Het bericht dat de uitzendingen van de Wereldomroep voor de Antillen stoppen op 27 september 2012 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat de uitzendingen van de Wereldomroep voor de Antillen vandaag stoppen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat veel bewoners van de BES-eilanden2 behoefte hebben aan een Nederlandse Publieke Omroep die de taak van de Wereldomroep kan overnemen?
Mij is bekend dat er zorgen bestaan over de nieuwsvoorziening op de Cariben vanwege het beëindigen van enkele taken van de Wereldomroep. Deze zorgen zijn mijns inziens ongegrond, omdat de landelijke publieke omroep verantwoordelijk wordt voor een mediavoorziening voor de Caribische eilanden. Bij de uiteindelijke vormgeving van deze taak is rekening gehouden met de wensen van de Kamer (TK 2011–2012, 32 033, nr.3.
Wilt u bevorderen dat op Bonaire, Sint Eustatius en Saba een nieuwe Nederlandse regionale omroep kan gaan zorgen voor de broodnodige informatievoorziening?
Het kabinet heeft gekozen voor een mediavoorziening door de landelijke publieke omroep voor de Caribische eilanden. Deze voorziening zal zich richten op een wederkerige relatie tussen omroepen in Nederland en omroepen in de Caraïben. Er bestaan geen plannen voor een regionale omroep voor de Caribische eilanden. Dit sluit niet uit dat op enig moment op de Caribische eilanden initiatieven kunnen ontstaan voor een eigen publieke mediavoorziening. Of die er komt is aan de eilanden zelf.
Het feit dat ruim de helft van de Brabantse veeboeren teveel ammoniak uitstoten |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Helft Brabantse veeboeren in overtreding»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de evaluatie van de provincie Brabant van de Stikstofverordening waaruit blijkt dat in 53% van de controles een of meer overtredingen werden geconstateerd?2
De bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Dit onderzoek heeft geleid tot het opnemen van een verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting treedt op 1 januari 2013 in werking en gaat direct gelden voor nieuwe luchtwassystemen. Voor bestaande luchtwassystemen geldt een overgangstermijn van 3 jaar. Hierdoor zal de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers aanzienlijk verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat intensieve veehouderijen op zo’n grote schaal de regels omtrent de Stikstofverordening ontdoken hebben en hoe kan er zo’n opvallend verschil tussen gemeenten optreden?
De handhaving van de naleving van de stikstofverordening is een verantwoordelijkheid van de provincie Brabant. Een verklaring voor het gebrek aan naleving staat beschreven in de rapportage over de Brabantse stikstofverordening en in een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport dat de staatssecretaris van I&M op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden. Hieruit blijkt dat er sprake is van nalevings- en handhavingstekorten bij luchtwassers. De recente bevindingen liggen in lijn met een eerder onderzoek van de Handhavingssamenwerking Noord-Brabant uit 2010. Een verklaring voor de verschillen in naleving tussen gemeentes heb ik op dit moment niet.
Deelt u de mening dat als meer dan de helft van de intensieve veehouderijen zich niet aan de regels houdt, dit aanleiding is om voorlopig geen nieuwe of grotere (mega)veehouderijbedrijven toe te staan in Brabant, in elk geval niet zolang handhaving en toezicht nog niet op orde zijn?
Nee. Met u ben ik van mening dat veehouderijbedrijven zich moeten houden aan de vergunningvereisten en de ruimtelijke ordenings- en milieuregelgeving en dat de overheden hierop dienen te handhaven en waar nodig te sanctioneren. Bij uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijbedrijven dient het bevoegd gezag te toetsen of de plannen voldoen aan het vigerende ruimtelijke ordenings- en milieubeleid en -regelgeving. Ik zie geen reden om de gehele veehouderijsector op slot te zetten, omdat een deel van de veehouderijbedrijven zich kennelijk niet aan de regels heeft gehouden.
Wat zijn de gevolgen van de hogere emissie en depositie van ammoniak voor de haalbaarheid van Natura 2000-doelen?
Indien geen verbetering optreedt in de naleving zal de termijn waarop de Natura 2000-doelen worden gerealiseerd negatief worden beïnvloed en/of kunnen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Klopt de constatering in deze evaluatie van de provincie dat als de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd en er sprake is van een toezichts- of handhavingstekort, dit kan leiden tot claims en mogelijk ook veroordelingen uit Europa?
Ik zie vooralsnog geen reden om te veronderstellen dat de Natura 2000-doelen niet worden gerealiseerd.
Wat betekent het niet nakomen van de verplichtingen voor het (niet) in zicht komen van extra ontwikkelruimte als de investeringen in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gedaan worden?
Indien blijkt dat niet aan verplichtingen in het kader van de programmatische aanpak stikstof wordt voldaan, kan dit leiden tot beperktere ontwikkelruimte en/of kan het extra maatregelen noodzakelijk maken.
Deelt u de mening dat bij dusdanige overtredingen ook de doelen de uit het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit in gevaar komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorg dragen dat deze doelen toch gehaald worden?
Van groot belang is de bij antwoord 2 genoemde verbetering van de controleerbaarheid en handhaafbaarheid van luchtwassers als gevolg van de aanstaande verplichting om elektronisch te monitoren. Daarnaast zullen de maatregelen die in het kader van de bestuurlijke handhaving en strafrechtelijke handhaving worden genomen, leiden tot een beter naleefgedrag. Dit is beide van belang omdat (gecombineerde) luchtwassers niet alleen een aanzienlijke reductie van de emissie van ammoniak (stikstof), maar ook van de emissies van geur en fijn stof kunnen opleveren. Daardoor kan het niet naleven van de regels van de stikstofverordening locaal ook overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof en van de geurbelastingsnormen veroorzaken en daardoor ook tot gezondheidsproblemen leiden.
Wat zijn de gevolgen van deze overmatige uitstoot op het gebied van stank en risico’s voor de gezondheid?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de voorgestelde maatregelen ten aanzien van de toezichtaanpak voor de jaren 2013–2015 van de provincie Brabant en acht u deze afdoende? Zo ja, waar baseert u dit oordeel op? Zo niet, bent u bereid om met de provincie in gesprek te gaan om te bevorderen dat toezicht en handhaving wel gaan voldoen?
De voorgenomen maatregelen van de provincie Brabant, zoals dwangsommen, (onaangekondigde) controles en afspraken met het Openbaar Ministerie over vervolging acht ik vooralsnog voldoende. Bij deze afweging betrek ik ook de bij antwoord 2 genoemde verbetering door elektronische monitoring.
Pestgedrag op basisscholen |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Ram op de beursgong bij pesten», waaruit blijkt dat elk kind op de basisschool weleens is gepest of heeft te maken met pestgedrag?1
Bent u van mening dat er voldoende aandacht is bij lerarenopleidingen voor het herkennen van pestgedrag en het leren van manieren om een negatieve groepsdynamiek te veranderen? Wat kan hier nog verbeterd worden zonder te vervallen in het opstellen van meer procedures?
Deelt u de mening dat op scholen meer aandacht moet zijn voor het respectvol met elkaar leren omgaan door leerlingen? Bent u van mening dat dit onderdeel van burgerschapsvorming zou moeten zijn? Wilt u bij uw beantwoording aandacht besteden aan het advies van de Onderwijsraad over de problemen die scholen hebben met de invulling van het kerndoel burgerschapsvorming?
Bent u bekend met de Vreedzame School, een initiatief waarbij leerlingen zelf verantwoordelijk worden gehouden voor de sfeer op school? Deelt u de mening dat het initiatief van de Vreedzame School meer navolging zou moeten vinden? Hoe zou dit bewerkstelligd kunnen worden?
Een studie naar de olieprijs door IMF |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studie «The Future of Oil: Geology versus Technology» van een aantal IMF-economen (Internationaal Monetair Fonds), gepubliceerd in mei 2012?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze studie? Bent u van mening dat deze studie een betrouwbare voorspelling geeft van de olieprijs? Hoe verhoudt deze studie zich tot de voorspellingen die het International Energy Agency (IEA) publiceert?
In de studie The Future of Oil: Geology versus Technology worden twee wetenschappelijke methoden om een prognose te maken van de olieprijs zorgvuldig gecombineerd teneinde een betere raming te maken van de ontwikkeling van de olieprijs. Het ramingsmodel van Benes et al. (2012) incorporeert vraagfactoren zoals structurele economische groei en conjuncturele schokken in de wereldeconomie alsmede aanbodfactoren zoals het toenemend olieaanbod in reactie op hogere prijzen en de beperkte mogelijkheden tot extra oliewinning. Met deze nieuwe methode komen de IMF-onderzoekers tot de conclusie dat de reële prijs van ruwe aardolie in het komende decennium permanent zal verdubbelen van circa $100 per vat in 2011 naar circa $180 in 2021.
Bij het invoeren van historische data, blijkt het gebruikte combinatiemodel beter olieprijsontwikkelingen te voorspellen dan andere modellen. Echter betekent dit niet dat het model ook de toekomstige olieprijsontwikkeling accuraat weet te voorspellen. Ook dit combinatiemodel moet zich nog bewijzen. Wel is het prijzenswaardig dat de IMF-onderzoekers proberen de verschillende theorieën in één model bijeen te brengen en daarmee zoveel mogelijk bij de reële ontwikkelingen in de oliemarkt proberen aan te sluiten.
Het Internationaal Energy Agency hanteert een andere methode dan Benes et al. (2012). Het IEA maakt geen langetermijnvoorspellingen van de olieprijs. In de World Energy Outlook van 2011 schetst het IEA een drietal scenario’s met elk een verschillende olieprijs als uitkomst. De olieprijs is in de World Energy Outlook een resultante van in de scenario’s beschreven beleidskeuzes en ontwikkelingen.
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse economie van de voorspelling dat over een decennium de olieprijs zal zijn verdubbeld (circa 180 dollar per vat in 2021)? Hoe gevoelig is de Nederlandse economie voor stijgende en volatiele olieprijzen?
Eind 2010 heeft het Centraal Planbureau een scenario doorgerekend voor een olieprijsstijging in het geval van een beperking van het olieaanbod. In die doorrekening komt het bruto binnenlands product (BBP) van Nederland bij een 20% hogere olieprijs op middellange termijn 0,3% lager te liggen. Een olieprijsverdubbeling in een decennium zou dus het BBP met 1,5% kunnen drukken, hetgeen betekent dat de economische groei gemiddeld 0,15%-punt per jaar lager zou liggen.1 De Nederlandse economie verliest daarmee ruwweg een tiende van haar groeipotentie.
De oorzaken van de olieprijsontwikkeling bepalen hoe de ontwikkeling doorwerkt op de Nederlandse economie. Als een olieprijsstijging het gevolg is van een sterke groei van de wereldeconomie, zien de gevolgen er anders uit dan in het scenario waar een deel van het wereldaanbod van olie wegvalt zoals door het CPB is beschreven. Als de prijsstijging het resultaat is van wereldwijd meevallende economische groei, dan profiteert Nederland primair via haar aandeel in de groei van de wereldhandel. Dit compenseert volgens CPB-doorrekeningen het negatieve effect van hogere olieprijzen.
Wat zijn de consequenties van deze studie van het IMF voor de studies van het CPB (Centraal Planbureau), die zich baseren op een olieprijs van 118 dollar per vat in 2020 (in navolging van het IEA) en tevens de Referentieraming Energie en Emissies: actualisatie 2012? Wat betekent de studie van het IMF voor het overheidsbeleid dat op basis van laatstgenoemde documenten is ingezet?
Het Centraal Planbureau gaat er in zijn korte- en middellangetermijnramingen vanuit dat de reële prijs van olie constant blijft. Dit komt overeen met een «random walk»-raming, zoals genoemd in de studie van Benes et al. (2012). Het onderzoek Benes et al. (2012) suggereert dat de «random walk»-methode, voor de introductie van de eigen nieuwe methode, de ramingmethode was met de beste voorspelresultaten. Het Internationaal Monetair Fonds blijkt in zijn nieuwste macro-economische ramingen van de World Economic Outlook October 2012 eveneens van reëel constante olieprijzen uit te zijn gegaan. Waar het langetermijnramingen betreft is het CPB voorlopig voornemens om de olieprijsraming te blijven baseren op de scenario's van de International Energy Outlook van het Internationaal Energie Agentschap.
De studie van de IMF-onderzoekers bevestigt dat het waarschijnlijk is dat olieprijzen door zowel oorzaken aan vraag- als aanbodzijde zullen stijgen. Dat de kosten van energie zullen stijgen is ook geconstateerd in het Energierapport en vormt een uitgangspunt van het energiebeleid van dit kabinet2. Het betekent allereerst dat alle veilige en betrouwbare energieopties hard nodig zijn voor het realiseren van betrouwbare energie tegen concurrerende prijzen: groen, maar ook grijs zoals kolen, gas en kernenergie. Daarbij bevestigen de stijgingen in olieprijzen de noodzaak van de huidige prioriteiten, waaronder het diversifiëren naar energiedragers en herkomst van energie, het versterken van de Europese markt, het positioneren van Nederland als gasrotonde, het stimuleren van hernieuwbare energie, het voeren van een actieve energiediplomatie, het bijmengen van biobrandstoffen in de transportsector, de inzet op elektrisch vervoer en de ontwikkeling van de biobased economy en het creëren van optimale omstandigheden voor innovatie.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing in de conclusies van het IMF-rapport dat dergelijke hoge olieprijzen de wereldeconomie op «onbekend terrein» brengen en dat er een pijngrens is waarboven de effecten van olieprijzen op het Bruto Binnenlands Product «non-lineair» worden? Is dit voor u reden onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van een sterker stijgende olieprijs dan waarmee in de huidige modellen van het IEA en het CPB is gerekend?
De IMF-onderzoekers stellen dat toekomstige olieprijzen notoir moeilijk zijn geweest om te voorspellen. Ook de nieuwe modelmatige schattingen van Benes et al. (2012) kunnen op basis van historische data op voorhand geen grote voorspelzekerheid worden toegedicht. Op basis van historische data zou de kans 90% zijn dat de gemiddelde reële olieprijs in 2022 tussen circa $120 en $240 uitkomt. Het is dus een grove schatting die in de praktijk met grote kans anders kan uitpakken. Het valt niet uit te sluiten dat inderdaad «onbekend terrein» wordt betreden en niet-lineaire effecten zouden kunnen optreden. Wanneer hoge olieprijzen een sector volledig onlevensvatbaar maakt, is het inderdaad mogelijk dat het effect van een olieprijsstijging op het bruto binnenlands product niet-lineair is. Echter, erg hoge olieprijzen leiden tot substitutie naar andere energiebronnen en tot ontwikkeling en gebruik van nieuwe technieken. Dit verkleint de kans op niet-lineaire effecten.
Vanwege de onzekerheden in het onderzoek naar prijsontwikkelingen en het doorlopend onderzoek dat medewerkers van o.a. het IMF en het IEA verrichten ben ik niet voornemens om onderzoek te laten verrichten naar de gevolgen van de genoemde veronderstelde olieprijsstijgingen.
Schaarse stageplaatsen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht « Alarm om tekort stageplaatsen»?1
Ja.
Zijn er volgens u, naast de economische crisis, nog andere oorzaken aan te wijzen voor het steeds groter wordende tekort aan stageplaatsen voor mbo-ers? Zo ja, welke? Wat vindt u van de suggestie van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) om belastingvoordeel aan te bieden aan bedrijven die stages aanbieden? Zijn er volgens u nog andere stimuleringsmaatregelen in te zetten om het tekort aan stageplaatsen op te heffen?
De economische crisis is de belangrijkste oorzaak van het tekort aan stages. De teruggang in het aantal stages doet zich vooral voor in de conjunctuurgevoelige sectoren zoals bouw, afbouw, hout en meubel, mobiliteit, transport en daarnaast een aantal overheidsgerelateerde sectoren. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sectoren minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Bedrijven die stages aanbieden, kunnen op dit moment gebruik maken van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (Wva). De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen die kosten maken voor begeleiding van werknemers die een leerwerktraject volgen in het kader van een erkende mbo- of hbo-opleiding. Een recente evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs laat zien dat op verschillende manieren onbedoeld gebruik wordt gemaakt van de regeling. Het kabinet heeft daarom besloten het belastingvoordeel voor bedrijven om te bouwen in een veel beter te richten subsidieregeling op de begroting van OCW.
De SBB zal samen met de kenniscentra een stage- en leerbanenoffensief opstarten. Ik juich dit van harte toe. Onderwijs en bedrijfsleven zullen gezamenlijk in actie komen om de knelpunten op de stage- en leerbanenmarkt op te lossen. Het doel van de SBB is om ook in deze economisch moeilijke tijd de ruim 500 000 mbo-ers voldoende stages en leerbanen te bieden. Onderdelen van het offensief zijn het intensief werven van nieuwe leerbedrijven in sectoren met goede arbeidsmarktkansen en betere voorlichting voor aankomende studenten. Ook werkgeversverenigingen VNO-NCW en MKB-Nederland roepen sinds begin september 2012 werkgevers op om stages en leerbanen te blijven aanbieden.
Deelt u de mening dat ook gekeken moet worden naar de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt, die nog niet altijd optimaal is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kan volgens u daaraan nog worden verbeterd? Vindt u het initiatief van het Albeda College in Rotterdam om leerlingen om te praten voor zorg- en techniekopleidingen te kiezen, het navolgen waard? Zijn er volgens u nog andere initiatieven te implementeren om leerlingen te laten kiezen voor arbeidsmarktrelevante studies?
In de brief «Aanbod van mbo-opleidingen» (Kamerstukken vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 129) heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven welke acties in gang zijn gezet om tot een doelmatig en arbeidsmarktrelevant opleidingenaanbod te komen. Het kabinet zet deze koers in een verantwoord tijdpad voort en betrekt daarbij de inkorting en intensivering van de opleidingen en een sterk vereenvoudigde kwalificatiestructuur.
Daarnaast hebben instellingen uiteraard zelf ook de taak om doelmatigheid en arbeidsmarktperspectief voldoende mee te wegen in besluiten over het aanbod aan opleidingen. Het initiatief van het Albeda College juich ik dan ook toe. Ook heb ik de SBB de opdracht gegeven om een studiebijsluiter te ontwikkelen met eerlijke en objectieve informatie over arbeidsmarktkansen per opleiding. Met deze informatie kunnen studenten een betere studiekeuze maken en instellingen kunnen deze informatie gebruiken om beroepsoriënterende gesprekken te voeren met aankomende studenten.
Deelt u de mening dat zonder goede vakmensen er geen kenniseconomie kan bestaan en het tekort aan stageplaatsen en afnemende aantal vacatures voor mbo-ers zorgelijk zijn? Bent u van mening dat er gezien de oplopende jeugdwerkloosheid opnieuw een Taskforce Jeugdwerkloosheid zou moeten worden opgericht?
Een goed opgeleide beroepsbevolking is cruciaal voor onze economie. Onze economie heeft immers behoefte aan goed geschoolde vakmensen. Ik deel dan ook uw mening dat zonder goede vakmensen geen kenniseconomie kan bestaan. De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden. De ontwikkeling van het aantal stageplaatsen heeft daarom de volle aandacht van het kabinet. Dit is ook de reden waarom er in het regeerakkoord is afgesproken om met bedrijfsleven en onderwijsinstellingen afspraken te maken over het beschikbaar stellen van voldoende stageplaatsen in het kader van het Techniekpact 2020.
De oplopende werkloosheid onder jongeren onderstreept het belang van verdere versterking van de aansluiting tussen het (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt en het verder terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. Het kabinet houdt de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid nauwgezet in de gaten en treedt in gesprek met sociale partners om te bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Verwacht u dat veel mbo-studenten ervoor zullen kiezen langer te studeren? Bent u bereid met de staatssecretaris van OCW te gaan bezien op welke wijze hbo-instellingen meer aandacht kunnen hebben voor doorstromers vanuit het mbo, aangezien die aansluiting nu vaak niet optimaal is? Deelt u de mening dat een andere manier zou kunnen zijn het invoeren van een meester-gezeltitel die meer status verleent aan het vak?
In de praktijk zien we dat veel jongeren in het mbo na afronding van een opleiding doorstuderen om een hoger mbo-diploma te behalen of doorgaan naar het hbo. Een aanzienlijk deel van de hbo-studenten is afkomstig uit het mbo en een goede aansluiting tussen beide onderwijssectoren is dan ook erg belangrijk.
Een betere aansluiting tussen het mbo en hbo-instellingen kan worden gerealiseerd door een betere samenwerking in de regio. In de praktijk zien we daarvan reeds goede voorbeelden. Ook is in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs «Kwaliteit in verscheidenheid» (2011) aangekondigd dat het bij wet mogelijk wordt gemaakt dat hogescholen aan studenten met een mbo-achtergrond nadere vooropleidingseisen kunnen stellen. Daarnaast zijn er tweejarige programma’s in het hoger beroepsonderwijs die opleiden tot een nieuwe wettelijke graad: de Associate degree. De verwachting is dat Ad-programma’s aantrekkelijk zijn voor met name mbo-ers die twijfelen over een vervolgstudie en voor werkenden. De huidige arbeidsmarkt heeft behoefte aan afgestudeerden met een opleidingsachtergrond tussen mbo 4- en hbo-niveau.
Ik ben voorstander van een helder onderscheid tussen de verantwoordelijkheid van het onderwijs, i.c. de ontwikkeling tot een beginnend beroepsbeoefenaar, en de verantwoordelijkheid van de branche, te weten de ontwikkeling van de beroepsbeoefenaar in de praktijk. De keuze voor wel of niet invoering van een meester-gezeltitel en de invulling ervan is dus een verantwoordelijkheid van de branche zelf.
Het bericht “Serieverkrachter (18) loopt dagen vrij rond” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat een beruchte serieverkrachter uit Almere vorige week bijna vier dagen vrij heeft rondgelopen en dat justitie niet publiekelijk alarm heeft geslagen?1
Ja.
Waarom heeft justitie niet direct groot alarm geslagen, ook niet nadat deskundigen aangaven dat deze serieverkrachter makkelijk in herhaling kan vallen?
Per incident wordt het belang van een opsporingsbericht afgewogen. Bij de overweging om hiertoe al dan niet over te gaan, is, naast de afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit, de inschatting van de reactie van de onttrokken persoon op de media-aandacht van groot belang. Uit ervaring is bekend dat sommige onttrokken personen gevaarlijker en meer onberekenbaar worden door media-aandacht, anderen slaan op vlucht. In de onderhavige zaak is, na een weloverwogen inschatting, besloten dat berichtgeving middels de media het opsporingsbelang niet zou dienen. Hierbij is het recidive- en gevaarsrisico meegewogen.
Wat is het beleid met betrekking tot wel of geen alarm slaan bij een ontsnapping van een gevaarlijke tbs'er? Hoe wordt de afweging tussen in het belang van de opsporing en het belang van bescherming van de samenleving gemaakt?
Zie antwoord 2. De bescherming van slachtoffers en samenleving prevaleert boven het belang van de opsporing. Juist hiervoor dient de zorgvuldige afweging om al dan niet over te gaan tot een opsporingsbericht.
Deelt u de mening dat door niet publiekelijk alarm te slaan, justitie de samenleving ernstig in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 2 en 3.
Waarom wordt een serieverkrachter die in rapporten wordt bestempeld als gevaarlijk en onberekenbaar in de samenleving losgelaten bij wijze van proefverlof?
Er is geen sprake van een planmatig ofwel proefverlof. Vanwege een noodzakelijk bezoek aan een specialist is door de directeur van de inrichting toestemming aan de betrokken jeugdige verleend om de inrichting onder toezicht van twee begeleiders te verlaten, conform artikel 47 lid 4 sub c Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj).
Hebben deze ontsnapping of mislukte proefverloven in het algemeen ook gevolgen voor de deskundige die dit proefverlof veilig achtte? Zo nee, waarom niet?
De onttrekking van de betrokken jeugdige heeft geen disciplinaire gevolgen gehad voor medewerkers van de inrichting. Bij de toekenning van het extramurale medisch bezoek is gehandeld conform de geldende wet- en regelgeving. Wel zal het incident intern worden geëvalueerd om hieruit lering te trekken voor soortgelijke zaken in de toekomst.
Indien er niet conform de wet- en regelgeving wordt gehandeld bij de beoordeling van een te verlenen verlof, kunnen er maatregelen worden getroffen jegens de persoon in kwestie, zoals bijvoorbeeld het opleggen van een disciplinaire straf.
Deelt u de mening dat tbs (in de huidige vorm) moet worden afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Nee, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), waartoe de betrokken jeugdige in eerste aanleg is veroordeeld, is een waardevolle toevoeging aan het jeugdsanctiestelsel. De PIJ-maatregel biedt de mogelijkheid om jeugdigen die ernstig delictgedrag vertonen, een intensieve en intramurale behandeling te bieden. Indien er aan het gevaar van de jeugdige een stoornis ten grondslag ligt, dan strekt de PIJ-maatregel er mede toe deze stoornis te behandelen. De duur van de PIJ-maatregel vloeit voort uit de wet, is vatbaar voor verlenging en biedt ook de ruimte om van verlenging af te zien. Het al dan niet verlengen van de maatregel hangt af van het succes van de behandeling. De veiligheid van de samenleving kan zodoende optimaal worden beschermd en de jeugdige kan worden voorbereid op een succesvolle terugkeer in de maatschappij.
Het doodschieten van een stier die gevallen is uit een omgeslagen aanhangwagen op de A2 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er vandaag een stier op de A2 uit een omgeslagen aanhangwagen is gevallen, waarop een dierenarts het dier heeft doodgeschoten?1
Ja. De stier is overigens niet door een dierenarts neergeschoten, maar door de politie.
Wat is de specifieke oorzaak van het kantelen van de aanhangwagen?
Uit getuigenverklaringen is gebleken dat het verkeer over de Lekbrug hinder ondervond van de krachtige wind dwars op de rijrichting. De aanhanger begon ter plekke te slingeren en kort daarna schaarde de combinatie en kantelde de aanhangwagen. De koe en de stier zijn vervolgens ontsnapt.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de dieren in de aanhanger zo onrustig waren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend of, en zo ja waarom, de dieren in de aanhangwagen onrustig waren.
Kunt u aangeven of het transport onvoldoende of niet voldeed aan de voorwaarden uit de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens transport, waardoor de dieren zo onrustig waren en de aanhangwagen kantelde? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Het betrof vervoer waarbij de veehouder zijn eigen dieren in zijn eigen vervoermiddel over een afstand van minder dan 50 km van zijn bedrijf naar de slachterij verplaatste. Op grond van artikel 1 2e lid onder b van de Verordening (EG) Nr. 1/2005 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer zijn dan alleen de algemene bepalingen van artikel 3 voor het vervoer uit de Verordening van toepassing. Er zijn geen aanwijzingen dat bij dit transport hieraan niet is voldaan.
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ook controles uitvoert op dit soort kleine transporten? Zo ja, wat wordt er gecontroleerd en hoe vaak? Zo nee, waarom niet en bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat ook dit soort kleine transporten in de toekomst wel worden gecontroleerd?
De NVWA voert controles uit op de naleving van de Verordening van alle soorten van vervoer van dieren. Steekproefsgewijs worden door het jaar heen ook dit soort kleine transporten van dieren gecontroleerd.
Kunt u het kader van afwegingen en de beslissingen schetsen bij het doden van de stier?
De politie heeft een richtlijn waarin is beschreven hoe zij zal omgaan met dit soort incidenten. Bij losgebroken dieren, die zich niet meer of nauwelijks laten vangen en (direct) gevaar opleveren voor de veiligheid, moet het dier onschadelijk worden gemaakt. Hiertoe wordt een dierenarts met een verdovingsgeweer opgeroepen. Indien dit niet mogelijk is, zal de politie het dier doden met het dienstvuurwapen.
Bij dit incident hebben de betrokken agenten de assistentie van een dierenarts met verdovingsgeweer ingeroepen. De dierenarts verklaarde echter dat hij over onvoldoende verdovingsmiddel beschikte. Tegelijkertijd dreigde er acuut gevaar voor de verkeersdeelnemers. De stier dreigde namelijk de middenvangrail over te springen naar de andere rijbaan, waar het verkeer met een snelheid van ongeveer 70 tot 80 km/u reed. Hierop heeft de politie gebruik gemaakt van het dienstvuurwapen en de stier in de kop geschoten. De stier is vervolgens afgevoerd naar het dichtstbijzijnde slachthuis en daar gedood.
Op dit moment wordt gewerkt aan een gezamenlijk afsprakenkader (NVWA, RWS, KLPD, politie) over hoe op te treden bij incidenten met dieren op de weg. Tot nu toe bestaan er nog geen gezamenlijke afspraken. In het afsprakenkader zal worden opgenomen hoe partijen zullen handelen bij een verkeersongeval/of pechgeval op het hoofd- en rijkswegennet waarbij dieren zijn betrokken. Deze afspraken hebben betrekking op de taakverdeling, de werkwijze en de onderlinge communicatie.
Waarom was het doodschieten van de stier «de beste optie» en het gebruiken van een verdovingsgeweer niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is er een protocol hoe te handelen met de dieren in geval van uitbraak en ongevallen met veetransporten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dat met ons delen?
Zie antwoord vraag 6.
De NAVO oefening Steadfast Noon |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de NAVO oefening Steadfast Noon?1 Hoe vaak vindt deze oefening plaats? Welke NAVO lidstaten doen er aan mee?
Op basis van internationale afspraken worden hierover geen mededelingen gedaan.
Is het waar dat Nederland van 15-26 oktober gaat meedoen met deze oefening op Buchel luchtmachtbasis in Duitsland?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze oefening bedoeld is om de procedures voor de inzet van tactische kernwapens na te bootsen? Zo ja, voor welke nucleaire missie wordt er geoefend? Zo nee, waartoe dient de oefening?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit soort oefeningen strijdig is met het Nederlandse beleid, gericht op nucleaire ontwapening? Deelt u verder de mening dat dergelijke oefeningen een verkeerd signaal afgeven naar landen die misschien het bezit van kernwapens nastreven?
De collectieve verdediging van het bondgenootschappelijk grondgebied berust op een combinatie van verschillende eenheden en diverse capaciteiten. De Navo-lidstaten beoefenen op generieke wijze alle taken die bij de verdediging van het bondgenootschap horen.
De Deterrence and Defence Posture Review van de Navo, die tijdens de recente Navo top in Chicago is vastgesteld, bevestigt wat eerder in het Strategisch Concept is vastgelegd. De Navo blijft enerzijds een nucleaire alliantie zolang in de wereld kernwapens bestaan en streeft er anderzijds uitdrukkelijk naar de omstandigheden te scheppen voor een wereld zonder nucleaire wapens, in overeenstemming met de doelstellingen van het Non Proliferatie Verdrag (NPV). Dit laatste zal echter niet op korte termijn bereikbaar zijn, maar stap voor stap, fase na fase. De Navo onderstreept, mede op aandringen van Nederland, het belang van negatieve veiligheidsgaranties van de Navo-kernwapenstaten als vertrouwenwekkende maatregel. Er is vastgelegd dat de negatieve veiligheidsgaranties van individuele kernwapenstaten ook gelden voor de aan Navo toegewezen nucleaire wapens. Tevens is vastgelegd dat met Rusland zal worden gesproken over wederzijdse transparantie op het gebied van niet-strategische kernwapens in Europa. Reciprociteit met Rusland is een voorwaarde voor aanpassingen in het niet-strategisch kernwapenarsenaal van de Navo. Het kabinet is ook verheugd over de steun die in de Posture Review wordt uitgesproken voor verdere inspanningen van de Verenigde Staten en de Russische Federatie om de strategische stabiliteit te bevorderen, de transparantie te vergroten en de aantallen nucleaire wapens te verminderen.
Bent u bereid om deelname van Nederland aan deze oefeningen te staken? Zo nee, waarom niet? Non-Strategic Nuclear Weapons – Hans Kristensen Federation of American Scientists May 2012 pag 22–2
Zie antwoord vraag 4.
Een ontsnapte serieverkrachter |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Seksmonster ontsnapte uit ziekenhuis»1 en «Serieverkrachter Almere vluchtte»?2
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen3 over een ontsnapte ter beschikking gestelde (tbs'er) en de aan een burgemeester opgelegde zwijgplicht?
Ja.
Kunt u een feitenrelaas geven over de ontsnapping van de tbs'er die in Lelystad aan zijn begeleiders wist te ontsnappen?
De betrokken jeugdige betreft geen terbeschikkinggestelde (tbs’er). De jeugdige is bij vonnis door de Rechtbank veroordeeld tot jeugddetentie en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Tegen dit vonnis is door de veroordeelde hoger beroep ingesteld. De inhoudelijke behandeling bij het Gerechtshof zal nog plaatsvinden, waardoor betrokkene formeel onder de status «voorlopige hechtenis» in een JJI verblijft.
Vanwege een noodzakelijk bezoek aan een specialist is door de directeur van de inrichting toestemming aan de betrokken jeugdige verleend om de inrichting onder toezicht van twee begeleiders te verlaten, conform artikel 47 lid 4 sub c Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De betrokkene jeugdige heeft op 20 september 2012 kans gezien om zich tijdens het instappen van de auto te onttrekken aan het toezicht van zijn begeleiders. Conform de procedures rondom onttrekkingen is het incident direct gemeld aan 112 en het Korps landelijke politiediensten (KLPD). De Groep Opsporing Onttrekkingen van het KLPD heeft naar aanleiding van de melding direct een opsporingsonderzoek ingesteld. De jeugdige heeft zich na drie dagen gemeld bij de inrichting, waarna hij is ingesloten.
Hoeveel personen hebben de tbs'er begeleid? Werd er rekening gehouden met vluchtgevaar? Zo ja, hoe heeft de tbs'er dan toch kunnen ontsnappen? Zo nee, waarom niet?
De betrokken jeugdige werd begeleid door een tweetal ervaren groepsleiders. Bij de beoordeling van een te verlenen medisch transport wordt altijd het belang van de jeugdige afgewogen tegen de risico’s voor de continuïteit van de tenuitvoerlegging en voor de maatschappelijke orde en veiligheid. Eventuele risico’s worden ingeperkt door het treffen van noodzakelijke beveiligingsmaatregelen. Ondanks de inzet van een tweetal begeleiders is de jeugdige in staat gebleken zich te onttrekken aan hun toezicht.
Is het waar dat deskundigen hebben gewaarschuwd dat de ontsnapte tbs'er makkelijk in herhaling kan vervallen? Zo ja, hoe is het dan toch mogelijk dat, gezien de ontsnapping, deze waarschuwing blijkbaar niet serieus genoeg is genomen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De directeur van een justitiële jeugdinrichting (JJI) heeft een zorgplicht ten aanzien van de individuele gezondheidstoestand van jeugdigen die in diens inrichting verblijven. Indien een bezoek aan een specialist essentieel is voor de gezondheid van een jeugdige, draagt de directeur zorg voor de overbrenging van de jeugdige naar een ziekenhuis dan wel een andere instelling waar de bedoelde behandeling plaatsvindt, conform artikel 47 lid 4 sub c Bjj. De inrichting heeft middels het risicotaxatie-instrument SAVRY het recidiverisico geschat op «hoog». In de onderhavige zaak heeft de directeur van de inrichting bepaald dat de betrokken jeugdige de inrichting op medische grond mocht verlaten onder begeleiding van twee medewerkers.
Kunt u garanderen dat tbs'er tijdens de duur van zijn ontsnapping geen strafbare feiten heeft gepleegd? Zo ja, hoe dan? Zo nee, weet u van gepleegde strafbare feiten en welke waren dat dan?
Nee, dit kan ik niet garanderen. Afgaand op de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) zijn er, voor zover bekend, geen aangiften gedaan van strafbare feiten in de periode dat de betrokken jeugdige zich heeft onttrokken, die met hem in verband kunnen worden gebracht.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers van de tbs'er onverteerbaar moet zijn om te ervaren dat deze gevaarlijke dader uit de handen van justitie wist te ontkomen? Zo ja, wat heeft u gedaan om de slachtoffers te beschermen of anderszins gerust te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit deel ik. De slachtoffers zijn, conform het beleid hieromtrent, direct geïnformeerd over de onttrekking. Er is een dreigingsinschatting ten aanzien van de slachtoffers gemaakt door de afdeling CCB (Conflict- en Crisisbeheersing) van de politie in opdracht van de hoofdofficier van justitie. De uitkomst van de dreigingsinschatting gaf in deze zaak geen aanleiding tot het treffen van maatregelen in het kader van het stelsel «Bewaken en beveiligen». Er is wel een familierechercheur beschikbaar gesteld, die te allen tijde als aanspreekpunt diende voor de slachtoffers.
Is het, mede in het licht van het verzwijgen van de recente ontsnapping van een tbs'er uit Rekken, inmiddels staand beleid geworden dat ontsnappingen van gevaarlijke criminelen niet meer publiek worden gemaakt? Zo ja, op grond van welke exacte overwegingen is dit beleid gebaseerd? Zo nee, wat is het beleid ten aan zien van het publiek maken van dergelijke ontsnappingen dan wel?
Nee, per incident wordt het belang van een opsporingsbericht afgewogen. Bij de overweging om hiertoe al dan niet over te gaan, is, naast de afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit, de inschatting van de reactie van de onttrokken persoon op de media-aandacht van groot belang. Uit ervaring is bekend dat sommige onttrokken personen gevaarlijker en meer onberekenbaar worden door media-aandacht, anderen slaan op vlucht. In de onderhavige zaak is, na een weloverwogen inschatting, besloten dat mediaberichten niet in het opsporingsbelang zouden dienen. Hierbij is het recidive- en gevaarsrisico meegewogen. De bescherming van slachtoffers en samenleving prevaleert boven het belang van de opsporing. Juist hiervoor dient de zorgvuldige afweging om al dan niet over te gaan tot een opsporingsbericht.
Het financiële beleid van zorgverzekeraars en de zorgpremies |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraken van de voorzitter van zorgverzekeraar DSW dat de zorgverzekeraars dit jaar winsten maken die «bijna onmaatschappelijk hoog» zijn? Wanneer is er voor u sprake van een onmaatschappelijk hoge winst door zorgverzekeraars? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik laat die uitspraak voor rekening van de heer Oomen. Voor mij is leidend dat de Zorgverzekeringswet wordt uitgevoerd binnen de geldende wet en regelgeving. Onderdeel daarvan is dat de verzekeraars een financiële buffer dienen aan te houden om aan hun huidige en toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. De maatschappelijke aanvaardbaarheid komt mede tot uitdrukking in het keuzegedrag van de verzekerde, die voor de laagste premie kan kiezen.
Hoeveel winst zullen de zorgverzekeraars dit jaar na schatting maken? Met welk getal wordt door u rekening gehouden?
In de ramingen in de Begroting 2012 is verondersteld dat het exploitatiesaldo bij de verzekeraars € 1,1 miljard bedraagt in 2012; € 0,6 miljard meer dan in 2011. Deze verhoging vloeit voort uit de financiële consequenties voor zorgverzekeraars van de afschaffing van de macronacalculatie en de daarmee samenhangende stijging van de solvabiliteitsvereiste van 9 naar 11% van de totale schade.
Hoeveel geld zullen de zorgverzekeraars naar verwachting dit jaar uitgeven aan reclames? Indien u niet over een schatting beschikt, hoe groot was het totale budget aan reclames voor dit jaar?
De marktpositioneringsstrategie is een zaak die iedere zorgverzekeraar voor zich moet vaststellen, zij het natuurlijk binnen de gestelde wettelijke kaders. Het is aan verzekeraars om te bepalen of en hoeveel geld ze aan reclame besteden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid. Het is mij niet bekend hoeveel geld zorgverzekeraars dit jaar uit zullen geven aan reclames danwel hoe groot het budget hiervoor is. Uit onderzoek is gebleken dat zorgverzekeraars in het commerciële seizoen 2011–2012 58 miljoen euro aan reclame hebben besteed.2
Wat is uw reactie op de stelling van voorzitter Rouvoet van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat de 20 euro premiestijging waarmee u rekent voor 2013 «een slag in de lucht» is? Hoe verklaart u het verschil tussen de door u genoemde 20 euro en de ruim 100 euro waarvan ZN uitgaat?2
Ik ben het met die stelling niet eens. In de begroting 2013 van VWS staat aangegeven hoe ik tot mijn raming ben gekomen. De achtergrond van de uitspraak van de heer Rouvoet is mij niet bekend.
Wat kunt u ondernemen indien zorgverzekeraars ervoor kiezen om via premieverhoging hun overtollige financiële reserves te vergroten, in plaats van deze te verlagen of maximaal gelijk te houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen bevoegdheden om in te grijpen in de financiële huishouding van zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars dienen binnen het geldende wettelijke kader de Zorgverzekeringswet uit te voeren.
Waarom heeft u toegestaan dat zorgverzekeraars jarenlang meer premiegeld konden oppotten dan op grond van solvabiliteitseisen noodzakelijk was? Wilt u uw antwoord toelichten?3
In het huidige zorgstelsel concurreren de zorgverzekeraars om de gunst van de verzekerde. De hoogte van de premie, de kwaliteit van de zorg die zij inkopen en de wijze waarop de zorgverzekeraars het premiegeld investeren om de gunst van de verzekerde te winnen zijn belangrijke elementen waarop zij zich van elkaar onderscheiden. Mits de zorgverzekeraars voldoen aan de solvabiliteitseisen zijn zij vrij in de besteding van hun premie-inkomsten.
Deelt u de mening dat de financiële vetzucht van zorgverzekeraars het maatschappelijke draagvlak voor de zorgverzekering ondermijnt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen tegen het oppotten van premiegeld?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat deze opgepotte zorgmiljarden worden besteed aan zorg, of worden teruggegeven aan de burger? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om de publieke verantwoording van zorgverzekeraars te vergroten? Vindt u het een goed idee om jaarverslagen te openbaren, zoals zorginstellingen dat moeten doen? Zo ja, wilt u dit ook met terugwerkende kracht regelen? Zo neen, waarom wilt u geen publieke verantwoording over de premies?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek zijn zorgverzekeraars al verplicht een jaarrekening op te stellen – waarin onder meer duidelijk wordt gemaakt hoe de premiegelden worden besteed – en deze jaarrekening openbaar te maken. De jaarrekening wordt openbaar gemaakt door deze te deponeren bij de Kamer van Koophandel. Het jaarverslag moet ook openbaar gemaakt worden en is in de regel beschikbaar bij het hoofdkantoor van de onderneming. Overigens publiceren de meeste zorgverzekeraars hun jaarverslag en jaarrekening ook op hun website. Verder moeten de zorgverzekeraars op dit moment voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van de WOPT (Wet openbaarmaking publiekgefinancierde topinkomens). Op korte termijn wordt de WOPT ingetrokken en gaat de WNT (Wet normering topinkomens) voor de zorgverzekeraars gelden. Ik ben van oordeel dat op deze wijze voldoende verantwoording wordt afgelegd over de besteding van premiegelden.
Erkent u dat, naast winst maken, het oppotten van geld ook de hoogte van salarissen van zorgverzekeraars voor premiebetalers een doorn in het oog zijn? Bent u bereid een grens te stellen om te voorkomen dat er mensen rijk worden van duur betaalde zorgpremies?
De inkomens van bestuurders van zorgverzekeraars gaan onder de Wet normering topinkomens (WNT) vallen. Het voorstel voor deze wet is momenteel in behandeling in de Eerste Kamer. In deze wet zijn de zorgverzekeraars ingedeeld in het regime van de sectorale norm.
Hoe oordeelt u over de uitvoeringskosten van zorgverzekeraars? Hoe is de verhouding van de uitvoeringskosten van de Zorgverzekeringswet en het ziekenfonds? Hoe verklaart u de stijging van de uitvoeringskosten?
In de onlangs door Vektis gepubliceerde rapportage Jaarcijfers 2012 komen op basis van de jaarlijkse Marktenquête voor 2011 de uitvoeringskosten exclusief exploitatiesaldi uit op 1 150 miljoen euro. Dit komt neer op 3,1 procent van de totale uitgaven Zorgverzekeringswet van individuele zorgverzekeraars. Daarbij is voor de uitgaven in 2011 uitgegaan van 37 339,3 miljoen euro (zie VWS-begroting 2013, p. 172).
In 2005 bedroegen de uitvoeringskosten van de ziekenfondsen 473,1 miljoen euro en uitgaven aan zorg van 18 913,5 miljoen euro (bron: CVZ Zorgcijfers kwartaalbericht, 1e kwartaal 2010, p. 49). Dit komt neer op 2,5 procent van de totale uitgaven Ziekenfondswet.
Een verklaring voor de beperkte stijging kan waarschijnlijk gevonden worden in het feit dat zorgverzekeraars een veel groter rol in het hele zorgproces (zorginkoop) hebben gekregen.
Wat is uw reactie op apothekers die stellen dat de farmaceutische winsten van zorgverzekeraars worden verklaard door een beleid dat een gezonde bedrijfsvoering van apothekers onmogelijk maakt?4
Uit de quickscan farmacie van de NZA bleek dat sinds de invoering van vrij onderhandelbare apothekerstarieven lagere of gelijkblijvende tarieven voor 2012 zijn afgesproken door zorgverzekeraars en apothekers. In hoeverre de volumeontwikkelingen de lagere of gelijkblijvende tarieven compenseren zal kunnen blijken uit de Marktscan farmacie van de NZa die eind van het jaar verschijnt. Overigens is het de taak van zorgverzekeraars en apotheekhoudenden om een meer efficiënte en betere farmaceutische zorg ten behoeve van hun verzekerden en patiënten na te streven. Zorgverzekeraars Nederland en de apotheekbranche hebben in het bestuurlijk overleg van 25 september jl. met elkaar gesproken over door de branche aangevoerde knelpunten en aandachtspunten na de introductie van vrije prijzen per 1 januari 2012. Zorgverzekeraars hebben in dit overleg de bereidheid uitgesproken om in brancheverband te bezien of en zo ja hoe aan de genoemde knelpunten zou kunnen worden tegemoet gekomen maar tegelijkertijd ook aangegeven dat de inhoud en vormgeving van de contractering een zaak van individuele zorgverzekeraars is (brief van 4 oktober 2012 van Zorgverzekeraars Nederland aan de KNMP). Het doet mij deugd dat partijen met elkaar in overleg zijn getreden en ik roep ze op om hier een spoedig vervolg aan te geven zodat de uitkomsten van dat overleg in de contractering voor 2013 meegenomen kunnen worden door individuele zorgverzekeraars.
Wat is uw oordeel over de stelling dat de marktmacht van zorgverzekeraars zo groot is dat apothekers alleen maar kunnen «tekenen bij het kruisje»? Hoe past dit binnen uw opvatting van marktwerking in de zorg?
Het jaar 2012 is een overgangsjaar. Dat wordt zowel door apotheekhoudenden als zorgverzekeraars erkend. Het is een jaar waarin beide partijen hun rol en mogelijkheden nog moeten vinden, met name ook op het gebied van samenwerking en gezamenlijk onderhandelen door apotheekhoudenden. In tegenstelling tot het aangehaalde persbericht van de Napco van 26 september kan en mag er gezamenlijk worden onderhandeld overeenkomstig de richtsnoeren van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en de recent uitgebreide «bagatel-bepaling» in de Mededingingswet. Mede in verband met de zorgplicht van zorgverzekeraars (die voldoende verantwoorde farmaceutische zorg voor hun verzekerden moeten contracteren) bestaat er een vrij evenwichtig stelsel waarbij uitwassen door de toezichthouders zoals de NZa en de Inspectie voor de Gezondheidszorg kunnen worden bestreden en geschillen over de contractering aan de burgerlijke rechter kunnen worden voorgelegd. Ik verwacht dat het contracteerproces in 2013 en in de volgende jaren tot meer volwassenheid zal komen.
Deelt u de mening dat een apotheek beter via een vast abonnementstarief per patiënt kan worden gefinancierd omdat zij een vaste farmaceutische zorgverlener moet zijn, en geen pillenboer die vooral zijn inkomsten moet halen uit het verstrekken van medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een apotheker geen pillenboer moet zijn die vooral zijn inkomsten moet halen uit het verstrekken van medicijnen. De achterliggende gedachte van het vrij onderhandelbaar maken van de apothekerstarieven en het vaststellen van nieuwe prestatiebeschrijvingen, is juist om er voor te zorgen dat de kwaliteit van de farmaceutische zorg en het resultaat daarvan voor de patiënt (de toegevoegde waarde van de apotheker) kan worden betaald. En dat niet meer het betalen van het aantal verstrekkingen (het volume) voorop staat. Met het vrij onderhandelbaar maken van de apothekerstarieven is het ook mogelijk om een abonnementstarief overeen te komen. Ik deel niet de mening dat een apotheek beter via een vast abonnementstarief per patiënt kan worden gefinancierd.
Hierdoor zou een apotheek die het slecht doet namelijk evenveel verdienen als een apotheek die het goed doet. In mijn optiek is een differentiatie in beloning tussen goede en minder goede apothekers cruciaal om het niveau van de farmaceutische zorg te verbeteren.
De uitspraken van de staatssecretaris over de dood van een inbreker |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat bedoelt u precies met uw reactie op het geweldsincident in Diessen dat de dood van de vermoedelijke dader een inbrekersrisico betreft?1 Kunt u uw uitlatingen toelichten?
Ik bedoelde daarmee dat iemand die in het huis van een ander inbreekt daarmee een risico neemt. De bewoner van een huis kan en mag zich verdedigen tegen de dreiging die van een inbreker uitgaat. Daarbij dienen uiteraard wel proportionaliteit en subsidiariteit in acht te worden genomen.
Waarom heeft u nu al zo duidelijk een standpunt ingenomen? Was het niet beter geweest niet te reageren op dit geweldsincident, nu nog onduidelijk is wat er precies gebeurd is en hiernaar door justitie onderzoek wordt verricht?
Ik heb op een moment dat dit onderwerp actueel was in algemene zin sympathie willen uitspreken voor mensen die ongewild met inbrekers geconfronteerd worden en die zich verdedigen tegen de dreiging waarmee zij geconfronteerd worden. Ik heb geen oordeel gegeven over het specifieke incident in Diessen. Dat oordeel is ook niet aan mij, maar aan de rechter.
Deelt u de mening dat er een verschil is tussen zelfverdediging, zoals geregeld in de wet, en het kiezen van eigenrichting, wat kan leiden tot extra slachtoffers? Op welke wijze dragen uw opmerkingen bij aan het maken van dit noodzakelijke onderscheid en het voorkomen van slachtoffers?
Mijn opmerkingen zijn een ondersteuning voor mensen die, geconfronteerd met een inbreker in hun woning, zichzelf of hun goederen tegen deze dreiging verdedigen. Dit is inderdaad iets anders dan een oproep tot het kiezen van eigenrichting of het maken van slachtoffers.
Het wettelijk kader over noodweer is helder. In artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht wordt strafbaarheid uitgesloten indien de betrokkene gehandeld heeft uit noodweer of noodweerexces. Bij de beoordeling van de vraag of een geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer, wordt bezien of het strafbare feit is gepleegd ter verdediging van het eigen of andermans lichaam, eerbaarheid of goed. Deze verdediging dient noodzakelijk te zijn geweest en er moet sprake zijn geweest van een ogenblikkelijke (acute) en niet wettelijk toegestane aanval. Worden de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden en is dat het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedstoestand, dan zou er sprake kunnen zijn van de strafuitsluitingsgrond noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien het vermoeden bestaat dat iemand bij de verdediging van lijf, eerbaarheid of goed de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden, dan kan dit leiden tot vervolging. In de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) staat beschreven op welk moment een verdachte in bovenstaand omschreven situatie alsnog aangehouden en (indien nodig) in verzekering kan worden gesteld.
Deelt u de vrees voor een spiraal van geweld, nu uw uitlatingen in de media er toe kunnen leiden dat slachtoffers van een inbraak of overval vaker met geweld gaan reageren, hetgeen er toe kan leiden dat inbrekers zich beter zullen bewapenen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u destijds zo ferm afstand genomen van het advies van de Landelijk overvalcoördinator van de politie dat het veiliger is voor mensen om te vluchten bij een woningoverval omdat is gebleken dat mensen die zich verzetten vaak gewond raken?2 3 Vindt u dit bij nader inzien nog steeds verstandig? Bent u van mening dat slachtoffers er goed aan doen de confrontatie aan te gaan?
Of slachtoffers er goed aan doen om de confrontatie met een inbreker of overvaller aan te gaan hangt af van de omstandigheden van het geval, en valt noch door mij noch door de landelijk overvalcoördinator in algemene zin te beantwoorden. Waar het mij om gaat is dat er een klimaat van begrip is voor mensen die, geconfronteerd met een inbraak of overval, ervoor kiezen zichzelf te verdedigen. De uitspraak die aan de landelijk overvalcoördinator werd toegeschreven draagt niet bij aan een dergelijk klimaat, en om die reden heb ik daar afstand van genomen.
Bent u bereid uw opmerkingen terug te nemen en in het vervolg terughoudender te reageren op dergelijke incidenten, nu uw uitspraken wel eens opgevat zouden kunnen worden als een oproep tot eigenrichting en de grenzen, die de wet aan het recht op zelfverdediging stelt, onderbelicht dreigen te blijven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 1 tot en met 5.
De voorgenomen sloop van woningen in de Van der Pekbuurt in Amsterdam door woningcorporatie Ymere |
|
Sadet Karabulut , Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten over de voorgenomen sloop van woningen in de Van der Pekbuurt in Amsterdam?1
Ik ben er van op de hoogte.
Vindt u het wenselijk dat op basis van het herziene Bouwbesluit woningcorporatie Ymere voor het slopen van een blok in de Van der Pekbuurt slechts een zogeheten melding hoeft te doen? Zo nee, wat gaat u doen om dit ongedaan te maken?
De sloopmelding uit het Bouwbesluit 2012 per 1 april 2012 evenals de daarvoor geldende sloopvergunning uit de Model bouwverordening van de VNG heeft uitsluitend betrekking op het voorkomen of beperken van hinder of van een onveilige situatie tijdens het uitvoeren van sloopwerkzaamheden. Bij de genoemde sloopvergunning kon de gemeente een vergunning alleen weigeren op grond van veiligheidsoverwegingen en niet op basis van bescherming van stads- of dorpsgezichten. Bescherming van stads- of dorpsgezichten bij sloop geschiedt door het aanwijzen van beschermde stads- en dorpsgezichten. Voor deze sloopwerkzaamheden is een sloopvergunning nodig; zie hiervoor de artikelen 2.1, eerste lid, onder h, en 2.2, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Bent u ervan op de hoogte dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft bericht dat op 1 september van dit jaar de wettelijke procedure is opgestart tot aanwijzing van de Van der Pek buurt als beschermd stadsgezicht van het gebied Amsterdam Noord? Deelt u de mening dat zolang deze aanwijzing nog niet geëffectueerd is er onder geen beding gesloopt mag gaan worden? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met woningcorporatie Ymere omtrent de voorgenomen sloopplannen? Zo nee, waarom niet?
De start van de aanwijzingsprocedure tot aanwijzing van de Van der Pekbuurt als beschermd stadsgezicht heeft enige vertraging opgelopen en is gestart op 9 oktober jongstleden.
Het is primair de taak van de gemeente Amsterdam om de erfgoedwaarden in Amsterdam zorgvuldig af te wegen en te beschermen. Ik heb er vertrouwen in dat Amsterdam deze taak zorgvuldig uitvoert en voor de Van der Pekbuurt woningcorporatie Ymere hier bij betrekt.
Vindt u het wenselijk dat ondanks de vurige wens van huurders, erfgoedorganisaties, het gemeentelijk Bureau Monumenten en Archeologie, de deelraad en het dagelijks bestuur van stadsdeel Amsterdam Noord en wethouder Ossel om niet te slopen, woningcorporatie Ymere de sloop van woningen in de Van der Pekbuurt gewoon wil doordrukken? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot actief burgerschap, inspraak en bewonersparticipatie?
Het gemeentelijke Bureau Monumenten & Archeologie Amsterdam is in overleg met het stadsdeel en corporatie Ymere om cultuurhistorische belangen uit te dragen. Dit verhoudt zich goed tot inspraak en participatie.
Het bericht dat asielkinderen niet op straat mogen komen te staan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat minderjarige asielkinderen niet op straat mogen worden gezet?1
Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2012 geïnformeerd over de betekenis van het arrest van de Hoge Raad en de wijze waarop ik uitvoering zal geven aan dit arrest.
Ik ben van mening dat artikel 31, tweede lid van het (herziene) Europees Sociaal Handvest (ESH) niet ziet op illegaal in een lidstaat verblijvende kinderen, zoals nogmaals in het rapport van het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) van 2012 wordt gesuggereerd. Nederland handelt dus niet, of heeft niet in strijd gehandeld, met het ESH.
Ik sluit me in dit verband aan bij de analyse van de toenmalige Minister van Justitie in reactie op het rapport van het ECSR van 20 oktober 2009.4 De Nederlandse regering was van mening dat het rapport verwarring wekt over de uitleg van de eerste paragraaf van de bijlage bij het (herziene) ESH, waarin is bepaald dat de toekenning van rechten uit het ESH is voorbehouden aan legaal verblijvende vreemdelingen. In een resolutie van 7 juli 2010 heeft het Comité van Ministers bovendien erkend dat de personele reikwijdte van het ESH in de Bijlage bij dit Handvest is begrensd. Voorts heeft de toenmalige Minister van Justitie ook nog aangegeven dat het oordeel van het ECSR niet juridisch bindend is.
Waarom bent u niet reeds overgegaan tot aanpassing van het beleid na de conclusie van het Europees Comité voor Sociale Rechten in januari 2012 dat Nederland nog steeds in strijd handelt met onder andere artikel 31, tweede lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH) door ongedocumenteerde kinderen onderdak te ontzeggen?2 Wat is de reden dat Nederland geen gehoor heeft gegeven aan de reeds in 2009 gegrond verklaarde klacht hierover?3
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft de geconstateerde schending van fundamentele mensen- en kinderrechten voor het beleid ten opzichte van uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen die reeds op straat leven en die een herhaalde asielaanvraag hebben ingediend? Gaat u geen onderscheid meer maken tussen kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de opvang van minderjarige kinderen alleen mag worden stopgezet indien hun dagelijkse verzorging, huisvesting, medische zorg en scholing is gegarandeerd?
Deze vraag lijkt te suggereren dat gezinnen met minderjarige kinderen nu op straat worden gezet. Zoals ik in mijn brief van 21 december 2011 aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 29 344, nr. 85) heb toegelicht, gebeurt dit niet.
Aanvullend merk ik op dat de Hoge Raad nadere duiding heeft gegeven bij de verantwoordelijkheid van de Staat voor de zorg van de kinderen indien de ouders, die primair verantwoordelijkheid zijn voor het welzijn van hun kind, hierin tekort schieten. De Hoge Raad stelt dat opvang dient ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie waarbij het opvang- en verzorgingsniveau kan worden afgestemd op de tijdelijkheid van het verblijf dat in het oog staat van het daadwerkelijk vertrek uit Nederland.
Is het waar dat de huidige gezinsopvanglocaties bijna geen plek meer hebben? Zo ja, worden er meer opvangplekken gecreëerd voor de opvang van uitgeprocedeerde kinderen en hun ouders?
Nee. Er zijn op dit moment voldoende gezinslocaties gecreëerd en voldoende plaatsen beschikbaar in deze gezinslocaties.
Bent u bereid voorgaande vragen mee te nemen in uw reactie op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 september jl.?4
Ik heb ervoor gekozen uw vragen separaat te beantwoorden.
Uitlatingen van de staatssecretaris over de dood van een verdachte van inbraak |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw publieke uitlatingen over de dood van een verdachte van inbraak in het Noord-Brabantse Diessen? Wat bedoelt u er precies mee dat dit sterfgeval een inbrekersrisico is?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Is het waar dat u zich publiekelijk heeft uitgelaten over de schuldvraag in dit incident? Zo ja, hoe verhouden zich uw uitlatingen tot de ruimte die de strafrechter heeft om in deze individuele strafzaak tot een juridisch juist en rechtvaardig strafrechtelijk oordeel te komen? Vindt u ook niet dat u voor uw beurt heeft gesproken en daarmee op onaanvaardbare wijze de beoordelingsvrijheid van de rechterlijke macht heeft geschonden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Wat kunnen de potentiële gevolgen zijn van uw uitlatingen? Deelt u de mening dat uw uitlatingen kunnen worden opgevat als een apologie voor en misschien zelfs als een aanmoediging tot strafwaardig gedrag en daardoor aangemerkt zou kunnen worden als een overtreding van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Heeft u spijt van uw uitlatingen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6 van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 297).
Bent u bereid om met serieuze maatregelen ter vergroting van de veiligheid en bescherming van eigendommen te komen of volstaat u ermee dat feitelijk burgers aan zichzelf en het recht van de sterkste zijn overgeleverd?
Om te voorkomen dat mensen slachtoffer worden van een overval of inbraak is het van groot belang dat mensen zelf preventieve maatregelen nemen om hun eigendommen te beschermen. Mochten burgers onverhoopt toch slachtoffer worden van zo’n misdrijf dan kunnen zij erop rekenen dat politie en OM dit voortvarend zullen onderzoeken. Misdrijven als bovengenoemde zijn aangemerkt als «high impact crime» en hebben landelijk opsporingsprioriteit. Ik onderschrijf dan ook niet de suggestie dat burgers zijn overgeleverd aan zichzelf en het recht van de sterkste.
de premie ziektekostenverzekering en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat zorgverzekeraar DSW heeft aangekondigd dat het niet nodig is de ziektekostenpremie voor volgend jaar te verhogen?1
Ja.
Bent u het eens met Zorgverzekeraars Nederland die er op wijst dat de besparing van 1.1 miljard euro sinds 2008 te niet gedaan wordt door nieuwe dure medicijnen en het opnemen van revalidatiezorg en stoppen met roken in het pakket? Kunt u precies aangeven tot welke kosten dit leidt, en hoe deze precies worden gecompenseerd?
Het klopt dat er naast kostenverlagingen sprake is van kostenverhogingen als gevolg van de nieuwe dure geneesmiddelen, overheveling van de revalidatiezorg naar de Zorgverzekeringswet en bijvoorbeeld de opname van «stoppen met roken» in het pakket. Deze ontwikkelingen zijn allemaal verwerkt in mijn raming van de nominale premie 2013.
Bent u het eens met DSW-directeur Oomen die stelt dat elke verzekeraar die de tarieven volgend jaar met meer dan 2–3 euro per maand verhoogt wat uit te leggen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dergelijke verzekeraars ook om een uitleg vragen?
Die uitspraak laat ik voor rekening van de heer Oomen.
Verzekeraars stellen zelf de hoogte van hun premie vast en communiceren hierover met de verzekerden. De verzekerden maken de afweging of ze de premie van een verzekeraar al dan niet te hoog vinden.
Is het waar dat u uitgaat van een verhoging van de ziektekostenpremie met 20 euro per jaar? Gaat u er daarbij van uit dat verzekeraars kostenstijging opvangen via het inzetten van hun reserves? Kunt u een overzicht geven van de reserves en de mate waarin de ziektekostenverzekeraars aan de solvabiliteitseisen voldoen?
Het klopt dat ik uitga van een verhoging van de ziektekostenpremie met 20 euro per jaar. Naar mijn mening is een reële kostenstijging in de stijging van de rekenpremie verwerkt, waarbij ik niet ben uitgegaan van de inzet van reserves om de kostenstijging te financieren.
In onderstaande tabel staan de meest recente standen (ultimo 2011) van de reserveposities per verzekeraar. Voor sommige verzekeraars geldt dat de basis en de aanvullende verzekering binnen dezelfde risicodrager wordt uitgevoerd. Er zijn dan geen afzonderlijke reserveposities beschikbaar voor basis en aanvullende verzekering.
In het overzicht is tevens opgenomen de vereiste solvabiliteit (9% van de totale schade in 2011), het overschot op de vereiste solvabiliteit en de aanwezige solvabiliteit in percentage van de vereiste solvabiliteit.
De minimumeis is per 2012 voor de basisverzekering verhoogd van 9 naar 11% van de totale schade. Voor de aanvullende verzekeringen bedraagt de eis 24%.
Naam verzekeraar
Aanwezige solvabiliteit
Vereiste solvabiliteit
Overschot op de wettelijk vereiste solvabiliteit
Aanwezige solvabilteit in % vd vereiste
Achmea
basis
1.467.934
794.968
672.966
185%
VGZ
basis + aanv
1.583.028
911.635
671.393
174%
CZ
basis
1.197.568
589.304
608.264
203%
Menzis
basis
585.925
343.616
242.309
171%
Zorg en Zekerheid
basis + aanv
189.734
89.944
99.790
211%
De Friesland
basis
176.239
76.006
100.233
232%
DSW/Stad Holland
basis
165.360
70.936
94.424
233%
ONVZ
basis
107.295
53.146
54.149
202%
ASR
basis
42.180
27.728
14.452
152%
Eno
basis
33.437
16.392
17.045
204%
Wat is uw mening over de uitspraak van de heer Oomen dat er ten gevolge van het uit patent lopen van geneesmiddelen structureel 180 mln euro per jaar besparing optreedt, waarvan een deel dit jaar voor winst bij verzekeraars zorgt, omdat er in de bepaling van de hoogte van de premie geen rekening mee is gehouden? Is er sprake van een verdubbeling van de winst van verzekeraars?
In de VWS-raming van de uitgaven aan extramurale farmaceutische zorg worden verschillende elementen betrokken, waaronder het uit patent lopen van geneesmiddelen. Het is dus niet op voorhand te zeggen dat deze besparing niet is meegenomen in de raming van de uitgaven. De bepaling van de hoogte van de premie is een zaak van verzekeraars die uit kunnen gaan van eigen uitgavenramingen. Het is mij niet bekend waar zorgverzekeraars allemaal rekening mee hebben gehouden bij hun premiestelling 2012. Ik kan dus ook niet zeggen of er door het niet meenemen van besparingen door het uit patent lopen van geneesmiddelen in de premiebepaling sprake is van een verdubbeling van de winst. Overigens is DSW niet de goedkoopste verzekeraar in Nederland.
Bent u het met de heer Oomen eens dat het maatschappelijk onverantwoord is als zorgverzekeraars zeer hoge winsten maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn er mogelijk om dit te voorkomen? Wat is uw mening ten aanzien van het maximeren van de ziektekostenpremie?
Ik laat die uitspraak voor rekening van de heer Oomen. Voor mij is leidend dat de Zorgverzekeringswet wordt uitgevoerd binnen de geldende wet en regelgeving. Onderdeel daarvan is dat de verzekeraars een financiële buffer dienen aan te houden om aan hun huidige en toekomstige verplichtingen te kunnen voldoen. De maatschappelijke aanvaardbaarheid komt mede tot uitdrukking in het keuzegedrag van de verzekerde, die voor de laagste premie kan kiezen.
Kent u het bericht «Verkrachter loopt dagen vrij rond»?1
Ja.
Kunt u de toedracht van deze zaak uitleggen en daarbij aandacht schenken aan het kennelijk verkregen proefverlof, de ontsnapping en de stappen die genomen zijn om de voortvluchtige weer op te pakken?
Ik wil benadrukken dat er geen sprake is van een planmatig ofwel proefverlof. Vanwege een noodzakelijk bezoek aan een specialist is door de directeur van de inrichting toestemming aan de betrokken jeugdige verleend om de inrichting onder toezicht van twee begeleiders te verlaten, conform artikel 47 lid 4 sub c Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). De betrokkene jeugdige heeft op 20 september 2012 kans gezien om zich tijdens het instappen van de auto te onttrekken aan het toezicht van zijn begeleiders. Conform de procedures rondom onttrekkingen is het incident direct gemeld aan 112 en het Korps landelijke politiediensten (KLPD). De Groep Opsporing Onttrekkingen van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft naar aanleiding van de melding direct een opsporingsonderzoek ingesteld. De jeugdige heeft zich na drie dagen gemeld bij de inrichting, waarna hij is ingesloten.
Waarom is aan de betrokkene proefverlof verleend als hij volgens rapporten gevaarlijk en onberekenbaar is?
De directeur van een justitiële jeugdinrichting (JJI) heeft een zorgplicht ten aanzien van de individuele gezondheidstoestand van jeugdigen die in diens inrichting verblijven. Het bezoek aan een specialist was essentieel voor de gezondheid van betrokkene.
Kunt u uitleggen waarom het Openbaar Ministerie de ontsnapping niet openbaar heeft gemaakt? Wie werden over de ontsnapping wel geïnformeerd?
Per incident wordt het belang van een opsporingsbericht afgewogen. Bij de overweging om hiertoe al dan niet over te gaan, is, naast de afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit, de inschatting van de reactie van de onttrokken persoon op de media-aandacht van groot belang. Uit ervaring is gebleken dat sommige onttrokken personen gevaarlijker en meer onberekenbaar worden door media-aandacht, anderen slaan op de vlucht. In de onderhavige zaak is, na een weloverwogen inschatting, besloten dat berichtgeving middels de media het opsporingsbelang niet zou dienen. Hierbij is het recidive- en gevaarsrisico meegewogen.
De slachtoffers, de burgemeester van de betrokken gemeente, de politiekorpsen en het Openbaar Ministerie zijn direct over de onttrekking geïnformeerd.
Kunt u toelichten of overwogen is de slachtoffers te informeren dat de betrokkene ontsnapt was? Hebben zij beveiliging aangeboden gekregen? Wat is in dit soort gevallen het beleid rond slachtoffers?
De slachtoffers zijn, conform het beleid hieromtrent, geïnformeerd over de onttrekking. Er is geen directe beveiliging aan de slachtoffers aangeboden. Het beleid ten aanzien hiervan is dat er een inschatting van de dreiging wordt gemaakt door de afdeling CCB (Conflict- en Crisisbeheersing) van de politie in opdracht van de hoofdofficier van justitie. Indien de uitkomst van de dreigingsinschatting daartoe aanleiding geeft, kunnen er maatregelen in het kader van het stelsel «Bewaken en beveiligen» worden getroffen. In deze zaak bleek hiertoe geen aanleiding. Er is wel een familierechercheur beschikbaar gesteld, die te allen tijde als aanspreekpunt diende voor de slachtoffers.
Wat zijn de consequenties voor de betrokkene na de ontsnapping? Wordt dat anders als het adolescentenstrafrecht is ingevoerd?
Na iedere onttrekking beslist de directeur van de inrichting of nadere maatregelen jegens de onttrokken persoon noodzakelijk zijn, zoals het opleggen van disciplinaire straffen. In de onderhavige zaak is, na een gesprek met de betrokken jeugdige over de onttrekking, besloten om verder geen interne maatregelen tegen de jeugdige te treffen. De invoering van het adolescentenstrafrecht heeft hierop geen invloed.
Kunt een oordeel geven over de beveiliging van de betrokkene tijdens het verlof? Is deze ontsnapping reden om het beleid aan te scherpen?
De beveiligingsmaatregelen die zijn getroffen tijdens het begeleid bezoek aan de specialist, hebben de onttrekking niet kunnen voorkomen. Ik heb naar aanleiding van deze casus de sector JJI van de Dient Justitiële Inrichtingen verzocht om de meest recente onttrekkingen te analyseren. Naar aanleiding hiervan zal ik bezien of er reden is tot aanscherping van het beleid.
Het bericht ‘Steeds meer ouders gebruiken kinderopvangtoeslag als extra salaris’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer ouders gebruiken kinderopvangtoeslag als extra salaris»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Waarborgfonds Kinderopvang dat er wel degelijk een verantwoordelijkheid ligt voor de overheid bij het probleem dat ouders hun kinderopvangtoeslag niet voor het geëigende doel besteden, aangezien het hier gaat om verduistering van overheidsgeld? Zo ja, welke stappen gaat u zetten?
De rekening betalen voor het gebruik van kinderopvang is een zaak tussen de instelling en ouders. Betalen voor een dienst waar men gebruik van maakt, is niets minder dan goed fatsoen. Ook als het gaat om de kinderopvang, moeten ouders die rekening gewoon betalen. Het feit dat de overheid bijdraagt aan de kosten, ontslaat de ouders geenszins van de verplichting om het gehele bedrag, zowel de toeslag als de eigen bijdrage, te betalen aan de kinderopvangorganisatie.
De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Als ouders de rekening voor het gebruik van kinderopvang niet betalen, dan moet uiteindelijk worden geconcludeerd dat er geen kosten voor kinderopvang zijn gemaakt. Zijn er geen kosten gemaakt voor kinderopvang, dan hebben de ouders ook geen recht op de kinderopvangtoeslag. Indien de kinderopvanginstellingen deze niet betaalde uren niet opvoeren als afgenomen uren in hun jaaropgave aan de ouders, vordert de Belastingdienst ten onrechte verkregen toeslag terug.
Onderkent u dat het inherent is aan de systematiek van de kinderopvangtoeslag dat overheidsgeld wordt verduisterd doordat ouders de toeslag voor andere doelen aanwenden? Hoe gaat u werken aan een fundamentele oplossing voor dit probleem?
Nee. De kinderopvangtoeslag is een percentage van de kosten die ouders maken voor het gebruik van kinderopvang. De systematiek van de toeslag zorgt voor een directe relatie tussen de kosten die worden gemaakt en de tegemoetkoming die daarvoor wordt ontvangen. Dit is anders bij regelingen als de kinderbijslag of het kindgebonden budget. Bij deze regelingen is de relatie tussen de tegemoetkoming en gemaakte kosten minder sterk.
De rekening betalen voor het gebruik van kinderopvang is een zaak tussen de ouders en de instelling. Het feit dat de overheid bijdraagt aan de kosten, ontslaat de ouders geenszins van de verplichting om het gehele bedrag, zowel de toeslag als de eigen bijdrage, te betalen aan de kinderopvangorganisatie. Het is aan instellingen om gepaste maatregelen te nemen als ouders niet betalen. In het antwoord op vraag 2 wordt de rol van de Belastingdienst beschreven als ouders de rekening niet betalen.
Erkent u dat het eerlijker is als alle ouders op basis van inkomensafhankelijke en inkomensonafhankelijke criteria een basisbudget voor opvoedingsondersteuning krijgen, onafhankelijk van hun keuze voor een bepaalde vorm van opvoeding en opvang? Bent u bereid een dergelijk model te overwegen, mede in het licht van de geconstateerde problemen?
Nee. Het huidige stelsel van kindregelingen kent twee hoofddoelen:1 het bieden van een tegemoetkoming in de kosten van kinderen, en2 het bevorderen van de combinatie van werk en zorg voor kinderen. Diverse regelingen voorzien in een tegemoetkoming in de kosten van kinderen, zoals de kinderbijslag en het kindgebonden budget. Daarnaast bestaan de kinderopvangtoeslag en inkomensafhankelijke combinatiekorting die ouders ondersteunen in de combinatie van arbeid en zorg. Het bestaande stelsel van regelingen voorziet dus al in een basisbudget voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderen.
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) waaruit blijkt dat de spectaculaire verhoging van de opvangbonus voor dubbelverdieners spectaculair ineffectief is?2 Onderkent u dat het in stand houden van dit subsidiecircuit gezien de situatie van de overheidsfinanciën onverantwoord is?
Ik ben bekend met het onderzoek van het Centraal Planbureau (CPB) over het effect van de kinderopvangtoeslag op de arbeidsparticipatie van vrouwen. Dit is een Engelstalige update van het onderzoek van het CPB dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid al eerder naar de Kamer heeft gestuurd (kamerstukken II 2011/2012, 31 322, nr. 169). De arbeidsparticipatie van vrouwen in het algemeen en de participatie van moeders met jonge kinderen in het bijzonder is sterk gestegen van 2005 naar 2009.
Het CPB concludeert dat het verhogen van de kinderopvangtoeslag een positief effect heeft gehad op de arbeidsparticipatie. Dit duidt dan ook niet op een onverantwoord instrument. De stijging in de arbeidsparticipatie is echter gepaard gegaan met een forse stijging in het gebruik van kinderopvang. Het onderzoek van het CPB analyseert de periode 2005–2009. De raming voor de groei van de uitgaven voor kinderopvang was voor de jaren daarna dusdanig hoog dat ingrijpen noodzakelijk was. Het vorige en het huidige kabinet hebben daarom ingegrepen en bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag doorgevoerd. De bezuinigingen zijn ook zodanig vormgegeven dat het verlies aan arbeidsparticipatie zoveel mogelijk wordt beperkt. Het CPB-onderzoek bevestigt dat het terugbrengen van de overheidsbijdrage aan kinderopvang gepaard gaat met een gering effect op de arbeidsparticipatie.
Een dodelijk jachtongeluk in Zwiggelte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jager uit Zwiggelte gedood door kogel medejager»?1
Ja.
Weet u of het slachtoffer deelnemer was aan de jacht of een niet aan de jacht deelnemende passant? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar de toedracht van dit schietincident?
De betrokken officier van justitie heeft aangegeven dat het slachtoffer geen jager betrof maar een niet aan de jacht deelnemende voorbijganger. Inmiddels is er een onderzoek gestart naar de toedracht van het schietincident. Het onderzoek is nog niet afgerond.
Kunt u bevestigen dat het dodelijke jachtongeluk ’s avonds plaatsvond, ruim na zonsondergang, en dat de jager in kwestie met behulp van kunstlicht aan het jagen was? Zo nee, waarom niet?
Het dodelijk jachtongeluk heeft 's avonds plaatsgevonden, omstreeks 22.00 uur. Er is tijdens de jacht gebruik gemaakt van kunstlicht.
Kunt u bevestigen dat het in Nederland volgens artikel 53, eerste lid, onder f, van de Flora- en faunawet verboden is voor zonsopgang en na zonsondergang te jagen, met uitzondering op de jacht op wilde eenden vanaf een half uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang? Zo ja, hoe kan er dan ’s nachts met lichtbakken op vossen gejaagd worden? Zo nee, waarom vermeldt de website van de Dienst Regelingen dan een nachtelijk jachtverbod?2
Artikel 53, eerste lid, onder f van de Flora- en faunawet verbiedt het jagen op bejaagbare soorten tussen zonsondergang en zonsopgang. De vos is niet aangewezen als bejaagbare soort. Artikel 53 is dan ook niet van toepassing.
De vos is opgenomen op de landelijke lijst voor soorten, waarvoor de vrijstelling van artikel 65 van de Flora- en faunawet geldt. Op basis van deze vrijstelling mag een grondgebruiker in het kader van schadebestrijding vossen op zijn eigen terrein doden en mag hij anderen toestemming geven om dat afschot voor hem uit te voeren. Ten aanzien van het beheer van schadeveroorzakende dieren bevat artikel 7, negende lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren een soortgelijk verbod als in artikel 53, eerste lid, onder f, van de Flora- en faunawet. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing van dit verbod verlenen.
Of er in het onderhavige geval sprake was van een overtreding van dit verbod is onderwerp van het nog lopende onderzoek. Het is niet aan mij om daar op dit moment al uitspraken over te doen.
In welke provincies mag wel en in welke provincies mag niet ’s nachts gejaagd worden met behulp van lichtbakken? Kunt u specifiek zijn in uw antwoord en uiteenzetten welke overwegingen aan deze verschillen ten grondslag liggen?
Gedeputeerde staten zijn bevoegd om van de verboden van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren ontheffing te verlenen. Dit is een discretionaire bevoegdheid die zij invullen afhankelijk van de omstandigheden van het individuele geval.
Is het waar dat de jacht met lichtbakken door diverse gerechtelijke instanties (waaronder Rechtbank Leeuwarden (16 december 2010) en de Rechtbank Zwolle (26 januari 2011)) als in strijd met het Benelux verdrag is beoordeeld en de Raad van State de mogelijke strijdigheid van het gebruik van kustlicht bij nachtelijke jachtpartijen heeft voorgelegd aan het Benelux-gerechtshof? Zo ja, waarom is de jacht in het donker met kunstlicht dan toch op verschillende plaatsen nog toegestaan en niet opgeschort tot na de uitspraak van de Raad van State?
In de genoemde uitspraken constateren de verschillende rechtbanken dat de ontheffingen die gedeputeerde staten op basis van de Flora- en faunawet verlenen van het verbod op het gebruik van kunstlicht bij het beheer van vossen in strijd is met de Beneluxovereenkomst Jacht en Vogelbescherming. De provincies hebben beroep ingesteld en de zaak is dus nog officieel onder de rechter. Bij tussenuitspraak van 3 augustus 2011 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State prejudiciële vragen gesteld over de uitleg van de Beneluxovereenkomst in relatie tot het Nederlandse kader van beheer en schadebestrijding. Gewacht wordt op het antwoord van het Beneluxgerechtshof op die vragen.
Bent u bereid naar aanleiding van het dodelijke schietincident in Zwiggelte per direct een verbod op nachtelijke jachtpartijen (met en zonder kunstlicht) in te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De kaders van de Flora- en faunawet beogen te borgen dat jagers het jachtgeweer op een zorgvuldige en veilige wijze gebruiken in de uitoefening van de jacht en ten behoeve van beheer en schadebestrijding. Ik betreur de dood van het slachtoffer ten zeerste, maar ik vind dat de omstandigheden van het incident, zoals die mij nu bekend zijn, geen aanleiding geven voor een aanpassing van die kaders.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak in de afgelopen vijf jaar passanten geraakt zijn door kogels uit jachtgeweren? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
In Drenthe hebben zich de laatste 5 jaar geen incidenten voorgedaan waarbij passanten zijn geraakt door kogels uit jachtgeweren.
Deelt u de mening dat de jacht op alle plaatsen waar gevaar zou kunnen ontstaan voor wandelaars, automobilisten of andere passanten verboden zou moeten worden? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u maatregelen treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de jacht- en wapenvergunning van de jagers die betrokken waren bij het schietincident met dodelijke afloop in Zwiggelte per direct zijn ingetrokken? Zo ja, voor welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De wapens en munitie van de twee aanwezige jagers zijn per direct in bewaring genomen. Om tot een zorgvuldige afweging te komen zal een uiteindelijke beslissing met betrekking tot het intrekken van de jachtakte worden genomen als het onderzoek volledig is afgerond.
De situatie bij Thermphos |
|
Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het verleende uitstel van betaling aan fosforproducent Thermphos in Zeeland?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de 450 arbeidsplaatsen voor Zeeland behouden blijven, dat na Zalco, niet nog een klap kan verdragen?
In mijn beleid richt ik mij op het creeeren en behouden van werkgelegenheid in heel Nederland. Dat doe ik via de ontwikkeling van een goed vestigings- en ondernemingsklimaat zoals via het bedrijvenbeleid. Ik ben mij zeer bewust van het belang van Thermphos voor de regionale economie in Zeeland.
Wanneer kan een uitspraak over een antidumpingmaatregel worden verwacht tegen oneerlijke concurrentie uit Kazachstan? Hoe kunt u een dergelijke uitspraak versnellen?
Het antidumping onderzoek is gestart op 17 december 2011. De termijn voor antidumping onderzoeken is vastgelegd in een Raadsverordening. In 15 maanden moet de Europese Commissie het onderzoek uitvoeren en met een voorstel aan de Europese lidstaten komen, en moet de Raad van Ministers hierover besluiten. Dat wil zeggen dat er uiterlijk 16 maart 2013 duidelijkheid is over het al dan niet instellen van een antidumping recht op fosfor uit Kazachstan.
De Europese Commissie kan niet door lidstaten gedwongen worden om het antidumping onderzoek sneller te doen. Tijdens het onderzoek moet een veelheid aan stappen worden doorlopen waarvan de termijnen zijn vastgelegd (bijv. betrokken partijen hebben het recht om gehoord te worden en om commentaar te geven op voorlopige bevindingen).
Hoe kunt u de vergroening van Thermphos, waaronder investeringen in filtertechnieken, en recycling, ondersteunen? Zijn er mogelijkheden om hiervoor Europees geld beschikbaar te krijgen?
De Rijksoverheid beschikt over verschillende instrumenten die mogelijk kunnen worden benut voor de vergroening van Thermphos en in het bijzonder voor de bouw van de nabehandelingsinstallatie in 2013–2014. Voorbeelden zijn de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de Milieu Investeringsaftrek (MIA/VAMIL). Thermphos heeft samen met Agentschap NL de mogelijkheden hiertoe al verkend. Daarnaast zou in de toekomst een groot demonstratieproject voor verwerking van gerecyclede fosfaatstromen in aanmerking kunnen komen voor medefinanciering op basis van het «European Innovation Partnership on Raw Materials» in het kader van de «Roadmap Resource Efficient Europe» van de Europese Commissie. Thermphos zou onderdeel uit kunnen maken van een dergelijk demonstratieproject.
Op welke andere manieren kunt u helpen om Thermphos een doorstart te laten maken?
Ik ben actief betrokken in dit dossier en daarom in overleg met het bedrijf, Provincie Zeeland en andere partijen om te zien waar ik – binnen mijn mogelijkheden – kan helpen in een evtuele doorstart.
Kunt u, al dan niet samen met uw dienst Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), behulpzaam zijn bij het zoeken naar een investeerder?
Ja. Ik ben – samen met de provincie Zeeland – aan het onderzoeken waar we het bedrijf kunnen ondersteunen bij het faciliteren van het vinden van nieuwe investeerders. Het ligt natuurlijk primair bij de bedrijven zelf om (buitenlandse) investeerders te vinden.
Bent u bereid deze vragen, vanwege de nijpende situatie bij Thermphos, voor maandag 1 oktober a.s. te beantwoorden?
De eerste mogelijkheid om deze vragen te beantwoorden is op maandag 1 oktober.
Het Haarlemse alternatief voor de wietpas |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de gemeente Haarlem door invoering van het Keurmerk Coffeeshops een alternatief voor de landelijke invoering van de wietpas heeft ontwikkeld?1
Wat vindt u ervan dat gemeentes eigen alternatieven voor de wietpas ontwikkelen? Deelt u de mening dat dit, gezien de contraproductieve gevolgen van de invoering van de wietpas, moet worden toegejuicht?
Het is te prijzen dat de gemeente Haarlem expliciet aandacht heeft voor preventie en voorlichting. Het keurmerk in Haarlem betreft een verzameling van bestaand beleid (zoals dat gold voor 1 januari 2012) van de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en bestaande instrumenten (BiBOB, «goed gastheerschap» zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 27 mei 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, 259)).
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de afspraken tussen de gemeente Haarlem en de plaatselijke coffeeshops zich lenen voor een landelijke uitrol ter vervanging van de landelijke invoering van de wietpas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.