Het vaak niet melden van de dood van een minderjarige |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het vaak niet melden van de dood van een minderjarige?1
Ja.
Is het waar dat de meldplicht op grond van de NODO-procedure (Nader Onderzoek Doods Oorzaak minderjarigen) drie jaar geleden zonder uitgebreide voorlichting in werking is getreden? Zo ja, deelt u de mening dat deze stille invoering mogelijk een nadelig effect heeft op de naleving van genoemde meldplicht? Zo nee, welke voorlichtingsactiviteiten omtrent de invoering van de NODO-meldplicht hebben de afgelopen drie jaar plaatsgevonden?
Op 1 januari 2010 is artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging in werking getreden. Hierin is bepaald dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, bij alle minderjarige overlijdensgevallen moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden. De invoering is gepaard gegaan met gezamenlijke voorlichting vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie richting de betreffende beroepsgroepen2.
Klopt het dat slechts 880 van de 1.711 sterfgevallen van minderjarigen in Nederland in 2010 gemeld werden aan de gemeentelijke lijkschouwer? Zo ja, hoe verklaart u dit lage meldingspercentage van 51,4 procent? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Contact met het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) levert op dat dit percentage juist is. De oorzaak van dit lage meldingspercentage in 2010 was volgens het FMG gelegen in de onbekendheid van de behandelend arts met deze wettelijke meldplicht en een gebrek aan bereidheid van artsen om minderjarige overlijdensgevallen te melden, omdat de NODO-procedure nog niet was ingevoerd.
Hoe verklaart u dat zowel het aantal overleden minderjarigen als het meldingspercentage sterk varieerden per provincie? Welke conclusie kunt u trekken op basis van het gegeven dat het merendeel (81 procent) van de meldingen afkomstig was van ziekenhuisspecialisten, 9 procent van de politie en slechts 4 procent van huisartsen?
Volgens het FMG is het meldingspercentage met name afhankelijk van de kennis van artsen hierover. Klaarblijkelijk varieerde het kennisniveau over de meldingsplicht in 2010.
Het overlijden van een minderjarige is een calamiteit. Het komt vaak voor dat vlak voor het overlijden kinderen in een ziekenhuis wordt opgenomen. Een zeer kleine groep kinderen overlijdt thuis. Als kinderen thuis plotseling overlijden komt doorgaans de politie ter plaatse. Door huisartsen worden over het algemeen alleen gevallen gemeld van verwacht overlijden thuis.
Hoe beoordeelt u de veronderstelling dat, gezien het feit dat slechts de helft van de overlijdensgevallen in 2010 werd gemeld, het aannemelijk is dat de schatting van 125 overleden minderjarigen die jaarlijks verwezen zouden worden voor de NODO-procedure een flinke onderschatting is van het werkelijke aantal NODO-gevallen per jaar?
In de eerste vier maanden na invoering van de NODO-procedure (1 oktober 2012 tot en met 31 januari 2013) zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld3, wordt per jaar uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Dit geeft geen aanleiding om van een flinke onderschatting te spreken.
Wat vindt u ervan dat het melden van doodgeborenen door behandelend artsen mogelijk als niet zinvol wordt ervaren omdat daarvoor enkele jaren geleden al de perinatale audit in het leven is geroepen, terwijl de NODO-meldplicht wel geldt?
Het overlijden van een kind is altijd een traumatische gebeurtenis. Daarom is het van belang een goede analyse te maken van het sterfgeval. De zogenoemde meldplicht, de NODO-procedure en de perinatale audit zijn echter verschillend van aard, doelstelling en doelgroep.
De meldplicht geldt voor alle minderjarige overlijdensgevallen. Daaronder worden verstaan:
De meldplicht is erop gericht dat behandelend artsen, voordat zij een verklaring van overlijden afgeven, moeten overleggen met de dienstdoende forensisch arts over de aard en oorzaak van het overlijden.
In bepaalde gevallen kunnen vervolgens, indien nodig, verschillende instrumenten worden ingezet om verder onderzoek te doen, zoals de perinatale audit of de NODO-procedure.
De perinatale audit richt zich op de verleende zorg waarbij ook gekeken wordt naar de doodsoorzaak. De NODO-procedure richt zich op het achterhalen van de doodsoorzaak. Bij perinatale sterfte wordt het kind niet nader onderzocht in de NODO-procedure, maar wel in de perinatale audit.
Deelt u de mening dat bij een blijvend lage meldingsgraad de NODO-procedure zijn doel mist? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen hier om te zorgen dat de wettelijke meldplicht beter zal worden nagekomen? Deelt u tevens de mening de gebrekkige nakoming mogelijk te maken heeft met de onbekendheid van de meldplicht onder artsen?
Uit het onderzoek blijkt niet dat de lage meldingsgraad blijvend is. Het meldingspercentage van 51,4% heeft alleen betrekking op 2010; het eerste jaar na inwerkingtreding van artikel 10a lid 1 van de Wet op de lijkbezorging. In overleg met beroepsverenigingen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zal de bekendheid van de meldplicht worden vergroot. Ik heb geen aanleiding te verwachten dat de meldingsgraad laag blijft.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat gemeenten aan een lijkschouwer terugkoppelen indien een oude versie van de verklaring van overlijden wordt gebruikt of een onvolledige verklaring van overlijden is afgegeven, om te voorkomen dat, ondanks de invoering van de aangepaste verklaring van overlijden, de oude versie van de verklaring nog een tijd in omloop blijft?
In overleg met de VNG wordt extra communicatie richting ambtenaren van de Burgerlijke Stand ingezet om de aandacht te vestigen op de gewijzigde A-verklaring. Hierbij wordt aangegeven dat, zonder deze gewijzigde verklaring van overlijden, geen toestemming mag worden gegeven voor het begraven dan wel cremeren van een overleden minderjarige.
Hoe is het gesteld met de naleving van de wettelijke NODO-meldplicht in de jaren 2011 en 2012? Kunt u de Kamer daar nader over informeren?
Contact met het FMG levert op dat de naleving van de meldingsplicht beter wordt, maar dat nog niet alle minderjarige overlijdensgevallen worden gemeld. Het aantal meldingen wordt niet centraal bijgehouden. Verschillende regio’s houden het aantal meldingen zelf bij. Door invoering van de per 1 januari 2013 gewijzigde A-verklaring wordt gestreefd meer inzicht te krijgen in het aantal meldingen.
Herinnert u zich eerdere vragen over de ervaringen met Nader Onderzoek Doodsoorzaak minderjarigen (ingezonden 2 januari 2013)?2 Zo ja, hoeveel van de zestien uitgevoerde NODO-procedures in de periode 1 oktober – 31 december 2012 zijn uitgemond in justitieel onderzoek?
De NODO-procedure is op 1 oktober 2012 gestart. In de eerste vier maanden zijn twintig NODO-procedures uitgevoerd. In deze 20 gevallen betrof het een natuurlijk overlijden. Alleen als toch een vermoeden van niet-natuurlijk overlijden ontstaat gedurende de uitvoering van de NODO-procedure wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie en volgt de standaardprocedure bij niet-natuurlijk overlijden, waarbij het Openbaar Ministerie bepaalt of er naast een vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden al dan niet sprake is van een misdrijf. Dit is bij de 20 gevallen in bovengenoemde periode nog niet voorgekomen.
Hoe verhoudt de door de wetgever gewenste ruime toepassing van gedwongen obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) als er geen enkele aanwijzing is dat het overleden kind bij leven zich in een wat betreft kindermishandeling risicovolle omstandigheid heeft bevonden?
In geval van een NODO-procedure vraagt de NODO-forensisch arts toestemming aan de ouders voor een obductie (indien dit nodig wordt geacht om de doodsoorzaak te achterhalen). Als de ouders geen toestemming geven voor de obductie kan de NODO-forensisch arts vervangende toestemming vragen aan de rechter.
Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt, voor zover relevant, dat ieder het recht heeft op respect voor zijn privéleven. Het tweede lid betreft een uitzonderingsbepaling, namelijk dat inbreuk op dat recht is toegestaan voor zover5 de grond voor deze inmenging bij de wet is voorzien en6 in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Aan het eerste aspect van deze uitzonderingsgrond is voldaan door artikel 10a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging. Het tweede aspect van de uitzonderingsgrond ziet in het geval van een obductie met vervangende toestemming van de rechter op een algemeen belang, namelijk dat van het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid of de goede zeden. Obductie bij onverklaarbaar overleden minderjarigen dient dit belang omdat, als er naar aanleiding van deze obductie signalen zijn van een niet-natuurlijk overlijden bijvoorbeeld als gevolg van kindermishandeling, deze aan de verantwoordelijke instanties kunnen worden doorgegeven opdat de noodzakelijke maatregelen worden genomen om eventuele andere kinderen in het gezin te beschermen.
Ook in geval van een natuurlijk overlijden waarbij de doodsoorzaak bijvoorbeeld gelegen is in een erfelijke aandoening is het ter bescherming van de gezondheid van eventuele andere kinderen in het gezin van belang om een dergelijke aandoening vast te stellen en te kennen. Zonder een obductie is het niet altijd mogelijk om dergelijke signalen boven water te kunnen krijgen. Wij menen dan ook dat deze maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van het beoogde doel, namelijk de bescherming van derden.
De hack op het Groene Hart Ziekenhuis |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht dat journalist Brenno de Winter gevraagd is te getuigen over de hack op Groene Hart Ziekenhuis, waar documenten op een publiek toegankelijke internetserver stonden? Kunt u dit uitleggen hoe dit mogelijk is?1
De heer de Winter is door de politie uitgenodigd als getuige om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een hack bij het Groene Hart Ziekenhuis een aantal vragen van de politie te beantwoorden.
Een ieder waarvan wordt vermoed dat diens getuigenverklaringen kunnen bijdragen aan het oplossen van (ernstige) strafbare feiten, kan worden uitgenodigd voor een getuigenverhoor bij de politie. Zo’n getuigenis in de opsporingsfase gebeurt op basis van vrijwilligheid. Daarnaast geldt voor journalisten onverminderd het recht op bronbescherming waar zij zich op kunnen beroepen.
Bent u bekent met de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2007 over de zaak Koen Voskuil?
Ja. In deze zaak werd een journalist tijdens de behandeling van een strafzaak in hoger beroep op vordering van de verdediging gegijzeld door het Hof Amsterdam omdat hij zijn bron niet bekend wilde maken. Het Hof in Straatsburg oordeelde dat de gijzeling een disproportionele schending had opgeleverd van het recht op bronbescherming van de journalist.
Ik zie geen samenhang met de kwestie waarop deze Kamervragen betrekking hebben, namelijk de uitnodiging aan de journalist Brenno de Winter om vragen van de politie te beantwoorden in een lopend strafrechtelijk onderzoek. Van inbreuk op de bronbescherming van de journalist is in dit geval geen sprake. Dit geldt in het bijzonder nu de aangehouden hacker zichzelf reeds aan de politie kenbaar had gemaakt als bron van de journalist.
Hoe staat het in Nederland met het verschoningsrecht van journalisten als gevolg van onder andere deze uitspraak? In hoeverre is de betreffende uitspraak in wetgeving omgezet?
De diverse uitspraken van het EHRM over de bronbescherming en het verschoningsrecht van journalisten worden als leidend beschouwd bij het opsporings- en vervolgingsbeleid van de politie en justitie in Nederland voor zover hierbij een journalist betrokken is. Zo is in 2012 de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen tegen journalisten van het College van procureurs-generaal aangepast mede naar aanleiding van het Sanoma-arrest van het EHRM van 14 september 2010.
Eveneens naar aanleiding van het Sanoma-arrest is een aanvulling van het wetsvoorstel Bronbescherming in voorbereiding genomen, waarin voorafgaande rechterlijke toetsing van dwangmiddelen tegen verschoningsgerechtigden is opgenomen. Zoals in de brief van 7 december 2012 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens mij, is aangekondigd, is inmiddels een aanvullend advies gevraagd aan de Raad van State (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30977, nr.2. De voorbereiding van het wetsvoorstel is aangehouden omdat wij de uitspraak van het EHRM in de zaak van De Telegraaf tegen de Staat wilden afwachten teneinde met de resultaten daarvan tijdig rekening te kunnen houden. In dezelfde brief treft u de conclusies die wij aan het arrest hebben verbonden.
Weet u dat in een korte tijd meerdere kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht zijn gebracht? Is het beleid om iedereen die een misstand aan het licht brengt te vervolgen? Zijn er ook omstandigheden denkbaar waarbij u samenwerkt met deze personen met als hoger doel kwetsbaarheden in de beveiliging van computersystemen te voorkomen en bestrijden?
Ja, dat is bekend. Het is goed wanneer kwetsbaarheden bij zorggerelateerde instellingen aan het licht worden gebracht. Dat neemt niet weg dat, indien het aantonen van kwetsbaarheden gepaard gaat met een strafbaar feit, dit strafrechtelijk kan worden onderzocht door het openbaar ministerie. Dit vloeit voort uit het zeer zwaarwegend maatschappelijk belang dat gemoeid is met de bescherming van gevoelige persoonsgegevens zoals medische informatie.
Bij een hack uit «ethische» motieven kan sprake zijn van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, dat wil zeggen dat de verdachte het feit bewijsbaar heeft begaan maar dat hij hiervoor niet strafbaar is. Er moet dan wel zijn gebleken dat er voor de hacker geen andere (minder ingrijpende) methoden voorhanden waren om de kwetsbaarheden aan te tonen en dat hij hierbij de nodige zorgvuldigheid heeft betracht; belangen van derden mogen niet onnodig zijn geschonden. In deze zaak waren er redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de ethische motieven van de verdachte.
Bij het Team High Tech Crime van de Nederlandse Politie werken personen die over dezelfde vaardigheden beschikken als hackers. Zij spelen een belangrijke rol in de opsporing van ernstigere vormen van cybercrime.
Bent u bekend met het richtsnoer van het College bescherming persoonsgegevens met betrekking tot de NEN-7510 norm (de door het Nederlands Normalisatie-instituut ontwikkelde norm voor Informatiebeveiliging voor de zorgsector in Nederland)? Deelt u de visie van experts dat de NEN-norm de minimale basis voor beveiliging in de zorg vormt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de Richtsnoeren Beveiliging van het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de juistheid, actualiteit en beveiliging van de zorginhoudelijke gegevens. In artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) staat deze verplichting tot beveiliging in algemene zin opgenomen. Specifiek voor informatiebeveiliging in de zorg zijn normen beschikbaar van het Nederlands Normalisatie-instituut, te weten NEN-normen 7510 tot en met 7513. Op 21 december 2012 is het wetsvoorstel inzake cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens aangeboden aan uw Kamer (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33509, nr.3. Naar de genoemde NEN-normen zal in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 26 Wbp dwingend worden verwezen.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt zorgbreed risicogericht toezicht. Er worden geen lijsten bijgehouden van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm. Uiteraard wordt wel een overzicht bijgehouden van zorgaanbieders waar de IGZ inspecties heeft uitgevoerd. In haar toezicht op de informatiebeveiliging door zorginstellingen betrekt de IGZ ook de NEN-normen. In 2003 en in 2007 heeft de IGZ telkens bij 20 Nederlandse ziekenhuizen een onderzoek uitgevoerd naar de mate van informatiebeveiliging. Het onderzoek in 2007 heeft de IGZ overigens samen met het CBP uitgevoerd. De onderzoeksresultaten waren voor de IGZ aanleiding om vervolgens aan alle ziekenhuizen te vragen zich in 2010 extern te laten auditen op de mate van informatiebeveiliging. Alle ziekenhuizen hebben hieraan gehoor gegeven en hebben toen uiteindelijk een voldoende score laten zien.
Voorwaarde voor aansluiting op de zorginfrastructuur (voorheen het Landelijk Schakelpunt) is dat het zorginformatiesysteem van de zorgaanbieder, en het gebruik daarvan, voldoet aan de eisen van een goed beheerd zorgsysteem (GBZ). Deze GBZ-eisen zijn onder andere gebaseerd op relevante onderdelen van de NEN-norm 7510. Op sommige onderdelen zijn specifiekere eisen gesteld. Het is aan de zorgaanbieder om aan deze eisen te voldoen.
Het is overigens aan de verantwoordelijke van het informatiesysteem om te borgen dat de informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders voldoet aan geldende wet- en regelgeving. Hier wordt ook strikt op toegezien; enerzijds ziet het CBP toe op de naleving van de Wbp en aanverwante wetten, anderzijds ziet de IGZ erop toe dat er verantwoorde zorg wordt geleverd en dat de beveiliging van medische dossiers op orde is. Het toezicht op de informatiebeveiliging is momenteel voldoende belegd bij de IGZ en het CBP en de huidige wettelijke bepalingen en bestaande veldnormen bieden voldoende aanknopingspunten voor toezicht op de beveiliging van medische dossiers.
Kunt u een actuele lijst samenstellen van zorgverleners en zorginstellingen waar is getoetst op de NEN-norm, waar deze toetsing niet heeft plaatsgevonden en wat de resultaten van de toetsing is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het mogelijk is te beginnen met een Landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD) of een Landelijk Schakelpunt op het moment dat een aangesloten zorgverlener of zorginstelling niet aan de NEN-norm voldoet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke capaciteit wordt door de overheid ingezet voor het afdwingen van deze NEN-norm en het verlenen ondersteuning daarbij?
Zie antwoord vraag 5.
Welk prioritering geeft de overheid aan het naleven van beveiligingsnormen binnen het zorgdomein in relatie tot het aanpakken van hackers die actief lekken kenbaar maken?
Dit onderwerp krijgt momenteel nadrukkelijk de aandacht van de overheid en van het veld. Zoals ik reeds heb aangegeven in de «Leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 26 643, nr. 264) kan responsible disclosure een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan ICT-beveiliging. Door een kwetsbaarheid op een meer besloten wijze en in samenwerking met de getroffen organisatie kenbaar te maken (de verantwoorde of «responsible» disclosure) kunnen de gevolgen voor deze organisatie beperkt worden terwijl ook het publieke belang wordt gediend. Dit heeft nadrukkelijk de voorkeur boven het direct volledig publiekelijk bekend maken van een kwetsbaarheid (full disclosure). De door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) opgestelde leidraad dient dan ook om het toepassen van responsible disclosure bij alle partijen te stimuleren. Deze zal in de Zorg Information Sharing and Analysis Center (ISAC) onder de aandacht worden gebracht van het zorgveld.
Overigens wordt er gewerkt aan een meldplicht voor datalekken die inhoudt dat datalekken onder meer moeten worden gemeld bij het CBP. Dit is verwerkt in het wetsvoorstel «Gebruik camerabeelden en meldplicht datalekken» van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Hoeveel opsporingscapaciteit is ingezet bij het opsporen van hackers die kwetsbaarheden bij het Groene Hart Ziekenhuis hebben aangetoond?
Het onderzoek naar de hack op het Groene Hartziekenhuis is nog niet afgerond. Om die reden kan ik geen uitspraken doen over de hoeveelheid opsporingscapaciteit die is ingezet bij het opsporen van de hackers.
De alternatieve opvang voor slachtoffers van loverboys |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de werkwijze van de Stichting StopLoverboysNu? Wat is uw reactie op de artikelen in het Algemeen Dagblad hierover?1
Ja. Ik ben overtuigd van de goede bedoelingen die de stichting heeft, maar gezien de ernst van de problematiek van sommige van deze meisjes is het zeer wel denkbaar zij ook professionele hulp en zorg nodig hebben.
Hoe beoordeelt u de kritiek dat beloofde hulp uitblijft, dat getraumatiseerde slachtoffers voorlichting moeten geven op scholen, en dat moeders van opgevangen meisjes zich buitenspel gezet voelen?
In hoeverre de kritiek terecht is, kan ik niet beoordelen. Het gaat hier om een particulier initiatief, waarin los van de wettelijke kaders in het zorgdomein kwetsbare meisjes die slachtoffer zijn geweest van een loverboy worden opgevangen en geholpen. De meisjes hebben, al of niet met steun van hun ouders, zich daar vrijwillig gemeld. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben geen wettelijke bevoegdheid om toezicht te houden omdat de activiteiten van de stichting niet kunnen worden aangemerkt als zorg of ondersteuning die tot het domein van de VWS-wetgeving behoort.
Dat wil niet zeggen dat de jeugdzorg met lege handen staat. In geval van misstanden zoals kindermishandeling kan bureau jeugdzorg of het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) een onderzoek instellen, op basis van meldingen van bij voorbeeld huisartsen of onderwijzers volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Dat kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat aanwezige kinderen onder toezicht worden gesteld en uit huis worden geplaatst.
Er wordt op dit moment (door SZW en VWS) onderzocht of er mogelijkheden zijn om toezicht te kunnen houden op privaat gefinancierde internaten. Ik zal bezien of de uitkomsten van dit onderzoek ook toepasbaar zijn op de vragen rond deze stichting.
Vindt u de verhalen van slachtoffers die vertellen over de keerzijde van deze stichting, die belooft hulp te bieden, niet schrijnend? Wat is uw reactie op de oproep van slachtoffers dat er een einde moet komen aan deze werkwijze van de stichting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers van loverboys in een particuliere woning worden opgevangen, door mensen die hier niet voor zijn opgeleid, zonder enige vorm van toezicht of plicht om aan door de overheid gestelde eisen te voldoen?
De berichten over de stichting baren mij zorgen. Tegelijkertijd kan ik met het huidige wettelijke instrumentarium een dergelijk initiatief niet verbieden. Wel is het, zoals hierboven vermeld, mogelijk om in te grijpen bij misstanden zoals kindermishandeling. De ouders kiezen er zelf voor hun kind onder te brengen bij dit particulier initiatief. Voor alle duidelijkheid, er staat hen niets in de weg om professionele hulp te zoeken voor hun dochters.
Deelt u de mening dat de werkwijze van de Stichting ten aanzien van deze uiterst kwetsbare doelgroep, zonder enige vorm van toezicht, niet langer kan voortduren? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat hieraan een einde komt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u eveneens de mening dat dergelijke hulpverlening professioneel georganiseerd zou moeten zijn, gebonden aan regels en kwaliteitseisen, met extern toezicht van (bijvoorbeeld) de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de Inspectie Jeugdzorg kan ingrijpen bij particuliere jeugdzorg instanties, en ook zo nodig kan sluiten, zoals ook het geval is bij de IGZ?
Indien een particuliere zorgaanbieder een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, dan draagt de gesubsidieerde zorgaanbieder er zorg voor dat de Inspectie Jeugdzorg via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder verantwoorde zorg verleend. Zoals ook aangegeven in antwoord op de Kamervragen van het lid Bergkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1555) heb ik samen met het IPO, de Inspectie Jeugdzorg en Jeugdzorg Nederland duidelijke afspraken gemaakt over de inzet van particuliere aanbieders. Deze afspraken zijn neergelegd in het «Protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer». In dit protocol zijn ook afspraken gemaakt over het toezicht op particuliere aanbieders.
Indien de inspectie constateert dat een particuliere aanbieder die een contract heeft met een provinciaal gefinancierde zorgaanbieder, niet voldoet aan de kwaliteitseisen die de Wet op de jeugdzorg aan instellingen stelt, heeft zij dezelfde mogelijkheden om in te grijpen als bij de gesubsidieerde aanbieder. De IJZ kan geen instellingen sluiten, maar zij kan wel de gesubsidieerde zorgaanbieder en de provincie verzoeken de kinderen daar zo snel mogelijk weg te halen. Dit gebeurt in de praktijk ook zo.
Dit protocol is echter niet van toepassing op dit initiatief omdat de stichting geen samenwerkingsrelatie onderhoudt met een gesubsidieerde zorgaanbieder.
Welke maatregelen gaat u nemen om de kwaliteit van de hulpverlening aan deze slachtoffers te waarborgen?
Minderjarige slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in een jeugdzorginstelling of in de vrouwenopvang. Indien de problematiek van het meisje hier aanleiding toe geeft, kunnen slachtoffers van loverboys ook worden behandeld in een jeugdzorgplus instelling. Dit kan het geval zijn wanneer het meisje zich onttrekt aan de behandeling of de loverboy haar aan de behandeling probeert te onttrekken. Voor deze doelgroep is er bij Fier Fryslân het programma Asja II. Samen met het ministerie van Veiligheid en Justitie subsidieer ik acht opvangplaatsen speciaal voor minderjarige slachtoffers van mensenhandel.
Daarnaast is er de categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor buitenlandse meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys.
In hoeverre krijgt Stichting StopLoverboysNu ook geld vanuit het persoonsgebonden budget? Deelt u de mening dat een niet-professionele jeugdzorginstelling geen aanspraak mag maken op deze financieringsstroom?
Ik vind het onwenselijk dat (jeugd)zorginstellingen die ontoereikende zorg bieden met een persoonsgebonden budget worden gefinancierd. De Inspectie Jeugdzorg en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zien erop toe dat instellingen verantwoorde zorg leveren. Het leveren van zorg van onvoldoende kwaliteit kan de aanleiding zijn tot het nemen van maatregelen.
Uit navraag bij het zorgkantoor van de regio waarin deze stichting is gevestigd is naar voren gekomen dat deze stichting niet met een persoonsgebonden budget wordt gefinancierd. Overigens zou, om volledig uit te sluiten dat iemand ooit zijn persoonsgebonden budget heeft aangewend om opvang bij de stichting te bekostigen, bij alle zorgkantoren moeten worden nagevraagd of dit het geval is. Gezien het karakter van de stichting lijkt dit niet aan de orde.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het recht op veilige abortus voor verkrachte vrouwen in oorlogsgebieden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden, recht hebben op medische bijstand zoals gesteld in de Geneefse conventie en bijbehorende protocollen? Bent u van mening dat daaronder ook het recht op veilige abortus valt?
Slachtoffers van oorlogsgeweld, waaronder verkrachting, dienen op basis van het humanitair oorlogsrecht binnen de kortst mogelijke tijd en in de grootst mogelijke omvang de medische zorg te ontvangen die hun toestand vereist. Het humanitair oorlogsrecht voorziet niet specifiek in een recht op veilige abortus, maar abortus kan onder omstandigheden als noodzakelijke medische zorg worden beschouwd.
Bent u met het Verenigd Koninkrijk van mening dat deze humanitair rechtelijke principes voorrang genieten boven eventuele restrictieve nationale abortuswetgeving in het betreffende oorlogsgebied?1
Met het VK zijn wij van mening dat bovengenoemde oorlogsrechtelijke plicht tot noodzakelijke medische zorg ook het aanbieden van abortus aan slachtoffers van verkrachting kan omvatten indien daartoe een medische noodzaak bestaat, ongeacht nationale wetgeving ter zake.
Bent u bereid een publieke voortrekkersrol te spelen door te verklaren dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op veilige abortus en dit op te nemen in het Nationaal Actieplan 1325? Bent u daarnaast bereid de EU te bewegen dit voorbeeld te volgen?
Wij zijn van mening dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit, inclusief veilige afbreking van zwangerschappen. Dit standpunt zullen wij actief en consequent blijven uitdragen, in EU- en VN-verband en andere relevante fora.
Het Nederlandse Nationaal Actieplan 1325 heeft politieke participatie en leiderschap van vrouwen in conflictgebieden als strategische focus voor de samenwerking tussen de (tot op heden) 44 ondertekenaars.
Bent u ervan op de hoogte dat de Amerikaanse regering bij de inzet van zijn hulpgelden een «no abortion» clausule hanteert die in de praktijk zo wordt uitgelegd dat veilige abortus geheel wordt onthouden aan vrouwen en meisjes die zijn verkracht in oorlogsgebieden? Indien ja, wat is hier uw reactie op? 2)
Dit is inderdaad recent bekend geworden. De regering is van mening dat vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden toegang moeten hebben tot een breed pakket van zorg inclusief veilige abortus.
Bent u bereid om er bij de Amerikaanse regering op aan te dringen het zogenaamde Helms amendement zo te interpreteren dat Amerikaanse hulpgelden kunnen worden ingezet voor veilige abortus bij vrouwen en meisjes die verkracht zijn in oorlogsgebieden?
Ja.
Belast de Amerikaanse «no abortion» clausule direct of indirect Nederlands, Europese of VN humanitaire inspanningen, aangezien deze clausule ook geldt voor alle mede door de VS gefinancierde humanitaire activiteiten? Zo ja, bent u bereid te garanderen dat geen door Nederland of de EU gefinancierde hulporganisaties gehinderd wordt door deze clausule?
Er zijn de regering geen gevallen bekend waarin de «no abortion» clausule van invloed is geweest op de besteding van Nederlandse financiering. Echter, in gevallen waarbij Nederlandse ongeoormerkte financiering door de VN wordt vermengd met Amerikaanse financiering waarop de «no abortion» clausule van toepassing is, is niet uit te sluiten dat de clausule ook effect zou kunnen hebben op de inzet van Nederlandse financiering. Nederland zal dit punt in EU-verband en in de beheersraden van de relevante VN-organisaties mede daarom aan de orde stellen.
Bent u bereid bovenstaande onderwerpen te agenderen bij de aankomende vergadering van de VN Commission on the Status of Women die op 4 maart in New York van start is gegaan?
Het thema van de vergadering van de VN Commission on the Status of Women, die van 4 t/m 15 maart in New York plaatsvond, was geweld tegen vrouwen. In dit kader is gesproken over de noodzaak van beschikbaarheid van en toegang tot goede kwaliteit medische zorg voor seksuele en reproductieve gezondheid voor alle vrouwen en meisjes na geweld en verkrachting; dit is inclusief medische zorg voor het veilig afbreken van zwangerschappen. Nederland heeft zich met succes ingezet voor erkenning van het belang van veilige abortus en «emergency contraception» tijdens de Commission on the Status of Women.
De zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door zware bedrijfswagens (zogenaamde heavy goods vehicles, hierna: HGV’s) |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reducing the € 45 billion health cost of air pollution from lorries»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zorgkosten als gevolg van de luchtverontreiniging door HGV’s dienen te worden verlaagd? Zo nee, waarom niet?
Emissies van (vracht)verkeer dragen bij aan de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door luchtverontreiniging. Dat is reden om deze emissies structureel aan te pakken. Dat gebeurt door in EU-kader grenzen te stellen aan de uitstoot via de uitlaatgassen. De betrokken «Euro»-eisen zijn in de afgelopen jaren stapsgewijs aangescherpt. Een volgende aanscherping voor vrachtwagens (Euro VI) is per 31 december 2012 van kracht geworden voor nieuwe types vrachtwagens en zal per 31 december 2013 van kracht zijn voor alle nieuw verkochte vrachtwagens.
Deelt u de mening van de European Environment Agency (EEA) dat de zorgkosten als gevolg van luchtverontreiniging door HGV’s, geschat op € 43 tot 46 miljard per jaar, zouden moeten worden opgenomen in de prijzen van goederen? Zo nee, waarom niet?
In het milieubeleid geldt als algemeen uitgangspunt dat «de vervuiler betaalt». In aanvulling op de Euro-eisen aan de uitstoot worden vrachtwagens belast voor het gebruik van de weginfrastructuur.
In Nederland geldt specifiek voor zware vrachtvoertuigen boven de 12 ton de BZM (Belasting zware motorrijtuigen), beter bekend als «het Eurovignet». Nederland heeft met België, Denemarken, Luxemburg en Zweden een Eurovignetverdrag gesloten en deze landen heffen gezamenlijk het Eurovignet. Het Eurovignet wordt gedifferentieerd op basis van indeling in euroklasse en in het regeerakkoord is hieromtrent afgesproken dat het Eurovignet verder word toegespitst op schonere vrachtwagens. Voor een wijziging van de tariefstructuur is een verdragwijziging nodig. Hierover vindt in de loop van 2013 overleg plaats met de andere verdragslanden.
Het Eurovignet wordt geheven binnen het kader van de Eurovignetrichtlijn. Bij de wijziging van de Eurovignetrichtlijn in 2011 is een begin gemaakt met het internaliseren van een deel van de externe kosten, te weten de schade die ontstaat door luchtverontreiniging en geluidshinder. De Europese Commissie dient uiterlijk op 16 oktober 2015 een rapportage op te stellen over de effecten van deze richtlijn.
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de totale zorgkosten van luchtverontreiniging als gevolg van wegtransport € 3,689 miljard bedragen, waarbij € 1,734 miljard euro voor rekening komt van de HGV’s? Zo nee, waarom niet?
Bij de berekening is uit gegaan van algemeen geaccepteerde aannames over de ernst, omvang en kosten van gezondheidseffecten door deeltjes- en gasvormige luchtverontreiniging. Deze aannames zijn ook onderbouwd in het door de WHO ondersteunde «Clean Air for Europe»-programma. Er is dan ook geen aanleiding om uit te gaan van misrekeningen. Alhoewel over de monetaire waardering van ziekte en sterfte discussie mogelijk blijft, zijn de cijfers als «benchmark» in Europa breed aanvaard. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de waardering van verloren levensjaren en «zorgkosten». De genoemde geldbedragen slaan op het geheel van de gezondheidsschade en bestaan voor bijna 75% uit verloren levensjaren en voor ruim 15% uit verloren gezonde levensjaren door chronische bronchitis en andere luchtwegaandoeningen. Circa 9% bestaat uit de kosten van arbeidsverzuim en nog geen 1% uit kosten van medicijnen en ziekenhuisopname (de zorgkosten in engere zin). Met name over de waardering van verloren levensjaren bestaat discussie.
Bent u bereid om precies uit te zoeken wat de schadelijke effecten zijn van HGV’s voor de volksgezondheid in Nederland, in termen van aantal vroegtijdige extra sterftegevallen dan wel het gemiddeld verlies in levensverwachting?
Het RIVM berekent jaarlijks het aantal vroegtijdige sterfgevallen ten gevolge van acute blootstelling aan verhoogde luchtverontreiniging en het gemiddelde levensduurverlies ten gevolge van langdurige blootstelling aan luchtverontreiniging voor de gehele Nederlandse bevolking. Ten gevolge van acute blootstelling overlijden naar schatting jaarlijks ca. 3000 mensen enkele weken tot maanden eerder dan anders het geval zou zijn geweest. De langdurige blootstelling veroorzaakt naar schatting gemiddeld voor de Nederlandse burger een levensduurverlies van ca. 11 maanden. In aansluiting bij de internationale benadering speelt in dergelijke berekeningen van de gezondheidseffecten de blootstelling aan PM2.5 een overheersende rol.
Bent u bereid uit te zoeken welk aandeel HGV’s in Nederland hebben in de totale luchtverontreiniging, uitgesplitst naar fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2)? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel van HGV’s aan de gemiddelde concentraties van PM10, PM2.5 en NO2 in Nederland is respectievelijk 2,0%, 2,7% en 16,4%. In de grote agglomeraties is de bijdrage aan de gemiddelde concentratie iets groter (respectievelijk 2,3%, 2,9% en 18,6%).
Onderschrijft u de bevindingen van de EEA dat in Nederland de zorgkosten van Euroklasse III HGV’s gemiddeld 7,1 eurocent per km zijn en in Amsterdam zelfs gemiddeld 8,1 cent per km, terwijl de zorgkosten van Euroklasse IV HGV’s gemiddeld respectievelijk 4,4 en 4,9 cent per km zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de EEA berekeningen is uitgegaan van internationaal algemeen geaccepteerde aannames. Zie ook antwoord 4.
Hoeveel HGV’s van Euroklasse III en lager zijn er nog in het wagenpark in Nederland?
De HGV’s van Euroklasse III en lager maken ca. 52% uit van het Nederlandse vrachtwagenpark.
Welke stappen bent u bereid te nemen om het wagenpark van logistieke bedrijven zodanig te vernieuwen dat zij geen gebruik meer maken van HGV’s van Euroklasse III en lager, maar enkel nog van Euroklasse VI, V en VI?
In de afgelopen jaren zijn door de rijksoverheid al veel maatregelen genomen om het wagenpark schoner te maken. Voor vrachtwagens en bussen is veel subsidiegeld gestopt in het voorzien van bestaande voertuigen van emissieverminderende voorzieningen (roetfilters) en de stimulering van de aanschaf van de schoonste vrachtwagens (Euro V, EEV).
Medio 2012 is het subsidieprogramma voor de stimulering van nieuwe Euro VI-voertuigen gestart; hiervoor is € 40 mln. gereserveerd. Vanaf 31 december 2013 mogen Euro V-voertuigen niet meer geleverd worden. Verder is Nederland één van de deelnemers in het Eurovignet (zie ook het antwoord op vraag 3). Daarnaast hebben decentrale overheden verschillende maatregelen genomen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Eén van de belangrijkste voorbeelden hiervan is de milieuzone voor vrachtverkeer in binnensteden en op de Maasvlakte. De toegangseisen op de Maasvlakte verschillen van die van milieuzones in binnensteden. Op de Maasvlakte geldt vanaf 1 januari 2014 dat alle vrachtauto's met dieselmotor die nieuw op kenteken zijn gezet vanaf 1 januari 2013 over een Euro VI motor moeten beschikken. Vrachtauto's die vóór 1 januari 2013 nieuw op kenteken zijn gezet mogen niet ouder zijn dan zeven jaar. In binnensteden hebben diesel vrachtauto’s met Euro IV motor of hoger en met Euro III motor met gecertificeerd roetfilter die jonger zijn dan acht jaar toegang tot de milieuzone. Per 1 juli 2013 wordt deze eis aangescherpt naar alleen euro IV vrachtauto’s of hoger.
Ook bij aanbestedingen door overheden en contracten met leveranciers kunnen eisen worden gesteld aan het gebruikte wagenpark.
Deelt u de mening dat, gezien de toenemende kennis over de schadelijke effecten van luchtverontreiniging voor de volksgezondheid, er binnen Europa strengere wetgeving nodig is?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u zich daar voor inzetten en welke concrete maatregelen stelt u voor?
De Europese Commissie werkt momenteel aan de herziening van het EU-beleid en de EU-regelgeving met betrekking tot luchtverontreiniging en luchtkwaliteit. Eind 2013 hoopt de Commissie nieuwe voorstellen te presenteren. Nederland draagt hieraan bij middels WHO-bijeenkomsten ter evaluatie van de huidige kennis over gezondheidseffecten en via expertbijeenkomsten van de Europese Commissie. Het kabinet zet zich in voor verdere reductie van emissies en van blootstelling aan luchtverontreiniging. De wijze waarop en via welke maatregelen zal in belangrijke mate samenhangen met nieuwe Europese afspraken over het EU-bronbeleid. Het is belangrijk dat de daarin nagestreefde ambitie een Europees gedeelde ambitie zal zijn, omdat anders het gelijke Europese speelveld ontbreekt en de Nederlandse concurrentiepositie wordt aangetast.
Kwalificering van zionisme en islamkritiek als “misdaad tegen de menselijkheid” |
|
Raymond de Roon (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat premier Erdogan van Turkije recent op het Vienna forum of the Alliance of Civilizations (een VN initiatief voor dialoog tussen het Westen en de Islam) «islamofobie» gelijkstelde aan antisemitisme en er voor pleitte islamofobie en zionisme als een misdaad tegen de menselijkheid te beschouwen?1
Ik neem uitdrukkelijk afstand van de uitspraak van premier Erdoğan. Dit soort uitspraken schaadt een gunstig klimaat voor vrede in de regio en ze hinderen normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël. Nederland blijft een groot voorstander van een toenadering tussen Turkije en Israël en zal zich hiervoor ook sterk blijven maken.
Deelt u de mening dat een dialoog, zoals het Vienna forum, met islamitische heersers die het sprookje verkondigen dat islam vrede is, die antisemitisme verspreiden en die islamkritiek de kop indrukken, verspilde moeite is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u richting Turkije en de internationale gemeenschap ondernomen naar aanleiding van de volgende recente vijandige uitlatingen van premier Erdogan?:
De Nederlandse positie is de Turkse regering bekend en ook nu weer uitgedragen.
Indien u niets heeft gedaan, wilt u dan toelichten waarom u deze «haattaal» van premier Erdogan ongemoeid heeft gelaten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als «islamofobie» door Turkije als misdaad tegen de menselijkheid wordt beschouwd, dat land een fundamenteel tegenstander is van de vrijheid van meningsuiting en derhalve een vijand van de Westerse verworvenheden?
Nee.
Wanneer erkent u eindelijk eens dat het toetredingsproces van Turkije tot de Europese Unie een kansloze en onwenselijke zaak is? Wilt u alles in het werk stellen om daar een eind aan te maken?
Het toetredingsproces van Turkije is voor de EU – en dus ook voor Nederland – van wezenlijk strategisch en economisch belang. Bovendien is dit proces een belangrijke motor voor hervormingen in Turkije, mede op het gebied van mensenrechten. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het Kabinet ziet geen aanleiding om af te wijken van dit beleid.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer I.A. over activiteiten die hij in Afghanistan voor Defensie zou hebben verricht?1
Ja.
Is het waar dat I.A. in Afghanistan betrokken was bij de levering van wapens aan Nederlandse militairen? Indien ja, waar waren deze wapens voor bestemd en waarom was hier een burger bij betrokken?
Over operationele zaken betreffende de MIVD kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Is het waar dat I.A. recent een vergoeding van 500.000 euro is geboden maar dat dit aanbod maar voor beperkte duur van kracht was? Indien ja, waarom werd deze vergoeding geboden en waarom was het aanbod voor beperkte duur geldig?
Volledigheidshalve verwijs ik u naar mijn brief van 21 januari 2013, Kamerstukken 2012–2013, 33 400 X, nr. 48. Meer in het algemeen spreek ik me niet in het openbaar uit over details van operationele zaken van de MIVD en/of individuele gevallen.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen niet is geëffectueerd voor mensen met een uitkering? Kunt u dit toelichten?1 2
Met dagtekening 2 maart 20123 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over deze verruiming een brief gezonden. Over dit onderwerp vindt nog overleg plaats binnen het Kabinet, waarbij zorgvuldig zal worden gekeken naar de uitgangspunten uit de brief van 2 maart 2012.
Ziet u mogelijkheden om alsnog tegemoet te komen aan de wens om bij gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van belastingen en heffingen die door gemeenten, provincies en waterschappen worden geheven, de vermogenstoets in zijn geheel gelijk te stellen aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in artikel 34 van de Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in het amendement Spekman?3 Zo nee, wat is hiervan de reden?
Ik ben niet voornemens om een gelijkstelling van de vermogenstoets bij kwijtschelding aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in de Wet werk en bijstand, dwingend aan de decentrale overheden voor te schrijven. Hiermee zou sprake zijn van een ongewenste inperking van de beleidsvrijheid van de decentrale overheden.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, vanwege een ongelukkig peilmoment, door gemeente of provincie niet wordt toegekend, omdat mensen op het peilmoment net bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag of een teruggave van de Belastingdienst op de rekening gestort hebben gekregen en daardoor teveel vermogen op de bankrekening hebben staan? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen aanspraak kunnen maken op hun recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen?
Bij de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen geldt als peilmoment de datum waarop het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend. Belastingschuldigen bepalen zelf wanneer zij het verzoek indienen. De kwijtscheldingsregeling stelt hiervoor geen termijn.
De gevolgen van de overname van Deutsche Bank voor diverse klantengroepen |
|
Jaco Geurts (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Deutsche Bank is drama voor boeren en winkeliers»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de in dit artikel genoemde klanten vanwege de overname door Deutsche Bank (opgelegd door de Europese Commissie) eigenlijk buiten hun schuld in een lastige situatie zijn gebracht?
Deutsche Bank is in Nederland actief geworden door een onderdeel van ABN Amro te kopen, dat ABN Amro van de Europese Commissie ter goedkeuring van de verleende staatssteun diende af te stoten. Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 3 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532, zijn in materiële zin de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank daarbij dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken. Wel is het mogelijk dat Deutsche Bank, wanneer vervolgens de looptijd van (een van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpast, bijvoorbeeld als onderdeel van een wijziging van haar strategie. Hierdoor kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terecht komen. Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangegeven, heeft Deutsche Bank echter richting mij aangegeven, per klant naar een passende oplossing te zoeken indien de klant door een strategiewijziging van Deutsche Bank in de problemen komt.
Zouden door de overnemende partij Deutsche Bank de bestaande financieringsvoorwaarden niet gerespecteerd behoren te worden? Waarom is dan in dit geval eenzijdige wijziging van deze voorwaarden toch toegestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het er ook mee eens dat het dan ook eigenlijk onterecht en onwenselijk is dat de in het artikel genoemde klanten van Deutsche Bank mogelijk gedwongen worden om forse boetes te betalen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1533, waarin wordt ingegaan op de rol van boeteclausules en de specifieke situatie bij Deutsche Bank.
Welke rol ziet u voor de overheid om deze klanten schadeloos te stellen? Ziet u mogelijkheden om hierbij verder te gaan dan een vrijblijvende oproep in de richting van Deutsche Bank (zoals in het antwoord op de eerdere vragen werd aangegeven)?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op Kamervraag 6 van de leden Van Hijum en Geurts (beiden CDA) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1532 is de strategiewijziging van Deutsche Bank een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing en is het niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank. Ik zie nu dan ook geen rol voor de overheid hierbij. Mocht er sprake zijn van overtreding van wettelijke normen dan kunnen partijen zich altijd tot de rechter wenden. Een speciaal onderzoek door een onafhankelijke instantie acht ik nu niet aan de orde. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank zo snel mogelijk samen met deze klanten op zoek gaat naar een passende oplossing. Dit heeft Deutsche Bank ook zo richting mij aangegeven, en ik ga er daarom van uit dat Deutsche Bank hier op een adequate wijze werk van zal maken.
Welke onafhankelijke instantie zou deze problematiek eventueel nog eens kunnen bekijken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja.
Turkse pleegkinderen in Europa |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter van de Turkse parlementaire onderzoekscommissie voor de mensenrechten dat de Turkse regering zou overwegen Turkse kinderen die zijn ondergebracht bij christelijke en homoseksuele gezinnen in Europese landen terug te halen naar Turkije?1
Er kan geen sprake zijn van «terughalen» van Turkse kinderen door de Turkse regering. Deze uitspraak vindt geen enkele steun in het Haags Kinderbeschermingsverdrag uit 1961.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de voorzitter dat Turkije eventueel beroep zou kunnen doen op de Haagse Conventie uit 1961? Wat zou de betekenis van deze conventie in dit verband kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de bezwaren van de Turkse regering tegen het pleeggezinnenbeleid in Nederland en andere Europese landen?
Voor zover er bij de Turkse regering bezwaren zouden leven tegen het pleeggezinnenbeleid, ben ik niet in de positie deze uiteen te zetten.
Klopt het dat de Turkse regering de Turkse ambassades in Europese landen heeft opgedragen aandacht te besteden aan de kwestie van de pleegzorg? Zo ja op welke wijze?
De Turkse autoriteiten hebben Nederland verzocht hen te informeren als een kind met de Turkse nationaliteit onder verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg komt te vallen en over gerechtelijke beslissingen over plaatsing van kinderen met de Turkse nationaliteit in pleeggezinnen. Op dit moment wordt bezien hoe hiermee moet worden omgegaan.
Op hoeveel kinderen met een Turks paspoort in Nederland is een uithuisplaatsing van toepassing?
Ik beschik niet over deze informatie.
Hoeveel van deze kinderen verblijven bij een gezin zonder Turkse wortels?
Zie antwoord vraag 5.
Is er naar uw mening behoefte aan meer Turkse pleeggezinnen?
Ja. De culturele diversiteit van het pleegouderbestand is geen afspiegeling van de Nederlandse samenleving. Er is in de praktijk wel behoefte aan pleegouders met een andere culturele achtergrond. De regionale verschillen daarin zijn groot. Daarom wordt de werving van pleegouders vooral regionaal ingestoken, zowel wat betreft de algemene werving onder diverse doelgroepen, als ook de kindgerichte werving (op maat).
Heeft Turkije bij zijn klachten ook aangeboden om de helft van de kosten van de noodzakelijk geachte jeugdzorg voor deze deels Turkse kinderen ten koste van Turkije te laten komen?
Nee.
Bent u voornemens met de Turkse ambassadeur het gesprek aan te gaan om uit te leggen hoe het Nederlandse systeem van Jeugdzorg werkt?
Wanneer de Turkse overheid of de Turkse ambassade de Nederlandse regering benadert met vragen over de werkwijze in de Nederlandse pleegzorg, zijn wij bereid hen toe te lichten dat er zorgvuldige afwegingen worden gemaakt bij het plaatsen van kinderen in pleeggezinnen.
Wat gaat u verder ondernemen in deze kwestie?
Zie antwoord vraag 9.
De aantasting van het leefgebied van de zeer zeldzame veldspitsmuis in Sibculo |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de beschermde zeer zeldzame veldspitsmuis voorkomt op het kloosterterrein in Sibculo, maar dat Stichting Klooster Sibculo door intensief beheer en niet toegestane onderhoudswerkzaamheden meerdere malen het leefgebied van de veldspitsmuis heeft aangetast en daarmee verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet heeft overtreden?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
In het verleden hebben kapwerkzaamheden plaatsgevonden, waardoor mogelijk verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet zijn overtreden. Uit onderzoek dat de Stichting Klooster Sibculo (verder: de Stichting) na de kap heeft laten uitvoeren door de Zoogdiervereniging blijkt dat er inderdaad veldspitsmuizen voorkomen op het kloosterterrein. Door Dienst Regelingen is daarom bij de Stichting om een beheerplan gevraagd. De Stichting heeft door de Zoogdiervereniging een beheerplan laten opstellen.
Kunt u uiteenzetten hoe u ervoor zorgt dat het beheer van het kloosterterrein in overeenstemming is en blijft met de Flora- en faunawet en welke deskundige(n) u hiervoor raadpleegt?
Als daar aanleiding voor is, controleert de NVWA op verzoek van Dienst Regelingen of de stichting zich houdt aan het door de Zoogdiervereniging opgestelde beheerplan.
Kunt u bevestigen dat u Stichting Klooster Sibculo heeft opgelegd de toekomstige kloostertuin die zij willen realiseren geschikt te maken als leefgebied voor de veldspitsmuis als compensatie voor het blootleggen van oude kloostermuren? Zo neen, waarom niet?
De Stichting zal bij werkzaamheden die niet onder het beheerplan vallen opnieuw onderzoek moeten (laten) verrichten. De Stichting is daarvan op de hoogte. Het is dan aan Dienst Regelingen om te bepalen of al dan niet compensatie moet worden opgelegd.
Is het waar dat Stichting Klooster Sibculo het niet eens is met de aanvullende maatregelen die u heeft opgelegd ten aanzien van de inrichting en onderhoud van het kloosterterrein in Sibculo? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en hoe wilt u voorkomen dat in de toekomst nogmaals het leefgebied van de veldspitsmuis verder zal worden aangetast?
Bij de Stichting leven nog enige onduidelijkheden. Er zal nog overleg met Dienst Regelingen plaatsvinden.
Deelt u de mening dat verdere aantasting van het leefgebied van de zeer zeldzame veldspitsmuis te allen tijde dient te worden voorkomen in plaats van achteraf te worden opgemerkt en dat daar intensief toezicht voor noodzakelijk is, gelet op het feit dat Stichting Klooster Sibculo in het verleden meerdere malen de fout in is gegaan met het beheer en ouderhoud van het terrein? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe u ervoor zorgt dat er voldoende toezicht zal worden gehouden op het beheer en onderhoud van het kloosterterrein, de inrichting van de toekomstige kloostertuin en of dit wel in overeenstemming gebeurt met de door u gestelde aanvullende eisen met betrekking tot zeer extensief en gefaseerd onderhoud, zodat het leefgebied van de velspitsmuis niet verder wordt aangetast? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 5.
De sluiting van het Institut Néerlandais |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken van 8 november 2012, waarin u aangaf dat u de culturele samenwerking met Frankrijk wilt versterken, dat het u «een lief ding waard is…het Institut Néerlandais in stand te houden», en dat de kans «zeer, zeer groot is» dat het Institut Néerlandais openblijft?1
Ik heb destijds gezegd «Nederland moet meer doen aan culturele programma’s in Frankrijk en de schaarse beschikbare middelen minder stoppen in stenen». Het Institut Néerlandais gaat mij aan het hart. Een andere opzet onder verantwoordelijkheid van de ambassade en in samenwerking met Nederlandse en lokale culturele instellingen is goedkoper en kosteneffectiever.
Het pand aan de Rue de Lille blijft een culturele bestemming met Nederlandse signatuur behouden door actievere exploitatie door de eigenaar, de Fondation Custodia. De ambassade is voornemens in het pand kantoorruimte te huren ten behoeve van de culturele afdeling, die op projectbasis zal samenwerken met Custodia.
Hoe verhoudt deze belofte zich tot het feit dat u nu stopt met de subsidie voor het Institut?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u de Raad van Cultuur gevraagd een advies uit te brengen over een nieuwe opzet van de culturele relaties van Nederland met Frankrijk, nadat u besloot de subsidie voor het Institut Neerlandais te staken?
Frankrijk kent een rijke traditie van kunst en cultuur en een hoogstaand cultureel aanbod. In deze concurrerende omgeving de Nederlandse culturele sector voor het voetlicht brengen, vergt een gedegen vraaggerichte aanpak. Ik heb de Raad voor Cultuur verzocht advies uit te brengen over de toekomstige programmering omdat ik hecht aan de bilaterale culturele betrekkingen met Frankrijk en aan advies hierover van het culturele veld. Dit is een goede gelegenheid een extra slag te maken op het gebied van professionalisering, efficiëntie en vernieuwing.
Hoe verhoudt de frase «Minister Timmermans heeft de Raad voor Cultuur verzocht dit voorjaar een advies uit te brengen over een nieuwe opzet van de bilaterale culturele relaties met Frankrijk» in het persbericht over deze kwestie zich tot het feit dat de Raad voor Cultuur al in september 2012 aan uw voorganger liet weten hierover een ongevraagd advies uit te brengen?
Ik heb na mijn aantreden besloten om het ongevraagd advies om te zetten in een gevraagd advies om hiermee aan te geven dat dit voor mij hoge prioriteit heeft.
Waarom volgt u niet de motie-Bonis/Ten Broeke2, waarin het kabinet wordt verzocht «alvorens onomkeerbare besluiten te nemen die het postennet aangaan, een toekomstvisie op het postennet te ontwikkelen en deze met de Kamer te delen»?
Het Institut Néerlandais is een stichting naar Frans recht en geen onderdeel van het postennet. Het advies van de Raad voor Cultuur betreft de culturele relaties met Frankrijk en hoe daar met de beschikbare middelen op terrein van professionalisering, efficiëntie en vernieuwing een extra slag te maken.
Bent u bereid om geen onomkeerbare stappen te nemen totdat de toekomstvisie op het postennetwerk in de Kamer besproken is en het advies van de Raad van Cultuur binnen is?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u doorgerekend wat de langetermijneffecten zijn van deze verminderde Nederlandse culturele aanwezigheid in Frankrijk? Bent u bereid deze cijfers met de Kamer te delen?
Er zal geen sprake zijn van verminderde culturele aanwezigheid in Frankrijk. In de nieuwe opzet wordt alleen bespaard op vaste kosten voor huur, onderhoud en personeel. Sterker nog, deze opzet biedt ons de mogelijkheid onze culturele aanwezigheid te versterken.
Hoe gaat u na 2013 de continuïteit van culturele programma’s in Frankrijk waarborgen? Gaat Nederland wel meer doen aan culturele programma’s in Frankrijk, ondanks de sluiting? Zo ja, wordt hier het vrijgekomen geld voor gebruikt? Zo neen, waarom niet?
Een kleine, flexibele culturele afdeling van de ambassade brengt minder vaste kosten mee waardoor een groter deel van de middelen aangewend kan worden voor culturele activiteiten. Uitgangspunten zijn uiteraard continuïteit en ook intensivering van Nederlandse aanwezigheid op belangrijke Franse festivals, beurzen en podia en behoud van de bestaande netwerken.
Wat zal er gebeuren met de kunstcollectie uit de nalatenschap van Frits Lugt?
De kunstcollectie uit de nalatenschap van Frits Lugt maakt geen onderdeel uit van het Institut Néerlandais. Zij wordt beheerd door de Fondation Custodia die ook gevestigd is aan de Rue de Lille.
Het bericht “Kritisch rapport over voortgang jeugdzorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kritisch rapport over voortgang jeugdzorg»?1
Ja.
Deelt u de zorgen, geuit in het rapport?
De bevindingen in het rapport sluiten naadloos aan bij de gespreksagenda in het bestuurlijk afstemmingsoverleg met betrokken partijen.
Kunt u toezeggen dat de termijnen waarbinnen overkoepelende planningsdocumenten, de wettelijke, bestuurlijke en financiële kaders en de afspraken over continuïteit van zorg gehaald worden en hierover aan de Kamer rapporteren?
Ja, dat zeggen we toe. In het transitieplan zullen deze punten terugkomen. Het transitieplan zal zo spoedig mogelijk na het bestuurlijk overleg met VNG en IPO dat in april plaatsvindt, aan uw kamer worden aangeboden.
Kunt u een overzicht geven van de concrete afspraken die zijn gemaakt met de veldpartijen over hun inbreng en verantwoordelijkheid in het decentralisatieproces?
De veldpartijen – koepels van zorgaanbieders en beroepsverenigingen, maar ook de landelijke cliëntenorganisaties – zijn van wezenlijk belang voor het slagen van de stelselwijziging. Hun expertise, hun draagvlak en hun inzet acht ik van groot belang tijdens de transitie. De veldpartijen zijn op verschillende manieren betrokken:
Zijn er afspraken gemaakt met Zorgverzekeraars Nederland en de koepelorganisaties van de aanbieders van jeugdzorg hoe een zorgvuldige en effectieve overdracht te realiseren?
In het overleg met VNG, IPO en veldpartijen is geïnventariseerd welke thema’s allemaal spelen bij een zorgvuldige en effectieve overdracht, zoals frictiekosten, continuïteit van zorg, etc.
In het bestuurlijk overleg van april zullen over frictiekosten en continuïteit van zorg nadere afspraken worden gemaakt.
Tevens is overleg gaande over de wijze waarop zorgverzekeraars en gemeenten gaan samenwerken om een zorgvuldige overdracht te realiseren.
Turkse vluchtelingenkampen alias jihadistische rekruteringskampen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Christians Squeezed Out by Violent Struggle in North Syria» en «Syrië telt spoedig geen christenen meer», waarin onder meer de problemen van Syrische christenen in Turkije worden aangekaart?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat in Turkse vluchtelingenkampen de terreurorganisatie Jahbat al Nusra gevluchte Syrische mannen die de strijdbare leeftijd hebben, rekruteert en terugstuurt naar Syrië om daar jihad te voeren?
Er is geen bevestigde informatie beschikbaar over vluchtelingen in Turkse vluchtelingenkampen die gerekruteerd worden door de terreurorganisatie Jahbat al Nusra. Ik zie daarom geen aanleiding dit aan te kaarten.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat in Turkije door de VN-gefinancierde vluchtelingenkampen, waar Nederland ook flink aan bijdraagt, omgetoverd blijken te worden tot rekruteringskampen voor jihadisten? Zo ja, bent u bereid dit aan te kaarten bij de VN en Turkije en geen euro meer over te maken voor noodhulp aan Syrische vluchtelingenkampen via de VN zolang deze situatie voortduurt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de Iraakse constatering dat de steun van Turkije aan de Syrische oppositie ook een destabiliserend effect heeft op Irak? Welke consequenties verbindt u daaraan? 2
De federale regering in Bagdad, die een moeizame relatie met Turkije onderhoudt, maakt zich zorgen over de ontwikkelingen in Syrië en de mogelijke consequenties hiervan voor de eigen soennitische minderheid. Nederland blijft, net als de EU en de VN, tegenover Irak benadrukken dat een stabiel en verenigd Irak belangrijk is voor de stabiliteit in de regio.
Deelt u de mening dat er snel een oplossing moet komen voor de naar Turkije gevluchte Syrische christenen, die aangeven zich onveilig te voelen door de rebellen in de kampen en die geen liefdadigheidshulp ontvangen vanwege hun christen-zijn?
Volgens UNHCR zijn er geen aanwijzingen voor «sektarisch» geweld richting Syrische christenen in Turkse vluchtelingenkampen. Syrische christenen kiezen er veelal voor om, met toestemming van de autoriteiten, buiten de vluchtelingenkampen te verblijven. UNHCR heeft contact met enkele van deze vluchtelingen.
Heeft u kennisgenomen van het verzoek van Syria Request, waarin wordt beschreven dat de meeste Syrische christenen uit Hassaka ervoor kiezen 850 kilometer dwars door het Syrische oorlogsgebied te vluchten, naar Libanon, omdat Turkije hen de toegang weigert tot Tur Abdin?
Ja, Syria’s Request is door mijn ministerie geïnformeerd dat er geen informatie is die erop wijst dat Turkije vluchtelingen de toegang weigert tot Tur Abdin.
Hoe apprecieert u in dit kader de toezegging van Ankara om een apart vluchtelingenkamp voor Syrische christenen op te zetten indien nodig? Is de Turkse regering bereid om in het Tur Abdin een vluchtelingenkamp in te richten, en zo ja, hoeveel Syrische-christelijke vluchtelingen is Turkije bereid hierin toe te laten en wat gebeurt er met de overigen?
Deze toezegging wordt door UNHCR Turkije niet bevestigd.
De moord op een christelijke asielzoeker |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christelijke asielzoeker als moslim begraven» en het vervolgartikel «Kerk Noardburgum vreest geweld tegen bekeerlingen»?1
Ja
Kunt u aangeven of het slachtoffer in kwestie voor zijn dood is bedreigd vanwege zijn keuze voor het christelijk geloof? Zo ja, was het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) hiervan op de hoogte?
Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) was bekend met de keuze van betrokken asielzoeker voor het christelijk geloof. Bij zijn plaatsing is hiermee rekening gehouden, door hem te plaatsen in een locatie waar diverse christelijke asielzoekers gehuisvest zijn. Het COA meldde mij dat noch door betrokkene, noch door andere bewoners of belangenorganisaties aan het COA signalen gegeven zijn dat hij bedreigd werd dan wel dat hij zich onveilig voelde.
Bent u bekend met de zorgen van de kerkelijke gemeente van het slachtoffer die in het verleden meerdere malen te maken heeft gehad met bedreigingen van bekeerde asielzoekers? Zijn er de afgelopen anderhalf jaar bedreigingen geweest van asielzoekers wegens de godsdienstige overtuiging in het asielzoekerscentrum Burgum? Zo ja, welke maatregelen zijn er getroffen om dit aan te pakken?
Het COA heeft aangegeven geen meldingen ontvangen te hebben over bedreigingen wegens godsdienstige overtuigingen van asielzoekers in azc Burgum. In azc Burgum zijn meerdere christelijke asielzoekers gehuisvest. Hun geloofsovertuiging is openlijk bekend zonder dat dit tot problemen heeft geleid. De medewerkers op de locatie zijn extra waakzaam om te voorkomen dat zich incidenten voordoen.
Herkent u zich in de zorgen van de kerkelijke gemeente over het asielzoekerscentrum St. Annaparochie over de bedreigingen en intimidatie van christelijke asielzoekers? Zo ja, welke maatregelen zijn er getroffen om een einde te maken aan deze dreigende situatie? Bent u van mening dat deze maatregelen effectief zijn geweest?
Het COA heeft aangegeven de zorgen van de kerkelijke gemeente niet te herkennen. In het azc St. Annaparochie zijn diverse christelijke asielzoekers gehuisvest zonder dat dit tot problemen leidt met bewoners met een andere overtuiging. Het COA meldde mij dat bij het incident waar, in het genoemde artikel in het Nederlands Dagblad, aan wordt gerefereerd volgens de verklaring van het slachtoffer geen sprake was van discriminatie of intimidatie op basis van zijn geloofsovertuiging. Het COA is alert op signalen van discriminatie en intimidatie en heeft de medewerkers getraind in het herkennen van signalen en diverse interventietechnieken. Bij de afhandeling van het genoemde incident bleek dit effectief te zijn.
Zijn de genoemde incidenten ook bekend bij de politie en het COA? Bent u van mening dat de veiligheid van (bekeerde) christelijke asielzoekers momenteel voldoende gewaarborgd zijn? Zo ja, waar baseert u dat op?
Alle incidenten van enige omvang worden door het COA met de politie besproken in een regulier afstemmingsoverleg. Ook indien er sprake is van een gespannen situatie wordt dit aan de politie gemeld. Daarnaast ondersteunt het COA bewoners als zij aangifte willen doen. Het COA stelt zich ten doel de veiligheid van alle bewoners zoveel mogelijk te borgen. Ten aanzien van integriteitsschendingen voor kwetsbare groepen op de COA-locaties, zoals bekeerde christenen en LHBT’s, zijn diverse maatregelen genomen, mede naar aanleiding van het in vraag 7 genoemde rapport. Ik ben van mening dat de veiligheid van kwetsbare groepen in de COA-opvang, waaronder christelijke asielzoekers, zo veel mogelijk geborgd is. Een volledige garantie dat zich nimmer een incident zal voordoen is niet realistisch.
Deelt u de mening dat een onafhankelijk vertrouwenspersoon beschikbaar moet worden gesteld waarbij asielzoekers, zo nodig anoniem, een eerste melding kunnen doen van geweld en intimidatie? Zo nee, waarom niet?
De mening dat er een onafhankelijke vertrouwenspersoon moet worden ingesteld waarbij asielzoekers, zonodig anoniem, een eerste melding kunnen doen van geweld en intimidatie, deel ik niet.
Meldingen van geweld of dreigingen kunnen bij de COA medewerkers, desgewenst anoniem, worden gedaan. Ook kunnen asielzoekers terecht bij medewerkers van Vluchtelingenwerk en het Gezondheidscentrum asielzoekers (GCA). Op ieder azc worden bewoners er voorts op gewezen dat er belangenverenigingen zijn voor christenen en andere groepen. De COA-medewerker zal bewoners doorverwijzen naar een belangenvereniging die aansluit bij de hulpvraag van de individuele bewoner.
Welke verbeteringen zijn doorgevoerd door het COA in samenwerking met stichting Gave en het COC naar aanleiding van het (onafhankelijk) rapport van Deloitte BOI? Welke verbeteringen moeten nog doorgevoerd worden? Hoeveel meldingen van bedreiging zijn er tegen (bekeerde) christenen gedaan sinds het uitkomen van het rapport?
Het COA heeft, in goede samenwerking en afstemming met Stichting Gave en het COC, alle aanbevelingen uit het in de vraagstelling genoemde rapport overgenomen. Het rapport is uw Kamer eerder toegezonden2.
In 2012 zijn er diverse gesprekken gevoerd waarin de organisaties konden aangeven of zij nog suggesties hadden voor aanpassingen in de werkwijze van het COA. Deze gesprekken zullen ook in 2013 weer plaatsvinden. In 2013 zal in goed overleg, waar nodig, gewerkt worden aan verdere verbeteringen in de positie van christelijke en LHBT asielzoekers.
Belangenorganisaties kunnen bij het COA ook meldingen doen van signalen betreffende (dreigende) incidenten. Het COA heeft mij meegedeeld dat uit de jaarrapportage van Stichting Gave blijkt dat in 2012 in totaal 18 meldingen werden gedaan vanuit 13 verschillende azc’s (dit betreft zowel de meldingen aan het COA als aan Stichting Gave).
Het falende Nederlandse anti-dopingbeleid |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands anti-dopingbeleid faalt»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de uitspraak van de Belgische autoriteiten «Nederland is een zwakke schakel in de internationale bestrijding van de dopinghande»?
Het in de uitzending geschetste beeld wordt door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) en het openbaar ministerie (OM) niet herkend. Dit neemt niet weg dat het nuttig is de eigen aanpak te blijven bezien op eventuele mogelijkheden tot verbetering. Wij verwijzen in dat verband naar onze antwoorden hierna.
Is u bekend dat er de afgelopen twee jaar een verdubbeling van het aantal laboratoria van vier naar acht heeft plaatsgevonden? Zo ja, welke actie(s) heeft u ondernomen? Zo nee, waarom niet? Heeft u – indien van toepassing – deze informatie gedeeld met de Nederlandse Dopingautoriteit? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft meegedeeld dat tijdens een bezoek van de Belgische autoriteiten aan het Functioneel Parket onder andere is aangegeven dat vanuit België een tendens werd gezien van een toename van laboratoria. Concrete aantallen zijn daarbij niet genoemd. De IGZ en het OM kunnen (een toename van) het bestaan van laboratoria niet op basis van eigen informatie bevestigen.
Daarnaast is tijdens het bezoek gesproken over een concreet onderzoek inzake doping. In deze zaak is de uit België ontvangen informatie door de opsporingsdiensten in Nederland in behandeling genomen.
Bent u geïnformeerd door de advocaat-generaal van het Gentse hof over de verdubbeling van het aantal laboratoria van vier naar acht in de afgelopen twee jaar? Zo ja, welke actie(s) heeft u hierop ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het gegeven dat de doping wordt verhandeld via een twintigtal websites, die vermoedelijk door Nederlanders worden beheerd? Zo ja, wat heeft u gedaan en wat gaat u doen om deze illegale handel een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Ja, via websites worden dopinggeduide middelen aangeboden. Wij verwijzen voor de aanpak van dopinghandel naar antwoord 8 en naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2520, ingezonden 6 maart 2013). Verder werkt de IGZ op dit moment aan een aanvullende aanpak die tot doel heeft om onbevoegde aanbieders van geneesmiddelen op internet te beboeten. Het gaat daarbij om reclame voor en het onbevoegd aanbieden van geregistreerde geneesmiddelen, en om reclame voor en het aanbieden van ongeregistreerde of vervalste geneesmiddelen en dopinggeduide middelen.
Welke samenwerkingsverbanden zijn er op het gebied van dopinghandel met België? Welke overige internationale samenwerkingsverbanden zijn er op het gebied van dopinghandel en met welke landen?
Nederland werkt in Europees verband samen met de lidstaten, waaronder België, op het terrein van in de internationale bestrijding van de dopinghandel. Zo neemt de IGZ deel aan de Working Group of Enforcement Officers (WGEO) van de Europese Unie, waarin alle Europese lidstaten zijn vertegenwoordigd. In de WGEO neemt de internationale samenwerking op het gebied van illegale handel in geneesmiddelen een prominente plaats in. Binnen het kader van de prioritering van de werkzaamheden van de IGZ zal de IGZ contact opnemen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om gezamenlijk en in afstemming met elkaar op te treden. Verder werkt het OM zoals bij alle grensoverschrijdende criminaliteit samen met de EU-lidstaten, waaronder België, en voert het in voorkomende gevallen rechtshulpverzoeken uit. Er is geen aanleiding om deze samenwerking te veranderen.
Welke mogelijkheden tot verbetering van de samenwerking met België op het gebied van dopinghandel zijn er nog? Op welke wijze gaat u de (mogelijke) verbetering realiseren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze gaat u de opsporing van dopinghandel een grotere prioriteit geven bij de betreffende opsporingsinstanties?
In het antwoord van mijn ambtgenoot van VWS van eind 2012 op schriftelijke vragen van het lid Bruins Slot van uw Kamer is de werkwijze van onder andere het Bureau Opsporing van de IGZ en het OM beschreven bij het bestrijden van dopingfeiten.2 Zij treden waar mogelijk op tegen dopingzaken die zich aandienen. De handel in doping valt onder de reguliere strafrechtelijke aanpak van illegale medicijnen en is door het OM niet als speerpunt benoemd.
Medio februari 2013 is er ambtelijk overleg gestart tussen de Ministeries van VWS (IGZ), VenJ en Financiën (Douane). Voor de volgende fase zal ook de Dopingautoriteit aansluiten en zijn tevens de politie en het OM uitgenodigd. In dit overleg wordt aan de hand van de rollen en taken van alle partijen bekeken hoe er beter kan worden samengewerkt en of er beter en meer informatie kan worden uitgewisseld. Over de uitkomsten van en mogelijke vervolgstappen na dit overleg zal de Minister van VWS uw Kamer voor het zomerreces informeren.
Tevens organiseert de IGZ een intern symposium over de illegale productie van en illegale handel in (grondstoffen voor) dopinggeduide middelen. Doel van die bijeenkomst, die naar verwachting in het najaar van 2013 zal plaatsvinden, is om de omvang van de illegale productie en handel in kaart te brengen, de aandacht voor dit onderwerp onder handhavende diensten te verhogen en te onderzoeken of binnen Nederland extra handhavingcapaciteit moet en kan worden georganiseerd voor het bestrijden van dopingcriminaliteit.
Het hangt af van de resultaten van deze activiteiten of het nodig en mogelijk zal zijn uitgebreider in te zetten op het bestrijden van dopingfeiten.
Welke zaken zijn er aangekaart tijdens het bezoek van de Belgische Multidisciplinaire Hormonencel aan het Functioneel Parket van vorig jaar? Welke gevolgen heeft dat bezoek gehad voor de aanpak van dopinghandel?
Zie antwoord vraag 3.
Overweegt u op basis van de ontwikkelingen op het gebied van doping de zelfregulering te gaan herzien, dan wel aan te passen, teneinde te komen tot een effectievere dopingbestrijding?
Nee, vooralsnog niet.
Er gelden verplichte regels en reglementen voor alle sporten in alle landen, die zijn vastgelegd in de World Anti-Doping Code van World Anti Doping Agency (WADA). Het toepassen van de dopingregels is een verantwoordelijkheid van de sport en vindt plaats door NOC*NSF, de bonden en de Dopingautoriteit. Uitgangspunt is immers dat de sport zelf verantwoordelijk is voor het tegengaan van het gebruik van doping. Mijn ambtgenoot van VWS blijft de sport steunen om het dopingprobleem aan te pakken. Zij doet dit met name door financiering van de Dopingautoriteit en het betalen van contributie aan de World Anti Doping Agency (WADA). Verder ondersteunt zijde «onderzoeks- en adviescommissie antidoping aanpak», die de KNWU en het NOC*NSF hebben ingesteld. Deze commissie zal concrete aanbevelingen doen ter verbetering van de huidige anti-dopingaanpak, binnen de context van het beleid van NOC*NSF en de rijksoverheid en de mondiale ontwikkelingen van de wielersport. Mijn ambtgenoot van VWS wacht deze aanbevelingen af en zal deze in de bredere context van het anti-dopingbeleid bekijken.
Het bericht "Mongolië pikt het niet meer en zegt belastingverdrag met Nederland op" |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat Mongolië het belastingverdrag met Nederland heeft opgezegd omdat het de dupe zegt te zijn van multinationals die de Nederlandse fiscale wetgeving gebruiken om de belastingen in Mongolië te ontwijken?1
De vraag lijkt te suggereren dat alle belastingen («de belastingen») in Mongolië worden ontweken. Dat is evenwel niet het geval, zoals reeds is gebleken uit het antwoord op vraag 2 van het lid Groot. Het gaat enkel om de Mongoolse bronbelasting op deelnemingsdividenden, waarvoor Mongolië destijds bewust een nultarief met Nederland is overeengekomen. Het belastingverdrag beperkt echter geenszins de heffing van vennootschapsbelasting in Mongolië over de winst van Oyu Tolgoi. Mongolië kan zijn Vpb-tarieven verhogen, indien het van mening is dat de belastingopbrengst groter zou moeten zijn. Dat is ook de suggestie van het IMF in een andere studie over Mongolië (van juni 2010) «A Fiscal Regime for Mining. A Way Forward» (http://www.imf.org): «Mongolia could increase the CIT (corporate income tax) rate for mining companies from 25 to 35 percent and reduce the withholding tax rate on dividends paid by mining companies to zero. Mali, South Africa, Suriname, and Zambia follow this approach.» (blz. 26–27). Deze suggestie wordt vervolgens als een aanbeveling in het rapport opgenomen (blz. 32).
Verder heeft de staat Mongolië voor zijn belang van 34% geen overheidsgelden hoeven uit te geven, derhalve gratis verkrijging van aandelen. De staat Mongolië zal dus gerechtigd zijn tot een groot percentage van het uit te keren deelnemingsdividend. In de investeringsovereenkomst is bovendien, conform de Mineralenwet, vastgelegd dat de staat in de toekomst het recht heeft om zijn aandelenkapitaal te verhogen naar 50%.
Ook ontvangt Mongolië royalty’s s op grond van de Mineralenwet. De royalty bedraagt 5% en is ook vastgelegd in de overeenkomst.
Het vorenstaande komt erop neer dat de Mongoolse regering de meeste winst zal ontvangen, zonder financieel risico. Blijkens de reeds genoemde studie van het IMF uit 2010 (blz. 43–45) zal de Mongoolse regering 55% van de winst vóór belas-tingen (cash flow) over de duur van het project ontvangen en 71%, als rekening wordt gehouden met verliezen uit de eerste jaren van het project. Twee andere onafhankelijke berekeningen komen gemiddeld ook precies uit op 71%, terwijl de berekening van de Mongoolse regering zelf uitkomt op 59%, een en ander blijkens de website van Oyu Tolgoi. Uit de IMF-studie van 2010 valt te concluderen dat het percentage van 71 voor de Mongoolse overheid een van de hoogste in de wereld is inzake investeringsovereenkomsten tussen overheden en private partijen over mijnexploitatie (ondanks het nultarief).
Verder kan er nog op worden gewezen dat heffing van bronbelasting op deel-nemingsdividenden naast heffing van winstbelasting (het zogenaamde klassieke stelsel) economisch dubbele belasting tot gevolg heeft: dezelfde winst wordt zowel bij de vennootschap belast als bij de aandeelhouder. In een ideale wereld zou wereldwijd een dergelijke economisch dubbele belasting, die, zoals reeds opgemerkt, internationaal in beginsel als «problematisch» wordt ervaren, vermeden dienen te worden (nationaal en onder verdragen). Nu de ideale wereld niet bestaat, wordt naar mogelijkheden gezocht om de economisch dubbele belasting voor ondernemingen te voorkomen. Dit economisch op zich juiste streven (dat ook het aantrekken van investeringen bevordert) conflicteert evenwel met de behoefte van regeringen om via bronheffingen op deelnemingsdividenden extra belastinginkomsten te genereren voor de ontwikkeling van hun land. Dit is dan ook het dilemma waarvoor staten zich bij het sluiten van verdragen geplaatst zien.
Het zal duidelijk zijn dat op basis van de vermelde gegevens moeilijk gezegd kan worden dat Mongolië de dupe is van multinationals die de Nederlandse fiscale wetgeving gebruiken om de belastingen in Mongolië te ontwijken. Het artikel in de NRC geeft een eenzijdig en onvolledig beeld. Het toekomstige gemis van Mongolië aan bronheffing mag niet geïsoleerd worden bezien, maar dient afgezet te worden tegen de totale belasting- en dividendopbrengst voor de staat Mongolië uit de mijnbouw. Daar komt bij dat alleen de dividenden op aandelen die niet in handen zijn van de Mongoolse staat, Mongolië zullen verlaten en Mongolië nationaal mogelijkheden heeft om invloed uit te oefenen op de belastingopbrengst, via bijvoorbeeld verhoging van Vpb-tarieven.
Wat is uw oordeel over het belastingverdrag dat Nederland met Mongolië had gesloten?
Het Verdrag is in 2002 tot stand gekomen na een verzoek van Mongolië. Ook Nederland had belangstelling. Een verdrag paste in het streven naar een verdere politieke bestendiging van de relatie met Mongolië, dat lid was van de Nederlandse kiesgroep bij de European Bank for Reconstruction and Development. Het Verdrag stemde in het algemeen overeen met het gebruikelijke patroon van de destijds gesloten verdragen en het toenmalige verdragsbeleid (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4). Voor deelnemingsdividenden was dat verdragsbeleid gericht op een nultarief vanwege de Nederlandse deelnemingsvrijstelling om zo voor ondernemingen de extra kosten van onverrekenbare buitenlandse bronheffing en daarmee economisch dubbele belasting te voorkomen, zonder op dit punt een expliciete uitzondering te maken voor ontwikkelingslanden. Op verschillende punten werd rekening gehouden met specifieke wensen van Mongolië.
Inmiddels wordt voor het verdragsbeleid betreffende ontwikkelingslanden, conform de Notitie en overleg met de Kamer, nog meer dan voorheen rekening gehouden met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden (zie slot blz. 3 van deze brief). Vanuit het nieuwe verdragsbeleid is er nu reden en ruimte om het Verdrag in overeenstemming te brengen met dat beleid en hogere bronheffingen te accepteren.
Onder verwijzing naar wat in een Ernst & Young tax alert2 van augustus 2012 staat: Mongolia has already tried to renegotiate the Netherlands and Luxembourg tax treaties. The Dutch competent authority have agreed to amend the dividend clause of its treaty from 0% to 5%, but have refused various other amendment requests,heeft Mongolië dus geprobeerd het verdrag te heronderhandelen maar wilde Nederland met bepaalde voorwaarden niet instemmen? Kunt u toelichten welke wijzigingen dat waren en waarom wilde Nederland er niet mee instemmen?
Anders dan de geciteerde passage in het tax alert veronderstelt, heeft Nederland niet op voorhand geweigerd met bepaalde voorwaarden in te stemmen. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf «Verloop tot de opzegging van het Verdrag» in deze brief.
De opzegging is vorig jaar gedaan, voorafgaand aan het algemeen overleg Belastingverdragen; waarom heeft u de opzegging niet aan de Kamer gemeld?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Mongolië heeft, na de goedkeuring door het Mongoolse Parlement op 2 november 2012 van de opzegging, per diplomatieke nota van 28 november daaropvolgend Nederland officieel bericht dat het Verdrag werd opgezegd. Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft vervolgens per diplomatieke nota de ontvangst medio december bevestigd. Op 20 februari 2013 is in het Tractatenblad een bericht over de opzegging officieel gepubliceerd (Trb. 2013, 33).
Aanvankelijk is overwogen om in een brief aan de Kamer de opzegging van het Verdrag te melden. Uiteindelijk is daarvan afgezien, omdat ten tijde van de beoogde verzending van de brief aan de Kamer in de loop van januari bleek dat er een Algemeen Overleg met de vaste commissie voor Financiën op 23 januari 2013 gepland was. Van die gelegenheid is toen gebruikgemaakt om mondeling mededeling te doen van de opzegging (Kamerstukken 25 087, nr. 48, blz. 21).
Hoe beoordeelt u het feit dat het IMF het belastingverdrag tussen Nederland en Mongolië in een adviesrapport als «problematisch» kwalificeerde?3 Zijn er meer van dit soort technical assistance rapporten waarin de verdragen met Nederland als problematisch worden gekwalificeerd en/of de regeringen tot actie worden opgeroepen? Zo ja, kunt u deze naar de Kamer sturen?
Voor de eerste vraag over de kwalificatie van het Verdrag als «problematisch» verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Groot.
Met betrekking tot de andere vragen merk ik op dat, voor zover mij bekend, er geen andere technical assistance rapporten als bedoeld zijn gepubliceerd.
Onder verwijzing naar een recent verworpen motie, die de regering opriep om alle lopende belastingverdragen afgesloten met derde landen door te lichten op negatieve effecten voor ontwikkelingslanden en hier staande praktijk van te maken bij het afsluiten van nieuwe belastingverdragen, bent u bereid uw standpunt met betrekking tot het doorlichten van belastingverdragen op negatieve effecten voor ontwikkelingslanden te herzien?
Onder andere in mijn beoordeling van deze motie heb ik aangegeven dat er geen reden is alle Nederlandse verdragen te evalueren. Tevens heb ik aangegeven dat de voorbereidingen op een onderzoek naar een aantal verdragen tussen Nederland en ontwikkelingslanden zijn gestart. Naar verwachting zullen de minister voor Bui-tenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik in de zomer over de uitkomsten en eventuele beleidsmatige implicaties aan uw Kamer kunnen rapporteren.
In de Notitie heb ik al aangegeven dat ik bij het sluiten van belastingverdragen bereid ben rekening te houden met de bijzondere positie en belangen van ontwikkelingslanden. In die zin maakt de toets van belastingverdragen op negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden al vast onderdeel uit van het Nederlandse fiscale verdragsbeleid.
Zo nee, kunt u dan toelichten waarom u er niets voor voelt belastingverdragen te toetsen op de negatieve gevolgen voor ontwikkelingslanden? Kunt u in uw beantwoording een duidelijk onderscheid maken tussen bestaande verdragen en nieuw af te sluiten verdragen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het binnenkort te houden algemeen overleg Belastingdienst/Diverse fiscale onderwerpen?
Ja.
Bent u bereid voorafgaand aan dit algemeen overleg tevens een reactie naar de Kamer te sturen op het boek «Het Belastingparadijs» van onderzoeksjournalisten Martin van Geest, Joost van Kleef en Henk Willem Smits, dat op 1 maart 2013 verschijnt?
Het is niet mijn gewoonte om te reageren op publicaties die in boekvorm verschijnen en waarin fiscale onderwerpen worden behandeld vanuit een bepaalde visie. Uiteraard zal ik wel antwoord geven op eventuele specifieke beleidsmatige vragen die uw Kamer stelt wanneer concrete passages in het boek daar aanleiding toe geven.
Een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS |
|
Arnold Merkies , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden die u tijdens het vragenuur van 26 februari jl. gaf over een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van het kabinet om geen onderzoek te vragen naar de ondergang van SNS bij de Ondernemingskamer?
Bent u bekend met de uitspraken van de minister-president dat het nationaliseren van SNS noodzakelijk was vanwege het mismanagement aldaar? Waarom blokkeert u dan een onderzoek door de Ondernemingskamer, die juist bij uitstek in staat is om een eventueel wanbeleid te signaleren?
Tijdens het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heeft u aangegeven dat er een zeer serieus en gedegen onderzoek komt naar de ondergang van SNS; waarom kan een onderzoek door de Ondernemingskamer hier dan niet gewoon deel van uitmaken?
Bent u zich ervan bewust dat het niet uitvoeren van een onderzoek door de Ondernemingskamer alleen maar leidt tot extra onrust en onzekerheid? Waarom bent u bereid dit op de koop toe te nemen?
Ik zie niet in waarom het niet initiëren van een enquêteprocedure tot onrust of onzekerheid zou leiden. Door de nationalisatie is de situatie rond SNS REAAL gestabiliseerd. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari jl. heeft vervolgens definitieve zekerheid verschaft. Met de uitspraak is komen vast te staan dat de nationalisatie rechtmatig was.
Het bericht “ABN biedt toch dividend na meevaller” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel in het Financieel Dagblad waarin wordt gesteld dat de nettowinst van ABN AMRO over 2012 uitkomt op een bedrag van 1285 miljoen euro en dat de stijging van de winst (met 34%) volledig is toe te schrijven aan meevallers, onder meer in de voorzieningen voor slechte kredieten en andere vorderingen? Acht u het verstandig dat ABN AMRO 250 miljoen euro aan dividend uitkeert als de stijging van de winst enkel veroorzaakt wordt door meevallers?1
Dat artikel ken ik. Dividenduitkering is niet afhankelijk van hoeveel de winst stijgt of daalt, maar van de hoogte van de winst. Uit het persbericht van ABN AMRO is op te maken dat de winst ook exclusief eenmalige posten zodanig is dat een dividend op de plaats werd geacht.
ABN AMRO keerde medio 2012 geen interim-dividend uit omdat de vooruitzichten te onzeker waren; wat zijn de vooruitzichten op dit moment? Hoe hoog schat u het risico op tegenvallers het komende half jaar in?
De vooruitzichten blijven zodanig onzeker dat ABN AMRO geen uitspraken doet over toekomstige dividenden, waaronder een eventueel interim--dividend. Een bank moet een zo goed mogelijke schatting maken van de verwachte toekomstige resultaten op haar portfolio. Realisaties van tegenvallers en/of meevallers ten opzichte van de schatting zijn nooit uit te sluiten.
In december 2012 schreef ABN AMRO aan zijn klanten: «De nieuwe Europese regelgeving schrijft voor dat banken meer kapitaal en liquiditeit moeten aanhouden. Het verstrekken van kredieten wordt hierdoor duurder. We ontkomen er niet aan een deel van de kosten aan u door te berekenen.»; dat is ook gebeurd, want vanaf 1 januari 2013 betalen MKB-ondernemers met een doorlopend krediet bij ABN AMRO rente over kredieten die zij niet opnemen; hoe beoordeelt u het doorrekenen van de kosten aan ondernemers door ABN AMRO, terwijl de nettowinst van deze bank uitkomt op 1285 miljoen euro?
De bedrijfsvoering en de besluitvorming ten aanzien van de tariefstelling van producten is een zaak van het bestuur van ABN AMRO. Een gezonde onderneming concurreert op prijs en maakt winst; de precieze afweging is aan de onderneming. Als certificaathouder (het aandeelhouderschap is op verzoek van de Kamer op afstand ondergebracht bij NLFI, de Staat houdt certificaten) heb ik niet de intentie dit type beslissingen te willen beïnvloeden. Ik neem aan dat ABN AMRO doelt op de invoering van het Bazel III-kapitaalakkoord, waarin staat dat banken ook voor niet-getrokken kredietlijnen een hoeveelheid kapitaal moeten aanhouden. Het verplicht aanhouden van (doorgaans laagrenderende) liquide middelen is voor een bank een kostenpost, die zij – net als andere kostenposten – aan klanten zal trachten door te berekenen. De geharmoniseerde liquiditeitsregels zullen vanaf 2015 van kracht worden maar banken zullen reeds nu, zeker voor langlopende kredietlijnen, kunnen willen anticiperen op de nieuwe regels.
Kunt u uw uitspraak tijdens het debat over de Parlementaire enquêtecommissie financieel stelsel dat systeembanken hogere buffers zouden moeten aanhouden dan de internationale regels voorschrijven concreter maken? Hoe hoog zouden de buffers van systeembanken volgens u moeten zijn?
De Financial Stability Board (FSB) heeft een lijst opgesteld van wereldwijd systeemrelevant bevonden banken, waarop ING voorkomt. Wij gaan nationaal conform die FSB-afspraak een extra buffer vereisen van ING, maar introduceren tegelijkertijd eenzelfde vereiste voor alle banken die in het Nederlandse financiële stelsel systeemrelevant zijn. Dat vereiste wordt ingevuld conform de methodiek van de Financial Stability Board (FSB) en zal resulteren in een extra buffervereiste voor deze banken van maximaal 3 procent van de risicogewogen activa (RWA), afhankelijk van de mate van systeemrelevantie. De Nederlandsche Bank (DNB) zal daarvoor de mogelijk systeemrelevante banken toetsen aan een aantal criteria: de relatieve omvang van de bank ten opzichte van de sector en het bbp, de mate waarin belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, de verwevenheid van de bank met andere (voornamelijk financiële) partijen, de vervangbaarheid van de dienstverlening van de bank en eventuele gedragseffecten die zich kunnen voordoen in de markt als gevolg van informatie over, of een gedraging van de bank in kwestie. Dit beleid maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014, dat momenteel bij de Raad van State ligt en dit voorjaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
DNB zal, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf 2014 systeemrelevante banken kunnen aanwijzen en daaraan een buffervereiste koppelen. De totale buffer van een systeemrelevante bank is gerelateerd aan de mate van systeemrelevantie en kan dus per systeemrelevant bevonden bank verschillen. DNB zal deze aanwijzingsbevoegdheid vanaf 2014 gebruiken. Zo krijgen de banken snel duidelijkheid over hun kapitaalbehoefte in de komende jaren zodat ze die beter kunnen plannen.
De FSB-regels zullen vereisen dat de banken tussen 2016 en 2018 elk jaar 25 procent extra van hun systeemrelevantiebuffer opbouwen om zo in 2019 de uiteindelijk vereiste kapitaalbuffer volledig te hebben opgebouwd. Ook de Nederlandse systeemrelevantiebuffer zal vanaf 2016 via dit ingroeipad moeten worden opgebouwd. Met het oog op een soepelere ingroei naar de volledige kapitaalbuffer zullen de banken, doordat ze in 2014 al duidelijkheid krijgen over de hoogte van hun systeemrelevantiebuffer, hier al in 2014 in hun kapitaaltransitieplannen rekening mee kunnen houden.
Wanneer zouden systeembanken aan deze strengere eisen moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de buffers van ABN AMRO al aan de door u gewenste norm?
ABN AMRO voldoet aan de op dit moment geldende kapitaalvereisten en zet reeds stappen om te voldoen aan de kapitaal- en buffervereisten die op grond van Bazel III zullen gaan gelden. Die nieuwe vereisten zullen stapsgewijs worden ingevoerd om schokeffecten tegen te gaan en zo banken voldoende tijd te gunnen om de kapitaalpositie te versterken. ABN AMRO is een systeemrelevante bank, maar de hoogte van de systeemrelevantiebuffer voor ABN Amro is nog niet formeel vastgesteld. Ik kan niet treden in de bevoegdheden van het bestuur van de bank ten aanzien van het al dan niet anticiperen op toekomstige hogere kapitaal- en buffereisen en of de bank eventueel eerder dan wettelijk vereist aan die hogere eisen wil voldoen.
ABN AMRO moet zich gedragen als ware het een onderneming met een gewone aandeelhouder, waarbij als wederprestatie voor het ingelegde kapitaal groei en/of dividend wordt verlangd. Het (al dan niet verplicht) versterken van de kapitaalpositie kan er wel toe leiden dat er (gedeeltelijk) wordt afgezien van het uitkeren van dividend.
Zo nee, is de nettowinst over 2012 toereikend om de buffers van de bank op het door u gewenste niveau te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, vindt u het dan wenselijk dat ABN AMRO ervoor kiest een deel van de winst uit te keren als dividend in plaats van de volledige winst in te zetten voor het versterken van zijn kapitaalbuffers?
Zie antwoord vraag 6.
Hatelijke uitlatingen van de Turkse premier Erdogan over het Zionisme |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving waarin is vermeld dat de Turkse premier Erdogan Zionisme heeft omschreven als een misdaad tegen de menselijkheid?1 Hoe beoordeelt u de gedane uitlatingen?
Ja, ik heb kennis genomen van de uitspraak van premier Erdoğan. Ik neem hier uitdrukkelijk afstand van. De uitspraak kan niet door de beugel en ik heb er alle begrip voor dat in Israël hierop ontstemd is gereageerd. Dit soort uitspraken schaadt een gunstig klimaat voor vrede in de regio en ze hinderen normalisering van de betrekkingen tussen Turkije en Israël. Nederland blijft een groot voorstander van een toenadering tussen Turkije en Israël en zal zich hiervoor ook sterk blijven maken.
Wat betekenen deze uitspraken in uw ogen voor de relatie tussen Turkije en Israël? Heeft u de indruk dat Turkije aanstuurt op een steeds hardere confrontatie met Israël?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u uw verontwaardiging over deze uitlatingen laten blijken? Bent u bereid om de Turkse ambassadeur te ontbieden om uw afkeuring uit te spreken over deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd kan de uitspraak niet door de beugel en neem ik er uitdrukkelijk afstand van. De Nederlandse positie ter zake wordt blijvend op politiek en ambtelijk niveau bij Turkije uitgedragen en dat is ook naar aanleiding van deze concrete uitspraak gebeurd.
Hoe heeft de Nederlandse delegatie gereageerd tijdens de VN-bijeenkomst waar deze uitlatingen zijn gedaan? Heeft deze delegatie van zijn afkeuring laten blijken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-Moon – die aanwezig was op de betreffende bijeenkomst – de uitlatingen van premier Erdogan niet heeft veroordeeld, terwijl zijn voorganger Kofi Anan destijds heel expliciet de link tussen Zionisme en racisme heeft veroordeeld?
Secretaris-Generaal van de VN Ban Ki-Moon heeft afstand genomen van de uitlatingen en gezegd: «it is unfortunate that such hurtful and divisive comments were uttered at a meeting being held under the theme of responsible leadership.»