De inzet van paragnosten door de politie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onduidelijkheid over inzetten van paragnosten bij politiewerk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat opsporingsonderzoeken zich moeten richten op feiten?
Ja.
Waarom is de «Instructie Onorthodoxe Opsporingsmethoden» niet openbaar? Kunt u deze instructie naar de Kamer sturen?
De Instructie bevat interne procedureregels voor de politie en het Openbaar Ministerie (OM) en is geschreven voor die (uitzonderlijke) gevallen waarin men in een opsporingsonderzoek gebruik wil maken van bijvoorbeeld het horen van getuigen onder hypnose, een leugendetector, het poppenspel, narcoanalyse of een paragnost. Een afschrift van de instructie treft u hierbij als bijlage aan2. Ik verwijs naar hetgeen daarin is vermeld over de betrouwbaarheid van de resultaten van dergelijke middelen.
Deelt u de mening dat een instructie, die bij het overgrote deel van de politie onbekend is, ook niet kan worden toegepast en dat het hierdoor momenteel mogelijk is dat politiemensen voor onderzoek gebruik maken van paragnosten zonder de daarvoor vereiste toestemming?
Door de wijze waarop politie en OM samenwerken is het niet nodig dat alle politieagenten met deze instructie bekend zijn. Opsporingsonderzoeken vinden plaats onder het gezag van het Openbaar Ministerie. Daar ligt ook de verantwoordelijkheid voor de keuze welke opsporingsmethoden worden ingezet. Als een rechercheteam de inzet van onorthodoxe opsporingsmethoden al zou overwegen, kan dit nooit plaatsvinden zonder dat het Openbaar Ministerie hier weet van heeft.
Is het waar dat deze instructie onder onorthodoxe opsporingsmethoden verstaat het horen van getuigen onder hypnose, de «poppenspelmethode», de leugendetector, de narcoanalyse en de paragnostiek? Klopt het dat deze methoden volgens deze instructie naar de huidige wetenschappelijke inzichten geen zekerheid bieden over de betrouwbaarheid van de resultaten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven waarom de instructie desondanks het inzetten van paragnosten niet verbiedt?
Sommige delicten zijn zo ernstig in de gevolgen voor slachtoffers dan wel nabestaanden, dat de politie en het OM alle mogelijkheden om een delict op te lossen in overweging willen kunnen nemen. Gelet hierop wil het OM de in de instructie genoemde methoden niet op voorhand uitsluiten. Een aanvraag om de in de instructie opgesomde opsporingsmethoden toe te passen komt overigens zelden voor. Mocht een dergelijke aanvraag wel worden ingediend dan zal het OM onder zeer bijzondere omstandigheden toestemming verlenen voor de inzet van de onorthodoxe opsporingsmethode: er moet sprake zijn van een ernstig strafbaar feit en daarnaast dient het onderzoek met gebruikmaking van de gebruikelijke recherchemethoden te zijn vastgelopen.
Bent u bereid de instructie aan te passen zodat geen gebruik meer wordt gemaakt van methoden waarvan de werkzaamheid naar wetenschappelijk inzicht dubieus is, zoals de inzet van paragnosten, en dit mee te nemen in de politieopleiding, zodat verwarring in onderzoeksteams wordt voorkomen en er geen kostbare tijd van deze teams verloren gaat?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Het is in dit licht niet zo dat de inzet van paragnosten verwarring in onderzoeksteams tot gevolg heeft en dat kostbare tijd verloren gaat. Derhalve ziet het OM geen aanleiding om de instructie aan te passen.
Het wegebben van steun van kennisinstellingen en bedrijfsleven aan het innovatiebeleid van het ministerie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Bedrijven vangen gat innovatiesteun niet op»1 en «Innovatie stokt bij goede intenties»2 waarin wordt belicht dat de steun aan het innovatiebeleid bij zowel kennisinstellingen als bij het bedrijfsleven wegebt?
Welke gevolgen hebben de voorgenomen bezuinigingen van 110 miljoen euro op de verdere uitwerking van het innovatiebeleid? Staan de reeds gemaakte afspraken tussen kennisinstellingen, bedrijfsleven en de overheid door deze bezuinigingen onder druk? Welke gevolgen hebben deze bezuinigingen op de opbouw van de Nederlandse kenniseconomie?
Wordt de rekening van deze bezuiniging bij specifieke topsectoren neergelegd of wordt deze evenredig verdeeld over alle topsectoren?
Hebt u de verwachting dat het financiële gat, welke ontstaat door de voorgenomen bezuiniging, gedicht gaat worden door het bedrijfsleven? Zo ja, op welke signalen baseert u deze verwachting?
Deelt u de mening dat het succes van het innovatiebeleid op losse schroeven komt te staan nu het draagvlak hiervoor wegebt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om het draagvlak voor het innovatiebeleid bij zowel kennisinstellingen als bedrijfsleven te behouden en waar nodig te herstellen?
Het artikel "Innovatie stokt bij goede intenties" |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Innovatie stokt bij goede intenties»?1
Is het waar dat bedrijven en kennisinstellingen dezer dagen voor circa 500 miljoen euro per jaar aan concrete contracten hebben afgesloten voor gezamenlijke onderzoeksprojecten in een publiek-private samenwerking?
Hoe verhoudt het bedrag van 500 miljoen euro per jaar aan onderzoeksprojecten zich tot de 3,6 en 1,9 miljard euro die eerder was toegezegd voor de periode 2012–2013? Betekent dit dat de innovatiecontracten van 2 april 2012 slechts een zeer voorlopige intentieverklaring op hoofdlijnen waren en geen concrete onderzoeksvoorstellen bevatten? Hoe reageert u op de stelling dat van het topsectorenbeleid niets terecht komt?
Wat is volgens u de oorzaak van de tegenvallende waarde aan afgesloten contracten voor gezamenlijke onderzoeksprojecten in een publiek-private samenwerking? Welke maatregelen gaat u nemen om dit cijfer te verhogen?
Bent u van mening dat het aanwijzen van negen topsectoren, wat een specifiek innovatiebeleid inhoudt, schuurt met het feit dat overheidsgeld voor innovatie grotendeels generiek, via fiscale maatregelen, wordt verdeeld? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de opvatting van de directeur innovatie van DSM dat uw voorganger de overheidssteun aan DSM met meer dan 90% heeft teruggebracht en bezig was met de «afbouw van de kenniseconomie»?
Wat vindt u van de opvatting dat van pre-competitief onderzoek samen met het midden- en kleinbedrijf, zoals de bedoeling was, weinig terecht komt?
Bent u van mening dat door de wijze waarop overheidsgeld voor innovatie wordt gedistribueerd, er onvoldoende overheidsgeld voor onderzoek in de topsectoren over blijft? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke onveiligheid in de luchtvaart |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over mogelijke onveiligheid in de luchtvaart?1
Ja.
Deelt u de mening dat de veiligheid in de luchtvaart altijd de hoogste prioriteit moet hebben en buiten twijfel zou moeten staan?
Luchtvaartveiligheid heeft de hoogste prioriteit. Er is dan ook een veelheid aan regelgeving, gericht op die veiligheid. In de praktijk maken professionals in het veld steeds afwegingen binnen het gegeven wettelijk kader of bepaalde situaties verantwoord zijn. De overheid besteedt veel aandacht aan luchtvaartveiligheid, maar kan geen absolute veiligheid garanderen.
Klopt het bericht dat defecten wel worden opgemerkt (door piloten of technisch personeel), en zelfs in de flight recorder terecht komen, maar vervolgens niet worden gemeld (opgeschreven) of worden verholpen? Kunt u uitsluiten dat dit nooit gebeurt?
Inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: ILT) controleren tijdens reguliere inspecties nauwlettend op het niet melden van technische klachten. Tot op heden kan op basis van deze inspecties niet geconcludeerd worden dat defecten niet worden gemeld. Op grond van deze bevindingen kan ik het bericht daarmee niet onderschrijven.
Bij luchtvaartmaatschappijen is alles erop gericht mogelijke problemen zo snel mogelijk aan te pakken. Moderne vliegtuigen worden steeds vaker uitgerust met boordsystemen die tijdens de vlucht vele parameters registreren en deze al deels tijdens de vlucht naar de eigen luchtvaartmaatschappij sturen, die daarop weer beter technische inzet kan plannen. Dit is bedoeld om de conditie van het vliegtuig optimaal te houden. Binnen de sectorpartijen is daarnaast «Just culture» geïmplementeerd, juist om de meldingsbereidheid te vergroten om zodoende zo veel mogelijk te kunnen leren van voorvallen.
Op basis van een risico-inschatting wordt de mate van toezicht bepaald. Het toezicht zal echter nooit honderd procent garantie op naleving kunnen geven.
Is het waar dat van een vergelijkbare situatie sprake was bij de vliegramp met een toestel van Turkish Airlines op 25 februari 2009? Was daar ook sprake van een eerder defect dat wel op de flight recorder stond, maar dat niet gemeld en verholpen is?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft de vliegramp van Turkish Airlines uitgebreid onderzocht. Conclusie van de Raad was dat het ongeval kon plaatsvinden als gevolg van een samenloop van omstandigheden. Een defect aan de hoogtemeter was slechts één van deze omstandigheden. Dit defect was al eerder door diverse luchtvaartmaatschappijen gemeld. In deze situatie was dus geen sprake van het niet melden van een eerder opgetreden defect.
Hoe houdt de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht op het mogelijk niet melden van deze defecten? Wordt daarop ook op de luchthavens gecontroleerd en op welke manier?
De ILT voert veiligheidsinspecties uit op Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en op buitenlandse bezoekende luchtvaartmaatschappijen. ILT-inspecteurs controleren de vliegtuigen, de vluchtvoorbereiding en de vluchtdocumenten. Tijdens dergelijke inspecties wordt ook gecontroleerd op het niet melden van defecten.
De inspecties vinden plaats op alle Nederlandse luchthavens. Op basis van ervaring en risicoanalyse wordt een selectie gemaakt.
Daarnaast gaat de overheid uit van eigen verantwoordelijkheid van de sector. Luchtvaartbedrijven identificeren zelf mogelijke risico’s en stemmen daar hun veiligheidbeleid op af. De inspectie controleert of bedrijven dit proces adequaat beheersen. Hiermee houdt de ILT op een efficiënte en effectieve manier toezicht.
Kunt u uitsluiten dat de financiële druk waaronder vliegmaatschappijen staan, kan leiden tot het niet melden of het niet repareren van defecten?
Financiële druk kan een risicoverhogende factor zijn voor de veiligheid en is daarom een aandachtspunt in het toezicht door de inspectie. Maar ook met effectief toezicht en zelfs verscherpt toezicht op probleembedrijven kan niet volledig worden uitgesloten dat bedrijven defecten niet melden of niet repareren.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek hiernaar in te stellen?
Zoals eerder vermeld, is de controle op het niet noteren van technische klachten een vast onderdeel van reguliere inspecties. Indien de uitkomsten van deze inspecties aanleiding geven voor nader onderzoek, dan ga ik hiertoe over.
Bent u bereid om samen met de Aircraft Engineers International, de luchtvaartmaatschappijen en eventueel de Onderzoeksraad voor Veiligheid een logboek check uit te voeren, bij iedere willekeurige vliegmaatschappij?
Gegeven het antwoord bij vraag 7 zie ik daar op dit moment geen aanleiding toe.
De explosieve toename en slacht van paarden in Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er dit jaar van januari tot en met augustus 5 000 paarden in Nederland zijn geslacht en dat dit bijna drie keer zoveel is als in dezelfde periode in 2011?1
Wat vindt u ervan dat er jonge gezonde paarden, die niet oud, ziek of kreupel zijn, massaal naar de slacht worden gebracht?
Kunt u bevestigen dat de explosieve groei van het aantal paarden dat geslacht wordt onder meer het gevolg is van «speculatie in de hoop dat het veulen een goed dressuur- of springpaard wordt»? Deelt u de mening dat de handelswijze van deze handelaren en fokkers onethisch is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u bevestigen dat (eerdere) ondoordachte impulsaankopen eveneens een oorzaak zijn van het stijgende aantal gezonde paarden dat nu wordt geslacht?2
Bent u van mening dat het beleid van uw voorganger afdoende is om speculatief fokken met paarden, impulsaankopen en het afdanken van «niet geschikte» dieren bij de slacht in voldoende mate te kunnen voorkomen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke waarborgen u in het huidige beleid ziet om malafide fok, handel en impulsaankopen van paarden daadwerkelijk een halt toe te roepen?
De afgelopen jaren zijn er diverse acties ondernomen op het gebied van paardenwelzijn. Zo is het door u genoemde Plan van Aanpak Welzijn verder uitgewerkt tot een Gids voor Goede Praktijken met richtlijnen op het gebied van voeding, huisvesting, beweging, gezondheid, gedrag en transport. Ook diverse zaken rondom opfok worden hierin meegenomen. Deze Gids biedt niet allen richtlijnen voor houders van paarden, maar ook wordt de naleving op meerdere manieren geborgd. Via de diverse bestaande kwaliteitssystemen, reglementen, opleidingen en certificaten die al bestaan in de sector wordt gezorgd voor bekendheid en verankering van de Gids voor Goede Praktijken. Daarnaast is de Gids een leidraad bij de handhaving van de geldende wet- en regelgeving door de NVWA en de Landelijke Inspecteurdienst Dierenbescherming. Op dit moment kan de Gids behulpzaam zijn bij het toezicht op de naleving van de artikelen 36 en 37 (mishandeling en verwaarlozing) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Als volgend jaar de Wet Dieren, en de bijbehorende maatregelen van bestuur van kracht worden, zullen er ook algemene voorschriften gelden voor alle houders van dieren op het vlak van huisvesting en verzorging. De Gids kan dan, na mijn goedkeuring, worden gebruikt als concrete uitwerking van deze algemene voorschriften. Er zal ook voor paarden handhaving plaatsvinden op dit vlak.
Op het vlak van fokkerij wordt een en ander gewaarborgd via de fokkerijregelgeving en de erkenning van de stamboeken. Deze erkenningen kunnen door het Productschap van Vee en Vlees worden verleend, maar alleen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden bevinden zich bijvoorbeeld op het vlak van inteelt, erfelijke afwijkingen en instandhouding van zeldzame rassen.
Voor wat betreft impulsaankopen is in het AO opvang van dieren van 20 november toegezegd om u medio 2013 te informeren over impulsaankopen van dieren. Hierbij zal ook de impulsaankoop van paarden worden betrokken.
Hoe beoordeelt u het feit dat het meldpunt dierenmishandeling van het Korps Landelijke Politiediensten de afgelopen jaren een stijgende trend ziet van verwaarloosde paarden en pony’s en dat het paard sinds kort op nummer twee van «vaakst gemelde dieren» staat, na de hond? Deelt u de mening dat deze alarmerende cijfers serieus genomen moeten worden en dat er een directe link is met het doen van impulsaankopen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de eerdere constatering van de Sectorraad Paarden dat het kabinet geen aandacht besteedt aan de regulering van opfok van paarden?3
Deelt u de mening dat het door de Sectorraad gepresenteerde plan van aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij onvoldoende waarborgen bevat om paarden daadwerkelijk te kunnen beschermen tegen speculatie en de slacht? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke waarborgen u precies ziet in een vrijblijvend plan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Dierenbescherming om regels te stellen voor het houden van paarden in een Paardenbesluit? Bent u, mede gelet op het alarmerend aantal gevallen van verwaarlozing, speculatie en de slacht van gezonde dieren, voornemens dit plan als basis te nemen in uw beleid rondom paardenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat welzijnsbeleid enkel gestoeld op voorlichting (zoals de Gids voor Goede Praktijken en het bovengenoemde plan van aanpak), onvoldoende waarborgen bevat voor daadwerkelijke bescherming van dieren en dat voorlichting over het houden van paarden alleen nuttig kan zijn ter ondersteuning van andere beleidsinstrumenten zoals directe regulering? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, bent u bereid om het welzijn van paarden te borgen in wetgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van Stichting Vlees.nl dat het overschot aan paardenvlees eindigt in producten waarin het vlees ondefinieerbaar is, zoals frikadellen, om zo «de emotie» weg te nemen?4 Wat vindt u ervan dat de vleessector consumenten kennelijk niet open en eerlijk wil informeren over de herkomst van producten? Acht u de etikettering op deze producten voldoende (is het duidelijk dat er in deze producten paardenvlees zit)? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat bent u van plan aan deze consumentenmisleiding te gaan doen?
Het schrappen van de functie huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de zorgorganisatie Thebe van Tilburg e.o. de functie van «thuishulp» schrapt?1
Naar ik heb begrepen verstaat Thebe onder «thuishulp» activiteiten zoals schoonmaken, strijken en wassen. «Thuishulp» ondersteunt daarnaast bij de organisatie van de huishouding en signaleert problemen bij de cliënt in een vroegtijdig stadium.. Ik heb van dit bericht kennis genomen.Het is niet aan mij om in de bedrijfs economische afweging van Thebe te treden.
Deelt u de mening dat 750 mensen de keuze bieden tussen een salarisdumping van 20% of ontslag onfatsoenlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb vernomen dat Thebe een sociaal akkoord aan haar medewerkers heeft voorgesteld. Dit sociaal akkoord was volgens Thebe gericht op behoud van werkgelegenheid en om de cliënt het vertrouwde gezicht van de hulp in de huishouding te laten behouden. Op dit moment worden nog gesprekken gevoerd tussen Thebe en vakbonden over dit voorgestelde sociaal akkoord. Zolang deze gesprekken niet zijn afgerond valt niet te zeggen of het mogelijk is dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kunnen behouden. Overigens is een sociaal plan een aangelegenheid tussen werkgever en werknemers, en ik zal daar niet in treden.
Wat zou u tegen de thuiszorgwerkers zeggen die het sociaal plan van de zorgorganisaties een «asociaal plan» noemen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het wel echt sociaal plan wordt?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen met een indicatie worden getroffen door dit besluit? Acht u het mogelijk dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze voldoen de gemeenten die met Thebe werken nog aan het kwaliteitsdocument, omdat Thebe de signalerende taak uit de functie «schrapt»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het is aan gemeenten om burgers waar nodig in staat te stellen een huishouden te voeren en de op basis van maatwerk aangeboden voorziening uit te voeren. Daar waar de noodzakelijke voorziening ook het organiseren van de huishouding en/of signalerende taken omvat is het aan de gemeenten om deze ondersteuning te (doen) leveren en toe te zien op de kwaliteit van de uitvoering. De kwaliteitswet zorginstellingen en het «kwaliteitsdocument voor Verantwoorde Hulp bij het Huishouden» zijn onverkort van toepassing op de aanbieders van hulp bij het huishouden.
Over de voorgenomen reorganisatie wordt door Thebe ook overleg met de betrokken gemeenten gevoerd.
Hoe zijn gemeenten betrokken bij deze loondumping? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen door met de gemeenten waar Thebe voor werkt af te spreken dat zij de loondumping niet accepteren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten om in het kader van de Wmo de voorziening te bieden die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. In het kader van deze verantwoordelijkheid vervullen de gemeenten een brede opdrachtgeversrol naar aanbieders.
Welke gemeenten hebben een contract met Thebe? Wat is het tarief voor de huishoudelijke verzorging (zowel 1 als2? Zijn dit naar uw oordeel fatsoenlijke basistarieven?5
Het betreft 20 gemeenten in het zuidwesten van Noord-Brabant. De precieze invulling van deze voorziening verschilt per gemeente en binnen gemeenten. Dit betekent dat de tarieven per gemeenten ook verschillen en zich niet laten vergelijken. Over de hoogte van deze tarieven kan ik dan ook geen oordeel geven. Met de per 1 september jl. inwerking getreden wijziging van de Wmo heeft de gemeenteraad de taak om de basistarieven voor het verlenen van huishoudelijke verzorging vast te stellen op basis van reële kostprijzen en uitgaande van de inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging.
Erkent u dat het onverantwoordelijk en kortzichtig is om huishoudelijke verzorging af te schaffen in een tijd waarin nieuwe zorgtaken op gemeenten zullen afkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de solidariteit en de zorg voor mensen die het echt nodig hebben te handhaven is het de overtuiging van de regering dat we tot een herijking van de achterliggende waarden van de langdurige zorg moeten komen. Daarbij hoort ook het kritisch kijken naar wat mensen zelf kunnen en wat mensen echt nodig hebben.
Onderdeel van de voorgenomen hervorming van de langdurige zorg is de maatregel om de huishoudelijke hulp te beperken en te vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen. De maatregel wordt momenteel verder uitgewerkt in overleg met betrokken partijen.
Erkent u dat gemeenten gehouden zijn aan het organiseren van huishoudelijke verzorging? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten aan deze taak te houden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhouden de forse bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning zich tot de miljarden die bij zorgverzekeraars op de plank liggen en hun miljoenenwinsten die verdubbeld zijn, blijkens antwoorden op eerdere schriftelijke vragen?6
Zie antwoord vraag 9.
Een antidopingcommissie in het Nederlandse wielrennen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) een commissie tegen doping wil lanceren?1
Ja.
Is het waar dat uw ministerie betrokken wordt bij de samenstelling en formulering van de opdracht van deze antidopingcommissie? Zo ja, wat houdt deze betrokkenheid in?
Per 1 december 2012 is de «onderzoeks- en adviescommissie antidoping aanpak» ingesteld. De opdrachtgevers zijn de KNWU en het NOC*NSF gezamenlijk. De commissie staat onder leiding van Winnie Sorgdrager, lid van de Raad van State. De andere twee commissieleden zijn Edwin Goedhart (sportarts in het betaald voetbal en lid van de medisch ethische commissie van de Vereniging van Sportgeneeskunde) en Maarten van Bottenburg (hoogleraar Sportontwikkeling aan de Universiteit van Utrecht).
De betrokkenheid van mijn departement is drieledig. Er is meegedacht over de opdrachtformulering en de samenstelling van de commissie. Daarnaast zal ik het werk van de commissie faciliteren door, tot maximaal een derde van de kosten, subsidie te verlenen. Ten derde zal mijn departement participeren in de begeleidingscommissie met als taak het verstrekken van relevante informatie aan de leden van de onderzoekscommissie en het fungeren als intermediair, adviseur en klankbord voor de commissie.
Krijgt de commissie formeel toegang tot de benodigde (justitiële) informatie, zoals het proces-verbaal waaruit NRC Handelsblad citeerde?2
Centraal in het onderzoek staat het zicht krijgen op het functioneren van het (anti)-doping systeem, niet het opsporen van individuele overtreders. Vooralsnog is er geen indicatie dat Nederlandse justitiële informatie uit lopende zaken relevant zal zijn voor de uitoefening van de toekomstige taken van de commissie. Daarnaast gaf ik in mijn antwoord op eerdere vragen over het gebruik van doping reeds aan dat justitiële informatie uit afgeronde onderzoeken die van belang is voor de bestuurlijke aanpak, via een bestuurlijke rapportage met relevante partners kan worden gedeeld.
Het proces-verbaal dat genoemd wordt in het artikel uit het NRC Handelsblad is afkomstig van de Oostenrijkse recherche. Ik kan mij verder niet uitlaten over de bevoegdheden van buitenlandse justitiële autoriteiten om dergelijke informatie te delen.
Wat kan volgens u de meerwaarde van de voorgestelde antidopingcommissie zijn? Welke informatie kan een dergelijke commissie boven tafel krijgen waar bijvoorbeeld de Dopingautoriteit niet aan kan komen? Waar zitten hier de verschillen in?
De opdracht van de commissie is onderzoek te doen naar de feiten en bevindingen ten aanzien van de «dopingcultuur» en de antidoping aanpak zoals die in de Nederlandse wielersport functioneerde c.q. op dit moment functioneert. Dit onderzoek dient zoveel mogelijk de gangbare praktijken en systemen zichtbaar te maken, tekortkomingen bloot te leggen en te laten zien welke stappen inmiddels gezet zijn en nog gezet moeten worden en met concrete aanbevelingen c.q. voorstellen te komen ter verbetering van de huidige anti doping aanpak, dit binnen de context van het beleid van NOC*NSF, de rijksoverheid en de mondiale ontwikkelingen van de wielersport.
De meerwaarde van de commissie ligt met name in het feit dat getuigenissen en verklaringen kunnen worden afgelegd op basis van vertrouwelijkheid en anonimiteit. Ik deel de mening van de opdrachtgevers dat hierdoor de mogelijkheden toenemen om informatie over structurele dopingproblemen en een dopingcultuur binnen de wielrennerij te achterhalen.
Bij de Dopingautoriteit is deze werkwijze niet mogelijk omdat zij altijd een tuchtrechtelijk traject zal moeten starten indien zij kennis heeft van mogelijke overtredingen van het dopingreglement.
De commissie zal gehoorde personen adviseren eventuele overtredingen te melden bij de Dopingautoriteit, met de mogelijkheid dat dit tot strafvermindering kan leiden op grond van de bepalingen ter zake in de Wereld Anti Doping Code.
Deelt u de mening dat het vreemd zou zijn als een incidentele antidopingcommissie meer bloot zou kunnen leggen dan de Dopingautoriteit, die structureel het probleem van doping in de sport zou moeten aanpakken? Bent u bereid hier stappen op te nemen zodat ook de Dopingautoriteit in staat gesteld wordt haar taken voldoende uit te kunnen voeren?
Neen, gezien het antwoord op de voorgaande vraag, deel ik deze mening niet.
De taken van de Dopingautoriteit zijn gericht op het opsporen en (laten) vervolgen van individuele overtredingen van het dopingreglement. De Dopingautoriteit kan deze taken op basis van de huidige bevoegdheden op goede en adequate wijze uitvoeren, en doet dit ook. Ik zie dan ook geen aanleiding om op dit punt stappen te ondernemen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betrokken is bij de bestrijding van doping, bijvoorbeeld via de aanpak van handel in illegale medicijnen? Hoeveel inspecteurs bemoeien zich met het aanpakken van handel in doping en illegale medicijnen?
Bureau Opsporing is de opsporingseenheid van de handhavingsorganisatie Inspectie voor de Gezondheidszorg. Om haar werk optimaal te kunnen uitvoeren werkt Bureau Opsporing samen met een aantal ketenpartners zoals het Openbaar Ministerie, de douane, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst en de politie. Met deze partners zijn concrete afspraken gemaakt over uitwisseling en aanpak van zaken en informatiedeling. Indien het Bureau Opsporingsdienst een redelijk vermoeden heeft dat op het terrein van doping of van de handel in illegale medicijnen er sprake is van een strafbaar feit, dan wordt indien mogelijk en in overleg met het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart. Dit gebeurt vaak in nauwe samenwerking met voornoemde ketenpartners.
In totaal zijn er tien medewerkers van de Inspectie voor de Gezondheidszorg die zich allemaal bezig kunnen houden met illegale medicijnen, maar zij doen ook nog andere zaken. Het afgelopen jaar hebben zich 3 fte fulltime met illegale geneesmiddelen bezig gehouden. In 2012 zijn er drie onderzoeken betreffende dopinggeduide middelen gestart en afgerond.
Kunt u de Kamer ruim voor het wetgevingsoverleg Sport van 17 december a.s. informeren over de opdracht en samenstelling van de antidopingcommissie?
Zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u de antwoorden op deze vragen en de antwoorden op eerder gestelde vragen over schone sport3 ruim voor het wetgevingsoverleg Sport naar de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht dat moskee-internaten vaak niet veilig zijn en toezicht van de overheid ontbreekt |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw eerste reactie op het bericht dat honderden kinderen in Nederland in moskee-internaten wonen waarbij toezicht van de overheid ontbreekt en de gebouwen vaak onveilig zijn?1
Het is zorgelijk dat er kinderen in religieuze internaten verblijven die hun integratie in de Nederlandse samenleving niet bevorderen, zeker niet als die kinderen tot een achterstandsgroep horen en een zekere afstand tot de samenleving ervaren. Voor het goed functioneren van burgers in ons land is integratie en participatie van groot belang. Het gaat daarbij om actieve deelname aan het arbeidsproces en het onderwijs, maar ook aan andere vormen van het maatschappelijk verkeer. Met het oog op dit laatste, acht het kabinet het onwenselijk wanneer personen of groepen zich afkeren van de bredere samenleving en als er op internaten les wordt gegeven waarbij ideeën naar voren worden gebracht die de integratie belemmeren. Sociale dwang – temeer wanneer er kinderen bij betrokken zijn – acht het kabinet onwenselijk.
Het staat ouders vrij om hun kinderen onder te brengen in internaten of logies. Deze instellingen dienen zich evenwel in alle opzichten aan de wet te houden en waar dit niet het geval is dient passend en adequaat te worden opgetreden. Het aantal kinderen dat specifiek in moskee-internaten verblijft wordt niet geregistreerd. Ik beschik dan ook niet over deze informatie. Het is aan de lokale overheid om bouw- en bestemmingsvergunningen te verlenen en handhavend op te treden waar dat nodig is. Ook is het een lokale verantwoordelijkheid om met de betrokken instellingen de dialoog aan te gaan over zaken als pedagogisch klimaat en welzijn van de kinderen.
In het licht hiervan juich ik de voorgestelde initiatieven van het college van B&W van de gemeente Rotterdam toe. Het college stelt in de raadsbrief de volgende stappen voor. Ten eerste is er het voorstel tot het creëren van een toetsingskader voor het pedagogisch klimaat van instellingen. Ten tweede wil de gemeente in samenwerking met stadsontwikkeling en de GGD al in een vroeg stadium de dialoog met initiatiefnemers van mogelijke nieuwe initiatieven tot het oprichten van internaten aan gaan. Ten derde is Rotterdam van plan ouders allereerst op hun verantwoordelijkheden te wijzen, maar hen wel informatie en ondersteuning bieden bij hun taken als zorgdragende.
Ik ben voornemens overleg te starten met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ik zal uw Kamer over de uitkomst van dit overleg te zijner tijd informeren.
Is het waar dat bij een moskee in Rotterdam-Zuid al jaren, vijftig meisjes illegaal op zolder wonen waarbij de situatie vorig jaar nog altijd gevaarlijk te noemen was? Zo ja, deelt u de mening dat aan deze illegale situatie per direct een einde moet worden gemaakt en de ouders van de kinderen hierover moeten worden geïnformeerd?
Volgens opgave en onderzoek van de GGD verblijven 46 meisjes in de Fatih Moskee in Rotterdam Zuid. Over dit internaat zegt de B&W van de gemeente Rotterdam in haar brief aan de gemeenteraad van 15 november 2012 (zie bijlage) *) het volgende: «Deze locatie is, en was de afgelopen jaren, brandveilig en voldeed aan alle bouwkundige eisen die gesteld worden op grond van het Bouw- en gebruiksbesluit. In 1998 is een gebruiksvergunning voor een internaat verleend en hierop is regelmatig gecontroleerd. Het gebruik van het pand als internaat verloopt aldus conform de brandveiligheidsvoorschriften. Op enkele geconstateerde gebreken is handhavend opgetreden. In 2007 is een vergunning aangevraagd om het pand als internaat te mogen gebruiken conform bestemmingsplan. Deze vergunning zou kunnen worden verleend op grond van het Bouwbesluit, aangezien het pand aan alle eisen voldoet. Dit is om formele redenen niet mogelijk, omdat het bestemmingsplan hiervoor moet worden gewijzigd. In afwachting hiervan is een legalisatietraject gestart, waardoor het gebruik kan worden voortgezet. Overigens is dit een gebruikelijke procedure.»
Het is niet duidelijk of alle internaten in Rotterdam zich aan de geldende regelgeving hebben gehouden en dit geeft reden tot ongerustheid. Navraag bij gemeente Rotterdam leert dat men op dit moment bezig is om uit te zoeken hoe een en ander is verlopen rondom internaten.
Is het waar dat weer een ander internaat in Rotterdam-Zuid niet voldoet aan de veiligheidsvoorschriften? Zo ja, welke internaat is dit?
Klopt het bericht dat zowel de gemeente Rotterdam als de deelgemeente Rotterdam-Zuid al jaren weten van boven genoemde illegale en onveilige situatie maar deze gedogen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en hieraan per direct een einde moet worden gemaakt? Hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Klopt het bericht dat de GGD eerder aan de gemeente haar zorgen heeft geuit over de mogelijkheid dat lijfstraffen worden uitgedeeld op internaten in Rotterdam? Zo ja, bent u bereid dit nader te onderzoeken? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ten aanzien van de veiligheid en het welzijn van kinderen heeft de gemeente Rotterdam bij de betrokken instanties nagevraagd welke meldingen over mishandeling zijn binnengekomen de afgelopen jaren. In haar brief aan de raad meldt B&W van Rotterdam: «Voor zover bekend zijn drie meldingen bij het AMK (Advies- en Meldpunt Kindermishandeling) binnengekomen die betrekking hadden op een internaat. De meldingen dateren van 2011 en betroffen één internaat. Het AMK heeft daarop een onderzoek ingesteld en naar aanleiding daarvan gesprekken gevoerd met zowel de ouders als de leiding van het internaat. Het AMK zag geen aanleiding voor verdere acties en heeft de cases afgesloten.» Deze gegevens komen overeen met het rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving», dat door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de GGD Nederland in mei 2012 is gepubliceerd.
Hoeveel kinderen verblijven in Nederland in internaten? Welk type internaten? Op welke wijze houdt de overheid toezicht op deze internaten?
Er zijn, afhankelijk van de definitie, veel soorten internaten in Nederland. Uiteenlopend van internaten die verbonden zijn aan een school tot bijvoorbeeld schippersinternaten. De zogenaamde schippersinternaten zijn instellingen die kinderen van ouders met een trekkend/varend bestaan huisvesting, verzorging en opvoeding bieden. Gezien het belang dat deze kinderen deel kunnen nemen van het onderwijs subsidieert de rijksoverheid deze internaten al sinds vele jaren. Aan de subsidie zijn kwaliteitseisen verbonden. De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht op de naleving van deze kwaliteitsvereisten.
Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om inzicht te hebben in de aanwezigheid van internaten binnen de gemeentegrens. Een landelijk overzicht van alle internaten met aantallen kinderen is mij niet bekend.
Op moskee-internaten is wat betreft de brandveiligheid sprake van toezicht door de lokale overheid op grond van de Wabo. Gemeenten dienen hiertoe een handhavingsbeleidsplan op te stellen, waarin wordt aangegeven op welke wijze het toezicht wordt uitgevoerd. Het gemeentelijk toezicht is onderworpen aan controle door de gemeenteraad en interbestuurlijk toezicht door de provincie. De eisen voor brandveiligheid waaraan een internaat moet voldoen staan in het Bouwbesluit 2012.
Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs richt zich op onderwijsinstellingen in de zin van de Leerplichtwet en instellingen, waarop de in de onderwijswetgeving vastgelegde wet- en regelgeving van toepassing is. Dat is voor bedoelde instellingen niet het geval, want hier wordt geen formeel onderwijs gegeven. Dat volgen de kinderen op reguliere onderwijsinstellingen. Toezicht op bedoelde instellingen is geen onderdeel van de wettelijke taken van de Inspectie van het Onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs beschikt dan ook niet over inzicht in bedoelde internaten.
Toezicht door de inspectie jeugdzorg is niet aan de orde omdat het hier niet gaat om instellingen voor jeugdzorg dan wel instellingen waar de rijksoverheid subsidie aan geeft.
Hoeveel moskee-internaten bestaan in Nederland? Door wie wordt de zorg en het onderwijs op deze internaten georganiseerd? Waaruit bestaat deze zorg en onderwijs? Klopt het dat deze internaten hoofdzakelijk behoren tot de Suleymanci beweging? Wat voor soort beweging is dit eigenlijk? Welke banden heeft deze beweging met het land van herkomst? Bestaan er subsidiestromen vanuit de overheid en/of welke andere financieringsbronnen kent deze organisatie?
Zoals in antwoord op vraag zes aangegeven, is mij niet bekend hoeveel moskee-internaten er in Nederland zijn en of er onderwijs wordt georganiseerd.
De Süleymanci-beweging wordt beschouwd als een orthodoxe missioneringsbeweging met een mystieke inslag, ontstaan onder de volgelingen van de Süleyman Hilmi Tunahan (1888–1959). De voornaamste activiteiten van de beweging concentreren zich rondom religieus onderwijs en andere vormingsactiviteiten gericht op jongeren. Het is mij niet bekend of deze bewegingen banden heeft het land van herkomst. Voor zover mij nu bekend, zijn er geen directe financiële banden tussen de Rijksoverheid en organisaties gelieerd aan Süleymanci-beweging.
*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Klopt het dat overheidstoezicht op moskee-internaten ontbreekt? Zo ja, bent u bereid zowel de Inspectie Jeugdzorg als de Inspectie Onderwijs toezicht te laten houden op deze internaten? Bent u ook bereid de Kamer, gemeenten en alle moskee-internaten te informeren aan welke regels zij dan moeten voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u moskee-internaten waar hoofdzakelijk Nederlandse kinderen van Turkse afkomst verblijven met hele strenge regels, waarbij kinderen van twaalf zich moeten richten op de absolute overgave en kinderen soms tot laat in de nacht moeten bidden, bevorderlijk en wenselijk voor het welzijn van de desbetreffende kinderen en voor de integratie? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om het welzijn van de kinderen veilig te stellen, segregatie te doen stoppen en integratie, daadwerkelijk samen leven middels samen naar school, samen in de buurt en samen werken, te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
Het geruzie in het VUmc en de gevolgen daarvan en het wederom niet melden van een sterfgeval |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de radio-uitzending over het geruzie in het VU medisch centrum (VUmc), deel 3?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending. Zie voorts mijn reactie op de uitzending in de antwoorden op de vragen hierna.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die aanvankelijk instemde met een extern onderzoek naar calamiteiten door drie hoogleraren maar later dit onderzoek blokkeerde? Is er door bepaalde specialist(en) in het VUmc druk uitgeoefend op de IGZ om het externe onderzoek niet door te laten gaan zoals in het programma Argos voor mogelijk wordt gehouden? Zo ja, is dit dan niet een opmerkelijke en vreemde gang van zaken?
Onderzoek door een externe commissie kan in bepaalde situaties nuttig zijn, al dan niet als aanvulling op het interne onderzoek. Het principe van het uitvoeren van een onderzoek door een externe commissie is volgens de IGZ een goede zaak. Echter, de vraagstelling die het VUmc aan de externe commissie wilde meegeven was veel breder dan onderzoek naar de gemelde gebeurtenis, waardoor naar oordeel van de IGZ de focus daarop verloren dreigde te gaan. Specifiek onderzoek naar de melding zag de inspectie niet expliciet terug in de vraagstelling aan de externe commissie. Dit heeft de inspectie besproken met het VUmc. De inspectie heeft het ziekenhuis verzocht het eigen onderzoek af te ronden. De inspectie heeft met het VUmc afgesproken te bezien of extern onderzoek daarna nog in de rede lag. De inspectie heeft het laten uitvoeren van het onderzoek door een externe commissie overigens niet geblokkeerd.
Is het waar dat een sterfgeval – de verbloeding van een betrekkelijk jonge patiënt met een longtumor op de operatietafel – niet gemeld is bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het VUmc? Was hier sprake van een calamiteit die wel had moeten worden gemeld, zoals enkele oud-inspecteurs van de IGZ stellen? Kunt u dit toelichten? Gaat de IGZ deze zaak onderzoeken?1
Het betreft een patient die tijdens een grote operatie voor een maligniteit (kwaadaardige aandoening) is overleden. Door het VUmc is destijds besloten dat er sprake was van een complicatie, geen calamiteit. Naar aanleiding van de Argos uitzending heeft de inspectie het VUmc opgedragen hier onderzoek naar te doen. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek worden de nodige vervolgstappen bepaald.
Hoe is het mogelijk dat een ziekenhuis dat onder verscherpt toezicht staat van de Inspectie een sterfgeval niet meldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat «de huidige problematiek binnen het VUmc zich niet concentreert op medisch-specialistische expertise», zoals u onlangs stelde in antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven2, maar op de kennelijk totaal verziekte verhoudingen tussen specialisten met alle risico’s van dien?
De inspectie heeft besloten het VUmc onder verscherpt toezicht te stellen om de volgende redenen (citaat):
In de brief die de inspectie op 21 augustus naar het VUmc heeft gestuurd vanwege de instelling van het verscherpt toezicht, schrijft de inspectie (citaat) «[….] dat er nog steeds sprake is van grote problemen in de samenwerking binnen en met de chirurgie, met name rondom één longchirurg. In de analyse staat echter ook vermeld dat de problemen in de samenwerking tussen verwijzend specialisten en de IC niet gebagatelliseerd moeten worden. Verder blijkt dat de relationele problemen tussen de medisch specialisten ernstig van aard zijn en dat die niet zijn op te lossen door mediation, noch door het ontslaan van enkele medisch specialisten.»
Hieruit blijkt dat de inspectie in het kader van het verscherpt toezicht ook nadrukkelijk kijkt naar problemen in de onderlinge samenwerking.
Bent u inmiddels van mening dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld moet worden naar de oorzaken en vermijdbaarheid van sterfgevallen in het VUmc op de afdelingen intensive care en longchirurgie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het verscherpt toezicht kijkt de inspectie naar de hele organisatie. Afhankelijk van de resultaten van het verscherpt toezicht bepaalt de inspectie eventuele vervolgactiviteiten.
Is de patiëntveiligheid in het VUmc op dit moment gegarandeerd?
De inspectie ziet naar aanleiding van de huidige situatie en het opgestelde verbeterplan op dit moment geen directe noodzaak tot het nemen van meer maatregelen. De IGZ blijft, in het kader van het verscherpt toezicht, alert monitoren en volgt de kwaliteit van de zorgverlening nauwlettend.
Hoe en per wanneer zal de samenwerking verbeteren tussen de medisch specialisten van het VUmc? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VUmc staat onder verscherpt toezicht. Verder zijn er twee nieuwe leden tot de raad van bestuur toegetreden. Zij hebben de problemen geïnventariseerd en maatregelen genomen en deze worden nu uitgevoerd. De inspectie volgt dit nauwlettend door middel van gesprekken en eigen verificatie. Zie verder antwoord op vraag 7.
Het geruzie in het VUmc |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een mogelijke samenzwering is in het VUmc?1
De betreffende melding wordt momenteel door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzocht. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de IGZ haar vervolgacties. Wanneer de IGZ mogelijke strafbare feiten aantreft, dan meldt zij dit bij het Openbaar Ministerie (OM).
Hoeveel meldingen over mogelijk patiëntengevaar zijn er inmiddels binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Daar kan ik op dit moment nog geen uitspraak over doen aangezien de IGZ momenteel onderzoek doet naar de meldingen bij het VUmc.
Kloppen de beweringen zoals deze worden geuit in het genoemde artikel? Zo ja, wat zullen de consequenties zijn voor het VUmc? Wat wordt er aan gedaan om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke situaties nooit meer plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De verslechterde positie van moslims in Birma |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Moslims Birma vogelvrij»?1
Is het juist te stellen dat de Birmese overheid de gewelddadige escalatie tussen de boeddhistische meerderheid en de islamitische minderheid niet aankan? Deelt u de mening dat door het oplaaiend conflict de voorzichtige hervormingen van de Birmese regering, in ruil voor (financiële) westerse steun, grotendeels teniet worden gedaan?
Hoe verhoudt de huidige verslechterde situatie in het land, waarbij soms hele islamitische dorpen met de grond gelijk worden gemaakt, zich tot uw uitspraken eerder dit jaar dat de banden met Birma aangehaald moeten worden?
In hoeverre bent u van mening dat Birma steun nodig heeft, bijvoorbeeld in VN-verband, om de orde en veiligheid te herstellen en de islamitische minderheid effectief te beschermen? Bent u bereid u hiervoor in internationaal verband sterk voor te maken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat apothekers afwijken van medicijnrichtlijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending waaruit blijkt dat apothekers regelmatig afwijken van het door een arts voorgeschreven recept?1
De uitzending van Zembla heeft aandacht besteed aan het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars en de effecten daarvan op bepaalde patiënten(groepen). Ik begin met vaststellen dat het preferentiebeleid succesvol is geweest in het terugdringen van de kosten van geneesmiddelengebruik. Tegelijkertijd is het zaak dat ten opzichte van patiënten zorgvuldig wordt gehandeld. Dit geldt in versterkte mate voor bepaalde specifieke patiëntengroepen; wisseling van medicatie door de arts of apotheker ligt in een aantal gevallen precair. Artsen en apothekers dienen zich aan zorginhoudelijke richtlijnen van hun beroepsgroepen te houden. Als algemeen uitgangspunt geldt dat artsen bij voorkeur op stofnaam dienen voor te schrijven en niet op merknaam. Indien een arts niettemin op merknaam voorschrijft, dient in principe het voorschrift van de arts gevolgd te worden. Als het gaat om een geneesmiddel dat valt onder preferentiebeleid , dan heeft de arts de mogelijkheid om op het recept te vermelden dat sprake is van medische noodzaak. In dat geval is omzetting van het voorgeschreven (merk)geneesmiddel in een ander (generiek) geneesmiddel niet aan de orde. Als deze aanduiding ontbreekt op het recept, dan is omzetting mogelijk. Wel is daaraan verbonden dat de apotheker bij omzetting overlegt met de patiënt en de voorschrijvende arts.
Wat is het percentage apothekers dat generieke geneesmiddelen meegeeft aan patiënten, terwijl de arts een specialité medisch noodzakelijk vindt? Voldoen apothekers hiermee aan hun zorgplicht? Worden hierbij niet de wettelijke richtlijnen overschreden?
Voorop staat dat generieke varianten van merkgeneesmiddelen in wezen een zelfde werking en kwaliteit hebben als het oorspronkelijke product. In een enkel geval kan door een bepaalde hulpstof, een generiek middel voor de patiënt toch niet goed uitpakken. Voor dit soort gevallen dient altijd een andere optie geboden te kunnen worden, of terug kunnen worden gevallen op het oorspronkelijke product waarop dan ook aanspraak bestaat.
Het percentage apothekers dat op eigen initiatief generieke geneesmiddelen aflevert, is mij niet bekend. In sommige gevallen kunnen daarover onderliggende afspraken zijn gemaakt in het FTO-overleg of via de zorgverzekeraar. Dergelijke afspraken dienen te blijven binnen de uitgangspunten die zijn omschreven in het antwoord op vraag 1. De apotheker dient zich in zijn dagelijks handelen te baseren op de richtlijnen voor de openbare farmacie, de beroepscode en de gedragsregels van de KNMP. Met name de Handleiding Geneesmiddelensubstitutie is hierbij van belang. Indien een generiek geneesmiddel in plaats van het merkgeneesmiddel dat op het recept staat, wordt afgeleverd, dient dit afgestemd te worden met de behandelend arts en en de patiënt, die daartoe de goed moet worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het signaal dat er apothekers zijn die zelden toestemming vragen aan de patiënt en arts over het afwijken van een recept? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat te allen tijde om toestemming gevraagd wordt bij het verstrekken van een generiek geneesmiddel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regelmatig wisselen van generieke geneesmiddelen tot verwarring leidt en dit het vertrouwen van patiënten schaadt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Generieke geneesmiddelen hebben dezelfde werking en kwaliteit als het originele merkgeneesmiddel. Het merendeel van de patiënten is op de hoogte hiervan.
Het preferentiebeleid heeft de aflevering van generieke middelen een grote impuls gegeven en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het terugdringen van (onnodig) hoge kosten van geneesmiddelengebruik. De lagere prijzen hebben geleid tot een substantiële afremming van de stijging van de zorgpremies. Daarnaast belasten sommige zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt niet met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat het wisselen van geneesmiddelen ook grenzen heeft, zeker in het geval van specifieke patiëntengroepen zoals oudere, kwetsbare patiënten met polyfarmacie en patiënten met psychische klachten. De regelgeving houdt hier rekening mee. Als behandeling met een preferent (generiek) geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde op grond van het Besluit zorgaanspraken Zvw aanspraak op een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Door de aangepaste duur van het preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Deelt u de mening dat het voor bepaalde patiëntengroepen niet wenselijk is het preferentiebeleid toe te passen of regelmatig van merken te wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend hoeveel patiënten complicaties hebben gehad door het gebruiken van generieke geneesmiddelen, bijvoorbeeld als het gaat om epileptische en/of psychische aandoeningen bij patiënten? Zo ja, wilt u deze gegevens de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hiervan op de hoogte te stellen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Het enkele feit dat een geneesmiddel generiek is, doet niets af aan de werking en de kwaliteit van het middel. Nader onderzoek lijkt mij dan ook niet aangewezen. Wel deel ik de mening dat het wisselen van medicatie, met name bij specifieke patiëntengroepen, zijn grenzen heeft.
Is u bekend of medicatie-ontrouw te maken heeft met de verstrekking van generieke geneesmiddelen? Zo ja, wat is hier de verklaring voor? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij bekend dat medicatieontrouw of ook wel therapieontrouw meerdere oorzaken kent en complex is en daardoor niet gemakkelijk adequaat is aan te pakken. O.a. het Nivel heeft verschillende onderzoeken gedaan om deze problematiek in kaart te brengen. De oplossing voor therapieontrouw moet vooral gezocht worden in de driehoeksrelatie van patiënt-arts-apotheker. Nader onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet opportuun.
Vindt u het verantwoord dat apothekers patiënten kennelijk kunnen weigeren om een merkgeneesmiddel te verstrekken, omdat de zorgverzekeraar het geneesmiddel niet of gedeeltelijk vergoedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 3. Aanvullend kan ik opmerken dat de zorgverzekeraar de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof kan preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. In het geval er geen medische noodzaak is voor dit merkgeneesmiddel en de patiënt er ondanks de door de apotheker gegeven informatie op staat dat volgens het voorschrift het merkgeneesmiddel wordt afgeleverd, dan dient de patiënt dit merkgeneesmiddel zelf te bekostigen.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers zich niet houden aan de medicijnrichtlijnen, zodat zij bepaalde geneesmiddelen uit eigen zak moeten betalen en daardoor de zorg voor patiënten in het geding raakt? Is dit niet onacceptabel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de apothekers zich in hun dagelijks handelen dienen te baseren op de regels die gelden voor hun beroepsgroep. Indien een merkgeneesmiddel op het voorschrift vermeld staat, moeten zij de patiënt en arts informeren en met hem afstemmen of ook een generiek middel volstaat. Apothekers hoeven geen geneesmiddelen uit eigen zak te betalen. Doen zij dit wel, dan is dat hun keuze. Mocht de patiënt blijven staan op aflevering van het merkgeneesmiddel, dan kan de apotheker dit honoreren en dient de patiënt het afgeleverde geneesmiddel zelf te betalen.
Is u bekend of er apothekers zijn die mensen weigeren voor zorg vanuit de apotheek? Zo ja, om hoeveel apothekers gaat dit en welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De apotheker heeft geen afleverplicht maar wel een zorgplicht. Een patiënt mag niet geweigerd worden op grond van financiële overwegingen. In feite is de apotheek niet verplicht om met iedereen een behandelingsovereenkomst aan te gaan die dat wil. Er moet voor een patiënt echter wel voldoende mogelijkheid zijn om de gevraagde zorg elders te kunnen krijgen. Als de weigerende apotheker dus de enige apotheek in de buurt is, dan mag hij de patiënt niet weigeren. Vanuit zijn zorgplicht moet de apotheker beoordelen of weigeren verantwoord is.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van het voorschrijven en afgeven van medicijnen bij artsen en apothekers ligt? Zo ja, hoe verklaart u de grote macht van zorgverzekeraars die bepalen welke medicijnen afgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De bron van het voorschrift ligt bij de arts. Artsen dienen zo doelmatig mogelijk voor te schrijven: goedkoop waar het kan, zodat duur waar het moet ook mogelijk blijft in de toekomst. De zorgverzekeraar heeft de taak om goede en verantwoorde zorg in te kopen tegen een zo laag mogelijke prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en is in het belang van een betaalbare zorg van een goede kwaliteit. Het preferentiebeleid is niet absoluut. Als een arts behandeling met een preferent geneesmiddel niet verantwoord acht, dan schrijft hij een niet-preferent geneesmiddel voor (met dezelfde werkzame stof) onder vermelding van «medische noodzaak». Zorgverzekeraars moeten de aflevering van dit geneesmiddel vergoeden.
Is u bekend wat er gedaan wordt met de € 2 miljard besparing van geneesmiddelen die de 4 grote zorgverzekeraars afgelopen 5 jaar hebben opgebracht? Zo ja, wat is er gebeurd met dit geld? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat de opbrengst wordt besteed aan zorg of zo laag mogelijke premies?
Het succesvolle inkoopbeleid ten aanzien van geneesmiddelen dat de zorgverzekeraars de afgelopen jaren hebben gevoerd, heeft geleid tot een forse daling van de kosten voor farmacie. Deze lagere uitgaven hebben geleid tot minder hoge zorgpremies. Een voorbeeld daarvan is zorgverzekeraar DSW die vorig jaar aankondigde bij het bekendmaken van de premie 2012 dat als de kosten lager uit zouden vallen dan verwacht, dit op de toekomstige premies in mindering zou worden gebracht. De zorgkosten stijgen elk jaar opnieuw door o.a. toename van het aantal chronisch zieken, technologische ontwikkelingen en vergrijzing. Door het scherpe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars is de premie voor de verzekerde de afgelopen jaren minder hard gestegen en/of zijn de lagere kosten aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten.
Zijn er verschillen tussen het geneesmiddelenbeleid van de 4 grote zorgverzekeraars en de kleinere zorgverzekeraars? Zo ja, welke verschillen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is aannemelijk dat iedere zorgverzekeraar zijn eigen farmaciebeleid voert. Als u doelt op de afspraken die zorgverzekeraars maken met apothekers over de farmaceutische zorg, dan is via de jaarverslagen en websites van de individuele zorgverzekeraars te lezen welk beleid zij hanteren.
In de door de NZa uit te brengen Marktscan Farmacie wordt aandacht besteed aan verschillen in beleid van zorgverzekeraars. De Marktscan Farmacie zal in het eerste kwartaal van 2013 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de macht van de zorgverzekeraars veel te groot geworden is en dat er opnieuw gekeken moet worden naar het vergoedingenbeleid van de zorgverzekeraars ten opzichte van geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In beginsel is naar mijn mening sprake van een evenwichtig stelsel, waarin de arts bepaalt welke therapie is aangewezen en waarin op zorgverzekeraars een zorgplicht rust. Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, is het wel essentieel dat alle betrokken partijen zich bij de uitvoering van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen bewust zijn van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden en daar ook naar handelen.
De vele moskee-internaten in Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onzichtbaar in het internaat van de moskee»?1
Ja
Hoeveel van deze moskee-internaten telt Nederland en waar bevinden deze kindergevangenissen zich?
Een landelijk overzicht van internaten, met aantallen leerlingen is mij niet bekend. Het is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid om inzicht te hebben in de aanwezigheid van internaten binnen de gemeentegrens.
Welke juridische stappen gaat u ondernemen tegen deze islamitische internaten met hun lijfstraffen en illegale winkels?
Ik ben voornemens overleg te starten met een aantal betrokken gemeenten om te bezien of het beschikbare instrumentarium toereikend is om de veiligheid en het welzijn van kinderen te waarborgen. Ik zal uw Kamer over de uitkomst van dit overleg ter zijnde tijd informeren.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding juridische maatregelen te nemen. Uit de brief van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam aan de Gemeenteraad van 15 november 2012 blijkt dat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) naar aanleiding van een drietal meldingen die betrekking hadden op een internaat, geen aanleiding heeft gezien verdere acties te ondernemen. Deze gegevens komen overeen met het rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving» dat door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de GGD Nederland in mei 2012 is gepubliceerd.
Waar het gaat om winkels die niet de juiste vergunning hebben, is het aan de gemeente om toezicht te houden en waar nodig handhavend op te treden.
Deelt u de mening dat zowel de (deel)gemeente als jeugdwerk keihard aangepakt moeten worden voor het niet ingrijpen bij deze wantoestanden?
Aangezien de internaten geen instellingen voor jeugdzorg zijn, heeft de Inspectie jeugdzorg hierbij geen rol. Signalen of vermoedens van kindermishandeling kunnen bij de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK) worden gemeld. Deze worden vervolgens onderzocht en als daar aanleiding toe is doorgegeven aan de politie.
Het College van de gemeente Rotterdam heeft verder een aantal stappen aangekondigd om de pedagogische setting in dit soort internaten inzichtelijk te maken. Hiervoor verwijs ik de vragenstellers naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Karabulut (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 918) en het lid Bergkamp (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 926).
Welke stappen bent u voornemens te treffen ten einde al deze moskee-internaten zo spoedig te sluiten en in de toekomst ook onmogelijk te maken?
Zoals hiervoor aangegeven zal ik in overleg gaan met een aantal betrokken gemeenten. Ik verwijs de vragenstellers ook naar mijn antwoorden op vragen 1 en 9 van het lid Karabulut (SP).
Sluiting van een rechtspersoon is overigens alleen mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel. De toetsing van de brand- en veiligheidsvoorschriften is de verantwoordelijkheid van de lokale overheid.
De rechtmatigheid van en verantwoording over targeted killings |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken op eerdere vragen over de rechtmatigheid van targeted killings?1 Bent u bereid het interne juridische advies met betrekking tot het beleid van targeted killings dat de minister van Buitenlandse Zaken heeft ontvangen, desnoods vertrouwelijk, met de Kamer te delen? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Acht u, los van de vraag of deze al dan niet plaatsvinden, targeted killings op reddingswerkers en begrafenisstoeten en zogenaamde signature strikes in strijd met het internationaal recht?2 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting van de oud-Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions van de Verenigde Naties, Philip Alston, dat «under human rights law, a targeted killing in the sense of an intentional, premeditated and deliberate killing by law enforcement officials cannot be legal because, unlike in armed conflict, it is never permissible for killing to be the sole objective of an operation»?3 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u ermee bekend dat onder meer Amnesty International, Human Rights Watch, de Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions van de Verenigde Naties, Christof Heyns, en de auteurs van het rapport Living under drones, van de Amerikaanse universiteiten Stanford en NYU, vaststellen dat het Amerikaanse beleid van targeted killings, met betrekking tot de juridische aspecten ervan, niet transparant genoeg is en dat meer openheid en verantwoording hierover noodzakelijk is?4 Steunt u de oproep van Human Rights Watch dat «the US government should both clarify its general legal approach to targeted killings and provide information on individual attacks.»? 5 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u bevestigen, zoals de auteurs van Living under drones concluderen, dat «by failing to account adequately for their activities in any public forum and even refusing to acknowledge publicly the existence of targeted killing operations for years or to explain sufficiently their legal basis, the US has failed to meet its international legal obligations to ensure transparency and accountability.»?6 Indien neen, kunt u uitleggen hoe de Verenigde Staten in deze tegemoet komen aan de juridische verplichtingen met betrekking tot transparantie en verantwoording? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u eveneens bevestigen, zoals Human Rights Watch concludeert, dat «where there is credible evidence that an attack has violated the laws of war, the responsible party is obligated to investigate for possible war crimes and appropriately prosecute the perpetrators, or extradite them for prosecution elsewhere»?5 Indien neen, wat zijn dan de juridische verplichtingen die gelden indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke oorlogsmisdaden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u verder bevestigen, zoals onder andere Human Rights Watch vaststelt, dat er reeds targeted killings hebben plaatsgevonden «where there have been credible allegations of laws-of-war violations»?7 Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bekend met de targeted killing door de Verenigde Staten in Abyan, in Jemen, in december 2009? Deelt u de opvatting van Amnesty International dat «outside a situation of armed conflict, which did not exist at the relevant place and time in this case, a premeditated military strike targeting people accused of criminal conduct, perpetrated without having first made reasonable attempts to detain them, and in the absence of the individuals targeted posing any specific imminent deadly threat to others, constitutes unlawful killing in violation of the right to life under international law» en dat «in this case, others who were apparently not the targets of the operation, including many women and children, were also killed by the attack, constituting further unlawful killings in violation of their right to life»?8 Indien neen, waarom acht u deze targeted killing geen schending van het recht op leven, zoals onder andere vastgelegd in artikel 3 van de Universele verklaring van de rechten van de mens?9 Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven of en zo ja hoeveel individuen zijn berecht in verband met betrokkenheid bij Amerikaanse targeted killings?
Ik beschik niet over dergelijke informatie. In algemene zin geldt het recht op een eerlijk proces voor eenieder die strafrechtelijk wordt vervolgd.
Kunt u verder aangeven of en zo ja in hoeverre de bij vraag 8 genoemde individuen, die door de Amerikaanse aanval zijn gedood, voorafgaande aan de targeted killing enige vorm van proces hebben gehad? Kunt u ook aangeven in hoeverre deze gedode individuen recht hadden op een eerlijk proces? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is u bekend dat, omdat de Verenigde Staten weigeren drone aanvallen te onderzoeken, de Special Rapporteur on the promotion and protection of human rights and fundamental freedoms while countering terrorism van de Verenigde Naties, Ben Emmerson, en de Special Rapporteur on extrajudicial, summary or arbitrary executions van de Verenigde Naties, Christof Heyns, in VN verband een onderzoek zullen starten om individuele drone aanvallen te onderzoeken?10 Bent u bereid om medewerking aan dit onderzoek te verlenen, bijvoorbeeld door middel van het aanbieden van volkenrechtelijke expertise? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het waar dat, omdat de Verenigde Staten specifieke targeted killings met drone aanslagen legitimeren met een (impliciet) beroep op artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties, het land de verplichting heeft per direct de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties te rapporteren over de acties die het ter zelfverdediging heeft uitgevoerd?11 Klopt het dat dit tot op heden niet is gebeurd? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om, mede aangezien de minister van Buitenlandse Zaken op eerdere vragen aangaf dat «exacte kennis over concrete gevallen noodzakelijk (is) om een gefundeerd oordeel te formuleren over de rechtmatigheid van het gebruik van drones in een concreet geval,» bij uw Amerikaanse collega’s te wijzen op de juridische verplichtingen met betrekking tot het beleid van targeted killings, met name waar beschuldigingen van oorlogsmisdaden bestaan en aan te dringen op meer transparantie en verantwoording hierover, zowel aangaande het algemene beleid als aangaande specifieke targeted killings? Indien neen, waarom niet? Indien ja, hoe gaat u hier concreet invulling aan geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen over het in het regeerakkoord opgenomen bonusplafond van twintig procent |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ING voelt niks voor lagere bonus» in de Gelderlander?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat bonussen in de financiële sector een belangrijke factor zijn geweest in het veroorzaken van de financiële crisis door risicovol gedrag te stimuleren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Internationaal wordt over het algemeen aangenomen dat zeer hoge variabele beloningen mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van de kredietcrisis. Ik deel deze opvatting. Naast het beloningsbeleid hebben uiteraard ook andere factoren een rol gespeeld. Van belang is dat de cultuur en het denken binnen de financiële sector duurzaam verandert. Daarom zal dit kabinet naast een bonusplafond onder meer een bankierseed introduceren met sancties.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen dat het bonusplafond volgens ING maximaal honderd procent van het jaarsalaris kan bedragen met het oog op haar internationale concurrentiepositie voor personeel?
Van ING heb ik begrepen dat dhr. Hommen in zijn uitspraken het internationale speelveld heeft geschetst waarin ING actief is, en heeft aangegeven dat internationaal de 1:1 verhouding tussen de vaste en variabele beloning voor bestuurders, zoals opgenomen in de Code Banken, uitzonderlijk is. Deze uitspraak is feitelijk juist. Nederland neemt internationaal gezien een koppositie in waar het gaat om het aanpakken van de excessen van het beloningsbeleid in de financiële sector. Deze koppositie neemt echter niet weg dat er geen additionele maatregelen meer nodig zijn, integendeel. Dit kabinet is van mening dat variabele beloningen in de Nederlandse financiële sector nog verder omlaag moeten. Het initiatief van ING om geen variabele beloning meer te hanteren voor het CAO-personeel juich ik dan ook van harte toe. Ik hoop dat deze ontwikkeling zich doorzet, juist ook voor personeel dat niet onder de CAO valt, en dat andere financiële ondernemingen in samenwerking met de vakbonden dit voorbeeld zullen volgen.
Wat is uw morele oordeel over de uitspraken van de heer Hommen vóór hoge bonussen in zijn functie als bestuursvoorzitter van de grootste Nederlandse financiële onderneming die bovendien met belastinggeld overeind is gehouden en recent het schrappen van 2 350 banen aankondigde?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het voorstel in het regeerakkoord, dat de variabele beloning binnen de financiële sector maximeert op twintig procent van het vaste salaris, geenszins de concurrentie voor goed personeel op arbeidsvoorwaarden hoeft te ondergraven, maar slechts de stimulans voor risicovol gedrag beperkt?
Voor het overgrote deel van de functies in de financiële sector is het zonder meer juist dat een bonusplafond van 20% geen consequenties zal hebben voor het aantrekken van goed personeel. Ik wil zorgvuldig, maar gezien het belang van de maatregel, voortvarend, te werk gaan. Ik verwacht u begin 2013 nader te kunnen informeren over de manier waarop ik de maatregel op een effectieve wijze vorm zal geven.
Deelt u de opvatting dat deze uitspraken van ING bestuursvoorzitter Hommen de urgentie van een wetsvoorstel tot maximering van de variabele beloning onderstrepen? Zo ja, bent u bereid om met de grootst mogelijke spoed het wetsvoorstel tot maximering van de bonussen op twintig procent aan de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 5.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
Het bericht dat in korte tijd twee gehandicapte bewoners zijn overleden bij zorginstelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Gehandicapte man stikt in stukje brood» en «Personeelsleden Bartimeus ziek thuis na sterfgevallen»? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de artikelen en kan mij goed voorstellen dat het overlijden van deze bewoners een enorme klap moet zijn. In de eerste plaats voor de familie en vrienden van de overledenen maar ook voor het personeel van Bartiméus. Ik wens hen dan ook veel sterkte toe in de komende periode. Op de oorzaak van de incidenten kan ik op dit moment niet ingaan. Hiernaar lopen momenteel verschillende onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat een bewoner die uitdrukkelijk geen vast voedsel mag, dat wel krijgt, met deze gevolgen?
Naar de oorzaak hiervan wordt momenteel onderzoek gedaan door een extern onderzoeksbureau dat door Bartiméus is ingeschakeld. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de IGZ geïnformeerd. Daarnaast verricht ook de IGZ onderzoek hiernaar.
Wat is er gebeurd met de overleden vrouw waar het artikel van 8 november over bericht?
Dit wordt momenteel door de IGZ onderzocht.
Is u bekend dat er bij de zorginstelling een grote reorganisatie van personeel heeft plaatsgevonden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Desgevraagd laat Bartiméus weten dat in de sector wonen een reorganisatie is doorgevoerd op de woongroepen, de dagbesteding en in de samenwerking tussen de woongroepen en dagbesteding. Doel was om door aanpassing van de werkprocessen met behoud van de kwaliteit van zorg doelmatiger te werken waardoor kosten konden worden bespaard. Bartiméus geeft aan dat de nieuwe werkprocessen in nauwe samenwerking met alle medewerkers zijn ontwikkeld en per 1 oktober zijn ingevoerd. Van de 750 arbeidsplaatsen konden daardoor 54 arbeidsplaatsen worden opgeheven. Doordat gelijktijdig 20 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd, bedraagt de totale personeelsreductie uiteindelijk 34 arbeidsplaatsen. Dat is circa 5 % van het totale personeelsbestand van de sector Wonen.
Is het personeel betrokken bij de plannen voor een reorganisatie, en welke rol heeft de vakbond hierin gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Desgevraagd laat Bartiméus weten dat de reorganisatie in nauwe samenwerking met alle medewerkers tot stand is gekomen. Zowel de Ondernemingsraad als de Cliëntenraad Wonen zijn in het gehele proces betrokken en hebben met de reorganisatie ingestemd. De reorganisatie is door de Raad van Toezicht goedgekeurd. De vakbonden zijn eveneens volledig in het proces van reorganisatie betrokken.
Hoeveel personeelsleden hebben vóór 1 oktober jl. hun zorgen geuit over de reorganisatie bij Bartimeus? Wat is met deze zorgen gedaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus laat weten dat de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad Wonen bij het gehele proces van reorganisatie zijn betrokken. Met medewerkers die zorgen uitten of knelpunten aangaven is in gesprek gegaan en werden mogelijke oplossingen besproken.
De IGZ heeft in 2011 en 2012 geen meldingen van medewerkers gekregen, dus ook niet over personele tekorten of over tekortschietende deskundigheid.
Klopt het dat personeelsleden hebben aangegeven dat door de reorganisatie «doden kunnen vallen»? Zo ja, waarom is hier niet naar geluisterd?
Bartiméus laat weten dat deze signalen hen niet bekend zijn. De IGZ heeft hier ook geen melding van gekregen.
Gaan er nog meer ontslagen vallen bij deze zorginstelling? Klopt het dat ontslagen medewerkers vervangen worden door goedkoper personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de instelling zelf om er zorg voor te dragen dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is. Bartiméus laat weten dat zij niet voornemens zijn om in het primaire proces meer arbeidsplaatsen te schrappen. Wel zullen er in de ondersteunende processen mogelijk nog arbeidsplaatsen verdwijnen. Bartiméus ontkent dat er sprake zou zijn van het vervangen van ontslagen medewerkers door lager gekwalificeerd personeel.
Hoe reageert u op het feit dat medewerkers vervangen worden door goedkopere krachten, maar dat het aantal (duurbetaalde) managers gelijk is gebleven? Is er naar uw mening sprake van evenwichtig personeelsbeleid bij Bartimeus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus laat weten dat het aantal managers niet gelijk is gebleven maar dat er gewerkt is aan een reductie van de overhead door het aantal directeuren te verminderen (van 4 naar3 en het aantal clustermanagers en teamleiders te reduceren. De overhead van de sector wonen is gedaald van 11 naar 9,4%.
Wat is uw reactie op de intimidatie en angstcultuur onder personeel die, volgens de artikelen, heerst binnen Bartimeus? Gaat u dit onderzoeken en actie ondernemen als het klopt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de dialoog tussen de leiding van Bartiméus en het personeel naar aanleiding van de incidenten goed op gang is gekomen. Hiernaast heeft Bartiméus aangegeven te werken met vertrouwenspersonen waarbij medewerkers, indien er sprake zou zijn van kritiek die zij niet in persoon zouden willen uiten, deze toch kwijt kunnen. Voor een weloverwogen oordeel wacht ik eerst de bevindingen van de IGZ af.
Erkent u dat intimidatie en angstcultuur geen goede voorwaarden zijn voor het verlenen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de IGZ en het Openbaar Ministerie ingeschakeld na het overlijden van de bewoners? Zo ja, is dit direct gebeurd, en wat zijn hun vervolgacties? Zo neen, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus heeft beide calamiteiten direct bij de IGZ gemeld. De IGZ doet hier momenteel onderzoek naar.
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik het volgende vernomen. In verband met het incident waarbij een bewoner overleed nadat deze zich had verslikt in het eten, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, omdat sprake was van een niet natuurlijk overlijden, conform de Wet op de Lijkbezorging contact opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM). Het OM – dat geen aangifte heeft ontvangen ter zake van dit incident – heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat er geen verdenking bestond dat een strafbaar feit was gepleegd. Met het oog op de toezichthoudende taak van IGZ, is het incident door het OM wel gemeld aan de IGZ. Als het onderzoek door de IGZ daartoe aanleiding zou geven, kan de IGZ aangifte doen.
Zijn er sinds de reorganisatie meer incidenten geweest bij Bartimeus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus heeft in 2011 en 2012 in totaal vijf incidenten aan de IGZ gemeld, waaronder de twee recente calamiteiten.
Bent u op de hoogte van het externe onderzoek dat Bartimeus heeft ingesteld? Wie leidt dit onderzoek, en kunt u de onafhankelijkheid garanderen? Wanneer worden de uitkomsten van het externe onderzoek verwacht? Bent u bereid de uitkomsten naar de Kamer te sturen, voorzien van uw commentaar? Zo neen, waarom niet?
Het is mij bekend dat Bartiméus onderzoek laat doen door een externe partij. Zij hebben op basis van een afspraak tussen de gehandicapteninstellingen in Utrecht (VGU) een beroep gedaan op collega instellingen die ervaren onderzoekers ter beschikking hebben gesteld. De IGZ wil de uitkomsten van dit onderzoek uiterlijk vóór 2 december ontvangen en zal dit gebruiken bij haar eigen onderzoek. Het onderzoek van Bartiméus wordt uitsluitend aan de IGZ en de familie van de overleden bewoner beschikbaar gesteld. Dit onderzoek zal daarom niet openbaar worden gemaakt. De bevindingen van het onderzoek van de IGZ zullen wel openbaar worden gemaakt.
Is het niet vreemd dat een zorginstelling een eigen extern onderzoek laat uitvoeren, terwijl de IGZ en het OM dat toch behoren te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar calamiteiten. Zij kunnen hiervoor een externe partij inschakelen. Als er sprake is van een ernstige calamiteit die mogelijk wijst op structurele tekortkomingen binnen een organisatie dan doet de IGZ zelf ook onderzoek.
Vindt u het niet nog vreemder dat de IGZ verscherpt toezicht instelt, maar eerst het externe onderzoek afwacht? Erkent u dat de IGZ door deze handelswijze volledig de zijde van de zorginstelling lijkt te kiezen en niet onafhankelijk over komt? Zou het een probleem zijn als de IGZ naast het externe onderzoek optreedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is gestart met haar onderzoek waaruit moet blijken of er sprake is van structurele problemen bij Bartiméus. Mocht dit het geval zijn dan zal de IGZ gaan handhaven. Zij kan dit doen met verscherpt toezicht, maar dit is afhankelijk van de bevindingen. Verscherpt toezicht is bij Bartiméus vooralsnog niet ingezet. Berichtgeving in de media hierover was onjuist.
Bent u van mening dat er, juist dus ook in de gehandicaptenzorg, te allen tijde vast en opgeleid personeel aanwezig moet zijn? Zo ja, vindt u het verantwoord dat er 57 fulltime banen wegbezuinigd zijn binnen Bartimeus? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 4 en 9. Het is aan de zorginstelling zelf om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde sprake is van voldoende en goed opgeleid personeel om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen. Ik heb momenteel geen aanwijzingen dat hier geen sprake van is.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van voldoende personeel cruciaal is voor goede, kwalitatieve zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat wanbeleid en incidenten niet onder de pet mogen worden gehouden? Zo ja, hoe reageert u op het bericht dat personeelsleden is verteld dat zij niet met de pers mogen praten, en dit anoniem (moeten) doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening. Beide incidenten zijn direct aan de IGZ gemeld. Bartiméus laat ook weten dat alle medewerkers en cliëntvertegenwoordigers rechtstreeks per brief zijn ingelicht en dat er geen instructies zijn meegegeven over contacten met de pers. Wel is medewerkers aangeraden om, in geval zij benaderd werden door de media, betrokkenen door te verwijzen naar algemene woordvoering.
Bent u van mening dat bij wanbeleid, dat leidt tot sterfgevallen, bestuurders aansprakelijk gesteld moeten worden? Zo ja, gaat u bestuurders van Bartimeus aansprakelijk stellen als er blijkt dat er sprake is van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
In eerste instantie is de instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Kunt u het uitleggen dat een bestuurder van een zorginstelling een totaalinkomen van € 249 811 heeft, terwijl er te weinig personeel is om veilige zorg te kunnen bieden?3
Het is niet aan mij om die uitleg te geven. Bestuurders worden aangesteld door de Raad van Toezicht. Wat ik op dit punt wel in zijn algemeenheid kan opmerken, is dat het kabinet de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sector serieus neemt. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het inwerkingtreden van de WNT (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013. Verder zijn er verdergaande voornemens opgenomen in het Regeerakkoord.
De impact van voorgenomen bezuinigingen in het regeerakkoord voor de langdurige ouderenzorg in Nederland |
|
Mona Keijzer (CDA), Enneüs Heerma (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Gupta, waarin in een tweetal scenario’s wordt aangegeven wat de gevolgen voor de koopkracht zouden kunnen zijn als de voorgestelde bezuinigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot de langdurige zorg doorgaan?1
Ja.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek, waarbij een oplopend koopkrachtverlies wordt voorspeld van 18% tot maar liefst 63% bij een hoog zorggebruik? Zo nee, wilt u inhoudelijk weerleggen waarom niet?
Er is een aantal redenen om aan te nemen dat de inkomenseffecten anders zullen zijn dan in de twee scenario’s van Gupta. Als het aanbod efficiënter wordt georganiseerd, gemeenten beter maatwerk kunnen verlenen of mensen afzien van formele zorg en dit in eigen kring organiseren, zal er geen sprake zijn van inkomenseffecten. Wanneer een deel van de besparing niet via deze kanalen wordt opgevangen, dan zal men zelf zorg in moeten kopen.
Voor de groep die de huishoudelijke hulp niet zelf kan organiseren of zelf betalen behouden gemeenten 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.
Gupta doet geen uitspraak over het inkomenseffect van de maatregelen, maar schetst de keuzes waar het kabinet en gemeenten voor staan bij de invulling van de ombuigingen op de langdurige zorg. Gupta laat zien dat er keuzes zijn: als bepaalde zorg niet meer vergoed wordt, zal de keuze zijn tussen inschakelen van meer mantelzorg / informele zorg, of het zelf betalen voor zorg, of het verminderen van gebruik van zorg/huishoudelijke hulp. Gupta schetst scenario’s waarbij in het ene geval de lasten juist bij de hoge inkomens komen te liggen en in het andere geval juist bij de mensen die veel zorg gebruiken (vooral lage inkomens). Dit maakt veel uit voor de verdeling van de gevolgen.
De uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de hierboven beschreven effecten. Het is dus op voorhand niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn. Gupta roept de overheid op tot het aangaan van een maatschappelijk debat over de beoogde versobering. Het kabinet zal de voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep.
Worden hierdoor ouderen en mensen met een handicap met een midden- en hoger inkomen onevenredig hard in hun koopkracht getroffen? Zo nee, wilt u dit inhoudelijk onderbouwen?
Niets doen zal uiteindelijk grote gevolgen hebben voor de meest kwetsbaren in onze samenleving (zowel financieel als medisch) als gevolg van de kostenexplosie in de langdurige zorg. Nu ingrijpen geeft de gelegenheid om deugdelijke en houdbare regelingen te maken in het belang van de patiënten en cliënten.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft u met dit koopkrachtverlies, zoals in het rapport wordt geschetst, in uw brief d.d. 7 november 2012 aan de Kamer rekening gehouden? Zo ja, hoe verklaart u deze uitschieters in koopkrachtverlies?
In de brief van 7 november is ingegaan op de koopkrachtontwikkeling zoals deze volgt uit de doorrekening van het CPB. Op 8 november heeft het CPB een notitie gepubliceerd met een nadere toelichting op de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord. Hierin is aangegeven dat maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de doorrekening.
Wijzigingen in het niveau van voorzieningen worden vaker niet verwerkt in de koopkracht. Zo is de stijging van de AWBZ-uitgaven in de periode 2008–2011 (3,4 miljard euro) ook niet zichtbaar geweest als positief koopkrachteffect.
Moeten in het licht van de voorgaande vraag de in uw brief geschetste koopkrachtcijfers als een gemiddelde worden beschouwd en is dit mogelijk een verklaring voor de uitschieters binnen het domein van de langdurige zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u garanderen dat ouderen en mensen met een midden- en hoger inkomen niet met deze uitschieters, zoals geschetst in het onderzoek, zullen worden geconfronteerd en kunt u garanderen dat ook hun koopkrachtverlies nooit boven een maximum van 4% uitkomt?
Het kabinet geeft nooit koopkrachtgaranties, dus kan dit in dit geval ook niet doen. Wel wil het kabinet met een open houding naar de samenleving en in overleg met gemeenten en de doelgroep de voorstellen uitwerken.
Indien u deze garantie niet kunt geven, hoe moet dan het door u geschetste koopkrachtbeeld in uw ogen worden beoordeeld?
Het kabinet zal de uitwerking van de maatregelen in de langdurige zorg beoordelen op de effecten, en voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep. Op dit moment valt nog niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Ja.
KLM en de no fly list |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Is het waar dat in Qatar een passagier, die voor een familiebezoek naar de Verenigde Staten wilde, door KLM de toegang tot het vliegtuig is geweigerd omdat hij door het US Department of Homeland Security op de no fly list is gezet?1 Indien neen, wat zijn hier dan de feiten?
Ja.
Zijn de Nederlandse autoriteiten op enigerlei wijze betrokken bij maatregelen van KLM om reizigers die op de no fly list staan, niet toe te laten op vluchten naar of binnen de Verenigde Staten? Zo ja, waaruit bestaat deze betrokkenheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de Nederlandse autoriteiten zijn daarbij niet betrokken.
Is er op enigerlei wijze overleg tussen de Nederlandse regering of Nederlandse instituties en de Amerikaanse regering of Amerikaanse instituties over de door de Verenigde Staten opgestelde no fly list? Indien ja, wat voor afspraken zijn er in dit overleg gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, over deze lijst is geen overleg met de Amerikaanse autoriteiten.
Bent u ervan op de hoogte dat individuen die op de no fly list staan doorgaans niet de redenen waarom zij er op staan kunnen achterhalen, en dat het de facto vrijwel onmogelijk is om van zo’n lijst af te komen? Bent u er verder van op de hoogte dat een no fly list in de praktische uitwerking een discriminerende werking heeft ten opzichte van moslims?
De Amerikaanse Transportation Security Administration (TSA) houdt een lijst van personen bij die geen toegang krijgen tot het luchtruim en het grondgebied van de Verenigde Staten. Het besluit om personen op de lijst te zetten is een eenzijdige beslissing van de Amerikaanse autoriteiten. Welke personen er op deze lijst staan en op basis van welke criteria mensen op de lijst terechtkomen, valt onder de verantwoordelijkheid van de Amerikaanse autoriteiten en is mij niet bekend. Ik heb geen reden om aan te nemen dat er een discriminerende werking uitgaat van deze lijst. Uw zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten deel ik dan ook niet.
Wat betreft het van de lijst afhalen van personen, het Amerikaanse Departement for Homeland Security (DHS) heeft een procedure waarmee personen kunnen verzoeken om van de No Fly list te worden afgehaald, genaamd «DHS-Trip». Zie hiervoor website van DHS: de http://www.dhs.gov/dhs-trip.
Deelt u de zorgen over de in vraag 4 vermelde aspecten van de no fly list? Indien ja, bent u bereid om aan de Amerikaanse autoriteiten uw zorgen hierover te uiten? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de ouderenzorg |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het toezicht van de IGZ op de ouderenzorg?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 (t/m oktober) ongeveer 100 Inspectiebezoeken zijn gebracht?
Nee. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet. In 2012 heeft de IGZ tot 1 november 2012 in totaal 507 inspectiebezoeken afgelegd in de ouderenzorg.
Haalt de IGZ de doelstelling voor 2012? Kunt u daar inzicht in geven?
De inspectie had als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
Kunt u naar aanleiding van deze berichten tussentijds inzicht geven in de ontvangen meldingen over ongekwalificeerd personeel, hygiëne en het verstrekken van medicatie?
Over de ouderenzorg heeft de inspectie dit jaar, tot 1 november 2012, ruim 2 200 meldingen ontvangen. Daarvan gingen 6 meldingen over ongekwalificeerd personeel, ruim 20 over hygiëne en ruim 40 over het verstrekken van medicatie. Het overgrote deel van de meldingen betreft valincidenten.
Deelt u de mening dat de doelstelling over 2012 gehaald moet worden, en dat het toezicht optimaal moet zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Uiteraard deel ik uw mening dat het toezicht optimaal moet zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verschijnen van de externe rapporten over het functioneren van de IGZ?
Nee, dat was niet mogelijk. Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden.