voornamelijk op de kwalificatie van de behandelaar en de naamsbekendheid en rol van Europsyche binnen de behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraar CZ controles door middel van inzage in dossiers of gespreksverslagen heeft laten uitvoeren door medewerkers die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Is patiënten in alle gevallen vooraf om toestemming gevraagd voor inzage in het dossier en/of gespreksverslagen? Zo nee, wat is hierover uw oordeel en welke consequentie verbindt u hieraan?
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars toezicht kunnen uitoefenen op uitgaven voor verzekerde zorg en dat daarbij een zorgvuldige omgang met de persoonsgegevens van verzekerden gewaarborgd is. In sommige gevallen is het noodzakelijk om medische dossiers van patiënten te kunnen inzien zonder toestemming van de verzekerde.
In verreweg de meeste gevallen is inzage in het medisch dossier door een zorgverzekeraar (een zware vorm van detailcontrole) niet nodig, omdat veelal minder vergaande vormen van controles soelaas kunnen bieden. Inzage in het medisch dossier van een individuele verzekerde is alleen in uiterste instantie mogelijk, namelijk pas als methoden die de privacy veel minder belasten niet toereikend zijn.
Voor het doorbreken van het beroepsgeheim door zorgaanbieders en het verwerken van medische persoonsgegevens door verzekeraars (zonder toestemming van de verzekerde/patiënt) bestaat in de Regeling zorgverzekering een afdoende wettelijke grondslag. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Welke andere zorgverzekeraars hebben controles uitgevoerd door medewerkers die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen?
Dossiercontrole door zorgverzekeraars dient altijd te gebeuren onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur zoals vastgelegd in de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars. De geheimhoudingsplicht geldt daarmee voor alle betrokken medewerkers bij dit dossieronderzoek. Er zijn mij geen signalen bekend van verzekeraars die in strijd met het voorgaande materiële controles hebben uitgevoerd.
Is het waar dat slechts één zorgverzekeraar de controles uitsluitend heeft verricht met behulp van een medisch adviseur. Zo nee, welke zorgverzekeraars hebben nog meer op deze wijze gewerkt?
Zie antwoord vraag 6.
Aan welke controleregels moeten zorgverzekeraars voldoen? Wat is de sanctie indien zij deze overtreden?
De controleregels zijn vastgesteld in de Regeling zorgverzekering en nader uitgewerkt in de Gedragscode Zorgverzekeraars (Stcrt. 2012, nr. 401, pagina 49 e.v.). Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 1.
De NZa is belast met het toezicht op de rechtmatige uitvoering door de zorgverzekeraars van hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld (artikel 16, onderdeel b, van de Wet marktordening gezondheidszorg, verder Wmg). De NZa kan de bepalingen in de Zvw over de verwerking van persoonsgegevens bestuursrechtelijk handhaven met een last onder dwangsom en/of een bestuurlijke boete (artikel 83 respectievelijk artikel 89 Wmg). Bij overtreding van de gedragscode, en daarmee de Wet bescherming persoonsgegevens, kan het CBP handhavend optreden.
Tussen het CBP en de NZa is een protocol opgesteld waarin de samenwerking tussen beide partijen is geregeld2. Het doel van het protocol is tweeledig. Ten eerste om tot een verdeling te komen van het toezicht, daar waar sprake is van een samenloop in taken en bevoegdheden.
Ten tweede om elkaar die informatie te verschaffen die van belang kan zijn voor de handhavingactiviteiten van de ander. Beide organisaties houden toezicht op de naleving van de eisen die de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars stellen aan het verrichten van materiële controles.
Bieden de controleregels ruimte voor inzage van persoonlijke medische en behandelinformatie van cliënten door mensen die niet onder het medisch beroepsgeheim vallen? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of alle zorgverzekeraars zich aan deze regels hebben gehouden? Zo ja, deelt u de mening dat hier sprake is van een onwenselijke schending van de privacy van patiënten en dat de regels of het toezicht op de naleving moeten worden aangescherpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De kern van de aanpak van materiële controle is te zorgen voor een controlesysteem dat de betrokkenen en de persoonlijke levenssfeer zo weinig mogelijk belast. Met dat doel is gekozen voor een aanpak die bevordert dat de inzet van detailcontrole waar mogelijk kan worden vermeden door de inzet van niet tot de personen herleidbare controlemiddelen in een vroegere fase van het onderzoek. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Indien bij de uitvoering van detailcontrole persoonsgegevens van verzekerden worden verwerkt moet dit plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur (wettelijke verplichting, artikel 7.4, tweede lid, Regeling zorgverzekering). De regeling is tot stand gekomen met instemming van het CBP en het veld. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7. Er worden daarbij inderdaad geen eisen gesteld aan het opleidingsniveau van de betreffende medewerkers.
Bij de beantwoording van de vragen 6 en 7 heb ik tevens aangegeven dat er mij geen signalen bekend zijn van verzekeraars die in strijd met het vereiste, dat materiële controles moeten worden verricht onder verantwoordelijkheid van een medisch adviseur, hebben gehandeld. Nader onderzoek hiernaar acht ik niet noodzakelijk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven zijn er twee toezichthouders, het CBP en de NZa, die toezicht houden op de wijze waarop verzekeraars materiële controles uitvoeren.
Deelt u de mening van CZ dat het opleidingsniveau van controleurs die inzage hebben in privacygevoelige informatie niet relevant is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat interne integriteitsverklaringen van medewerkers van een zorgverzekeraar minder zwaar wegen dan het medische beroepsgeheim en de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van medici en andere BIG-geregistreerden (Beroepen Individuele Gezondheidszorg)? Zo nee, wat is dan nog de betekenis van het beroepsgeheim en de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid?
Zie antwoord vraag 9.
Welke lichtere controle-instrumenten hebben zorgverzekeraars tot hun beschikking? Hebben zij hiervan op adequate wijze gebruik gemaakt alvorens over te gaan tot het lezen van medische dossiers en gespreksverslagen? Indien u niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
In de Gedragscode Zorgverzekeraars is een stappenplan opgenomen. Alvorens eventueel over te gaan tot het inzien van medische dossiers, wat een vorm van detailcontrole is, dienen een algemene risicoanalyse en algemene controle plaats te vinden. Alleen wanneer de uitkomsten hiervoor aanleiding geven, zal detailcontrole worden ingezet. De instrumenten die kunnen worden ingezet in het kader van een algemene controle zijn onder meer het gebruik van de AO/IC-verklaring van de zorgaanbieder (dan wel bestuurs- en accountantsverklaringen), statistische analyses en verbands- en logicacontroles. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen onderzoek naar aanleiding van risicoanalyse en onderzoek naar aanleiding van signalen. Bij onderzoek naar een concreet signaal, zoals het onderhavige onderzoek, is het niet nodig eerst een risicoanalyse en algemene controle te doen. Wel moet bij onderzoek naar een signaal eveneens de proportionaliteit in acht genomen worden (eerst minder ingrijpende procedures alvorens verdergaande stappen te nemen). Het inzien van medische dossiers vindt derhalve uitsluitend plaats als andere mogelijkheden niet voorhanden zijn.
In de onderhavige casus zijn eerst minder ingrijpende stappen gezet. Zoals de Regeling zorgverzekering voorschrijft, zijn er pas zwaardere middelen ingezet toen bleek dat er sprake was van ernstige verdenking van onrechtmatigheden. Dossierinzage is een zeer arbeidsintensieve manier van controleren. Zorgverzekeraars doen dit soort onderzoeken alleen als er aanleiding toe is. Op basis van de informatie die ik heb, stel ik vast dat zorgverzekeraars de signalen rond vermoedens over het declareren van niet verzekerde zorg serieus hebben opgepakt en dat zij daartoe alle in de Gedragscode Zorgverzekeraars vastgestelde stappen hebben doorlopen. Zo kan worden voorkomen dat we collectieve middelen inzetten voor zorg die niet vergoed had mogen worden. Dat dit heel belangrijk is vanuit het oogpunt van de betaalbaarheid van de zorg spreekt voor zich.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van de burger in de zorg ernstig wordt geschaad als hij er niet langer zeker van kan zijn dat vertrouwelijke gesprekken en gevoelige dossierinformatie binnen de muren van de behandelkamer blijven? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deel ik niet. Het kan niet zo zijn dat er zorg wordt vergoed die niet tot het basispakket behoort. Dit zet immers de betaalbaarheid van het hele zorgstelsel onder druk. De burger moet er ook op kunnen vertrouwen dat hier op gelet wordt. Daarvoor is het onontbeerlijk om persoonsgegevens te verwerken. Dat neemt niet weg dat zeer zorgvuldig met medische gegevens dient te worden omgegaan. Deze behoren immers tot de hoogste categorie van gevoeligheid en hebben daarom in het (internationale) recht bijzondere bescherming gevonden. In het kader van het privacyrecht en de Zvw staat dan ook voorop dat de verwerking van persoonsgegevens slechts is toegestaan voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de zorgverzekering en de Zvw. Dit noodzakelijkheidcriterium is dan ook cruciaal voor de beantwoording van de vraag tot welk detailniveau in het kader van materiële controle persoonsgegevens mogen worden ingezien, zoals geregeld in de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars.
Op basis van de signalen die ik heb, stel ik vast dat de zorgverzekeraars hebben gehandeld zoals het protocol materiële controle, onderdeel van de Gedragscode Zorgverzekeraars, voorschrijft.
Wat stelt de opt-in-regeling van het Elektronisch Patiëntendossier nog voor als zorgverzekeraars via andere weg bij patiëntengegevens kunnen komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Met een opt-in geven patiënten aan of zij willen dat hun gegevens beschikbaar zijn voor elektronische uitwisseling tussen zorgaanbieders waarmee zij een behandelrelatie hebben. Als patiënten niet willen dat gegevens op elektronische wijze worden uitgewisseld kunnen zij ervoor kiezen niet aan deze uitwisseling mee te doen.
Zorgverzekeraars krijgen echter geen toegang tot het EPD. Verder is van belang dat in de Gedragscode Zorgverzekeraars (artikel 4.9.4) is bepaald dat zorgverzekeraars de persoonsgegevens die worden verzameld in het kader van materiële controle, gericht op de zorgaanbieder, in beginsel niet mogen gebruiken voor een ander doel dan materiële controle van de betreffende zorgaanbieder. De gegevens van de patiënten mogen bijvoorbeeld niet worden gebruikt om hen uit te sluiten van een (aanvullende) verzekering. Dat is ook één van de redenen waarom materiële controle plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur van de zorgverzekeraar.
Wat is het oordeel van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over deze zaak? Indien het CBP hierover nog geen standpunt heeft ingenomen, bent u dan bereid dit College om advies te vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn antwoord op de vragen 9, 10 en 11. Daarenboven wil ik er op wijzen dat zorgverzekeraars hun controles uitvoeren volgens de Regeling zorgverzekering en de Gedragscode Zorgverzekeraars waar het protocol materiële controle deel van uitmaakt. Het College bescherming persoonsgegevens (CBP) heeft voor deze gedragscode een goedkeurende verklaring afgegeven (Stcrt. 2012, nr. 401). Het is aan het CBP om te bepalen of onderzoek wenselijk is. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf of en wanneer het onderzoek noodzakelijk is.
Is het CBP van mening dat de gedragscode voor zorgverzekeraars moet worden aangescherpt aangezien deze geen uitsluitsel geeft over zaken als inzage van patiëntengegevens door niet-medici en het onaangekondigd opbellen van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoorden op voorgaande vragen aangegeven, geven zowel de Regeling zorgverzekering als de Gedragscode Zorgverzekeraars wel uitsluitsel over dit soort zaken.
Bieden de wettelijke regels ruimte aan zorgverzekeraars voor verregaande privacyschendende controles, zoals inzage in gespreksverslagen? Kunt u de regelingen noemen waarin die ruimte precies wordt bepaald? Ziet u aanleiding deze aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op de vragen 5 alsmede de antwoorden op de vragen 9, 10 en 11.
Vindt u het nog wel verantwoord om het Elektronisch Patiëntendossier in handen van de zorgverzekeraars te geven, gelet op de toenemende signalen dat velen van hen geen boodschap hebben aan de medische privacy en deze ondergeschikt maken aan hun eigen bedrijfseconomische belangen?
Het EPD is en wordt niet in handen van zorgverzekeraars gegeven. De koepels van zorgaanbieders hebben besloten tot een doorstart van het Landelijk Schakel Punt (LSP). Zij hebben voor de financiering hiervan afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars, zoals zij ook voor andere vormen van zorg doen. Zorgverzekeraars hebben ook geen toegang tot het LSP.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u stelde de rechterlijke uitspraak tegen het verplicht vermelden van diagnose-informatie op ggz-declaraties te respecteren? Indien de Nederlandse Zorgautoriteit opnieuw zou handelen in strijd met de uitspraak van de rechter, bent u dan bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet?2
De NZa heeft op 5 juni 2012 (Stcrt. 2012, nr. 11860) uitvoering gegeven aan de opdracht van het CBB in de uitspraak van 8 maart 2012.
Herinnert u zich uw antwoord waarin u stelde dat uit gegevens uit het DBC-informatiesysteem (DIS) geen personen zijn te herleiden, omdat deze gegevens zijn gepseudonymiseerd? Hoe verhoudt dit antwoord zich dit tot de brief van het CBP aan u, waarin wordt gesproken over een aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) verstrekte sleutel waarmee «pseudo-entiteiten» alsnog kunnen worden geïdentificeerd? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Door de toegepaste pseudonimisering zijn in het DBC-Informatiesysteem (DIS) geen personen te herleiden. Voor het CBS is een situatie gecreëerd waardoor het CBS de DIS-gegevens kan koppelen met de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Dat gaat als volgt in zijn werk. De DIS-gegevens worden eerst opgestuurd aan een zogenaamde trusted third party, die de DIS-pseudoniemen omzet in een speciaal CBS-pseudoniem en deze naar het CBS verstuurt. Het CBS stuurt vervolgens de benodigde GBA-gegevens versleuteld en dus onherkenbaar naar de trusted third party, die deze GBA-gegevens van hetzelfde CBS-pseudoniem voorziet als voor de DIS-gegevens, en de gepseudonimiseerde GBA-gegevens naar het CBS verstuurt. Daarmee kan het CBS dan de DIS-gegevens aan de GBA-gegevens koppelen. De DIS-pseudoniemen worden dus niet geïdentificeerd door deze procedure. Ten behoeve van statistische doeleinden is het CBS wettelijk gerechtigd om persoonsgegevens te verwerken (CBS-wet, artikel5.
Het CBP geeft overigens in de door u genoemde brief aan, dat het kan instemmen met de gehanteerde pseudonimiseringsprocedure voor de DIS, inclusief de voor het CBS gecreëerde variant.
Aan welke personen of instanties anders dan het CBS wordt de in vraag 20 genoemde sleutel nog meer verstrekt?
Deze sleutel wordt aan geen enkele andere personen of organisaties verstrekt.
Is het waar dat ook de Stichting ZorgTTP, die een schakel vormt in de pseudonymisering van DBC-registraties, medische gegevens in handen krijgt, zoals wordt gesteld in een document van de Stichting Informatievoorziening Zorg? Vindt u de beveiliging door middel van een wachtwoord dat bekend is bij het DIS afdoende bescherming? Wilt u uw antwoord toelichten?4
DIS-gegevens worden dubbel gepseudonimiseerd. Voordat een zorgaanbieder gegevens aanlevert bij Stichting ZorgTTP, worden de persoonsgegevens al eenmaal onomkeerbaar gepseudonimiseerd. Ook wordt er dan een scheiding aangebracht tussen persoonsgegevens en overige gegevens. Alleen de gepseudonimiseerde persoonsgegevens kunnen door ZorgTTP worden geopend, zodat ZorgTTP ze voor de tweede keer kan pseudonimiseren. De overige gegevens, zoals zorgproducten en zorgactiviteiten, zijn voor de ZorgTTP niet toegankelijk. Er kunnen door ZorgTTP dus geen medische gegevens worden ingezien. De overige gegevens, kunnen alleen door DIS worden geopend. Deze gegevens zijn mijns inziens afdoende beveiligd.
Huursubsidie aan hogere inkomens |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «En in welke schijf val jij»?1
Ja.
Heeft u enig idee waarop de uitspraak in dit artikel2 is gebaseerd? Klopt het wat hier wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, nu huursubsidie uitsluitend voor de lagere inkomens (< € 27 000) is bedoeld en niet voor inkomens van € 54 367 en hoger?
De cijfers waarop de uitspraak in het artikel is gebaseerd («toch zijn er nog een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen en toch huursubsidie krijgen»), zijn afkomstig uit de inkomensstatistieken van het CBS.
De gegevens betreffen voorlopige cijfers over 2010. De waarneming betreft daarom de voorlopig toegekende en uitbetaalde toeslag. Als bij de definitieve toekenning blijkt dat het inkomen in 2010 te hoog was voor het ontvangen van toeslag, wordt de te veel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd. Overigens zet de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot stop als uit voorgaande jaren blijkt dat burgers hun inkomen structureel te laag schatten.
Daarnaast treedt enige vertekening op omdat het CBS-bestand uitgaat van de samenstelling van het huishouden op een bepaald moment (31 december), maar een inkomen waarneemt over een periode (jaar). Het kan zijn dat de samenstelling van het huishouden op het moment van aanvragen van de huurtoeslag afweek van die op het einde van het jaar (het peilmoment dat gehanteerd wordt). Als de huishoudsituatie wijzigt doordat bijvoorbeeld iemand die in het eerste deel van het jaar (terecht) huurtoeslag ontvangt, later in het jaar gaat samenwonen met iemand met een hoger inkomen, dan is dit in de statistieken te zien als een huishouden met een hoger inkomen, maar toch met huurtoeslag.
Deze cijfers wijzen er dus niet op dat ten onrechte een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen toch huursubsidie (huurtoeslag) krijgen.
Het tentenkamp in Ter Apel |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van acht Groningse Statenfracties om te zoeken naar een oplossing voor de asielzoekers die in het tentenkamp in Ter Apel verblijven? Heeft u ook kennisgenomen van hun oproep deze asielzoekers te huisvesten zolang zij niet terug kunnen naar hun eigen land? Geeft u gehoor aan deze oproep? Zo nee, waarom niet?1
Ja. In de brief van de Groningse Statenfracties wordt gevraagd om deze groep duidelijkheid te bieden. Zoals ik al tijdens het spoeddebat van 15 mei jl. heb gezegd, is aan deze vreemdelingen in het verleden duidelijkheid geboden. Na een zorgvuldige asielprocedure, met de mogelijkheid van een rechterlijke toets, is geoordeeld dat deze vreemdelingen niet in aanmerking komen voor bescherming in Nederland. In dat geval is terugkeer aan de orde. Dat een afwijzing van de asielaanvraag botst met de hoop en verwachtingen van deze vreemdelingen begrijp ik, maar kan geen reden zijn om beslissingen die zorgvuldig zijn genomen, aan de kant te schuiven.
Vreemdelingen die niet of niet langer recht op verblijf hebben, dienen Nederland te verlaten. Het beleid inzake terugkeer is een integraal onderdeel van het migratiebeleid en is essentieel voor het draagvlak voor en geloofwaardigheid van het toelatingsbeleid. Het is mijn verantwoordelijkheid om eenduidig te handelen, en te blijven handelen, richting vreemdelingen die uitgeprocedeerd zijn. Hun perspectief kan – hoe pijnlijk dit soms ook is – niet anders dan terugkeer zijn. Dit geldt ook voor de vreemdelingen uit het tentenkamp. De eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling staat hierbij voorop.
In het kamp zitten met name Irakezen en Somaliërs. Deze vreemdelingen kunnen, in tegenstelling tot wat in de oproep wordt gesuggereerd, vrijwillig terugkeren. Dat heb ik in het spoeddebat uiteengezet. Daar waar in een individuele zaak blijkt dat een vreemdeling buiten zijn schuld niet kan terugkeren, kan een buitenschuldvergunning worden verleend.
In wiens opdracht kwam het verbod op bedden en klapstoelen in het tentenkamp, zodat de mensen gedwongen worden op de grond te slapen?
De actievoerders bevinden zich op een terrein van het COA. Door het COA zijn, mede in het licht van de beheersbaarheid van de situatie, afspraken gemaakt met de woordvoerders over welke spullen in het tentenkamp mogen worden binnengebracht. Door het COA is duidelijk gemaakt dat voorwerpen die een langdurig en/of permanent verblijf mogelijk maken, zoals bankstellen of tafels, niet worden getolereerd. De woordvoerders van de actievoerders hebben ingestemd met deze voorwaarden en hebben ermee ingestemd om zelf toe te zien op de naleving van de gemaakte afspraken.
Wat is uw reactie op het relaas van een huisarts die ons ter plaatse heeft gesproken en die na meerdere consulten in het kamp bij ons heeft aangedrongen op goede medische zorg en hygiënische omstandigheden omdat meerdere mensen ziek zijn en infecties zich nu snel kunnen verspreiden?
In het kader van de volksgezondheid zijn er 12 toiletten geplaatst, die iedere dag gereinigd worden door de gemeente. Ook zijn er op 14 mei 2012 twee watertanks geplaatst. Sinds 16 mei 2012 is zijn er tappunten vanuit de waterleiding beschikbaar.
In geval van een medische noodsituatie dan wel medisch zorgwekkende situatie, kan er, zoals gebruikelijk, met de hulpdiensten contact worden gezocht via het noodnummer.
Vandaag wordt door de Geneeskundige Gezondheidsdienst een onderzoek ter plaatse uitgevoerd in het kader van de volksgezondheid en eventueel aanwezige besmettelijke ziektes.
Zoals ik ook in de beantwoording op de Kamervragen van de heer Fritsma heb gemeld, heb ik de vreemdelingen uit het tentenkamp een week onderdak aangeboden, zonder dat hieraan voorwaarden waren gekoppeld. Dit aanbod heeft de groep echter geweigerd. De groep kiest voor voortzetting van de actie ondanks het feit dat hen een alternatief is geboden en kiest dus zelf voor een precair verblijf in tenten.
Nu u de situatie in het tentenkamp eerder onhoudbaar heeft genoemd, kunt u specificeren voor wie de situatie precies onhoudbaar is? Voor de mensen ter plekke, voor de gemeente Vlagtwedde, voor het Centraal Orgaan opvang asielzoekers of voor de Nederlandse regering? Welke consequenties verbindt u aan deze uitspraak?
In de beantwoording van de eerder genoemde vragen van de heer Fritsma heb ik geschreven dat de situatie niet langdurig houdbaar is. Dit geldt zowel voor de (lokale) overheid als voor de vreemdelingen zelf. Daarom heb ik ook gemeld dat ik met de burgemeester van Vlagtwedde, en zo mogelijk met de actievoerders, zal komen tot afspraken over de beëindiging van de actie.
Kunt u deze vragen voor 22 mei 2012 12.00 u beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de gemeente Almelo circussen weert met wilde dieren |
|
Han ten Broeke (VVD), Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen circussen met wilde dieren meer in Almelo»?1
Ja.
Op grond waarvan hebben de gemeenten Almelo, Heemskerk, Den Haag, Groningen en Amsterdam besloten dat circussen met wilde dieren niet langer zijn toegestaan?
Het is mij niet bekend of er bij alle genoemde gemeenten sprake is van een voorkeursbeleid. Uit de media ontstaat het beeld dat er zorgen zijn omtrent het welzijn van dieren of de herkomst van dieren of er zijn ethische overwegingen.
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gericht op maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen.
Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3.
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met een ander oogmerk regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid.
Was er in alle gevallen sprake van een bedreiging van de openbare orde? Zo nee, deelt u de opvatting dat gemeenten dan niet bevoegd zijn om dergelijke besluiten te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten op grond van voorkeursbeleid geen circussen meer kunnen weigeren als zij voldoen aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de wetgeving als de rechtspraak hebben duidelijke kaders aangegeven.
De onhoudbare financiële problemen bij dierenasielen en –opvangcentra |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat dierenasielen – zonder uitzondering – in grote financiële nood verkeren?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat vindt u ervan dat opvangcentra gemiddeld € 40 000 tot € 70 000 euro in het rood staan op een gemiddeld jaarbudget van € 200 000 en dat hierdoor nu faillissementen dreigen? Deelt u de mening dat er sprake is van een groot probleem? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de financiële huishouding van de opvangcentra in Nederland. Indien deze informatie klopt dan is dit inderdaad zorgelijk voor deze centra.
Erkent u dat de dump van dieren en dieren die rondzwerven een maatschappelijk probleem vormen? Zo nee, wiens probleem vindt u het dan?
Het bestaan van zwerfdieren kan lokaal een probleem vormen. Ik acht een eventueel probleem met zwerfdieren een lokale aangelegenheid.
Erkent u dat dierenasielen en opvangcentra belangrijk werk verrichten door zich belangeloos in te zetten voor de opvang van gedumpte, afgestane en/of rondzwervende dieren?
Zij verrichten zeer belangrijk werk. Ik heb veel waardering voor deze asielen en centra en de vrijwilligers die zich inzetten voor deze dieren.
Erkent u tevens dat dierenasielen en -opvangcentra voor het overgrote deel, en vaak zelfs geheel, afhankelijk zijn van vrijwilligers?
Bij mijn weten is dit inderdaad vaak het geval.
Erkent u dat er niet of nauwelijks posten zijn waarop een dierenasiel of opvangcentrum kan bezuinigen, omdat al het geld gaat naar de opvang en de verzorging van de dieren?
Ik heb zoals gezegd geen inzicht in de financiële huishouding van asielen en opvangcentra.
Kunt u bevestigen dat gemeenten debet zijn aan de grote financiële problemen en dreigende faillissementen van opvangcentra, omdat zij consequent verzuimen hun wettelijke verplichting na te komen om de opvang van zwerfdieren 14 dagen lang te betalen?2 Zo ja, deelt u de mening dat gemeenten dierenasielen in een zeer hachelijke positie brengen, door ze wel de opdracht te geven om zwerfdieren op te vangen, maar ze vervolgens niet te betalen, omdat zij weten dat er toch wel financieel zal worden «bijgesprongen» door dierenwelzijnsorganisaties? Zo nee, waarom niet en wie acht u dan verantwoordelijk voor de financiële nood?
Omdat ik geen inzicht heb in de financiële huishouding van asielen en opvangcentra kan ik ook geen eenduidige oorzaak aanduiden voor de benoemde problemen. Mijn beeld is wel dat gemeentes verschillend omgaan met deze taak. De hoogte van de bijdrage van gemeentes aan de opvang van dieren verschilt.
De mate waarin sprake is van benodigde opvang voor dieren verschilt echter ook per gemeente. Dit is een lokale, autonome, afweging van de desbetreffende gemeente.
Kunt u bevestigen dat gemeenten jaarlijks bij elkaar zo’n € 90 miljoen aan hondenbelastingen innen, dat deze opbrengsten niet besteed worden aan de 7 500 honden, 24 000 katten en talloze andere dieren in opvangcentra maar verdwijnen in het potje «algemene middelen»?3 Zo ja, wat vindt u ervan dat gemeenten wel aan dieren willen verdienen, maar er geen geld aan uit willen geven? Zo nee, kunt aangeven hoeveel hondenbelasting er dan wel door gemeenten wordt geïnd en waar zij dit aan uitgeven?
Op basis van de begrotingcijfers zoals het Centraal bureau voor de statistiek deze verzameld blijkt dat voor 2012 gemeentes verwachten € 61 miljoen aan hondenbelasting te innen. Het uiteindelijke bedrag zal lager uitvallen omdat een deel oninbaar zal zijn. 294 van de 415 gemeentes heffen hondenbelasting. Zij vertegenwoordigen 81% van de Nederlandse bevolking. De hondenbelasting is een algemene belasting waarvan de opbrengst niet bestemd hoeft te worden, maar behoort tot de algemene middelen. Gemeentes zijn dan ook vrij in de besteding van deze gelden. De gemeenteraad besluit over de bestemming van de algemene middelen, op basis van de lokale behoeften. Dit is een autonome bevoegdheid van de gemeente, waarin het Rijk niet kan treden.
Deelt u de mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van dieren? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat zij hun wettelijke plichten daadwerkelijk nakomen? Zo nee, waarom moeten burgers zich wel netjes houden aan de wet en hoeven gemeenten dat niet?
Gemeentes dienen invulling te geven aan de plicht neergelegd in artikel 8, lid 3, Boek 5, Burgerlijk Wetboek om een gevonden dier twee weken in bewaring te nemen. Indien een gemeente zich niet houdt aan deze wettelijke regels dan kan het college van B&W hierop aangesproken worden door de gemeenteraad.
Het ministerie heeft de afgelopen jaren samen met het Lectoraat welzijn van Dieren van Van Hall Larenstein en de Dierenbescherming meerdere keren een Gemeentelijke conferentie dierenwelzijnsbeleid georganiseerd voor gemeenteambtenaren en gemeentebestuurders. Tijdens deze conferenties is ook de opvangplicht van gemeentes op verschillende manieren aan de orde gekomen met als doel gemeentes te informeren over deze plicht.
Teneinde de gemeentes nader te informeren over de opvangplicht ben ik bereid om de VNG te vragen aandacht te besteden aan dit onderwerp door bijvoorbeeld extra informatie op de website van de VNG te plaatsen dan wel informatie hierover op te nemen in de nieuwsbrief van de VNG.
Kunt u uitleggen hoe u het zo ver heeft laten komen dat dierenasielen zonder uitzondering in grote financiële nood verkeren, terwijl de Kamer u in de motie van het lid Ouwehand al gewezen heeft op de problemen in de dierenopvang en u verzocht heeft met een oplossing te komen?4 Dacht u dat u de uitspraak van de Kamer, dat het aantal zwerfdieren moet worden teruggedrongen en er een plan van aanpak moet komen voor de opvang van dieren, niet serieus hoefde te nemen?
Zoals u heeft kunnen lezen in mijn brief met kenmerk TK 2011–2012, 28 286, nr. 540 is er wel degelijk sprake van meerdere maatregelen om het aantal achtergelaten dieren terug te dringen. Aan de motie wordt derhalve uitvoering gegeven. Ik zet mij vooral in om het ontstaan van zwerfdieren te voorkomen.
De opvang van bestaande zwerfdieren acht ik een lokale verantwoordelijkheid.
Wilt u garanderen dat er geen dierenasielen of -opvangcentra hoeven te sluiten vanwege financiële problemen die het gevolg zijn van gebrekkig overheidsbeleid en het niet nakomen van verplichtingen door gemeenten? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de opvang van dieren gegarandeerd blijft? Zo nee, waarom niet en wat gaat er dan gebeuren met de dieren die nu in de betreffende asielen zitten of daar terecht zouden komen?
Ik kan dergelijke garanties niet geven. Indien een bepaalde gemeente niet voldoet aan de wettelijke plicht tot opvang van dieren gedurende twee weken dan kan, zoals hiervoor aangegeven, de lokale overheid hierop aangesproken worden.
Zoals hiervoor aangemeld ben ik bereid de VNG te vragen nogmaals aandacht te besteden aan de plichten van gemeenten op het terrein van de opvang van dieren.
Bent u bereid de handel in dieren sterk te beperken en de handelaren in dieren mee te laten betalen aan het probleem van dump en opvang van dieren door een heffing in te voeren op de verkoop van dieren ten bate van een opvangfonds, zodat u eindelijk wel aan de slag gaat met de aangenomen motie? Zo nee, waarom mag een sector met een miljardenomzet als de dierenbranche van u wel geld verdienen aan dieren en hoeft zij niet mee te betalen aan de oplossing van de problemen die daar mede door ontstaan? Vindt u het normaal om een maatschappelijk probleem waar een commerciële sector een belangrijk aandeel in heeft volledig af te schuiven op vrijwilligers, donateurs en belastingbetalers?
De verantwoordelijkheid voor het voorkomen van het ontstaan van zwerfdieren ligt in de eerste plaats bij de houder van het dier.
Zoals u weet, werk ik aan het Besluit gezelschapsdieren en aan de uitvoeringsregels van de nieuwe Wet dieren. Met deze nieuwe regels beoog ik de bestaande regels voor de handel in gezelschapsdieren aan te scherpen.
Het ontwerpbesluit bevat onder andere een registratieplicht en verplichte opleiding voor alle handelaren en bedrijfsmatige fokkers van gezelschapsdieren (voorheen bestonden deze plichten alleen voor handelaren en bedrijfsmatige fokkers van honden en katten). Ook ben ik voornemens voorlichting bij de verkoop van een dier verplicht te stellen in dit besluit. In de uitvoeringsregelgeving onder de Wet dieren wordt het zich ontdoen van een dier aangemerkt als dierenmishandeling, zodat hier eenvoudiger tegen opgetreden kan worden en wordt het aantal diersoorten dat mag worden gehouden beperkt via de positieflijst.
Ik zet mij verder in voor een verplichte identificatie en registratie van honden en financier mede de voorlichting aan (potentiële) kopers via het LICG.
Met mijn beleid scherp ik de regels voor de handel dus reeds aan en vraag ik de sector ook om verdere investeringen in dierenwelzijn bijvoorbeeld door opleiding. Alvorens verdere maatregelen te overwegen wil ik eerst de effectiviteit van deze maatregelen bezien.
Het houden van wallabies in Nederland en de onvermijdelijke tragedies die dit oplevert |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er al dagen een ontsnapte – of met opzet vrijgelaten – wallaby door de Arnhemse bossen struint en dat er een zoekactie gestart zal worden om het dier te vangen?1
Ja. Het dier is inmiddels gevangen.
Bent u ervan op de hoogte dat er eerder deze maand ook al een wallaby gevangen is die uit een vakantiepark in Overijssel ontsnapt was? Heeft u kennisgenomen van de reactie van de algemeen manager van het Overijsselse vakantiepark, die stelde «Het leek een leuk idee, een wallaby op het vakantiepark, maar in praktijk pakte het idee minder goed uit»?2
Ja.
Erkent u dat je in Nederland dus zonder problemen exotische diersoorten als een kangoeroe aan kunt aanschaffen terwijl je geen idee hebt waar je eigenlijk aan begint? Zo ja, erkent u dat dieren daar de dupe van zijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke voorwaarden er volgens u worden gesteld aan de verkoop van dieren?
De Bennettwallaby is geen op basis van de Europese CITES verordening beschermde diersoort. Dit dier wordt veelal hobbymatig gehouden. Op de website van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren valt informatie te lezen over het gedrag en de verzorging van wallaby’s.
Momenteel worden geen voorwaarden gesteld aan de verkoop van wallaby’s. Wel is in het voorgenomen Besluit gezelschapsdieren de plicht opgenomen om bij de verkoop van gezelschapsdieren schriftelijke informatie te verstrekken teneinde de koper in staat te stellen het dier zo goed mogelijk te verzorgen.
Hoe beoordeelt u de onderbouwde visie van Stichting AAP, die stelt dat het houden van wallaby's onvermijdelijk op een tragedie uitloopt voor mens en dier?3
In het kader van de Wet dieren wordt de positieflijst voor zoogdieren voorbereid. De Wageningen UR, Livestock Research (WUR), doet hiertoe onderzoek. Een onderdeel hiervan vormt een enquête over het gedrag en het welzijn van zoogdieren die door de houders van zoogdieren en deskundigen op het terrein van bepaalde zoogdiersoorten kan worden ingevuld. Ook voor wallaby’s kan informatie worden aangeleverd. Belangrijke stakeholders, waaronder stichting AAP, zijn benaderd om de enquête in te vullen.
Eerder is door de WUR wetenschappelijke informatie verzameld over het natuurlijke gedrag van zoogdieren. Deze informatie zal de WUR in samenhang met relevante en zoveel mogelijk wetenschappelijk onderbouwde informatie uit de enquête, per zoogdiersoort beoordelen op risico’s voor het houden van dieren. Ook hierbij zal onder meer Stichting AAP worden betrokken. Dit resulteert in een advies over plaatsing van zoogdiersoorten op de positieflijst.
Deelt u de mening dat kangoeroes geen huis- of hobbydieren zijn? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze dieren als zodanig worden gefokt en verhandeld? Zo nee, kunt u toelichten waarom u vindt dat een wallaby, die veel levensruimte nodig heeft, een snelheid van 30 km per uur kan halen, niet plekzindelijk is en dus overal uitwerpselen achterlaat, en ook agressief kan zijn, wél geschikt is om als huisdier te houden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten wat het kost om de wallaby te vangen en de rest van zijn leven te verzorgen? Wie gaat dat betalen? Geeft u toe dat de eigenaar waarschijnlijk niet achterhaald zal kunnen worden, omdat u een registratie- en identificatieplicht voor dieren niet nodig vindt? Geeft u dan ook toe dat de belastingbetaler moet opdraaien voor de gevolgen van uw gebrekkige beleid op het gebied van gezelschapsdieren? Zo nee, hoe zit het dan?
De gemeente Arnhem heeft de nodige inspanningen verricht om de wallaby te vangen. Op basis van het Burgerlijk Wetboek hebben gemeenten de plicht om een gevonden dier gedurende twee weken op te vangen, teneinde de eigenaar van een dier te kunnen achterhalen. De voormalige eigenaar van de wallaby heeft zich gemeld en de kosten van het vangen en opvangen van de wallaby zullen door de gemeente Arnhem op hem worden verhaald. Deze persoon heeft afstand gedaan van zijn dier.
Kunt u uiteenzetten wat er met de ontsnapte wallaby zal gebeuren als deze gevangen is? Deelt u de mening dat dit sociale dier niet zomaar bij een particulier kan worden ondergebracht maar een goede plek verdient waar zoveel mogelijk in zijn natuurlijke behoeften kan worden voorzien, bijvoorbeeld bij Stichting AAP? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren, en zorgt u voor de financiële middelen die nodig zijn voor een goede opvang van het dier?
De wallaby is door de gemeente Arnhem op zorgvuldige wijze geplaatst bij een particulier die ook andere Bennettwallaby’s houdt. Volgens de laatste berichten maakt de wallaby het goed. Hij is opgenomen in de groep.
Kunt u uiteenzetten hoeveel kangoeroes er in Nederland jaarlijks worden verhandeld en hoeveel kangoeroes er gehouden worden door handelaren, particulieren, kinderboerderijen en andere instellingen? Hoeveel wallaby's worden er jaarlijks gefokt in ons land? Hoeveel fokkers van en handelaren in kangoeroes zijn gevestigd in Nederland? Worden er kangoeroes naar en van Nederland geëxporteerd? Is daarbij ook sprake van wildvang? Zo nee, hoe kan het dat u helemaal geen zicht heeft op de handel in deze dieren?
De handel in beschermde kangoeroes wordt geregeld door de Europese CITES verordening. Dienst Regelingen heeft voor de handel in beschermde kangoeroes geen vergunningen of certificaten afgegeven. Voor de niet-beschermde kangoeroesoorten, waaronder de Bennettwallaby, bestaat geen vergunningenplicht.
Dierentuinen moeten op grond van de Europese dierentuinenrichtlijn die in het Dierentuinenbesluit is geïmplementeerd, over een bijgewerkt dierregister beschikken. Gegevens over dierentuincollecties hoeven niet aan mij te worden verstrekt.
De veiligheid van bewoners van verpleeghuis Mariahoeve |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over bewoners van verpleeghuis Mariahoeve die overleden zijn na het eten van een chloortablet en een plastic handschoen? Bent u bekend met het bericht dat de toediening van morfine door een verpleegster van ditzelfde verpleeghuis is stopgezet, zonder toestemming van een arts en de familie?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke incidenten te allen tijde voorkomen kunnen worden?
Nee. Incidenten kunnen altijd gebeuren, hoe oplettend de zorgmedewerkers ook zijn of hoe gedegen het kwaliteitsbeleid van de zorginstelling ook is. Ik vind het echter essentieel dat er alles aan wordt gedaan om te voorkomen dat dergelijke vreselijke incidenten gebeuren. Een goed kwaliteitsbeleid en een actieve commissie melding incidenten binnen de zorginstelling zijn hiervoor van groot belang.
Wat vindt u ervan dat dit verpleeghuis pas actie onderneemt nadat dergelijke incidenten tot de dood geleid hebben?
Ik heb contact opgenomen met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ constateert dat deze zorginstelling veel aandacht heeft voor de veiligheid van cliënten. De IGZ is van mening dat de zorginstelling de kwaliteit goed bewaakt, met name door een pro-actieve aanpak om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen.
Zijn de beschreven incidenten allemaal gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, wat heeft de Inspectie met de meldingen gedaan? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen tegen organisatie Florence omdat de incidenten niet gemeld zijn?
Ja, de incidenten zijn gemeld bij de IGZ. De IGZ heeft de meldingen onderzocht. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek zijn door de zorginstelling verbetermaatregelen genomen.
De zaak van het inslikken van de chloortablet is nog niet afgerond. Na afronding van het onderzoek zal de IGZ zich bezinnen op de te nemen maatregel.
Wanneer heeft de Inspectie voor het laatst een bezoek gebracht aan verpleeghuis Mariahoeve? Deelt u de mening dat dit verpleeghuis vaker, onaangekondigd bezocht moet gaan worden, al dan niet door «mystery guests»?
De IGZ heeft in 2010 en 2011 meerdere bezoeken gebracht aan zorginstelling Florence. De locatie Mariahoeve is niet specifiek bezocht. Zoals ik al in antwoord 4 aangeef, zal de IGZ zich nog bezinnen op de te nemen maatregelen wanneer het onderzoek naar het incident is afgerond.
Het bericht ‘Bank zet trouwe klant in de kou’ |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat banken momenteel substantieel minder financieringsruimte voor een hypotheek bieden aan bestaande klanten van wie de inkomenspositie niet is verslechterd?1
Wat iemand hypothecair mag lenen ten opzichte van zijn inkomen (LTI norm) wordt bepaald door de normen van het Nibud. De ruimte die een huishouden heeft voor woonuitgaven wordt hierbij bepaald door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies en overige kosten voor levensonderhoud. Jaarlijks worden de normen opnieuw berekend. De laatste jaren zijn de normen verkrapt door beperkingen van de koopkracht, onder andere door aanpassingen van regelingen voor sociale zekerheid. Daardoor is het bedrag wat iemand kan lenen ten opzichte van zijn inkomen de laatste jaren beperkt. Afhankelijk van de rentestand en het inkomen kan er in 2012 daardoor 1 tot 5% minder geleend worden dan in 2011. De wijze waarop deze LTI norm wordt berekend, is niet veranderd, uitsluitend de uitkomsten van deze berekeningen hebben tot een verkrapping geleid.
De Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) is mede op aandringen van de AFM en het ministerie van Financiёn door marktpartijen zelf aangescherpt met ingang van 1 augustus 2011. Hypotheken die zijn en worden afgesloten na 1 augustus dienen te voldoen aan de regels in deze GHF. Dit geldt ook voor hypotheken die, zoals in het artikel in de Telegraaf d.d. 16 mei 2012 wordt aangegeven, worden meeverhuisd naar een nieuwe woning. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.
Voor inwerkingtreding van deze aangepaste GHF werd in ruime mate gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de LTI- norm (in 2009 werd in 6,5% van de gevallen niet goed onderbouwd waarom werd afgeweken van deze norm). Daarom zijn in de GHF beperkingen gesteld aan de afwijkingsmogelijkheden van de inkomensnormen. Dit betekent dat een aantal consumenten minder kan lenen dan toen deze afwijkingsmogelijkheden groter waren.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat, hoewel de financieringsruimte iets kleiner is geworden, ook de huizenprijzen gedaald zijn en de overdrachtsbelasting met 4% is afgenomen.
Kunt u toelichten in welke mate de financieringsruimte voor klanten is verminderd sinds, mede op voorspraak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de regels voor hypotheekverstrekking zijn verscherpt? Kunt u aangeven welk effect dat heeft op de hypotheekruimte voor consumenten en op de woningmarkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke wijze de banken de strengere regelgeving van de AFM interpreteren? Is er in uw ogen sprake van een striktere interpretatie door de banken dan noodzakelijk? Kunt u dit toelichten?
Binnen de GHF regels is er nog steeds ruimte voor maatwerk bij de LTI norm.
Voor deze inkomensnormen geldt dat naast de Nibud normen rekening mag worden gehouden met een onvoorwaardelijke, schriftelijk vastgelegde inkomensstijging binnen 6 maanden; de gemiddelde inkomsten over de laatste drie kalenderjaren wanneer de consument ondernemer is; en inkomsten uit vrij beschikbaar vermogen. Daarnaast zijn er verschillende uitzonderingsmogelijkheden op de inkomensnorm mogelijk. Als een hypothecaire financiering wordt overgesloten, mag er een uitzondering worden gemaakt (onder de voorwaarden dat de consument in de woning blijft wonen en de nieuwe hypothecaire financiering niet hoger is dan de af te lossen hypothecaire financiering, vermeerderd met notaris- en taxatiekosten, eventuele afsluitkosten en/of door de consument aan een bemiddelaar betaalde vergoedingen ter zake van de hypothecaire financiering en een eventueel verschuldigde vergoeding wegens vervroegde aflossing van de oude hypothecaire financiering). Dit mag ook bij energiebesparende voorzieningen in de woning en bij verwerving van een woning met het zogenaamde A-label. In zo’n geval mag een extra hypothecaire financiering verstrekt worden door het Contactorgaan Hypothecair Financiers in overleg met het NIBUD vast te stellen bedrag.
Verder mogen bij een zogenaamde overbruggingssituatie de verplichtingen van de consument uit een bestaande hypothecaire financiering van een verkochte of te verkopen woning en van een overbruggingsfinanciering buiten beschouwing worden gelaten, mits aannemelijk is dat de verplichtingen uit de hypothecaire financieringen gedurende een realistische periode door de consument kunnen worden nagekomen.
Tenslotte is er een algemeen omschreven uitzonderingsmogelijkheid opgenomen in de GHF. Als een afwijkende situatie goed gedocumenteerd is, goed gecontroleerd wordt en aantoonbaar bestendig is, kan worden afgeweken van de inkomensnormen.
De AFM houdt in haar toezicht rekening met deze uitzonderingsmogelijkheden. Eind vorig jaar (Kamerstuk 29 507, nr. 105) heb ik Uw Kamer geïnformeerd over een gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de banken en de AFM en het ministerie van Financiёn waarbij werd verduidelijkt hoe bepaalde uitzonderingen konden worden toegepast in de praktijk. De banken, de AFM en ikzelf blijven hierover in gesprek.
Zijn er in uw ogen andere redenen dan de verscherpte hypotheekregels waarom banken steeds strengere voorwaarden stellen aan hypotheekverstrekking aan consumenten? Kunt u dit toelichten en tevens aangeven welke signalen u daarover heeft ontvangen?
Het is moeilijk om te beoordelen in hoeverre banken strenger zijn in het verstrekken van hypothecair krediet om andere redenen dan hierboven genoemd.
De huidige economische en financiële problemen confronteren banken echter wel met een aantal factoren die kunnen betekenen dat banken voorzichtiger zijn in het verstrekken van nieuwe leningen dan in de hoogtijjaren voorafgaand aan de crisis. Zo is het voor banken sinds het uitbreken van de crisis moeilijker om financiering aan te trekken voor de (hypothecaire) leningen die ze verstrekken. Dit kan invloed hebben op het vermogen en de bereidheid van banken om extra (hypothecaire) leningen te verstrekken.
Daarnaast beoordelen banken bij het verstrekken van een (hypothecaire) lening altijd het risico dat een lening (ten dele) niet wordt terugbetaald. Hoewel het aantal betalingsachterstanden en gedwongen verkopen in Nederland nog steeds erg laag is ten opzichte van andere landen, maken het huidige slechte economische klimaat, de dalende huizenprijzen en de oplopende werkloosheid banken mogelijk voorzichtiger in het verstrekken van nieuwe hypothecaire leningen.
Banken worden daarnaast geconfronteerd met diverse maatregelen, zoals verscherpte kapitaalseisen onder Basel III en een bankbelasting. Deze hebben (mogelijk) beperkende gevolgen voor de kredietverlening aan consumenten. Het is moeilijk om aan te geven wat de precieze impact van dergelijke maatregelen is. Ten aanzien van de bankbelasting is recent aan Uw Kamer een brief (Kamerstuk 33 121, nr. 31) gestuurd waarin DNB een berekening heeft gemaakt van de effecten van de bankbelasting op de kredietverlening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat banken relatief hoge hypotheekrentes berekenen aan consumenten, zowel voor hypotheken met nationale hypotheekgarantie (NHG) als zonder, terwijl zij zelf voor relatief lage rentes kunnen lenen op de internationale geldmarkt? Kunt u dit toelichten?
In 2011 heeft de NMa onderzoek gedaan naar de margeontwikkeling op de Nederlandse hypotheekmarkt. De NMa concludeerde dat de marges na het uitbreken van de crisis op de financiële markten sterk waren toegenomen en historisch gezien op een hoog niveau lagen, maar dat de marges begin 2011 weer waren gedaald tot niveaus die voor de crisis gangbaar waren. Daarnaast is het van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de rente op Nederlandse staatsobligaties, de interbancaire rente (euribor) en de rentes die banken betalen op de internationale kapitaalmarkten. De rente op Nederlandse staatsobligaties is door de problemen in de Eurozone sterk gedaald; ook de interbancaire rente is sterk gedaald, mede door het optreden van de ECB. Echter, de interbancaire rente is niet de rente waartegen banken onbeperkt lange financiering kunnen aantrekken aangezien de interbancaire markt door het onderlinge wantrouwen tussen banken behoorlijk opgedroogd is. Daarmee zijn de rente op Nederlandse staatsobligaties en de interbancaire rente dus geen goede graadmeter voor de rente die de banken op de internationale kapitaalmarkten betalen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de strengere regels voor hypotheekverstrekking zo rigide worden toegepast dat aantoonbaar kredietwaardige consumenten toch substantieel minder hypotheekruimte krijgen van hun bank? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is ruimte voor maatwerk.
Het plukken van criminele winsten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de redenen om het project Financieel-economische criminaliteit (FinEC) niet voort te zetten maar te veranderen in het programma Afpakken? Wat zijn de belangrijkste verschillen?
Het programma financieel-economische criminaliteit (FinEc) omvatte een breed pakket aan maatregelen op het gebied van het bestrijden van fraude, witwassen en corruptie. In mijn brief van 12 april 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 68) heb ik beschreven dat de maatregelen uit het FinEc-programma structureel zijn gemaakt.
De nieuwe maatregelen van dit kabinet bouwen daarop voort. Daarbij wordt het ketenprogramma afpakken uitgevoerd. Dat is gericht op het uitbreiden van de capaciteit van de strafrechtketen en op het bevorderen van innovatief werken en van samenwerking tussen partners binnen en buiten de strafrechtketen met als doel nog meer vermogen van criminelen af te pakken. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 14 juni jongstleden over georganiseerde criminaliteit stuur ik uw Kamer nog voor het zomerreces een brief over het overheidsbreed afpakken.
In welke regio’s zijn nu afpakteams aan de slag om wederrechtelijk verkregen voordeel te plukken van criminelen? Wat zijn tot nu toe de resultaten daarvan? Aan welke resultaatsverplichtingen zijn zij gebonden?
In alle regio’s zijn afpakteams van openbaar ministerie (OM) politie en/of bijzondere opsporingsdiensten aan de slag. Verder zijn sinds 2011 twee teams van de Nationale Recherche en de FIOD operationeel onder aansturing van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het OM.
In 2011 is door de hele strafrechtketen, waaronder de afpakteams, voor meer dan 44,6 miljoen euro aan ontnemingen en verbeurdverklaringen geïncasseerd.
Daarnaast zijn er dankzij de inzet van het strafrecht opbrengsten gerealiseerd ten behoeve van slachtoffers, de Belastingdienst en andere bestuursorganen zoals de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Zo is in de Klimop-zaak 130 miljoen euro teruggevloeid naar de benadeelden. Een ander voorbeeld is de opbrengst van ongeveer 150 miljoen euro in 2011 voor de Belastingdienst, voortkomend uit strafrechtelijke onderzoeken.
De resultaatsverplichting voor de afpakopbrengsten uit ontnemingen en verbeurdverklaringen geldt voor de hele strafrechtketen inclusief de afpakteams. Deze verplichting loopt op van 43 miljoen euro in 2011 naar ruim 100 miljoen euro in 2018.
Welke onderbouwing is er voor de veronderstelling, vastgelegd in de prestatieafspraken, dat investeringen in het afpakteam zich drie tot vier keer gaan terug verdienen? Is hier onafhankelijk (wetenschappelijk) onderzoek naar gedaan?
De verhouding tussen de taakstelling van ruim 60 miljoen euro aan afpakopbrengst en de investering van 20 miljoen euro in het ketenprogramma afpakken is gebaseerd op de resultaten van het FinEc-programma. Die resultaten lieten zien dat een investering in de strafrechtketen om het afpakken te versterken zich in drievoud terugverdient. Deze investering leidt ook tot resultaten buiten de strafrechtketen, zoals het afpakken door bestuurlijke handhavers en de compensatie van slachtoffers.
Bent u bekend met de klachten over de gebrekkige mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen bijvoorbeeld de politie en de Belastingdienst? Kunt u toelichten waarom het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en ten aanzien van wie de ernstige verdenking bestaat dat deze verdacht wordt van witwassen en/of andere criminele activiteiten?
Ik ben bekend met de wens vanuit de praktijk om de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling beter te benutten dan wel uit te breiden. In samenspraak met betrokken partijen beziet mijn departement de noodzaak en haalbaarheid daarvan.
De veronderstelling dat het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en waartegen ernstige verdenkingen bestaan, is overigens niet juist. Als sprake is van een ernstige verdenking kunnen opsporingsmiddelen worden ingezet en kunnen inkomensgegevens door tussenkomst van de officier van justitie worden opgevraagd.
Bent u bekend met de klachten van financieel rechercheurs dat de Financial Intelligence Unit (FIU) niet langer rechtstreeks voor hen toegankelijk is? Waarom is er een nieuw systeem ingericht waarbij de financieel rechercheur een informatieverzoek moet indienen bij een informatiemedewerker? Waarom is hier voor gekozen? Is dit niet omslachtig en tijdrovender dan de rechtstreekse toegang tot deze gegevens voor de rechercheurs?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
FIU-Nederland is medio 2011 overgegaan op een nieuw ICT-systeem omdat het vorige systeem was verouderd. Met de nieuwe applicatie worden Verdachte Transacties (VT’s) direct beschikbaar gesteld aan het gehele opsporingsgebied binnen Nederland. Met de vorige applicatie waren de VT’s in eerste instantie enkel beschikbaar voor de regio waarin de transactie had plaatsgevonden. Aangezien FIU-Nederland onderdeel is van het KLPD, is er aangesloten bij de standaard politie applicatieportfolio van Politie Nederland. De VT’s worden nu via Blueview landelijk beschikbaar gesteld. Blueview werkt met categorieën waaraan autorisatieniveaus zijn verbonden. Het is daarom noodzakelijk dat (financieel) rechercheurs het juiste autorisatieniveau hebben om inzicht te krijgen in de VT’s.
Binnen elke politieregio wordt op dit moment gewerkt aan een regionale informatie organisatie (RIO). FIU-Nederland sluit aan bij de landelijke werkwijze om de RIO’s van informatie te voorzien. De politieregio’s bepalen zelf hoe de informatievoorziening bij een Blueviewbevraging dient te verlopen. Ik overleg met de Raad van Korpschefs over de vraag hoe de informatievoorziening via Blueview op dit specifieke punt meer uniform kan worden gemaakt.
Bent u bekend met de klacht van financieel rechercheurs dat het Openbaar Ministerie (OM) en rechters onvoldoende financieel besef hebben? Zijn er ook initiatieven om kennis en expertise bij OM en de rechterlijke macht te bevorderen door scholing en dergelijke?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
Er wordt binnen het OM en de rechterlijke macht veel gedaan om financiële kennis over te dragen en te borgen.
In de raio-opleiding voor rechters en officieren van justitie is de cursus financieel rechercheren een verplicht onderdeel van de verdiepingsperiode straf en parket.
Verder biedt het studiecentrum rechtspleging, het gezamenlijk opleidingsinstituut van het OM en de rechtspraak, 27 opleidingen aan die een bijdrage kunnen leveren aan het financieel besef van officieren van justitie en rechters. Vier van deze opleidingen zijn toegespitst op kennisbevordering van voordeelsontneming.
Elk parket beschikt over speciaal opgeleide ontnemingsofficieren. Het Bureau Ontnemingswetgeving OM verleent bovendien specialistische bijstand in complexe ontnemingszaken. Tevens worden vanuit het ketenprogramma afpakken regelmatig in de regio workshops voor professionals gehouden.
Het landelijk kenniscentrum fraude van de rechtspraak organiseert door middel van themadagen praktijkgerichte cursussen en stelt kennis op dit gebied aan rechters ter beschikking.
Tenslotte wordt in bepaalde zaken door gerechten een belastingrechter opgenomen in de kamer om te voldoen aan de behoefte aan expertise.
Bent u bereid in alle districten minstens één financieel rechercheur extra aan te stellen, mede gelet op de conclusies uit het recent gepubliceerde rapport «Follow the money» van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid dat met name op wijk- en districtsniveau onvoldoende financieel wordt opgespoord? Zo nee, waarom niet? Deelt u de verwachting dat extra financieel rechercheurs op wijk- en districtsniveau de investering die dit vereist ruimschoots zullen terug verdienen? Welke inschatting maakt u hiervan?
Bij het opstellen van de inrichtingsplannen voor de nationale politie wordt aandacht besteed aan de kwalitatieve invulling van de specialismen – zoals financieel rechercheren – op de verschillende niveaus. Hierbij wordt specifiek gehoor gegeven aan de aanbeveling uit het rapport Follow the Money om financieel rechercheren «van wijk tot wereld» binnen de organisatie te borgen.
Legbatterijeieren die ondanks verbod nog steeds in Nederland verkocht worden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat in Europa nog 47 miljoen kippen (zo’n 14%) in legbatterijen zitten? Is dit een reële schatting of zijn er aanwijzingen dat dit getal nog wel eens hoger kan zijn1?
Krachtens artikel 5, lid 2 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er zorg voor dragen dat het houden van kippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. Zoals al gemeld aan uw Kamer (TK 31 923 nr. 28) is het verscheidene bedrijven in 13 EU-lidstaten niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.
Volgens gegevens door de lidstaten aangeleverd zitten er momenteel nog ca. 45 miljoen legkippen in legbatterijen. Dit is inderdaad een kleine 14% van het totale aantal legkippen in de EU.
Is het waar dat 70 á 80% van de Italiaanse eieren nog afkomstig is uit legbatterijen? Zo nee, welk percentage dan? Waar baseert u uw cijfers op en hoe verklaart u dit cijfer uit Italië?1
Op basis van cijfers van februari jl., door Italië aangeleverd, is naar schatting ca. 45% van de Italiaanse eieren nog afkomstig uit legbatterijen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen om de motie van het lid Van Gerven c.s. over een importverbod van legbatterijeieren uit te voeren?2
In reactie op de motie Van Gerven c.s. (TK 31 923, nr. 24) heb ik in mijn brief van 10 november 2011 (TK 31 923, nr. 25) mijn inzet geschetst en reeds aangegeven dat het niet toegestaan is om producten uit derde landen die niet volgens onze eisen van diervriendelijkheid en dierenwelzijn zijn geproduceerd aan de EU-grens tegen te houden. Dit vloeit voort uit het basisbeginsel van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de EU-strategie dierenwelzijn (TK 22 112, nr. 1370) zal ik de Commissie vragen in haar verslag t.z.t. over de effecten van de internationale dierenwelzijnsactiviteiten op de concurrentiepositie van Europese veehouders ook in te gaan op de relatie met derde landen en aan te geven of en welke vervolgstappen dit tot gevolg zou moeten of kunnen hebben in relatie tot de handelspartners.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of het waar is wat een expert eierhandel1 zegt, namelijk dat alle producenten met legbatterijeieren werken, ook in Nederland, en dat er 90% kans is dat men een verwerkt product zoals cake of pasta met legbatterijeieren in een Nederlandse winkel koopt? Waarop baseert u dit precies?
Nee. De Nederlandse eiproductenfabrikanten (producenten van eiproduct: (gedroogd) heelei, eigeel, eiwit) verwerken nog slechts in zeer beperkte mate eieren uit legbatterijen. Het betreft namelijk alleen legbatterijeieren die afkomstig zijn van het kleine aantal Nederlandse legbatterijbedrijven (»knelgevallen») dat nog tot uiterlijk 1 juli a.s. legbatterijeieren mag produceren en deze eieren alleen gekanaliseerd aan de Nederlandse eiproductenfabrikanten af mag zetten. Na 1 juli zullen de Nederlandse eiproductenfabrikanten dus géén legbatterijeieren afkomstig uit de EU meer verwerken. Nederlandse eiproductenfabrikanten voeren nauwelijks grondstof in uit derde landen.
Welk aandeel van de eiproductenfabrikanten in andere EU-lidstaten nog legbatterijeieren verwerkt is mij niet bekend. Er zijn hier geen Europese cijfers over beschikbaar.
Vanuit derde landen worden er eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Deze zullen overwegend afkomstig uit legbatterijen zijn. Deze eieren en eiproducten komen voornamelijk uit de VS en Argentinië. In 2011 werd er 26 456 ton (GATT equivalent ei in de schaal) aan eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Nederland heeft van dit totaal slechts 0,4% ingevoerd. Wat de uiteindelijke bestemming is van deze eieren en eiproducten en in welke eindproducten ze in de winkelschappen terecht komen, is mij niet bekend.
Hoe groot de kans is dat in een eindproduct (zoals cake of pasta) in een Nederlandse winkel legbatterijeieren verwerkt zijn, kan ik niet nauwkeurig bepalen. De internationaal opererende voedingsmiddelenindustrie kan immers ingrediënten uit de EU maar ook van buiten de EU betrekken. En de in Nederland of in de EU geproduceerde eindproducten (zoals cake of pasta) kunnen op hun beurt zowel binnen Nederland, binnen de EU of daarbuiten in de winkelschappen terecht komen.
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de
inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of eiproduct bedraagt of als ei of eiproduct een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten. Dit wordt gecontroleerd door private kwaliteitssystemen waar toezicht op wordt gehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In welke mate zijn met legbatterijeieren bereide producten in de Nederlandse winkels te koop? In welke mate verwerken Nederlandse producenten legbatterijeieren in hun producten? Welke controle en welke informatieverzameling is hier op? Welke contacten heeft u met Nederlandse producenten en grootwinkelbedrijven om gebruik van batterijeieren te ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe liggen in uw onderbouwde opinie de juridische mogelijkheden tot het instellen van een verkoopverbod in Nederland voor legbatterijeieren, ook die in verwerkte producten?
Ik verwijs u naar de reactie die ik eerder gaf op de motie Van Gerven/Ouwehand in mijn brief van 19 december 2011 (TK 21 501 32, nr. 26).
Zoals eerder aangegeven (TK 31 923 nr. 28) neemt dit niet weg dat batterijeieren voor industrieel gebruik in beginsel alleen worden verwerkt in de lidstaat waar de eieren worden geproduceerd (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaatsvindt.) Dit vloeit voort uit de eisen die de Commissie heeft gesteld in het kader van de verlate omschakeling van legbatterijbedrijven. Daarom zijn in de actie- en handhavingsplannen die de lidstaten bij de Europese Commissie hebben ingediend traceringsregimes opgenomen.
Voorts zijn er geen mogelijkheden voor een verkoopverbod in Nederland op legbatterijeieren en verwerkte producten, waarin legbatterijeieren of producten van legbatterijeieren zijn verwerkt, die zijn geïmporteerd uit derde landen. Zoals eerder aangegeven is het volgens de regels van de WTO niet toegestaan onderscheid te maken tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
De consument kan uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Bent u bereid om over te gaan tot verplichte ontmoedigende labeling van producten waarin legbatterijeieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet? Welke hobbels ziet u hierbij?
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 december jl. op een vraag van gelijke strekking heb aangegeven vind ik dergelijke regels voor (ontmoedigende) etikettering niet passend. De producten die in de winkelschappen liggen, behoren te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten. Voor producten die aan deze vereisten voldoen, past geen ontmoedigende etikettering.
Zoals al aangegeven kan de consument uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
Compensatie aan passagiers bij vertraging luchtvaart |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u onze eerdere vragen over de aantasting van de rechten van vliegtuigpassagiers?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het advies van de advocaat-generaal aan het Europees Hof, waarin staat aangegeven dat bestaande Europese regelgeving en eerdere uitspraken van het Europese Hof betreffende het recht op compensatie bij vertraging van meer dan drie uur, annulering of overboeking, onverkort gehandhaafd moeten worden?1
Ja.
Bent u van mening dat luchtvaartmaatschappijen die hun passagiers op dit moment niet compenseren bij vertraging van meer dan drie uur, annulering of overboeking, in strijd handelen met de geldende Europese regelgeving? Of bent u het eens met de lezing van luchtvaartmaatschappijen die menen dat hangende een nieuwe rechterlijke uitspraak geen compensatie hoeft te worden gegeven aan consumenten die een beroep doen op deze regelgeving?
De eerdere uitspraak van het Europese Hof, het zogenaamde Sturgeon-arrest, is geldend Europees recht. Als luchtvaartmaatschappijen dit arrest niet naleven, handelen zij derhalve in strijd met het geldend Europees recht. Ik ben het dan ook niet eens met de lezing van luchtvaartmaatschappijen die menen dat hangende een nieuwe rechterlijke uitspraak geen compensatie hoeft te worden gegeven aan consumenten die een beroep doen op deze regelgeving.
Bent u bereid om iedere luchtvaartmaatschappij, die weigert om de bestaande Europese regelgeving over vertraging, annulering en overboeking zoals neergelegd in EG Verordening 261/2004 en het Sturgeon arrest, hierop aan te spreken en, via de Inspectie Leefomgeving en Transport, te dwingen tot betaling over te gaan, indien consumenten overeenkomstig deze regelgeving bij deze maatschappijen een beroep op compensatie doen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) past in de klachtafhandeling en in haar handhaving het Sturgeon-arrest toe. Voor het niet naleven van het Sturgeon-arrest kan de inspectie, conform het handhavingskader, luchtvaartmaatschappijen een last onder dwangsom opleggen. In mijn brief van 19 december 2011 heb ik u geïnformeerd over de tegengestelde opvatting die de inspectie en de luchtvaartmaatschappijen hebben over de gevolgen van het Sturgeon-arrest. Dit heeft geleid tot een aantal juridische procedures. Voor het niet naleven van het Sturgeon-arrest heeft de inspectie vier Nederlandse luchtvaartmaatschappijen elk een last onder dwangsom opgelegd. Hierover worden vier voorbeeldprocessen gevoerd. In afwachting van de uitspraken over deze voorbeeldprocessen legt de inspectie geen nieuwe sancties op. Wel blijft de inspectie in haar besluiten op ingediende klachten het niet naleven van het Sturgeon-arrest als overtreding vaststellen en luchtvaartmaatschappijen hier op aanspreken.
De bestuursrechter Haarlem heeft in december 2011 een tussenuitspraak (AWB 11/4680) gedaan in twee van de vier voorbeeldprocessen. Deze uitspraak komt erop neer dat de bestuursrechter Haarlem eerst de beantwoording door het Europese Hof wil afwachten van reeds gestelde prejudiciële vragen, voordat hij de twee zaken verder afhandelt. De andere twee voorbeeldprocessen zijn in behandeling bij de bestuursrechter Amsterdam. Deze heeft inmiddels prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie en daarom nog geen uitspraak gedaan in de betreffende zaken.
Nadat het Europese Hof nadere duiding zal hebben gegeven over het Sturgeon-arrest, zal er duidelijkheid zijn over de vraag of het Sturgeon-arrest leidend zal blijven of niet. In het eerste geval zullen de luchtvaartmaatschappijen zich moeten neerleggen bij de verruimde verplichtingen en zal de inspectie waar dan nog nodig met sancties optreden. Als de lijn van het Sturgeon-arrest wordt verlaten, zullen Sturgeon-klachten niet langer aan de orde zijn en zal naar verwachting ook het aantal situaties waarin de consument naar de rechter moet stappen aanzienlijk verminderen.
Deelt u de mening dat klachtafhandeling, die onder verantwoordelijkheid van uw inspectie valt, binnen 6 maanden moet plaatsvinden of dat er anders een opschortende werking moet komen voor klachten?
Ja. Dit gebeurt ook in nagenoeg alle gevallen. Ingediende klachten hebben een maximale afhandeltermijn van 6 maanden. Bij eenvoudige zaken duurt de procedure ongeveer 12 weken en bij complexe zaken 24 weken. Of de zaak complex is, blijkt pas tijdens het onderzoek, daarom is niet van te voren exact vast te stellen wat de behandeltermijn zal zijn. De tijd is nodig om de klacht grondig te onderzoeken en de juiste afwegingen te maken. Zo is het regelmatig nodig om gedetailleerde technische en operationele informatie op te vragen bij de desbetreffende luchtvaartmaatschappij en te laten beoordelen door inspecteurs. De indiener van een klacht wordt over de procedure geïnformeerd.
Nieuwe anti-christelijke maatregelen in Indonesië |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u – ieder afzonderlijk en in samenhang – de nieuwsberichten: «Indonesië sluit 16 kerken in Atjeh»1, «Church Row a «Dark Time» for Aceh»2, «Moderate Indonesia: 17 churches closed in Sharia province of Aceh»3, «Local Protestant church torched in North Sulawesi Indonesia»4, «Indonesian mayor : Church can only be reopened if mosque is built next door»5 en «Indonesian Police do little to stop harassment of Christians by Muslim radicals»?6
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van deze nieuwsberichten.
Deelt u de opvatting dat in Indonesië een jihad wordt gevoerd tegen de christelijke minderheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. De regering van Indonesië zet zich in voor de bevordering van religieuze tolerantie. Wel is er in sommige delen van Indonesië toenemende intolerantie tegen religieuze minderheden, waaronder een aantal christelijke kerkgemeenschappen en Ahmadiyah.
Herinnert u zich uw antwoorden van resp. 1 november 2010, 20 september 2011 en 3 oktober 2011 op eerdere vragen over islamitische christenvervolgingen in Indonesië7? Hebben de in die antwoorden gerapporteerde en aangekondigde acties uwerzijds de positie van christenen in Indonesië verbeterd of moet thans worden vastgesteld dat uw acties geen enkel tastbaar resultaat hebben opgeleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het resultaat van de Nederlandse inspanningen moet worden bezien in de bredere context van de Indonesische en internationale inspanningen die gericht zijn op meer religieuze tolerantie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de opvatting dat, waar de sharia is ingevoerd, zoals in Atjeh, geen ruimte is voor wat u in uw antwoorden van 1 november 2010 omschreef als «religieuze pluriformiteit en godsdienstvrijheid»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat hebt u richting de Indonesische autoriteiten in concrete zin ondernomen om hen te bewegen de sharia in Atjeh buiten werking te stellen?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Ook in Aceh is ruimte voor het belijden van andere religies. Aceh is onderworpen aan de nationale wetgeving zoals deze in heel Indonesië geldt.
Wat hebt u sinds november 2011 in concrete zin ondernomen en wat gaat u ondernemen om de door islamitische krachten bedreigde Indonesische christenen te beschermen?
Nederland vraagt regelmatig aandacht voor de positie van religieuze minderheden in Indonesië. In mei jl. werd hierover gesproken tijdens de derde EU-Indonesië mensenrechtendialoog en ook tijdens de vierjaarlijkse bespreking in VN-verband (Universal Periodic Review) van de mensenrechtensituatie in Indonesië werd er veel aandacht geschonken aan dit onderwerp. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft begin juni Jakarta bezocht en daar de positie van christenen en Ahmadiyah aan de orde gesteld in gesprekken met de Indonesische autoriteiten, christelijke en moslim organisaties en maatschappelijk middenveld.
Gematigde moslimorganisaties, christelijke koepelorganisaties, het maatschappelijk middenveld en door de overheid geïnitieerde fora voor religieuze harmonie (FKUB) zetten zich in voor religieuze verdraagzaamheid. Nederland steunt dit waar mogelijk. Zo voert Nederland sinds 2004 een programma uit dat onder andere gericht is op het bevorderen van religieuze verdraagzaamheid en Nederland ondersteunt op dit moment ook een pilotproject samen met het ministerie van Religieuze Zaken op gebied van conflictbemiddeling tussen religieuze groepen.
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het gehele Noorden van Mali in handen is van extremisten. |
|
Jeroen de Lange (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht getiteld «Extremisten vestigen macht in N-Mali»?1
Ja
Deelt u de zorg dat de toenemende macht van gewapende groeperingen als de Mouvement National pour la Liberation de l'Azawad (MNLA) en extremisten zoals Al-Qaeda-in-de-Islamitische-Maghreb (AQIM) en Ansar ud-Din in Mali en West-Afrika een bedreiging vormen voor zowel de veiligheid in Mali als voor veiligheid in Nederland en Europa als geheel? Zo nee, waarom niet? Indien ja, op welke wijze wapent Nederland zich tegen deze toenemende dreiging?
De toenemende macht van rebellengroeperingen als de MNLA en extremistische groepen als AQIM en Ansar ud-Din is zorgwekkend. Zij bedreigen de stabiliteit in West- en Noord-Afrika (Maghreb) met ook effecten buiten deze regio.
Nederland steunt programma’s ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit in de regio, bijvoorbeeld projecten via de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de capaciteitsopbouw van de politiemacht. Nederland neemt ook deel aan het Europese Maritime Analysis and Operations Centre – Narcotics (MAOC-N) in Lissabon, dat drugsstromen uit Latijns-Amerika via Afrika naar Europa in kaart brengt en bestrijdt. Daarnaast zoekt Nederland aansluiting bij de EU-Sahelstrategie. Deze richt zich op een parallelle aanpak van veiligheid en ontwikkeling om armoede te bestrijden en bedreigingen van terrorisme, ontvoeringen, grensoverschrijdende criminaliteit, drugs- en mensenhandel tegen te gaan.
Wat doet Nederland zelfstandig en in Europees verband om het toenemende extremisme en geweld in Noord-Mali op te lossen en de legitieme regering van het land te ondersteunen bij het bestrijden van extremisme en geweld?
De Economische Gemeenschap van West Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft het voortouw genomen in de onderhandelingen met de verschillende rebellengroeperingen in het noorden van Mali. De EU steunt deze aanpak van ECOWAS. Nederland is voorstander van een aanpak in multilateraal verband.
Overweegt u vanwege de toenemende macht van extremisten en gewapende groeperingen nu wel, zoals eerder aan u gevraagd middels mondelinge vragen2, te pleiten voor een contactgroep Mali en daar als Nederland actief aan bij te dragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Afrikaanse Unie heeft aangekondigd een internationale ondersteunings- en follow-up groep voor Mali in te stellen. Nederland volgt, samen met EU-partners, de ontwikkeling en samenstelling van een dergelijke groep nauwlettend. Indien Nederland wordt gevraagd toe te treden tot een dergelijke internationale groep, zullen wij op basis van dan beschikbare gegevens een zorgvuldige afweging maken.
Is er vooruitgang geboekt via de Economische Organisatie van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Indien ja, op welke punten wel en nog niet?
Ja. Dankzij de inspanningen van ECOWAS hebben de coupplegers de macht relatief snel overgedragen aan een interim-president, een benoemde premier en een regering van nationale eenheid. Inmiddels is een transitieperiode van 12 maanden overeengekomen waarbinnen presidents- en parlementsverkiezingen moeten plaatsvinden. Daarmee is een vorm van civiel bestuur hersteld.
Daarentegen is de bezetting van het noorden van Mali niet opgelost.
ECOWAS is betrokken bij de onderhandelingen met groeperingen in het noorden van Mali. ECOWAS zou bereid zijn een troepenmacht in te zetten als de Malinese autoriteiten hier om vragen.
Op welke wijze zet Nederland zich in om ontheemden, zoals de honderden vluchtelingen in Mopti, als gevolg van het geweld in Noord-Mali bij te staan?
Nederland draagt indirect bij aan de bestrijding van de humanitaire crisis in Mali en omringende landen via de algemene jaarlijkse bijdragen aan de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR (Eur 38 mln), aan het CERF (Centrale Noodhulpfonds van de VN – bijdrage Eur 40 mln) en aan de Internationale Confederatie van het Rode Kruis ICRC (Eur 25 mln). Hiermee worden o.a. activiteiten in Mali en ten behoeve van Malinese vluchtelingen gefinancierd.
De Europese Commissie heeft voor de Sahel een bedrag van Eur 123 mln ter beschikking gesteld. Voor Mali, inclusief de vluchtelingenproblematiek heeft de Commissie Eur 9 mln extra gealloceerd. Nederland heeft hier aan bijgedragen.
Op welke wijze wordt de voedselzekerheid in Mali aangetast als gevolg van het conflict en de toenemende macht van extremisten?
Het conflict in Mali heeft de voedselzekerheid in Mali verslechterd. De vluchtelingenstromen naar de omliggende landen en naar het zuiden van Mali leiden tot extra druk op beschikbare voedselvoorraden. Daarnaast belemmert het conflict projecten en programma’s van de Malinese overheid en nationale en internationale NGOs ter verbetering van de voedselzekerheidssituatie. Bovendien worden door het conflict noordelijke markten moeilijker bevoorraad, waardoor de prijzen stijgen. Ten slotte accepteren verschillende rebellenorganisaties nauwelijks hulp; hierdoor komt het nieuwe agrarische seizoen in gevaar. Ook op langere termijn wordt ook de voedselzekerheid hiermee in gevaar gebracht.
Wordt de humanitaire hulp aan het land en het Noorden nog steeds onverkort voortgezet? Zo ja, welke rol speelt Nederland daarbij? Zo nee, waarom niet?
Enkele noodhulpkonvooien hebben Timboektoe, Gao en Kidal kunnen bereiken. Daarnaast zijn enkele organisaties erin geslaagd enige ondersteuning te geven aan de ziekenhuizen in deze steden.
De Nederlandse ambassade bevordert de dialoog en afstemming tussen de humanitaire coördinator van de VN en OCHA enerzijds en de associatie van Malinese gemeenten en de federatie van gezondheidscomités anderzijds over de hulpverlening. De ambassade adviseert voorts over Nederlandse financiering van het aankomende «consolidated appeal» voor Mali.