Het bericht dat in korte tijd twee gehandicapte bewoners zijn overleden bij zorginstelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Gehandicapte man stikt in stukje brood» en «Personeelsleden Bartimeus ziek thuis na sterfgevallen»? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de artikelen en kan mij goed voorstellen dat het overlijden van deze bewoners een enorme klap moet zijn. In de eerste plaats voor de familie en vrienden van de overledenen maar ook voor het personeel van Bartiméus. Ik wens hen dan ook veel sterkte toe in de komende periode. Op de oorzaak van de incidenten kan ik op dit moment niet ingaan. Hiernaar lopen momenteel verschillende onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat een bewoner die uitdrukkelijk geen vast voedsel mag, dat wel krijgt, met deze gevolgen?
Naar de oorzaak hiervan wordt momenteel onderzoek gedaan door een extern onderzoeksbureau dat door Bartiméus is ingeschakeld. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de IGZ geïnformeerd. Daarnaast verricht ook de IGZ onderzoek hiernaar.
Wat is er gebeurd met de overleden vrouw waar het artikel van 8 november over bericht?
Dit wordt momenteel door de IGZ onderzocht.
Is u bekend dat er bij de zorginstelling een grote reorganisatie van personeel heeft plaatsgevonden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Desgevraagd laat Bartiméus weten dat in de sector wonen een reorganisatie is doorgevoerd op de woongroepen, de dagbesteding en in de samenwerking tussen de woongroepen en dagbesteding. Doel was om door aanpassing van de werkprocessen met behoud van de kwaliteit van zorg doelmatiger te werken waardoor kosten konden worden bespaard. Bartiméus geeft aan dat de nieuwe werkprocessen in nauwe samenwerking met alle medewerkers zijn ontwikkeld en per 1 oktober zijn ingevoerd. Van de 750 arbeidsplaatsen konden daardoor 54 arbeidsplaatsen worden opgeheven. Doordat gelijktijdig 20 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd, bedraagt de totale personeelsreductie uiteindelijk 34 arbeidsplaatsen. Dat is circa 5 % van het totale personeelsbestand van de sector Wonen.
Is het personeel betrokken bij de plannen voor een reorganisatie, en welke rol heeft de vakbond hierin gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Desgevraagd laat Bartiméus weten dat de reorganisatie in nauwe samenwerking met alle medewerkers tot stand is gekomen. Zowel de Ondernemingsraad als de Cliëntenraad Wonen zijn in het gehele proces betrokken en hebben met de reorganisatie ingestemd. De reorganisatie is door de Raad van Toezicht goedgekeurd. De vakbonden zijn eveneens volledig in het proces van reorganisatie betrokken.
Hoeveel personeelsleden hebben vóór 1 oktober jl. hun zorgen geuit over de reorganisatie bij Bartimeus? Wat is met deze zorgen gedaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus laat weten dat de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad Wonen bij het gehele proces van reorganisatie zijn betrokken. Met medewerkers die zorgen uitten of knelpunten aangaven is in gesprek gegaan en werden mogelijke oplossingen besproken.
De IGZ heeft in 2011 en 2012 geen meldingen van medewerkers gekregen, dus ook niet over personele tekorten of over tekortschietende deskundigheid.
Klopt het dat personeelsleden hebben aangegeven dat door de reorganisatie «doden kunnen vallen»? Zo ja, waarom is hier niet naar geluisterd?
Bartiméus laat weten dat deze signalen hen niet bekend zijn. De IGZ heeft hier ook geen melding van gekregen.
Gaan er nog meer ontslagen vallen bij deze zorginstelling? Klopt het dat ontslagen medewerkers vervangen worden door goedkoper personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de instelling zelf om er zorg voor te dragen dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is. Bartiméus laat weten dat zij niet voornemens zijn om in het primaire proces meer arbeidsplaatsen te schrappen. Wel zullen er in de ondersteunende processen mogelijk nog arbeidsplaatsen verdwijnen. Bartiméus ontkent dat er sprake zou zijn van het vervangen van ontslagen medewerkers door lager gekwalificeerd personeel.
Hoe reageert u op het feit dat medewerkers vervangen worden door goedkopere krachten, maar dat het aantal (duurbetaalde) managers gelijk is gebleven? Is er naar uw mening sprake van evenwichtig personeelsbeleid bij Bartimeus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus laat weten dat het aantal managers niet gelijk is gebleven maar dat er gewerkt is aan een reductie van de overhead door het aantal directeuren te verminderen (van 4 naar3 en het aantal clustermanagers en teamleiders te reduceren. De overhead van de sector wonen is gedaald van 11 naar 9,4%.
Wat is uw reactie op de intimidatie en angstcultuur onder personeel die, volgens de artikelen, heerst binnen Bartimeus? Gaat u dit onderzoeken en actie ondernemen als het klopt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de dialoog tussen de leiding van Bartiméus en het personeel naar aanleiding van de incidenten goed op gang is gekomen. Hiernaast heeft Bartiméus aangegeven te werken met vertrouwenspersonen waarbij medewerkers, indien er sprake zou zijn van kritiek die zij niet in persoon zouden willen uiten, deze toch kwijt kunnen. Voor een weloverwogen oordeel wacht ik eerst de bevindingen van de IGZ af.
Erkent u dat intimidatie en angstcultuur geen goede voorwaarden zijn voor het verlenen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de IGZ en het Openbaar Ministerie ingeschakeld na het overlijden van de bewoners? Zo ja, is dit direct gebeurd, en wat zijn hun vervolgacties? Zo neen, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus heeft beide calamiteiten direct bij de IGZ gemeld. De IGZ doet hier momenteel onderzoek naar.
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik het volgende vernomen. In verband met het incident waarbij een bewoner overleed nadat deze zich had verslikt in het eten, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, omdat sprake was van een niet natuurlijk overlijden, conform de Wet op de Lijkbezorging contact opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM). Het OM – dat geen aangifte heeft ontvangen ter zake van dit incident – heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat er geen verdenking bestond dat een strafbaar feit was gepleegd. Met het oog op de toezichthoudende taak van IGZ, is het incident door het OM wel gemeld aan de IGZ. Als het onderzoek door de IGZ daartoe aanleiding zou geven, kan de IGZ aangifte doen.
Zijn er sinds de reorganisatie meer incidenten geweest bij Bartimeus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus heeft in 2011 en 2012 in totaal vijf incidenten aan de IGZ gemeld, waaronder de twee recente calamiteiten.
Bent u op de hoogte van het externe onderzoek dat Bartimeus heeft ingesteld? Wie leidt dit onderzoek, en kunt u de onafhankelijkheid garanderen? Wanneer worden de uitkomsten van het externe onderzoek verwacht? Bent u bereid de uitkomsten naar de Kamer te sturen, voorzien van uw commentaar? Zo neen, waarom niet?
Het is mij bekend dat Bartiméus onderzoek laat doen door een externe partij. Zij hebben op basis van een afspraak tussen de gehandicapteninstellingen in Utrecht (VGU) een beroep gedaan op collega instellingen die ervaren onderzoekers ter beschikking hebben gesteld. De IGZ wil de uitkomsten van dit onderzoek uiterlijk vóór 2 december ontvangen en zal dit gebruiken bij haar eigen onderzoek. Het onderzoek van Bartiméus wordt uitsluitend aan de IGZ en de familie van de overleden bewoner beschikbaar gesteld. Dit onderzoek zal daarom niet openbaar worden gemaakt. De bevindingen van het onderzoek van de IGZ zullen wel openbaar worden gemaakt.
Is het niet vreemd dat een zorginstelling een eigen extern onderzoek laat uitvoeren, terwijl de IGZ en het OM dat toch behoren te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar calamiteiten. Zij kunnen hiervoor een externe partij inschakelen. Als er sprake is van een ernstige calamiteit die mogelijk wijst op structurele tekortkomingen binnen een organisatie dan doet de IGZ zelf ook onderzoek.
Vindt u het niet nog vreemder dat de IGZ verscherpt toezicht instelt, maar eerst het externe onderzoek afwacht? Erkent u dat de IGZ door deze handelswijze volledig de zijde van de zorginstelling lijkt te kiezen en niet onafhankelijk over komt? Zou het een probleem zijn als de IGZ naast het externe onderzoek optreedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is gestart met haar onderzoek waaruit moet blijken of er sprake is van structurele problemen bij Bartiméus. Mocht dit het geval zijn dan zal de IGZ gaan handhaven. Zij kan dit doen met verscherpt toezicht, maar dit is afhankelijk van de bevindingen. Verscherpt toezicht is bij Bartiméus vooralsnog niet ingezet. Berichtgeving in de media hierover was onjuist.
Bent u van mening dat er, juist dus ook in de gehandicaptenzorg, te allen tijde vast en opgeleid personeel aanwezig moet zijn? Zo ja, vindt u het verantwoord dat er 57 fulltime banen wegbezuinigd zijn binnen Bartimeus? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 4 en 9. Het is aan de zorginstelling zelf om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde sprake is van voldoende en goed opgeleid personeel om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen. Ik heb momenteel geen aanwijzingen dat hier geen sprake van is.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van voldoende personeel cruciaal is voor goede, kwalitatieve zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat wanbeleid en incidenten niet onder de pet mogen worden gehouden? Zo ja, hoe reageert u op het bericht dat personeelsleden is verteld dat zij niet met de pers mogen praten, en dit anoniem (moeten) doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening. Beide incidenten zijn direct aan de IGZ gemeld. Bartiméus laat ook weten dat alle medewerkers en cliëntvertegenwoordigers rechtstreeks per brief zijn ingelicht en dat er geen instructies zijn meegegeven over contacten met de pers. Wel is medewerkers aangeraden om, in geval zij benaderd werden door de media, betrokkenen door te verwijzen naar algemene woordvoering.
Bent u van mening dat bij wanbeleid, dat leidt tot sterfgevallen, bestuurders aansprakelijk gesteld moeten worden? Zo ja, gaat u bestuurders van Bartimeus aansprakelijk stellen als er blijkt dat er sprake is van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
In eerste instantie is de instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Kunt u het uitleggen dat een bestuurder van een zorginstelling een totaalinkomen van € 249 811 heeft, terwijl er te weinig personeel is om veilige zorg te kunnen bieden?3
Het is niet aan mij om die uitleg te geven. Bestuurders worden aangesteld door de Raad van Toezicht. Wat ik op dit punt wel in zijn algemeenheid kan opmerken, is dat het kabinet de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sector serieus neemt. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het inwerkingtreden van de WNT (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013. Verder zijn er verdergaande voornemens opgenomen in het Regeerakkoord.
Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de ouderenzorg |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het toezicht van de IGZ op de ouderenzorg?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 (t/m oktober) ongeveer 100 Inspectiebezoeken zijn gebracht?
Nee. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet. In 2012 heeft de IGZ tot 1 november 2012 in totaal 507 inspectiebezoeken afgelegd in de ouderenzorg.
Haalt de IGZ de doelstelling voor 2012? Kunt u daar inzicht in geven?
De inspectie had als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
Kunt u naar aanleiding van deze berichten tussentijds inzicht geven in de ontvangen meldingen over ongekwalificeerd personeel, hygiëne en het verstrekken van medicatie?
Over de ouderenzorg heeft de inspectie dit jaar, tot 1 november 2012, ruim 2 200 meldingen ontvangen. Daarvan gingen 6 meldingen over ongekwalificeerd personeel, ruim 20 over hygiëne en ruim 40 over het verstrekken van medicatie. Het overgrote deel van de meldingen betreft valincidenten.
Deelt u de mening dat de doelstelling over 2012 gehaald moet worden, en dat het toezicht optimaal moet zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Uiteraard deel ik uw mening dat het toezicht optimaal moet zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verschijnen van de externe rapporten over het functioneren van de IGZ?
Nee, dat was niet mogelijk. Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden.
De mishandeling van katten voor de productie van een film |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat filmmakers in het Antwerpse stadhuis met katten hebben gegooid ten behoeve van filmopnames?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Hoewel ik de beelden schokkend acht, ligt het – nu de feiten niet in Nederland zijn gepleegd – niet op mijn weg om te beoordelen of in dit geval sprake is van dierenmishandeling op een manier die in Nederland strijdig zou worden geacht met artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling op een manier die in Nederland strijdig zou worden geacht met artikel 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u vernomen dat de Schepen van Dierenwelzijn laat onderzoeken of het productiehuis juridisch kan worden aangepakt en dat dierenrechtenorganisatie Gaia een klacht gaat indienen tegen de makers van de film?2
Ja.
Deelt u de mening dat het maken, op de markt brengen of vertonen van films waarvoor dieren opzettelijk zijn mishandeld bestreden zou moeten worden zoals ook het verbod op seks met dieren is vastgelegd in de artikelen 245 en 245a van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, kunt u uitleggen waarom u vindt dat de aantasting van dierenwelzijn voor de vervaardiging van pornografisch materiaal wel strafbaar zou moeten zijn en de mishandeling van dieren voor andersoortige films of materiaal niet?
Op basis van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en op basis van artikel 350, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan er worden opgetreden tegen het mishandelen van dieren. Zo kan worden voorkomen dat er films worden gemaakt van het mishandelen van dieren. Als er toch films worden gemaakt, is het vertonen daarvan niet strafbaar, maar wel in strijd met onze maatschappelijke norm over hoe om te gaan met dieren. Organisaties als omroepen en internetproviders dienen hun verantwoordelijkheid te nemen door dergelijke films niet uit te zenden en van het internet te weren. Anders dan bij seks met dieren ben ik niet voornemens om de maatschappelijke norm door een verbod af te dwingen. Het verbod op het vertonen van films met seks met dieren is onder andere ingesteld omdat Nederland in de wereld een grote rol speelde bij de verspreiding van dit soort films.
Bent u bereid een dergelijk verbod in te stellen voor Nederland en daarbij geen onderscheid te maken tussen in Nederland en in het buitenland vervaardigd materiaal? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het afschieten van herten omwille van openstelling ecoduct |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Co Verdaas (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teveel herten bij Ecoduct A28. Provincie laat dieren afschieten»?1
Ja.
Is het waar dat Rijkswaterstaat het initiatief heeft bij de aanleg van ecoducten en die aanleg dus geen provinciaal beleid betreft? Zo nee, wie heeft dan het initiatief genomen voor de aanleg van het ecoduct over de A28 bij Hierden?
Ecoducten kunnen zowel op initiatief van het Rijk als van provincies worden aangelegd. Het ecoduct over de A28 bij Hierden (nu genoemd: Ecoduct Hulshorst) is door het Rijk opgenomen in het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO), na een initiatief hiertoe van de provincie Gelderland en betrokken natuurorganisaties op basis van het provinciale natuurbeleid.
Rijkswaterstaat heeft zorg gedragen voor de realisatie van het ecoduct, in samenwerking met ProRail en de provincie.
Is het waar dat het ecoduct bij Hierden uit rijksgelden is aangelegd en niet uit provinciale middelen? Zo ja, wat zijn de totale directe en indirecte kosten van de aanleg geweest en hoe verhoudt die uitgave zich tot het afschieten van de dieren voor wie het ecoduct bedoeld is?
De kosten van aanleg van het ecoduct bij Hierden bedroegen in totaal 8 mln. euro. Het budget was afkomstig van het Rijk.
Afschot vormt sinds jaar en dag onderdeel van het reguleren van de wildstand op de Veluwe en vindt plaats op basis van het Faunabeheerplan. De relatie die wordt gelegd tussen afschot van herten en de bouw van ecoducten is onterecht. Die relatie is er niet.
Is het waar dat de provincie eerder heeft aangegeven geen afschot te zullen plegen in een straal van 250 meter rond ecoducten en hoe kan worden zeker gesteld dat jagers zich niet in slagorde rond die straal opstellen om makkelijk dieren af te schieten?
De provincie Gelderland heeft in haar Faunabeheerplan opgenomen dat er geen afschot binnen een straal van minimaal 250 meter van een ecoduct mag plaatsvinden. Dit is rustgebied, dat niet door mensen mag worden betreden.
De jacht op de Veluwe vindt plaats conform de daarvoor geldende regels.
Deelt u de mening dat bij het kennelijk ontbreken van draagvlak bij de bevolking van Hierden voor de aanwezigheid van grote hoefdieren, selectieve afsluiting van het ecoduct meer voor de hand ligt dan afschot van grote hoefdieren rond het ecoduct? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met de provincie in overleg te treden om een diervriendelijke oplossing van dit probleem te bereiken?
Nee, deze mening deel ik niet. Het afschot op grond van het Faunabeheerplan staat los van de aanwezigheid van het ecoduct. Overigens is het aan de provincie om te bepalen hoe hoog het afschotpercentage is.
Kunt u aangeven wat de logica is van de aanleg van een ecoduct dat een voedselarme zone (de Veluwe) en een voedselrijke zone (landbouwgronden in Hierden en Flevoland) met elkaar verbindt? Zo nee, waarom niet?
Verbindingen tussen verschillende typen natuur zijn ecologisch van belang, zij verhogen de ecologische variatie en dragen bij aan de biodiversiteit. Al vanaf 2000 heeft de provincie Gelderland als beleidsuitgangspunt om verbindingen tot stand te brengen tussen de hoge, droge Veluwe en de omliggende gebieden (de ecologische poorten).
De discussie over afschot van grofwild op de Veluwe staat los van de aanleg van de ecoducten en loopt al geruime tijd.
Kunt u aangeven welke strategische afweging gemaakt is bij de aanleg van een ecoduct tussen een voedselrijk en een voedselarm gebied en waarom de discussie over afschot pas tot stand komt na aanleg van het ecoduct?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de aanlegkosten voor het betreffende ecoduct niet alleen weggegooid geld zijn wanneer grote hoefdieren geen onbelemmerde passage krijgen, maar dat er zelfs sprake is van een miljoenensubsidie voor hobbyjagers die de herten nu nog makkelijker voor de loop van het geweer krijgen? Zo ja, op welke wijze wilt u zich inzetten om deze impasse te doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Van een ecoduct maken vele diersoorten gebruik, ook bijvoorbeeld vlinders, hagedissen, kleine knaagdieren, vleermuizen en dassen profiteren ervan. Het gebruik van ecoducten wordt gevolgd door middel van monitoring.
In het onderhavige geval heeft inmiddels – naar ik heb begrepen – de vereniging Natuurmonumenten een beroep op de provincie gedaan om pas op de plaats te maken en met betrokkenen te gaan overleggen.
Deelt u de mening dat de Rijksoverheid de regierol dient te nemen, wanneer conflicten die betrekking hebben op de Ecologische Hoofdstructuur, dierenwelzijn en investeringen uit rijksmiddelen aan de orde zijn en leiden tot maatschappelijke verontwaardiging? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid is de provincie verantwoordelijk. Het beheer van het kunstwerk is overgedragen aan Natuurmonumenten.
De impact van voorgenomen bezuinigingen in het regeerakkoord voor de langdurige ouderenzorg in Nederland |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Gupta, waarin in een tweetal scenario’s wordt aangegeven wat de gevolgen voor de koopkracht zouden kunnen zijn als de voorgestelde bezuinigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot de langdurige zorg doorgaan?1
Ja.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek, waarbij een oplopend koopkrachtverlies wordt voorspeld van 18% tot maar liefst 63% bij een hoog zorggebruik? Zo nee, wilt u inhoudelijk weerleggen waarom niet?
Er is een aantal redenen om aan te nemen dat de inkomenseffecten anders zullen zijn dan in de twee scenario’s van Gupta. Als het aanbod efficiënter wordt georganiseerd, gemeenten beter maatwerk kunnen verlenen of mensen afzien van formele zorg en dit in eigen kring organiseren, zal er geen sprake zijn van inkomenseffecten. Wanneer een deel van de besparing niet via deze kanalen wordt opgevangen, dan zal men zelf zorg in moeten kopen.
Voor de groep die de huishoudelijke hulp niet zelf kan organiseren of zelf betalen behouden gemeenten 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.
Gupta doet geen uitspraak over het inkomenseffect van de maatregelen, maar schetst de keuzes waar het kabinet en gemeenten voor staan bij de invulling van de ombuigingen op de langdurige zorg. Gupta laat zien dat er keuzes zijn: als bepaalde zorg niet meer vergoed wordt, zal de keuze zijn tussen inschakelen van meer mantelzorg / informele zorg, of het zelf betalen voor zorg, of het verminderen van gebruik van zorg/huishoudelijke hulp. Gupta schetst scenario’s waarbij in het ene geval de lasten juist bij de hoge inkomens komen te liggen en in het andere geval juist bij de mensen die veel zorg gebruiken (vooral lage inkomens). Dit maakt veel uit voor de verdeling van de gevolgen.
De uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de hierboven beschreven effecten. Het is dus op voorhand niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn. Gupta roept de overheid op tot het aangaan van een maatschappelijk debat over de beoogde versobering. Het kabinet zal de voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep.
Worden hierdoor ouderen en mensen met een handicap met een midden- en hoger inkomen onevenredig hard in hun koopkracht getroffen? Zo nee, wilt u dit inhoudelijk onderbouwen?
Niets doen zal uiteindelijk grote gevolgen hebben voor de meest kwetsbaren in onze samenleving (zowel financieel als medisch) als gevolg van de kostenexplosie in de langdurige zorg. Nu ingrijpen geeft de gelegenheid om deugdelijke en houdbare regelingen te maken in het belang van de patiënten en cliënten.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft u met dit koopkrachtverlies, zoals in het rapport wordt geschetst, in uw brief d.d. 7 november 2012 aan de Kamer rekening gehouden? Zo ja, hoe verklaart u deze uitschieters in koopkrachtverlies?
In de brief van 7 november is ingegaan op de koopkrachtontwikkeling zoals deze volgt uit de doorrekening van het CPB. Op 8 november heeft het CPB een notitie gepubliceerd met een nadere toelichting op de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord. Hierin is aangegeven dat maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de doorrekening.
Wijzigingen in het niveau van voorzieningen worden vaker niet verwerkt in de koopkracht. Zo is de stijging van de AWBZ-uitgaven in de periode 2008–2011 (3,4 miljard euro) ook niet zichtbaar geweest als positief koopkrachteffect.
Moeten in het licht van de voorgaande vraag de in uw brief geschetste koopkrachtcijfers als een gemiddelde worden beschouwd en is dit mogelijk een verklaring voor de uitschieters binnen het domein van de langdurige zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u garanderen dat ouderen en mensen met een midden- en hoger inkomen niet met deze uitschieters, zoals geschetst in het onderzoek, zullen worden geconfronteerd en kunt u garanderen dat ook hun koopkrachtverlies nooit boven een maximum van 4% uitkomt?
Het kabinet geeft nooit koopkrachtgaranties, dus kan dit in dit geval ook niet doen. Wel wil het kabinet met een open houding naar de samenleving en in overleg met gemeenten en de doelgroep de voorstellen uitwerken.
Indien u deze garantie niet kunt geven, hoe moet dan het door u geschetste koopkrachtbeeld in uw ogen worden beoordeeld?
Het kabinet zal de uitwerking van de maatregelen in de langdurige zorg beoordelen op de effecten, en voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep. Op dit moment valt nog niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Ja.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
Problemen die ontstaan als de OV-studentenkaart wordt afgeschaft |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van EenVandaag, waaruit blijkt dat zes van de tien studenten minder college gaan volgen als de OV-studentenkaart voor studenten wordt afgeschaft?1
De reisvoorziening voor studenten wordt niet afgeschaft maar krijgt een andere vorm. Het vrij-reizen verdwijnt vanaf 1 januari 2016 maar studenten krijgen vanaf dat moment korting op hun reizen. Studenten zullen ook in de toekomst bij DUO kunnen lenen, tot een bepaald maximum, voor onder meer de resterende reiskosten die zij moeten maken. Deze lening kent sociale voorwaarden zoals een lange terugbetaalperiode, een lage rente, terugbetaling naar draagkracht en mogelijkheden om een terugbetaalpauze in te lassen.
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor de kwaliteit van het onderwijs als studenten minder college gaan volgen?
Ja, voldoende contacturen zijn belangrijk voor de kwaliteit van onderwijs. Om die reden is bij sommige colleges aanwezigheid verplicht. Het is belangrijk dat studenten hun aanwezigheidsplicht serieus nemen en ook wanneer er geen aanwezigheidsplicht is een verantwoorde afweging maken over hun aanwezigheid.
Hoe oordeelt u over het feit dat 58 procent van de scholieren aangeeft dat de verwachte reiskosten een grote rol gaan spelen bij de studiekeuze?
Eerder onderzoek onder scholieren die al een keuze gemaakt hebben, geeft andere uitkomsten. In 2010 gaf 6% van de bevraagde minderjarige mbo’ers aan dat reiskosten de belangrijkste reden voor de uiteindelijke schoolkeuze was. Voor nog eens 23% van de bevraagde minderjarige mbo’ers speelden reiskosten een rol bij schoolkeuze. Voor maar liefst 71% van de minderjarige mbo’ers speelden reiskosten dus geen rol van betekenis bij schoolkeuze.2
De regering wil scholieren/studenten in hun reiskosten tegemoetkomen door hun een kortingskaart voor het openbaar vervoer te verstrekken én hun de mogelijkheid te bieden om te lenen voor het resterende deel van de reiskosten.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat studenten dan maar «dichter bij huis» moeten gaan studeren? Vindt u dat niet erg makkelijk en heeft u niet liever dat studenten kiezen voor een goede opleiding, in plaats van een opleiding dichtbij huis?2
Wat ik heb gezegd is dat er niets mis mee is om dichter bij huis te gaan studeren, als daar een vergelijkbare opleiding wordt aangeboden. Veel studenten volgen nu al onderwijs in de regio waar zij wonen. Dat neemt niet weg dat bij een verantwoorde studiekeuze de kwaliteit van de opleiding voorop hoort te staan.
Erkent u dat het lastiger wordt om «dichter bij huis» te gaan studeren, aangezien u tevens van plan bent om de studiefinanciering af te schaffen waardoor het duurder wordt om zelfstandig te gaan wonen?
Het is een misverstand dat studiefinanciering wordt afgeschaft. De aanvullende beurs blijft bestaan en de basisbeurs wordt vervangen door een andere vorm van studiefinanciering: een lening tegen lage rente, die wordt terugbetaald naar draagkracht.
Wat is uw reactie op de website «studentenovmoetblijven.nl», waar in korte tijd circa 50 000 handtekeningen zijn opgehaald voor behoud van de OV-studentenkaart? Deelt u de mening dat deze maatregel meer leed veroorzaakt dan goed is?
De waardering van maatregelen kan in de loop der tijd veranderen. Zo waren veel studenten nog tegen de reisvoorziening toen deze in 1991 werd ingevoerd, terwijl de reisvoorziening nu positief wordt gewaardeerd. Het effect van deze maatregel op de student is afhankelijk van het reisgedrag en het uiteindelijke arrangement dat met de vervoersbedrijven overeen wordt gekomen. Voor minderjarige mbo’ers is de maatregel in elk geval positief. Zij ontvangen nu voor het eerst een landelijke reisvoorziening.
Wat zijn de meerkosten voor studenten als zij zelf hun reiskosten moeten gaan betalen? Zijn hier cijfers en scenario’s over beschikbaar?
Op korte termijn, in ieder geval begin volgend jaar, ontvangt u een «procesbrief» waarin ik zal ingaan op de maatregelen die dit kabinet wil nemen in de studiefinanciering inclusief de ov-kaart voor studenten. In deze brief zal ik ondermeer aangeven op welke wijze ik uitvoering geef aan de motie Slob (33 410, nr. 20).
Bent u bereid te onderzoeken wat de gevolgen zijn van afschaffing van de OV-studentenkaart, met name als het gaat om extra kosten voor studenten, invloed op hun studiekeuze en aantasting van de onderwijskwaliteit?
Zie het antwoord op vraag 7.
De privacy van internetters |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat Skype de gegevens van een 16-jarige aan beveiligingsbedrijf heeft verstrekt?1
Ja.
Is het waar dat de persoonsgegevens van deze 16-jarige uiteindelijk aan de overheid zijn verstrekt zonder dat hier een bevoegd gedaan verzoek van een overheidsinstantie aan ten grondslag lag?
Sinds de invoering van de Wet bevoegdheden vorderen gegevens (Stb. 2005, 390) is voorgeschreven dat in het belang van het onderzoek van een ieder die daar toegang toe heeft, gegevens kunnen worden gevorderd. Het uitgangspunt van de wetgever is, dat waar gevorderd kan worden, gevorderd moet worden. Het is de politie niet toegestaan om aan een derde een verzoek te doen om gegevens vrijwillig te verstrekken.
Het beginsel dat voor de opsporing relevante gegevens door middel van een vordering dienen te worden verkregen, kan uitzondering leiden wanneer sprake is van een zogenaamde «spontane» informatieverstrekking. Dat wil zeggen de verstrekking (door een derde partij) van informatie aan de opsporing, zonder dat bij de opsporing reeds bekend was dat die derde over die informatie beschikte. Van een spontane verstrekking van informatie dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt. Indien de derde bij het krijgen of verstrekken van informatie zelf onrechtmatig heeft gehandeld, hoeft dit niet in de weg te staan aan het gebruik van de verstrekte gegevens voor het bewijs.
In het desbetreffende opsporingsonderzoek is door een derde partij op een dergelijke spontane wijze informatie verstrekt aan het Team High Tech Crime van het korps landelijke politiediensten. Onder deze gegevens bevond zich persoonsinformatie met betrekking tot een Skype-account dat mogelijk in gebruik was bij een van de betrokkenen bij het strafbare feit. Voorafgaand aan deze verstrekking was bij het opsporingsteam niet bekend dat deze derde partij over de genoemde gegevens beschikte en de informatie is niet gebruikt ter identificatie van de verdachte.
Acht u het wenselijk dat persoonsgegevens door bedrijven aan de overheid worden verstrekt in het kader van een opsporingsonderzoek zonder dat hieraan een bevoegd gedaan verzoek ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven van hoeveel personen per jaar persoonsgegevens worden verstrekt aan de overheid in het kader van een opsporingsonderzoek zonder dat hieraan een bevoegd gedaan verzoek ten grondslag ligt?
Nee, het Openbaar Ministerie houdt geen statistieken bij over het aantal gevallen waarin spontaan persoonsgegevens aan de opsporing zijn verstrekt.
De cumulatieve effecten op natuur de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Winning van steenzout veroorzaakt diepe gaten in bodem Waddenzee» en «Beheer Wadden is rommeltje»?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vergunningverlening voor zoutwinning in de Waddenzee door het bedrijf Frisia?
Aan Frisia Zout B.V. (hierna: Frisia) is in januari 2012 een winningsvergunning verleend voor zoutwinning onder de Waddenzee in het gebied Harlingen Havenmond. Voordat Frisia kan beginnen met de feitelijke zoutwinning zijn echter nog diverse besluiten nodig, namelijk een instemmingsbesluit voor het winningsplan, een omgevingsvergunning, een Natuurbeschermingswetvergunning en een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet. Voor al deze besluiten is mijn ministerie het bevoegd gezag. Frisia is bezig met het voorbereiden van de aanvragen voor de benodigde vergunningen.
Bent u bekend met de mogelijke negatieve effecten op natuur en milieu van de zoutwinning in de Waddenzee? Zijn hier onderzoeken naar uitgevoerd en hoe worden deze effecten meegenomen in de vergunningverlening aan Frisia?
Ik ben bekend met de berichten zoals genoemd in vraag 1 waarin mogelijke negatieve effecten van de zoutwinning op natuur en milieu worden uiteengezet.
Om te voorkomen dat negatieve effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee optreden, doet Frisia uitgebreid onderzoek naar de effecten van bodemdaling door de voorgenomen zoutwinning. Dit betreft de directe effecten hiervan op de kustlijn, het oppervlak van de wadplaten en de hydromorfologie van het Waddensysteem, maar ook de indirecte effecten op de natuurwaarden in de Waddenzee. Deze zaken zijn met name uiteengezet in het Milieueffectrapport en de Passende Beoordeling. Ook worden zowel een meet- en monitoringsprotocol als een monitoringsplan opgesteld om tijdens de winning zorgvuldig te kunnen waarnemen wat de werkelijk optredende effecten zijn. Mocht hieruit blijken dat de natuurwaarden in de Waddenzee in het geding zijn of dreigen te komen, dan kan het bevoegd gezag de winning laten aanpassen of stoppen. Dit gebeurt dan door toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe.
Van vergunningverlening zal pas sprake zijn wanneer aan alle wettelijke onderzoeksvereisten is voldaan. Aan Frisia kunnen in het instemmingsbesluit voor het winningsplan en in de Natuurbeschermingswetvergunning beperkende voorschriften worden opgelegd zodat ik kan ingrijpen zodra negatieve effecten vanwege de winning op de natuur dreigen op te treden.
Frisia is bezig met de afronding van de benodigde onderzoeken. Naar verwachting zullen op korte termijn de vergunningprocedures worden gestart.
Bent u bekend met het feit dat de buitendelta’s krimpen? Zijn hiervoor extra zandsuppleties mogelijk en wat zijn de ecologische gevolgen daarvan?
Ja, het is mij bekend dat de buitendelta's van de zeegaten van de Waddenzee in volume afnemen. Er wordt nog onderzocht of deze afname gecompenseerd zou moeten worden met extra suppleties. Dit onderzoek maakt deel uit van het Nationaal Deltaprogramma. Bij dit onderzoek zal ook gekeken worden naar de ecologische gevolgen van de eventuele extra suppleties.
Ik wijs er nog op dat de zogeheten zandhonger van de Waddenzee, het proces dat de afname van de buitendelta's veroorzaakt, niet gestopt kan worden met suppleties. Wel kunnen de effecten van deze zandhonger op de buitendelta's, de kusten van Noord-Holland en de Waddeneilanden mogelijk gecompenseerd worden.
Hoeveel vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet, Wet milieubeheer en Visserijwet zijn in de afgelopen vijf jaar verleend door het Rijk of provincies voor activiteiten in het Waddengebied? Om wat voor activiteiten gaat het hierbij?
Het aantal vergunningen op grond van de genoemde wetten voor het Nederlandse deel van het Waddengebied loopt voor wat betreft de genoemde periode van de afgelopen vijf jaar in de honderden. Veel activiteiten behoeven immers vanuit 1 of meerdere van deze wettelijke kaders een toestemming. Het betreft een scala aan activiteiten, variërend van diverse recreatieve activiteiten tot gaswinning.
Vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet worden als hoofdregel verleend door provincies en bij uitzondering door de minister/staatssecretaris van Economische Zaken. Deze uitzonderingen staan beschreven in het Besluit vergunningen Natuurbeschermingswet 1998.
Vergunningen op grond van de Wet milieubeheer worden als regel verleend door provincies of gemeenten. In uitzonderingsgevallen is de minister van Economische Zaken of de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd. Voor een volledig overzicht wie wanneer bevoegd is, verwijs ik naar de site van Infomil: http://www.infomil.nl/onderwerpen/integrale/wet-milieubeheer/bevoegd-gezag.
Vergunningen op grond van de Visserijwet worden verleend door mijn ministerie.
Het overgrote deel van deze besluiten is openbaar en digitaal raadpleegbaar op de sites van de rijksoverheid en de provincies. Vaak wordt het raadplegen ervan extra vergemakkelijkt door uitgebreide zoekfuncties binnen dergelijke databases.
Welke (andere) instanties geven vergunningen af voor activiteiten in het Waddengebied?
Gemeenten, provincies en het Rijk.
Is er een overzicht van de effecten op natuur en milieu van de verschillende activiteiten in het Waddengebied?
De toelaatbaarheid van elke nieuwe voorgenomen activiteit in het Waddengebied wordt beoordeeld door het betreffende bevoegde gezag.
Degene die voornemens is een project te realiseren dat mogelijk afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen een significant gevolg heeft voor een Natura 2000-gebied, dient door middel van een passende beoordeling de gevolgen van dat project te onderzoeken. Daarbij dient hij ook de zogeheten cumulatieve effecten te betrekken. Wanneer het bevoegd gezag zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast door het project, in voorkomend geval met inachtneming van mitigerende maatregelen, verleent het de aangevraagde vergunning (artikelen 19f en 19g van de Natuurbeschermingswet 1998).
Als onderdeel van deze toetsing beoordeelt het bevoegd gezag ook of de cumulatieve effecten juist en volledig zijn beschreven. Daartoe is het bevoegd gezag in staat omdat bij de diverse bevoegde instanties bekend is welke effecten kunnen cumuleren. Indien nodig vindt dan ook overleg plaats tussen deze bevoegde instanties.
Het is dus aan degene die een project wil realiseren om het nodige onderzoek te doen voor het opstellen van de passende beoordeling. Om bedrijven te ontzorgen investeer ik in een goede implementatie van de natuurwetgeving in de praktijk. In dat verband onderzoek ik hoe bedrijven op een eenvoudige wijze en tegen de laagst mogelijke kosten toegang kunnen hebben tot ecologische informatie, met het oog op een snelle en goedkope procedure voor verlening van vergunningen en ontheffingen (zie Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, blz. 233).
Het is dus niet zo dat er één bevoegd gezag is dat een overzicht bijhoudt. Per activiteit en per bevoegd gezag wordt dit overzicht gegenereerd als dat nodig is.
Mijn ministerie heeft hierin geen coördinerende rol en hoeft deze naar mijn mening ook niet te hebben. Per nieuwe activiteit ligt de coördinatie bij het vergunning verlenende bevoegde gezag zoals dat in het wettelijk instrumentarium is geregeld.
De verschillende verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de diverse bestuurlijke partijen in Waddengebied zijn door de minister van Infrastructuur en Milieu uiteengezet in de antwoordbrief op de vragen van het VVD-lid De Boer (kenmerk IenM/BSK-2012/239844).
Hoe wordt toegezien op de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied? Wat is hierbij de coördinerende rol van uw ministerie, aangezien de vergunningverlening door verschillende overheden plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid te kijken hoe de cumulatieve effecten op natuur en milieu van activiteiten in het Waddengebied beter in beeld kunnen worden gebracht? Bent u bereid hierover met de betrokken instanties in de regio in gesprek te gaan?
Ik ben van mening dat de cumulatieve effecten op natuur en milieu door bovenbeschreven wettelijk instrumentarium adequaat in beeld worden gebracht bij het toetsen van nieuwe activiteiten. Ik vind het daarom niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de betrokken instanties in de regio.
Het bericht ‘Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Chaos troef bij Topklasser FC Chabab; zwart geld, witte lijnen.»?1
Is het waar dat de voormalige hoofdsponsor van FC Chabab deze vereniging heeft gebruikt voor het witwassen van drugsgelden? Zo ja, blijkt dat uit een strafrechtelijke veroordeling? Om welke bedragen gaat het in deze zaak? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat dit niet de eerste keer zou zijn dat de drugsmaffia voetbalclubs misbruikt? Zo ja, welke gevallen zijn u nog meer bekend?
Deelt u de mening dat het witwassen van criminele gelden bij voetbalclubs hard aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Is er sprake van competitievervalsing als voetbalclubs of andere sportverenigingen met behulp van crimineel vermogen spelers aantrekken? Zo ja, wat kunt en gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De Europese Unie miljarden verspilt volgens de Europese Rekenkamer |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese Unie verspilt miljarden volgens Europese Rekenkamer»?1
Wat is uw reactie op het feit dat wederom enorm veel Europees geld is verspild, ruim 5 miljard euro in één jaar tijd?
Deelt het kabinet de mening dat het Europees rondpompen van geld ineffectief en onwenselijk is en bent u derhalve bereid intensiever aan te dringen op maximale verlaging van de Europese meerjarenbegroting en geld terug naar Nederland?
De vertraging van het convenant gevaccineerd vlees |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Co Verdaas (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Convenant afzet gevaccineerd vlees weer vertraagd»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u geen bijdrage zal leveren aan het fonds om afzet van gevaccineerd vlees in Nederland mogelijk te maken?
Uitgangspunt is de algemene beleidslijn vanuit de overheid om gevolgschade niet te vergoeden. Gevolgschade wordt gezien als normaal bedrijfsrisico en komt daarmee voor rekening van de ondernemer. Het staat ondernemers vrij om onderling regelingen te treffen om de schade collectief op te vangen. De overheid kan daarbij in bepaalde gevallen faciliteren.
Het feit dat ik geen directe financiële bijdrage lever aan genoemd fonds betekent echter niet dat ik de afzetproblematiek niet serieus neem en geen bijdrage wil leveren aan de oplossing ervan. Mijn inzet is gericht op het aanpakken van de oorzaken achter de afzetproblematiek. In dat kader richt ik me op het versoepelen of wegnemen van bestaande beperkingen voor vaccinatie en voor de handel in vlees en zuivel van gevaccineerde dieren in EU-regelgeving en internationale standaarden van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Daarnaast zet ik me er voor in om de toepassingsmogelijkheden van vaccinatie afdoende te borgen binnen de nieuwe Europese diergezondheidswetgeving, die op dit moment wordt opgesteld. Voor de langere termijn wil ik een bredere internationale acceptatie van vaccinatie bewerkstelligen door het onderwerp waar mogelijk internationaal op de agenda te zetten.
Het spreekt voor zich dat het bedrijfsleven hier ook een grote rol kan en moet spelen. Het nationaal en internationaal in de markt zetten van producten van gevaccineerde dieren is tenslotte primair een taak voor de sector zelf.
Overigens wordt in het artikel ten onrechte gesteld dat producten van gevaccineerde dieren niet meer op de Europese markt mogen worden afgezet. Er gelden op grond van EU-wetgeving voor een aantal zeer besmettelijke dierziekten bij vaccinatie aanvullende exportvoorwaarden zoals kanalisatie en/of een speciale behandeling van de producten van gevaccineerde dieren. Deze voorwaarden bemoeilijken de afzet van deze producten op de Europese markt en brengen extra kosten met zich mee. Export van levende gevaccineerde dieren is niet toegestaan. De EU-wetgeving verbiedt de afzet van de producten van deze gevaccineerde dieren echter niet.
Hoe zijn de onderhandelingen over het convenant verlopen, welke bijeenkomsten zijn er wanneer met wie geweest, welke bijdragen in maatregelen en geld waren de andere partijen bereid te leveren, en welke u? Hoe verklaart u dat verschillende partijen met een ander verwachtingspatroon ten aanzien van de rol en de bijdrage van de overheid de onderhandelingen in gingen?
Al geruime tijd wordt er vanuit mijn ministerie op diverse niveaus met sectorpartijen gesproken over de afzetproblematiek. Het specifieke sectorvoorstel waaraan het artikel refereert was, in zijn huidige vorm, eerder onderwerp van gesprek met mijn voorganger. De sector betoogt in het voorstel enerzijds binnen de productieketen afspraken te willen maken over de verwerking en afzet van producten van gevaccineerde dieren binnen Nederland. Anderzijds stelt zij de compensatie voor de daaraan gerelateerde afwaarderings- en kanalisatiekosten te willen delen met de overheid (75% bedrijfsleven, 25% overheid) met dien verstande dat de overheid een eventueel «open einde» afdekt bij grote dierziekteuitbraken. Een inschatting van de omvang van deze kosten, of de bandbreedte hiervan, was nog niet in het sectorvoorstel opgenomen.
De inzet van mijn ministerie in dit traject is, conform afspraken hierover met de sector in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten, steeds gericht geweest op het ondersteunen van private initiatieven voor risicobeheer (fonds, verzekering). Mijn ministerie heeft vanuit die optiek de sector in 2011 ook intensief ondersteund bij het ontwikkelen van een sectorvoorstel tot afdekking van de afzetschade. De inzet was om dit voorstel in te dienen voor Europese cofinanciering in het kader van artikel 68 van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De indiening van dit voorstel is echter door de sector niet doorgezet.
De nu gevraagde financiële garantstelling door de overheid bij overschrijding van de mogelijkheden van een sectorfonds overstijgt niet alleen de afspraken uit bovenstaand convenant, maar is ook in tegenspraak met het overheidsbeleid om geen gevolgschade te vergoeden.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor 1. de sector en 2. de overheid van dierziekten uitbraken in de volgende gevallen: en kunt u daarbij ook de verminderde belastinginkomsten voor de staat ten gevolge van de verminderde economische activiteit zichtbaar maken en de inflatie-correctie inzichtelijk maken?
De directe bestrijdingskosten (uitvoeringskosten, diagnostiek, compensatie veehouders van geruimde dieren, vaccinatiekosten, kosten voor welzijnsmaatregelen) voor de uitbraak van klassieke varkenspest (KVP) in 1997 bedroegen in totaal ongeveer € 1,3 mrd, waarvan € 19,5 mln is gefinancierd door de varkenssector.
De totale directe bestrijdingskosten voor de uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) in 2001 bedroegen +/- € 276,4 mln, waarvan € 157,9 mln is gefinancierd door de overheid en € 118,5 mln door de betrokken sectoren.
De totale directe bestrijdingskosten voor de uitbraak van vogelgriep (aviaire influenza, AI) in 2003 bedroegen +/- € 237,7 mln, waarvan € 226,4 mln is gefinancierd door de overheid en € 11,3 mln door de pluimveesector.
De genoemde overheidsbijdragen zijn gefinancierd door de nationale overheid en de Europese Unie (EU). Mits wordt voldaan aan de declaratie- en verantwoordingscriteria van de EU bedraagt de cofinanciering vanuit de EU normaliter ruwweg 50% van de totale directe bestrijdingskosten.
De financiële verantwoording vanuit het ministerie concentreert zich op de directe kosten die door of in opdracht van de overheid worden gemaakt bij de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten. De inzet van de bestrijding is er daarbij op gericht om een uitbraak, en daarmee dus ook de bredere impact ervan, zo beperkt mogelijk te houden. Het in beeld brengen van verminderde belastinginkomsten voor de staat, voor zover al meetbaar en herleidbaar tot de betreffende dierziekteuitbraak, wordt niet als zodanig gedaan.
Welke bijdrage wordt er van u gevraagd van de andere convenantpartijen en met welke frequentie? Kunt u een raming geven van de bandbreedte van geschatte kosten bij een nieuwe dierziekte uitbraak?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u bij de afweging tussen de potentiële kosten van een dierziekte uitbraak en de kosten van een bijdrage aan het convenant, gekozen hebt voor het eerste? Kunt u toelichten wat de morele rechtvaardiging is van deze keuze in het licht van de grote aantallen dieren die afgemaakt moeten worden bij een dierziekte uitbraak en het leed dat de betreffende veehouders en «ruimers» hiermee berokkend wordt?
Het vaccinatiebeleid is door de jaren heen door de overheid en de sector samen ontwikkeld om tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om minder dieren te ruimen in het kader van de dierziektenbestrijding. Noodvaccinatie wordt toegepast tijdens een uitbraak om de verspreiding van een dierziekte zoveel mogelijk tegen te gaan en als alternatief voor het preventief ruimen van dieren/bedrijven. Het instellen van een dergelijk fonds zal echter een uitbraak van een dierziekte, noch de bestrijdingskosten die daarmee gepaard gaan, kunnen voorkómen. Er is daarmee dus geen sprake van een keuze tussen twee alternatieven. De verwachting is wel dat de directe bestrijdingskosten lager zullen uitvallen met de inzet van vaccinatie, hetgeen al is verdisconteerd in de financieringsafspraken hieromtrent tussen sector en overheid in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2010–2014. Mijn besluit is dus geenszins een nee tegen de inzet van vaccinatie, maar wel tegen de beoogde rol voor de overheid bij het afdekken van de gevolgschade die een veehouder, wiens dieren zijn gevaccineerd, mogelijk zal ondervinden in vergelijking met collega-veehouders van wie de dieren niet zijn gevaccineerd.
Nog los van het feit dat de sector ook zonder een overheidsbijdrage collectief kan besluiten de veehouder(s) wiens dieren zijn gevaccineerd uit eigen middelen te compenseren voor eventuele gevolgschade, vertrouw ik er op dat het de innerlijke drijfveer van de Nederlandse veehouder is om in het algemeen belang en dat van hemzelf en zijn collega-veehouders een uitbraak zo klein mogelijk te houden.
Bent u op de hoogte van het gebrek aan maatschappelijk draagvlak voor het ruimen van dieren en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dieren, die ten tijde van een ziekte uitbraak gevaccineerd worden, niet alsnog worden geruimd, omdat er geen markt is voor deze producten? Bent u bereid de onderhandelingen over het convenant te heropenen en alsnog een financiële bijdrage op tafel te leggen?
Juist het ontbreken van maatschappelijk draagvlak voor het toenmalige bestrijdingsbeleid was voor voormalig LNV jaren geleden aanleiding om in overleg met de sector het bestrijdingsbeleid aan te passen en, daar waar geschikte vaccins beschikbaar zijn, noodvaccinatie te verkiezen als bestrijdingsinstrument. Dit beleid is ook vastgelegd in de bestrijdingsdraaiboeken van mijn ministerie, die met de sector zijn afgestemd.
De producten van gevaccineerde dieren zijn geschikt voor humane consumptie. Het in de markt afzetten van deze producten is primair de taak van de sector zelf. De waardedaling van deze producten in de markt is voor de overheid geen reden om deze dieren alsnog te ruimen. Wel zal ik me inspannen om een oplossing te zoeken voor deze afzetproblematiek, zoals ik heb aangegeven bij vraag 2.
Onderkent u dat het wenselijk is met inachtneming van het gebrek aan draagvlak voor het ruimen van dieren en de economische schade die geleden wordt, om preventieve vaccinatie van dieren en de afzet van producten van deze dieren, mogelijk te maken?
Laat ik voorop stellen dat de prioriteit ligt bij het voorkomen van de insleep van dierziekten, waarbij ik, mits toegesneden op een specifieke situatie, zeker niet tegen de inzet van preventieve vaccinatie ben. Dit blijkt ook uit de toepassing ervan bij bijvoorbeeld Q-koorts en pseudo-vogelpest (Newcastle disease, NCD).
Het is ten principale echter zeer de vraag of preventieve vaccinatie tegen besmettelijke dierzieken die vallen onder het huidige Europese non-vaccinatiebeleid, zoals MKZ en KVP, op dit moment gewenst is. Het huidige verbod op preventieve vaccinatie is vastgelegd in de Europese Richtlijnen voor de bestrijding van MKZ en KVP. Afwijking hiervan kan daarmee niet op steun rekenen van andere Lidstaten en ook de OIE kent in haar internationale standaarden grote beperkingen in de handel van (producten van) gevaccineerde dieren. Daarbij is het dus de vraag of het voor Nederland zelf de aantrekkelijkste optie zou zijn. Zo wordt ruwweg 60% van de totale Nederlandse dierlijke productie geëxporteerd, waarvan 48% naar de EU, waardoor overschakelen op preventieve vaccinatie tegen MKZ of KVP op dit moment het «failliet» van de Nederlandse export zou betekenen. Daarbij komt dat nog diverse andere knelpunten bestaan (circulatie van meerdere virustypen bij AI en MKZ, uitvoeringskosten, welzijn van dieren bij herhaalde jaarlijkse enting, draagvlak in de sector, etc.) waardoor preventieve vaccinatie bij deze dierziekten minder of zelfs niet effectief c.q. aantrekkelijk is.
Destijds resulteerde de afweging van de diverse belangen in het Europese non-vaccinatiebeleid. Mede door grote inzet van Nederland is dit strikte non-vaccinatiebeleid inmiddels versoepeld, waardoor de inzet van noodvaccinatie tegen onder andere MKZ en KVP nu binnen de EU is toegestaan.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Ormel en Snijder-Hazelhoff2, «Het opheffen van handelsbeperkende maatregelen voor vaccinatie»? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek in de motie wordt momenteel een plan van aanpak opgesteld voor het opheffen, of op zijn minst versoepelen, van de bestaande internationale handelsbeperkende maatregelen in verband met vaccinatie. Hierover zal de Kamer nog voor het einde van dit jaar per brief worden geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat met het huidige noodvaccinatie beleid, het ruimen van gezonde gevaccineerde dieren bij ziekte uitbraken wegens gebrek aan afzetmarkt uitgesloten is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat, om het ruimen van dieren niet langer als maatregel te hoeven inzetten bij ziekte uitbraak, overgaan tot preventief vaccineren (dus niet alleen bij ziekte uitbraak) de beste optie is? Zo nee, waarom niet en welke andere opties zijn er dan? Welke reden heeft u om aan te nemen dat dit effectiever is en welke acties heeft u ondernomen en gaat u ondernemen om echte preventieve vaccinaties mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Kent u het bericht «Ruimen effectiever dan vaccineren»3 waarin betoogd wordt dat de noodvaccinatie die u voorstelt, niet effectief zal zijn en zo ja, wat is hierop uw reactie en bent u alsnog bereid tot preventieve vaccinatie?
Ja.
Genoemd onderzoek is destijds uitgevoerd op verzoek van mijn voorganger ter onderbouwing van de besluitvorming bij een nieuwe uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (aviaire influenza, AI). Met de inzet van de huidige vaccins, die nog aan ieder individueel dier apart moeten worden toegediend, is vaccinatie tegen AI in uitbraaksituaties onvoldoende effectief.
Eerder heeft Nederland Europese goedkeuring gekregen voor een preventief vaccinatieprogramma tegen vogelgriep in Nederland. Vanwege onder andere de hoge kosten in verband met de individuele toediening van het vaccin en de problemen rondom de afzet van (producten van) gevaccineerde dieren kende deze campagne weinig deelname in de sector en is deze beëindigd. Voordat een makkelijker toepasbaar (spray)vaccin beschikbaar is, lijkt het opstarten van een nieuwe campagne weinig zinvol. EZ ondersteunt overigens al jaren grootschalig vaccinonderzoek in die richting.
Kunt u bevestigen dat het non-vaccinatiebeleid in de EU stoelt op het argument dat onderscheid tussen gevaccineerde dieren en geïnfecteerde dieren niet mogelijk zou zijn? Zo nee, welke argumenten houden dit beleid dan in stand?
Het Europese non-vaccinatiebeleid voor een aantal zeer besmettelijke ziekten zoals KVP en MKZ is in de jaren negentig aangenomen omdat de voordelen van vaccinatie destijds niet meer opwogen tegen de nadelen. Het jaarlijks preventief vaccineren kostte veel geld en had (door de herhaalde vaccinaties) ook een negatief effect op het dierenwelzijn. Omdat er geen onderscheid gemaakt kon worden tussen gevaccineerde en besmette dieren werd de internationale handel belemmerd.
Kunt u bevestigen dat zogeheten DIVA (Differentiating Infected from Vaccinated Animals) vaccins dit probleem verhelpen? Zo nee, waarom niet en welke acties gaat u ondernemen om toepassing en ontwikkeling van deze vaccins te realiseren?
Door toepassing van DIVA-vaccins kan met een bijbehorende diagnostische test onderscheid worden gemaakt tussen besmette en gevaccineerde dieren. Deze informatie is van belang bij de aanpak van de betreffende dierziekte maar ook om bepaalde zekerheden te kunnen bieden aan internationale handelspartners. De Nederlandse vaccinatieprogramma’s tegen KVP en MKZ zijn overigens al volgens dit principe opgezet.
DIVA vaccins vormen dus een belangrijke stap in de goede richting, maar ook deze vaccins en de toepassing ervan moeten op sommige punten nog wel worden doorontwikkeld en verfijnd. Er is en wordt daarom veel (inter)nationaal onderzoek uitgezet om deze ontwikkeling te stimuleren, zoals de ontwikkeling van betere diagnostische tests en nieuwe generaties DIVA vaccins.
EZ ondersteunt onderzoeksprogramma’s waarin wordt gewerkt aan de ontwikkeling van vaccins tegen onder andere AI, Crimean-Congo heamorrhagic fever en Rift Valley fever. Ook onder de Roadmap One Health binnen de topsector Life Sciences and Health zal worden gewerkt aan vaccinontwikkeling voor opkomende zoonosen. In deze vaccinontwikkelingstrajecten is het DIVA principe een belangrijke doelstelling.
Wat heeft Nederland in het verleden in Europa bepleit, wat gaat u bepleiten in de toekomst en bent u bereid preventieve vaccinatie en DIVA vaccins actief te agenderen?
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op de ontwikkeling van DIVA vaccins en betere diagnostische tests en zal dit blijven doen. Mijn inzet is gericht op een bredere, internationale acceptatie van het instrument vaccinatie. Ik maak daartoe het onderwerp vaccinatie in brede zin bespreekbaar in diverse internationale gremia, zet me in voor de borging van de toepassingsmogelijkheden van vaccinatie in de nieuwe Europese diergezondheidswetgeving en maak me sterk voor het wegnemen van beperkingen in EU-regelgeving en internationale standaarden voor de handel in vlees en zuivel van gevaccineerde dieren. Ik zal hier ook nader op terugkomen in mijn brief aan uw Kamer over de uitvoering van de motie Ormel en Snijder-Hazelhoff.
Bent u bereid om te investeren in de ontwikkeling van DIVA vaccins voor in Nederland bestrijdingsplichtige ziektes? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om, zodra er geschikte DIVA vaccins beschikbaar zijn, in Nederland over te gaan op preventief vaccineren van vee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Problemen financiering AWACS basis Geilenkirchen |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over problemen rondom de financiering van de NAVO-basis in Geilenkirchen?1
Ja.
Is waar dat er discussie is losgebarsten tussen de NAVO-leden nadat Frankrijk weigerde zijn bijdrage van € 8 miljoen te betalen? Kunt u aangeven wat de redenen zijn voor het meningsverschil?
De Navo heeft nog geen overeenstemming bereikt over de financiering van het geplande groot onderhoud van de start- en landingsbaan op de vliegbasis Geilenkirchen. De fondsen voor dit project moeten worden betaald door alle Navo-landen («common funding»). Frankrijk levert eigen radarvliegtuigen vanaf een nationale vliegbasis aan de AWACS-capaciteit van de Navo («contribution-in-kind») en meent daarom geen bijdrage te hoeven leveren aan het onderhoud op de vliegbasis Geilenkirchen.
Wat zijn de consequenties van de weigering van Frankrijk om zijn bijdrage aan de financiering van de vliegbasis te leveren? Klopt de berichtgeving dat sanering van een nieuwe landingsbaan, voorzien in 2014, moeizaam wordt?
Het groot onderhoud van de start- en landingsbaan zal niet beginnen in 2013, maar – onder voorbehoud van overeenstemming – in zijn geheel in 2014 worden uitgevoerd.
Ontstaat er door de problemen rondom de financiering op enigerlei wijze een risico voor extra geluidsoverlast van de AWACS-toestellen voor de bevolking in Zuid-Limburg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het op een later moment uitvoeren van het groot onderhoud van de start- en landingsbaan leidt niet tot extra geluidsoverlast. Wel zal in een andere periode dan initieel voorzien vanwege het onderhoud minder gebruik worden gemaakt van de start- en landingsbaan.
Bent u bereid u in te zetten voor spoedige oplossing van de problemen rondom de financiering van de vliegbasis Geilenkirchen en de Kamer hierover te informeren?
Nederland zet zich in om overeenstemming te bereiken over de financiering van het groot onderhoud van de start- en landingsbaan op de vliegbasis Geilenkirchen. Zodra de Navo daarover een besluit heeft genomen zal de Kamer worden geïnformeerd.
Mbo-scholen die stagiairs onvoldoende begeleiden |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de pilot «Stages in Zuid» die het Amsterdamse stadsdeel Zuid in 2011 heeft gestart, uitwijst dat mbo-leerlingen in Amsterdam te weinig hulp krijgen bij het vinden van een goede stageplaats en ook de begeleiding tijdens de stage onder de maat is?
Bevindingen van de pilot «Stages in Zuid» zijn gebaseerd op de ervaringen van ruim 40 jongeren die zich hebben aangemeld. Het is daarom niet mogelijk om vanuit deze resultaten een uitspraak te doen over de begeleiding van alle Amsterdamse studenten. Wel is het een belangrijk signaal, want vanuit hun zorgplicht hebben scholen een belangrijke rol in het begeleiden van studenten. Ik ben dan ook blij dat deze conclusies zijn gedeeld met de onderwijsinstellingen. De begeleiding van studenten tijdens de beroepspraktijkvorming is eerder onderwerp van kritiek geweest. Ik verwacht van onderwijsinstellingen dat ze serieus werk maken van een betere begeleiding.
Deelt u de mening dat mbo-opleidingen ernstig tekort schieten als jongeren op pad worden gestuurd zonder enige kennis van wat er van hen verwacht wordt en ze geen begeleiding krijgen bij het presenteren van zichzelf en hun cv?
De stage is een cruciaal element in een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het lopen van een stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden en het is van groot belang dat de stage van goede kwaliteit is. Een goede stagebegeleiding speelt daarin een grote rol.
Bij hoeveel mbo-scholen in Nederland doet zich het probleem voor dat deze onvoldoende begeleiding bieden bij de stages?
Cijfers hierover zijn nu nog niet beschikbaar. Wel is uit de BPV-monitor 2011 gebleken dat 19% van de bbl-studenten en 26% van de bol-studenten zeer ontevreden waren over de begeleiding door de onderwijsinstelling tijdens de bpv. Ik vind deze percentages te hoog. Om die reden heb ik stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) opdracht gegeven een landelijke monitor te ontwikkelen, waarin per onderwijsinstelling inzichtelijk wordt wat de kwaliteit van de begeleiding is.
Hoe wilt u de betrokken instellingen die op deze wijze falen in hun stagebeleid daarop aanspreken?
We gaan per instelling monitoren of de begeleiding van stages van voldoende kwaliteit is. Instellingen zullen daarover verantwoording moeten afleggen in hun geïntegreerd jaardocument. Als de begeleiding onder de maat is dan vind ik dit op zijn minste aanleiding voor een stevig gesprek en zullen we ze vragen actie te ondernemen. Daarnaast is de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming een belangrijk aspect van het toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs.
De situatie bij Altenova |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de AbvaKabo niet meer welkom is bij stichting Pleyade, in het bijzonder bij het verpleeg- en behandelcentrum Altenova?1
De stichting Pleyade (waar de locatie Altenova onder valt) heeft aangegeven meermalen de Abvakabo te hebben verzocht geen acties te houden op locaties van Pleyade waarbij de leef- en woonomgeving van de cliënten wordt geschaad. Naar de mening van Pleyade is dit wel gebeurd. Hierom heeft Pleyade besloten dat medewerkers van de AbvaKabo alleen nog maar welkom zijn op afspraak en indien hier op voorhand toestemming voor is gegeven. Er is dus geen sprake van het weigeren van toegang. Pleyade heeft ook aan de AbvaKabo aangegeven dat, binnen de rechtmatigheid van het recht op het voeren van actie, vakbondacties mogen worden vormgegeven.
Hangt deze beslissing samen met de werkonderbreking die bij Altenova plaatsvond?2 Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een vakbond geweigerd wordt? Erkent u dat dit lijkt op negentiende-eeuwse toestanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Pleyade in totaal € 1,6 miljoen heeft ontvangen in het kader van de intensiveringsgelden? Hoeveel medewerkers kunnen daarmee worden aangesteld?
Desgevraagd geeft Pleyade aan dat zij inderdaad € 1,6 miljoen hebben ontvangen in het kader van de intensiveringsgelden. De middelen zijn bedoeld voor heel Pleyade, dus voor alle 9 locaties. Omgerekend naar formatie is dit ongeveer 20 fte.
Hoeveel medewerkers heeft Pleyade daadwerkelijk aangesteld sinds de intensiveringsgelden beschikbaar zijn?
Pleyade heeft voorafgaand aan het ontvangen van de extra middelen hiervoor een plan ingediend bij het zorgkantoor. Dit plan is goedgekeurd en tijdens de periodieke overleggen met het zorgkantoor is de voortgang besproken. Deze maand wordt over de besteding van de middelen ook verantwoording afgelegd aan het zorgkantoor. Desgevraagd geeft Pleyade aan in 2011 al te zijn begonnen met het extra investeren in kwaliteit door het inzetten van extra mensen op de locatie Altenova. Voor de locatie Altenova gaat het om ruim 10 fte.. Hiernaast is er Pleyade breed € 600 000,- extra geïnvesteerd in scholing. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending van deze middelen.
Is de inspanning van Pleyade voor extra personeel in overeenstemming met het (verplichte) plan dat zij daarvoor heeft moeten aanleveren bij het zorgkantoor in die regio?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen van zorgkantoren ten aanzien van het controleren van zorginstellingen over de inzet van de intensiveringsmiddelen, zeker ook in verhouding tot de door hen ingeleverde plannen?
Met de zorgkantoren zijn afspraken gemaakt over het toezicht op de doelmatige aanwending van de extra middelen. De gekozen systematiek is zo dat dit onderdeel uitmaakt van het reguliere zorginkoopproces. Om in aanmerking te komen voor de extra middelen hebben zorgaanbieders een plan ingediend bij de zorgkantoren. De zorgkantoren bespreken deze plannen met de aanbieders als onderdeel van de reguliere verantwoording. Hiermee wordt in alle gevallen toegezien op een doelmatige aanwending van de middelen. Hiernaast wordt vanuit VWS op macroniveau de voortgang van de doelstelling gemeten.
Een streekbezoek van Hare Majesteit de Koningin aan de provincie Noord-Brabant |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat voor informatie Hare Majesteit de Koningin zal krijgen tijdens het bijwonen van een rondetafelgesprek over de intensieve veehouderij tijdens het streekbezoek aan de provincie Noord-Brabant?1 Zo nee, waarom niet?
De koningin is in gesprek gegaan met burgers en andere partijen over de intensieve veehouderij en over de effecten van de sector op de lokale leefomgeving.
Door wie en waarom is besloten de Koningin dit rondetafelgesprek bij te laten wonen?
Rondetafelgesprekken vormen een gebruikelijk onderdeel van streekbezoeken. Zij worden mede voorbereid door de provincie, in dit geval de provincie Noord-Brabant.
Wat is het doel van het bijwonen van het rondetafelgesprek door de Koningin en zullen er gevolgen of vervolgstappen zijn verbonden aan het bijwonen van het gesprek? Zo ja, welke gevolgen of vervolgstappen?
Het bijwonen van dit rondetafelgesprek maakte onderdeel uit van een breed streekbezoek van de koningin aan de provincie Noord-Brabant, waarbij meerdere bedrijven en instellingen werden bezocht waaronder een tapijtfabriek, een universiteit en een akkerbouwbedrijf.
De koningin heeft zich laten informeren over actuele ontwikkelingen in de Brabantse samenleving.
Kunt u aangeven welke organisaties of personen bij dit rondetafelgesprek aanwezig zullen zijn om hun zienswijze kenbaar te maken aan de Koningin? Zo nee, waarom niet?
Zullen er personen van een dierenwelzijnsorganisatie of milieuorganisatie bij betrokken zijn? Zo ja, van welke organisatie(s)?
Zullen er inwoners van de gemeente of belangenbehartigers van inwoners bij betrokken zijn? Zo ja, welke belangenbehartigers?
Zullen er ondernemers of belangenbehartigers van ondernemers bij betrokken zijn? Zo ja, welke belangenbehartigers?
Zullen er vertegenwoordigers van belangenorganisaties voor patiënten die lijden aan zoönosen, zoals Q-koorts, aanwezig zijn? Zo ja, van welke belangenorganisatie(s)?
Bent u bereid voor aanstaande vrijdag 9 november antwoord de te geven op deze vragen?
Verdere bezuiniging kinderopvangtoeslag negatief effect op participatie en emancipatie |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere bezuiniging op kinderopvang heeft negatief effect op emancipatie» op basis van het Nationale Werkonderzoek 2012 van Jobtrack?1
Wat is uw reactie op de verwachte sterke afname van de arbeidsparticipatie van met name jonge vrouwen bij bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag?
Hoe verklaart u dat 34 procent van de vrouwen en 30 procent van de mannen zegt te stoppen met werken of zegt minder te gaan werken?
In aanmerking genomen dat in het regeerakkoord de kinderopvangtoeslag wordt benoemd als middel om de arbeidsparticipatie te verhogen, hoeveel geld trekt u uit om de aangekondigde bezuinigingen voor 2013 terug te draaien?
Deelt u de mening dat de minimale bijdrage van 1/3 in de kinderopvangkosten voor het eerste kind behouden moet blijven?
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
De bezuinigingen op Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak over de gevolgen van het regeerakkoord voor Defensie: «Van verdere bezuinigingen, en zeker op de troepen, is geen sprake»?1
Ja.
Hoe verhoudt zich dat tot de in het regeerakkoord opgenomen taakstelling op de Rijksdienst, waarvan structureel € 48 miljoen neerslaat bij Defensie?
De taakstelling van € 48 miljoen betreft een algemene korting op de apparaatsuitgaven van Defensie. Deze taakstelling moet nog met concrete maatregelen worden ingevuld. De taakstelling moet primair worden gerealiseerd door het doelmatiger inrichten van de Rijksoverheid, onder andere door intensievere samenwerking tussen departementen op het gebied van ondersteunende diensten. In de vorige bezuinigingsronde heeft Defensie reeds een groot deel van haar taakstelling op deze terreinen behaald. Het uitgangspunt van Defensie is en blijft dat de operationele eenheden worden ontzien.
Hoe verhoudt zich dat bovendien tot de korting op het defensiebudget van € 250 miljoen, ter financiering van het nieuwe fonds voor Internationale Veiligheid, tevens als «bijdrage aan het oplossen van de algemene financiële problematiek»? Klopt het dat deze overheveling van gelden van Defensie naar Ontwikkelingssamenwerking per saldo een korting van tenminste € 60 miljoen op het defensiebudget betekent?
Het budget voor internationale veiligheid van € 250 miljoen wordt grotendeels gefinancierd door een overheveling van de HGIS-voorziening voor de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties op de defensiebegroting ter grootte van circa € 191 miljoen. De invulling van het resterende deel van € 59 miljoen en een nadere uitwerking van de besteding en het beheer van het nieuwe budget zijn nodig om vast te kunnen stellen wat de precieze gevolgen zullen zijn voor het budget voor ontwikkelingssamenwerking en de begroting van Defensie. De komende tijd zal ik de verdere uitwerking ter hand nemen, samen met mijn collega van Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking en in overleg met mijn collega van Buitenlandse Zaken.
Welke andere taakstellingen bevat het regeerakkoord nog meer voor Defensie?
Defensie participeert in het topsectorenbeleid. Hierop wordt € 1 miljoen gekort. Er wordt nog nader bezien hoe dit wordt ingevuld.
Is het waar dat het in mei van dit jaar gesloten begrotingsakkoord resulteert in een extra taakstelling van € 84 miljoen vanaf 2013 en dat deze vooralsnog verwerkt is op de begrotingspost «nominaal en onvoorzien»?
Dit is juist. Zoals vermeld in de ontwerpbegroting 2013 is deze taakstelling naar aanleiding van het begrotingsakkoord van mei 2012 tijdelijk verwerkt in niet-beleidsartikel 12, nominaal en onvoorzien.
Deelt u de mening dat u een te positief beeld geschetst heeft van het regeerakkoord en dat Defensie wel degelijk geconfronteerd wordt met extra bezuinigingen?
Het uitgangspunt van Defensie is en blijft dat de operationele eenheden worden ontzien
Acht u het realistisch dat de operationele capaciteiten van Defensie ontzien kunnen worden met zoveel extra bezuinigingen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de Kamer voorafgaand aan het debat over de Defensiebegroting 2013 te informeren over de financiële gevolgen van het regeerakkoord voor Defensie?
Bij deze.
Het niet door de Kroon vernietigen van de programmabegroting 2012 van de gemeente Haaksbergen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verzoek van de fractievoorzitters van Leefbaar Haaksbergen en D66 om de programmabegroting 2012 van de gemeente Haaksbergen voor te dragen voor vernietiging bij de Kroon?
Ja
Bent u van mening dat de programmabegroting 2012 voldoet aan de vereisten zoals vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies? (BBV) Zo nee, hoe beoordeelt u de constatering van uw ambtsvoorganger op dit dossier?1 Zo ja, waarom?
Nee. Ik kan mij vinden in het oordeel van mijn ambtsvoorganger.
Wat is uw reactie op de constatering van Gedeputeerde Staten (GS) van Overijssel, dat de programmabegroting 2012 van Haaksbergen op onderdelen inderdaad niet voldoet aan het BBV? Hoe beoordeelt u dat het besluit van de provincie dat pas in de programmabegroting 2013 op alle onderdelen moet worden voldaan aan de betreffende wet- en regelgeving?2
Ik ben van mening dat GS van Overijssel een goede afweging heeft gemaakt. Ondanks dat de programmabegroting 2012 van Haaksbergen op onderdelen niet voldoet aan het BBV is deze naar het oordeel van GS materieel wel in evenwicht.
De provincie Overijssel heeft het financieel toezicht op gemeenten risicogeoriënteerd en proportioneel ingericht, het maken van verbeterafspraken ten aanzien van de programmabegroting 2013 past in deze lijn.
Deelt u de mening van de verzoekers dat de programmabegroting 2012 niet realistisch en niet structureel in evenwicht is? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Het beoordelen van de programmabegroting van een gemeente is een taak die in de gemeentewet is opgedragen aan de financiële toezichthouder, in casu de provincie. Ik zie geen aanleiding om op de stoel van de provincie te gaan zitten. Ik vertrouw op het oordeel van GS van Overijssel zoals verwoord in het ambtsbericht van 25 september 2012 waar u in vraag 3 aan refereert.
Op welke wijze heeft uw ministerie zelf onderzoek gedaan naar de stand van zaken betreffende de programmabegroting in de gemeente Haaksbergen? Heeft dit onderzoek meer om het lijf gehad dan correspondentie met GS?3 Zo ja, op welke wijze is het onderzoek uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het verzoek om vernietiging ging gepaard met de nodige informatie en daarnaast is ambtsbericht opgevraagd bij de provincie. Uit deze stukken komt naar mijn mening voldoende naar voren dat de provincie op een verantwoorde wijze haar financieel toezicht richting de gemeente Haaksbergen heeft ingevuld.
Bent u van mening dat GS de provinciale toezichtstaak adequaat heeft uitgevoerd? Zo ja, waarom? Zo nee, welke conclusies trekt u daaruit?
Ja. Het uitgeoefende toezicht past binnen het door de toezichthouders vastgestelde Gemeenschappelijk Financieel toezichtkader «Zichtbaar Toezicht». Het toezichtkader is van toepassing op het financiële toezicht van de provincies op de gemeenten en van mij, de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op de provincies.
Op welke wijze houdt u toezicht op de gestelde eisen dat de programmabegroting 2013 op alle onderdelen moet voldoen aan wet- en regelgeving?
Niet de minister van BZK is de financiële toezichthouder op de begroting van gemeenten maar GS van de provincie. Zoals gezegd zie ik geen aanleiding om in het voorliggende geval het toezicht over te doen of over te nemen. Ik ga ervan uit dat GS in staat is ervoor te zorgen dat de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Het overbrengen van piraten naar Nederland |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wordt de minister van Buitenlandse Zaken ook betrokken bij het nemen van een beslissing om aangehouden Somalische piraten naar Nederland over te brengen voor een strafrechtelijke vervolging?1 Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Het instellen van strafrechtelijke vervolging is in het Nederlandse strafrechtelijke stelsel voorbehouden aan het Openbaar Ministerie (OM). Aan de beslissing om in deze casus strafrechtelijke vervolging in te stellen is in nauwe samenwerking met de Ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie uitvoering gegeven.
Waarom is niet gekozen voor overdracht aan het land van herkomst van de piraten of van de gegijzelde opvarenden of de vlaggestaat van het door de piraten overmeesterde vissersschip? Was een vervolging in de regio uitgesloten? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom is daarvoor niet gekozen?
De Nederlandse regering streeft ernaar verdachten van piraterij zoveel mogelijk te (laten) berechten in de eigen regio in plaats van in Nederland. Door het OM is in nauwe samenwerking met het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzocht of landen in de regio in aanmerking kwamen voor de strafrechtelijke vervolging van de aangehouden verdachten. In deze casus is overdracht aan een ander land om verschillende redenen niet wenselijk geacht. Daarbij is tevens van belang dat er in de onderhavige zaak een duidelijk Nederlands belang is om de verdachten te vervolgen (in lijn met de motie-Ormel2), aangezien sprake was van een verdenking van poging tot moord op Nederlands marinepersoneel. Nederland heeft rechtsmacht ter zake van het delict zeeroof en voor de poging tot moord op Nederlands marinepersoneel.
Is het mogelijk om aangehouden piraten in de regio te laten berechten naar Nederlands recht en door Nederlandse rechters en hen vervolgens hun straf uit te laten zitten in de door de Nederlandse belastingbetaler gefinancierde en reeds gebouwde nieuwe gevangenis in Somalië dan wel enige andere strafinrichting in die regio? Zo neen, wilt u zich inspannen om de bestaande beletselen weg te nemen?
Het is niet mogelijk om verdachten van zeeroof in Somalië of in de regio te laten berechten naar Nederlands recht door Nederlandse rechters. Daarnaast is executie – eventueel gebaseerd op de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (Wots) – van door Nederlandse rechters opgelegde gevangenisstraffen in Somalië momenteel niet mogelijk. Op dit moment wordt mede dankzij een Nederlandse bijdrage onder begeleiding van de UNODC gewerkt aan het vergroten van de detentiecapaciteit in Somalië. Nederland blijft daarnaast internationale inspanningen ondersteunen die zijn gericht op het uitbreiden van justitiële en detentiecapaciteit in de regio, zodat verdachten van zeeroof in de regio kunnen worden vervolgd en berecht en hun in de regio opgelegde straf kunnen ondergaan. Zo steunt Nederland het Regional Anti Piracy Prosecution and Intelligence Coordination Centre (RAPPICC), draagt Nederland bij aan de verbetering van het gevangeniswezen op de Seychellen, en ondersteunt Nederland de opbouwfase van de civiele EU-missie EUCAP Nestor, gericht op maritieme capaciteitsopbouw van de kustwacht van landen in de regio.
Kunnen de naar Nederland overgebrachte piraten na hun berechting in Nederland in een gevangenis in de Somalische regio hun straf uitzitten? Zo ja, wilt u bevorderen dat dit vast beleid van de regering en het Openbaar Ministerie wordt? Zo neen, wilt u zich inspannen om de bestaande beletselen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat deze piraten nooit asiel in Nederland wordt verleend en dat hun verblijf hier ook niet gedoogd wordt, kortom dat zij in ons land nooit op vrije voeten zullen verblijven?
Het ligt in de lijn der verwachting dat eventuele asielaanvragen van verdachten van piraterij worden afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag3. Daarnaast wordt een asielaanvraag ook afgewezen wanneer betrokkene veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden of meer.
Op dit moment is gedwongen terugkeer naar Somalië niet mogelijk. Deze situatie zal naar aanleiding van het nieuwe ambtsbericht over Somalië, dat binnenkort zal verschijnen, opnieuw worden beoordeeld. Aan betrokkenen kan echter wel strafonderbreking worden verleend na ommekomst van tweederde van de opgelegde gevangenisstraf, indien de vreemdeling Nederland aantoonbaar verlaat en niet terugkeert.
Realiseert u zich dat gedwongen uitzettingen naar Somalië (thans) niet mogelijk zijn waardoor terugkeer van deze piraten naar het land van herkomst alles behalve gegarandeerd is ?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u bevorderen dat aangehouden piraten in principe nooit naar Nederland worden overgebracht? Zo ja, wat gaat u doen om dat te realiseren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.