Uitbuiting van medewerkers in champignonkwekerijen |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Keuringsdienst van Waarde onderzoekt champignons» over de waarheid achter de vermeende uitbuiting van medewerkers en georganiseerde criminaliteit in de champignonkwekerij?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken en werkwijzen achter de Polen-constructies, waardoor mensen niet conform de Nederlandse wet- en regelgeving worden behandeld en betaald?
Poolse werknemers kunnen op grond van het vrije werknemersverkeer dat binnen de EU geldt, in Nederland werken. Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse werknemers.
Helaas kiest een aantal werkgevers er bewust voor om economisch voordeel te behalen door de Nederlandse wet- en regelgeving niet na te leven, zoals de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en fiscale wetgeving. Het betreft vaak arbeidsintensieve markten waarbij sprake is van kleine winstmarges en waar sprake is van grote concurrentie.
Deze werkgevers maken misbruik van het feit dat het loonniveau in de Midden- en Oost-Europese landen aanzienlijk lager ligt dan het Nederlandse niveau. Werknemers uit die landen zijn vaak bereid genoegen te nemen met arbeidsvoorwaarden die onder de Nederlandse wettelijke normen liggen. Dit kan in sommige situaties ook leiden tot arbeidsuitbuiting waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte woonomstandigheden.
Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië geldt daarnaast dat op grond van het vrij verkeer van diensten in de EU een dienstverlener die in een andere EU-lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld Polen), geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft als hij zijn werknemers van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland laat verrichten, bijvoorbeeld oogstwerkzaamheden. Dit kan leiden tot misbruik waarbij Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Bulgarije, Roemenië en van buiten de EU onder het mom van dienstverlening via een stroman (uitzendbureau/intermediar/ondernemer) uit een andere EU-lidstaat inhuren, om zo de tewerkstellingsplicht te omzeilen. In zijn brief van 27 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 544, nr. 373) heeft mijn ambtsvoorganger deze problematiek rond (schijn)constructies in de land- en tuinbouw (waaronder de champignonsector) uitgebreid beschreven. In die brief is ook ingegaan op de maatregelen om dit probleem aan te pakken.
Waardoor komt het dat de Inspectie SZW grote moeite heeft om handhavend op te treden ondanks de sterke inzet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven gaat het om werkgevers die moedwillig de wet overtreden. Deze werkgevers voeren ondeugdelijke of valse administraties, of werken met stukloon waardoor het lastig is om te bewijzen dat er sprake is van betalingen onder het minimumloon. Als niet direct uit de administratie kan worden afgeleid dat er sprake is van overtreding van de arbeidswetgeving, wordt getracht het bewijs rond te krijgen via verklaringen van werknemers. Werknemers zijn echter niet altijd bereid om verklaringen af te leggen, omdat zij bang zijn dan hun werk te verliezen. Ook worden werknemers vaak pas na afloop van een gewerkte periode uitbetaald, waardoor zij de uitbetaling van het loon in gevaar brengen als zij belastende verklaringen afleggen.
Het betreft vaak tijdrovende onderzoeken vanwege de grote complexiteit van de (internationale) constructies. Deze vergen een grote capaciteit en kennen een lange doorlooptijd. Ondanks dat dit lastig is, zet de Inspectie SZW sterk in op handhaving, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Afgelopen jaren zijn grootschalige complexe onderzoeken opgestart gericht op hoog-risico bedrijven, waarvan er een aantal nog lopen. Die interventies hebben ook geleid tot het opleggen van zware sancties. Zo zijn er recentelijk bijvoorbeeld verschillende boeterapporten Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt tegen twee bedrijven waarbij respectievelijk 75 en 43 Bulgaren waren aangetroffen en waarbij in het tweede bedrijf ook sprake was van een overtreding van de Wet Minimumloon. De Belastingdienst, die ook in het op de champignonsector gerichte Interventieteam participeert verwacht voor enkele miljoenen euro’s aan navorderingen op te leggen en er zijn diverse processen verbaal opgemaakt tegen bedrijven in verband met valsheid in geschrifte en belemmering van een strafrechtelijk onderzoek bij een bedrijf gericht op mensenhandel en uitbuiting.
Welke aanpak staat u voor om deze constructies en misstanden aan te pakken?
Misstanden zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het is noodzakelijk dat de sector zelf de nodige stappen zet om deze problematiek aan te pakken. Een keurmerk kan dit ondersteunen. Daarnaast is er een rol weggelegd voor de overheid als het gaat om handhaving van wet- en regelgeving. Het is van belang met deze sector afspraken te maken over een gezamenlijke inzet om het probleem effectief aan te pakken. Om die reden zal ik op korte termijn met de supermarkten in gesprek gaan om te kijken op welke manier we gezamenlijk aan deze misstanden een eind kunnen maken.
De Inspectie SZW is sinds 2007 actief in de champignonsector, waarbij in het Interventieteam Champignon wordt samengewerkt met de Belastingdienst, UWV, Politie en RCF (Regionaal Coördinatiecentrum Fraudebestrijding). Dit interventieteam zal zijn activiteiten de komende tijd intensief voortzetten. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Openbaar ministerie, de komende periode ook meer ingezet op de mogelijkheid van strafrechtelijk onderzoek. De opsporingsdienst van de Inspectie SZW en de FIOD zullen ingezet worden daar waar het gaat om arbeidsuitbuiting, valsheid in geschrifte of andere commune delicten. Hoog-risico bedrijven worden het komende jaar met een mix van handhavingsmiddelen intensief onder de loep genomen.
Naast handhaving heeft mijn voorganger maatregelen aangekondigd om schijnconstructies rondom dienstverlening tegen te gaan. Werkgevers moeten tegenwoordig 2 dagen van tevoren het UWV notificeren als er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast zal het aantal schriftelijke bewijsstukken dat een werkgever in zijn bezit moet hebben worden uitgebreid waardoor er beter gecontroleerd kan worden.
Kent u het keurmerk Fair Produce voor de paddenstoelensector?
Ja.
Bent u bereid om retailorganisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in de keten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u doen om retailorganisaties ervan te overtuigen dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het argument dat één en ander – ondanks het keurmerk – niet hun verantwoordelijkheid is, maar uitsluitend die van de overheid?
Veel Nederlandse retailorganisaties onderschrijven de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarom ben ik er van overtuigd dat wij tot afspraken kunnen komen om de misstanden in de champignonsector uit te bannen. Daar komt bij dat de retailorganisaties een belang hebben bij een level playing field, zonder oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarom verwacht ik dat ook de retailorganisaties willen meewerken aan het tot stand brengen van een gezonde sector.
Op welke wijze kunt u de Stichting Fair Produce Nederland helpen om ook na 1 januari 2013 haar activiteiten voort te zetten op weg naar financiële onafhankelijkheid?
Fair Produce is een stichting waarin de hele sector is vertegenwoordigd, niet alleen de producenten, maar ook de handelaren en afnemers. Dit initiatief tot zelfregulering juich ik toe. Ter ondersteuning van deze stichting ben ik dan ook bereid gesprekken aan te gaan met alle deelnemers in de keten om de misstanden in de champignonsector terug te dringen.
Het bericht dat leerlingen na hun eindexamen nog naar school moeten om de urennorm te halen |
|
Manja Smits |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de ontstane situatie op het Kentalis Compas, waarbij leerlingen na hun eindexamen 60 uur terug moeten komen om te voldoen aan de 1040-urrennorm? Deelt u de verontwaardiging van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), dat deze situatie «van de gekke» noemt?1
Om een goed oordeel te kunnen geven over deze situatie is het van belang te weten dat het hier een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) betreft. Leerlingen in het vso kunnen nu nog niet op de eigen school een centraal examen afleggen. Het afleggen van een examen kan door inschrijving als extraneus op een reguliere vo-school of via het staatsexamen. Leerlingen doen vaak gespreid over meerdere jaren, of in het geval van staatsexamen: tijdvakken, examen. De tijd na de eerste examens kan gebruikt worden voor de voorbereiding op de andere onderdelen.
De Inspectie van het Onderwijs heeft aangekondigd in schooljaar 2012/2013 toe te zien op naleving van de wettelijke kaders voor onderwijstijd in het vso. In het vso geldt dit schooljaar (2012/2013) nog een norm van 1000 uur voor alle leerlingen in alle leerjaren. Met ingang van 1 augustus 2013 (inwerkingtreding wet kwaliteit (v)so) wordt de norm voor de leerlingen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs geharmoniseerd met die geldend voor het regulier voortgezet onderwijs. Vanaf die datum geldt in dit uitstroomprofiel een urennorm van tenminste 700 uur in het laatste examenjaar. Verder geldt er vanaf 1 augustus 2013 in zowel het voortgezet speciaal onderwijs als het reguliere voortgezet onderwijs een norm van 1 040 uur voor de eerste twee leerjaren en een norm van 1000 uur in de overige leerjaren. Er is in het betreffende (examen)leerjaar dus noch in de huidige situatie, noch in de nieuwe situatie per 1 augustus 2013 sprake van een 1040-urennorm, zoals de vraag suggereert.
Bij Kentalis Kompas is de situatie historisch gegroeid dat haar leerlingen gelijktijdig met leerlingen uit het reguliere onderwijs examen doen, en daarna geen onderwijs meer behoeven te volgen. Daar ging Kentalis Kompas voor schooljaar 2012/2013 ook van uit. Voor het vso en het reguliere voortgezet onderwijs gelden voor het examenjaar op dit moment echter verschillende wettelijke urennormen: 1000 uur in het vso en 700 uur in het reguliere voortgezet onderwijs. Vanwege de aankondiging van de inspectie dat toegezien zal worden op de naleving van de wettelijke urennorm (die voor schooljaar 2012/2013 in het laatste examenjaar van het vso dus nog 1 000 uur bedraagt) heeft Kentalis Kompas aangegeven meer uren te moeten gaan inplannen dan aanvankelijk beoogd. Omdat in het examenjaar minder dagen beschikbaar zijn voor het verzorgen van onderwijs dan in een regulier schooljaar, zou dat onderwijs ook na de examens verzorgd worden.
Vanaf schooljaar 2013/2014 zullen de wettelijke urennormen voor vso en regulier voortgezet onderwijs echter worden geharmoniseerd. Ik heb daarom met de inspectie afgesproken dat de inspectie in het schooljaar 2012/2013 bij het toezicht op de naleving van de urennorm bij leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die examen doen, coulant zal omgaan met die urennorm. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die gespreid examen doen, geldt dit voor het laatste examenjaar.
Er kunnen overigens ook goede onderwijskundige redenen zijn om nog na de examens onderwijs aan te bieden. Zie daarvoor mijn antwoord op vraag 3. Mijn oordeel over deze situatie is dus dat deze zeker niet per definitie «van de gekke» is, maar dat het goed is dat de inspectie bij het toezicht in schooljaar 2012/2013 rekening houdt met het feit dat de urennormen voor vso en regulier voortgezet onderwijs in dit schooljaar nog niet geharmoniseerd zijn.
Komt deze situatie op meer scholen voor?
Er zijn meer scholen die na de examens nog onderwijs aanbieden. Op dit moment geldt hier in het vso immers nog de norm van 1000 uur. Bovendien kunnen er goede (onderwijskundige) redenen zijn om ook nog na de examens onderwijs aan te bieden (zie antwoord op vraag 3).
In hoeverre dragen deze lesuren bij aan de kwaliteit van het onderwijs voor deze leerlingen? Zou u concreet kunnen aangeven welke leerdoelen nog te behalen zijn na het eindexamen?
Er kunnen goede onderwijskundige argumenten zijn om ook na het examen nog onderwijs aan te bieden. Hierover kunnen op schoolniveau afspraken gemaakt worden.
Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het dichten van het zogeheten «vakantielek» tussen examen en vervolgonderwijs. Tussen het examen en het vervolgonderwijs zit een periode van circa drie maanden. Dat is een relatief lange periode. Dat brengt voor een deel van de leerlingen het risico met zich mee dat zij moeite hebben met het opnieuw starten van het volgen van onderwijs na de zomervakantie, of zelfs dat zij uitvallen uit het onderwijs. Door na het examen nog onderwijs te volgen kan die periode deels overbrugd worden. Dat kan het studiesucces in het vervolgonderwijs ten goede komen en helpt voortijdig schoolverlaten voorkomen.
Ook programma’s, gericht op de voorbereiding op de vervolgopleiding en de daarvoor benodigde vaardigheden, kunnen – zeker ook in het (v)so – heel wenselijk zijn.
Bent u van mening dat deze handhaving van de urennorm rigide is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de inspectie te verzoeken in dit geval coulant met de urennorm om te gaan?
De inspectie heeft de opdracht toe te zien op de naleving van de wettelijke kaders en te handhaven indien hieraan niet wordt voldaan. Dat is wat de inspectie nu doet. De wettelijke urennorm in het laatste examenjaar van het uitstroomprofiel vervolgonderwijs in het voortgezet speciaal onderwijs wordt per 1/8/2013 echter geharmoniseerd met die in het reguliere voortgezet onderwijs, en zal dan nog slechts tenminste 700 uur bedragen. Onderwijs na het examen verzorgen met als enige reden aan de norm te voldoen zal dan niet meer nodig zijn. Wel kunnen er nog steeds onderwijskundige redenen zijn om onderwijs te blijven aanbieden na de examens.
Zoals al aangegeven in antwoord op vraag 1 heb ik met de inspectie afgesproken dat de inspectie in het schooljaar 2012/2013 bij het toezicht op de naleving van de urennorm bij leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die examen doen, coulant zal omgaan met die urennorm. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die gespreid examen doen, geldt dit voor het laatste examenjaar.
Bent u van plan om bij de aanpassing van de urennorm met een significante verlaging van de norm te komen?
De komende periode wil ik met de sector bespreken op welke wijze ik de in het Regeerakkoord aangekondigde «modernisering van de huidige wettelijke onderwijstijdnormen» zal vormgeven. Wat mij betreft is er niet op voorhand sprake van verlaging van de norm als zodanig. Er zijn ook andere manieren om scholen meer ruimte te bieden om aan de wettelijke normen te voldoen, bijvoorbeeld door de onderwijstijd meer over de schooljaren te kunnen spreiden of door meer verschillende (innovatieve) vormen van onderwijs mee te laten tellen als onderwijstijd. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling OCW heb aangekondigd, zal ik uw Kamer voor 1 mei 2013 informeren over de wijze waarop de modernisering van de onderwijstijd ingevuld zal worden.
Het bericht '5,5% meer loon voor EU-ambtenaren' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «5,5% meer loon voor EU-ambtenaren»?1
Ja.
Deelt het kabinet de mening dat het schandalig is dat 45 000 EU-ambtenaren ruim 5,5% meer salaris krijgen uitbetaald per volgend jaar?
Zie in dit kader ook het bovenstaand antwoord op de overeenkomende vragen van het lid Verheijen.
Wat gaat u doen om deze perverse salarisverhoging van de Brusselse ambtenaren tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de kabinetsinzet ten aanzien van de hoogte van de solidariteitsbelasting en waarom zijn de onderhandelingen hierover mislukt? Welke lidstaten lagen dwars?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belasting wordt er betaald door ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn?
Eerder ging de Kamer een overzicht van de Europese salariëringsschalen toe (Kamerstuk 32 833 nr. 9), waaruit de interne communautaire belastingheffing blijkt. Hoewel een vergelijkbare progressie optreedt als in Nederland, zijn door diverse aftrekposten en heffingsvrijstellingen de gemiddelde tarieven lager dan bij de Nederlandse belastingheffing over inkomens en pensioenen.
De pensioenregeling van de EU betreft een eindloonstelsel met een vergelijkbare ambitie als het Nederlandse stelsel, echter door het verschil in netto beloning (de basis van het pensioen) zijn de uiteindelijke uitkeringen navenant hoger.
De pensioenleeftijd wordt verhoogd tot 67 voor nieuw intredend Europees personeel. Voor het zittende personeel stelt de Commissie overgangsbepalingen voor.
Er zijn, met instemming van de nationale parlementen, diverse immuniteiten en privileges vastgesteld voor het EU-personeel, waarvoor hier kortheidshalve verwezen wordt naar het huidige EU-ambtenarenstatuut (http://ec.europa.eu/civil_service/docs/toc100_en.pdf), waarin deze staan vermeld.
In de onderhandelingen van zowel het nieuwe Meerjarig Financieel Kader van de EU als over het EU-ambtenarenstatuut wordt door Nederland, samen met een grote groep gelijkgezinde landen, aangedrongen op vergaande modernisering en versobering van de vergoedingen, de bevorderingssystematiek en het pensioensysteem, om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten. Meer informatie over de Nederlandse inzet op dit dossier en over de hoogte van vergoedingen, belastingen e.d. treft u aan in de MFK-kwartaalrapportage die op 2 november naar de Kamer is gestuurd. Voor de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut wordt verwezen naar het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342), de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20 nr. 553, 2011–2012) en de beantwoording van de vragen van de heer Verheijen.
Hoe ziet de pensioenregeling eruit van ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Wordt de pensioenleeftijd daar ook verhoogd tot 67?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er meer privileges of belastingvoordelen zoals verhuisvergoedingen, kindertoeslagen, belastingvrije auto’s etcetera voor ambtenaren die voor de Europese Unie werkzaam zijn? Zo ja welke?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet stopzetten van bijstandsuitkering bij voortvluchtige criminelen |
|
Pieter Heerma (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Criminelen krijgen vaak gewoon uitkering»?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van RTL Nieuws op 23 december 2012 over veroordeelde criminelen die een bijstandsuitkering ontvangen.
Deelt u de mening dat de bijstandsuitkering van voortvluchtige veroordeelden direct moet worden stopgezet, conform de wet?
Ja.
Is het waar dat 80 gemeenten zich nog niet hebben aangesloten op het «signaal voortvluchtige veroordeelden» van het Inlichtingenbureau?
Gemeenten zijn niet verplicht om gebruik te maken van de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen deze samenloopsignalen op ad-hoc-vraag af te nemen van het Inlichtingenbureau. De gemeenten die de maandelijkse rapportage niet automatisch ontvangen zijn door het Inlichtingenbureau hierover benaderd. Zij hebben desgevraagd aangegeven de maandelijkse rapportage alsnog af te nemen. Een viertal gemeenten zal de signalen op ad-hoc basis blijven afnemen vanwege hun werkproces en hun systemen.
Is het waar dat het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar is gestegen ten opzichte van 2011?
Sinds 1 januari 2011 is in de wet vastgelegd dat mensen hun sociale zekerheidsrechten verliezen als zij zich onttrekken aan een aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. In de wet is voorzien in een overgangstermijn van 6 maanden. Dat betekent dat lopende uitkeringen vanaf 1 juli 2011 in geval van samenloop beëindigd kunnen worden. Uit gegevens van het Inlichtingenbureau is gebleken dat in het aanloopjaar 2011 er sprake was van 472 samenloopsignalen en in 2012 van 766 samenloopsignalen.
In welke gemeenten is het aantal voortvluchtige veroordeelden, dat een uitkering ontvangt, dit jaar gestegen ten opzichte van 2011?
Deze gegevens zijn mij niet bekend.
Bent u voornemens om gemeenten daadwerkelijk te verplichten om deel te nemen aan het «signaal voortvluchtige veroordeelden» ? Zo nee, waarom niet en zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit doen?
Verplichting is niet aan de orde. Alle gemeenten nemen deel aan het signaal voortvluchtige veroordeelden. Ik heb met de Verzamelbrief SZW van 21 december 2012 gemeenten erop gewezen dat de maandelijkse rapportage van het Inlichtingenbureau een efficiënt hulpmiddel is gebleken. Daarbij heb ik het belang benadrukt van een goed en efficiënt gebruik van de samenloopsignalen van het Inlichtingenbureau. Ik heb gemeenten erop gewezen dat zij verantwoordelijk zijn voor een correcte uitvoering van de wet en daartoe alle beschikbare gegevens dienen te gebruiken.
Deelt u de mening dat ten onrechte verkregen bijstandsuitkeringen van voortvluchtige veroordeelden alsnog moeten worden teruggevorderd? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja op welke wijze, dit gebeurt?
Met de inwerkingtreding per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zijn gemeenten verplicht om de uitkering die als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht ten onrechte is verstrekt, terug te vorderen (dit geldt voor vorderingen die vanaf 2013 zijn ontstaan. Voor 2013 was het terugvorderen een bevoegdheid van gemeenten).
De ontwikkelingen bij het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) en het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het ontslag van de directeur van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) door de Raad van Toezicht in relatie tot de kamerdebatten, die de afgelopen dagen hebben plaatsgevonden, waarbij unaniem door de Kamer en door u is uitgesproken dat de-escalatie van het conflict inzake de fusie met het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) wenselijk is?
Het ontslag van de directeur van het IKZ is een interne aangelegenheid, ik ga daar niet over. De-escalatie van het conflict vind ik nog steeds noodzakelijk. Om die reden heeft er op het departement een gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ.
Is het waar dat één van de leden van de Raad van Toezicht tot interim-bestuurder is benoemd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit in relatie tot de vigerende Zorgbrede Governancecode?
Op 21 december 2012 is de bestuurder van het IKZ ontslagen. De Raad van Toezicht meldt mij dat omdat niet direct in de vacature kon worden voorzien, in afwachting van de benoeming van een interim-bestuurder, een lid van de Raad van Toezicht tijdelijk tot gedelegeerd bestuurder is benoemd. Na het kerstreces zijn gesprekken gevoerd met kandidaten voor de functie van interim- bestuurder en begin januari is de door de personeelsvertegenwoordiging voorgedragen kandidaat benoemd. Hierop is de gedelegeerd bestuurder afgetreden. De benoeming betreft de heer W. van der Ham. Hij is geen lid geweest van de Raad van Toezicht van het IKZ.
Als blijkt dat bestuurders of leden van de Raad van Toezicht kennis hebben van het overtreden van de Zorgbrede Governancecode voor toezichthouders in de zorg, welke sancties zijn er dan, en welke inspanningen getroost u zich in dat geval om ervoor te zorgen dat deze code geen «dode code» is?
Zie het antwoord op vraag 2. De Governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg buigt zich over mogelijke schendingen van de Zorgbrede Governancecode. Belanghebbenden kunnen zich in specifieke casussen tot de Governancecommissie wenden. De betrokken brancheverenigingen kunnen naar aanleiding van de uitspraak van de Governancecommissie sancties opleggen bij overtredingen van de Zorgbrede Governancecode. In het uiterste geval kan de zorgaanbieder het lidmaatschap van de brancheorganisatie worden ontnomen.
In hoeverre handelt de Raad van Toezicht van het IKZ in strijd met de Zorgbrede Governancecode en in strijd met de statuten van het IKZ? Indien dit het geval is, op welke punten? Indien dit niet het geval is, waaruit blijkt dat dit niet zo is?
Het is aan de Governancecommissie Gezondheidszorg om te beoordelen of al dan niet in strijd is gehandeld met de Zorgbrede Governancecode. Volgens mijn informatie is deze vraag inmiddels aan deze commissie voorgelegd.
Is het waar dat het IKNL op 20 december 2012 de door de heer E. voorgelegde letter of intent heeft getekend? Zo ja, wat is de waarde daarvan sinds u zich op 19 december 2012 hiervan distantieerde en met de IKZ-medewerkers, inclusief de Raad van Bestuur is afgesproken dat over de fusievoorwaarden en de borging van de expertise en de regionale verankering van het IKZ nog verder gesproken gaat worden?1
De letter of intent is op 28 januari 2013 door beide partijen ondertekend. Hierbij is ook afgesproken dat er voor de periode 2014–2018 een gezamenlijk meerjarenbeleidsplan wordt gemaakt. Ik heb mij op 19 december niet gedistantieerd van het ondertekenen van de letter of intent, wel heb ik aangegeven dat ik bereid was in januari een de-escalerend gesprek te voeren waarbij gesproken zou worden over de subsidievoorwaarden voor 2013 en de borging van de expertise van het IKZ. In januari heeft een gesprek op mijn departement plaatsgevonden met de door het personeel naar voren geschoven bestuurder, de heer Van der Ham die aangaf ook namens het personeel te spreken. De personeelsvertegenwoordiging heeft mij per brief van 7 februari laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek met een de-escalerend karakter, maar wel graag met mij in gesprek te gaan over de toekomst van de kankerzorg in Nederland en de rol van integrale kankercentra hierbij. Uiteraard zal ik graag zo’n gesprek voeren.
Wordt de directeur van het IKNL ook ontslagen zoals «bemiddelaar» E. heeft bepleit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Net zomin als ik over het ontslag van de directeur van het IKZ ga, ga ik over een mogelijk ontslag van de directeur van het IKNL. Volgens mijn informatie is de leiding van de fusieorganisatie ook een onderwerp in de letter of intent.
Is de heer E. de beoogde directeur voor beide organisaties in de toekomst?
Ik ga als minister van VWS niet over de benoeming van de directeur van deze organisatie(s), noch nu noch in de toekomst. Voor uw informatie wil ik er wel aan toevoegen dat er geen sprake van is dat dhr. E. in beeld was, is of wilde zijn voor deze functie.
Wat is de inhoud en de stand van zaken van het nieuwe wetsvoorstel (wetsvoorstel overtreding governancecode) om het mogelijk te maken om niet-functionerende Raden van Toezicht uit hun functie te ontheffen?
Ik heb geen wetsvoorstel overtreding governancecode in voorbereiding. Wel ben ik aan het onderzoeken of aanvullende maatregelen op het gebied van governance wenselijk zijn. U ontvangt hierover in het voorjaar een brief. Overigens heb ik in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg2 al de mogelijkheid gecreëerd om toezichthouders die hun taak verwaarlozen via de rechter te ontslaan.
Denkt u dat het langer aanblijven van de heer H. als bestuurder van het IKNL, in weerwil van de door het IKNL reeds getekende letter of intent het de-escalerende gesprek op uw ministerie gaat bemoeilijken?
Op mijn departement heeft op 23 januari het bedoelde gesprek plaatsgevonden met de door het personeel voorgedragen en inmiddels benoemde bestuurder van het IKZ. Het gesprek is in goede verstandhouding verlopen en werd niet bemoeilijkt.
Helpt het de toenadering tussen IKZ en IKNL als de heer H. benoemd wordt tot interimmanager van het IKZ of van de hele organisatie? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De heer Van der Ham is benoemd als interim--bestuurder van het IKZ. De Raden van Toezicht van IKZ en IKNL, respectievelijk de Raad van toezicht van de gefuseerde organisatie, gaat over de benoeming van de directeur de nieuwe organisatie.
Hoe verhoudt zich de financiële situatie bij het IKNL tot die van het IKZ? Is deze slechter dan bij het IKZ?
Voor zover mij bekend is de financiële situatie van zowel het IKNL als het IKZ toereikend.
Hoe beoordeelt u de volgende analyse van de heer Chavannes over de ontwikkelingen bij het IKZ: «De VVD heeft nu lokaal en landelijk op zo veel plaatsen de macht dat ze in staat is haar wil op te leggen met complete minachting voor echte deskundigheid. Voorbeeld van gisteren: het ontslag van de alom geprezen bestuurder van het Integraal Kankercentrum Zuid in Eindhoven. Haar enige fout was dat ze niet klakkeloos meewerkte aan het door minister Schippers, haar ambtenaren en twee, niet wegens deskundigheid, erbij betrokken VVD-burgemeesters doorgedramde samengaan met het Integraal Kankercentrum Nederland. Dat IKNL is een management- en IT-droom waar geld zoek is, en niet-artsen iets medisch willen uitvinden dat al bestaat. Het IKZ is een fijnmazig netwerk van medische beroepsbeoefenaars dat een Europese reputatie heeft op het gebied van zorgvuldig registreren van kankerbehandelingen en het snel zichtbaar maken van de beste methodes. Dat moet kapot vanwege de dwangdroom van landelijke unificatie.» Herkent u zich in deze analyse? Zo nee, wat is dan uw oordeel over de analyse?2
Voor zover ik van mening zou zijn dat in bovenstaande sprake is van een analyse, herken ik mij er niet in. Mijn oordeel is dat de heer Chavannes zich voor zijn column gebaseerd moet hebben op onvolledige en (deels) onjuiste informatie.
De overname van NYSE Euronext |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Amsterdamse beurs te koop na overname moederbedrijf»?1
Ja.
Wat zijn naar uw mening de consequenties van de overname voor de beurs in Amsterdam?
Uit het persbericht van IntercontinentalExchange (ICE) en NYSE Euronext van 20 december 2012 blijkt dat ICE de mogelijkheden zal onderzoeken om de continentale aandelen- en derivatenhandel (de beurzen van Amsterdam, Parijs, Brussel en Lissabon) te verzelfstandigen door middel van een eigen beursnotering voor deze beurzen. Dit zou, aldus voornoemd persbericht, gerealiseerd moeten worden na de overname van NYSE Euronext door ICE. De plannen voor het continentale deel van NYSE Euronext, waaronder NYSE Euronext Amsterdam, zijn echter nog niet concreet. Zodra dat het geval is zullen deze plannen uiteraard goed bestudeerd dienen te worden waarbij ik zowel de Nederlandse als de Europese belangen in het oog zal houden.
Wat betekent de overname voor de toekomst van de beurs in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam onwenselijk zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat Nederland blijft beschikken over handelsplatformen die goed toegankelijk zijn voor zowel grote als kleinere ondernemingen om kapitaal aan te trekken. Zowel ondernemingen als beleggers zijn gebaat bij goed functionerende en liquide handelsplatformen waar voldoende handel plaatsvindt. Een vertrek van de beurs uit Nederland zou daarom onwenselijk zijn.
Wat is de rol van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze overname? Hoe worden deze toezichthouders betrokken bij het vervolg van deze overname?
Voor deze overname dien ik een verklaring van geen bezwaar af te geven. Voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar zal ik advies inwinnen bij de AFM. DNB zal betrokken worden bij de beslissing met het oog op het prudentieel toezicht op NYSE Euronext als exploitant van een multilaterale handelsfaciliteit. Daarnaast zullen de AFM en DNB betrokken worden in hun hoedanigheid als toezichthouders op de clearing en settlement van beurstransacties.
Beschikt u over voldoende informatie om, op basis van het overnamebod, een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven een verklaring van geen bezwaar? Zo nee, welke informatie ontbreekt nog?
Op dit moment is nog geen aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar ingediend. Alle voor de beslissing vereiste informatie dient derhalve nog te worden ontvangen.
Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor de overname van NYSE Euronext?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dient binnen dertien weken na ontvangst van de complete aanvraag beslist te worden. Deze termijn, die dus nog niet is gaan lopen omdat nog geen aanvraag is ingediend, kan worden geschorst, onder meer wanneer informatie ontbreekt en/of wordt opgevraagd.
Het bericht dat het CBG is gezwicht om een vaginaal antischimmelmiddel op de vrije markt te brengen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vrije markt voor vaginaal antischimmelmiddel»?1
In dit artikel uit het «Pharmaceutisch Weekblad», wordt aan de hand van cijfers over gebruik en verkoop van vaginale antischimmelmiddelen de verhouding getoond in de verstrekking van middelen die mét en zonder recept verkrijgbaar zijn.
Ik heb over dit artikel navraag gedaan bij het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG). Het CBG is de instantie die beslist over de toelating tot de markt en over de afleverstatus van geneesmiddelen. De antwoorden op deze Kamervragen berusten daarom in belangrijke mate op informatie die ik van het CBG heb gekregen.
Door de beslissing van het CBG is dit antischimmelmiddel verkrijgbaar bij apotheek en drogist (afgekort UAD). Het artikel meldt dat niet alle bekende «alarmsymptomen» in de bijsluiter van deze antischimmelmiddelen zouden staan. Dit is volgens het CBG niet het geval; de bijsluiter bevat alle alarmsymptomen omdat dit bij uitstek nuttig is om vrouwen aan te sporen alsnog hun huisarts te raadplegen. Daarnaast wordt volgens het CBG in het artikel de dosering van deze geneesmiddelen, als een van de bepalende factoren voor de behandelduur, onvoldoende benadrukt.
Welke studie(s) lag(en) ten grondslag aan het besluit in 2010 van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om de uitsluitend-recept-status te handhaven?
Het CBG vindt een laagdrempelige beschikbaarheid van antischimmelmiddelen van belang voor vrouwen, dus zonder dat tussenkomst van een huisarts noodzakelijk is.
Echter in 2010 besloot het CBG toch de uitsluitend-recept-status (UR) te handhaven, omdat er een risico is dat vrouwen zelf een verkeerde diagnose zouden stellen en daarmee de juiste behandeling zouden uitstellen. Uit een kleine studie bleek dat zelfdiagnose vaak incorrect was, zelfs bij vrouwen bij wie een eerdere infectie is vastgesteld. (zie openbaar Collegeverslag 3 juni 2010). Bij de totstandkoming van dit besluit zijn verschillende publicaties meegenomen:
Welke studie lag ten grondslag aan het besluit van het CBG om de afleverstatus te wijzigen naar uitsluitend-Apotheek-en-Drogist (UAD), zoals beschreven in het artikel?
Nadat het CBG in 2010 de UR-status had vastgesteld vanwege verkeerde zelfdiagnose, bleek uit onderzoek dat het stellen van een verkeerde zelfdiagnose bij de eerste symptomen – en daarmee een vertraging in het verkrijgen van de juiste behandeling – hoe dan ook voorkomt, of het geneesmiddel nu wel of niet UR is.
Ook bleek dat de risico’s op complicaties niet vergroot worden door de UAD-afleverstatus van Canesten gyno (studie van Becker NH, Gessner U. «Canesten® in vaginal mycosis: Therapeutic experience with 3784 patients.» Maternal & Child Health, 1996: Special Edition Canesten: 18–23).
Daarnaast bleek uit onderzoek van Becker en Gessner dat er bij vrouwen terughoudendheid bestaat om advies te vragen aan een arts bij het optreden van symptomen van vaginale infectie. De studie liet zien dat vrouwen gemiddeld vijf dagen wachtten, voordat zij contact opnamen met een arts. In deze tijd werden verschillende andere middelen uitgeprobeerd. Het verdient dan volgens het CBG de voorkeur om in de periode vóór raadpleging van een arts, gebruik te maken van een geregistreerd zelfzorggeneesmiddel met deze indicatie, ten opzichte van niet geregistreerde middelen.
Het CBG heeft vervolgens op basis hiervan in 2011 de afleverstatus van antischimmelmiddelen gewijzigd van UR naar UAD. In de overweging nam het CBG mee dat in de bijsluiter duidelijk wordt gewaarschuwd de huisarts te raadplegen wanneer de klachten niet overgaan.
Overigens wijst het CBG er op dat in de desbetreffende Nederlandse behandelrichtlijn Fluor vaginalis (NHG standaard M38) ruimte wordt gegeven voor zelfdiagnose, en voorts dat dit geneesmiddel in veel andere lidstaten van de EU ook zonder recept verkrijgbaar is.
Waarom zouden vrouwen juist eerder naar een arts gaan bij klachten als vaginale antischimmelmiddelen zonder recept verkrijgbaar zijn, en welke risico's zijn hieraan verbonden?
De studie van Becker & Gessner gaf inzicht in de handelwijze van vrouwen met vaginale klachten. Ook in Nederland worden producten gebruikt voor de zelfbehandeling van vaginale schimmelinfectie, onder andere «tea tree olie» en ook probiotica. Het is niet bekend hoeveel vrouwen in Nederland deze middelen gebruiken, maar het vormt wel een aanwijzing dat ook in Nederland vrouwen eerst overgaan tot zelfmedicatie voordat zij contact opnemen met een arts.
In de bijsluiter wordt verwezen naar alle symptomen en wordt erop gewezen wanneer de huisarts moet worden bezocht. Hierdoor is het mogelijk dat vrouwen eerder naar een arts gaan dan thans het geval is.
Waarom verplichtte het CBG de fabrikant alleen de belangrijkste alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter? Om welke alarmsymptomen gaat het? Welke (alarm)symptomen zijn niet opgenomen in de bijsluiter, en waarom niet?
Het CBG heeft de firma verplicht alle alarmsymptomen op te nemen in de bijsluiter. Deze bijsluiter maakt duidelijk in welke situaties er contact opgenomen moet worden met de huisarts: door meisjes jonger dan 16 jaar, door zwangere vrouwen, door vrouwen met een verhoogd risico op een seksueel overdraagbare aandoening, bij lichamelijke klachten die duiden op een ernstige aandoening (sterk ruikende afscheiding, koorts of koude rillingen, rugpijn, buikpijn, onregelmatige of abnormale bloedingen, zweren of blaren in het genitale gebied, misselijkheid of braken, diarree, pus), wanneer klachten vaker dan drie keer in het afgelopen jaar zijn waargenomen, of indien de symptomen verergeren dan wel zeven dagen na start van de behandeling aanblijven. Ook wordt er aangegeven dat het mogelijk is dat bij terugkerende klachten dat candida via een partner wordt overgedragen, en in dat geval de partner moet worden behandeld.
Acht u het opnemen van de belangrijkste alarmsymptomen in de bijsluiter een voldoende waarborg om vrouwen te waarschuwen voor mogelijke risico's?
Het CBG is van oordeel dat de informatie in de bijsluiter een voldoende waarborg is voor veilig gebruik. Het is echter ook de verantwoordelijkheid van vrouwen die dit middel gebruiken, om de bijsluiter goed te lezen en de instructies op te volgen.
Voor welke druk is het CBG gezwicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG beoordeelt een aanvraag tot wijziging van een afleverstatus – waarvan studies onderdeel kunnen zijn – in volstrekte onafhankelijkheid op grond van de Geneesmiddelenwet en op basis van wetenschappelijke deskundigheid. Het CBG heeft geen enkel belang bij de besluiten die het neemt, niet materieel noch immaterieel.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek moet bepalen of geneesmiddelen al dan niet uitsluitend op recept verkrijgbaar moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb in het antwoord op vraag 7 aangegeven dat het CBG onafhankelijk oordeelt. Het CBG is uiteindelijk de instantie die hierover beslist.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het CBG mogelijk is gezwicht voor druk? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het niet meer voorkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat het CBG is gezwicht voor welke druk dan ook. Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, 7 en 8.
Hoe worden de gevolgen van het vrijgeven van de vaginale antischimmelmiddelen gemonitord? Hoe wordt de Kamer hiervan op de hoogte gesteld?
Het CBG is belast met geneesmiddelenbewaking. Voor alle in Nederland geregistreerde geneesmiddelen, en dus ook antischimmelmiddelen, verzamelt en beheert het CBG systematisch gegevens over bijwerkingen en het gebruik en misbruik. Deze gegevens zijn onder meer afkomstig van houders van handelsvergunningen, van de stichting Lareb, van spontane meldingen (wereldwijd) en van alle relevante gepubliceerde studies uit de wetenschappelijke literatuur.
Het CBG kan nieuwe besluiten nemen, bijvoorbeeld over de verkrijgbaarheid, indien de gegevens uit de geneesmiddelenbewaking van vaginale antischimmelmiddelen daartoe aanleiding geven.
Het bericht dat mensen een bezoek aan de huisarts mijden vanwege een hoger eigen risico |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Nivel, waaruit blijkt dat Nederlanders de huisarts ten onrechte minder bezoeken door de verhoging van het eigen risico?1
Deze uitkomst van de vraagstelling aan het Consumentenpanel Gezondheidszorg van het NIVEL is niet erg verrassend want die wijkt niet af van eerdere uitkomsten, onder meer bij de evaluaties van de no-claimteruggaveregeling (oktober 2007) en van het verplicht eigen risico (mei 2011). Ook bij die evaluaties gaf een deel van de respondenten aan dat zij minder naar de huisarts gingen, ondanks dat de no-claimteruggaveregeling respectievelijk het verplicht eigen risico niet van toepassing was resp. is op huisartsenzorg.
Vindt u het wenselijk dan mensen noodzakelijke zorg mijden uit angst voor hoge zorgkosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Tot nu toe is niet gebleken dat het verplicht eigen risico ertoe leidt dat verzekerden afzien van noodzakelijke zorg. In de evaluatie van het verplicht eigen risico kon op basis van de beschikbare data niet worden aangetoond dat het eigen risico een negatief effect had op de gezondheid van verzekerden. Ook uit het Consumentenpanel Gezondheidszorg waarover bedoeld factsheet van het NIVEL gaat, blijkt niet of mensen die aangaven vanwege het eigen risico minder zorg te hebben gebruikt, hebben afgezien van niet-noodzakelijke of noodzakelijke zorg. Overigens staat daarin evenmin vermeld dat mensen die aangaven vanwege het eigen risico minder zorg te gebruiken, hebben gemeld dat daardoor hun gezondheidstoestand achteruit zou zijn gegaan.
Wat is uw reactie op de uitkomst dat twee derde van de Nederlanders de verhoging van het eigen risico geen oplossing vindt om de zorg betaalbaar te houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De verhoging van het eigen risico heeft vooral tot doel dat de zorgkosten voor een kleiner deel voor rekening van de verzekering komen en dat de gebruikers van zorg zelf een groter deel van de zorgkosten betalen. De gebruiker betaalt maximaal € 350 extra in vergelijking met iemand die nooit gebruik maakt van de zorg. Daarvoor staat voor hem alle zorg die nodig is ter beschikking, ongeacht de kosten.
Het kabinet gaat een aantal maatregelen nemen om de betaalbaarheid van de zorg te bevorderen. De verhoging van het eigen risico, die is overgenomen uit het Begrotingsakkoord 2013, is daar een onderdeel van.
Vindt u het verantwoord dat mensen afzien van noodzakelijke zorg, wat kan leiden tot verergering van de aandoening, omdat ziekten op een later stadium worden ontdekt en dat mensen beroep moeten doen op (duurdere) zorg in ziekenhuizen, die eerder had kunnen plaatsvinden in de huisartspraktijk? Bent u bereid maatregelen te treffen om te zorgen dat mensen geen onverantwoorde risico’s lopen door de verhoging van het eigen risico? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe reageert u op de uitkomst dat juist mensen met een laag inkomen en/of een slechte(re) gezondheid aangeven een bezoek aan de huisarts uit te stellen? Is dit uw idee van het verkleinen van de sociaal economische gezondheidsverschillen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dat verzekerden aangeven dat zij een bezoek aan de huisarts gaan uitstellen, is in lijn met de in het antwoord op vraag 1 genoemde evaluaties en is daarom geen onverwachte uitkomst. Ik merk wel op dat er een verschil is tussen wat mensen zeggen te gaan doen en wat zij daadwerkelijk gaan doen als zij echt zorg nodig hebben. In dit verband is van belang dat uit de evaluatie van het eigen risico niet is gebleken dat verzekerden afzien van noodzakelijke zorg, noch dat op basis van de beschikbare data blijkt dat het eigen risico heeft geleid tot een aantoonbaar negatief effect op de gezondheid.
Tevens wijs ik er op dat de verhoging van het eigen risico per 2013 voor het grootste deel wordt gecompenseerd via de zorgtoeslag, zodat verzekerden met een laag inkomen hiervan per saldo nauwelijks financieel nadeel zullen ondervinden. De in de vraag gelegde relatie met de sociaal-economische gezondheidsverschillen acht ik daarom niet aanwezig.
In 2012 gaf 9% van de mensen aan minder zorg te gebruiken, door het verplichte eigen risico; bent u bereid te onderzoeken of dit percentage stijgt vanaf 2013 en wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Gezien de in het antwoord op vraag 2 vermelde uitkomsten van de evaluatie van het verplicht eigen risico zie ik geen aanleiding om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u er trots op dat er nog steeds grote gezondheidsverschillen zijn tussen mensen met hoge en lage inkomens? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze verschillen kleiner worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil de gezondheidsverschillen in Nederland terugbrengen en is zich er daarbij van bewust dat simpele oplossingen niet werken. In de schriftelijke beantwoording op 5 december jl. van vragen die de Kamer had gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting 2013 van mijn ministerie, heb ik in hoofdlijnen de maatregelen uiteengezet die het kabinet wil nemen om de gezondheidsverschillen terug te dringen. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Erkent u dat het verkleinen van het basispakket, zoals de aangekondigde 1,5 miljard euro bezuiniging, vooral mensen met lage inkomens en/of een slechte(re) gezondheid treft? Welke groei van de sociaal economische gezondheidsverschillen vindt u acceptabel?
De aangekondigde verkleining van het basispakket geldt voor alle Zvw-verzekerden. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar groepen verzekerden, bijvoorbeeld naar laag inkomen of een slechte(re) gezondheid.
Het incassobeleid van het Centraal Justitieel Incasso Bureau |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen die verkeersovertredingen per abuis gedeeltelijk betalen met enorme extra boetes worden geconfronteerd?1
De verhogingen in geval van niet betaalde verkeersboetes worden als gevolg van wettelijke bepalingen berekend over het oorspronkelijke sanctiebedrag, ook als wel een deel van het oorspronkelijk bedrag betaald is. Ik kan mij voorstellen dat mensen onaangenaam verrast zijn wanneer zij door een vergissing bij het betalen van een boete worden geconfronteerd met een dergelijke verhoging. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen is eerder een aanbeveling van de Nationale ombudsman overgenomen om in de tekst van de beschikking een waarschuwing op te nemen voor de gevolgen van een deelbetaling, waarin wordt gewezen op de eigen verantwoordelijkheid voor het overnemen van de juiste gegevens wanneer men kiest voor betaling door middel van internetbankieren in plaats van de meegeleverde acceptgiro.
Hoe is het mogelijk dat iemand die zes euro te weinig heeft overgemaakt aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) uiteindelijk 620 euro moet betalen, nog bovenop het bedrag van 310 euro dat reeds was betaald?2
Ingevolge art. 23, lid 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) wordt een verkeersboete van rechtswege met 50% verhoogd indien deze niet tijdig geheel wordt voldaan. Als ook het inmiddels verschuldigde bedrag niet geheel binnen de termijn van vier weken wordt voldaan, wordt het op basis van art. 25, lid 1 Wahv van rechtswege verder verhoogd met honderd procent. Uit de berichtgeving maak ik op dat in het onderhavige geval beide verhogingen moesten worden toegepast.
Vindt u deze sanctie voor het niet betalen van een bedrag van zes euro proportioneel?
Het is van belang om de op grond van de Wahv onherroepelijk opgelegde sancties zo veel mogelijk binnen de betalingstermijn te innen. Op die manier wordt voorkomen dat de overheid kostbare capaciteit moet inzetten om ervoor te zorgen dat een overtreder zijn verkeersboete alsnog betaalt. De huidige verhogingssystematiek is bedoeld als betalingsprikkel en moet deelbetalingen en onbetaalde verkeersboetes tegengaan. Met het verhogen van de wettelijke aanmaningspercentages in 2011 werd beoogd deze prikkel verder te vergroten. Het CJIB zet zich ook op andere manieren in om een tijdige en volledige betaling te faciliteren. Zo is betaling door middel van de bijgeleverde acceptgiro mogelijk en bevat de beschikking instructies en waarschuwingen in geval van betaling via het internet. Een aantal regionale eenheden van de politie biedt daarnaast de mogelijkheid om de flitsfoto via mijnpolitie.nl op te vragen en direct via iDeal te betalen.
Naar aanleiding van het eerdergenoemde advies van de Nationale ombudsman is onderzoek gedaan naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een alternatieve verhogingssystematiek, en heb ik met de Nationale ombudsman besproken dat ik onvoldoende aanleiding zie om over te gaan tot een wetswijziging die daartoe strekt. Uit cijfers van het CJIB blijkt kortheidshalve dat van alle personen die in 2011 een eerste aanmaning kregen omdat zij niet op tijd waren met het geheel voldoen van het sanctiebedrag, het in 0,25% van de gevallen ging om een deelbetaling die mogelijk door een vergissing werd begaan. Een onbekend gedeelte van voornoemde 0.25% betaalde bewust (uit protest of uit frustratie) niet het hele bedrag. Verwacht mag worden dat deze groep (fors) in omvang toeneemt als de aanmaningssystematiek wordt versoepeld en het net iets te weinig betalen nauwelijks tot sancties leidt, met een daling van het initiële betalingspercentage als gevolg. Dit moet worden afgewogen tegen de inspanningen van het CJIB om betalingen te faciliteren en de eigen verantwoordelijkheid van overtreders om zorgvuldig om te gaan met de afhandeling van een sanctie.
Om meer gericht tegemoet te komen aan de problematiek heb ik het CJIB gevraagd om binnen de kaders van het huidige uitvoeringsbeleid te komen tot vaste criteria om te bepalen in welke gevallen sprake is van een onredelijke situatie. Het gaat dan om gevallen waarin aantoonbaar sprake is van een niet verwijtbare verschrijving of waarin verhogingen leiden tot onredelijk verregaande consequenties voor betrokkene. In dergelijke zaken kan het CJIB dan afzien van het verhogen van het initiële sanctiebedrag. Voor 1 juli 2014 zal het CJIB haar processen hier op aanpassen.
In aanvulling daarop zal ook de tekst van de beschikking worden aangepast, zodat nog duidelijker blijkt dat men zelf verantwoordelijk is voor het overnemen van de juiste gegevens in het geval van betaling door middel van internetbankieren. Deze wijziging zal per augustus 2013 worden doorgevoerd.
Wat vindt u er van dat mensen die zich verschrijven bij het overmaken van het bedrag van de bekeuring geconfronteerd kunnen worden met een dergelijke sanctie? Waarom berekent het CJIB als sanctie een percentage over het oorspronkelijke verschuldigde boetebedrag en niet slechts over het bedrag dat nog verschuldigd is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid er voor te zorgen dat de boetes op het niet (geheel) betalen van boetebedragen berekend worden over het bedrag dat nog verschuldigd is? Zo nee, bent u dan tenminste bereid deze disproportionele verhogingen bij verschrijvingen naar beneden bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het lekken van gevoelige informatie door 50.000 harddisks en scanners |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending «Zo lek als een mandje» van het programma Reporter waaruit blijkt dat door een gebrek aan beveiliging tienduizenden harddisks, scanners, netwerkschijven en printers toegankelijk zijn via het internet?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van het programma Reporter. In deze uitzending wordt ingegaan op het feit dat veel burgers en bedrijven naast computers ook andere apparaten aan hun eigen netwerk gekoppeld hebben. Het blijkt dat dergelijke apparatuur in een aantal gevallen vanaf het internet bereikbaar is. Deze apparatuur moet, net als computers, afdoende beveiligd worden tegen misbruik door kwaadwillenden. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft op de eigen website een factsheet2 geplaatst waar de problematiek in wordt toegelicht. Ook wordt uitgelegd wat men kan doen om vast te stellen of eigen apparaten kwetsbaar zijn voor misbruik vanaf het internet en worden concrete stappen beschreven waarmee eventuele kwetsbaarheden weggenomen kunnen worden. Aangeraden wordt om ervoor te zorgen dat apparatuur niet vanaf het internet bereikbaar is. Indien de bereikbaarheid van apparaten vanaf internet noodzakelijk is, dan dienen er afdoende maatregelen om deze toegang te beveiligen getroffen te worden. Dat is en blijft primair een verantwoordelijkheid voor bedrijven en consumenten zelf.
Deelt u de mening van de diverse experts die in voornoemde uitzending verwoorden dat de producenten van deze apparaten de beveiliging op een juiste manier zouden moeten meeleveren of in ieder geval consumenten zouden moeten informeren over de noodzakelijkheid van beveiliging, in plaats van hopen dat alle consumenten voldoende kennis hebben van privacybeveiliging en hier ook nog de noodzaak van zien? Zo ja, ziet u mogelijkheden voor uzelf om hieraan uitvoering te geven en welke mogelijkheden zijn dat dan?
Zoals hierboven is vermeld, hebben bedrijven en consumenten als gebruikers een eigen verantwoordelijkheid om hun apparatuur en bijbehorende instellingen juist in te stellen door zichzelf goed in te laten lichten en de juiste vragen te stellen. Ik ben met u van mening dat leveranciers de verantwoordelijkheid hebben om hun klanten te wijzen op de noodzaak van adequate beveiligingsmaatregelen.
Branche organisatie ICT Nederland heeft in samenwerking met het privaat-publieke programma DigiVeilig/DigiBewust in november 2012 de website «bescherm je bedrijf» gelanceerd, waar bedrijven beveiligingsvragen kunnen doorlopen en praktische handreikingen krijgen. Dit geeft bedrijven een goed inzicht in hun beveiligingsbehoeften, en stelt hen in staat hun rol als opdrachtgever goed in te vullen. Via het programma DigiVeilig zal ook in 2013 voorlichting over veilige apparatuur worden gegeven en worden nieuwe tools en handreikingen voor het MKB en consumenten ontwikkeld.
Dit vrijwaart de leveranciers van de apparatuur echter niet om ook zelf verantwoordelijkheid op te pakken voor het ontwikkelen van intrinsiek veilige hardware en software ten behoeve van de eindgebruikers. Het Ministerie van Economische Zaken voert gesprekken in de sector om te zien of het ontwikkelen van een normenkader en certificering voor veilige software een haalbare kaart is, zodat leveranciers zich kunnen onderscheiden op dit vlak, en veilige software de aandacht krijgt die het verdient. Naar verwachting zal aan het belang van voorlichting en het gebruik van standaarden ook in de aankomende mededeling van de Europese Commissie over Cyber Security aandacht worden besteed.
De onzekerheid ten aanzien van wijkverpleegkundigen in de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijkzusters Den Bosch gestopt met hun werk?» over wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel die stoppen vanwege onduidelijkheid over de financiering?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat het positieve aspect van de Zichtbare Schakel is dat er meer ruimte is voor vroegsignalering en coördinatie, waardoor niet alleen de zorg verbetert, maar ook kosten bespaard worden?
Ja, wij delen de mening dat door de samenwerking tussen gemeenten en zorgverleners binnen de Zichtbare schakel-projecten een integrale aanpak gerealiseerd wordt.
In hoeverre sluit de opzet van de Zichtbare Schakel aan bij de plannen in het regeerakkoord voor het inzetten van meer wijkverpleegkundigen, om betere zorg dichtbij te kunnen leveren?
Wij nemen bij het verder uitwerken van de plannen uit het Regeerakkoord de ervaringen die zijn opgedaan in het project Zichtbare schakel mee. Deze ervaringen zijn belangrijk om tot een goed beleid te komen om de intensivering van wijkverpleegkundigen te realiseren.
Kunt u een reactie geven op signalen die ik ontvang van wijkverpleegkundigen dat sommige gemeenten slechts de helft van het daarvoor bestemde budget aan projecten van de Zichtbare Schakel besteden? Ontvangt u deze signalen ook? Vindt u het wenselijk dat projecten van de Zichtbare Schakel niet worden voortgezet? Welke vrijheden hebben gemeenten om het budget te verdelen? Waaraan wordt de rest van het budget besteed? Welke controle is er op de besteding van het budget?
In de tijd dat ZonMw begon met het programma (2009), waren nog niet alle projecten zover om direct van start te gaan. Veel projecten zijn pas in 2010 (of zelfs in 2011) gestart. Dit betekent dat de jaarlijkse financiering voor deze projecten in die periode ruimer was, omdat er in de voorgaande jaren nog geen gebruik van de middelen was gemaakt. De structurele middelen (ad € 10 miljoen) zijn echter evenredig over de projecten/gemeenten verdeeld.
Wij hebben navraag gedaan bij de projectleiders van de projecten Zichtbare schakel waarover wij hadden vernomen dat ze stopgezet zouden worden. Wij hebben van hen vernomen dat de desbetreffende projecten niet worden stopgezet en dat de gemeenten de middelen zoals in het gemeentefonds vermeld voor de verdere voortgang gebruiken. De gemeenten hebben geen vrijheden om de middelen die bestemd zijn voor de voortzetting van de Zichtbare schakel-projecten in te zetten voor andere zaken. Gemeenten zijn hierover geïnformeerd bij het uitkomen van de juni-circulaire 2012. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat gemeenten de middelen voor andere projecten inzetten. Er zal vanuit ZonMw een monitor worden opgezet waarbij de gemeenten gevraagd zal worden in hoeverre en op welke wijze zij de middelen hebben besteed aan de projecten. Ook zullen de projecten zelf hierover worden bevraagd. Over de precieze uitwerking worden nog afspraken gemaakt.
Wat is de stand van zaken van de evaluatie van de Zichtbare Schakel? Wordt er alleen inhoudelijk onderzoek uitgevoerd, of wordt er ook onderzocht hoe bestemde budgetten worden besteed? Voor hoeveel gemeenten geldt dat het budget niet geheel is besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van gemeenten die het budget (deels) anders besteed hebben? Hoeveel van het voor dit project bestemde geld is niet daadwerkelijk besteed aan Zichtbare Schakel-projecten? Wat is uw mening hierover?
Het staat nog niet vast hoe de monitor uitgevoerd zal worden. De gesprekken hierover worden nog met betreffende partijen gevoerd. Er zal in ieder geval gevraagd worden naar de inzet van het bestede bedrag.
Op uw vragen over het niet besteden van de middelen door gemeenten aan Zichtbare schakel projecten kunnen wij – gegeven de antwoorden op voorgaande vragen – geen antwoord geven. Wij hebben bij diverse gelegenheden aangegeven dat het belangrijk is dat projecten melden als zij problemen met de gemeente ondervinden met betrekking tot de voortgang van het Zichtbare schakel project.
Hoeveel thuisorganisaties en gemeenten zetten de manier van werken van de Zichtbare Schakel – die volgens eerste onderzoeken kostenbesparend is – voort na het wegvallen van de projectfinanciering? Hoeveel vallen terug in de oude manier van werken? Voor hoeveel wijkverpleegkundigen is dit een reden om niet meer te blijven werken? Wat is uw reactie daarop?
Zoals wij in de voorgaande antwoorden hebben aangegeven, worden de projecten waarover geruchten bestonden dat ze zouden stoppen of dat de middelen aan andere zaken worden besteed, voortgezet. Wij willen benadrukken dat gemeenten en zorgaanbieders ook zelf een verantwoordelijkheid hebben om te kijken op welke manier het werk van de wijkverpleegkundige voortgezet kan worden en op welke manier men elkaar dan nodig heeft. Dit betekent bijvoorbeeld dat de gemeente zelf ook kan investeren in de voortzetting van projecten, door bijvoorbeeld afspraken te maken met zorgverzekeraars. De € 10 miljoen per jaar die nu gebruikt wordt voor het financieren van de projecten hoeft niet het maximumbedrag te zijn. Het is dus aan de creativiteit en inventiviteit van gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders om in hun stad/wijk te kijken wat er nodig is en hoe dit met elkaar gerealiseerd kan worden.
De stijging van het aantal dierproeven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over dierproeven en proefdieren genaamd «Zo doende 2011»?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het aantal dierproeven in één jaar met 14 575 (2,5%) gestegen is?
Het aantal dierproeven fluctueert de laatste jaren in meerdere of mindere mate. Uit een statische berekening is gebleken dat deze stijging van het aantal dierproeven past in een licht dalende trend die zich vanaf 2001 voordoet.
Deelt u de mening dat de stijging van het aantal dierproeven ongewenst is?
Het streven van de overheid is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven (vervanging, vermindering dan wel verfijning van dierproeven; de 3 V’s). Dit laat onverlet dat een lichte stijging van het aantal dierproeven zich voor kan doen. Het is aan een dierexperimentencommissie om de afweging te maken of het in de proefopzet voorgenomen aantal dieren ook daadwerkelijk nodig is om het in de desbetreffende dierproef gewenste resultaat te krijgen. In die afweging kan en zal ik niet treden.
Ik deel de ambities van de Kamer op dit dossier om te komen tot het terugdringen van het aantal dierproeven. Ik zal u in de stand van zaken brief die ik voornemens ben medio maart aan u te doen toekomen nader ingaan op mijn ambitieniveau.
Kunt u uitleggen waarom extra dierproeven nodig zijn geweest ten behoeve van de intensieve veehouderij?
De dagelijkse praktijk in de veehouderij is dat mannelijke varkens worden gecastreerd om berengeur in het vlees te voorkomen. Het genoemde onderzoek had als doel na te gaan of er een manier is om te voorspellen bij welke en bij hoeveel varkens die berengeur gaat voorkomen. Dit om gemaakte afspraken over het niet meer castreren te kunnen realiseren.
Hoe bent u van plan de stijging van het aantal dierproeven tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de stijging van 7% van het aantal dieren, gedood in voorraad?
Zoals ook al in «Zo doende 2011» wordt beschreven, is een stijging van het aantal inherent aan het aantal genetisch gemodificeerde muizen en vissen die aangehouden moeten worden voor het in stand houden van genetisch gemodificeerde lijnen.
Hoe bent u van plan de stijging van gedode dieren in voorraad tegen te gaan?
In het actieplan Dierproeven en alternatieven 2011–2021 staat aangegeven dat de NVWA in 2012 specifiek inspecteerde op het aantal dieren in voorraad bij vergunninghouders en fokkers. Met behulp van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de reden van het aanhouden van deze dieren en hoe voorkomen kan worden dat er overtollige dieren worden gefokt. De NVWA zal waar mogelijk aanbevelingen voor specifiek beleid op dit gebied opstellen. Ik wacht deze inventarisatie af. De aanbevelingen zal ik meenemen in het te ontwikkelen beleid.
Kunt u de Kamer informeren over de hoeveelheid overtredingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en kunt u daarbij een oordeel geven?
Zoals u in «Zo doende 2011» kunt lezen, zijn er 11 overtredingen geconstateerd, waarvoor 10 schriftelijke waarschuwingen zijn verstuurd. Eén instelling kreeg
één schriftelijke waarschuwing voor twee overtredingen. In het algemeen is het nalevingniveau hoog in deze sector.
Deelt u de mening dat de onduidelijke informatie rondom dierproeven betreurenswaardig is, zeker gezien het gegeven dat de motie-Van Dekken (die de Code Openheid Dierproeven als noodzakelijk voorwaarde stelt) dus onvoldoende wordt nageleefd?
Met het jaarlijks rapporteren van de aantallen dierproeven en proefdieren en de inspectiebevindingen van de NVWA wordt open vanuit de Rijksoverheid gerapporteerd c.q. gecommuniceerd. De Code openheid Dierproeven gaat uit van vrijwillige medewerking van de vergunninghouders. Hierover zijn door de Rijksoverheid en vergunninghouders afspraken gemaakt.
Bent u van plan de informatievoorziening aan de Kamer in de toekomst te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik constateer dat Nederland in vergelijking met de meeste andere Europese landen een uitgebreid jaarverslag over dierproeven en proefdieren uitgeeft. Ik zal dit niveau ook na de implementatie van de Richtlijn nr. 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, zoveel mogelijk in stand houden. Daarbij is het een gegeven dat de doorwerking van de Richtlijn voor Nederland beperkt is op dit punt, daar Nederland koploper is en mede als voorbeeld voor de inrichting van de Richtlijn heeft gediend. Incidenteel vraagt de Richtlijn nieuwe informatievoorziening, zoals de publicatie van een niet technische samenvatting van de verleende projectvergunningen. Op dit punt is dus wel sprake van uitbreiding van de informatievoorziening.
Het bericht dat de gemeente Smallingerland in januari 2013 begint met noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers |
|
Sietse Fritsma (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden noodopvang Drachten begint in januari»?1
Hoe is het mogelijk dat u in de beantwoording van onze eerdere vragen over dit onderwerp op 13 december 2012 heeft gesteld dat niet duidelijk is of en op welke wijze de gemeente Smallingerland noodopvang gaat verlenen, terwijl uit het bovengenoemde bericht blijkt dat één en ander reeds geconcretiseerd is en dat deze gemeente al per 1 januari 2013 met de opvang gaat beginnen? Heeft u hieromtrent daadwerkelijk navraag bij deze gemeente gedaan? Zo ja, heeft de gemeente Smallingerland u hierover onjuist of onvolledig geïnformeerd? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deelt u de mening dat de gemeente Smallingerland met dit besluit de in 2007 gemaakte afspraak dat geen noodopvang meer zal worden geboden aan uitgeprocedeerde asielzoekers keihard aan haar laars lapt en dat dit onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de uitvoering van dit concrete voornemen van de gemeente Smallingerland tegen te houden? Bent u bereid om de Nederlandse gemeenten voor eens en altijd duidelijk te maken dat dergelijke schaamteloze ondermijning van het vreemdelingenbeleid en van gemaakte afspraken niet wordt getolereerd?
Bent u bereid om aan de gemeente Smallingerland duidelijk te maken dat het geld dat gemeenten krijgen voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning bedoeld is voor zorg, niet voor verblijf van mensen die niet eens in Nederland mogen zijn en dat ook huurhuizen bedoeld zijn voor mensen die verblijfsrecht in Nederland hebben?
Bent u tevens bereid om het deels met belastinggeld gefinancierde Vluchtelingenwerk Nederland duidelijk te maken dat medewerking aan deze plannen van de gemeente Smallingerland niet zal worden geaccepteerd? Zo nee, waarom niet?
De toenemende onrust binnen de rechterlijke macht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat inmiddels honderden rechters het manifest tegen de uitholling van de rechtspraak steunen?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Dat rechters de zorgen die bij hen leven naar voren brengen om hierover het gesprek aan te gaan, zie ik als een teken van hun grote betrokkenheid bij het bijzondere werk dat zij doen. De Raad voor de rechtspraak gaat deze dialoog aan.
Kunt u de Kamer voor 1 januari 2013 informeren over de uitkomsten van het gesprek tussen de raadsheren en de Raad voor de Rechtspraak en de maatregelen die worden genomen om de geuite zorgen van de raadsheren weg te nemen?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij kort verslag gedaan van het gesprek dat op vrijdag 21 december 2012 heeft plaatsgevonden met de initiatiefnemers van het manifest. In het gesprek, dat in een goede, constructieve sfeer is verlopen, zijn de drie hoofdthema’s uit het manifest aan de orde geweest. Het gesprek had vooral een verkennend karakter en heeft daarom nog geen definitieve conclusies opgeleverd. De Raad wil de dialoog graag voortzetten, eerst met een oriënterende ronde langs alle gerechten in januari en vervolgens met een discussieronde in het voorjaar.
Herinnert u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur van 18 december 2012 waarin u heeft aangegeven dat, indien daartoe aanleiding bestaat, u bereid bent tot een gesprek?
Ja.
Bent u nu, gezien de toenemende onrust bij rechters en tevens vanuit uw verantwoordelijkheid als minister, bereid om op korte termijn ook zelf met de rechters in gesprek te gaan over de kwaliteit van de rechtspraak? Zo ja, wanneer? Kunt u de Kamer daar binnen een week na uw gesprek met de raadsheren over informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het in de eerste plaats een taak voor de Raad voor de rechtspraak om het gesprek aan te gaan met de rechters en raadsheren die hun zorgen hebben geuit.
De Raad vult deze taak in met een oriënterende ronde en een discussieronde. Ik zal dat volgen en mij daarover laten informeren. Als er aanleiding toe is zal ik het gesprek hierover aangaan.
Overigens heb ik tijdens werkbezoeken in het land regelmatig contact met rechters en raadsheren van diverse gerechten. Tijdens deze werkbezoeken hoor ik wat er bij hen leeft en ga ik het gesprek aan.
Kunt u de Kamer voor 15 januari 2013 een brief doen toekomen waarin u uiteenzet op welke wijze u zult waarborgen dat de kwaliteit in de rechtspraak, zoals u dat ook zelf tijdens het mondelinge vragenuur heeft verwoord, maatgevend blijft en het niet aflegt tegen productie-eisen?
Gelet op het voornemen van de Raad een oriënterende ronde en een discussieronde te houden, wil ik eerst de resultaten van die rondes afwachten, waarna ik op zo kort mogelijke termijn uw Kamer zal informeren.
De kwaliteit van de rechtspraak in relatie tot de productie zal ook aan de orde komen in de brief over het programma Kwaliteit en Innovatie die ik in februari 2013 aan uw Kamer zal zenden en in de brief met scenario’s van de rechtspraak die ik heb toegezegd voorafgaande aan de Voorjaarsnota.
De toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een beperking |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Hoger onderwijs weinig handicap-vriendelijk»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van het hierin genoemde onderzoek «Gebruikerstoets studeren met een handicap 2012»?
Het rapport is opgesteld in opdracht van de Stichting Handicap en Studie. Het is gebaseerd op gegevens uit de jaarlijkse Nationale Studentenenquête (NSE). De resultaten van de NSE worden onder andere gebruikt voor de website studiekeuze123. In de NSE zit een aantal vragen die specifiek gesteld worden aan studenten met een functiebeperking. De resultaten van deze vragen zijn verwerkt in het rapport «Gebruikerstoets Studeren met een handicap 2012».
De studenten kunnen in de NSE hun tevredenheid aangeven op een schaal van 1 tot en met 5, waarbij 1 staat voor zeer ontevreden en 5 voor zeer tevreden. De algemene tevredenheid van studenten met een beperking in het hoger onderwijs over de voorzieningen die zij aangeboden krijgen, wordt in de NSE 2012 uitgedrukt met 3,3 op de 5-puntschaal. Dat is zeker een voldoende. Uiteraard is het goed als instellingen zich ervoor inzetten om deze score nog verder te verbeteren. Het rapport en de NSE laten zien dat er voor het hoger onderwijs nog steeds sprake is van een positieve trend en daar ben ik blij om.
Naast het door u aangehaalde onderzoek dat gebaseerd is op de NSE, zijn er ook andere rapporten uitgebracht over studeren met een functiebeperking. Zo heeft mijn ministerie vijf jaar geleden opdracht gegeven voor een longitudinaal onderzoek onder studenten met een beperking. Daarin wordt gekeken naar vertraging en uitval van studenten met een beperking, welke maatregelen de instellingen treffen om deze studenten te helpen en of die maatregelen volgens deze studenten ook helpen. Dit onderzoek bevat metingen in 2008, 2010 en 2012. Over de metingen van 2008 en 2010 is een rapport gepubliceerd in 20112. De laatste meting is in 2012 uitgevoerd. Het eindrapport van dit onderzoek wordt mij in het voorjaar van 2013 door ITS en ResearchNed aangeboden. Dit eindrapport zal ook worden gepubliceerd. Vooruitlopend op dit eindrapport hebben de onderzoekers mij laten weten dat ook uit dit onderzoek blijkt dat de tevredenheid van studenten met een beperking over de voorzieningen is gegroeid.
Deelt u de mening dat het positief is om te horen dat er vooruitgang is geboekt in het vergroten van de toegankelijkheid van het hbo, maar dat de gemiddelde beoordeling van de toegankelijkheid met een cijfer van 6,34 nog altijd te laag is?
Ja, het is zeker positief te noemen dat er vooruitgang is geboekt. Ik constateer dat de huidige score een voldoende is en hoop dat de positieve lijn de komende jaren zal doorzetten. Het is belangrijk dat de instellingen hun studenten zo goed mogelijk bedienen en zo bijdragen aan het studiesucces van de studenten. Het is goed als instellingen in dat opzicht ambitie laten zien.
De tevredenheidsscores zijn belangrijk, maar ik ben ook benieuwd naar gegevens over vertraging en uitval, want uiteindelijk gaat het om het studiesucces van deze studenten. Het eindrapport van het onderzoek dat in opdracht van mijn ministerie is uitgevoerd (zie ook mijn antwoord op vraag 2) zal ook op deze punten ingaan.
Kunt u verklaren waarom hbo-opleidingen nog altijd lager scoren dan universiteiten wanneer het gaat om toegankelijkheid voor studenten met een beperking?
Volgens de NSE zijn studenten met een functiebeperking in het hoger beroepsonderwijs in 2012 iets ontevredener (score 3,2) dan in het wetenschappelijk onderwijs (score 3,3), maar het verschil is klein.
Studenten in het hbo geven in de NSE in het algemeen minder hoge scores dan studenten in het wetenschappelijk onderwijs. Dat geldt ook voor studenten met een beperking.
Welk streefcijfer zouden onderwijsinstellingen volgens u minimaal moeten halen wat betreft toegankelijkheid voor studenten met een beperking?
Een algemeen (streef)cijfer voor tevredenheid doet onvoldoende recht aan de individuele situatie van de student. Die hangt onder andere af van de aard van de beperking en van de instelling en opleiding waarvoor de student is ingeschreven.
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is bij de invoering van het nieuwe accreditatiestelsel een bepaling opgenomen over «voldoende studiebegeleiding en voorzieningen die de toegankelijkheid en studeerbaarheid van het onderwijs voor studenten met een functiebeperking bevorderen». Dit betekent dat het sinds 1 januari 2011 één van de elementen is waar de NVAO naar kijkt bij de instellingstoets of de opleidingsaccreditatie.
Ik verwacht dat deze wettelijke bepaling en de toetsing daarvan door de NVAO een positieve invloed zal hebben op de voorzieningen voor deze groep studenten.
Daarnaast blijven we deze groep studenten volgen, onder meer via de Studentenmonitor en bij onderzoek naar effecten van beleidsmaatregelen, zoals de Monitor beleidsmaatregelen ResearchNed3 die ik u op 31 januari 2013 heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het zaak is om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor studenten met een beperking te vergroten? Zo ja, bent u bereid om in overleg met de onderwijsinstellingen en andere partners (zoals patiëntenverenigingen) de toegankelijkheid van het hoger onderwijs te verbeteren en hierover voor het einde van het collegejaar 2012/2013 de Kamer te informeren?
Ik vind de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor deze groep studenten heel belangrijk. Het is goed dat de tevredenheid groeit maar het kan altijd beter.
Mijn ambtsvoorganger heeft u op 25 oktober 20104 een brief gestuurd over studeren met een functiebeperking in het hoger onderwijs. Dit gebeurde bij de aanbieding van het advies van de Commissie Maatstaf en in reactie op de motie Harbers. Een deel van de in de brief opgenomen maatregelen is reeds uitgevoerd, zoals de eerder genoemde uitbreiding van het accreditatiestelsel en de instelling van een landelijk expertisecentrum voor studeren met een functiebeperking. De Stichting Handicap en Studie heeft de rol gekregen van landelijk expertisecentrum voor de ondersteuning van de hoger onderwijsinstellingen op dit gebied. De stichting zal haar kennis inzetten om de hoger onderwijsinstellingen te helpen hun beleid voor deze groep studenten te verbeteren.
Een ander deel van de maatregelen in de brief van mijn ambtsvoorganger zal in de komende jaren nog worden uitgevoerd.
Het is belangrijk de vinger aan de pols te blijven houden door deze groep studenten te blijven volgen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 5.
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik een eindrapport aangekondigd van een onderzoek dat in het voorjaar van 2013 zal worden uitgebracht. Als de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, zal ik in overleg treden met de betrokken partijen over mogelijke verbeteringen van de toegankelijkheid. Uiteraard zal ik u informeren over de resultaten van dat overleg.
Tsjechische corruptie en de rol van de Europese Commissie |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brussel straft Tsjechische corruptie mild»?1
Ja.
Bent u bekend met de gang van zaken rondom het gebruik van de Tsjechische EU-subsidies en de openbare rapporten en het Europese Rekenkamerrapport daaromtrent?
Ik ben bekend met de openbare rapporten van de Europese Rekenkamer terzake, met de Annual Activity Reports van de Europese Commissie, met de vigerende EU-wetgeving en met de door u geciteerde berichtgeving omtrent Tsjechië in de media.
Is het waar dat de Commissie in openbare rapporten mildere conclusies weergeeft dan in geheime rapporten die nu boven tafel zijn gekomen?
Het onderzoek dat de Commissie opstelt over de besteding van middelen in een bepaalde lidstaat doorloopt een aantal stadia. De inhoud van de conceptversie van het rapport is altijd vertrouwelijk, waarna de lidstaat de mogelijkheid krijgt om te reageren en aanvullende informatie te leveren. De inhoud van het eindrapport kan door dit proces van hoor en wederhoor verschillen van de inhoud van de conceptversie. Het is voorbehouden aan de Commissie om binnen de grenzen van haar bevoegdheden een eindoordeel te vellen.
Zo ja, deelt u de mening dat het door de Europese Commissie niet open en eerlijk communiceren over fraude door lidstaten met Europees geld slecht is voor de geloofwaardigheid en het draagvlak voor de EU?
Het kabinet deelt de mening niet dat de Europese Commissie niet open en eerlijk zou communiceren over fraude door lidstaten. Het gaat hier overigens niet om fraude, dat wil zeggen strafbare feiten, maar om niet-naleving van EU-regels door de nationale controle-instantie van Tsjechië, waarbij onregelmatigheden en fouten zijn geconstateerd bij de besteding van EU-fondsen in Tsjechië.
Bent u van mening dat de controle op het gebruik van EU-middelen en de onafhankelijkheid van de Europese Commissie op dit punt voldoende is gewaarborgd?
Het feit dat dergelijke problemen aan het licht komen is een indicatie voor het goed functioneren van Europese controlesystemen door onafhankelijke controles van de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer. Dit neemt volgens het kabinet niet weg dat lidstaten zelf, inclusief Nederland, hun eigen verantwoordelijkheid dienen te nemen voor het goed functioneren van hun uitvoeringsorganen voor EU-subsidies.
Kunt u aangeven hoe in dit specifieke geval de sanctionering van Tsjechië tot stand is gekomen?
Het is van groot belang te onderkennen dat in het EU controlesysteem de nationale instanties verantwoordelijk zijn voor de controle op de besteding van EU-middelen. De Europese Commissie handhaaft door het uitvoeren van «reviews» en door zo nodig in te grijpen.2
In dit specifieke geval bewezen audits, uitgevoerd door de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer, dat het controlesysteem van Tsjechië grote gebreken in zich herbergde met betrekking tot de fondsen EFRO, Cohesie en ESF.
Daarop zijn alle EU-betalingen aan Tsjechië opgeschort en is van Tsjechië geëist de gebreken in het systeem weg te nemen. Op grond van de geconstateerde ernst van de situatie heeft de Europese Commissie een financiële correctie vastgesteld die zal worden toegepast op alle programma’s die zijn geraakt door de fouten in het nationale controlesysteem. Deze correctie betreft vermindering van 10% voor programma’s op gebied van infrastructuur, 5% voor programma’s op gebied van milieu en 22% voor een specifiek programma in de regio Noordwest.
Omdat Tsjechië zijn volledige medewerking heeft toegezegd wordt het in staat gesteld om de middelen, die niet worden uitgekeerd als gevolg van de financiële correctie, alsnog te besteden mits deze worden besteed aan programma’s die niet zijn geraakt door de gebreken in het nationale controlesysteem.
Kunnen dit soort problemen aangepakt worden met de nieuwe voorstellen voor cohesiebeleid in het komende MFK 2014–2020?
De gebeurtenissen in Tsjechië laten zien dat naast nationale rapportagesystemen onafhankelijke audits door de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer noodzakelijk zijn. De huidige regels voorzien hier in. Het kabinet is daarnaast van mening dat iedere lidstaat zijn verantwoordelijkheid dient te nemen om ervoor te zorgen dat EU-fondsen op hun grondgebied op de juiste manier worden besteed. In de nieuwe MFK-periode wordt de rapportage- en verantwoordingsketen verder verbeterd, waarbij uitvoerende instanties van lidstaten een beheersverklaring zullen moeten opstellen die gestaafd wordt door een onafhankelijke audit.
Voorts dient een samenvatting van alle uitgevoerde audits aan de Europese Commissie gezonden te worden inclusief een analyse van de geconstateerde fouten en zwakheden in de nationale controlesystemen, alsmede correctieve acties die genomen zijn of zullen worden. Dit is een verbetering ten opzichte van de huidige nationale rapportagesystemen. De handhavende rol van de Europese Commissie blijft naar het oordeel van het kabinet echter onverkort essentieel.
Bent u van mening dat de nationale rapportagesystemen voor het gebruik van EU-middelen op dit moment toereikend zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Is er op dit moment een overzicht beschikbaar van de verkeerd gebruikte EU-middelen per lidstaat en zo nee, wilt u de Europese Commissie daarom verzoeken?
Nederland heeft de Europese Commissie verzocht om een dergelijk overzicht. De Commissie verwijst naar zijn Annual Activity Reports voor de gevraagde gegevens. In deze jaarverslagen is tot op heden geen volledig overzicht opgenomen van alle foutenpercentages per lidstaat per fonds. Het kabinet zou echter graag zien dat lidstaten die veel fouten maken daarop nadrukkelijker worden aangesproken.
De Pressemitteilung van het Bundesministerium für Wirtschaft und Technologie in Duitsland over de stroomprijscompensatie |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Pressemitteilung van het Bundesministerium für Witschaft und Technologie over de stroomprijscompensatie voor energie-intensieve bedrijven?1
Ja.
Wat is het verschil tussen Duitsland en Nederland in stroomprijscompensatie en wat zijn de consequenties van dit verschil?
De Duitse overheid heeft het voornemen gepubliceerd de elektriciteitsgrootgebruikers te gaan compenseren voor de CO2 kosten die de elektriciteitsproducenten aan haar doorberekenen. Bij die compensatie houden zij zich aan de door de Europese Commissie in mei 2012 opgestelde richtsnoeren staatsteun in het kader van het EU emissiehandelssysteem.
In Nederland is nog geen besluit genomen over de compensatie van de elektriciteitsgrootgebruikers. De concurrentiepositie van bedrijven is van zeer veel factoren afhankelijk. Als Nederland niet compenseert, treedt hierdoor op dit terrein een verstoring van het speelveld op voor de Nederlandse bedrijven die voor compensatie in aanmerking komen. Op de consequenties daarvan ga ik in bij de beantwoording van de volgende vraag.
Tast de Duitse stroomprijscompensatie de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven aan? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat de Duitse industrie wordt gecompenseerd wordt het speelveld voor Nederlandse bedrijven verstoord. Die verstoring is overigens beperkt doordat de CO2-prijs slechts deels gecorrigeerd wordt en ook nog eens historisch laag is, namelijk tussen de 6–7 euro per ton CO2.
Het kabinet denkt op dit ogenblik na over een concrete invulling van de 375 mln. die vanaf 2014 beschikbaar is voor compensatie aan bedrijven ter compensatie van de SDE+ heffing. Bij de invulling wordt ook de concurrentiepositie van de energie-intensieve sectoren betrokken, waarbij onder andere gekeken wordt naar de kosten van indirecte effecten door het ETS. Verder zal het kabinet bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om bij de inzet van deze middelen verdere energiebesparing te realiseren. Op dit moment wil ik niet vooruit lopen op een precieze invulling van de 375 mln. De staatssecretaris van Financiën heeft reeds bij de behandeling van het Belastingplan in de Kamer gemeld dat de Kamer in het tweede kwartaal van 2013 geïnformeerd zal worden over de precieze invulling.
Bij de begrotingsbehandeling heb ik per abuis aangegeven dat ik de compensatie van transporttarieven voor elektriciteit voor grootgebruikers bezie in het kadersvan de 375 mln. Euro compensatie voor de SDE+ heffing en compensatie van de indirecte effecten van ETS meeneem in de wetgevingsagenda STROOM. Dit moet precies andersom zijn. De compensatie van de transporttarieven neem ik mee in de wetgevingsagenda STROOM en de compensatie van de indirecte effecten van het ETS bezie ik in het kader van de compensatie van de SDE+ heffing.
Het aanbieden en uitzetten van kweekwild voor de jacht en consumptie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het in Nederland gevestigde bedrijf ’t Zinkske1 wilde dieren kweekt om ze vervolgens aan jagers aan te bieden met de suggestie deze dieren uit te zetten in de vrije natuur enkel om de dieren te kunnen afschieten voor het plezier of consumptie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat het in Nederland verboden is dieren zoals fazanten, patrijzen, hazen en edelherten te kweken en vervolgens uit te zetten in de vrije natuur enkel met als doel deze dieren af te schieten voor plezier of voor consumptie? Zo ja, bent u dan van mening dat het in Nederland wel is toegestaan om wild te kweken en aan te bieden voor uitzetting of voor consumptie waarbij het uiteindelijk doel onduidelijk blijft?
Beschikt ‘t Zinkske over de vereiste Flora- en faunawet ontheffingen om de op de website aangegeven (veelal beschermde inheemse) diersoorten te mogen houden, vervoeren, uitzetten, en over de grens te transporteren (import/export)? Zo ja, op welke gronden in de Flora- en faunawet zijn deze ontheffingen gebaseerd?
Voldoet dit bedrijf aan overige wet- en regelgeving rondom het houden van dieren, zoals de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren inzake de houderij-omstandigheden, transport van dieren, en veterinaire risico’s?
Kunt u garanderen dat het ’t Zinkske deze gekweekte wilde dieren niet aan jagers verkoopt die de dieren vervolgens hier in Nederland uitzetten voor de jacht of de consumptie? Zo, ja kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe u dit precies controleert en handhaaft? Zo nee, deelt u de mening dat het bedrijven als ’t Zinkske in Nederland expliciet verboden zou moeten worden om overtredingen niet in de hand te werken?
Is het waar dat u niet kunt uitsluiten dat in het buitenland in de vrije natuur uitgezet kweekwild voor de jacht en consumptie, in Nederland wordt verkocht als wild voor consumptie? Zo ja, wat vindt u er van dat wild verkregen middels in Nederland verboden handelingen volgens de Flora- en faunawet wel in Nederland verkocht mag worden voor consumptie?
Kunt u voor elk van de drie categorieën wild (vrij wild, kweekwild en uitgezet kweekwild) uiteenzetten welk aandeel elke categorie heeft in de Nederlandse wildconsumptie uitgedrukt als percentage van de totale nationale wildconsumptie? Zo ja, kunt u daarbij ook uiteenzetten hoeveel wild dat in Nederland wordt verkocht voor consumptie ook daadwerkelijk afkomstig is uit Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiernaar nader onderzoek te doen verrichten?
Kunt u aangeven in hoeverre post mortem keuringen verschillen voor wild afkomstig uit de natuur, kweekwild en uitgezet kweekwild?
Deelt u de mening dat het verkopen van wild voor consumptie afkomstig van dieren die hun hele leven hebben doorgebracht in kwekerijen ofwel afkomstig van dieren die in kwekerijen worden opgefokt en in de vrije natuur worden uitgezet enkel om daar afgeschoten te worden voor de jacht of voor consumptie niet als wild bestempeld kan en mag worden? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op de verkoop van dit soort wild? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat consumenten moeten kunnen controleren met welke categorie «wild» hij of zij te maken heeft, zodat de consument er van op de hoogte is dat het wild dat hij of zij koopt veelal kweekwild is afkomstig van dieren die nooit in de vrije natuur hebben geleefd en in vergelijkbare omstandigheden leven als dieren in de bio-industrie? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u hier, bijvoorbeeld via etiketteringsplicht, verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat wild absoluut niet kan worden aangemerkt als duurzaam alternatief voor vlees, zoals jagers veelvuldig doen2, gelet op het feit dat Nederland naar schatting slechts 5% van haar jaarlijkse nationale wildconsumptie van 12 000 kilo met inlands wild kan dekken3 en het verkochte wild bovendien veelal afkomstig is van kwekerijen waar dieren worden gehouden vergelijkbaar met dieren uit de bio-industrie? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u de consument daar beter over voorlichten? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingen rond het geitenbedrijf in Ambt Elden en de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontwikkelingen rond een bedrijf in Ambt Elden (provincie Overijssel) waar 1 000 geiten zonder (juiste) vergunning worden gehouden?1
Ja.
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag of inmiddels een juiste vergunning is afgegeven en of deze aanvraag nog in behandeling is?
Volgens informatie van de gemeente Hof van Twente is de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nog niet definitief verstrekt. De gevraagde omgevingsvergunning heeft in ontwerp ter inzage gelegen vanaf 25 oktober 2012 tot en met 6 december 2012. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. De aanvraag is daarmee formeel nog in behandeling.
Er staat nu een stal waarin circa 1000 geiten worden gehouden. Het bedrijf is van plan om naast deze stal een tweede stal te bouwen. Voor beide stallen is een bouwvergunning verleend die onherroepelijk is. De aanvraag om omgevingsvergunning (activiteit milieu) voorziet met betrekking tot deze stal in het houden van 3000 melkgeiten en 1500 opfokgeiten (61 dagen – 1 jaar).
Is u bekend dat het bedrijf uitbreidingsplannen heeft voor bouwen van een stal voor 5 000 geiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de bestaande opvatting van het kabinet en voormalig staatssecretaris Bleker tot een maximumomvang van 1500–2000 geiten per stal?
In de reactie van het Kabinet over het advies van de Gezondheidsraad, die ik uw kamer uiterlijk 1 maart aanstaande zal toesturen, zal ook een standpunt worden ingenomen over de door het vorige kabinet technisch voorbereide wettelijke voorziening om een grens te kunnen stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie.
Vindt u het wenselijk dat de ontwikkelingen rond het bedrijf in Ambt Elden onder vigerend beleid beoordeeld worden, en dus zonder adequate beoordeling op gezondheidsrisico’s, zoals Q-koorts?
Zoals ook aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Thieme (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 318) is er vanwege de wettelijke vaccinatieplicht van geiten tegen Q-koorts geen verhoogd risico op Q-koorts voor de omwonenden.
Acht u zich verantwoordelijk om er zorg voor te dragen dat er een eenduidig kader komt voor het beoordelen van afstandscriteria tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
De Gezondheidsraad heeft op 30 november jongstleden het advies uitgebracht over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (28 973, nr. 129). Het kabinet zal uw Kamer uiterlijk 1 maart 2013 een beleidsreactie geven op dit advies. In deze reactie zal ook een standpunt worden ingenomen over fijnstof en over een eventueel afstandscriterium.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de GGD inzake het bepalen van een afstandscriterium van minimaal 250 meter tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe denkt u in dit kader over het opstellen van normen over de hoeveelheid fijnstof die mag vrijkomen in de omgeving van intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting van de provincie Overijssel en veel verontruste inwoners van Ambt-Elden dat de uitbreiding van het bedrijf van 1 000 naar 5 000 geiten onwenselijk is, ook in relatie tot de volksgezondheid?
Voordat het adviesrapport van de Gezondheidsraad verscheen heeft de provincie Overijssel aangegeven dat onduidelijkheid over gezondheidsrisico’s rond veehouderijbedrijven ongewenst is, omdat hierdoor bij de bewoners ongerustheid kan ontstaan. Het ging daarbij niet om de onwenselijkheid van bedrijfsuitbreiding. Zie verder antwoord 5.
Het bericht dat de gemeente Hoorn de kosten die zijn gemaakt na een oproep tot een Project-X feest niet kan verhalen op de oproeper |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opruier Project X Hoorn gaat vrijuit»?1
Ja.
Deelt u de mening dat schade altijd zoveel mogelijk op de dader moet worden verhaald?
Ja, met dien verstande dat dit niet geldt voor het verhaal van kosten die de overheid maakt ter zake van activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend.
Is het waar dat de gemeente Hoorn juridisch advies heeft ingewonnen en dat daaruit volgde dat de gemeente kansloos zou zijn in een schadevergoedingsprocedure?
Ik beschik inderdaad over dit advies. Daaruit blijkt niet dat een eventuele gerechtelijke procedure kansloos zou zijn. De kans van slagen wordt in deze zaak geschat op minder dan 35%.
Is het waar dat de gemeente Hoorn dit advies heeft voorgelegd aan uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie in reactie daarop inderdaad aan de gemeente Hoorn gemeld dat het de rechtszaak toch beter kan doorzetten teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent het verhalen van schade in dit soort gevallen?
Ja, en wel omdat de burgemeester van Hoorn mij heeft opgeroepen om «deze juridische lacune recht te zetten». Het is echter prematuur om over een juridische lacune te spreken, zolang de rechter zich hier niet over heeft uitgelaten, en de vraag of er – in de woorden van de burgemeester van Hoorn – sprake is van een juridische lacune, kan alleen beantwoord worden door een zaak als deze aan de rechter voor te leggen. Te bedenken valt daarbij dat er reeds civiele procedures gevoerd zijn waarbij met succes de kosten van politie-inzet zijn verhaald. Zie bijvoorbeeld gerechtshof Amsterdam 26 juli 2011, LJN BR3958 en rechtbank Groningen 5 december 2012, LJN BY6881. Het betrof in beide gevallen ook onrechtmatige gedragingen die tot een politie-inzet hebben geleid.
Welke lacune in de wet, waarop het verschil in inzicht tussen de juridisch adviseurs en het ministerie berust, betreft het precies?
Er is geen sprake van een lacune in de wet, noch van een verschil van inzicht met de juridisch adviseurs van de gemeente Hoorn. In het advies wordt gewezen op de door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer, die er in geval van het kostenverhaal als gevolg van politieoptreden meebrengt dat als er niet een nadrukkelijke wettelijke grondslag is die dat verhaal mogelijk maakt, dat een aanwijzing is dat kostenverhaal via het civiele recht niet mogelijk is. Een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt voor de hier aan de orde zijnde kosten.
Met het oog daarop wordt in het advies de kans op succes voor het verhaal van de kosten door de gemeente Hoorn op minder dan 35% geschat. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 5 heb opgemerkt heeft de rechter zich hierover nog niet uitgelaten en is er pas duidelijkheid te verkrijgen als een zaak als deze aan de rechter wordt voorgelegd.
Bent u bereid om de correspondentie met de gemeente Hoorn door te geleiden naar de Kamer, inclusief het juridische advies en de weging daarvan door uw ministerie?
Een aan mij gerichte brief van de burgemeester van Hoorn en het advies treft u bijgaand aan. De afwegingen die ik ter zake heb gemaakt, treft u in deze beantwoording aan.2
Deelt u de mening dat het verhalen van de schade in dit soort gevallen vergemakkelijkt dient te worden en dat dit een afschrikwekkend effect kan hebben voor toekomstige mogelijk opruiende oproepen?
De inzet van de politie vond in dit geval aanleiding in een oproep tot een «Project X-feest». Te bedenken valt dat de inzet van de politie in heel veel gevallen aanleiding vindt in andere al of niet onrechtmatige gedragingen. Denk bijvoorbeeld aan de inzet van de politie naar aanleiding van verkeersovertredingen, familie- en burenruzies, vechtpartijen etc. De vraag of het verhaal van de kosten van politie-inzet vergemakkelijkt moet kunnen worden, heeft derhalve een veel breder bereik dan alleen de oproep van een «Project X-feest». Die vraag is bij verschillende gelegenheden nadrukkelijk aan de orde geweest. De opvatting was toen steeds dat verhaal van dergelijke kosten niet mogelijk zou moeten zijn omdat het hier gaat om activiteiten die tot de kerntaak van de overheid moeten worden gerekend. Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 1999/2000, 26 345, nr. 40, p. 3. Als uitgangspunt ben ik nog steeds van mening dat om die reden de kosten van handhaving van de openbare orde en veiligheid en de kosten van opsporing door de overheid worden gedragen. In bijzondere gevallen meen ik evenwel dat een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd is. De door de Hoge Raad ontwikkelde doorkruisingsleer staat ook uitzonderingen toe op dit uitgangspunt en – zoals in antwoord op vraag 5 is aangegeven – er worden in de rechtspraak ook uitzonderingen aangenomen.