Het Rapport ‘Trein met gevaarlijke stoffen rijdt rijweg uit in Groningen’ van de Inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) «Trein met gevaarlijke stoffen rijdt rijweg uit in Groningen»?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de ILT dat het aanrijdinggevaar in Groningen – waarbij een trein betrokken was die gevaarlijke stoffen vervoerde – direct het gevolg was van een fout van ProRail? Zo nee, waarom niet?
Ja. ProRail is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden en voor het tekeningenbeheer.
Onderschrijft u de conclusie dat door het ontbreken van een gezamenlijke veiligheidsaanpak, ontoereikende coördinatie en controle – mede gezien het feit dat ProRail meerdere partijen contracteert – onnodig gevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De oorzaak van onderhavig incident ligt in het gebruik van een onjuiste tekening. Dat een tekening niet klopt heeft geen relatie met het aantal partijen die ProRail in het kader van de uitvoering contracteert.
Bij de overdrachtsmomenten in deze casus is onvoldoende geverifieerd of de beschikbaar gestelde tekeningen klopten. Inmiddels heeft ProRail de procedures aangescherpt om herhaling te voorkomen.
Bent u met ons van mening dat dit «versnipperde» veiligheidscontroleproces zoveel mogelijk geüniformeerd en aangescherpt zou moeten worden om gevaarlijke situaties zoals in onderhavig geval tot een minimum te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiligheidscontroleprocedures zijn al zoveel als mogelijk geüniformeerd en helder gefaseerd. Conform het VeiligheidsBeheerSysteem is een incident aanleiding voor aanpassingen en verbeteringen van procedures, waarmee wordt beoogd herhaling te voorkomen.
Bent u van oordeel dat er sprake is van een structureel probleem of was dit voorval in Groningen een incident? Graag een toelichting.
Naar aanleiding van de incidenten bij Stavoren en Groningen heeft de ILT besloten tot een meer generieke audit naar het tekeningenbeheer bij ProRail. Dat is ook in deze audit, die op 30 januari 2013 aan uw Kamer is gezonden, toegelicht (zie ook Kamerstuk 29 984, nr. 377). In die audit constateerde de ILT dat uit verschillende incidenten is gebleken, dat er problemen waren met het beheer en het leveren van de juiste tekeningen, waardoor veiligheidsrisico’s kunnen ontstaan. De ILT constateerde dat er geen 100 procent dekkend tekeningenbestand was voor de infrastructuur van ProRail.
Naar aanleiding hiervan is ProRail medio 2012 gestart met de controle van alle tekeningen en waar nodig deze te verbeteren. Verder verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Hoogland en Van Dekken die uw Kamer heeft ontvangen.
Een VeiligheidsBeheersSysteem is er op gericht om de bedrijfsrisico’s en de beheersing ervan inzichtelijk te maken. Daarnaast dient het te borgen dat een veiligheidsincident leidt tot passende maatregelen om herhaling van veiligheidsincidenten, zoals dat in Groningen, in de toekomst te voorkomen. Dit laat onverlet dat 100 procent veiligheid nooit te garanderen is.
Bent u bereid ProRail om een reactie te vragen en deze informatie te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zodra ik deze reactie heb ontvangen zal ik die met uw Kamer delen.
Het bericht dat de overheid laks is geweest na een aanval door een botnet |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» waarin wordt belicht dat de overheid niet adequaat heeft opgetreden nadat zij was ingelicht dat duizenden bedrijven en overheidsinstellingen slachtoffer zijn geworden van cybercriminelen?1
Het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» suggereert dat er door de overheid niets is en wordt gedaan aan de aanval door een botnet. Deze suggestie is onjuist.
Het NCSC heeft Digital Investigation verzocht om het gedeelte van de dataset te leveren dat nodig is om respons naar zijn achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Deze gegevens zijn op 8 december 2012 aangeleverd. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden, het NCSC heeft geen rechtsbasis om deze inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de overheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range.
Wat zijn de risico’s nu blijkt dat cybercriminelen informatie hebben buitgemaakt van instellingen die deel uitmaken van de vitale infrastructuur zoals energie- en waterleidingmaatschappijen? Hoe treedt u op tegen deze gevaren?
Zie antwoord 8
Waarom heeft de politie besloten geen verder onderzoek te doen naar de melding van deze aanval? Waarom heeft de politie niet gevraagd om een leesbare kopie van de harddisk met de gestolen informatie? Deelt u de mening dat het verloop van deze kwestie niet bijdraagt aan het vergroten van het besef bij bedrijven en instellingen dat het melden van cybercrime van groot belang is?
Door de Politie wordt permanent onderzoek gedaan naar botnets. Begin augustus 2012 werd een groot aantal, voornamelijk Nederlandse bedrijven en (overheids)-instellingen getroffen door de uitbraak van een computervirus met de naam Dorifel. Gelet op de impact van de virusuitbraak, werd daar een onderzoek naar ingesteld door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie.
In dit onderzoek bleek dat het Dorifel-virus werd verspreid middels een botnet dat gebruik maakt van de zogenaamde Citadel-malware. Het onderzoek richt zich (tevens) op de identificatie van het criminele samenwerkingsverband achter het specifieke Citadel-botnet waarmee het Dorifel-virus werd verspreid.
In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & controlserver gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, werd door Digital Investigation contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken. Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigation. Door Digital Investigation is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar. Daarna is op 20 november 2012 door medewerkers van THTC wederom een bezoek gebracht aan Digital Investigations. In dat gesprek kwam naar voren dat er geen directe relatie gelegd kon worden met de uitbraak van het Dorifel-virus. Derhalve is door THTC niet om een nieuwe kopie van de data verzocht. Wel bleek uit het onderzoek van Digital Investigation dat een groot aantal Nederlandse bedrijven besmet was met de Citadel-malware, hierop is door het THTC geadviseerd om contact op te nemen met het NCSC.
Ik ben met u van mening dat het melden van cybercrime van groot belang is. Naar mijn oordeel doet deze casus geen afbreuk aan het besef bij bedrijven dat het melden van cybercrime van groot belang is.
Deelt u de mening dat met de gestolen gegevens heel Nederland platgelegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8
Wat is de reden dat besmette bedrijven niet actief zijn gealarmeerd? Zijn inmiddels alle getroffen bedrijven ingelicht?
Het NCSC heeft op 8 december direct actie ondernomen door na overleg met Digital Investigation dat gedeelte van de dataset in ontvangst te nemen dat noodzakelijk is voor de respons. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Op basis van deze gegevens heeft het NCSC voor de partijen waar zij verantwoordelijk voor is, de Rijksoverheid en de vitale sectoren, onderzocht of er, in de bij het NCSC bekende IP-ranges, IP-adressen aanwezig waren. Zo konden deze, wanneer zij getroffen waren, gericht worden geïnformeerd. Het NCSC heeft daarnaast partners als Internet Service Providers (ISP) gewezen op de informatie over het botnet, zodat zij konden nagaan of klanten en andere partijen waar zij een vertrouwensrelatie mee hebben uit hun achterban getroffen waren. In 16 gevallen is er door het NCSC gericht gealerteerd; dit betrof partijen waarvan de zogeheten IP-ranges (de reeksen van IP-adressen die door deze partijen worden gebruikt) bekend waren bij het NCSC. Indien deze IP-adressen niet bekend zijn bij het NCSC, is het onmogelijk om gericht te kunnen alerteren.
Hoe kan het dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zegt dat de organisaties uit de vitale infrastructuur door hen zijn gewaarschuwd, terwijl uit de steekproef van de NOS blijkt dat dit niet het geval is?
Zie antwoord 5
Op basis waarvan heeft het NCSC besloten de gestolen informatie niet aan te mogen nemen? Bent u van mening dat bij directe dreiging de NCSC de bevoegdheid moet hebben om informatie te kunnen inzien? Zo ja, bent u voornemens dit mogelijk te maken?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat de overheid op terughoudende wijze dient om te gaan met onrechtmatig verkregen informatie, zeker als dit informatie betreft die de persoonlijke levenssfeer raakt. Het NCSC kon op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden de informatie niet in ontvangst nemen en heeft daar ook geen rechtsbasis voor. Daarbij stond niet vast hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen. Om dit belangrijke werk nu en in de toekomst effectief te kunnen blijven doen, zal nog dit jaar gewerkt worden aan het helder duiden van de taken en bevoegdheden van het NCSC. Juridisch verkend zal worden hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan omgaan met de informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken. Hiermee wil ik er onder meer voor zorgen dat het NCSC haar rol als Computer Emergency Response Team (CERT) blijvend adequaat kan invullen.
Bestaat het risico dat de verkregen gegevens gebruikt kunnen worden voor het afpersen van bij kritieke bedrijfsprocessen betrokken personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nu onderdelen van de dataset in de openbaarheid zijn gekomen en daarmee het risico van misbruik groter is geworden, is door een aantal partijen de suggestie gewekt dat hierbij mogelijk grote belangen geschaad zouden zijn. Om deze reden is het van belang om de dataset in een brede context te analyseren en de potentiële impact van gegevens in de dataset in te schatten. Vanuit zijn coördinerende rol heeft de NCTV partijen die, vanuit eigen mandaat en verantwoordelijkheid, aan de analyse meedoen bij elkaar gebracht. De eerste resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in de 2e helft van maart beschikbaar zijn. In afwachting van de resultaten van het onderzoek is het niet mogelijk om een gefundeerd antwoord te geven op vragen over de potentiële impact van de gegevens en de handelingen die actoren hiermee zouden kunnen verrichten. Ook is een strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan data.
Het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussels vows to fight Tobin tax hurdles»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting in het licht van het regeerakkoord alsmede artikel 326 van het Werkingsverdrag? Welke mogelijkheden ziet u nog om het voorstel bij te stellen specifiek op het punt van een uitzondering voor de pensioenfondsen en pensioenuitvoerders?
In het regeerakkoord is afgesproken dat Nederland zich zal kunnen aansluiten bij de nauwere samenwerking met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector wanneer het voorstel aan de volgende voorwaarden voldoet: de Nederlandse pensioenfondsen blijven hiervan gevrijwaard, er is geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting en de inkomsten vloeien terug naar de lidstaten.
Dit voorstel voldoet niet aan deze voorwaarden. Zo worden pensioenfondsen belast door de financiële transactietaks (hierna: FTT). Nederland zal daarom op dit moment niet toetreden tot de nauwere samenwerking. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er actief voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.
Aangezien het hier gaat om een voorstel waarvoor door een aantal lidstaten nauwere samenwerking is aangegaan, is het van belang te toetsen of aan de verdragsrechtelijke voorwaarden voor nauwere samenwerking is voldaan (artikel 326 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het is in dit kader van belang dat het voorstel geen afbreuk doet aan de interne markt (vrij verkeer), noch aan de economische samenhang. De nauwere samenwerking mag geen belemmering in de handel tussen de lidstaten vormen en de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid en haalbaarheid van een de minimis clausule in het voorstel voor nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting waarin een bepaald aantal transacties, relatief ten opzichte van het balanstotaal van een financiële onderneming, zijn vrijgesteld van de transactiebelasting waardoor geduldig kapitaal wordt beloond en flitskapitaal relatief zwaarder wordt belast?
Op dit moment is een vrijstelling door middel van een «de minimis clausule» niet aan de orde. In het huidige voorstel van de Europese Commissie zijn weinig uitzonderingen opgenomen. De reikwijdte van de FTT is in dit voorstel juist uitgebreid ten opzichte van het vorige Commissievoorstel uit september 2011. De Commissie zet er vooralsnog op in zo weinig mogelijk uitzonderingen van de FTT toe te staan.
Kunt u de vervolgstappen in de besluitvorming rondom de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting toelichten?
De komende tijd zullen er technische besprekingen over het voorstel plaatsvinden waar alle lidstaten aan kunnen deelnemen. Mochten de 11 lidstaten akkoord kunnen gaan met een voorstel dan zal het daarna ter goedkeuring worden voorgelegd in de Ecofin Raad. Het is niet te voorspellen wanneer een dergelijk akkoord wordt bereikt.
Hoe beoordeelt u het extraterritoriale effect dat uitgaat van de wijze van belastingheffing in het nieuwe voorstel voor een financiële transactiebelasting? Klopt het dat in het voorstel één partij die betrokken is bij een transactie – en die gevestigd is in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten of die handelt namens een partij die gevestigd is in de deelnemende lidstaten – belastingplichtig is, waardoor in concrete zin een Nederlands pensioenfonds dat handelt in aandelen met een Frans bedrijf op de New York Stock Exchange de transactiebelasting moet afdragen?
In het BNC-fiche met betrekking tot het FTT-voorstel van de Commissie dat op 8 maart naar de Kamer is gestuurd, beschrijft het Kabinet dat de FTT in dit voorstel een sterke extraterritoriale werking heeft. Dit betekent dat financiële instellingen die buiten de FTT-zone gevestigd zijn op basis van het vestigingsplaatsprincipe, belast worden met de FTT. Naast de administratieve lasten die met de afdracht zijn gemoeid, dient het bedrijf belasting te betalen aan een ander land.
De FTT wordt in het voorstel van de Commissie als volgt geheven. Elke financiële instelling die direct of indirect optreedt als partij bij een financiële transactie, waarvan tenminste één van de betrokken partijen gevestigd is in de FTT-zone, wordt belast. Dit betekent dat als zowel de koper als de verkoper financiële instellingen zijn, dat dan de transactiebelasting bij beide partijen wordt geheven. Wanneer een financiële instelling een financiële transactie aangaat met een niet-financiële actor, bijvoorbeeld een natuurlijke persoon, dan wordt alleen de zijde van de financiële instelling belast. Mocht één van de financiële instellingen die partij is bij een financiële transactie gevestigd zijn buiten de FTT zone dan dient deze instelling de FTT af te dragen aan het FTT-land waar de andere financiële instelling is gevestigd. Daarnaast wordt de FTT geheven op basis van het uitgifteprincipe. Alle transacties in financiële producten (zoals aandelen en obligaties) die oorspronkelijk zijn uitgegeven in de FTT-zone worden hierdoor belast.
Bent u bereid een doorrekening te (laten) maken van de financiële effecten van de transactiebelasting op Nederlandse pensioenfondsen en pensioenuitvoerders gegeven hun beleggingen en investeringen in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten?
De impact van een FTT zoals voorgesteld door de Commissie is zeer moeilijk te voorspellen, omdat deze afhangt van vele factoren. Zo brengt een FTT naast directe kosten ook indirecte kosten voor financiële instellingen met zich mee. De kosten zorgen ervoor dat financiële instellingen uit efficiëntie-overwegingen minder financiële transacties afsluiten, deze transacties naar tegenpartijen buiten de FTT-zone verplaatsen, of zoeken naar onbelaste substituten. De grootte en werking van deze effecten verschillen per financieel instrument.
DNB heeft in een grove schatting becijferd dat de Nederlandse financiële sector minimaal zo’n € 500 miljoen (op handel van aandelen en obligaties) aan FTT zou moeten afdragen. Hiervan wordt iets minder dan de helft afgedragen door pensioenfondsen.2 Hierbij is het belangrijk te stellen dat het hier om een grove (conservatieve) schatting gaat. DNB heeft enkel gekeken naar de aandelen- en obligatie handel en heeft het «sneeuwbaleffect» van de FTT (het effectieve FTT-bedrag van een transactie wordt groter omdat bij een transactie vaak meer partijen betrokken zijn) slechts ten dele meegenomen. Deze schatting van DNB kan dan ook gezien worden als een minimumbedrag.
Voor Nederland is het essentieel dat pensioenfondsen niet geraakt worden. Volgens schattingen beheren Nederlandse pensioenfondsen namelijk circa € 850 miljard van de € 1500 miljard aan opgebouwd pensioenvermogen in de Eurozone. Dit voorstel heeft daar een significante impact op.
Gezien het feit dat het voorstel in de loop van de onderhandelingen ongetwijfeld op meerdere punten zal worden aangepast, lijkt een doorrekening van de effecten ervan mij op dit moment niet opportuun.
Voorziet het voorstel van de Europese Commissie in een compensatie van de administratieve kosten die gemoeid gaan met de transactieheffing voor niet deelnemende landen? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Nee, het voorstel voorziet hier niet in. Dit onderwerp zal nog ter sprake komen gedurende de technische besprekingen van dit richtlijnvoorstel. Hier zal de Nederlandse regering ook aandacht voor vragen.
De veiling van GSM-frequenties en de mogelijke interferentie met GSM-rail |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spoorvervoerders maken opnieuw bezwaar tegen uitrol 4G»?1
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen van het lid Slob over dit onderwerp?2
Wat is de stand van zaken van het overleg over het interferentieprobleem tussen beide betrokken ministeries, de publieke mobiele netwerkbeheerders, ProRail en de vervoerders?
Klopt het dat ambtenaren van uw ministeries tegen de vervoerders hebben gezegd dat ook zij water bij de wijn moeten doen en dat zij dus mee moeten betalen aan een oplossing voor het interferentieprobleem? Staat dat niet op gespannen voet met de Europese interoperabiliteitseisen die een vrije toegang voor goederentreinen tot het Nederlandse spoorwegnet garanderen? Deelt u de mening dat dit de toegankelijkheid van Nederland voor Europese vervoerders kan beperken?
Is inmiddels duidelijk of het noodzakelijk is om de reisinformatieborden van infoplus te voorzien van andere filters of bekabelde oplossingen wanneer gebruik gemaakt gaat worden van nieuwe breedbrand-technologieën zoals UMTS? Wat zijn indicatief de kosten hiervan?
Deelt u de mening dat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van maatregelen om de interferentieproblematiek te voorkomen, zullen moeten worden betaald door de veroorzakers, of uit de opbrengsten van de geveilde GSM-frequenties? Kunt u betaling door de veroorzakers, te weten de telecomoperators, juridisch afdwingen?
Wat zijn de resultaten van het onderzoek naar de juridische mogelijkheden om plaatsing van verbeterde GSM-R-treinradioapparatuur in treinen voor te schrijven aan vervoerders en materieel-eigenaren?
Wordt er onderzocht of nieuwe belemmeringen voor toegang van Europese vervoerders tot het Nederlandse net onder de bestaande Europese wetgeving mogelijk zijn? Of wordt er onderzocht of er bij andere EU lidstaten draagvlak is om de Europese regelgeving inzake GSM-R aan te passen vanwege de Nederlandse problemen?
Is het begrip «passende bescherming» uit de vergunningsvoorwaarden zoals aangekondigd in uw eerdere antwoorden inmiddels geconcretiseerd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit wel gebeuren? Wat is uw mening over de voorstellen van Koninklijk Nederlands Vervoer op dit punt?
Is het onderzoek naar haalbaarheid en doelmatigheid van generieke plafonds voor de signaalsterkte van publieke mobiele netwerkbeheerders in publiekrechtelijke regelgeving inmiddels afgerond? Is in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijkheid om de maximale zendniveaus van de publieke mobiele netwerkbeheerders in de buurt van het spoor (dus niet landelijk maar locatiespecifiek) te beperken tot een dusdanig niveau dat interferentie wordt voorkomen?
Heeft het in uw eerdere antwoorden genoemde Europese overleg over het interferentieprobleem tussen de spoorsector, de Europese Commissie en het Europese Spoorwegagentschap al tot resultaten geleid? Zo nee, wanneer verwacht u dat er conclusies worden getrokken?
Wanneer zullen de 4G-frequenties in gebruik genomen worden? Kunt u toezeggen dat er ruim voor die tijd een oplossing is voor de interferentieproblemen?
Het CPB rapport "De Nederlandse woningmarkt - hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie" |
|
Teun van Dijck (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het op 14 februari jl. gepresenteerde CPB rapport «De Nederlandse woningmarkt – hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie»? Kunt u reageren op de conclusie dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procent hoger liggen dan in ons omringende landen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Het is juist dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procentpunt hoger zijn dan in de ons omringende landen. Eerder heeft de NMa in het rapport «Quick Scan Hypotheekrente» uit 2010 al geconstateerd dat vanaf medio 2008 de hypotheekrente in Nederland is gestegen ten opzichte van de gemiddelde rente in de Eurozone.1 Zie voor mijn reactie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma.
Hoe gaat u een einde maken aan de door het CPB aangetoonde overmatige winstmarges op hypotheken?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de daling van de consumptie in Nederland tussen 2008 en 2012 voor bijna de helft het gevolg is van de daling van huizenprijzen? Hoeveel koopkracht is verloren gegaan als gevolg van de teveel betaalde rente?
Volgens het CPB is de ontwikkeling van de huizenprijzen in Nederland sinds 1980 voor een belangrijk deel te verklaren door ontwikkelingen op het gebied van inkomen, vermogen, rente en het woningaanbod. Het CPB stelt dat de hypotheekrente momenteel weliswaar hoger is dan in andere lidstaten, maar dat de rente in historisch perspectief laag is. Hoewel het aannemelijk is dat de rente van invloed is op de ontwikkeling van de huizenprijzen zijn er ook andere factoren die hebben geleid tot de dalende huizenprijzen. Het CPB noemt de volgende mogelijke factoren:
Dalende huizenprijzen zijn volgens het CPB een belangrijke factor in het verklaren van de afgenomen consumptie en lagere economische groei.
Een berekening van het verlies aan koopkracht als gevolg van eventueel «te veel betaalde rente» acht ik niet goed mogelijk omdat er geen eenduidige en objectieve maatstaf is voor het eventueel «te veel betaalde» deel van de rente. Omdat deze objectieve maatstaf ontbreekt kan ik ook geen berekeningen laten uitvoeren naar de inkomsten van het Rijk als gevolg van de eventueel «te veel betaalde rente».
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de huizenprijzen in Nederland 5% hoger zouden zijn geweest, als de hypotheekrente gelijk was geweest aan het EU gemiddelde? Hoeveel miljard aan woningvermogen is hierdoor verloren gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel euro is het Rijk misgelopen, als gevolg van de te hoge rente en dus teveel uitgekeerde hypotheekrenteaftrek? Gaat u de hierdoor misgelopen inkomsten aan loon en inkomstenbelasting verhalen op de financiële sector?
Zie antwoord vraag 3.
De Iraanse gevangene Nasrin Sotoudeh |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de laatste stand van zaken rondom de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh (winnaar van de Sacharov prijs voor mensenrechten), die nog steeds onterecht in gevangenschap zit en kunt u kort haar vermeende misdaden en haar straf beschrijven?
Nasrin Sotoudeh is op 9 januari 2011 veroordeeld tot 11 jaar gevangenisstraf en kreeg een verbod van 20 jaar om het beroep van advocaat uit te oefenen. In die 20 jaar mag zij Iran niet verlaten. In september 2011 is deze straf in hoger beroep omgezet naar 6 jaar cel en 10 jaar verbod op haar beroepsuitoefening en uitreisverbod. Zij is veroordeeld voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid, verspreiden van propaganda tegen het regime en lidmaatschap van het Defenders of Human Rights Centre. Sotoudeh zit momenteel haar straf uit in de Evin gevangenis.
Bent u op de hoogte van de resultaten van het onderzoek van een delegatie van het Iraanse parlement naar de rechtmatigheid van de zaak van mevrouw Sotoudeh? Zo nee, kunt u het dan (laten) uitzoeken en meedelen aan het Nederlandse parlement?1
Een delegatie van het Iraanse parlement heeft de gevangenis waar Nasrin Sotoudeh vastzit, op 21 januari 2013 bezocht. Dat bezoek viel samen met een driedaags verlof dat Sotoudeh was toegekend. Als de resultaten van hun onderzoek publiek worden gemaakt, wat niet zeker is, zal ik deze aan uw Kamer mededelen.
Is het waar dat advocaat Mohammad Ali Dadkhan recent is veroordeeld wegens het verdedigen van mensenrechtenactivisten en het te woord staan van buitenlandse media? Indien ja, wat is uw oordeel over deze veroordeling? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 29 september 2012 is Mohammad Ali Dadkhah begonnen aan de negen jaar gevangenisstraf, die hem is opgelegd voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid en het verspreiden van anti-regime propaganda. Nederland heeft grote zorgen over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Iran en roept de Iraanse autoriteiten op, mensenrechtenadvocaten zoals de heer Dadkhah in staat te stellen hun beroep uit te oefenen.
Bent u bereid om gezamenlijk met uw EU-collega’s en lady Ashton ervoor zorg te dragen dat er gezamenlijk actie ondernomen wordt richting Iran ten einde Nasrin Sotoudeh en Mohammad Ali Dadkhan vrij te krijgen en dit ook tot uiting te laten komen bij de conclusies en de persconferentie na de eerstvolgende Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU? Noten:
De Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart heeft additionele mensenrechtensancties tegen Iran aangenomen. Zo zijn 9 namen toegevoegd aan de lijst van mensenschenders voor wie een tegoedenbevriezing en reisverbod van kracht is (in totaal nu 87 personen). Tevens wordt een tegoedenbevriezing toegepast bij een Iraanse entiteit betrokken bij mensenrechtenschendingen.
De EU heeft bij de Iraanse autoriteiten – mede op Nederlands initiatief – reeds herhaaldelijk aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh en andere mensenrechtenadvocaten. Ook heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger mondeling haar grote zorgen over de zaak van Nasrin Sotoudeh geuit. Daarnaast vraagt Nederland ook in VN-verband aandacht voor de situatie van mevrouw Sotoudeh, onder andere in de VN Mensenrechtenraad.
Ik zet mij ervoor in om met mijn EU-partners gezamenlijk tot een zo effectief mogelijke reactie richting de Iraanse autoriteiten te komen inzake de schrijnende situatie van mevrouw Sotoudeh en dhr. Dadkhah.
het bericht dat een meisje misbruikt is door haar groepsleider in de instelling van de Hoenderloo Groep waar zij verbleef voor behandeling als gevolg van misbruik door loverboys |
|
Peter Oskam (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht in de Telegraaf over het meisje dat misbruikt is door haar groepsleider in de instelling van de Hoenderloo Groep waar zij verbleef voor behandeling als gevolg van misbruik door loverboys?1
Ja.
Heeft de instelling dit voorval gemeld bij de Inspectie Jeugdzorg?
Bureau Jeugdzorg Rotterdam heeft melding gedaan bij de Inspectie Jeugdzorg.
Op dat moment was het meisje niet meer in zorg bij de Hoenderloo Groep. De inspectie heeft de Hoenderloo Groep (DHG) erop gewezen dat zij in het vervolg een dergelijke calamiteit zelf en tijdig dient te melden.
Wat heeft de Hoenderloo Groep ondernomen vanaf het moment dat de moeder van het meisje het voorval meldde?
De Hoenderloo Groep heeft op verzoek van de Inspectie Jeugdzorg verbeteracties ondernomen. Zij hebben gesproken met de medewerkers van de groep, zijn nagegaan of er mogelijk andere slachtoffers zijn en hebben het uitzendbureau benaderd waar de medewerker in dienst was. Daarnaast heeft DHG zijn procedures en protocollen aangescherpt en maatregelen genomen om misbruik te voorkomen. Het gaat om verbeteringen op het gebied van toezicht, signalering en registratie. Deze verbeteracties voldoen aan de verwachtingen van de Inspectie Jeugdzorg. De inspectie zal komend jaar de voortgang van deze acties in de praktijk blijven volgen.
Verder is uw Kamer op 21 december (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 435, nr. 3) geïnformeerd over de manier waarop het kabinet uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Samson, waaronder het opstellen van een kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik door Jeugdzorg Nederland (Commissie Rouvoet). Ook de Hoenderloo Groep heeft toegezegd zich aan dit kwaliteitskader te binden.
Is onderzoek verricht naar mogelijke andere slachtoffers binnen de instelling? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De Hoenderloo Groep heeft, mede op verzoek van de Inspectie Jeugdzorg, onderzoek verricht naar mogelijke andere slachtoffers. Zij hebben gesproken met medewerkers van de groep en met jongeren die in de betreffende periode in de instelling verbleven. Er zijn geen signalen bij andere jongeren waargenomen die duiden op misbruik door de groepsleider van andere jongeren.
Door het openbaar ministerie (OM) is geen nader opsporingsonderzoek ingesteld naar mogelijke andere slachtoffers binnen de instelling. Uit de melding, de aangifte en de getuigenverklaringen kwamen geen aanwijzingen voor mogelijk misbruik van andere slachtoffers naar voren.
Is de verdachte gehoord nadat aangifte bij de politie is gedaan? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft de Minister van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat er getuigen zijn gehoord en dat ook de verdachte recent is gehoord. Zijn verblijfplaats is bij de politie bekend. Het opsporingsonderzoek bevindt zich in de afrondende fase en er staat zodoende nog niets vast over de (on)schuld van betrokkene.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Is bekend waar de verdachte zich op dit moment bevindt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat deze zorgverlener op dit moment elders aan het werk is met kinderen of jongeren?
In de jeugdzorg wordt momenteel, op basis van vrijwillige afspraken in de branche, een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan medewerkers gevraagd.
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers te screenen om een indicatie te verkrijgen van het risico op herhaling van relevante strafbare gedragingen. Een weigering van een VOG kan alleen plaatsvinden vanaf het moment dat voor de functie relevante feiten zijn opgenomen in de Justitiële Documentatie van de VOG-aanvrager. Zoals hiervoor aangegeven staat over de (on)schuld van betrokkene in de onderhavige casus nog niets vast. In dergelijke gevallen, en gezien het feit dat in sommige relevante sectoren (nog) geen VOG-plicht geldt, valt het niet helemaal uit te sluiten dat de betreffende persoon in enige sector (op vrijwillige basis) met minderjarigen zou kunnen gaan werken.
Daarom is het van groot belang dat organisaties waarbinnen met minderjarigen wordt gewerkt altijd al het mogelijke referentieonderzoek doen ten aanzien van personen die bij hen als (vrijwillige) medewerker willen komen werken. Het is tevens van belang dat dergelijke organisaties instrumenten gebruiken om na indiensttreding seksueel overschrijdend gedrag te voorkomen dan wel te signaleren. De commissie Samson beveelt aan dat er aandacht voor seksueel misbruik moet zijn bij sollicitatie- en functioneringsgesprekken in instellingen. Deze aanbeveling wordt meegenomen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik van Jeugdzorg Nederland, zoals gemeld in de brief van 21 december 2012 (TK 2012–2013, 33 435, nr. 3).
Om te voorkomen dat een jeugdzorgverlener die seksueel misbruik heeft gepleegd in de toekomst bij een andere instelling opnieuw aan de slag kan, heeft mijn ambtsvoorgangster aangekondigd dat het bezit van een VOG verplicht gesteld wordt voor werknemers in de jeugdzorg. Deze verplichting is middels een wijziging in de Wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geregeld. Deze wet treedt naar verwachting 1 juli 2013 in werking.
Verder beziet VWS met Jeugdzorg Nederland de mogelijkheden van continue screening van medewerkers in de jeugdzorg.
Het geheel van deze instrumenten moet de kans minimaliseren dat iemand die in de fout gegaan is elders aan de slag kan gaan.
Het bericht ‘NVWA veegt fouten onder het tapijt’ |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het geval van de varkenshouder wiens dieren besmet veevoer hebben gekregen ten tijde van de MPA-affaire, waarbij in varkensvoer het synthetische hormoon Medroxyprogesterone-acetaat werd aangetroffen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u uitleggen waarom de herhaalde verzoeken van deze varkenshouder om het ontvangen van testuitslagen van zijn dieren steeds werden geweigerd, terwijl de rekening voor deze testen al wel bij de varkenshouder lag, en kunt u aangeven of deze gang van zaken gebruikelijk is?
Bij het betreffende bedrijf is in 2002 MPA aangetroffen. Tussen november 2002 en maart 2003 zijn opnieuw varkens van deze varkenshouder onderzocht op MPA. De resultaten van de tweede ronde waren negatief (geen MPA).
Uitslagen van testen kunnen op verzoekdoor de veehouders worden opgevraagd. Niet meer duidelijk is of de betreffende varkenshouder dat destijds ook heeft gedaan. In elk geval zijn er geen maatregelen voortgekomen uit de testen.
Uitslagen van testen worden door de NVWA gedurende 3 jaar bewaard. Indertijd gold een bewaartermijn van 5 jaar. Beide bewaartermijnen zijn inmiddels ruimschoots verstreken, waardoor de NVWA derhalve niet meer over de testuitslagen beschikt. Van opzettelijke vernietiging is geen sprake.
De kosten van het nemen van monsters bij incidenten en crises worden in het algemeen alleen in rekening gebracht indien er sprake blijkt te zijn van een besmetting op het bedrijf. In dit geval was per abuis een rekening gestuurd, die later ook in de bezwaarfase als onjuist is gekwalificeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de door deze varkenshouder opgevraagde informatie steeds weer achterhield en uiteindelijk, ruim tien jaar later, nog steeds niet heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in januari 2013 tegen de betreffende varkenshouder heeft gezegd dat zijn testresultaten negatief waren? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de mededeling aan journalisten dat de gevraagde testresultaten niet meer in het archief aanwezig waren? Zo nee, kunt u toelichten welke communicatie er dan wel is geweest in januari 2013 tussen de NVWA en de betreffende varkenshouder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het vermoeden van deze varkenshouder dat de Algemene Inspectiedienst (AID), nu NVWA, de testgegeven opzettelijk heeft vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vrijgeven van de testresultaten aan de veehouder de normale gang van zaken zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat dit tegenwoordig ook gebeurt, mocht een dergelijk geval weer aan de orde zijn?
Uitslagen van testen kunnen op verzoek worden opgevraagd door de veehouder. Ze worden niet standaard vertrekt. Het overgrote deel van de ruim 33.000 monsternames per jaar is namelijk negatief (geen afwijkend resultaat) en hebben dus geen gevolgen voor de veehouder. Het standaard mededelen van alle testresultaten zou een te zware administratieve last zijn voor de NVWA.
Een contra-analyse kan eveneens op verzoek plaatsvinden. Iedere veehouder kan bij de monsterneming een monster opvragen. Daarnaast bewaart de NVWA gedurende de verplichte bewaartermijn een contra-monster die op verzoek gebruikt kan worden, mocht de veehouder dit wensen.
Diervoedertesten worden uitgevoerd bij het RIKILT. De uitslagen van de testen kunnen worden opgevraagd bij de NVWA.
Deelt u de mening van de varkenshouder dat de NVWA ten tijde van de MPA-crisis verkeerd heeft gehandeld door testresultaten achter te houden en wellicht niet de hele waarheid te spreken over de oorzaak daarvan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u vervolgstappen nemen en de NVWA hierop aanspreken?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de opgevraagde informatie alsnog schriftelijk wordt verstrekt aan de veehouder en de Kamer ook hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten door welke laboratoria en op welke manier de tests voor MPA-besmettingen toentertijd zijn uitgevoerd, en hoe lang testresultaten bewaard moesten blijven door laboratoria, en waarom voor deze manier en laboratoria is gekozen en of de gekozen weg in overeenstemming was met de toen geldende Europese en nationale wetgeving? Zo ja, hoe beoordeelt u deze werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat biggen, die geen brijvoer maar droogvoer hadden gekregen, mogelijk ook besmet waren, terwijl de MPA op dat moment alleen was aangetroffen in brijvoer? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Hoe kunt u garanderen dat een dergelijke gang van zaken zoals met de varkenshouder ten tijde van de MPA-affaire niet meer voorkomt en dat veehouders voortaan tijdig worden geïnformeerd over de testuitslagen van hun bedrijf? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de huidige protocollen met betrekking tot besmet veevoer eruit zien en daarbij ingaan op de laboratoria die de tests uitvoeren, hoe lang zij hun testresultaten mogen bewaren en of zij bevoegd zijn testresultaten vrij te geven aan veehouders wanneer zij daarom vragen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke stappen er in de afgelopen tien jaar zijn genomen om ervoor te zorgen dat een dergelijk grootschalige besmetting van veevoer niet meer voor kan komen, en op welke wijze de NVWA de controles hierop heeft verbeterd?
Het huiswerkblad van Maandtaak |
|
Helma Lodders (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het huiswerkblad van Maandtaak, de digitale methode voor wereldoriëntatie in het primair onderwijs?1
Ja.
Wie is verantwoordelijk voor het opstellen van deze leerstof?
Maandtaak is een digitale lesmethode. De bedenkers/uitvoerders en de uitgever van deze lesmethode zijn verantwoordelijk voor het opstellen van deze leerstof.
Deelt u de opvatting dat de omschrijving van de onderwerpen als «De boerderij nu», «Kip», «Kalf» en «Varken» zeer eenzijdig worden belicht en geen objectieve weergave zijn van de huidige moderne landbouw? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de (rijks) overheid om de inhoud van educatieve materialen te beoordelen. Ik ga er wel van uit dat scholen kinderen goed opleiden binnen de kerndoelen basisonderwijs. Het is aan iedere school om een keuze te maken welke informatiebronnen en methoden hij/zij bij het vormgeven van het onderwijs gebruikt. In dit kader is er een breed palet aan informatiebronnen beschikbaar, van methode(n) tot additionele lesmaterialen van zowel maatschappelijke organisaties, school-TV, excursies naar boerderijen en centra voor natuur- en milieueducatie, als van informatiemateriaal van bijvoorbeeld productschappen in de Food- en Agro business. Op deze manier kunnen scholen een breed beeld schetsen van de huidige moderne landbouw.
Deelt u de opvatting dat kinderen na deze lesstof een eenzijdig beeld van de Nederlandse landbouw hebben? Zo nee, waarom niet?
Lesmethoden bieden de leraar een handvat voor het bereiken van kerndoelen. Ik ga ervan uit dat de leraar die een bepaalde lesmethode hanteert ook aspecten buiten deze lesmethode om belicht, met inachtneming van de voor het betreffende domein te hanteren kerndoelen en met gebruikmaking van bovengenoemde extra bronnen.
Deelt u de mening dat de leerstof een volledige weergave moet zijn van alle aspecten van landbouw in Nederland? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Scholen maken zelf een keuze voor een lesmethode en additionele informatiebronnen, met inachtneming van de Kerndoelen Basisonderwijs. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 3 ga ik ervan uit dat scholen kinderen goed opleiden binnen de kerndoelen basisonderwijs.
Bent u van mening dat u afdoende mogelijkheden heeft om scholen te bewegen evenwichtiger onderwijs aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, welke mogelijkheden zou u wenselijk achten?
Ja. De overheid stelt de kern doelen vast, maar bemoeit zich niet met de inhoud van het onderwijs en kan scholen dus niet «sturen» bij het maken van een keuze voor een (digitale) lesmethode. Als het gaat om het beschikbaar hebben/maken van een rijk palet aan informatiemogelijkheden, zijn er voor iedere leerkracht volop mogelijkheden om zich te oriënteren op verschillende bronnen.
De aangifte tegen een klokkenluider |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeente Rotterdam doet aangifte van lekken informatie»?1
Ja.
Bent u van mening dat een ambtenaar op wie politieke druk is uitgeoefend om de wet niet te handhaven, en met deze misstand naar buiten treedt, niet het slachtoffer mag worden van het falende stadsbestuur? Zo nee, waarom niet?
Een ambtenaar die een misstand aan de orde stelt, mag daar niet het slachtoffer van worden. Een goed functionerende overheid is een integere en transparante overheid. Als zich bij de overheid misstanden voordoen, is het van groot belang dat deze aan de orde worden gesteld opdat de organisatie geëigende maatregelen kan treffen. Medewerkers die vermoedens van een misstand kenbaar willen maken, dienen dat te doen volgens de procedure, neergelegd in een zogenoemde klokkenluidersregeling. Op grond van de Ambtenarenwet dienen ook gemeenten een klokkenluidersregeling te hebben.2 De VNG heeft daartoe een modelregeling opgesteld die gemeenten kunnen vaststellen.
Uitgangspunt bij de klokkenluidersregelingen is dat men eerst intern, eventueel vertrouwelijk, meldt. Als een melding niet naar tevredenheid wordt opgepakt of als zwaarwegende belangen zich tegen intern melden verzetten, kan men zich tot een externe commissie wenden die de zaak dan onderzoekt. In Rotterdam kan men zich in dat geval tot de gemeentelijke ombudsman wenden.
De Ambtenarenwet bevat ook een algemeen benadelingsverbod.3Ambtenaren die te goeder trouw een vermoeden van een misstand volgens de procedure in de klokkenluidersregeling melden, mogen niet wegens de melding worden benadeeld.
Het melden van een misstand overeenkomstig de daarvoor gelden klokkenluidersregeling dient onderscheiden te worden van het lekken van informatie. De gemeente Rotterdam heeft bij de politie aangifte gedaan van het lekken van informatie en het heimelijk opnemen van gesprekken tussen ambtenaren tijdens een vergadering over de moskee-internaten. Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om een melding volgens de klokkenluidersregeling. Het lekken van overheidsinformatie is strafbaar.
In hoeverre bent u van mening dat een wethouder zijn geloofwaardigheid verliest als er druk op ambtenaren is uitgeoefend om de wet niet te handhaven?
Bestuurders dienen de wet te handhaven en erop toe te zien dat ook het ambtelijk apparaat zich daarop toelegt.
Op welke wijze wordt de ambtenaar, die naar buiten is getreden met zo’n enorme misstand beschermd?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, wordt bescherming geboden aan een ambtenaar die overeenkomstig de klokkenluidersregeling een misstand meldt. Daarbij geldt ook een benadelingsverbod. Het lekken van informatie is echter strafbaar gesteld.
Het invoeren van arbeidstijdverkorting om werkloosheid te bestrijden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Werkweek in EU moet terug naar dertig uur»?1
Ik deel de analyse dat de hoge werkloosheid, en dan met name de jeugdwerkloosheid, een groot probleem is en bestreden moet worden. Door arbeidsduurverkorting wordt gepoogd de werkloosheid te bestrijden door de werkgelegenheid gelijkmatiger over mensen te verdelen. Uit onderzoek blijkt echter dat dergelijke maatregelen in het verleden niet hebben geleid tot meer werkgelegenheid in personen en een lagere werkloosheid.3
Deelt u de analyse van de ruim honderd Duitse wetenschappers, schrijvers, vakbondsbestuurders en vertegenwoordigers van kerken dat het bestrijden van de massale werkloosheid in Europa wordt bevorderd door het invoeren van de 30-urige werkweek?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat in tijde van hoge werkloosheid het werk in Nederland eerlijker moet worden verdeeld?3 Zo ja, hoe zal u dit steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens van FNV-bondgenoten om het werk in Nederland ten tijde van hoge werkloosheid eerlijk te verdelen, maar twijfel aan de mogelijkheden om dit te bewerkstelligen, zeker vanuit de overheid. Het is primair aan werkgevers en werknemers om dit op individueel en sectoraal niveau te realiseren, vanuit hun verantwoordelijkheid voor de arbeidstijden en de loonvorming. Het is echter de vraag of arbeidsduurverkorting de meest aangewezen weg is, gegeven de teleurstellende ervaringen in het verleden wat betreft de effecten op de werkgelegenheid in personen.
Daarnaast moet bedacht worden dat het kabinet juist inzet op vergroting van de arbeidsparticipatie, omdat dit de welvaart verhoogt, evenals het draagvlak voor collectieve voorzieningen. Vanuit dat perspectief is het wenselijk dat mensen juist meer uren per week gaan werken.
Deelt u de mening dat het bevorderen van langer doorwerken door ouderen nadelig is voor jongeren en andere werkzoekenden, gezien de oplopende (jeugd-)werkloosheid en economische vooruitzichten? Zo nee, waarom niet?
Het vroeger uittreden (of minder lang doorwerken) door ouderen maakt geen ruimte voor jongeren. Ook hier zijn de ervaringen uit het verleden weinig bemoedigend. In het verleden zijn vervroegde uittredingsregelingen vaak gebruikt om ouderen goedkoop uit te laten stromen zonder dat hier plekken van jongeren door ontstonden.5 Omgekeerd zal het langer doorwerken door ouderen waarschijnlijk niet negatief uitpakken voor jongeren.
Op lange termijn geldt zelfs dat het stimuleren van vervroegde uittreding leidt tot een lagere werkgelegenheid. Dit komt doordat de hoeveelheid werkgelegenheid in een economie geen vast gegeven is: de arbeidsmarkt is een dynamische markt waar de werkgelegenheid op lange termijn wordt bepaald door het arbeidsaanbod. VUT-regelingen zorgen voor een verlaging van het aanbod en leiden op langere termijn tot een lagere werkgelegenheid.6 Dit geldt ook voor arbeidstijdverkorting, zo blijkt uit internationaal onderzoek.7 Verkorting van de werkweek vernietigt dus op termijn werk en inkomen.
Ziet u in dat de ADV-dagen een belangrijke functie hebben voor de herverdeling van werk, zoals uiteengezet door FNV Bondgenoten?4 Zo ja, wat gaat u doen om de massale afschaffing van ADV-dagen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op vraag 3 heb ik al aangegeven dat arbeidsduurverkorting geen positief effect heeft op de werkgelegenheid in personen en dus ook niet op de herverdeling van werk. Het is primair aan de sociale partners om afspraken te maken over werktijden en beloning, en dus ook over het al dan niet afschaffen van ADV-dagen. Met de sociale partners voer ik regelmatig overleg over de zorgelijke situatie op de arbeidsmarkt.
Wilt u de diverse vormen van arbeidstijdverkorting op de agenda zetten van het overleg met werkgevers en werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het tariefsysteem op het spoor |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruzie treinprijs naar kookpunt»?1
Ja.
Vindt u het als concessieverlener voor het hoofdrailnet acceptabel dat reizigers tussen Lelystad en Zwolle, uitgaande van een jaartrajectkaart, zo’n 400 euro meer moeten betalen dan reizigers op even lange trajecten elders in het land, terwijl het om reizen binnen dezelfde vervoerconcessie gaat?
Als je heel strikt het tarief van elk traject zou bepalen aan de hand van de lengte in kilometers, leidt dat voor de reizigers tot problemen en verwarring in situaties waar ze een reis kunnen maken via verschillende routes (zie mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders, kenmerk IenM/BSK-2013/27375). Bovendien zouden er dan reizigers zijn die zich benadeeld zouden kunnen voelen doordat «hun» traject via een omweg loopt en ze dus «onnodige» kilometers afleggen en moeten betalen.
Voor de reizigers tussen bijvoorbeeld Groningen en de Randstad biedt dit systeem de vrijheid om te kiezen voor het oude traject via de Veluwe of via het nieuwe traject via de Hanzelijn. Ongeacht zijn keuze betaalt de reiziger nu hetzelfde.
Gelet op dit alles vind ik het huidige tariefsysteem van NS acceptabel.
Waarom is deze door u in het algemeen overleg Vervoerconcessie Hoofdrailnet d.d. 13 december 2012 genoemde «fout» in de tarieven op de Hanzelijn nog niet hersteld?2 Klopt het dat NS nog steeds achter de gekozen tarieven op de Hanzelijn staat? Bent u bereid er bij NS op aan te dringen dat er alsnog een snelle oplossing komt, met name voor de forenzen en scholieren op de Hanzelijn?
Ik heb in het genoemde algemeen overleg inderdaad gesproken over een fout in het systeem van NS, die hersteld zou worden. Dat is ook gebeurd. Het ging namelijk niet over de aanpassing van de tarieven op de Hanzelijn, maar over het feit dat reizen via de Hanzelijn aanvankelijk nog niet in de Reisplanner waren opgenomen. In de Reisplanner van NS kan je als reiziger zien op welke tijden en via welke route(s) je een reis kan maken, en wat dat kost. Mensen plannen soms al een aantal weken vooraf een reis. Wie op een vroeg moment een reis plande van bijvoorbeeld Zwolle naar Lelystad, verwachtte al een reisadvies te krijgen via de Hanzelijn. Maar zolang die niet in het Reisplanner-systeem zat, was het advies een reis via Amersfoort. De reis leek daardoor langer en duurder dan hij in werkelijkheid zou moeten zijn. Deze fout heeft NS hersteld door de Hanzelijn vóór 9 december correct in de Reisplanner op te nemen.
Het klopt dat NS nog steeds achter de gekozen tarieven op de Hanzelijn staat.
Forenzen en scholieren die voorheen gebruik maakten van de bus, kunnen duurder uit zijn nu ze met de trein reizen. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de bus andere tarieven kent dan de trein en dat de provincie bovendien de busvervoerder subsidieerde om scholieren korting te geven, wat het prijsverschil nog groter maakte.
Bent u er mee bekend dat er ook andere trajecten zijn waar in verband met het «kloppend» maken van de tarieven op parallelle trajecten fors meer tariefeenheden worden gerekend dan het feitelijke aantal kilometers, zoals tussen Breukelen en Woerden, waar 19 tariefeenheden voor 12 kilometer worden gerekend, wat aanzienlijk hoger is dan tussen Haarlem en Amsterdam Sloterdijk (15 tariefeenheden voor 14 km)?
Ja. Er zijn inderdaad meer gevallen waar op parallelle trajecten waarvan het feitelijke aantal kilometers verschilt, maar het aantal tariefeenheden gelijk is.
Voor een beschrijving van de reden waarom dit zo is, verwijs ik u naar mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders.
Bent u er mee bekend dat een treinkaartje Kampen-Zuid–Den Haag Centraal duurder is dan een treinkaartje Zwolle–Den Haag Centraal, terwijl laatstgenoemde rit langer is en zelfs langs Kampen-Zuid gaat?
Ja. De prijs van beide kaartjes wordt berekend op basis van de kortste route gerekend in tariefeenheden (zie mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders). Voor de verbinding Kampen-Zuid–Den Haag Centraal loopt de kortste route via Schiphol (150 tariefeenheden), voor de verbinding Zwolle–Den Haag Centraal loopt de kortste route via Utrecht (147 tariefeenheden).
Het is reizigers vanuit Kampen-Zuid toegestaan om zowel over de route via Zwolle, Lelystad en Schiphol als via Zwolle en Utrecht naar Den Haag Centraal te reizen. Ook vanuit Zwolle mag men zowel via de Hanzelijn als via Utrecht reizen.
Bent u ermee bekend dat ook de reisplanner van NS zich geen raad weet met het ingewikkelde systeem van tariefeenheden en met de volgende prijzen komt voor exact dezelfde treinreis (enkele reis, vol tarief): Groningen–Amsterdam Centraal, € 23,80; Groningen–Amsterdam Centraal via Lelystad, € 30,40; Groningen–Amsterdam Centraal via Dronten, € 32,50; Groningen–Amsterdam Centraal via Kampen Zuid, € 33,40?
Ik ben bekend met de genoemde bedragen.
Met een kaartje van Groningen naar Amsterdam Centraal à € 23,80 mag de reiziger via Lelystad, Dronten en Kampen-Zuid reizen. Het is dus niet nodig om in de Reisplanner en de automaat een via-station op te geven. Als je dat toch doet, gaan de reisplanner en de automaat er vanuit dat het twee separate reizen betreft waarvan de prijzen worden opgeteld. De reiziger profiteert dan niet optimaal van de degressie in het NS-tarief en betaalt als het ware voor twee kaartjes dus twee keer het opstaptarief. Dit verklaart waarom de «via-reizen» duurder zijn.
Voor wie met de OV-chipkaart reist, geldt dat als je binnen 35 minuten uit- en weer incheckt, niet opnieuw een opstaptarief in rekening wordt gebracht en als je reist bij NS ook het voordeel van de doorgaande degressie geldt. Het «via-probleem» doet zich hierbij dus niet voor.
Bent u er mee bekend dat de kaartautomaten van NS voor een treinkaartje Hengelo–Arnhem de keuze geven tussen de route via Deventer en de kortere en goedkopere route via de regionale spoorlijn Hengelo–Zutphen, maar dat dit niet gebeurt voor de langere reis Enschede–Nijmegen over dezelfde corridor? Bent u ermee bekend dat reizigers op dit traject, als ze dit niet weten, hierdoor moeten betalen voor de langere route via Deventer en dus duurder uit zijn dan als ze een «via» kaartje zouden kopen? Waarom rekent NS in dit soort situaties niet standaard het tarief volgens de kortste route?
Ja. Een dergelijke situatie doet zich op meer stations voor. De software van de kaartautomaten kan dit op dit moment niet oplossen. Om te voorkomen dat reizigers te veel betalen, melden stickers op de automaten op de relevante stations al een aantal jaren expliciet dat er een routekeuze mogelijk is. Dit betreft de automaten nabij de trajecten Zutphen-Hengelo, Dordrecht-Geldermalsen en Tiel-Arnhem. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover in maart 2008 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen nummer 1676).
Met de OV Chipkaart betaalt de reiziger de route die hij daadwerkelijk reist. Wanneer de reiziger bijvoorbeeld kiest voor de route met NS en Syntus, en dus uitcheckt bij NS en incheckt bij Syntus, betaalt hij automatisch ook de route via Syntus.
Bent u er mee bekend dat voor een treinreis tussen Naarden-Bussum en Almere Muziekwijk evenveel tariefeenheden gelden als voor een reis tussen Almere Centrum en Bussum-Zuid?
Ja. NS heeft op diverse plaatsen het aantal tariefeenheden tussen twee stations op nul gezet. Dat betekent dat de reiziger de flexibiliteit heeft om per afzonderlijke reis een in- en uitstapstation te kiezen zonder dat dit tarifaire consequenties heeft.
Dit geldt voor de stations Naarden-Bussum en Bussum Zuid en voor de stations Almere Centrum en Almere Muziekwijk, waardoor het in de vraag genoemde feit zich voordoet, maar ook bijvoorbeeld voor de stations Den Haag Centraal en Den Haag Hollands Spoor.
Ik vind het positief dat deze handelwijze van NS de reizigers gemak en keuzevrijheid biedt.
Bent u er mee bekend dat NS voor reizen tot acht tariefeenheden hetzelfde tarief rekent, waardoor met name hele korte reizen van twee tariefeenheden zoals Haarlem-Overveen en Amsterdam Muiderpoort-Amsterdam Amstel verhoudingsgewijs duur zijn?
Ja. NS berekent inderdaad altijd een minimum tarief van acht tariefeenheden. Verder zijn de tarieven degressief: de laatste tariefeenheden van je reis zijn goedkoper dan de eerste. Dit alles leidt ertoe dat korte reizen inderdaad relatief duurder zijn dan lange reizen. Of anders geformuleerd: lange reizen zijn relatief goedkoper dan korte reizen.
Deelt u op grond van alle genoemde voorbeelden de mening dat het huidige tariefsysteem, dat gebaseerd is op de zogenoemde tariefeenhedenkaart van NS, niet eenduidig is, niet transparant is en niet uit te leggen is aan reizigers? Deelt u de mening dat hierdoor het spoorproduct voor groepen reizigers niet zo aantrekkelijk is als zou kunnen?
Het systeem van tariefeenheden en van het gelijktrekken van het aantal tariefeenheden op parallelle routes biedt de reizigers keuzevrijheid en gebruiksvriendelijkheid, maar maakt het systeem minder eenduidig. Andersom: een 100% eenduidig systeem kan de keuzevrijheid van en de gebruiksvriendelijkheid voor de reiziger beperken. In mijn Antwoorden 2, 5 en 8 heb ik toegelicht dat het huidige systeem wel degelijk voordelen biedt voor de reizigers.
Bent u nog steeds van mening dat u als concessieverlener geen voorwaarden moet stellen aan de tariefstructuur van NS, zoals u stelde in reactie op de aangehouden motie-Dik-Faber3, die vraagt afspraken te maken over de introductie van een nieuw, eerlijk en voor reizigers transparant tariefsysteem?
Ja.
Bent u alsnog bereid in de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet overeen te komen dat er een tariefsysteem komt waarin de tarieven zijn gebaseerd op basis van het aantal kilometers volgens de kortste route?
Nee. Ik zie geen aanleiding mijn beleid op dit punt aan te passen.
Onderzoek door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij overlijden in zorginstelling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien waarin aandacht werd besteed aan de situatie rond het overlijden van een cliënt in SEIN?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er onduidelijkheid en onenigheid is tussen zorgaanbieder en igz bij het overlijden van een patient, waar nabestaanden de dupe van zijn?
Als er bij een dergelijke tragische gebeurtenis ook nog sprake is van onduidelijkheid en onenigheid, dan is dat onwenselijk.
Vindt u ook dat in dergelijke pijnlijke situaties ouders en betrokkenen meteen recht hebben op alle juiste informatie?
Ja. Ik vind dat zorginstellingen ouders en/of andere direct betrokkenen tijdig en juist dienen te informeren over de toedracht van een calamiteit en hen dienen te betrekken bij onderzoek hiernaar. Om de positie van de patiënt te versterken, wil ik hiervoor extra wettelijke waarborgen creëren. Zo zal ik in de derde nota van wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, die u in april 2013 zult ontvangen, een plicht voor aanbieders opnemen om incidenten te melden aan de cliënt, diens vertegenwoordiger en/of diens nabestaanden en hiervan aantekening te maken in het dossier. In het recente debat over de IGZ heb ik dat reeds toegezegd.
Welke werkwijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehanteerd, waardoor niet in eerste instantie alle feiten boven tafel kwamen, maar de vader van de overleden jongen feiten moest aandragen? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
SEIN heeft onderzoek gedaan naar het overlijden. Het is gebruikelijk dat een zorginstelling dit onderzoek zelf doet. De IGZ heeft wel vooraf de opzet van dit onderzoek beoordeeld en achteraf de bevindingen en de daaruit voortvloeiende verbetermaatregelen. In de rapportage die SEIN heeft opgesteld naar aanleiding van het overlijden van de desbetreffende cliënt, zag de IGZ op dat moment geen aanleiding om de calamiteit nader te onderzoeken.
De melding van de ouders van de cliënt bevatte echter nieuwe informatie. Dit was voor de IGZ reden om vervolgonderzoek in te stellen. De IGZ kwam in haar eigen onderzoek tot andere conclusies dan de zorginstelling.
Naar aanleiding van deze casus heeft de IGZ haar werkwijze aangescherpt. Voortaan wijst de IGZ zorgaanbieders er bij het beoordelen van hun onderzoeksopzet uitdrukkelijk op dat zij bij het interne onderzoek ook de cliëntvertegenwoordigers moeten betrekken.
Deelt u de mening dat een goed onderzoek meteen duidelijkheid kan verschaffen, en daarmee leed bij alle betrokkenen kan voorkomen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoe oordeelt u over de telefonische uitspraak van een IGZ-medewerker « dit zou je bij wijze van spreken beter op straat kunnen overkomen, dan zou je beter behandelt worden, dan dat het hier verlopen is»?
De betreffende uitspraak vind ik onbegrijpelijk en de Inspectie betreurt deze.
Als de situatie zo ernstig is als hierboven beschreven, waarom heeft de IGZ dan niet minimaal tot verscherpt toezicht of tot sluiting besloten? Hoe verhoudt deze uitspraak zich met enkel algemeen toezicht door de IGZ op deze instelling?
Deze calamiteit was – gecombineerd met eerder bij de inspectie gemelde incidenten – aanleiding voor de IGZ om SEIN een aantal verbetermaatregelen op te leggen. De IGZ volgt de implementatie hiervan nauwgezet.
Wat houdt algemeen toezicht door de IGZ hier precies in, en op welke wijze zou het moeten bijdragen aan voorkomen van herhaling?
De calamiteit waarbij de betreffende cliënt is overleden, heeft geleid tot verbetermaatregelen die SEIN in den brede in de organisatie moet implementeren. Deze brede verbetermaatregelen volgt de IGZ door middel van algemeen toezicht. De IGZ toetst dan niet alleen die onderdelen van de zorg die primair met de calamiteit te maken hebben, maar kijkt in bredere zin naar de implementatie van verbetermaatregelen en de gevolgen hiervan voor veiligheid van zorg.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de werkwijze, uitspraken en daaruit voortvloeiende handelwijze van de IGZ?
Zoals op 14 maart 2013 met uw Kamer besproken, wordt er naar aanleiding van de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager, een verbetertraject voor de IGZ in gang gezet. De focus van dit verbetertraject ligt op het scherper toezien op veilige zorg. Gezien het reeds lopende verbetertraject zie ik geen reden om een aanvullend onderzoek in te stellen naar het handelen van de IGZ in deze specifieke casus.
Er is een nieuwe werkwijze-IGZ in de maak? Wat gaat er veranderen, waardoor bovenstaande situatie en onduidelijkheid wordt voorkomen?
Zie tevens mijn antwoord op vraag 3, 4 en 9. Tevens verwijs ik u hiervoor naar de kabinetsreactie op de onderzoeksrapporten van de heer Van der Steenhoven en mevrouw Sorgdrager (kenmerk: 33149–17) en het recent met uw Kamer daarover gevoerde debat.
Het bericht ‘Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik»?1
Ja.
Wat is uw mening over de kritiek die mevrouw Samson levert op het ministerie van VWS?
Het is goed dat de aandacht voor het thema niet verslapt. Ik realiseer me dat op mij en alle betrokkenen een grote verantwoordelijkheid rust. De veiligheid van de jeugdzorg heeft mijn hoogste prioriteit en alle betrokkenen spannen zich tot het uiterste in om seksueel misbruik zoveel mogelijk te voorkomen en de veiligheid van kinderen in de jeugdzorg te bevorderen. Dit doen wij in nauw overleg met Jeugdzorg Nederland.
De commissie heeft in haar rapport geadviseerd het ongetemde karakter van het probleem van seksueel misbruik te onderkennen en daarmee de noodzaak aangegeven om te investeren in de lange termijn in plaats van te scoren op de korte termijn. Deze aanbeveling ondersteun ik volledig. Op 8 en 29 oktober 20122, 3, 21 december 20124 en 31 januari 20135 is uw Kamer geïnformeerd over (de stand van zaken met betrekking tot) de schaderegeling en de wijze waarop de aanbevelingen van de commissie Samson zijn opgepakt.
Het huidige beleid steunt op twee pijlers: hulp aan slachtoffers in het verleden en het voorkomen van slachtoffers in de toekomst. Uit gesprekken met slachtofferorganisaties blijkt dat zij primair behoefte hebben aan erkenning en hulp. Op dit moment bekijken wij, samen met Jeugdzorg Nederland, hoe zo goed mogelijk tegemoet kan worden gekomen aan de verschillende behoeften aan hulp en ondersteuning van de slachtoffers. Ook wordt, in nauwe samenwerking met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, een regeling uitgewerkt voor financiële tegemoetkoming. Jeugdzorg Nederland en de Hulplijn Seksueel Misbruik werken mee aan passend hulpaanbod, waarbij de hulpvraag van het slachtoffer centraal staat.
Om seksueel misbruik in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen werken we aan een verdere professionalisering van de sector. Jeugdzorg Nederland stelt, onder leiding van de heer A. Rouvoet, samen met de jeugdzorginstellingen het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg op.
Hoeveel van de 28 aanbevelingen van de commissie-Samson worden door u opgepakt, en hoeveel zijn er gedelegeerd of genegeerd?
In de brief van 21 december 2012 is ingegaan op alle afzonderlijke aanbevelingen en is tevens aangegeven welke aanbevelingen zijn overgenomen. 26 van de 28 aanbevelingen neemt de regering over. Twee aanbevelingen worden niet uitgewerkt; dit betreft de aanbeveling om te voorzien in een cliëntvolgsysteem en de aanbeveling om te komen tot een landelijke norm voor de ratio begeleider-pupil van uithuisgeplaatste jongeren.
De aanbevelingen gericht aan instellingen pakt Jeugdzorg Nederland op. Alle aanbevelingen gericht aan instellingen zullen een plek krijgen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg.
Waarom heeft u, ondanks dat u voortdurend op de hoogte bent gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
De commissie Samson heeft ons de afgelopen twee jaar op gezette tijden voorzien van voortgangsrapportages op onderdelen van het onderzoek. Op bepaalde onderdelen konden we zo alvast zaken in gang zetten. Zo is voor de uitkomst van het onderzoek de oprichting van de Hulplijn Seksueel Misbruik voorbereid. Voor andere aspecten hebben we het eindrapport en de concrete aanbevelingen daarin af moeten wachten.
Waarom heeft Jeugdzorg Nederland, ondanks dat zij voortdurend op de hoogte is gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
Jeugdzorg Nederland neemt de volledige verantwoordelijkheid voor een structurele en vooruitstrevende aanpak van seksueel misbruik in de jeugdzorg en heeft daartoe de aanbevelingen van de commissie Samson stevig ter hand genomen. Zij heeft een onafhankelijke, autonome commissie Rouvoet gevraagd, om aan Jeugdzorg Nederland en haar leden normen te stellen in de vorm van een kwaliteitskader en om de uitvoering en verankering van dit kader in de werkwijze van de leden van Jeugdzorg Nederland te bewaken.
Het kwaliteitskader wordt op dit moment ontwikkeld, uitdrukkelijk in samenspraak met het veld. Om tot het kwaliteitskader te komen vindt in deze periode een aantal bijeenkomsten plaats met professionals vanuit verschillende disciplines uit jeugdzorgorganisaties. Het doel van de kenniskringen is tweeledig: het gezamenlijk benoemen van normen waaraan organisaties moeten voldoen ten aanzien van het thema seksualiteit en seksueel misbruik en het creëren van draagvlak voor het uiteindelijke kwaliteitskader. De geformuleerde normen worden in de bijeenkomst vervolgens zoveel mogelijk uitgewerkt. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de normen concreet naar de praktijk kunnen worden vertaald. Indien nodig volgen vervolgbijeenkomsten waar onderdelen nader worden uitgewerkt met (andere) deskundigen binnen de jeugdzorgorganisaties.
Het resultaat wordt ter vaststelling voorgelegd aan het bestuur van Jeugdzorg Nederland. Vervolgens wordt het kwaliteitskader aangeboden aan de commissie Rouvoet die het vaststelt en de uitvoering en verankering ervan bij de leden bewaakt. Met de commissie Rouvoet heeft Jeugdzorg Nederland afgesproken dat het kwaliteitskader is afgerond op 1 mei aanstaande.
Kunt u gedetailleerd weergeven welke stappen u gaat ondernemen, en het daarbij behorende tijdpad?
Uw Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de verschillende dossiers in het kader van geweld in afhankelijkheidsrelaties. In de eerstvolgende rapportage, voorzien in mei 2013 (als ook de monitor van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik gereed is), wordt aan u gerapporteerd hoe het staat met de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Samson. U wordt dan eveneens geïnformeerd over het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over het kabinetsstandpunt bij het rapport van de commissie-Samson op 27 maart a.s.?
Ja.
De oprichting van het meldpunt Klokkenluiders verstandelijk gehandicapten |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook treurig dat er een meldpunt nodig is om klokkenluiders over misstanden in de verstandelijk gehandicaptensector een kans te geven hun meldingen te doen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?1
Ik betreur het dat de oprichters van het meldpunt de noodzaak voelen om dit meldpunt in te richten. Ik vind dat mensen met klachten over zorg ergens terecht moeten kunnen waar ze zich geholpen voelen en waar ze het vertrouwen hebben dat hun klachten over zorg adequaat en effectief worden behandeld zodat misstanden kunnen worden aangepakt.
Zoals de minister en ik in onze debatten de afgelopen maanden al hebben geconstateerd, moeten er verbeteringen worden doorgevoerd in de omgang met klachten en geschillen. Het huidige klachtrecht in de zorg wordt onvoldoende als onafhankelijk ervaren en de uitkomsten van klachtprocedures zijn onvoldoende effectief en transparant.
De in het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg opgenomen verbeteringen in klacht- en geschilprocedures zet ik met voorrang door. Zoals ik heb aangekondigd in de strategische agenda van de minister en mij ontvangt u in april een nota van wijziging om dit te regelen. Daarnaast wordt een Zorgloket ingericht, waar mensen advies kunnen vragen en ondersteund worden bij het vinden van hun weg in de zorg. Waar nodig introduceert het Zorgloket de klacht bij de klachtenfunctionaris van de zorgaanbieder. Ook begeleidt het Zorgloket waar nodig burgers langs mediation en een geschilleninstantie.
Het Zorgloket zal jaarlijks een extern te publiceren klachtbeeld samenstellen, zodat voor iedereen is na te gaan welk type klachten er over de zorg worden gemeld en hoe de afhandeling van deze klachten verloopt. Dit draagt bij aan het vergroten van de transparantie in de zorg.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor klokkenluiders in de gehandicaptenzorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat mensen die misstanden meemaken in de zorg adequaat geholpen dienen te worden? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor mensen hun klachten niet opgelost zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de stelling «iedere klacht is een gratis advies»?
Klachten kunnen belangrijke informatie opleveren over risico’s in de zorg. Daarom is het belangrijk klachten, maar ook incidenten en calamiteiten, te registreren en analyseren op trends en achterliggende patronen. Dan kunnen concrete verbetermaatregelen worden genomen.
Vindt u het ook zorgwekkend dat verwanten die klagen over de zorgsituatie van hun familieleden in situaties komen waarin zij weggezet worden als rancuneus, onbetrouwbaar, overgevoelig en vele andere betitelingen? Denkt u dat dit gebeurt om hun klachten niet serieus te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als verwanten die klagen over de zorgsituatie van hun familie negatief worden bejegend, dan vind ik dat zeer kwalijk. Iedereen moet vrijuit zijn klachten kunnen uiten en zorgaanbieders dienen hier alert en zorgvuldig op te reageren. Als iemand een klacht of melding heeft over de zorg die hij of zijn naaste ontvangen heeft, dan is het de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de achterliggende onvrede aan te pakken en de klacht dus serieus te nemen. Op die manier kan de zorgaanbieder een goede zorgrelatie behouden of herstellen en kan de onvrede het beste worden opgelost. Voor mij is het evident dat er een professionalisering van de klachtenafhandeling plaats dient te vinden en op een zodanige wijze dat het belang van de patiënt en cliënt voorop staat. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat mensen met een verstandelijke beperking beschermd moeten worden, in plaats van dat zij slecht verzorgd, en/of mishandeld, en/of financieel uitgebuit worden? Zo ja, wat is uw verklaring dat deze mensen in de Nederlandse samenleving aan hun lot worden overgelaten en er geen passende hulp is voor deze mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, juist deze kwetsbare mensen verdienen adequate zorg en een veilige en beschermde leefomgeving. Ik ben het niet met u eens dat deze mensen in Nederland aan hun lot worden overgelaten. Wij hebben in Nederland een hoogwaardig zorgniveau. Mochten er zich zeer complexe zorgsituaties voordoen waarvoor de zorg niet direct voorhanden is dan is het een taak van het zorgkantoor een geschikt zorgaanbod te vinden voor de betroken zorgvrager met een verstandelijke beperking. Vervolgens ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg erop toe dat de geleverde zorg van voldoende kwaliteit is en treedt zij zo nodig handhavend op.
Deelt u de mening dat toezichthouders als de Inspectie voor de Gezondheidszorg tekortschieten, doordat er te weinig personeel is om te handelen in zeer complexe individuele situaties? Bent u bereid spoedig maatregelen te treffen, zodat mensen in zeer complexe zorgsituaties geholpen worden door de Inspectie? Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf om te zorgen voor kwalitatief goede en veilige zorg en daar waar nodig maatregelen te nemen indien dit in het gedrag komt. Het is de taak van de IGZ om actief toe te zien en te handhaven wanneer de zorg kwalitatief «door de bodem zakt». Wanneer de IGZ constateert dat een zorginstelling de zorg voor mensen in zeer complexe zorgsituaties onvoldoende op orde heeft, neemt de IGZ de benodigde maatregelen jegens die zorginstelling.
Wat is uw reactie op de ervaringen van mensen die misstanden hebben meegemaakt bij zorginstellingen die op de website van de Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten gepubliceerd zijn? Kunt u per casus een reactie geven? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen bemoeienis met individuele casus. In zijn algemeenheid vind ik het zeer kwalijk als er sprake is van misstanden in de zorg. Het is daarom belangrijk dat mensen hun klachten over de zorg bij de IGZ melden zodat de IGZ deze signalen kan betrekken bij haar toezicht en waar nodig handhavend kan optreden.
Wat is uw reactie op het bericht dat Stichting Philadelphia Zorg zich distantieert van het meldpunt Klokkenluiders Verstandelijk Gehandicapten? Sterker nog, wat vindt u ervan dat Philadelphia,, had zij eerder geweten van de lancering van de website, alles in het werk had gesteld de lancering te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u graag naar mijn antwoord op vragen 1, 2 en 4. Ik laat mij niet uit over de opvatting van individuele zorginstellingen zoals Stichting Philadelphia Zorg.
Hoe oordeelt u over zorginstellingen, zoals Stichting Philadelphia Zorg, die zich distantiëren van een meldpunt, terwijl zij juist verantwoordelijkheid moeten nemen om voor mensen en hun familieleden te zorgen, en hulp te bieden als er sprake is van een ernstige situatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het normaal dat zorginstellingen ernstige problemen verdoezelen, en mensen en hun familieleden dreigen met rechtszaken? Zo ja, met welke redenen? Zo nee, wat gaat u doen om mensen te beschermen tegen dergelijke machtige zorgorganisaties?
Als zorginstellingen ernstige problemen verdoezelen dan is dat onacceptabel. Door effectiever en transparanter klachtrecht, betere informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders en cliënten en slagvaardiger optreden van de IGZ kunnen eventuele misstanden eerder worden gesignaleerd en aangepakt.
Deelt u de mening dat zorginstellingen teveel macht hebben, en mensen en hun familieleden geen schijn van kans maken voor zichzelf op te komen, zodra er sprake is van een conflict of slechte zorg? Hoe gaat u deze macht van zorginstellingen verminderen, en zorgbehoevende mensen en hun familieleden een betere rechtspositie geven in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het belangrijk dat mensen ergens terecht kunnen voor advies en bemiddeling als er conflicten dreigen. Om die reden wordt in het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg geregeld dat mensen terecht moeten kunnen bij een klachtenfunctionaris of cliëntenvertrouwenspersoon. Om diezelfde reden wordt daarnaast in het Wetsvoorstel zorg en dwang, dat ziet op mensen met een verstandelijke handicap en mensen met een psychogeriatrische aandoening, een wettelijke basis gegeven aan de cliëntenvertrouwenspersoon. Doel hiervan is de positie van deze kwetsbare en zorgafhankelijke groep mensen verder te versterken. In een apart hoofdstuk worden nadere regels gesteld over de aanwezigheid, toegankelijkheid, deskundigheid, onafhankelijkheid, taken en bevoegdheden van de cliëntenvertrouwenspersoon.
Als onvrede leidt tot een conflict moet er een effectieve geschillenprocedure zijn. Mensen moeten terecht kunnen bij een geschilleninstantie die bindende uitspraken doet. Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ga ik dit snel regelen.
Wilt u een inhoudelijke reactie geven op het project Specifiek Cliëntperspectief van Kansplus? Zo nee, waarom niet?3
Dit project, dat met subsidie van dit ministerie is uitgevoerd, beschrijft een aantal individuele ondersteuningstrajecten rond vastgelopen zorgsituaties. De resultaten onderstrepen nog eens het belang van daadwerkelijke cliëntondersteuning, effectieve klacht- en geschillenprocedures en de inrichting van een Zorgloket.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de noodzaak van de website van de klokkenluiders weggenomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie de antwoorden op vraag 2, 10 en 11.
Het vooruitlopen van diverse gemeenten op mogelijke wijziging van de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat diverse gemeenten besluiten of besloten hebben om de Winkeltijdenwet niet langer te handhaven en overtreding van de regels te gedogen?1 Vindt u dit een gewenste ontwikkeling?
Gemeenten dienen de wet na te leven en de regels te handhaven als winkeliers de wet niet naleven. Gemeenten die in dat opzicht vooruit lopen op wetswijzigingen handelen mogelijk in strijd met de huidige wetgeving. Dat vind ik geen gewenste ontwikkeling.
Deelt u de opvatting dat handhaving van de huidige Winkeltijdenwet noodzakelijk is, zolang er geen wetswijziging in werking is getreden?
Ja.
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat er geen wijziging van de Winkeltijdenwet heeft plaatsgevonden en dat het daarom niet toegestaan is om meer koopzondagen in de gemeente te hebben dan de wet toestaat?
Gemeenten weten dat de Winkeltijdenwet nog niet gewijzigd is en dat zij op dit moment gehouden zijn de huidige Winkeltijdenwet na te leven en te handhaven. Ik zie dan ook geen reden om gemeenten hier nog extra op te wijzen.
Welke mogelijkheden heeft u om gemeenten die in strijd met rechtelijke uitspraken gedogen dat winkels op zondag open zijn, erop aan te spreken dat dit niet is toegestaan? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat gemeenten handhavend optreden. Gemeenten hebben echter wel een plicht tot handhaving. Belanghebbenden kunnen een handhavingsverzoek doen bij een gemeente. In de gemeente Tilburg is dat bijvoorbeeld ook gebeurd. De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek besloten om de Winkeltijdenwet alsnog te handhaven. Indien een gemeente een handhavingsverzoek afwijst en dus niet alsnog gaat handhaven, kunnen belanghebbenden dat besluit door de bestuursrechter laten toetsen om handhaving door de gemeente af te dwingen.
Heeft u de indruk dat gemeenten die vooruitlopen op een wetswijziging die in de Eerste Kamer ligt, bij hun besluiten en de handhaving van het beleid wel oog hebben voor het belang van de zondag als collectieve rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers? Op welke manier wegen zij die belangen in hun besluitvorming?
Zolang de wetswijziging (het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren) niet in werking is getreden, dienen gemeenten bij het nemen van een besluit inzake het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen belangen af te wegen conform het huidige wettelijke kader van de Winkeltijdenwet. Indien de bedoelde wetswijziging in werking is getreden dienen gemeenten bij het nemen van besluiten volgens de Algemene wet bestuursrecht alle betrokken belangen af te wegen. Dat betekent dat zij op basis hiervan ook het belang van de zondag als rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers in hun afweging moeten betrekken. Daarnaast spelen echter ook de belangen van de lokale economie en werkgelegenheid. Hoe gemeenten de afweging van belangen precies maken, is aan gemeenten zelf.
Welke uitwerking geeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat druk zal worden gehouden op gemeenten om daadwerkelijk rekening te houden met het belang van de zondagsrust en het belang van de werknemers en kleine winkeliers in de afweging van de wensen om te komen tot extra koopzondagen?2 Welke inspanningen heeft u hier tot op heden voor gedaan? Hoe gaat u de druk op alle gemeenten opvoeren, vooral voor gemeenten die nu al besluiten om te gedogen?
Het ministerie van Economische Zaken is in overleg getreden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om ervoor te zorgen dat gemeenten alle betrokken belangen afwegen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven dat het afwegingskader onderdeel zal gaan uitmaken van een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op te stellen leidraad Winkeltijden.
Het geadopteerde Chinese meisje dat na 3 weken bij een pleeggezin is ondergebracht |
|
Loes Ypma (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat adoptiefouders na drie weken hun geadopteerde dochter al weer hebben overgedragen aan een pleeggezin? Bent u bekend met het onderzoek dat Inspectie Jeugdzorg heeft gedaan?1
Ja, van beide ben ik op de hoogte.
Was de Centrale Autoriteit (CA) op de hoogte van de overplaatsing van het Chinese meisje van de adoptiefouders naar het pleeggezin? Zo nee, had dat wel moeten gebeuren en wie had dat moeten melden?
Zoals uit het rapport van de Inspectie jeugdzorg blijkt, is het in deze casus anders gelopen dan normaliter het geval is. De adoptiefouders hebben gemeend de vergunninghouder, Stichting Kind en Toekomst, niet te hoeven informeren over de overplaatsing van het meisje naar het pleeggezin. Zij wilden de regie behouden uit angst dat de Raad voor de Kinderbescherming zou worden ingeschakeld en het kind in verscheidene pleeggezinnen terecht zou komen. Hierdoor zijn zowel Stichting Kind en Toekomst als de CA pas later op de hoogte gesteld van de overplaatsing.
Met de landen die partij zijn bij het Haags Verdrag van 29 mei 1993 inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van interlandelijke adoptie (hierna: Haags Adoptieverdrag) is de afspraak gemaakt dat de CA’s elkaar op de hoogte houden van de adoptieprocedure en de maatregelen die worden genomen om deze af te wikkelen. Op grond van deze afspraak houden de CA’s elkaar op de hoogte van het verdere verloop van de adoptieprocedure door middel van postplacement rapportages. Indien blijkt dat een plaatsing in een adoptiegezin niet langer in het belang van het kind wordt geacht, worden passende maatregelen genomen om het kind te beschermen en wordt de CA van het zendende land daarover geïnformeerd.
In het licht hiervan is aan de vergunninghouders gevraagd om direct melding te maken aan de CA wanneer een adoptie mislukt ofwel geen doorgang vindt. In overleg tussen de vergunninghouder en de CA wordt vervolgens bepaald welke stappen ondernomen dienen te worden.
In het onderhavige geval is de CA van China door de CA van Nederland geïnformeerd over de uithuisplaatsing. De CA van China zal ook op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van het onderzoek van de Inspectie jeugdzorg en de naar aanleiding van het onderzoek gedane aanbevelingen en verbeterpunten.
Als de CA op de hoogte gebracht had moeten worden, waarom is dat niet gebeurd? Wat doet de CA vervolgens met dergelijke informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak is de afgelopen tien jaar een geadopteerd kind onder het toezicht van jeugdzorg geplaatst?
De Raad voor de Kinderbescherming is in 2006 overgegaan op de registratie van maatregelen op kindniveau. Hierdoor kan dus niet tot 10 jaar terug worden gekeken.
Uit de gegevens van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat in de periode 2007–2012 in gemiddeld 12 zaken per jaar om uiteenlopende redenen een ondertoezichtstelling is geadviseerd. In hoeveel zaken de rechter op basis van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming een ondertoezichtstelling heeft uitgesproken is niet bekend omdat de rechtbanken niet apart registreren wanneer sprake is van een uit het buitenland geadopteerd kind. Uit een over 2010 door de Raad voor de Kinderbescherming over alle OTS’en gehouden steekproef blijkt echter dat in het algemeen gemiddeld 95% van de adviezen door de rechter wordt gevolgd.
Wat is uw mening over het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg dat Stichting Kind en Toekomst steken heeft laten vallen ten aanzien van de «matching» tussen adoptiefouders en het geadopteerde kind? Zijn er verbeteringen mogelijk om een «matchings»-procedure beter te laten verlopen?
De Inspectie jeugdzorg geeft in haar rapport als verbeterpunten voor de Stichting Kind en Toekomst aan dat zij het adoptieproces zo dient in te richten dat:
Momenteel wordt het kwaliteitskader voor de vergunninghouders interlandelijke adoptie geëvalueerd. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 12 februari 20132 heb aangegeven, zie ik de verbeterpunten en de voorgestelde acties van de Inspectie jeugdzorg dan ook als een ondersteuning van de reeds ingeslagen weg. Ik zal deze aanbevelingen dan ook betrekken bij de evaluatie van het kwaliteitskader en bezien waar aanscherping noodzakelijk is.
Wat is uw mening ten aanzien van het oordeel van de Inspectie Jeugdzorg dat Stichting Kind en Toekomst en Stichting adoptievoorziening heeft gefaald bij het verlenen van nazorg? Wat verstaat u onder «een gestructureerde vorm van nazorg»? Komt de definitie van wat u onder «een gestructureerde vorm van nazorg» verstaat overeen met de definitie van de Inspectie Jeugdzorg? Wordt deze «gestructureerde vorm van nazorg» in principe bij alle adoptie gegeven? Zo nee waarom niet?
De Inspectie jeugdzorg constateert in haar rapport dat er geen sluitende afspraken zijn tussen vergunninghouders en de Stichting Adoptievoorzieningen omtrent nazorg. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) schrijft voor dat vergunninghouders tot één jaar na aankomst van het adoptiekind nazorg verlenen. Vergunninghouders geven hier in de praktijk elk op hun eigen wijze invulling aan. De Stichting Adoptievoorzieningen biedt opvoedingsondersteuning aan adoptiegezinnen op basis van vrijwilligheid.
Indien ouders niet zelf hulp zoeken en de situatie in een zeer korte tijd escaleert, zoals in de door de Inspectie jeugdzorg onderzochte casus het geval was, kan geen enkele inrichting van de nazorg volledig voorkomen dat de situatie leidt tot onomkeerbare ontwikkelingen die de gezinssituatie onhoudbaar maken. Het is primair aan de ouders zelf om hulp te zoeken in een dergelijke situatie. Dit laat onverlet dat een gestructureerde vorm van nazorg bijdraagt aan het zoveel mogelijk voorkomen van problemen zoals deze zich hebben voorgedaan in de door de Inspectie jeugdzorg onderzochte casus. Het gaat de Inspectie jeugdzorg en ons hierbij om meer zicht houden op de ontwikkeling van het adoptiekind en de omstandigheden binnen het gezin.
Om op een zo kort mogelijke termijn invulling te geven aan de eerdere aanbeveling van de Inspectie jeugdzorg om beter zicht te houden op het adoptiekind na plaatsing in het gezin, is het ministerie van VWS in gesprek met onder meer de Stichting Adoptievoorzieningen en de Inspectie jeugdzorg. De Staatssecretaris van VWS zal uw Kamer hierover in de eerste helft van 2013 nader kunnen informeren. Uw Kamer is daar eerder over geïnformeerd op 19 december 20123 en 12 februari 20134.
De aanwezigheid van paardenvlees in rundvleesproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u verklaren hoe het bijmengen van paardenvlees bij rundvlees zich aan de controle op vleesverwerking heeft kunnen onttrekken en niet eerder is opgemerkt, op de schaal zoals nu het geval is, door onder andere de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Hoe beoordeelt u het feit dat van paarden die voor de slacht worden aangeboden in de meeste gevallen niet bekend is of zij in het verleden zijn behandeld met medicijnen en met welke en dat dit een risico vormt voor de volksgezondheid?1
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat iemand die al eerder veroordeeld is tot een aanzienlijke celstraf vanwege fraude met vlees vervolgens weer door kan gaan met deze praktijken, waarmee de indruk ontstaat van onvoldoende toezicht?2
Hoe beoordeelt u het bericht over de aanwezigheid van straathonden en zieke schapen in honden -en kattenvoer in het licht van de nu gaande discussie over vleesfraude?3
Kunt u aangeven of in honden -en kattenvoer bestemd voor de Nederlandse markt ook producten van straathonden of zieke schapen kunnen zijn verwerkt en hoe dit wordt gecontroleerd?
Bent u bereid strenger te gaan handhaven op het illegaal mengen van vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Deelt u de mening dat consumenten eerlijk geïnformeerd dienen te worden over de ingrediënten in producten en zeker moeten kunnen zijn van het soort vlees dat zij kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zekerheid kunt of gaat u de consument bieden zodat de consument zeker kan zijn van de vleessoort die hij koopt?
Bent u bereid de regelgeving over etikettering aan te passen zodat consumenten voortaan precies weten welke ingrediënten van welke oorsprong er verwerkt zijn in hun product? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Hoe beoordeelt u het aandringen van de EU op het uitvoeren van DNA-tests op verwerkt vlees en het testen op de aanwezigheid van medicijnen in paardenvlees?4
Zoals ik heb gemeld in de brief aan uw Kamer, d.d. 14 februari is het ontoelaatbaar dat consumenten doelbewust worden misleid voor eigen gewin. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de NVWA al gestart met een grootschalig onderzoek in de gehele keten.
De hierbij geplande aantallen monsters en controles gaan boven de aanbevelingen van de Europese commissie uit. Dit onderzoek zal eind maart worden afgerond.
Bent u bereid gehoor te geven aan dit verzoek? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Huiseigenaren richten hun woede op bankdirecteuren’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat banken overwinsten maken op hypotheken? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Klopt het dat de winstmarges die banken maken opvallend snel zijn gestegen sinds de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) in mei 2011 een onderzoek afrondde waaruit bleek dat de marges juist na een kortstondige stijging waren gedaald? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706). Zoals bij de beantwoording op deze vragen is vermeld, is de NMa momenteel bezig met een update van de studie naar de margeontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt.
Klopt het dat de hypotheekrentes in omliggende landen zoals België, Frankrijk en Duitsland lager liggen dan in Nederland en dat het verschil oploopt tot een vol procentpunt? Zo ja, kunt u toelichten hoe de tarieven en marges van de hypotheekrente in Nederland de afgelopen jaren zijn opgebouwd in relatie tot andere Europese lidstaten?
Zie ook het antwoord op vraag 1 van de leden van Dijck en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1708).
Voor een toelichting op de opbouw van de hypotheekrente in andere lidstaten is onder meer gedetailleerd inzicht nodig in de financieringskosten van aanbieders van hypothecair krediet, de specifieke landgebonden risico’s op de woningmarkt en de overige mogelijke factoren die de renteopbouw beïnvloeden zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706). Dit inzicht heb ik niet, waardoor ik u deze toelichting niet kan geven.
In zijn algemeenheid geldt wel dat er grote verschillen zijn tussen de Nederlandse hypotheekmarkt en de hypotheekmarkt in de ons omringende landen. Dat maakt het lastig om de tarieven één op één met elkaar te vergelijken. Zo is de hypothecaire schuld in verhouding tot de waarde van het onderpand in Nederland relatief hoog en is een groot deel van de schuld aflossingsvrij gefinancierd. Ook de wijze waarop Nederlandse banken zich financieren wijkt af in vergelijking met banken in de ons omringende landen, onder andere door de sterkere afhankelijkheid van financiering op de kapitaalmarkt. De in vergelijking met het buitenland relatief hoge Nederlandse spaarrentes kunnen tevens de financieringskosten van banken beïnvloeden. Tegelijkertijd zien we dat de betalingsachterstanden in Nederland op een lager niveau liggen dan in de meeste andere Europese Lidstaten.
Deelt u de opvatting dat de hoge hypotheekrente in Nederland leidt tot een verstoring op de woningmarkt en dat de oplossing gevonden moet worden in meer concurrentie, waaronder het terugkeren van buitenlandse banken op de Nederlandse hypotheekmarkt waardoor de hypotheekrente zal dalen? Zo ja, welke middelen en instrumenten heeft u tot uw beschikking om banken meer openheid van zaken te laten geven dan wel meer concurrentie op de hypotheekmarkt te laten ontstaan en bent u voornemens deze in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gesteld in het antwoord op de vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706) wil ik het onderzoek van de NMa afwachten alvorens meer definitieve conclusies te trekken over de margeontwikkeling. De maatregelen uit het Wijzigingbesluit Financiële Markten 2013 dragen bij aan meer transparantie over (de opbouw van) hypotheekrentetarieven van aanbieders en kunnen leiden tot meer concurrentie op de markt. Ook het opheffen van het prijsleiderschapsverbod van ING zoals recentelijk is gebeurd, kan mogelijk bijdragen aan een toename van de concurrentie.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Osteoporose Medisch Centrum via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?1
Een oordeel over de werkwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) kan ik op basis van de uitzending van Tros Radar niet geven. Zoals de geïnterviewden in de uitzending al aangaven was onduidelijk wie nu precies een aanbod deed tot screening, de huisarts of het OMC. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal onderzoeken of hetgeen getoond is in overeenstemming met vigerende wetgeving is.
Uit het onderzoek van Tros Radar blijkt overigens dat mensen zelf altijd een afweging moeten maken over deelname aan screening. Ik heb u in mijn brief «vroegopsporing en gezondheidsrisico’s van 1 maart 2012» aangegeven dat ik streef naar algemene kwaliteitseisen voor screening, zodat mensen een geïnformeerde keuze kunnen maken over deelname.
Is de DEXA-scan, zoals het Osteoporose Medisch Centrum die aanbiedt, volgens u medisch noodzakelijk of betreft het hier een commerciële activiteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de beroepsgroep en/of haar wetenschappelijke vereniging om een oordeel te geven over de inhoud van therapieën of behandelingen. Er is een NHG-standaard Fractuurpreventie2 waarin wordt aangegeven waar huisartsen op moeten letten als het gaat om osteoporose en wanneer ze hun patiënten door moeten verwijzen naar de tweede lijn. Volgens de NHG-standaard is gericht onderzoek alleen nodig bij patiënten met een verhoogd fractuurrisico. De huisarts stelt de indicatie. De NHG heeft zich intussen gedistantieerd van de werkwijze van het OMC3.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten de indruk hadden mee te doen aan een bevolkingsonderzoek op initiatief van hun huisarts, terwijl het hier feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts? Deelt u het oordeel dat patiënten door het Osteoporose Medisch Centrum en de huisarts op het verkeerde been zijn gezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan op basis van de uitzending niet oordelen dat het «feitelijk ging om een doorverwijzing van de huisarts» of om (getrapte) screening. Ik ben het met u eens dat het aanbod verwarrend was. De inspectie zal nagaan of bij de handelwijze wetten zijn overtreden.
Er zijn in elk geval geen vergunningen in het kader van de Wet op Bevolkingsonderzoek (WBO) verleend voor osteoporosescreening buiten het kader van wetenschappelijk onderzoek (de Salt Osteoporose Studie van VUmc). Dat houdt in dat het OMC alleen patiënten mag onderzoeken en behandelen die een verwijzing hebben van hun huisarts.
Wat vindt u ervan dat er huisartsen meewerken met het Osteoporose Medisch Centrum bij het aanbieden van deze DEXA-scan? Deelt u de mening dat huisartsen hun patiënten op het verkeerde been zetten? Bent u voorts van mening dat huisartsen de privacy van hun patiënten schenden door adresgegevens aan het Osteoporose Medisch Centrum ter beschikking te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van de uitzending is niet duidelijk wie welk aanbod tot screening heeft gedaan (zie ook de antwoorden op vragen 2 en4. De relatie tussen de meewerkende huisartsen en het OMC is onderdeel van het onderzoek door de IGZ. De huisarts mag geen gegevens over patiënten verstrekken aan derden anders dan in een behandelrelatie met de patiënt aan een medebehandelaar dan wel met uitdrukkelijke toestemming van de patiënt. Het onderzoek over hoe het aanbod tot screening tot stand is gekomen zal duidelijkheid geven over mogelijke doorgifte van adresgegevens van patiënten.
Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten worden geconfronteerd met een rekening van 272 euro voor advies, terwijl hen door het Osteoporose Medisch Centrum wordt voorgehouden dat deze rekening vergoed wordt door de zorgverzekeraar? Deelt u de mening dat deze rekening door het Osteoporose Medisch Centrum moet worden kwijtgescholden in die gevallen dat de zorgverzekeraar niet wil vergoeden? Hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Als er sprake is van een aanbod in strijd met de geldende regelgeving dan wel dwaling of misleiding, dan kent ons rechtssysteem voldoende waarborgen, bijvoorbeeld via een civiele procedure. Het is niet aan VWS om hier een specifieke regeling voor te treffen.
Krijgen de huisartsen die patiënten doorverwijzen daarvoor betaald? Zo ja, om welke bedragen of vergoedingen in natura/diensten gaat het dan? Zo ja, hoe beoordeelt u dit dan? Zo ja, is het in strijd met de wet? Zo ja, wat gaat u dan daartegen ondernemen?
Dat zal uit onderzoek moeten blijken.
Is het waar dat er meldingen zijn gedaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Hoeveel artsen zijn er berispt, en op welke grond? Zijn dat alle artsen die hebben meegewerkt met het Osteoporose Medisch Centrum? Zo nee, waarom is er niet tegen alle artsen opgetreden?
Er zijn bij de inspectie in de afgelopen jaren enkele meldingen geweest over screening op osteoporose door verschillende organisaties (maar niet deze rechtspersoon). Alle gevallen zijn onderzocht, waarbij de inspectie de aanbieders erop heeft gewezen dat een aanbod tot screening met behulp van straling vergunningplichtig is op grond van de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO). Op basis van deze activiteiten zijn de aanbieders die in overtreding waren, gestopt met hun screeningen.
De handelwijze van het Osteoporose Medisch Centrum (OMC) was de inspectie niet bekend tot de uitzending van Tros Radar. Naar aanleiding van deze uitzendingen zijn meldingen binnengekomen die de inspectie gaat onderzoeken.
Is het waar dat niet is opgetreden tegen het Osteoporose Medisch Centrum? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en gaat u dat alsnog doen? Zo nee, welke sanctie is er opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Wie is/zijn eigenaar/eigenaren van het Osteoporose Medisch Centrum? Is er enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen?
De eigenaar van het OMC kwam in de uitzending aan het woord. Of er sprake is van enige verbondenheid met farmaceutische bedrijven of producenten van medische apparatuur/hulpmiddelen moet uit nader onderzoek door de IGZ blijken. Mocht dat het geval zijn dan zal worden getoetst aan de regels die gelden op het gebied van geneesmiddelenreclame.
Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat het Osteoporose Medisch Centrum wederom via de huisarts een DEXA-scan aanbiedt?
Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van handelen in strijd met geldende regelgeving, zal hierop worden gehandhaafd. Zie ook mijn antwoord op vragen 7 en 8.
Bent u bereid de Gezondheidsraad te laten oordelen over de praktijken van het Osteoporose Medisch Centrum, bijvoorbeeld gekoppeld aan de al lopende adviesvraag over de total body scan? Zo neen, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd mij te adviseren over de kwaliteit van health checks en de voorwaarden waaronder deze vrij kunnen worden aangeboden. Een voorbeeld als deze screeningspraktijk kan in dit advies aan de orde komen. Ik verwacht dat advies eind 2013 te ontvangen. Als het onderzoek naar OMC daartoe aanleiding geeft, zal ik er in het kader van de kwaliteit van health checks op terugkomen.