De gevolgen extra taken Geld Service Nederland |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat de drie grote Nederlandse banken een gemeenschappelijk bedrijf hebben opgericht – Geld Service Nederland (GSN) – dat niet alleen de gezamenlijke inkoop verzorgt, maar ook het geldtellen, geldopslag en geldtransport gaat verzorgen?1
Ja, dit is mij bekend. Hierbij merk ik wel op dat het De Nederlandsche Bank (DNB) is die op grond van het Europees Verdrag2 de taak heeft de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat.
Kunt u schetsen welke gevolgen deze verandering heeft voor de logistiek van het cash geld in Nederland, de rol die de Nederlandsche Bank in de keten speelt (toezicht, beheer cash geld) en welke gevolgen dit heeft voor winkeliers en consumenten?
GSN heeft zich tot doel gesteld om met behoud van de veiligheid, de efficiëntie van de chartale keten voor de deelnemende banken te vergroten. GSN telt en sorteert de bankbiljetten voor de aangesloten banken. GSN vult ook geldcassettes voor de geldautomaten van de aangesloten banken en laat het onderhoud van de automaten verzorgen. GSN «regisseert» daarnaast het waardevervoer naar en van de bankkantoren en geldautomaten van de aangesloten banken, in de zin dat GSN waardevervoerders contracteert en bepaalt waar en wanneer geld moet worden gebracht of gehaald. GSN heeft zelf geen contractrelaties met retailklanten. Concreet gevolg van de komst van GSN is dat het aantal locaties waarop door banken geld wordt verwerkt beperkt wordt en het verwerkingsproces – door schaalvoordelen – efficiënter kan worden ingericht. De door de aangesloten banken zelf beheerde tel- en sorteeractiviteiten vonden voor de komst van GSN op 5 locaties plaats. Deze activiteiten zijn nu geconcentreerd op 3 (reeds bestaande) locaties. Het aantal vervoerbewegingen kan ook afnemen doordat GSN het waardevervoer van deze banken combineert en daardoor efficiënter kan plannen. De rol van DNB blijft hierbij gelijk. De Bankwet draagt DNB – mede ter uitvoering van het Europees Verdrag – op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. DNB ziet daarnaast toe op de naleving van de sorteervoorschriften van de ECB die banken en andere partijen zoals waardevervoerders moeten naleven als zij bankbiljetten die zij van het publiek hebben ontvangen via geldautomaten weer aan het publiek verstrekken.
Winkeliers en andere zogenoemde toonbankinstellingen waarvan de kassaopbrengst verwerkt wordt bij GSN sluiten geen contracten af met GSN, maar met hun eigen bank. De banken zijn vrij in hun tariefstelling. De banken betalen GSN voor de aan hen verleende diensten. Winkeliers kunnen hun kassaopbrengst ook laten tellen, sorteren en giraal bijschrijven door andere partijen zoals waardevervoerders, die daarvoor over eigen faciliteiten voor geldverwerking beschikken.
Is het waar dat er schakels aan de logistieke keten worden toegevoegd, doordat het aantal telcentrales/overslagpunten, beheerplekken en transporten van cash geld toeneemt? Welk gevolgen heeft dit voor de veiligheid? Wat zijn de gevolgen voor de kosten en de efficiency in het kader van de veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van marktverstoring ten opzichte van de private partijen die momenteel een belangrijke uitvoerende rol spelen in de logistiek en beveiliging? Is er sprake van ongewenste monopolievorming? Worden er door de rol van GSN in de exploitatie en het beheer van cash geld drempels opgeworpen voor het toetreden van andere banken tot de Nederlandse markt? Ziet u aanleiding om de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken een onderzoek te starten?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft naar aanleiding van de oprichting van GSN een klacht ontvangen. De NMa onderzoekt of de mededinging door GSN wordt beperkt, of daarbij sprake is van overtreding van het kartelverbod uit de Mededingingswet en of daarbij eventueel een beroep kan worden gedaan op een wettelijke uitzondering van het kartelverbod door mogelijke voordelen die uit de samenwerking voortvloeien. Indien de NMa een overtreding constateert, kan zij daartegen optreden.
Hoe reëel acht u het risico dat de wijzigingen in de logistieke keten van invloed zijn op het publieke belang van de beschikbaarheid van en toegang tot cash geld? Welke garanties zijn er dat er sprake blijft van een efficiënte dienstverlening aan de consument en dat het aantal pinautomaten (nu nog circa 12 000) op peil blijft?
Het aantal bancaire geldautomaten was eind 2012 7569. Het aantal geldautomaten is aan verandering onderhevig. Zo is in de periode 2000–2008 het aantal pinautomaten gegroeid van 6900 in 2000 naar ongeveer 8700 in 2008. Sinds 2008 is er weer sprake van een daling. Naast het pinnen bij geldautomaten van banken zijn er in sommige winkels ook mogelijkheden om meer te pinnen dan het aankoopbedrag. Dit zijn er inmiddels ongeveer 800, waardoor de afname van het aantal bancaire geldautomaten gedeeltelijk wordt gecompenseerd. Overigens valt het plaatsingsbeleid ten aanzien van geldautomaten niet onder GSN. Dit is de verantwoordelijkheid van de banken zelf gebleven. Mochten de banken op dit punt overigens willen gaan samenwerken, dan zal deze samenwerking moeten voldoen aan de mededingingsregels. Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, dat onder voorzitterschap staat van DNB, monitort de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van betaaldiensten. In dat kader wordt om de drie jaar een fijnmazig landelijk onderzoek gedaan (de bereikbaarheidsmonitor). In de afgelopen jaren is steeds geconcludeerd dat de bereikbaarheid gewaarborgd bleef. Dit jaar wordt dit onderzoek herhaald. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Wat zijn de gevolgen van de komst van GSN voor winkeliers? In hoeverre zullen zij worden geconfronteerd met hogere kosten door de extra schakels die in de logistieke keten lijken te worden gecreëerd?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze beoordeelt toezichthoudende instantie – de Nederlandsche Bank – het logistieke herontwerp van de beschikbaarheid van cash geld in Nederland?
De Bankwet draagt DNB op de geldsomloop te verzorgen voor zover deze uit eurobankbiljetten bestaat en de goede werking van het betalingsverkeer te bevorderen. Daarbij let DNB met name op de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het betalingsverkeer, in dit geval het contante betalingsverkeer. Met het oog daarop heeft DNB de totstandkoming van GSN nauwlettend gevolgd en staat zij daar in beginsel positief tegenover. Vanwege de belangrijke rol van GSN binnen het vitale proces van de contant geldvoorziening in Nederland, is DNB als waarnemer aanwezig bij vergaderingen van de Raad van Commissarissen van GSN.
De ontstane problemen bij ROC’s door de nieuwe verdeling van de educatiegelden |
|
Manja Smits |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het overleg over de verdeling van de middelen voor educatie onder de Regionale Opleidingscentra (ROC’s)?1
Begin december 2012 is het rapport «Educatie op een kruispunt» van Actis Advies verschenen, waarin verschillende scenario’s met betrekking tot de toekomst van de educatie zijn beschreven. Op mijn verzoek hebben diverse partijen hun reactie op dit rapport gegeven. Eind februari 2013 vindt bestuurlijk overleg plaats met MBO Raad en VNG over hun visie op de verschillende scenario’s. Een herverdeling van het budget voor educatie 2013 over gemeenten is hierbij niet aan de orde. Het is namelijk juridische niet mogelijk om het educatiebudget, waarvoor gemeenten met roc’s reeds contractuele verplichtingen zijn aangegaan, terug te vorderen en onder gemeenten te herverdelen. De keuze voor een bepaald toekomstscenario kan wel consequenties hebben voor de inrichting en vormgeving van een eventuele compensatieregeling voor roc’s. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat de verdeling van het budget «overige Educatie 2012» is gebaseerd op vier maatstaven, waarbij onduidelijkheid is ontstaan over de twee daarvan, te weten «aantal ingekochte trajecten basisvaardigheden» en «aantal behaalde certificaten staatsexamens Nederlands als Tweede Taal»? Klopt het dat om die reden op dit moment een herverdeling wordt onderzocht?
Nee, het budget voor 2012, dat in het najaar 2011 is vastgesteld, is over gemeenten verdeeld op basis van drie door het CBS geleverde maatstaven, te weten het aantal volwassen inwoners, het gemiddeld percentage volwassen inwoners met een opleiding op ten hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs en het aantal volwassen inwoners waarvan beide ouders of de volwassen inwoner zelf en één ouder een in het besluit participatiebudget (Staatsblad 589, d.d. 29-12-2008) nader gedefinieerde etnische achtergrond hebben.
Met ingang van 2013 wordt het budget op een andere manier verdeeld. De verdeling van het budget voor de inkoop van educatie vindt in 2013 en 2014 plaats op basis van zowel objectieve maatstaven als van prestaties, de zogenoemde outputverdeelmaatstaven. De twee objectieve maatstaven zijn het aantal inwoners met een laag opleidingsniveau en het aantal inwoners met een bepaalde etnische achtergrond. De outputverdeelmaatstaven zijn het aantal ingekochte trajecten basisvaardigheden en aantal behaalde certificaten staatsexamens Nederlands als Tweede Taal. Iedere maatstaf bepaalt de verdeling van een kwart van het budget. Bij de invoering van het participatiebudget in 2009 was reeds bij gemeenten bekend, dat de verdeling van het budget voor educatie (deels) op basis van deze outputverdeelmaatstaven zou gaan plaatsvinden en konden gemeenten zich op de registratie van deze gegevens voorbereiden.
Bij de invoering van het participatiebudget is ervoor gekozen het begrip «traject basisvaardigheden» niet nader te definiëren, zodat gemeenten voldoende beleidsvrijheid hadden om dit naar eigen inzicht in te vullen. Gemeenten hebben goed zicht op de opleidingsbehoeften van hun inwoners en daardoor op de invulling en inkoop van een daarbij behorend traject. Een aantal gemeenten heeft nu aangegeven behoefte te hebben aan een nadere definiëring van «het aantal ingekochte traject basisvaardigheden». Mede gezien de wens van de VNG om niet in de beleidsvrijheid van gemeenten te willen treden, is het niet aan mij om deze beleidsvrijheid in te perken. Uit de door de gemeenten (via SISA) aangeleverde gegevens met betrekking tot ingekochte trajecten basisvaardigheden blijkt overigens dat er bij de meeste gemeenten in de praktijk weinig onduidelijkheid bestaat.
Over de definiëring van het «aantal behaalde certificaten staatsexamens Nederlands als Tweede Taal» bestaat bij gemeenten geen onduidelijkheid. Wel heeft een aantal gemeenten aangegeven moeite te hebben met de registratie van het aantal behaalde certificaten staatsexamens Nederlands als Tweede Taal. Om gemeenten die problemen hebben met de registratie van NT2-certificaten tegemoet te komen, is voor de verdeling van het budget voor 2014 door OCW op de website www.steunpuntve.nl een lijst gepubliceerd, waarin het aantal behaalde NT2-certificaten per gemeente is weergegeven. Gemeenten kunnen deze gegevens gebruiken bij de verantwoording via SISA.
Er wordt op dit moment geen herverdeling onderzocht. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1.
Wordt de verdeling van het budget «overige Educatie 2013» op dezelfde maatstaven gebaseerd als in 2012? Zo ja, hoe wordt ondervangen dat dezelfde problemen optreden als nu?
Nee, het budget voor 2012 wordt niet verdeeld op basis van dezelfde maatstaven als in 2013. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Is er al duidelijkheid over hoe de scholen gecompenseerd worden, hoeveel middelen daarvoor vrijgemaakt worden en hoe de verdeling van die middelen zal zijn? Zo neen, wanneer kunnen we die duidelijkheid verwachten?
Nee, er is nog geen duidelijkheid over een eventuele compensatie. De vormgeving van een compensatieregeling voor roc’s is mede afhankelijk van de toekomst van de educatie en dus ook mede afhankelijk van de uitkomsten van het bestuurlijk overleg met VNG en MBO Raad (zie het antwoord bij vraag2. Naar verwachting zal ik hierover in het voorjaar 2013 meer duidelijkheid kunnen geven.
Klopt het dat de verdeling van vavo2 ten opzichte van de overige educatie in het verleden niet 50/50 was, maar dat er meer geld naar de educatie ging? Waarom is gekozen voor deze verschuiving?
Nee, dit klopt niet. Bij de start van het educatiebudget (WEB, 1996) waarbij de budgetten voor vavo en overige educatie zijn samengevoegd tot één educatiebudget, was de verhouding tussen het ingebrachte budget voor vavo en dat voor overige educatie reeds 50/50 en was ook niet méér geld bestemd voor overige educatie. Er is dus geen sprake geweest van een verlaging van het budget van overige educatie ten faveure van vavo.
Wat raadt u onderwijsinstellingen aan die flink budget verliezen? Bent u het eens met het advies van het steunpunt VE dat de instellingen geen onomkeerbare stappen moeten nemen? Wat betekent dat voor de onderwijsinstellingen die door verlies van budget, mensen zullen moeten gaan ontslaan?
De inkoop van educatieopleidingen is een contractuele overeenkomst tussen gemeenten en roc’s. Het ligt voor de hand dat onderwijsinstellingen het verlies aan budget in eerste instantie met de gemeenten bespreken waarmee zij contractuele verplichtingen zijn aangegaan. Mogelijk hebben gemeenten minder behoefte aan bepaalde educatieopleidingen of kunnen zij, indien deze behoefte er wel is, maar het budget voor educatie ontoereikend, het budget uit andere middelen aanvullen. Hierbij valt te denken aan het overige deel van het participatiebudget of andere gemeentelijke budgetten (bijvoorbeeld WMO-budget).
Educatie is een belangrijke voorziening voor vele mensen en raakt hierdoor diverse partijen. Daarom wil ik over de toekomst van de overige educatie een zorgvuldig proces doorlopen met aandacht voor de reacties van en gevolgen voor alle betrokkenen. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele beslissingen, onder meer over de gevolgen voor onderwijsinstellingen, en daarom is mijn advies aan hen om op dit moment niet overhaast onomkeerbare beslissingen te nemen. Ik geef op korte termijn uitsluitsel over de toekomst van de educatie.
Wanneer kunnen we uw reactie op het rapport «Educatie op een kruispunt» verwachten?
Ik streef ernaar in het voorjaar 2013 met een reactie te komen.
Het bericht op de site van de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe contractvoorwaarden van verzekeraars voor kinderfysiotherapeuten?1
Ja
Welke opvatting heeft u over het feit dat deze voorwaarden (geen zorgverlening meer op speciaal basisonderwijs en medische kinderdag verblijven) pas op 20 december bekend waren met de ingangsdatum van 1 januari 2013? Deelt u de mening dat dit onzorgvuldig is?
Ik heb mij door de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie (NVFK) laten informeren dat de late bekendmaking slechts één verzekeraar betrof. De betrokken verzekeraar heeft aangegeven in het najaar van 2012 de voorwaarden voor 2013 ten aanzien van de vergoeding van kinderfysiotherapie vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) op scholen te hebben gecommuniceerd aan de zorgaanbieders. Hoewel de verzekeraar in haar recht staat om aanvullende voorwaarden te stellen heb ik van de betreffende verzekeraar vernomen dat zij om reden van continuïteit tijdens het schooljaar inmiddels ook een overgangsregeling heeft opgesteld tot 1 september 2013 om dezelfde zorg voor het schooljaar 2012/2013 te waarborgen.
Wat vindt u ervan dat drie van de vier verzekeraars niet de richtlijn volgen die de Nederlandse Vereniging voor Kinderfysiotherapie heeft opgesteld?
Het staat zorgverzekeraars vrij om afspraken te maken over de zorg die zij inkopen en op welke manier deze wordt geleverd. Dat neemt niet weg dat zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht wel verplicht zijn ervoor te zorgen dat hun cliënten de noodzakelijke zorg krijgen. In deze casus speelt echter met name de vraag of dergelijke zorg wel onder het verzekerde pakket valt en zo ja, in welke vorm. Ik heb van de NVFK en de verzekeraars begrepen dat zij op dit moment in gesprek zijn om te bepalen wanneer behandeling door een kinderfysiotherapeut op speciaal onderwijs of een medisch kinderdagverblijf noodzakelijk is, met als doel te komen tot gedeelde opvattingen over de vraag wanneer sprake is van verzekerde zorg. Verzekeraars hebben aangegeven positief te zijn over het door de NVFK ontwikkelde gedragsprotocol, maar zij zien daarin nog wel grijze gebieden. Zowel de zorgaanbieders als de verzekeraars hebben aangegeven graag tot goede afspraken te willen komen in 2013.
Welke gevolgen heeft het dat kinderen die op een medisch kinderdagverblijf of het speciaal basisonderwijs verblijven straks niet meer op de scholen zelf behandeld mogen worden, terwijl deze kinderen vaak kampen met ernstige problemen op het gebied van spraak/taal, motorische en sociaal/emotionele ontwikkeling?
Juist voor kinderen met ernstige problemen op het gebied van spraak/taal, motorische en sociaal/emotionele ontwikkeling is het van belang dat alle partijen in goed overleg komen tot één gezamenlijke aanpak. In het kader van één kind, één gezin, één plan dienen er dan ook goede afspraken te worden gemaakt tussen de school of het medisch kinderdagverblijf en de zorgaanbieders over de behandeling in de school (of het medisch kinderdagverblijf) en thuis.
Er spelen in deze casus twee issues. Enerzijds de contracteringsvoorwaarden van verzekeraars, anderzijds de afbakening van de verzekerde zorg.
In de contractering stellen verzekeraars nu verschillende voorwaarden. Het staat verzekeraars op zich vrij dit te doen. Ten aanzien van de aanscherping van contractuele voorwaarden is hier niet aan de orde dat er helemaal geen zorgverlening meer op speciaal onderwijs of medisch kinderdagverblijven plaats kan vinden. Een aantal verzekeraars heeft geen gewijzigd beleid ten opzichte van 2012, een aantal stelt extra voorwaarden aan behandeling op het speciaal onderwijs of op het medisch kinderdagverblijf. Zo moet bij sommige verzekeraars bijvoorbeeld de medische noodzaak om op school te behandelen aangetoond zijn.
Daarnaast speelt in deze casus ook de afbakening van de zorg een rol. Partijen hebben aangegeven dat er onvoldoende inzicht bestaat in wanneer kosten ten laste komen van de AWBZ, het onderwijs, de jeugdzorg of de Zvw. Verzekeraars zijn dit nu nader aan het verkennen. Zorgverzekeraars Nederland is daartoe een werkgroep gestart en probeert nu samen met andere partijen, waaronder het onderwijs, duidelijkheid te creëren over welke zorg bij welk domein hoort. Daarnaast zal het College voor zorgverzekeringen in haar rapport over kinderfysiotherapie aandacht besteden aan de afbakening van zorg tussen deze domeinen. Dat rapport zal eind 2013 uitgebracht worden.
Op welke wijze kan nu geborgd worden dat de directe samenwerking met andere zorgverleners zoals logopedisten, orthopedagogen/psychologen blijft plaatsvinden als logopedisten en orthopedagogen nog wel op de school kunnen blijven werken?
Binnen het speciaal onderwijs bestaat er een multidisciplinair behandelteam. Dit team draagt er zorg voor dat onderwijsdoelen en behandeldoelen van een kind in samenhang worden aangeboden. Als er een fysiotherapeut aan de school is verbonden, dan maakt deze deel uit van dit multidisciplinaire team.
Zoals verwoord in vraag 4 is het met name voor leerlingen met ernstige (meervoudige) problematiek van belang dat de partijen in goed overleg komen tot één gezamenlijk plan voor het kind.
Als de fysiotherapeut helemaal niet meer op school werkt en de overige disciplines wel kan ik me voorstellen dat het lastiger wordt om overleggen te plannen omdat kinderfysiotherapeuten in een eerstelijns praktijk vooral na schooltijd kinderen behandelen. Behandelaars werkzaam op een speciale school zullen vaak juist dan mogelijkheden hebben voor multidisciplinair overleg. Het is aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars om gezamenlijk een oplossing te vinden om te waarborgen dat in alle gevallen goede zorg wordt verleend op de juiste plek.
Wat betekent dat voor de belasting van ouders die vaak meerdere keren per maand al met hun kinderen voor allerlei onderzoeken naar ziekenhuizen en/of andere instellingen moeten? Op welke manier maakt dit de zorg efficiënter en klantvriendelijker?
Ouders van kinderen met een grote zorgbehoefte hebben zoals u aangeeft te maken met verschillende onderzoeken en instellingen. Het is uiteraard niet de bedoeling dat daar een onnodige belasting aan wordt toegevoegd. Naast efficiëntie en klantvriendelijkheid is echter ook van belang dat medisch noodzakelijke en effectieve zorg wordt verleend. Het is, zeker bij fysiotherapie, van belang dat ouders voldoende betrokken zijn bij de behandeling, omdat oefeningen vaak ook thuis uitgevoerd moeten worden.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zijn de NVFK en de verzekeraars op dit moment in gesprek om afspraken te maken over wanneer behandeling door een kinderfysiotherapeut op speciaal onderwijs of een medisch kinderdagverblijf noodzakelijk is.
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u ook kennisgenomen van de veroordelingen door onder anderen de Britse premier David Cameron, de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Navi Pillay en de Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-moon van eerdere onbetamelijke gedragingen en uitlatingen van Richard Falk, zoals antisemitisme?1 Deelt u de mening dat deze gedragingen en uitlatingen extra kracht bijzetten aan de noodzaak om hem als Speciale Rapporteur van de VN te verwijderen en contact met hem te mijden?
Ja, ik heb kennis genomen van deze reacties. Zie verder mijn antwoord op vragen 7 en 8 van uw eerdere vragen terzake, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1374.
Het bericht dat Nederland overweegt haar steun aan de EU-privacy-voorstellen in te trekken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat u voornemens bent om de Nederlandse steun aan de EU-voorstellen inzake privacy in te trekken door u aan te sluiten bij een blokkerende minderheid?1
Ik heb geen concrete aanwijzingen van het bestaan of vormen van een blokkerende minderheid bij de onderhandelingen over de genoemde voorstellen. Van het zich al dan niet aansluiten bij een dergelijke minderheid is daarom ook geen sprake. Het is de Kamer bekend dat Nederland net als alle andere lidstaten over de privacyvoorstellen standpunten inneemt. Het is de Kamer eveneens bekend welke standpunten Nederland inneemt. Ik houd de Kamer daarvan periodiek op de hoogte. Ik span mij in om die standpunten zo goed mogelijk voor het voetlicht te krijgen, en zo veel mogelijk daarvan in het eindresultaat terug te kunnen zien.
Op welke punten uit het privacyvoorstel dreigt op dit moment in de onderhandelingen een blokkerende minderheid te ontstaan? Welke lidstaten vormen de blokkerende minderheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt Nederland zich tot de kritiekpunten van landen als Duitsland en Groot Brittannië die mogelijk een blokkerende minderheid zullen vormen?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet voornemens bent uw steun aan de privacy voorstellen in te trekken, kunt u expliciet bevestigen dat het steunen van een blokkerende minderheid niet aan de orde is en wat u betreft ook niet aan de orde zal zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaande aan het algemeen overleg over de JBZ-Raad op 6 maart 2013?
Ja.
De mogelijke komst van een moskee op de Pier in Scheveningen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Moskee op Scheveningse pier»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de stichting Al Sahab de pier in Scheveningen wil kopen om er een moskee op te zetten?
Nee. De informatie waar de Kamervraag op is gebaseerd betreft een grap van de NTR. Navraag bij de Kamer van Koophandel leert dat er geen stichting Al Sahab is geregistreerd. Een bod vanuit een niet bestaande stichting is niet mogelijk.
Deelt u de visie dat er nooit een moskee op de pier van Scheveningen mag komen? Zo neen, waarom niet?
In hoeverre bent u bereid alles op alles te zetten om te voorkomen dat dit typische stukje Nederland wordt geïslamiseerd door de komst van een moskee?
Het bericht dat steeds meer kinderen in de noodopvang wonen |
|
Loes Ypma (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer kinderen wonen in Noodopvang»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen horen op te groeien in een stabiele en veilige omgeving, waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen? Deelt u de mening dat de noodopvang zelden of nooit te beschouwen is als veilige en stabiele omgeving?
Ik deel de mening dat kinderen horen op te groeien in een stabiele en veilige omgeving en niet thuis horen in de opvang. Bij «noodopvang» is van een stabiele omgeving geen sprake.
Overigens zijn er kanttekeningen te plaatsen bij het genoemde artikel en de kop erboven. Een groot deel van de kinderen waar in het bericht over wordt gesproken, vlucht mee met hun moeder naar de vrouwenopvang in geval van huiselijk geweld. In die gevallen is het alternatief – een onveilige thuissituatie – evenmin wenselijk.
Gezinnen met kinderen die in de maatschappelijke opvang worden opgevangen worden op een zeer diverse manier opgevangen. Hoe dit is georganiseerd, verschilt per gemeente. Soms is er een uitgebreid aanbod, zoals gezinskamers in de 24-uursopvang, begeleid wonen en semiambulante opvang, waarbij gezinnen tijdelijk in een woning in een wijk verblijven.
Heeft u zicht op het aantal kinderen dat in 2012 in de maatschappelijke opvang is opgevangen? Hoe verhoudt dit aantal zich tot eerdere jaren? Bent u van mening dat het aantal kinderen dat in Nederland in de noodopvang verblijft veel te hoog is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om er voor te zorgen dat dit aantal drastisch afneemt?
Er zijn nog geen cijfers bekend over het aantal kinderen dat in 2012 in de maatschappelijke opvang is opgevangen. De Federatie Opvang verwacht deze cijfers medio 2013 te kunnen publiceren. Dan kan ook de vergelijking met eerdere jaren worden gemaakt. Ik wijs er overigens op dat de cijfers van de Federatie Opvang over 2011, waarop het genoemde artikel was gebaseerd, ten opzichte van 2010 een daling liet zien van het aantal opgevangen/begeleide kinderen en jongeren.
Die daling laat onverlet dat ik deze aantallen te hoog vind, gelet op mijn uitgangspunt dat kinderen niet in de opvang horen. Het is belangrijk dat gemeenten, woningcorporaties en banken inzetten op het voorkomen van huisuitzetting. Die lijn is ook uitgedragen in de brief van de minister voor Wonen en Rijksdienst die u recent ontving (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 29 453, nr. 293). In mijn contacten met de VNG en gemeenten over de maatschappelijke opvang dring ik aan op proactief beleid ten aanzien van voorkoming van huisuitzettingen. Hiermee wordt voorkomen dat kinderen in de maatschappelijke opvang terecht komen. Ik zie het ook als mijn rol om goede voorbeelden te verspreiden onder gemeenten.
Is het waar dat kinderen vaak maandenlang in de noodopvang verblijven? Zo ja, hoeveel kinderen verbleven er de afgelopen jaren langdurig, althans langer dan een maand, in de noodopvang? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als kinderen gedurende een langere periode in de noodopvang verblijven? Wat kunt en gaat u doen om er voor te zorgen dat kinderen niet langdurig in de noodopvang verblijven?
De Federatie Opvang meldde mij desgevraagd dat het soms voorkomt dat gezinnen met kinderen maandenlang in de crisisopvang verblijven. Het is bij de Federatie Opvang niet bekend hoeveel kinderen langer dan een maand met een ouder in de crisisopvang hebben verbleven. Dit wordt niet landelijk geregistreerd. In het algemeen is de beoogde verblijftijd in de crisisopvang maximaal drie maanden. Door gebrek aan mogelijkheden voor uitstroom, of door hoge schulden bijvoorbeeld, kan het voorkomen dat de verblijftijd langer is. Overigens merk ik op dat de vorm waarin de noodopvang/crisisopvang wordt geboden, kan variëren (zie mijn antwoord op vraag2. Een verblijf in de opvang dient uiteraard zo kort mogelijk te zijn. Om meer inzicht te krijgen in dit thema heb ik het Trimbos-instituut gevraagd om bij de Monitor Stedelijk Kompas 2012 aandacht te besteden aan gezinnen in de opvang. Daarnaast heb ik de Federatie Opvang gevraagd in kaart te brengen om wat voor soort gezinnen het gaat. De uitkomsten daarvan zal ik onder meer benutten voor overleg met de minister voor Wonen en Rijksdienst, de VNG en Aedes.
Hoe kunt u er voor zorgen dat gemeenten de positie van dakloze gezinnen en kinderen in het bijzonder gaan verbeteren? Bent u bereid om met gemeenten, de VNG en de federatie Opvang het gesprek aan te gaan en te komen tot een structurele oplossing voor deze kinderen en hun ouders?
Ik heb in antwoord op eerdere vragen reeds aangegeven met gemeenten in gesprek te gaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nummer 1252) en ben hierover ook in overleg met de Federatie Opvang.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg inzake Maatschappelijke opvang en zwerfjongeren dat 20 maart 2013 zal plaatsvinden?
Ja.
Over stijgende lokale lasten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Tarieven ozb in veel gemeenten flink omhoog»?1
Het vaststellen van de tarieven voor de OZB is, binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld, een autonome bevoegdheid van gemeentebesturen. Daarnaast wordt voor de OZB ieder jaar de macronorm vastgesteld. Dit is een percentage waarmee de totale OZB-opbrengst in het daaropvolgende jaar maximaal mag stijgen. De wet en de bestuurlijke macronorm OZB vormen voor mij als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaders waaraan ik de ontwikkeling van de OZB toets. Binnen deze kaders is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om een oordeel te vellen over de hoogte van de OZB-tarieven, mede ook in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen die (met enige vertraging) tot uitdrukking komt in de WOZ-waarde van woningen die de heffingsgrondslag vormt voor de OZB.
Kunt u aangeven wat in 2013 de stijging is van de totale OZB-opbrengsten?
Op 20 december 2012 zond ik uw Kamer een brief over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2013 en in het bijzonder de OZB2. Eind maart zal het Coelo, dit jaar voor het eerst en mede op basis van de cijfers van het CBS, de definitieve cijfers over de ontwikkeling van de OZB en andere lokale heffingen presenteren in de zogenoemde uniforme monitor lokale lasten. Dit is een monitor in opdracht van het Rijk en de medeoverheden waarin de cijfers worden gepresenteerd over de ontwikkeling van de lokale lasten ten aanzien waarvan Rijk en medeoverheden bestuurlijk met elkaar hebben afgesproken dat zij zich aan die cijfers committeren. Omdat er nog geen definitieve cijfers zijn, kan ik op dit moment dus nog niet aangeven wat de stijging is van de OZB-opbrengsten.
Wordt in 2013, evenals in 2012, de macronorm OZB overschreden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Zoals uit het antwoord vraag 2 blijkt, is het momenteel nog te vroeg om een uitspraak te doen over het wel of niet overschrijden van de macronorm. Daarvoor is het wachten op de uniforme monitor lokale lasten. Overigens betreft voor het jaar 2013 de macronorm (de maximale stijging van de opbrengst van de onroerende zaakbelasting) 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2012 is tijdens het Bofv afgesproken dat de overschrijding van 2012 moet worden gecompenseerd in 2013, zodat de feitelijke macronorm voor 2013 afgerond 2,7% bedraagt. Als er sprake is van een overschrijding van de feitelijke macronorm dan zal dit door het Rijk aan de orde worden gesteld in het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) met medeoverheden in het voorjaar. Daar kan ook worden besloten tot eventuele sancties.
Kunt u aangeven hoe de lasten stijgen in alle waterschappen afzonderlijk?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden van de minister van Infrastructuur en Milieu op de vragen van de leden Fokke en Jacobi van 23 januari jl, zal het volledige overzicht naar verwachting eind februari beschikbaar zijn, na publicatie door de Unie van Waterschappen.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie-Schouw (Kamerstuk 33 097 nr. 19) over het binnen de perken houden van de waterschapslasten?
De waterschapsbesturen hebben een zelfstandige bevoegdheid tot het vaststellen van begroting en tarieven. Wel is vanuit het ministerie in een brief aan de waterschappen gewezen op de motie en aangedrongen op matiging van de tarieven. Het matigen van de tariefstijgingen is overigens ook een van de doelstellingen van het Bestuursakkoord water. Rapportage over de voortgang van het bestuursakkoord vindt jaarlijks plaats in «Water in Beeld».
Het bericht dat concentratie van zorg niet noodzakelijk is om babysterfte terug te dringen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Babysterfte niet hoger in de nacht»? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Wolbert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1455).
Wat is uw reactie op het gegeven dat in ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensive care unit tussen 2004 en 2008 de babysterfte is afgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor de relatief hoge perinatale sterfte zoals we die in Nederland kenden ten opzichte van andere Europese landen. Mijn beleid en de inzet van professionals in de geboortezorg is gericht op een daling van de perinatale sterfte. Reeds in mijn brief van 14 december 2011, (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk II 32 279, nr. 572), heb ik u geïnformeerd over de rapportage van de Perinatale Audit Nederland, waarin een sterke daling van de perinatale sterfte was te zien. Het artikel «babysterfte niet hoger in de nacht is gebaseerd op dezelfde cijfers en verbaast me dus niet. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 van het lid Wolbert (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1455).
Ziet u nu wel in dat een voldoende deskundige personeelsbezetting tot minder babysterfte leidt? Zo ja, bent u bereid af te zien van grootschalige reorganisaties en concentratie van zorg, nu cijfers van Perinatale Registratie Nederland aantonen dat babysterfte daalt door betere personeelsbezetting? Zo nee, met welke redenen schuift u dan de cijfers van Perinatale Registratie Nederland van tafel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een voldoende deskundige personeelsbezetting is een van de belangrijke factoren in het terugdringen van de babysterfte. Het ontbreken van een voldoende deskundige personeelsbezetting is voor partijen in sommige gevallen juist een reden om over te gaan tot concentratie, zoals bijvoorbeeld in Meppel. Het is echter niet aan mij om te besluiten over concentratie van zorg, zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van zorg.
Bent u bereid op basis van deze gegevens de concentratie van verloskundige zorg in Meppel en in Dokkum terug te draaien, zodat in Friesland en Drenthe de verloskundige zorg volwaardiger en beter bereikbaar wordt? Zo nee, wilt u uitgebreid antwoorden waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gynaecoloog Van der Leeuw-Harmsen en medisch bedrijfskundige Schaaf dat de politieke wil en de benodigde middelen voor het zorgen van een wakkere gynaecoloog in ziekenhuizen, 24 uur per dag, ontbreken? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat reorganisaties en concentratie van zorg een halt wordt toegeroepen en u gaat zorgen voor 24/7 wakkere gynaecologen in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?2
Er zijn op dit moment onvoldoende gynaecologen en andere professionals zoals OK-verpleegkundigen om in alle ziekenhuizen in Nederland de 24-uurs verloskundige zorg te bieden volgens de voorgestelde bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het opleiden van de benodigde professionals kost veel tijd en geld. Voor het bieden van kwalitatief goede en bereikbare verloskundige zorg aan iedereen in Nederland is het echter niet noodzakelijk om deze zorg in alle Nederlandse ziekenhuizen aan te bieden. In het regeerakkoord is opgenomen dat er een convenant met verzekeraars afgesloten zal worden om verdere concentratie van acute zorg, waar dit verantwoord kan, te bevorderen. Op die manier houden we de acute zorg, waaronder de acute verloskundige zorg, kwalitatief op orde, bereikbaar en betaalbaar.
Vindt u het verantwoord dat er ziekenhuizen zijn met bestuurders die exorbitante beloningen opstrijken, maar niet voldoende personeel aanstellen voor een goede kwaliteit van zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat er voldoende deskundig personeel in de (verloskundige) ziekenhuiszorg werkzaam is? Zo nee, waarom niet?
Het is primair de verantwoordelijkheid van het bestuur van de zorginstellingen om de exploitatie vorm te geven binnen de budgettaire en kwalitatieve randvoorwaarden die daarvoor gelden. De inkomens van bestuurders worden genormeerd door de wet normering topinkomens (WNT), die per 1 januari 2013 in werking is getreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Wilt u een overzicht sturen van de kosten die gemoeid zijn met de concentratie van verloskundige zorg en een overzicht sturen met de kosten die gemoeid zijn bij voldoende verloskundigen en gynaecologen in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De kosten die gemoeid zijn met concentratie zijn niet in algemene zin weer te geven. De hoogte van deze kosten is namelijk afhankelijk van de specifieke kenmerken van de regio waar geconcentreerd wordt. Zo kunnen de kosten hoger uitvallen wanneer er bijvoorbeeld verbouwd moet worden, of er een ambulancestandplaats moet worden toegevoegd. Het is aan aanbieders en verzekeraars om hier een goede businesscase van te maken en daarop te besluiten. Naar de kosten die gemaakt zouden moeten worden om 24/7 verloskundige zorg, volgens de strengste bevallingsnormen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte, te bieden in alle ziekenhuizen hebben de NVZ en NVOG onderzoek laten doen. Conclusie van dit onderzoek is dat de kosten van het opvullen van het tekort aan specialisten en verpleegkundigen € 269 miljoen per jaar bedragen. Het betreft hier overigens niet alleen gynaecologen, maar ook anesthesisten en kinderartsen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van gynaecoloog Van der Leeuw-Harmsen en medisch bedrijfskundige Schaaf dat een halt moet worden toegeroepen aan onomkeerbare grote reorganisaties, zoals het sluiten van verloskunde afdelingen in kleinere ziekenhuizen, doordat ook zonder grootschalige reorganisaties het mogelijk is om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau als overdag te bereiken? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Hoe gaat u de motie van het lid Leijten over de zwaarwegende inspraak van verloskundigen bij concentratie van zorg vorm geven?3
In een brief van het College Perinatale Zorg aan alle ziekenhuisbesturen heeft zij de besturen opgeroepen om alle betrokken partijen, waaronder de verloskundigen, tijdig te betrekken in de besluitvorming. Ik zal met de verloskundigen in overleg gaan over wat ik aanvullend hierop kan ondernemen. U zult hierover worden geïnformeerd in de brief die ik tijdens het AO van 13 december 2012 heb aangekondigd. Deze brief zal ik u in maart/april doen toekomen.
Het onderzoeksresultaat dat de babysterfte 's nachts niet hoger is dan overdag |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van gynaecoloog Van der Leeuw- Harmsen en bedrijfskundige Van der Schaaf, waaruit blijkt dat recente cijfers aantonen dat ook zonder kostbare reorganisaties babysterfte is afgenomen met 25 tot 34%?1
Ja. De auteurs tonen aan dat de perinatale sterfte in Nederland de afgelopen jaren in alle typen ziekenhuizen is gedaald. De daling is met name in de avond-, nacht- en overdrachtsdiensten ingezet. Daarmee bestond er volgens de auteurs al in de periode 2004–2008 geen verschil meer tussen de perinatale sterfte overdag en de perinatale sterfte tijdens avonds-, nacht- en overdrachtsdiensten. Dit vind ik een positieve ontwikkeling. Een kanttekening die bij deze cijfers wel dient te worden gemaakt is dat het onderzoek alleen de zogenaamde STEL-geboorten (Spontaan in partu, à Terme, Eenling, Levend kind bij begin baring) betreft.
Risicobevallingen, zoals bij meerlingen, vroeggeboorte, stuitligging en gedwongen inleidingen zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Deze cijfers bieden dan ook geen reden om achterover te leunen. De auteurs stellen in algemene zin dat het «ook zonder grootschalige onomkeerbare ingrepen in het verloskundig zorgsysteem mogelijk blijkt om buiten kantooruren eenzelfde kwaliteitsniveau te bereiken als overdag». Ik ben met de auteurs eens dat het niet alleen grootschalige onomkeerbare ingrepen in het zorgsysteem zijn die zorgen voor de benodigde kwaliteitsverbetering. Daarom is het zaak voor alle betrokkenen om de komende jaren de positieve ontwikkelingen rond bijvoorbeeld samenwerking, uitvoering van perinatale audits en parallelle acties voort te zetten, zodat de daling van de perinatale sterfte verder wordt voortgezet.
Wat vindt u van de conclusie van de auteurs dat het sluiten van bijvoorbeeld de verloskunde afdeling Meppel op verkeerde uitgangspunten werd genomen, namelijk de veronderstelling dat hoge babysterfte in Nederland te maken had met onervaren arts- assistenten die 's nachts aan het roer staan?
Onder andere in antwoord op Kamervragen van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 572) heb ik u geïnformeerd over de redenen van het besluit van de Raad van Bestuur van de Noorderboog combinatie om te stoppen met de acute verloskunde in het Diaconessenhuis in Meppel. Hoge babysterfte als gevolg van onervaren arts-assistenten die ’s nachts aan het roer staan was hierin niet het uitgangspunt.
Wat vindt u van de stelling van de auteurs dat onder andere het meer in dienst nemen van verloskundigen in ziekenhuizen en een scherpere focus op veiligheid, waarschijnlijk heeft geleid tot daling van de babysterfte 's nachts? Zou in Meppel een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten hebben geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is een stelling van de auteurs zonder concreet bewijs. Dat maakt het moeilijk er een afgewogen en objectief oordeel over te hebben, al is het intuïtief natuurlijk aannemelijk dat bijvoorbeeld een scherpere focus op veiligheid kan bijdragen aan een daling van de perinatale sterfte.
De afweging of een dergelijke oplossingsstrategie ook tot goede resultaten in Meppel zou hebben geleid is niet aan mij, maar aan de partijen die hebben besloten om met de acute verloskunde te stoppen. Aangezien hoge babysterfte tijdens de nacht niet het uitgangspunt in de sluiting van de acute verloskunde in Meppel was, betwijfel ik of deze oplossingsstrategie op zichzelf afdoende was geweest.
Bent u van mening dat het College Perinatale Zorg de conclusie dat In ziekenhuizen zonder opleiding voor nieuwe gynaecologen en ziekenhuizen met een neonatale intensivecare-unit de nachtelijke babysterfte is afgenomen moet omzetten in aanbevelingen voor de verloskundige afdelingen van de ziekenhuizen?
Uitgangspunt in mijn beleid is dat alle betrokkenen zich blijvend inzetten voor het terugdringen van de perinatale sterfte. Mede naar aanleiding van het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn en worden er veel belangrijke stappen gezet om de perinatale sterfte terug te dringen. Het onderzoek laat voor alle type ziekenhuizen een daling van de perinatale sterftecijfers zien. Ik zie op basis van dit onderzoek dan ook geen reden om bovenop het al lopende beleid extra aanbevelingen te (laten) doen.
Heeft u ervan kennisgenomen dat de auteurs stellen dat grootschalige ingrepen in het verloskundig zorgsysteem niet op hun plaats zijn? Deelt u de veronderstelling dat de gynaecologen in Meppel mogelijk te voorbarig waren met hun vertrek naar Zwolle? Hadden ze op basis van dit onderzoek, zonder zorgen over de veiligheid voor vrouwen, kunnen blijven?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Gaat u organisatorische ingrepen met een grote maatschappelijke impact, op basis van deze nieuwe gegevens, in de toekomst anders wegen?
Het is aan de Raden van Bestuur, de verzekeraars, de professionals en alle andere betrokkenen om besluiten te nemen over concentratie van verloskundige zorg. Zolang deze besluiten worden genomen binnen de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid ben ik hierin geen partij.
Selectie aan de poort bij steeds meer universitaire studies |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verdubbeling selectie bij studies»?1 Wat vindt u van de in het artikel beschreven trend? Zijn er meer voorbeelden bij u bekend van selectie aan de poort naast die in het artikel beschreven worden?
Ja, ik ken het artikel. Het artikel geeft correct weer dat het aantal opleidingen dat wil gaan selecteren, is toegenomen. De opleidingen hebben hun opleidingscapaciteit voor het komend collegejaar beperkt en willen de plaatsen met decentrale selectie verdelen.
Dat meer selectie plaatsvindt bij opleidingen met een tekort aan plaatsten is ook de bedoeling. Het is ook in lijn met mijn wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519), dat de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat bij opleidingen met een capaciteitstekort, plaatsen alleen nog maar via selectie worden toegewezen. Loting als toewijzingsmiddel verdwijnt.
Het artikel suggereert dat opleidingen zelf zullen bepalen welke studenten zij toelaten, nadat ze een maximum aantal studenten hebben vastgesteld. Het is echter nog maar de vraag of deze situatie zich echt zal voordoen. Het is namelijk nog lang niet zeker dat de betrokken opleidingen straks echt meer aanmeldingen krijgen dan het aantal beschikbare plaatsen. Als dat niet gebeurt, hoeft en mag er niet geselecteerd worden en worden alle studenten automatisch geplaatst.
De kans dat er niet geselecteerd wordt is groot, want eigenlijk hebben alleen de bekende numerusfixusopleidingen (m.n. geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde, mondzorgkunde, fysiotherapie) doorgaans veel meer aanmeldingen dan plaatsen. Dit blijkt uit het Jaarverslag numerus fixi van DUO. De meeste andere studies hebben genoeg plaatsen en daarvoor mag dus uiteindelijk niet geselecteerd worden.
Wat betreft de vraag naar andere voorbeelden van selectie aan de poort het volgende. Selectie aan de poort is mogelijk bij opleidingen met een numerus fixus, en daarnaast bij:
In het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519) heb ik aangegeven dat ik de mogelijkheden voor aanvullende eisen verder ga uitwerken zodat in de toekomst ook bijvoorbeeld een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom, een reden voor het instellen van aanvullende eisen kan zijn.
Deelt u de analyse in het stuk dat er sprake is van een sluiproute naar selectie aan de poort?
Nee. Mijn indruk is dat instellingen capaciteitsbeperking niet gebruiken als sluiproute om de beste studenten te mogen selecteren.
Ik merk wel dat sommige opleidingen de capaciteitsbeperking hanteren om onderlinge afspraken over capaciteitsregulering na te komen of omdat ze bang zijn dat ze anders overspoeld worden door studenten die elders niet terechtkunnen.
Het moet nog maar blijken of in de praktijk selectie nodig is, met andere woorden: of er dus meer aanmeldingen zijn dan plaatsen (zie antwoord op vraag 1.)
Ook merk ik dat sommige opleidingen willen selecteren vanwege een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom. In het regeerakkoord staat dat deze vorm van selectie blijft toegestaan, zoals bijvoorbeeld voor opleidingen in de kunsten. Er moet wel een objectieve aanleiding zijn voor de selectie. Ik kom met criteria om die aanleiding te kunnen beoordelen, zoals ik heb aangekondigd in het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid.
Deelt u de mening dat dit een ongewenste weg is naar het halen van de prestatieafspraken? Moet het halen van de prestatieafspraken niet vooral gaan om verhoging van de kwaliteit van het onderwijs en niet de verhoging van de kwaliteit van de instroom?
Ja, ik deel uw mening op dit punt. De prestatieafspraken zijn primair bedoeld om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Daarom maken we die afspraken over onderwijskwaliteit en studiesucces, differentiatie van het onderwijs en profilering/zwaartepuntvorming. Verhoging van de kwaliteit van de instroom door selectie aan de poort is niet het middel om de onderwijskwaliteit te verhogen. Het gaat vooral om betere matching, intensiever onderwijs, hoger opgeleide docenten en meer differentiatie in het onderwijs, zodat de verschillende groepen en ook de excellente studenten, op hen toegesneden onderwijs krijgen.
Ziet u mogelijkheden om oneigenlijk gebruik in de toekomst te voorkomen? Hoe gaat u dit monitoren?
Gebruik van de sluiproute zal ik scherp in de gaten houden door de VSNU, de HBO-raad en zonodig individuele instellingen aan te spreken op het hanteren van een capaciteitsbeperkingen als de kwaliteit niet onder druk staat.
Kunt u stappen zetten om selectie aan de poort mogelijk te maken op voor het beroep relevante dimensies, bijvoorbeeld op de pabo2?
Op basis van de huidige wet is het al mogelijk aanvullende eisen te stellen indien de uitoefening van het beroep waarop een opleiding voorbereidt, specifieke eisen stelt aan kennis of vaardigheden. Zo zijn er aanvullende eisen voor opleidingen op het gebied van de kunst. Dit is geregeld in de «Regeling aanvullende eisen hoger onderwijs en kunstonderwijs 2007».
Daarnaast is onlangs in het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519) de mogelijkheid opgenomen voor het stellen van bijzondere nadere vooropleidingseisen voor de instroom in de pabo. Deze eisen gaan over het vereiste kennisniveau van aspirant-studenten op een aantal vakken die in het basisonderwijs onderwezen worden.
De toename van het aantal opleidingen met selectie aan de poort |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «verdubbeling selectie bij studies», waaruit blijkt dat het aantal hogere opleidingen met selectie is toegenomen van 43 naar 74?1
Het artikel geeft correct weer dat het aantal opleidingen dat wil gaan selecteren is toegenomen. De opleidingen hebben hun opleidingscapaciteit voor het komend collegejaar beperkt en willen de plaatsen met decentrale selectie verdelen.
Het artikel suggereert dat opleidingen zelf zullen bepalen welke studenten zij toelaten, nadat ze een maximum aantal studenten hebben vastgesteld. Het is echter nog maar de vraag of deze situatie zich echt zal voordoen. Het is namelijk nog lang niet zeker dat de betrokken opleidingen straks echt meer aanmeldingen krijgen dan het beschikbare aantal plaatsen. Als dat niet gebeurt, hoeft en mag er niet geselecteerd worden en worden alle studenten automatisch geplaatst.
De kans dat er niet geselecteerd wordt is groot, want eigenlijk hebben alleen de bekende numerusfixusopleidingen (m.n. geneeskunde, diergeneeskunde, tandheelkunde, mondzorgkunde, fysiotherapie) altijd veel meer aanmeldingen dan beschikbare plaatsen. Dit blijkt uit het Jaarverslag numerus fixi van DUO. De meeste andere studies hebben genoeg plaatsen en daarbij mag dus uiteindelijk niet geselecteerd worden.
Dat er meer selectie plaatsvindt bij opleidingen met een tekort aan plaatsen is juist de bedoeling. Het is ook in lijn met mijn wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 519), dat de Tweede Kamer onlangs heeft ontvangen. Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat bij opleidingen met een capaciteitstekort plaatsen alleen nog maar via selectie worden toegewezen. Loting als toewijzingsmiddel verdwijnt.
Hoe oordeelt u over de «sluiproute naar selectie aan de poort» door middel van het instellen van een studentenstop bij gewone opleidingen zonder capaciteitsproblemen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is?
Ik vind het goed dat instellingen de capaciteit kunnen beperken als de kwaliteit van het onderwijs bij een ruimere capaciteit onder druk komt te staan. Het is wettelijk ook mogelijk.
De capaciteitsbeperking mag natuurlijk geen sluiproute worden om alleen de beste studenten te selecteren.
Ik merk dat sommige opleidingen de capaciteitsbeperking hanteren om onderlinge afspraken over capaciteitsregulering na te komen of omdat ze bang zijn dat ze anders overspoeld worden door studenten die elders niet terechtkunnen.
Het moet nog maar blijken of selectie in de praktijk nodig is, of er dus meer aanmeldingen zijn dan plaatsen (zie antwoord op vraag 1.)
Ook merk ik dat sommige opleidingen willen selecteren vanwege een bijzonder onderwijsconcept, zoals een international classroom. In het regeerakkoord staat dat deze vorm van selectie toegestaan blijft, zoals bijvoorbeeld voor opleidingen in de kunsten. Er moet wel een objectieve aanleiding voor de selectie zijn. Ik kom met criteria om die aanleiding te kunnen beoordelen, zoals ik heb aangekondigd in het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid.
Verder zal ik scherp in de gaten houden of capaciteitsbeperking toch gebruikt wordt om oneigenlijk te selecteren. In dat geval zal ik de VSNU, de HBO-raad en zo nodig individuele instellingen daarop aanspreken.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling in strijd is met het regeerakkoord, waarin staat dat "selectie aan de poort alleen wordt toegestaan voor studies waar het aantal aanmeldingen het aantal opleidingsplaatsen overstijgt»?2
Nee, die mening deel ik niet. De verdubbeling van selectie bij studies met een capaciteitsbeperking is niet in strijd met het regeerakkoord. De selectie mag alleen plaatsvinden als er meer aanmeldingen zijn dan opleidingsplaatsen. Als hieraan niet is voldaan, dient de opleiding alle studenten te plaatsen en wordt er dus niet geselecteerd.
Verder verwacht ik dat bij veel opleidingen met een numerus fixus uiteindelijk niet geselecteerd hoeft te worden (zie antwoord op vraag 1)
Heeft u gezegd: «De numerus fixus is niet bedoeld als sluiproute om selectie aan de poort te kunnen toepassen»? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen opleidingen die dit wel doen?3
Ja, dat heb ik inderdaad gezegd. De huidige situatie zou ik geen «sluiproute» noemen en ik zie dan ook geen aanleiding om maatregelen te nemen. Als capaciteitsbeperking toch als sluiproute wordt gebruikt om de beste studenten te selecteren, dan zal ik daartegen optreden.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat zes universiteiten bij de opleiding rechten onderlinge afspraken hebben gemaakt om het aantal studieplaatsen te beperken, zodat zij zelf hun studenten kunnen selecteren? Is hier sprake van kartelvorming? Wat gaat u doen om dergelijke afspraken te voorkomen?
Ik heb van de VSNU begrepen dat de juridische opleidingen onderling afgesproken hebben een capaciteit vast te stellen. Er zijn geen afspraken gemaakt over aantallen toe te laten studenten en ook niet over de keuze voor toepassing van selectie in plaats van loting.
Ik zie de afspraken niet als kartelvorming, omdat de instellingen juist zijn uitgenodigd tot onderlinge samenwerking (zie de Strategische Agenda «Kwaliteit in Verscheidenheid»). Die samenwerking moet de kwaliteit bij grootschalige opleidingen verbeteren. Afspraken over capaciteitsregulering vallen ook onder die samenwerking. Ik zie dan ook geen aanleiding om tegen dit soort afspraken op te treden.
Het is bovendien begrijpelijk dat de juridische opleidingen gezamenlijk besluiten de capaciteit te beperken. Als maar een deel van de juridische opleidingen een numerus fixus instelt, kan het zgn. waterbedeffect optreden. Studenten trekken dan massaal naar opleidingen zonder beperking. Bovendien hebben de juridische opleidingen hun capaciteit zo hoog vastgesteld dat ik verwacht dat meestal alle studenten kunnen worden geplaatst.
Ik ga in gesprek met de VSNU over de afwegingen bij de landelijke capaciteitsfixus voor de juridische opleidingen en de consequenties voor studenten.
Overigens onderken ik het belang van capaciteitsregulering bij grootschalige opleidingen. De kwaliteit bij die opleidingen staat onder druk en de verwevenheid van onderwijs en onderzoek moet versterkt worden. De commissie-Veerman (Kamerstukken II 2010–11, 31 288, nr. 150) wees daar ook met nadruk op. Uit de accreditatiebesluiten van de NVAO blijkt bijvoorbeeld dat bij de juridische opleidingen te weinig studenten afstudeerden en dat er te weinig onderwijzend personeel was.(Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nr. 286).
Gaan decentrale selectie en collegegelddifferentiatie met de invoering van het wetsvoorstel «Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs» verder toenemen?4
Ja, er komt meer decentrale selectie. Met het wetsvoorstel «Kwaliteit in Verscheidenheid» wordt de centrale loting op termijn afgeschaft. Bij bacheloropleidingen met een beperkt aantal opleidingsplaatsen moet daarom worden geselecteerd. Decentrale selectie zal dus verder toenemen, maar alleen bij opleidingen met meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Het wetsvoorstel maakt ook collegegelddifferentiatie mogelijk voor bepaalde excellente opleidingen. Collegegelddifferentiatie mag alleen als de NVAO de opleiding excellent vindt en de minister het toestaat. Ik zal dat op korte termijn niet doen, omdat de collegegelddifferentiatie geen afbreuk mag doen aan toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Ik wil de borging van de toegankelijkheid bezien in het licht van het sociaal leenstelsel.
In hoeverre staat u nog voor toegankelijk hoger onderwijs indien men in bezit is van het juiste diploma voortgezet onderwijs? Hoe voorkomt u aantasting van het civiel effect van het diploma voortgezet onderwijs?
Het diploma voortgezet onderwijs blijft toegang bieden tot het hoger onderwijs. Er is geen sprake van selectie over de gehele linie van het onderwijs.
Er zijn wel meer opleidingen die een capaciteit hebben vastgesteld. Het moet echter nog maar blijken of die meer aanmeldingen krijgen dan ze kunnen plaatsen. Veel juridische opleidingen hebben een capaciteit opgegeven die nagenoeg gelijk of hoger is dan het aantal eerstejaars van voorgaande jaren.
Ik onderken het belang van capaciteitsregulering als dit nodig is voor kwaliteitsverbetering. Het is van belang dat de student op de juiste plaats komt en met een diploma het hoger onderwijs verlaat.
Deelt u de mening dat selectie aan de poort omstreden is, omdat moeilijk vooraf kan worden vastgesteld of een student (on)geschikt is voor een opleiding? Op welke onderzoeken baseert u uw mening?
Ik vind niet dat selectie omstreden is voor opleidingen waarvoor bijzondere toelatingseisen nodig zijn, zoals kunstopleidingen en opleidingen met kleinschalig en intensief onderwijs (Wet ruim baan voor talent).
Mijn mening baseer ik op de experimenten met selectie, die zijn begeleid door de Commissie Ruim baan voor talent (eindrapport Wegen voor talent, Kamerstukken II, 2007–2008, 29 388, nr. 15). Deze experimenten vormden de aanleiding voor de Wet Ruim baan voor talent.
Hoe verklaart u de wildgroei aan opleidingen met selectie aan de poort? In hoeverre speelt mee dat instellingen door de prestatieafspraken op rendement en studiesucces worden afgerekend? Hoe voorkomt u dat talentvolle jongeren kansen worden ontnomen door selectie aan de poort?
Wat mij betreft is er geen sprake van wildgroei. De toename van selectie in het wetenschappelijk onderwijs ontstaat grotendeels door juridische opleidingen die hun capaciteit voor het eerst beperken. Ze doen dat om kwaliteit te kunnen realiseren.
De universiteiten hebben al een aantal jaren geleden aangekondigd de instroom te reguleren bij grootschalige opleidingen binnen de alfa- en gammasector. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
In het hoger beroepsonderwijs komt de groei van het aantal opleidingen met selectie aan de poort voort uit de voorkeur voor selectie boven loting bij opleidingen met een capaciteitsbeperking. Dat maakt betere matching van student en studie mogelijk. De hogescholen maken daarbij gebruik van de mogelijkheden van de Wet Ruim baan voor talent, om voor meer studenten decentrale toelating toe te passen in plaats van loting. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ik verwacht niet dat instellingen, uitsluitend om hun prestatieafspraken te realiseren, gaan selecteren. De prestatieafspraken zijn namelijk vooraf door de reviewcommissie getoetst op realiteitsgehalte. De instellingen hebben dus geen onredelijke doelen gekozen, die het noodzakelijk maken de beste studenten eruit te pikken. Verder is selectie kostbaar, doordat instellingen de bekostiging van afgewezen studenten mislopen. Instellingen gaan dus niet lichtvaardig over tot selectie en talentvolle jongeren kunnen gewoon instromen in het hoger onderwijs. Zie mijn antwoord op vraag 1.
De plotselinge sluiting en fusie van een groot aantal basisscholen in Sittard-Geleen en omgeving door schoolbestuur Kindante |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat schoolbestuur Kindante op korte termijn een groot aantal scholen gaat sluiten of fuseren in Sittard-Geleen en omgeving?1
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor sluiting en fusie van bijzondere scholen; voor de sluiting van openbare scholen is de gemeente verantwoordelijk. Het is dan ook aan Stichting Kindante om, samen met betrokken partijen als gemeenten en ouders, tot een gedegen en gedragen plan te komen. Stichting Kindante heeft te maken met teruglopende leerlingaantallen, een dalende vermogenspositie en een aantal (kostbare) dislocaties en scholen onder de opheffingsnorm. Gegeven deze omstandigheden lijkt het mij goed dat het bestuur zijn verantwoordelijkheid neemt en plannen maakt om de continuïteit en kwaliteit van zijn onderwijsaanbod te waarborgen. Het is echter niet aan mij om een oordeel uit te spreken over dit specifieke geval.
Wat is uw oordeel over de datum van 1 maart 2013 waarop het bestuur van Kindante wil starten met het tot uitvoer brengen van het besluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven zijn besturen, dan wel gemeenten, verantwoordelijk voor sluiting en fusies van scholen. Het streven naar een startdatum van het traject dat hiertoe moet leiden is daar onderdeel van.
Deelt u het standpunt van de voltallige gemeenteraad in Sittard-Geleen en Beek dat het tempo van de plannen te hoog ligt en dat de scholen vooralsnog behouden moeten blijven voor de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Gezien de uitdagingen waar Stichting Kindante voor staat, zoals hierboven geschetst, ben ik van mening dat het goed is dat het bestuur proactief handelt en op basis van een meerjarenbegroting plannen maakt om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Uiteraard moet de uiteindelijke inhoud en het tempo van deze plannen in goed overleg met alle betrokken partijen worden bepaald.
Welke waarde hecht u aan de betrokkenheid van ouders en leerlingen bij de school? Hoe oordeelt u in dat licht over de ontstane situatie, waarin het college van bestuur van een onderwijsstichting tegen de wil in van ouders, leerlingen en de gemeenteraad scholen kan sluiten of laten fuseren?
Ik hecht grote waarde aan de betrokkenheid van ouders bij de school. Deze betrokkenheid is ook wettelijk verankerd. Een school kan niet worden opgeheven of fuseren zonder instemming van de medezeggenschapsraad, waarin ook ouders zitting hebben. Bij openbare scholen besluit de gemeente over sluiting of fusie. Uit de berichtgeving maak ik op dat Stichting Kindante een plan heeft voorgelegd en dat al deze partijen nu met elkaar over dit plan in gesprek zijn.
Welke mogelijkheden hebben ouders en gemeenteraad wanneer het schoolbestuur tegen hun wil overgaat tot het sluiten of fuseren van scholen? Vindt u dat de invloed van de betrokken partijen daarmee voldoende gewaarborgd is?
Ouders kunnen hun instemming onthouden aan sluiting of fusie. Als het schoolbestuur zonder instemming van de ouders de school wil sluiten, moet het schoolbestuur in beroep gaan bij de geschillencommissie. De gemeente besluit over sluiting of fusie van openbare scholen. Ik meen dat hiermee de invloed van de betrokken partijen voldoende is gewaarborgd. Zelf heb ik een rol in de besluitvorming in het geval van een scholenfusie waarbij het totaal aantal leerlingen van de betrokken scholen 500 of meer bedraagt.
Welke rol ziet u voor ouders weggelegd in regio’s waar door krimp en sluipende bezuinigingen scholen gesloten dreigen te worden?
Ik meen dat in alle gevallen waarbij sluiting van scholen aan de orde is goed overleg met alle betrokkenen een vereiste is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokken wethouders onderwijs en het college van bestuur van Kindante om te bezien of de scholen behouden kunnen blijven? Zo ja, wanneer kan de Kamer een verslag tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betrokken partijen hebben hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Het is niet aan mij om me daarin te mengen. Uit de berichtgeving maak ik op de partijen met elkaar in gesprek zijn. Ik heb er vertrouwen in dat zij samen tot een gedragen voorstel komen.
Opmerkingen van de VN Special Rapporteur voor de zgn “Palestinian Authority Territories” |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de VN Speciale Rapporteur Richard Falk, waarin hij de terreurdaden van Hamas vergoelijkt door deze te vergelijken met verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog?1
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van de heer Falk.
Deelt u de mening dat het raketbombardement door Hamas op Israël zich richt op het maken van zo veel mogelijk Israëlische burgerslachtoffers en geen enkel militair resultaat beoogt, terwijl verzetsdaden in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog exclusief waren gericht op het saboteren van een militaire bezetting?
De aangehaalde vergelijkingen zijn ongepast en onacceptabel. De uitlatingen van de heer Falk komen voor zijn rekening. Over de legitimiteit van de staat Israël bestaat geen enkele twijfel.
Onderschrijft u ook dat het bestaan van de Staat Israël legitiem is en Hamas zich er op richt die staat te vernietigen, terwijl de Duitse bezetting van Nederland illegitiem was en het Nederlands verzet zich er op richtte die onwettige Duitse bezetting te beëindigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze vergelijking door de VN Speciale Rapporteur te walgelijk is voor woorden en getuigt van een volledig gebrek aan inzicht?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat deze VN Speciale Rapporteur eerder bij herhaling heeft opgeroepen tot boycots tegen de Staat Israël en tegen anderen die met die staat zaken doen?2
Ja.
Onderschrijft u het oordeel van de Amerikaanse ambassadeur bij de VN, Susan Rice, dat die uitlatingen van Falk «onverantwoordelijk en onaanvaardbaar» waren en het klimaat voor een vreedzame oplossing alleen maar bedierven en dat zijn aanblijven als VN Speciale Rapporteur de geloofwaardigheid van de VN beschadigde?
Nederland is van mening dat Speciaal Rapporteurs onafhankelijk moeten kunnen opereren, en verwacht dat deze rapporteurs, waaronder de heer Falk, op een professionele, integere, onpartijdige en verantwoordelijke manier invulling geven aan hun mandaat.
Deelt u de mening dat het nu de hoogste tijd is dat deze Richard Falk op staande voet wordt ontslagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bevorderen?
Een Speciaal Rapporteur wordt aangesteld door de Mensenrechtenraad. De recente uitlatingen van de heer Falk geven Nederland aanleiding om in EU-verband bovenstaande uitgangspunten ten aanzien van de uitoefening van het mandaat van Speciaal Rapporteurs met de heer Falk aan de orde te stellen.
Wilt u aan de VN kenbaar maken dat Nederland intussen ieder contact met Richard Falk wenst te mijden? Zo nee, waarom niet?
Nederland acht het van belang, waar nodig ook in een kritische dialoog, om goed contact te houden met alle Speciaal Rapporteurs en andere Speciale Procedures van de Mensenrechtenraad, onder meer om goed zicht te houden op de mensenrechtensituatie in het land of gebied waarvoor hij of zij is aangesteld.
Misstanden bij Pleyade |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van de Arnhemse ouderenzorginstelling Pleyade op 26 januari jl. een bezoek hebben gebracht aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat zorgmedewerkers zich genoodzaakt voelen zelf de IGZ in te schakelen omdat de kwaliteit van zorg in gevaar komt door onderbezetting van personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik kan geen oordeel uitspreken over de in de vraag genoemde «noodzakelijkheid». In algemene zin staat het zorgmedewerkers vrij om hun zorgen over de kwaliteit van de zorg (uiteindelijk) ook bij de IGZ kenbaar te maken.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de IGZ in het vervolg tijdig ingrijpt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ bezoekt Pleyade en in het bijzonder Altenova al sinds de zomer van 2011 met regelmaat. De IGZ heeft Altenova in 2011 een half jaar onder verscherpt toezicht gesteld. De zorginstelling en met name de Raad van Toezicht als interne toezichthouder is primair verantwoordelijk om in te grijpen wanneer de situatie in een zorginstelling daar om vraagt. Wanneer de IGZ tijdens haar bezoek aan een instelling risico’s signaleert, zal zij de zorginstelling blijven volgen. Verder bezoekt de IGZ de zorginstelling na het ontvangen van meldingen, waarna indien nodig nader gehandeld wordt.
Bent u bereid de IGZ op te dragen met spoed extra inspecties bij Pleyade uit te voeren, ook onaangekondigd? Zo nee, waarom niet?
Naast bovengenoemde bezoeken heeft de IGZ recent ook andere locaties van Pleyade bezocht. Ik zie op basis hiervan geen reden om de IGZ opdracht te geven voor extra bezoeken.
Heeft u kennisgenomen van het dagboek Altenova, dat zorgmedewerkers van Pleyade hebben samengesteld en aangeboden aan de IGZ? Wilt u inhoudelijk reageren op dit dagboek? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Ik zal in de antwoorden op de vragen 10 tot met 12 inhoudelijk ingaan op het dagboek.
Wat is uw reactie op de meldingen in het dagboek dat mensen met een indicatie die niet past bij de betreffende afdeling, daar geplaatst worden omdat de bedden gevuld moeten worden? Vindt u het wenselijk dat dit weer gaat om het kostenplaatje, in plaats van dat er gekeken wordt naar goede en passende zorg voor mensen die dat nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Sinds het instellen van het verscherpt toezicht in 2011, is er een opnamecommissie werkzaam binnen Altenova waarin ook een specialist ouderengeneeskunde is betrokken. Deze commissie bepaalt en bewaakt de opname-indicaties, waarbij zij zorg draagt dat nieuwe cliënten op de juiste afdelingen worden opgenomen. De kennis en medische deskundigheid van de specialist ouderengeneeskunde speelt hierin een grote rol. Ik vind dit alles een goede zaak.
Vindt u het normaal dat er zo weinig personeel aanwezig is bij Altenova, zodat mensen vaak pas laat uit bed gehaald kunnen worden? Wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft de personeelsformatie van Altenova opgevraagd op drie ijk- momenten, namelijk direct na afsluiten van het verscherpt toezicht, zes maanden na het verscherpt toezicht en nu. De IGZ zal zich, nadat zij deze informatie heeft ontvangen, beraden op het verdere toezicht op Altenova.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat zorgmedewerkers ziek thuis zitten, omdat de manier van werken te zwaar is? Welke maatregelen gaat u treffen om deze ongezonde situatie op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet dient de zorginstelling te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers en daartoe een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Daarbij hoort ook een beleid gericht op het voorkomen en als dat niet mogelijk is beperken van psychosociale arbeidsbelasting. Daarom zal de Inspectie SZW eveneens onderzoek gaan doen naar de situatie bij Pleyade. De directe aanleiding daarvoor is een klacht die eind januari j.l. bij de Inspectie SZW is ingediend door de Abvakabo. Indien overtredingen worden geconstateerd op dit terrein, zal de Inspectie SZW optreden. In deze en vergelijkbare situaties trekken de Inspectie SZW en de IGZ samen op.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat binnen zorginstellingen met vaste teams gewerkt dient te worden, omdat tijdelijke medewerkers niet altijd op de hoogte zijn en verschillende gezichten voor bewoners niet altijd prettig zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
De oproeppool van Pleyade hanteert reeds als uitgangspunt dat flex-medewerkers invallen op locaties die zij kennen en houdt er rekening mee of zij voor cliënten met een somatische zorgvraag of met een psychogeriatrische zorgvraag kunnen werken.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat personeel in de problemen kwam, omdat er in de kerstvakantie geen stagiaires waren? Vindt u het verantwoord dat goede zorgverlening af moet hangen van stagiaires? Zo nee, gaat u maatregelen treffen om nu echt extra gekwalificeerd personeel in te zetten in plaats van stagiaires die als volwaardige invalkracht ingezet worden?
Ik ben van mening dat stagiaires altijd boventallig op een afdeling ingezet dienen te worden. Zij zijn er om te leren, niet met als doel om de werkzaamheden van het vaste personeel te verlichten. Het wel of niet aanwezig zijn van stagiaires mag geen invloed hebben op de kwaliteit van de zorgverlening.
Wat is uw reactie op de melding in het dagboek dat er meerdere MIC-meldingen (melding incident met een cliënt) worden gedaan, omdat er te weinig personeel aanwezig is? Wat is volgens u de oplossing hiervoor en hoe gaat u hiervoor zorgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een verhoogd risico van een bewoner op gezondheidsschade moet voorkomen worden. Ook hierin heeft de zorginstelling zelf de primaire verantwoordelijkheid en zal de IGZ toetsen, bij herhaalde meldingen of tijdens regulier bezoek.
Ik kan geen directe maatregelen treffen om extra gekwalificeerd personeel in te laten zetten. Dit is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf. Zij kan – binnen de grenzen van vigerende wet- en regelgeving – zelf bepalen hoeveel personeel er ingezet moet worden afgestemd op de zorgvraag en zorgzwaarte.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, als er maatregelen genomen moeten worden, zal de IGZ dit (laten) doen.
De zorginstelling heeft gemeld dat er niet meer MIC meldingen zijn gedaan dan voorheen. De analyse van de gedane meldingen heeft ook geen bijzonderheden opgeleverd. Ik vind het een positief signaal dat er een MIC commissie is, die de meldingen serieus neemt en analyseert.
Wat is uw reactie op de melding dat men een bewoner vervuild heeft laten zitten op de afdeling, doordat er te weinig personeel was, waardoor een verhoogd risico op gezondheidsschade voor de bewoner optrad? Deelt u de mening dat Pleyade per direct extra vast personeel moet aannemen om de kwaliteit van zorg te kunnen verbeteren en mensen veilige en goede zorg te kunnen garanderen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wat gaat u op korte termijn ondernemen om dergelijke misstanden bij Pleyade en andere zorginstellingen te voorkomen? Wilt u hierbij een uitgebreide toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
De IGZ heeft naar aanleiding van het dagboek informatie opgevraagd bij Altenova. Als de IGZ de informatie heeft ontvangen zal zij Altenova nogmaals bezoeken. Op basis van hun bevindingen zal worden bezien of er moet worden ingegrepen.
Waar heeft Pleyade in 2012 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteed? Waaraan zal Pleyade in 2013 de 1,7 miljoen euro intensiveringsgelden aan besteden? Welk percentage van de intensiveringmiddelen heeft direct geleid en zal in 2013 leiden tot meer handen aan het bed? Vindt u dit een acceptabel percentage? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699). In het algemeen wil ik opmerken dat de zorgkantoren toezien op de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling van deze middelen gemeten op macroniveau. De 1-meting zal ik voor de zomer aan uw Kamer sturen. Over het toezicht op de intensiveringsmiddelen zijn op 22 januari jl. ook mondelinge vragen gesteld naar aanleiding van berichtgeving hierover in het Algemeen Dagblad.
Ik neem deze signalen uiterst serieus en heb de zorgkantoren gevraagd om mij extra informatie te doen toekomen over de controle op de doelmatige aanwending van de middelen. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de informatie die de zorgkantoren mij aanleveren.
Aanvullend aan de gekozen manier van toezicht heb ik, gezien de aard van uw vragen, navraag gedaan bij Pleyade over de aanwending van de middelen. Pleyade geeft aan voor de aanwending van de middelen voor 2012 vooraf, volgens afspraak, een plan te hebben ingediend bij het zorgkantoor. Het gaat om 21,3 fte, daarnaast is er Pleyade-breed € 600.000 begroot voor scholing en vervanging tijdens scholing. Voor 2013 is de berekening van Pleyade dat het om iets meer dan € 1,5 miljoen gaat. Voor 2013 is het bedrag gelijkelijk verdeeld over de locaties (ten behoeve van personeelsformatie), rekening houdend met de zorgzwaarte van de cliënten en het aantal bedden.
Bent u ervan op de hoogte dat zorgmedewerkers van Pleyade het afgelopen jaar er geen collega’s bij hebben gekregen en er zelfs alleen maar handen aan het bed verdwenen zijn? Vindt u dit acceptabel, in aanmerking nemende dat de intensiveringsgelden tot doel hebben dat er meer zorgmedewerkers ingezet worden in de directe zorg? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de intensiveringsgelden aan personeel wordt besteedt?
Bent u bekend met het bericht «Pleyade laat vakbond niet meer binnen na stiekem bezoek»?3 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Desgevraagd laat Pleyade weten al in 2011 extra formatie te hebben ingezet om een kwaliteitsslag te maken. Deze extra formatie hebben zij, met behulp van de intensiveringsmiddelen in 2012 kunnen voortzetten. Daarnaast is ingezet op scholing en (team) trainingen. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van deze middelen. Uit dezen hoofde is er dus geen aanleiding voor extra maatregelen. Zie ook het antwoord op de vraag 14.
Bent u ervan op de hoogte dat vakbondsmedewerkers tijdens het genoemde bezoek slechts met medewerkers gesproken hebben, niet in huiskamers en privévertrekken van bewoners zijn geweest en geen bewoners hebben aangesproken? Wat gaat u ondernemen tegen deze schending van vakbondsrechten door zorginstelling Pleyade? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u ook naar mijn brief die ik naar aanleiding van eerdere vragen rondom de situatie bij zorginstelling Pleyade aan uw Kamer heb doen toekomen (d.d. 3 december 2012, TK 31 765, nr. 71) en de antwoorden op Kamervragen over deze situatie gesteld aan de minister van SZW (TK 2012–2013, aanhangsel 778).
Het bericht dat de Hydrografische Dienst de verschijning van 1800 kaarten opschort |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de 1800-serie kaarten met ingang van 2013 niet meer in het geheel in het voorjaar zal worden uitgegeven, als gevolg van de bezuinigingen binnen Defensie en door grote wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee?
Ja.
Is de aanname in het bericht juist dat door het niet meer volledig in het voorjaar verschijnen van de 1800-serie de gebruikers van de kaartensets niet meer op een veilige manier het water opgestuurd kunnen worden?
Voor iedere zeekaart geeft de Dienst der Hydrografie wijzigingen op de kaart uit door middel van publicaties met de naam «Berichten aan Zeevarenden». De gebruikers kunnen met deze publicaties hun kaarten bijwerken. De informatie op de kaart blijft hierdoor actueel en de veiligheid van gebruikers is daardoor niet in het geding. De publicaties «Berichten aan Zeevarenden» zijn ook gratis op internet beschikbaar via de website www.hydro.nl of www.defensie.nl/marine/hydrografie/baz/.
Deelt u de mening dat uitgeven van deze dure kaarten halverwege het vaarseizoen zonde van het geld is, omdat kaartgebruikers dan geen nieuwe meer zullen kopen doordat zij ofwel hun oude kaarten zelf aangepast hebben of doorvaren met oude kaarten? Zo ja, zou het dan niet beter zijn om voor dit jaar volledig af te zien van uitgave en deze besparing te gebruiken om vanaf volgend jaar weer jaarlijks in het vroege voorjaar een uitgave te kunnen doen? Zo nee, waarom niet?
Als op een kaart veel of grote wijzigingen nodig zijn, wordt een nieuwe editie uitgegeven. De 1800-serie was hierop tot dit jaar een uitzondering, want die werd ieder voorjaar opnieuw uitgegeven gelet op de recreatieve gebruikers, de commerciële belangen van distributeurs en de start van het recreatieve vaarseizoen. De bezuinigingen bij Defensie treffen ook de verwerking- en productiecapaciteit van de Dienst der Hydrografie. Met ingang van dit jaar wordt daarom voor de 1800-serie geen uitzondering meer gemaakt. De wijzigingen in de verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee zorgen voor een piekbelasting en worden momenteel verwerkt. De desbetreffende kaartserie wordt daarna zo spoedig mogelijk uitgegeven. De geplande data zijn vermeld in de persmededeling van november van vorig jaar.
De Dienst der Hydrografie kondigt nieuwe publicaties vier weken voor verschijning aan. Voor alle papieren kaartpublicaties geldt dat deze op een bepaald moment verschijnen, waarna enige tijd later een nieuwe publicatie kan volgen.
Is er een mogelijkheid dat de kaarten in plaats van op papier voortaan digitaal verschijnen met daarbij de mogelijkheid van tussentijdse kaartactualisaties waar zeekaartengebruikers zich op kunnen abonneren?
De Dienst der Hydrografie neemt aan het einde van dit jaar een nieuw productiesysteem in gebruik waarmee het mogelijk is digitale edities te verstrekken en bij te werken. Op basis van de ervaringen met dit systeem zal de productencatalogus worden aangepast en zullen gebruikers op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop zij de beschikking kunnen krijgen over de digitale edities.
Het bericht: ‘EU-controleur in Den Haag’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «EU-controleur in Den Haag»?1
Ja.
Bent u van plan deze EU-spion met pek en veren terug naar Wallonië te sturen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet hecht groot belang aan het Europees Semester. Dit is een belangrijk instrument dat we in de Europese Unie hebben om elkaar de maat te nemen over gezonde overheidsbegrotingen en het voeren van een verstandig economisch beleid. De crisis heeft aangetoond dat Europese lidstaten, zeker die in de eurozone, nauw met elkaar verweven zijn. Slecht economisch en budgettair beleid in het ene land kan de andere lidstaten in problemen brengen en op kosten jagen.
Als onafhankelijke toezichthouder speelt de Commissie een belangrijke rol in het Europees Semester. De Commissie doet aanbevelingen aan elke lidstaat afzonderlijk, die door de lidstaten in de Raad moeten worden bekrachtigd. Gezien het bovenstaande is het in het Nederlands belang dat de Commissie scherp toezicht houdt op het naleven van de Europese regels in de lidstaten.
Het kabinet vindt het begrijpelijk en verstandig dat de Commissie in alle lidstaten liaisons benoemt, de «European Semester Officers», om de informatie-uitwisseling met de lidstaten te kunnen vergemakkelijken. Het is immers van belang dat de Commissie bij het voorstellen van landenspecifieke aanbevelingen goed rekening houdt met specifieke nationale omstandigheden. Het aanstellen van deze functionaris verandert niets aan de bevoegdheden die de Commissie heeft op basis van de bestaande EU-regelgeving.
Deelt u de mening dat dit weer een voorbeeld is van steeds verdergaande Brusselse bemoeienis, waar Nederland niet op zit te wachten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een vaste Nederlandse controleur in Brussel te stationeren die kan toezien op juiste besteding van het Nederlandse belastinggeld? Zo neen, waarom niet?
De Europese Rekenkamer is de Europese instelling die de controle van de EU-financiën verricht.
Misstanden bij EU-uitgaven zijn meestal het gevolg van foutieve uitvoering door lidstaten. 80% van de EU-begroting valt onder het beheer van de lidstaten zelf, en daar worden de meeste fouten gesignaleerd. Nederland maakt zich al lang sterk voor verbetering van de verantwoording door de lidstaten (lidstaatverklaring). Nederland zou graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 5 februari 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn beantwoord binnen de in de aanbiedingsbrief gestelde termijn van drie weken, overeenkomstig het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Het Onderzoeksrapport Taskforce TBS 2012 |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de Nederlandse burger het recht heeft om te weten hoeveel gevaarlijke nog niet uitbehandelde ter beschikking gestelden (tbs'ers) door de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Van der Velden nu vrij rondlopen?
Ik heb de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) verzocht te onderzoeken welke zaken van tbs-gestelden aandacht vragen in het licht van de uitspraak van het EHRM, zoals uitgelegd door het gerechtshof Arnhem. De Rvdr heeft hierin bewilligd, hetgeen heeft geleid tot een onderzoeksrapport van de Rvdr dat een indicatie geeft van het aantal zaken waarvoor de recente jurisprudentie mogelijk gevolgen heeft voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Ik heb dit rapport met mijn brief (Kamerstuk II 29 452, nr. 156) van 30 januari jl. aan de Tweede Kamer verzonden. In de brief heb ik de aard van deze kwestie toegelicht, heb ik aangegeven wat de gevolgen hiervan zijn en heb ik uiteengezet welke stappen ik zet om te voorkomen dat er gevaarlijke situaties ontstaan voor de samenleving. In de brief is ook vermeld welke zaken zich tot dat moment hadden voorgedaan waarin de tbs onherroepelijk was opgeheven als gevolg van de uitspraak van het EHRM. Dit betrof ook zaken die zich voor 26 november 2012 hadden voorgedaan.
Inmiddels heeft de Hoge Raad in een arrest van 12 februari jl. de bedoelde uitspraak van het EHRM nader uitgelegd en geoordeeld dat het gerechtshof Arnhem een te beperkte uitleg had gegeven aan die uitspraak en dat de overwegingen van het gerechtshof Arnhem ook overigens niet als juist kunnen worden aanvaard. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof Arnhem dan ook vernietigd in het belang der wet. Op grond van het arrest van de Hoge Raad heeft de verlengingsrechter dus meer speelruimte bij de vaststelling of er sprake is geweest van een geweldsdelict dan waarvan de Rvdr bij zijn onderzoek is uitgegaan. Ik verwacht dan ook dat met het arrest van de Hoge Raad de kansen zijn toegenomen om in de zaken die volgens de Rvdr nadere aandacht vragen na een periode van vier jaar toch verlenging van de TBS-maatregel te verkrijgen.
Bent u bereid per een onderzoek in te stellen naar alle gevallen waarbij de rechter rekening heeft gehouden met de uitspraak van het EHRM in de zaak Van der Velden die niet door de Taskforce zijn meegenomen, omdat ze bijvoorbeeld (exact) op 26 november 2012 of kort daarvoor zijn gewezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ten behoeve van de veiligheid van de maatschappij en vooral ten behoeve van de slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven alle cijfers hierover boven tafel moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Eerdergenoemd rapport van de Rvdr bevat cijfers over het aantal zaken waarvoor de recente jurisprudentie mogelijk gevolgen heeft voor de verdere tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel. Dit rapport (bijlage bij Kamerstuk II 29 452, nr. 156) heb ik aan de Tweede Kamer gestuurd en is daarmee openbaar.
Het bericht dat de VS nog meer mogelijkheden heeft om in clouddata graaien |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «US free to grab EU data on American clouds»?1
Ja.
Bent u bekend met de genoemde Foreign Intelligence Amendments Act (FISAA) op basis waarvan de Amerikaanse overheid data kan opvragen van bijvoorbeeld Nederlanders die zij in de cloud hebben opgeslagen, zoals bijvoorbeeld Dropbox of Google?
Ik ben bekend met de desbetreffende wet. Deze wet, die door President Obama op 30 december 2012 is ondertekend, verleent geen nieuwe bevoegdheden, maar verlengt de termijn waarbinnen bestaande bevoegdheden op grond van de Foreign Intelligence and Surveillance Amendment Act van 2008 kunnen worden uitgeoefend. Indien gegevens van om het even welke persoon zich bevinden in de Verenigde Staten kunnen de Amerikaanse autoriteiten met toepassing van hun bevoegdheden die gegevens vorderen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Amerikaanse autoriteiten zich met beroep op de FISAA toegang verschaffen tot persoonsgegevens opgeslagen in de Europese Unie (EU) door bedrijven met hoofdzetel in de Verenigde Staten?
In algemene zin is het zo dat het Amerikaanse recht diverse mogelijkheden biedt tot het vorderen van gegevens die zich buiten het grondgebied van de Verenigde Staten bevinden en waarbij sprake is van een zodanig aanknopingspunt met het Amerikaanse rechtsstelsel dat een vordering tot het verstrekken van die gegevens naar Amerikaans recht rechtmatig is. Er zijn mij evenwel geen concrete gevallen bekend van vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten gebaseerd op de in antwoord 2 genoemde wetgeving waarin de desbetreffende gegevens zich in de Europese Unie bevinden. De Amerikaanse autoriteiten hebben mij desgevraagd laten weten dat het opvragen van gegevens bij dergelijke banken en providers altijd middels een rechtshulpverzoek geschiedt.
Bent u van mening dat op deze wijze feitelijk de EU-wetgeving betreffende bescherming persoonsgegevens wordt uitgeschakeld door extraterritoriale werking van de wetgeving van een derde land?
Het gehoor geven aan een vordering als bedoeld in antwoord 3 door in de Europese Unie gevestigde belanghebbenden moet plaatsvinden in overeenstemming met het geldende recht, de EU-privacyrichtlijn en het desbetreffende nationale recht. Dat recht biedt daarvoor enige grondslagen. Het is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval welke grondslag daarvoor kan worden ingeroepen.
Wat zijn volgens u de exacte consequenties voor clouddiensten? Bent u bereid hierover met aanbieders van clouddiensten in gesprek te gaan?
Aanbieders van clouddiensten die gevestigd zijn in de Verenigde Staten hebben in feite weinig andere keuze dan gehoor geven aan vorderingen tot het verstrekken van gegevens, wanneer deze vorderingen rechtmatig worden gedaan. Ik verwacht niet dat het recht in de Verenigde Staten in dit opzicht zal veranderen en verwacht daarom geen concrete resultaten van het organiseren van gesprekken daarover. Ik merk nog op dat het College bescherming persoonsgegevens in zijn zienswijze over cloudcomputing van 10 september 2012 het uitgangspunt hanteert dat Nederlandse bedrijven of organisaties die clouddiensten afnemen bij een Amerikaanse aanbieder, zelf eindverantwoordelijk zijn voor de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Welke stappen gaat u verder ondernemen om deze situatie te corrigeren en om juridische duidelijkheid te scheppen voor bedrijven en burgers over de bescherming van persoonsgegevens opgeslagen binnen de EU?
Er wordt in Brussel onderhandeld over een Algemene verordening gegevensbescherming. Die verordening zal een nieuw kader bevatten voor grensoverschrijdende doorgifte van persoonsgegevens. Daarbij wordt ook aandacht geschonken aan doorgiftes op grond van eenzijdige verplichtingen op grond van buitenlands recht van derde staten. De Europese Commissie gaat ervan uit dat een redelijk evenwicht is te bieden tussen de dilemma's waarin bedrijven zich soms kunnen bevinden en de bescherming van persoonsgegevens.
Het bericht de dhr. Van Rey de documenten die door het Openbaar Ministerie zijn gevorderd bij de gemeente Roermond heeft ingezien |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving dat de heer Van Rey, voormalige wethouder van Roermond, de documenten die door het Openbaar Ministerie (OM) zijn gevorderd bij de gemeente Roermond heeft ingezien en tevens documenten over bouwprojecten heeft opgevraagd en gekregen van de gemeente Roermond?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze gang van zaken?
Het college van B&W van Roermond heeft na het aftreden in oktober 2012 van de heer Van Rey als wethouder een praktische werkwijze met hem afgesproken voor de behandeling van zijn verzoeken om aan hem informatie ter beschikking te stellen. Deze afspraken zijn in januari 2013 op verzoek van de heer Van Rey in een brief door het college bevestigd. Op verzoek van de media is die brief door het college openbaar gemaakt. Uit contact met de gemeente is gebleken dat de verzoeken van de heer Van Rey door het college worden aangemerkt als verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het is aan de gemeente om een besluit te nemen naar aanleiding van de verzoeken. Uiteindelijk biedt de Algemene wet bestuursrecht mogelijkheden aan de verzoeker en eventuele derdebelanghebbenden om een dergelijk besluit door de rechter te laten toetsen.
Zijn er afspraken over de wijze waarop gemeenten om dienen te gaan met een strafrechtelijk onderzoek naar een voormalig bestuurder, waarbij tevens de gemeente onderwerp van onderzoek is, en over hoe de gemeente om dient te gaan met een verzoek van een voormalig bestuurder, die ook nog object van een strafrechtelijk onderzoek is, naar de informatie die het OM heeft verstrekt?
Nee.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze voormalig wethouder alle documenten heeft opgevraagd en gekregen aangaande bouwprojecten waar hij als wethouder bij betrokken was?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is over de opgevraagde informatie, zoals de doen gebruikelijk, conform de legesverordening leges betaald door de genoemde voormalige wethouder aan de gemeente Roermond?
Uit eerdergenoemde door het college openbaar gemaakte brief blijkt dat de heer Van Rey leges zal moeten betalen.