Het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid de ex-directeur 160.000 euro moet betalen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het Integraal Kankercentum Zuid (IKZ) de ex-directeur 160.000 euro moet betalen, geld wat opgebracht is door de Nederlandse belasting- of premiebetaler? 1)
De kantonrechter heeft bepaald dat de voormalig directeur van het IKZ een ontslagvergoeding ontvangt van € 160.000. Ik heb hier formeel geen positie in.
Wat is uw oordeel over het gedwongen vertrek van de directeur van het IKZ? Bent u van mening dat het ontslag van de directeur van het IKZ terecht is? Betreurt u niet dat u niet heeft ingegrepen op 20 december jl. om dit ontslag te voorkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is in het algemeen gesproken triest voor de betrokkenen als een dienstbetrekking op een dergelijke manier eindigt. Dat gezegd hebbend, heb ik al meerdere malen te kennen gegeven dat ik niet ga over het ontslaan of aannemen van een directeur.
Deelt u de indruk dat het functioneren van de betreffende directeur helemaal niet ten grondslag lag aan het gedwongen vertrek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Raad van Toezicht van het IKZ om te beoordelen of de betreffende directeur goed functioneert en hier eventueel consequenties aan te verbinden. Zoals ik al gezegd heb ga ik niet over het ontslag van een directeur.
Wat is uw oordeel over het feit dat door de Raad van Toezicht als reden voor ontslag in eerste instantie wordt aangevoerd dat de directeur de Letter of Intent niet wilde ondertekenen, omdat zij vond dat dit niet in het belang was van het IKZ, waarin zij recent door de kantonrechter in het gelijk is gesteld, en waarbij later bleek dat de handelwijze van de directeur, daarin gesteund door het personeel, juist heeft geleid tot wezenlijke aanpassingen?
Er is voor zover mij bekend geen directe relatie tussen het vertrek van de voormalig directeur en het niet willen ondertekenen van de letter of intent. Er was sprake van een vertrouwensbreuk tussen de directeur en haar Raad van Toezicht. Het klopt wel dat er later, na het vertrek van de voormalig directeur, nog aanpassingen zijn gedaan aan de letter of intent. Vervolgens is de letter of intent door beide partijen ondertekend op 28 februari 2013.
Welke rol heeft uw ministerie gespeeld? Is het waar dat uw ministerie op 27 november 2012 heeft gedreigd de financiering van het IKZ stop te zetten indien de Letter of Intent niet getekend werd? Ziet u hier een verband met het ontslag van de directeur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk verband?
Ik heb een jaar geleden al aan zowel het IKZ als het IKNL aangegeven dat de subsidie niet meer aan twee organisaties overgemaakt zal worden. Dat betekent niet dat het IKZ geen geld krijgt, het gaat alleen via een andere route. Voor 2013 is nu afgesproken dat beide organisaties het eerste half jaar nog een afzonderlijke subsidie ontvangen, zodat ze beide de tijd krijgen om de fusie op poten te zetten. De tweede helft van het jaar zal de subsidie volledig via het IKNL lopen. Wel heb ik toegezegd dat de verworvenheden van het IKZ en de regionale inbedding behouden moeten blijven. Hier zal bij het toekennen van de subsidie rekening mee gehouden worden.
Bent u van mening dat het vertrek van de directeur van het IKZ voorkomen had kunnen worden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat op die manier 160.000 euro was bespaard dat besteed had kunnen worden aan goede zorg of onderzoek zoals het IKZ dat nu al jaren naar volle tevredenheid doet om deze te borgen c.q. te bewerkstelligen?
Zoals ik al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ga ik niet over het ontslaan van een directeur.
Hoe beoordeelt u het handelen van bemiddelaar E. en de voorzitter van de Raad van Toezicht B. van het IKZ in dit conflict? Had een meer deëscalerende opstelling van beiden niet een dergelijke vertrekpremie kunnen voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De heer Eenhoorn is op verzoek van beide partijen, aangesteld om het fusie proces in goed banen te leiden. Ik ben erkentelijk voor zijn optreden dat heeft geresulteerd in een intentieverklaring tot fusie. De heer Eenhoorn was niet betrokken bij het conflict wat zich afspeelde. Een vertrouwensbreuk tussen de Raad van Toezicht en de voormalig directeur heeft uiteindelijk geleid tot het vertrek van de voormalig directeur. Daar staat de heer Eenhoorn buiten. Ik heb geen opvattingen over het handelen van de Raad van Toezicht in deze, ik ga niet over het aanstellen of ontslaan van directeuren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het fusietraject? Is er wel zicht op een fusie waar ook het IKZ naar tevredenheid op de haar eigen karakteristieke wijze, dicht op het veld, erg patiëntgericht en met veel maatschappelijke subsidies kan functioneren en belangrijke werkwijzen en netwerken behouden kunnen blijven?
Beide partijen zijn in overleg over het vormgeven van een nieuwe organisatie en de inbedding van de verworvenheden van het IKZ in deze organisatie. Ik verwacht dat beide partijen 1 juli 2013 gefuseerd zijn tot één landelijke organisatie zoals afgesproken is.
Wordt het niet eens tijd dat er hoogwaardige adviseurs van oncologische, epidemiologische, patiëntgeoriënteerde en informatiekundige huize advies uitbrengen over de gewenste onafhankelijke werkwijze voor het realiseren en benutten van de kankerregistratie voor een optimale kwaliteit van zorg, strokend met de uitkomsten en adviezen van het door de EU (Directoraat Research & Innovatie) in het kader van het 7de kaderprogramma gesubsidieerde Eurocourse project waarvan het IKZ de coördinator was? Bent u bereid dit op gang te brengen?
Ik ben het met u eens dat het optimaal benutten van de kankerregistratie van groot belang is. In de intentieverklaring tot fusie worden ook doelen genoemd met betrekking tot een goede inrichting van de kankerregistratie. Ook het KWF heeft mij laten weten dat het belangrijk is dat de nationale kankerregistratie maximaal gebruikt wordt (en zodanig wordt ingericht) voor het verkrijgen van inzicht in de kwaliteit van de oncologische zorg en voor het bevorderen van de kwaliteit van de oncologische zorg.
Het IKNL stelt momenteel een Raad van Advies samen met adviseurs uit het oncologische wetenschappelijke veld die een onafhankelijke rol gaan spelen bij het benutten van de kankerregistratie. Ook het IKZ is bij dit project betrokken.
Het bericht "Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern” |
|
Jaco Geurts (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern»?1
Ja.
Is het waar dat de productie stilgelegd is, omdat de veiligheid niet meer geborgd is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente heeft op 21 maart 2013 met bestuursdwang de installatie stilgelegd omdat er geen zekerheid was dat de norm uit de vergunning niet opnieuw zou worden overschreden bij het opnieuw opstarten van de installatie. Dit was nodig nadat zich op zondag 17 maart 2013 emissies van stikstofoxiden en ammoniak hebben voorgedaan bij BASF.
Op 2 april 2013 is de bestuursdwang door de gemeente Utrecht opgeheven.
De Inspectie SZW heeft geen bedrijfsonderdelen stilgelegd naar aanleiding van het incident van 17 maart 2013 aangezien de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak niet zodanig was dat de veiligheid van de werknemers in gevaar is geweest.
Welke inspecties zijn de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en daarvoor de Arbeidsinspectie, provincie en gemeente) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet niet toe op het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). Wel heeft de ILT controles uitgevoerd in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De ILT heeft een intentieverklaring getekend om te komen tot een handhavingsconvenant met BASF Nederland. Dit betreft vier vestigingen van BASF waarvan de vestiging in De Meern er één is.
De ILT heeft in september 2012 een audit uitgevoerd op het gebied van vervoer gevaarlijke stoffen bij BASF in De Meern en de overige vestigingen. Het eindoordeel van de audit bij De Meern was onvoldoende om te komen tot een convenant.
BRZO-inspecties hebben van 2008 tot en met 2012 jaarlijks plaatsgevonden. Deze BRZO-inspecties worden gezamenlijk uitgevoerd door Inspectie SZW met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning (de gemeente Utrecht) en de Veiligheidsregio. De tabel in de bijlage1 toont het overzicht van geconstateerde overtredingen en de afhandeling.
Naast de jaarlijkse controles op basis van het BRZO heeft de gemeente Utrecht er begin 2011 voor gekozen om met integrale controles de veiligheid bij BASF in kaart te brengen. Er is daarbij door een integraal inspectieteam gecontroleerd op: de Wet milieubeheer met onderliggende vergunningen, het Bouwbesluit en verleende bouwvergunningen, het toenmalige Gebruiksbesluit, verleende gebruiksvergunningen en brandveiligheidseisen. Deze integrale controles hebben geleid tot een lijst van tekortkomingen van 107 punten. Het betreft overtredingen ten aanzien van de brandcompartimentering binnen de inrichting, constructie-eisen, vluchtroutering, sprinklerinstallatie, brandveiligheid, (opslag gevaarlijke stoffen) en onderhoud en keuring van installaties en tanks.
Er zijn in 2011 en 2012 waarschuwingen en dwangsombeschikkingen afgegeven.
Tot op heden heeft BASF voldaan aan de gestelde begunstigingstermijnen.
Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd? Kunt u een overzicht geven van de boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag aan BASF de Meern zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals ammonia en stikstofoxiden) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit BASF de Meern in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment? Is daarbij op enig moment sprake geweest van gezondheids- of veiligheidsrisico's voor personeel en omwonenden?
De omgevingsvergunning van BASF staat de emissie van onder andere ammoniak en stikstofoxiden toe. Door de gemeente is in een aantal gevallen vastgesteld dat de emissienorm van de vergunning is overschreden.
20 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 120 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
31 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 337 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
15 september 2011: ammoniakemissie 150 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
28 februari 2012: stikstofoxidenemissie 1000 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
23 oktober 2012: ammoniakemissie 171 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
17 maart 2013: ammoniakemissie 125 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
Volgens de gemeente Utrecht is daarbij nooit sprake geweest van gevaar voor de volksgezondheid. Dit is afgestemd met de GG&GD.
De Inspectie SZW geeft aan dat er geen veiligheidsrisico’s zijn geweest voor het personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 3 April 2013?
Met mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1853) heb ik aangegeven dat beantwoording van deze vragen meer tijd zou vergen.
De aanstaande benoeming van maoïst Rosenmöller tot commissaris van de koningin in Utrecht |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Paul Rosenmöller beoogd Commissaris Utrecht»?1
Ja.
Kent u het verleden van de heer Rosenmöller, dat onder andere inhoudt: geld inzamelen voor de Rode Khmer, aanhankelijkheidsbrieven sturen aan massamoordenaar Pol Pot en het lidmaatschap van de maoïstische GML?
In de procedure om te komen tot de benoeming van (wnd.) commissarissen van de Koningin wordt altijd volledige vertrouwelijkheid betracht. Om die reden ga ik niet in op de door u genoemde naam.
Kent u de uitspraak van de heer Rosenmöller «dat je van voorzitter Mao gewoon veel kunt leren»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er bekend mee dat de heer Rosenmöller – getuige uitspraken bij Andries Knevel – geen enkele spijt heeft van zijn sympathieën voor massamoordenaars of het geld inzamelen voor de Rode Khmer, terwijl in die tijd bekend was dat de Rode Khmer martelde en miljoenen mensen de dood injoeg?
Zie antwoord vraag 2.
Staan, door de mogelijke benoeming van de heer Rosenmöller, functies in het openbaar bestuur nu ook open voor mensen met nazisympathieën?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het een juiste geste dat het adres van het Utrechtse provinciehuis wordt omgedoopt in Pol Pot Plantsoen, zodat de massamoordenaarknuffelende GML’er zich meteen optimaal gaat thuis voelen in zijn nieuwe omgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘FBI-agenten hacken mee met de Nederlandse politie’ en de detentieomstandigheden van de Nederlander in de Verenigde Staten |
|
Harry van Bommel (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen over de uitlevering van de Nederlander D. S. vanuit Roemenië aan de Verenigde Staten?1 Blijft u er bij dat in Nederland geen opsporingshandelingen zijn verricht en dat Nederland niet op de hoogte was van de voorgenomen aanhouding van betrokkene in Roemenië?
Ja.
Kloppen de feiten in de berichtgeving over deze zaak in Vrij Nederland?2 Zo nee, welke onderdelen uit deze reconstructie kloppen niet?
Ik kan slechts reageren op de weergave van gebeurtenissen waarvan ik kennis draag. Nederland was niet betrokken bij contacten tussen de Amerikaanse autoriteiten en David S. voorafgaand aan zijn aanhouding in Roemenië. Of de reconstructie van de zaak in Vrij Nederland volledig klopt is mij dan ook niet bekend. Ik verwijs naar het antwoord op de (eerdere) Kamervragen waarin ik heb uiteengezet welke rol Nederland in deze zaak heeft gehad.
Wat is uw reactie op de brief van de advocaat van betrokkene?3
Mijn reactie deel ik per brief mee aan de advocaat van David S. Ten aanzien van brieven van en aan advocaten geldt dat deze naar hun aard vertrouwelijk zijn. Openbaarmaking van mijn brief aan de advocaat van David S. is daarom niet aan de orde. Dat de raadsman van David S. ervoor heeft gekozen zijn brief openbaar te maken brengt niet met zich dat ik dat ook doe.
Wat is in deze zaak nu precies de rol van Nederland geweest? Is Nederland op de hoogte gesteld van het feit dat tegen D. S. in de Verenigde Staten een formele aanklacht is ingediend op 16 maart, al dan niet toevallig enkele dagen voor zijn vertrek naar Roemenië? Zo ja, wat is er in die tussenliggende dagen aan formeel of informeel overleg geweest met de Amerikaanse autoriteiten over deze zaak? Zo nee, wat zegt dat over de strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten als dergelijke informatie over de aanstaande aanhouding van een onderdaan niet wordt gedeeld?
De Nederlandse politie droeg er kennis van dat tegen David S. een Amerikaans onderzoek liep. Dat zijn aanhouding was bevolen, was Nederland niet bekend. Daarover heeft evenmin overleg met de Amerikaanse autoriteiten plaatsgevonden. Dat heeft geen betekenis voor de strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten. Geen land is gehouden informatie te delen over een op handen zijnde aanhouding van een verdachte met diens land van herkomst.
Zijn er in deze zaak door de Amerikaanse autoriteiten zonder toestemming van Nederland opsporingshandelingen verricht? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Nee. Tussen de VS en Nederland geldt een rechtshulpverdrag. Dat verdrag schrijft voor dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. In deze zaak zijn er op Nederlands grondgebied geen opsporingshandelingen verricht en was Nederlandse toestemming niet vereist.
Bent u bereid de door deze advocaat gevraagde transparantie over de opsporing in deze zaak te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Voor zover Nederland een rol heeft gehad in de opsporing heb ik daarover duidelijkheid verschaft.
Deelt u de zorg over de detentieomstandigheden van betrokkene, gelet op het langdurige verblijf in de isoleercel?4 Bent u bereid bij uw Amerikaanse ambtgenoot aan te dringen op een voortvarende afhandeling en goedkeuring van een in te dienen verzoek op grond van de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS), zodat hij zo snel mogelijk naar Nederland terug kan keren? Zo nee, waarom niet?
Er geldt tussen Nederland en Amerika een verdrag op grond waarvan straffen in het eigen land kunnen worden uitgezeten. Zodra het Amerikaanse vonnis onherroepelijk is geworden, kan betrokkene een verzoek doen op basis van dit verdrag. Als de Amerikaanse autoriteiten hieraan willen meewerken, zal dat met welwillendheid en zo nodig met voorrang in behandeling worden genomen. Ik ben bereid in deze zaak met de Amerikaanse autoriteiten contact op te nemen om zo mogelijk de procedure te bespoedigen.
Is het waar dat sprake is van een «embedded»-programma5 waarin «veel intensiever (...) dan gebruikelijk» wordt samengewerkt met buitenlandse politiediensten? Zijn inderdaad Amerikaanse cyberagenten fulltime aanwezig bij de High Tech Crime Unit? Zo ja, op welke rechtsbasis is sprake van een dergelijke samenwerking? Is een dergelijke samenwerking omgekeerd ook denkbaar? Kunnen Nederlands medewerkers van inlichtingendiensten op een dergelijke manier meedraaien bij Amerikaanse opsporingsinstanties?
Nederland en de VS werken veelvuldig samen bij de opsporing van strafbare feiten en het is om die reden dat over en weer verbindingsambtenaren op elkaars grondgebied zijn gestationeerd. Deze verbindingsofficieren zijn verbonden aan de Ambassade overeenkomstig artikel 41, eerste lid, van het op 18 april 1961 tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101). Een buitenlandse verbindingsofficier vervult zijn taken binnen het raam van zijn bevoegdheden met inachtneming van de bepalingen van de Nederlandse wet- en regelgeving. Een van de Amerikaanse FBI-verbindingsofficieren heeft als voornaamste taak de bestrijding van «cybercrime». Dit betekent in de praktijk dat hij frequent contact heeft met de Nederlandse politie. Voor een nadere toelichting op de rol van Amerikaanse politieambtenaren verwijs ik naar mijn eerdere mededelingen aan uw Kamer op vragen over de rol van de Amerikaanse DEA in Nederland (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 077, nr. 258, pagina6. Ik stel mij onverkort op het standpunt dat de VS zich aan de regels houden.
Het bericht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar de mogelijke corruptie bij Microsoft |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek corruptie bij Microsoft»1, waarin wordt belicht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar mogelijke corruptie bij Microsoft?
Het is een goede zaak dat de Amerikaanse autoriteiten een vermoeden van fraude onderzoeken.
Sluit u uit dat Microsoft ook in Nederland overheidsfunctionarissen heeft omgekocht of benaderd om software-contracten binnen te slepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van omkoping is mij niets bekend. Overigens is contact tussen overheidsfunctionarissen en bedrijven een normale zaak.
Heeft u reeds contact gehad met buitenlandse collega-ministers en/of de Amerikaanse overheid om informatie in te winnen over dit mogelijke corruptieschandaal?
Nee. Lopende het Amerikaanse onderzoek is er geen aanleiding om informatie in te winnen.
Kunt u aangeven welke invloed Microsoft heeft gespeeld bij Nederland Open In Verbinding (NOiV)? Is er contact geweest en zo ja, welk?
Het programmabureau NOiV heeft contact gehad met zeer veel bedrijven over het NOiV-beleid, waaronder ook Microsoft. In overleg met leveranciers is het Leveranciers Manifest Open Standaarden opgesteld. Dit is door bijna 40 leveranciers ondertekent, Microsoft behoort daar niet toe.
De rechterlijke uitspraak dat de uitvoering van de huishoudelijke zorg in Emmen niet aan de wet voldoet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van de rechter waarin wordt geoordeeld dat de voorliggende schoonmaakvoorziening in het Wmo-beleid van de gemeente Emmen in strijd met de wet is?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Assen inzake het beroep dat een inwoner van Emmen had aangespannen tegen de gemeente Emmen (LJN: BZ 4141). De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de inhoud van het gemeentelijk beleid met betrekking tot huishoudelijke hulp, maar wel over de wijze waarop de gemeente dit beleid in de specifieke situatie tot uitvoering heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed de uitvoering in deze specifieke situatie niet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De uitspraak wordt primair door de gemeente Emmen maar uiteraard ook door mij nader bestudeerd. Ik heb de gemeente verzocht mij haar analyse te doen toekomen en mij te informeren over de vervolgacties. De gemeente Emmen heeft aangegeven niet in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De vier cliënten die beroep aantekenden ontvangen een nieuw besluit. Dit geldt ook voor nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van de «algemene voorziening schoonmaakondersteuning». Hierin staat of iemand toegelaten wordt. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter oordeelt dat het aanbieden van een algemene voorziening niet past omdat er onvoldoende gekeken wordt naar de zorgbehoefte van de burger die aanklopt in het kader van het compensatiebeginsel?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oordeel «Het is zeker niet in strijd met de wet om dat (het uitvoeren van de compensatieplicht) op twee manieren te doen, namelijk door een algemene voorziening te treffen waarvan burgers gebruik kunnen maken en vervolgens op individueel niveau afspraken te maken over de aanvullingen die nodig zijn» onjuist is geweest? Zo nee, waarom niet?2
Het oordeel van de rechtbank geeft voor mij geen aanleiding om op mijn eerdere uitspraak terug te komen. De gemeente Emmen hanteert sinds 1 januari 2013 een nieuw beleid ten aanzien van het verstrekken van huishoudelijke hulp: deze wordt niet langer per definitie als individuele voorziening verstrekt maar in de vorm van een algemene voorziening die «schoonmaakondersteuning» wordt genoemd. Indien deze algemene voorziening in een individuele situatie onvoldoende de beperkingen van betrokkene compenseert, wordt – op aanvraag – een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt heeft de rechtbank zich niet over de (on)mogelijkheid van het aanbieden van huishoudelijke hulp als algemene voorziening uitgesproken, maar over de zorgvuldigheid van de uitvoering in de concrete situatie.
Staat u nog steeds achter uw woorden dat «dit kabinet van mening is dat gemeenten zich dienen te houden aan de wet» en bent u bekend met de uitspraken van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk systeemverantwoordelijk blijft ook na een overheveling van taken? Zo ja, hoe gaat u de wet handhaven? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik sta nog steeds achter mijn woorden. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de Wmo en zoals ik mijn brief van 18 februari 2013 (TK 2012 – 2013, 29 538, nr. 142) aan uw Kamer heb aangegeven, kan en zal ik vanuit die rol zo nodig ingrijpen indien wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. Uitgangspunt van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht is wel het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Het is primair aan gemeenten om zorg te dragen voor het respecteren en uitvoeren van wettelijke kaders in beleid en tot correctie over te gaan indien is gebleken dat dit onvoldoende het geval is.
Hoe oordeelt u over de ontkenning van de gemeente Emmen dat zij op de vingers zijn getikt door de rechter? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Emmen zich zo spoedig mogelijk aan de wet houdt en het beleid aanpast?5
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt, is het primair aan de gemeente Emmen om de uitspraak te analyseren en de noodzakelijke vervolgacties, zowel in deze concrete situatie als voor het gemeentelijk beleid en uitvoering daarvan te bepalen. Ik ga er van uit dat de gemeente Emmen de consequenties van de uitspraak voor de overige betrokken cliënten zorgvuldig in kaart zal brengen en op eigen initiatief corrigerende acties zal ondernemen. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat te gaan doen.
Op welke manier zal de gemeente Emmen volledig rekening houden met de persoonskenmerken en krijgt bijvoorbeeld deze eiseres weer het aantal uren dat zij nodig heeft, omdat de rechtbank schrijft: «Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te kunnen voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Dit klemt in het geval van eiseres te meer, nu zij in het bestreden besluit is geïndiceerd voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 4 uur en 35 minuten, terwijl volgens de beleidsregels de schoonmaakondersteuning 2,5 uur bedraagt.»?6
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het wenselijk dat alle bijna 5000 inwoners van de gemeente Emmen, die zorg nodig hebben, naar de rechter moeten stappen om op die manier te krijgen wat ze nodig hebben? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?7
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u zetten om gemeenten die naar voorbeeld van de gemeente Emmen handelen en van plan zijn om mensen met lichte huishoudelijke verzorging categoriaal terug te zetten naar 1 uur? (regio Kennermerland)
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf om jurisprudentie die betrekking heeft op wetgeving waar zij uitvoeringsverantwoordelijkheid voor heeft te volgen en, waar nodig, hun beleid daarmee in overeenstemming te brengen. Wel zal ik de VNG vragen om gemeenten te informeren over deze uitspraak, zodat gemeenten in voorkomende gevallen hier rekening mee kunnen houden bij het opstellen en uitvoeren van beleid.
Bent u bereid om de uitspraak van de rechter te verspreiden onder gemeenten om hen af te houden van het overtreden van de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Middenstand boos op KPN’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Middenstand boos op KPN»?1
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om extra kosten te vragen voor storingen die door telecombedrijven zelf en buiten de schuld van de afnemer worden veroorzaakt?
Partijen zijn vrij om aanvullende service-afspraken te maken die verder gaan dan het standaardniveau van serviceverlening. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gegarandeerde hersteltijd van de storing of het verhelpen van de storing buiten kantooruren. Hiervoor kunnen door de aanbieder extra kosten in rekening worden gebracht. Bedrijven die hier geen gebruik van wensen te maken kunnen kiezen voor de standaard serviceverlening tegen een lager tarief. Dit laat uiteraard onverlet dat aanbieders van openbare telefoondiensten moeten voldoen aan de in de Telecommunicatiewet opgenomen vereisten omtrent beschikbaarheid van de dienst (zie antwoord vraag 3).
Hebben telecombedrijven, waaronder KPN, niet de wettelijk plicht om standaard storingen te verhelpen en hier geen voorkeurseisen aan te verbinden?
Vanuit de Telecommunicatiewet (artikel 11a.1, tweede lid) geldt een zorgplicht voor aanbieders van openbare telefoondiensten om op netwerkniveau alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van de openbare telefoondienst zo volledig mogelijk te waarborgen. Onderbrekingen zijn nooit helemaal te voorkomen omdat technische systemen nu eenmaal (kunnen) falen. Een mate van risico-aanvaarding is hier aan de orde. Agentschap Telecom ziet toe op de naleving van deze verplichting en kan bij niet-naleving middelen inzetten om de aanbieder aan de wettelijke eisen te laten voldoen. Naast deze zorgplicht geldt wat partijen op contractuele basis hebben afgesproken over het gewenste serviceniveau van de dienst.
Heeft u zicht op de totale extra kosten die het midden- en kleinbedrijf (MKB) moet maken door dergelijke aanvullende service eisen?
KPN heeft mij hierover cijfers verstrekt. Daaruit is gebleken dat 20.000 zakelijke klanten voor een aanvullend servicecontract hebben gekozen. De meerderheid van deze klanten (15.000) heeft een servicecontract die inhoudt dat ook buiten kantooruren aan de storing wordt gewerkt. Een dergelijk contract kost 6,68 euro per maand. In totaal gaat het om ongeveer 100.000 euro aan extra kosten per maand. Dit betreft dan alleen de zakelijke klanten van KPN. De overige 5.000 klanten hebben uitgebreidere servicecontracten waarin ook andere faciliteiten zijn opgenomen, zoals een bereikbaarheids- of een monitoringsonderzoek. De kosten van dergelijke contracten variëren tussen de 35 euro en 800 euro per maand.
Bent u van plan om het MKB te beschermen tegen aanvullende kosten voor service die standaard geleverd moet worden?
Ik vind dat partijen de vrijheid moeten hebben om aanvullende afspraken te maken over verdergaande serviceverlening.
Daarnaast heeft KPN toegezegd dat naar aanleiding van deze kamervragen en de van zakelijke afnemers ontvangen signalen wordt bekeken of een kortere hersteltermijn zal worden gecommuniceerd. In de praktijk blijkt namelijk dat 75% van de incidenten in de zakelijke markt binnen 8 kantooruren wordt afgehandeld. Dit is aanzienlijk sneller dan de maximale hersteltermijn van vijf werkdagen die KPN nu communiceert met haar klanten (in deze specifieke kwestie bedroeg de hersteltermijn overigens 5 uur). Ik ben verheugd over deze praktijk van snelle storingsafhandeling. Als deze kortere hersteltermijn ook wordt gecommuniceerd naar de klanten van KPN, kunnen zij veel beter inschatten of een aanvullend servicecontract met snellere hersteltijden wel nodig is. Ook bekijkt KPN of zij aanvullende servicecontracten op een andere manier zullen aanbieden dan bij het melden van de storing door de klant.
De timing van het aanbieden van extra service lijkt mij relevant, omdat dit bij een storing niet goed kan vallen bij de ondernemer.
Tot slot bekijk ik momenteel of voor zakelijke gebruikers verdergaande bescherming nodig is. Dit naar aanleiding van uw vragen tijdens het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer van 21 november vorig jaar, waarin u aangaf dat het voor mkb-bedrijven lastig is om over te stappen. Binnenkort wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.
De prejudiciële vragen die de Raad van State heeft gesteld over de beoordeling van de homoseksualiteit van vreemdelingen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «RvS stelt vragen bij homotest»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van de Raad van State voor uw beleid en de beslispraktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten aanzien van homoseksuele asielzoekers?
De vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft gesteld hebben geen invloed op mijn beleid dan wel op de beslispraktijk van de IND. Ik ben van mening dat het Nederlandse beleid ten aanzien van LHBT’s zorgvuldig is en ook door de IND zorgvuldig wordt uitgevoerd, in lijn met het geldende Europese recht. Ik zal uiteraard alle medewerking verlenen aan het beantwoorden van de door de Afdeling gestelde vragen. De prejudiciële vragen zullen geen invloed hebben op de wijze waarop aanvragen worden behandeld en procedures in zaken van homoseksuele asielzoekers door mij worden gevoerd. Het is aan de rechter of procedures in (hoger) beroep zullen worden aangehouden. Indien een zaak wordt aangehouden wordt aan de betreffende vreemdeling opvang verleend.
Heeft de uitspraak tot gevolg dat lopende individuele toelatingsprocedures van asielzoekers, waarbij de geloofwaardigheid van gestelde homoseksualiteit in het geding is, aangehouden moeten worden totdat het Europese Hof de vragen van de Raad van State heeft beantwoord?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw huidige beleid voor het beoordelen van de seksuele gerichtheid van vreemdelingen en welke grenzen hanteert u daarbij?
De IND doet onderzoek naar de (gestelde) homoseksuele gerichtheid bij asielaanvragen door middel van het stellen van vragen. De vragen hebben betrekking op de situatie in het land van herkomst ten aanzien van LHBT’s alsmede over problemen die de individuele vreemdeling in het land van herkomst heeft ondervonden dan wel waarmee hij verwacht te zullen worden geconfronteerd vanwege zijn seksuele gerichtheid.
Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de hoormedewerkers van de IND geen expliciete vragen stellen die een inbreuk kunnen vormen op de persoonlijke integriteit van de vreemdeling. In het verleden is het voorgekomen dat de IND ver ging in het stellen van persoonlijke vragen inzake de seksuele gerichtheid. Hierin heeft de IND de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Het uitgangspunt dat de persoonlijke integriteit van de vreemdeling gerespecteerd moet worden wordt door de IND belangrijk geacht. Het kader voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid is niet anders dan de beoordeling van geloofwaardigheid van andere asielmotieven. Wel wordt in het beleid voor LHBT’s extra aandacht geschonken aan de zogeheten «late coming out». In het beleid is opgenomen dat bij LHBT’s meer terughoudendheid wordt betracht ten aanzien van het toepassen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Achtergrond hierbij is dat een asielzoeker moeite kan hebben verklaringen af te leggen omtrent seksuele gerichtheid en soms pas later durft uit te komen voor zijn seksuele gerichtheid.
Wat mag van een asielzoeker verwacht worden om zijn of haar homoseksualiteit aannemelijk te maken? Welke minimumeisen zijn er voor de IND voordat geconcludeerd mag worden dat de gestelde homoseksualiteit van een asielzoeker ongeloofwaardig is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, zeker in het geval van homovijandige landen van herkomst, uiterst voorzichtig en terughoudend moet worden omgegaan met het concluderen van ongeloofwaardigheid van gestelde homoseksualiteit, omdat de gevolgen van een onjuiste conclusie heel verstrekkend kunnen zijn? Zou het relaas van de asielzoeker over de homoseksualiteit niet minimaal concrete aanwijzingen van valse verklaringen moeten bevatten voordat die ongeloofwaardigheid vastgesteld kan worden?
Het beoordelen van de geloofwaardigheid van asielmotieven vindt op zorgvuldige wijze plaats, zowel ten aanzien van motieven die gerelateerd zijn aan seksuele gerichtheid als ten aanzien van andere asielmotieven.
De beoordeling van de geloofwaardigheid staat los van de beoordeling van het risico bij terugkeer. Nadat is vastgesteld dat de gestelde seksuele gerichtheid geloofwaardig is, wordt toegekomen aan de beoordeling van het risico dat de vreemdeling met die seksuele gerichtheid loopt bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De IND hoor- en beslismedewerkers worden op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind. Naast de opleidingen, is de IND een samenwerkingsverband aangegaan met het project Pink Solutions van het COC. Onlangs hebben de eerste gesprekken in het kader van het project plaatsgevonden. Het doel van de samenwerking is ondermeer om de benadering van de LHBT’s, gelet ook op hun kwetsbare positie in landen van herkomst, maar ook in Nederland, gedurende de asielprocedure waar nodig te verbeteren.
Klopt het bericht dat Polen, Bulgarije en Roemenië homoseksuele asielzoekers soms ter observatie in een psychiatrische inrichting laten opnemen? Wat is uw opvatting hierover in het licht van het Gemeenschappelijk Europees Asielbeleid, dat ook minimumnormen voor opvang en asielprocedures bevat?
Zowel Polen als Roemenie hebben mij verzekerd dat de in de vraag genoemde praktijk in hun land niet plaatsvindt. Van Bulgarije heb ik de gevraagde informatie nog niet ontvangen. Indien ik deze ontvang, zal ik indien de informatie daar aanleiding toe geeft u opnieuw berichten.
Het bericht dat ontslagrondes in de zorg in aantocht zijn |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Personeel in zorg nu ook op de keien»?1
Het is positief dat de regio’s deze arbeidsmarktuitdaging scherp op hun netvlies hebben. Als werkgeversverband informeren ze de sector en andere stakeholders (lokale overheden, onderwijs en UWV), zodat er regionale initiatieven ontplooid kunnen worden. Zo kan snel op de arbeidsmarktontwikkelingen worden geanticipeerd door middel van ondersteuning van bijvoorbeeld strategische personeelsplanning en mobiliteit.
Is het geschetste beeld in Noord-Nederland volgens u herkenbaar voor de andere delen van het land? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onderzoeksprogramma «Arbeid in Zorg en Welzijn» dat wij gezamenlijk met sociale partners en Calibris door een extern bureau laten uitvoeren wordt de huidige situatie van de arbeidsmarkt in de zorg zowel landelijk als per regio in kaart gebracht. De meest recente analyses zijn gemaakt voor het regeerakkoord. In welke mate er in de (nabije) toekomst tekorten of overschotten worden verwacht van welke groepen zorgmedewerkers als gevolg van de voorgenomen maatregelen uit het Regeerakkoord is op dit moment nog niet duidelijk. Om die reden is in overleg met sociale partners in de zorg besloten om een ArbeidsmarktEffectRapportage (AER) uit te laten voeren door een extern onderzoeksbureau. De eerste uitkomsten van de deze AER verwachten we voor de zomer te ontvangen. Uiteraard zullen we uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.
Hetzelfde onderzoeksprogramma zal de resultaten van deze AER als input gebruiken voor de landelijke prognoses. Deze krijgen daarna een regionale vertaling. Hierin zal een kwantitatieve analyse in worden opgenomen.
Hoe groot is het overschot van personeel dat de komende jaren verwacht wordt in Groningen en Drenthe, uitgesplitst per zorgopleiding en per zorgsector? Bent u bereid dit ook uit te zoeken voor de andere provincies en wilt u hierover de Kamer informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat de zorg de grootste banensector is in Noord-Nederland en dat hier veel ontslagen zullen gaan vallen? Hoe gaat u dit voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van Zorg Plein Noord blijkt niet dat er gedwongen ontslagen gaan vallen. Maar als dit het geval is kunnen we deze (gedwongen) ontslagen niet voorkomen. Zorginstellingen zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Mede dankzij het door hen gevoerde personeelsbeleid zijn instellingen in staat om hun aanbod van zorg mee te laten groeien of krimpen met de vraag naar zorg. Dat is een moeilijk proces voor de betrokken organisaties en hun werknemers. Hierbij wordt ernaar gestreefd om de gevolgen voor het personeel te verzachten en gedwongen ontslagen te voorkomen.
Voor de zorgverleners die (gedwongen) worden ontslagen is het van belang dat ze snel een nieuwe baan vinden, bij voorkeur binnen de zorg. Dit ook met het oog op de langere termijn waar de vraag naar adequaat opgeleid zorgpersoneel onverminderd hoog is. Het is primair aan werkgevers en werknemers om, al dan niet in regio- of sectorverband, te werken aan het behoud van medewerkers voor de zorg. VWS werkt samen met Regioplus om de regio’s hierbij te ondersteunen. Wanneer de AER aanleiding geeft om ons beleid gericht op het behoud van medewerkers aan te passen zal dit samen met de sociale partners worden opgepakt.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen worden er verwacht per zorgopleiding en per zorgsector in de komende jaren? Kunt u hiervan een overzicht geven voor Noord-Nederland en voor de andere provincies? Zo nee, waarom niet?
De cijfers over het aantal (gedwongen) ontslagen kunnen niet worden opgeleverd. Deze cijfers worden op landelijke niveau niet bijgehouden, onder andere om de administratieve lasten van instellingen te beperken. Mede daarom is het inschatting van toekomstige (gedwongen) ontslagen niet mogelijk.
Hoeveel (gedwongen) ontslagen zijn er de afgelopen jaren geweest per zorgopleiding en per zorgsector in alle provincies? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u reageren op de uitspraak van de onderzoekers van het rapport Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn Noord-Nederland 2013 die aangegeven hebben dat er op lange termijn gevaar is voor personeelstekorten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe groot zijn de huidige personeelstekorten in de zorg, uitgesplitst per zorgopleiding, per zorgsector en per provincie? Welke maatregelen gaat u treffen om de personeelstekorten zo snel mogelijk op te lossen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op de website www.azwinfo.nl worden alle onderwijs- en arbeidsmarktgegevens gepubliceerd van het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn. In het rapport «Arbeid in Zorg en Welzijn 2012» (TK 29 282, nr. 172) dat we u 21 december j.l. hebben toegestuurd is de huidige arbeidmarkt in de zorg geanalyseerd. Hieruit blijkt dat er geen algemene knelpunten zijn op de arbeidsmarkt in de zorg. Wel dreigen er specifieke tekorten en overschotten in deelsectoren. In ons antwoord op vraag 11 wordt verder ingegaan op de maatregelen die wij treffen om dreigende personeelstekorten aan te pakken.
Wat is uw strategie om zorgpersoneel in de zorg te behouden en (gedwongen) ontslagen te voorkomen, zodat de personeelstekorten op lange termijn minder groot worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op vraag 4
Hoeveel mensen van de «12.000 extra handen aan het bed» zijn er tot nu toe in de zorg bijgekomen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen we u naar de antwoorden op de Kamervragen die de SP eerder over dit onderwerp heeft gesteld (TK 2012–2013, aanhangsel 699 en TK 2012–2013 aanhangsel 1847). De zorgkantoren toetsen de doelmatige aanwending van de intensiveringsmiddelen. Daarnaast wordt in opdracht van ons op macroniveau gemeten. De 0-meting hebben we in oktober aan uw Kamer aangeboden. De 1-meting zal voor de zomer aan uw Kamer worden aangeboden. Op basis van deze 1-meting wordt een kwantitatief beeld gegeven van de realisatie van de doelstelling uit het convenant «Investeringen Langdurige Zorg 2011–2015».
Herinnert u zich uw uitspraken dat er straks ook niet meer voldoende personeel is om aan de groeiende zorgvraag te voldoen?2 Welke strategie heeft u om personeel in de zorg te behouden en te werven, op dit moment en in de komende jaren? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De gezamenlijke agenda van begin februari herinneren we ons goed. Het is van groot belang dat we in de toekomst voldoende gekwalificeerd zorgpersoneel hebben om aan de groeiende zorgvraag te voldoen.
Om toekomstige arbeidsmarktknelpunten te voorkomen is door vorige kabinetten een driesporenbeleid ontwikkeld. Daar zullen wij op voortbouwen. Het eerste spoor betreft het verhogen van de productiviteit van het zorgsysteem. Met name in de curatieve zorg is daar het nodige beleid in gang gezet en zijn inmiddels reeds de nodige resultaten behaald. Het tweede spoor betreft het verhogen van de instroom en het behoud van zorgpersoneel. Daar is de afgelopen jaren zorgbreed het nodige in geïnvesteerd. Denk daarbij onder andere aan de specifieke fondsen voor het opleiden van zorgpersoneel, maar ook aan de versterking van het regionale arbeidsmarktbeleid. Het derde spoor betreft het beperken van de groei van de zorgvraag. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is daar voor het eerst echt werk van gemaakt, met name in de AWBZ en Wmo. Het gaat daarbij overigens niet om een beperking van de zorgvraag, maar om een beperking van de groei ervan. Door de expliciete keuzes die gemaakt zijn, kan dat voor specifieke onderdelen anders uitpakken. In de hoofdlijnenbrief die we u binnenkort toesturen, wordt daar nader op ingegaan.
Hoe is het gesteld met de opleidingen in de zorg? Worden er voldoende mensen opgeleid om in de zorg te kunnen werken? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht per opleiding geven? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Op de website www.azwinfo.nl worden alle onderwijs- en arbeidsmarktgegevens gepubliceerd van het onderzoeksprogramma Arbeid in Zorg en Welzijn. Hier kunt u de gegevens vinden per opleiding. Om een adequaat antwoord te geven op de vraag of er voldoende mensen worden opgeleid, is meer inzicht nodig in de vraag naar zorgpersoneel. Mede om die reden is in overleg met sociale partners in de zorg besloten om een AER uit te laten voeren.
Hoeveel banen verdwijnen er in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de psychiatrie door het extramuraliseren van zorgzwaartepakketen (ZZP) 1 en 2? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Dat is op dit moment nog niet bekend. Wij zijn bereid om dit uit te zoeken en de Kamer hier over te informeren. De arbeidsmarkteffecten van het extramuraliseren van ZZP 1 t/m 4 zullen worden meegenomen in de eerder genoemde AER.
Hoeveel banen zullen verdwijnen in de gehandicaptenzorg, de ouderenzorg en de psychiatrie wanneer ook ZZP 3 en 4 geëxtramuraliseerd worden? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid dit uit te zoeken en de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw visie over de hoge werkdruk, de slechte arbeidsvoorwaarden, de weinige handen aan het bed en de flexibilisering die veelal plaatsvindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uw vraag is een vraag naar arbeidsomstandigheden en -voorwaarden. Zorginstellingen zijn op dit terrein primair verantwoordelijk. Zij worden hierbij ondersteund door het arbeidsmarktbeleid van hun branches, het CAO-beleid en het arbeidsmarktfondsenbeleid van de sociale partners. De verantwoordelijkheid van de overheid is complementair. Werkgevers hebben de afgelopen jaren aangetoond deze verantwoordelijkheid aan te kunnen. Zo is de tevredenheid onder werknemers groot, worden vacatures makkelijk vervuld, is het netto-verloop onder zorgpersoneel laag en is het ziekteverzuim de afgelopen 10 jaar sterk gedaald. Wel is er ruimte voor verbetering om ervaren knelpunten aan te pakken.
Bent u in overleg met vakbonden en personeel in de zorg om te kijken hoe de arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom hecht u geen waarde aan het personeel dat geacht wordt uw beleid uit te voeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Het dreigende collectieve ontslag bij Prins Dokkum |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voorgenomen collectieve ontslag bij Prins Dokkum door beleidswijzigingen van het Noorse moederbedrijf Saferoad?1
Ja
Wat is de juridische waarde van de werkgaranties die Saferoad in 2010 heeft afgegeven bij de overname van het nog steeds winstgevende Prins Dokkum?
Wat de juridische waarde is van de werkgaranties die Saferoad in 2010 heeft afgegeven bij de overname van Prins Dokkum is afhankelijk van de bepalingen die in die werkgarantie zijn opgenomen, de daarbij gehanteerde formuleringen en de juridische vormgeving. Relevant is ondermeer of sprake is van een absolute werkgarantie of van een streven tot behoud van werk en of in bepaalde nader omschreven omstandigheden kan worden afgeweken van de werkgarantie. Het is niet aan mij om verdere uitspraken te doen over de juridische waarde van de werkgarantie in dit individuele geval. Wel kan ik opmerken dat de UWV-ontslagprocedure zich in een beginfase bevindt en nog niet duidelijk is of een werkgarantie is afgegeven en zo ja, wat de inhoud en strekking daarvan is.
Worden afgegeven werkgaranties bij een collectieve ontslagaanvraag meegewogen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij het al dan niet verlenen van toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen toetst UWV aan de hand van het Ontslagbesluit of het ontslagmotief aannemelijk is. In de beleidsregels van UWV bij de ontslagprocedure zijn de criteria die worden gehanteerd nader uitgewerkt. Wanneer tijdens de ontslagprocedure blijkt dat er een werkgarantie is afgegeven, dan wordt deze bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag betrokken. Uiteraard zijn de inhoud en juridische vormgeving van de werkgarantie uiteindelijk bepalend voor de mate waarin de werkgarantie meeweegt en de eventuele consequenties daarvan.
Wordt bij collectieve ontslagaanvragen van een besloten vennootschap (bv) alleen gekeken naar de situaties in deze bv of worden de situaties van de andere bv’s van het moederbedrijf meegewogen? Zo ja, hoe vindt deze afweging plaats?
Bij de beoordeling van ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen wordt onder meer bezien of er een bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is voor ontslag en of herplaatsing van de betrokken werknemers mogelijk is.
Bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag wordt gekeken naar de onderneming waarbij de voor ontslag voorgedragen werknemers in dienst zijn. Indien uit de cijfers van de onderneming blijkt dat deze weliswaar tot een in haar geheel winstgevende groep behoort, maar zélf verliesgevend is en voor de toekomst weinig winstperspectieven heeft, kan het redelijk zijn dat de werkgever passende maatregelen treft, activiteiten reorganiseert en zo nodig op personeelskosten bezuinigt. Het feit dat het concern in zijn geheel in een florissante positie verkeert, doet hieraan niet af.
Wat betreft herplaatsing geldt dat alles wat binnen een redelijk bereik van de werkgever ligt van hem mag worden gevergd. Is de onderneming bijvoorbeeld onderdeel van een concern dan mag verwacht worden dat de werkgever onderzoekt of herplaatsing bij een zusteronderneming binnen het concern mogelijk is. Per werkgever zullen de mogelijkheden divers zijn; de aard en omvang van de organisatie zijn hierbij relevant. Hebben de bv’s bijvoorbeeld eenzelfde directie, dan is sprake van een geheel andere relatie dan wanneer de bv’s geheel onafhankelijk van elkaar opereren. De omstandigheden van het betrokken bedrijf zijn maatgevend; het gaat om de individuele situatie.
Hoe worden garanties die worden afgegeven bij overnames meegenomen bij de beoordeling van collectieve ontslagen in het algemeen?
Hoe garanties die zijn afgegeven worden meegenomen bij de beoordeling van collectieve ontslagen is afhankelijk van de aard van de garantie. Kortheidshalve verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat de helft van de Nederlanders zijn eigen pensioen met zorgen tegemoet ziet |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paniekerig over pensioen»?1
Ja.
Hoe haalt u het in uw hoofd miljarden aan Zuid-Europa te geven en tegelijkertijd miljoenen Nederlanders in hun pensioen te pakken?
De publieke steun die Nederland via de Europese noodfondsen European Financial Stability Facility (EFSF) en European Stability Mechanism (ESM) heeft verschaft aan lidstaten van de EU met financieel-economische problemen, zijn leningen die onder strikte voorwaarden zijn verstrekt.
Bij pensioenfondsen is sprake van een andere situatie. Veel fondsen voldoen door de langdurige daling van de dekkingsgraden nu niet aan de wettelijke eisen en het is in voorkomende gevallen helaas nodig om uitkeringen te korten. Deze kortingen zorgen er voor dat ook de jongeren van nu in de toekomst zullen kunnen genieten van hun pensioenuitkering.
Bent u bereid betere prioriteiten te stellen door de rechten van Nederlandse pensioengerechtigden boven die van Zuid-Europeanen te gaan stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u pensioenfondsen toestaan een vaste rekenrente van 4 procent te hanteren en een deel van de miljarden die u over de balk smijt voor uw eurofiele vriendjes in Brussel en voor de landen uit Zuid-Europa aan te wenden voor het veiligstellen van de Nederlandse pensioenen? Zo neen, waarom niet?
In mijn brief van 1 maart jl. aan uw Kamer heb ik toegelicht waarom pensioenfondsen hun verplichtingen met een risicovrije rente moeten berekenen. Een rekenrente van 4% sluit niet aan bij de vereiste hoge mate van zekerheid voor pensioenaanspraken.2 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2 en 3.
Bent bereid zelf onmiddellijk met pensioen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt.
Het bericht ‘Ouderen steeds banger op straat’ |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen steeds banger op straat»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Plus Magazine onder lezers van 50 jaar en ouder?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig is dat slechts 9 procent van de ondervraagden op de vraag hoe vaak men zich onveilig voelt met «nooit» antwoordt? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Plus Magazine zijn afkomstig van een online onderzoek onder 850 lezers van het Plus Magazine die 50 jaar of ouder zijn. De representativiteit van dit onderzoek is beperkt, onder andere doordat het onder een selectieve groep mensen (namelijk de lezers van het Plus Magazine) is gehouden en doordat het aantal respondenten beperkt is. De mede in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door het CBS uitgebrachte Veiligheidsmonitor (VM) biedt wat dat betreft een representatiever beeld. Op 1 maart jl. heb ik de VM 2012 naar uw Kamer gezonden2. De resultaten van de VM 2012 zijn gebaseerd op gerealiseerde interviews met bijna 80.000 respondenten van 15 jaar en ouder die ofwel op papier ofwel op internet de VM- vragenlijst hebben ingevuld. Bijna 43.000 van de respondenten waren 50 jaar of ouder. Wat betreft onveiligheidsgevoelens laat de VM 2012 het volgende beeld zien voor het totaal en per standaard door het CBS gebruikte leeftijdscategorie.
% bevolking van 15 jaar en ouder
Totaal
15–25 jaar
25–45 jaar
45–65 jaar
65 jaar of ouder
Voelt zich niet onveilig
59,4
52,8
56,7
61,8
65,1
Voelt zich wel eens onveilig
36,6
44,5
40,6
34,7
27,4
Weet niet of geen antwoord
3,9
2,7
2,7
3,5
7,6
Voelt zich niet onveilig in eigen buurt
78,9
74,6
79,4
80,2
79,1
Voelt zich wel eens onveilig in eigen buurt
18,0
22,4
18,5
17,0
15,8
Weet niet of geen antwoord
3,1
3,0
2,1
2,8
5,0
Uit de VM 2012 blijkt dat het aantal ouderen in Nederland dat zich niet onveilig voelt veel hoger is dan de uitslag van de enquête van het Plus Magazine doet vermoeden: van alle Nederlanders ouder dan 15 jaar voelt bijna 60% zich nooit onveilig. Onder 45–65 jarigen en 65 plussers is dit percentage nog hoger. Gekeken naar mensen die zich wel eens onveilig voelen blijkt dat naarmate de leeftijd stijgt men zich minder vaak onveilig voelt. De VM 2012 laat hetzelfde beeld zien voor de onveiligheidsgevoelens in de eigen buurt.
In hoeverre is het betreffende onderzoek van Plus Magazine representatief voor alle 50 plussers in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Weet u dat 55% van de ondervraagde 50plussers bang is om slachtoffer te worden van criminaliteit? Weet u dat een kwart van de Nederlanders vanaf 15 jaar in 2011 eens of meerdere malen slachtoffer is geweest van gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten? Bent u bereid om criminaliteit keihard aan te pakken en ervoor te zorgen dat dit ook tot uitdrukking komt in de straffen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat volgens de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 (de voorloper van de huidige VM 2012) in 2011 ongeveer een kwart van de Nederlanders vanaf 15 jaar in 2011 eens of meerdere malen slachtoffer is geweest van gewelds-, vermogens- of vandalismedelicten. Dit cijfer is nog te hoog, en deze vormen van criminaliteit worden dan ook stevig aangepakt en navenant bestraft. Verder is mij bekend dat 53,6% van de deelnemers aan het onderzoek van Plus Magazine hebben geantwoord wel eens bang te zijn slachtoffer te worden van criminaliteit. Gezien de beperkte representativiteit van het onderzoek van het Plus Magazine (zie mijn antwoord op vragen 3 en3 moet echter voorzichtigheid worden betracht met het verbinden van conclusies aan deze laatste onderzoeksuitkomst. In de meer representatieve VM 2012 wordt een soortgelijke vraag gesteld aan respondenten: daar wordt gevraagd hoe groot men de kans op slachtofferschap van een aantal specifieke delicten inschat. De antwoorden hierop zijn als volgt:
Inschatting kans op slachtofferschap (heel) groot in % van de bevolking van 15 jaar en ouder
Totaal
15–25 jaar
25–45 jaar
45–65 jaar
65 jaar of ouder
Inbraak in woning
10,2
10,7
11,7
10,4
7,1
Zakkenrollerij (zonder geweld)
3,9
5,3
3,9
3,5
3,5
Beroving op straat (met geweld)
2,7
3,3
2,7
2,7
2,5
Mishandeling
2,4
3,4
2,4
2,4
1,6
Hieruit blijkt dat de kans om slachtoffer te worden van enkele veel voorkomende delicten betrekkelijk laag wordt ingeschat door de gemiddelde burger (maximaal 1 op de 10 burgers schat die kans hoog in). Bovendien schatten ouderen (45 jaar en ouder) de kans juist lager in dan jongeren (15–45 jarigen).
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat het Openbaar Ministerie bij ouderenmishandeling een drie keer zo hoge straf eist? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft binnen het geldende strafmaximum voor mishandeling voldoende ruimte om alle omstandigheden van een individueel geval mee te wegen en te komen tot een passende strafeis. Ik zie geen aanleiding, en de in de voorgaande antwoorden gegeven cijfers bieden die evenmin, om een maatregel zoals u voorstelt in te voeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders zich veiliger voelen op straat?
Afgelopen november heb ik tijdens de behandeling van de begroting voor het ministerie van Veiligheid en Justitie uitvoerig met uw Kamer van gedachten gewisseld over alle maatregelen die mijn departement neemt om Nederland veiliger te maken voor iedereen. Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar de toelichting bij de begroting en het gevoerde debat.
Mensenrechtenschendingen in Ethiopië |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het hoofdstuk over Ethiopië in het World Report 2013 van Human Rights Watch (HRW)?1
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Ethiopië nauwlettend, en de observaties zoals die in het World Report 2013 van HRW zijn verwoord, zijn ons bekend. Deze observaties en bevindingen nemen wij serieus en ze worden meegenomen in de beoordeling van de ontwikkelingen in Ethiopië.
Deelt u de mening van HRW dat de mensenrechtensituatie in Ethiopië de laatste jaren sterk is verslechterd? Zo neen, waarom niet?
Sinds de verkiezingen van 2010 heeft de regering de controle op het politieke landschap versterkt, o.a. via wetgeving die beperkingen oplegt aan NGO’s en een antiterrorismewet, die de autoriteiten ruime mogelijkheden tot optreden biedt. Deze inperking van de democratische ruimte is zorgwekkend en Nederland stelt deze trend zowel bilateraal als in EU- verband bij de Ethiopische autoriteiten aan de orde. Zo voert Nederland samen met andere internationale partners een dialoog met de Ethiopische autoriteiten over mogelijkheden om de interpretatie van de NGO-wet te versoepelen.
Kunt u ingaan op de zorgen die HRW in het rapport uit rondom de vrijheid van meningsuiting, vereniging en samenkomst? Deelt u die zorgen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo neen, waarom niet?
De inperking van de democratische ruimte en het veelvuldige gebruik van de antiterrorismewetgeving in Ethiopië heeft onze aandacht. Arrestaties op grond van deze wetgeving – die terrorisme breed definieert – baren ook ons zorgen. Nederland voert een tweesporenbeleid in Ethiopië, waarvan het bevorderen van democratie en de naleving van mensenrechten nadrukkelijk onderdeel uitmaakt. Naast activiteiten ter bereiking van de ontwikkelingsdoelen draagt Nederland bij aan activiteiten ter versterking van democratiseringsprocessen. Tijdens het bezoek aan Ethiopië van minister Ploumen is in gesprekken (met onder anderen Premier Hailemariam) het belang van mensenrechten en democratie voor de economische ontwikkeling en stabiliteit van Ethiopië aan de orde gesteld.
Kunt u ingaan op de zorgen die HRW in het rapport uit rondom gedwongen verplaatsingen? Deelt u die zorgen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo neen, waarom niet?
Wij hebben goede nota genomen van het HRW rapport «Waiting here for death» dat HRW vorig jaar aan ons ministerie heeft aangeboden en toegelicht. De hierbij gevoerde gedachtewisseling over hervestigingsprogramma’s in Ethiopië was nuttig. Nederland spant zich, samen met de andere internationale partners, in om er voor te zorgen dat het hervestigingsprogramma wordt geïmplementeerd in overeenstemming met internationaal (ook door Ethiopië) aanvaarde normen. Het hervestigingsprogramma in Ethiopië wordt nauwlettend gevolgd door de leden van de Development Assistance Group (DAG), waarvan ook Nederland deel uit maakt. Hierbij wordt onder anderen gebruik gemaakt van onafhankelijke fact finding missies. Tot dusverre ondersteunen de observaties van de DAG de door HRW geuite beschuldigingen van gedwongen verhuizingen en systematische mensenrechtenschendingen niet. Wel is sprake van overhaaste en slecht voorbereide implementatie, in de zin dat de voorzieningen op de nieuwe bestemming niet in alle gevallen gereed zijn. Na klachten hierover heeft de Ethiopische overheid ingegrepen en verbeteringen doorgevoerd. De internationale gemeenschap blijft in dialoog met de overheid aandringen op zorgvuldige implementatie van deze resettlement programma’s. Die dialoog vindt onder andere plaats op basis van de Good Practice Guidelines and Principles Regarding Resettlements, zoals die door de donorgemeenschap worden gehanteerd.
Bent u het met HRW eens dat donoren zoals Nederland (in)direct meewerken aan het gedwongen verplaatsen van inheemse volkeren doordat zij het Protection of Basic Services program meefinancieren? Zo neen, waarom niet?2
Allereerst willen wij opmerken dat de genoemde multi-donor programma’s geen directe steun verlenen aan dit hervestigingsprogramma. Wat betreft het Protection of Basic Services (PBS) programma was Nederland een relatief bescheiden donor, met een totale bijdrage van USD 4 miljoen in 2011. Het PBS programma bestaat uit verschillende componenten; Nederland heeft bijgedragen aan de Social Accountability component, waarin de verantwoording van de budgetten voor basic services aan de burgers vooropstaat. Verder droeg Nederland in 2011 bij aan de gezondheidscomponent, die vooral gericht is op het aanschaffen van medische apparatuur, medicijnen etc. Vanaf 2012 draagt Nederland niet meer bij aan het PBS programma.
Wat is uw oordeel over de plaats die het thema mensenrechten inneemt in de Country Partnership Strategy die onlangs door de Wereldbank is goedgekeurd? Acht u de hierin beschreven acties voldoende? Zo ja, waarom?
Het thema mensenrechten komt weliswaar niet met zoveel woorden aan de orde, maar de Country Partnership Strategy (CPS) benadrukt impliciet de sociaaleconomische mensenrechten. De Wereldbank wil vooral een bijdrage leveren aan de realisatie van het recht op (toegang tot) voedsel, onderdak, onderwijs en gezondheidszorg. Er wordt in het document geen speciale afweging gemaakt tussen de vooruitgang op het gebied van de sociaaleconomische rechten en de zorgen in de internationale gemeenschap over het respect voor de politieke en burgerrechten. Wel noemt het document risico’s (paragraaf 100, 101 en 129) die de goed bestuur principes van het openbaar bestuur raken. Zo erkent het document dat veel governance problemen voortkomen uit onderontwikkeling, ook (b.v. capaciteitsproblemen) binnen het overheidsapparaat. In de door de Wereldbank uitgevoerde programma’s zijn daarom safeguard mechanisms ingebouwd, die accountability en beroepsprocedures mogelijk maken. Verder is de Wereldbank gebonden aan haar corporate responsibility op dit gebied, die weliswaar niet in de CPS is vastgelegd, maar wel in de statuten en in operation manuals.Naar onze mening zijn deze safeguard mechanisms voldoende, ook al moeten ze voortdurend worden aangepast en vormt de dialoog van de Wereldbank met de overheid (zowel bilateraal als in multi-donorverband) een essentieel onderdeel van de implementatie van haar strategie.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen d.d. 24 juni 2011 over de humanitaire situatie in de Ogaden en Somalië?3
Ja.
Kunt u aangeven wat er sindsdien is gebeurd inzake (hernieuwde) toegang van het Internationale Rode Kruis (ICRC) tot de Ogaden en verruimde humanitaire toegang voor hulporganisaties in de Ogaden-regio?
De geringe humanitaire toegang als gevolg van de slechte veiligheidssituatie blijft een probleem in de Ogaden regio. Er is nog steeds een gewapende strijd gaande tussen het Ogaden National Liberation Front (ONLF) en overheidstroepen, waardoor het regelmatig onveilig is. De regionale overheid in Jijiga ontmoedigt het aanbieden van hulp in dit gebied. Op dit moment heeft het ICRC nog steeds geen toegang tot deze regio. Het World Food Programme (WFP) en Artsen Zonder Grenzen zijn de enige internationale hulporganisaties die in het Ogaden gebied in de Somali regio humanitaire toestemming hebben gekregen om hulp te bieden.
Hebben onafhankelijke media inmiddels (de facto) toegang tot het gebied? Zo neen, wat is uw oordeel hierover?
Nog altijd is het voor onafhankelijke media erg moeilijk om toegang te krijgen tot de Somali regio. Er is per bezoek een vergunning van het Ministerie van Informatie nodig, maar deze wordt in de praktijk niet afgegeven aan onafhankelijke journalisten. Journalisten kunnen wel naar Jijiga en de grotere dorpen (Deghabur, Kebridehar, Gode, Dolo Ado) reizen, maar niet naar het platteland. De beperkte toegang tot de regio voor journalisten is zorgelijk en Nederland blijft, in samenwerking met andere gelijkgestemde partners (met name in EU-verband), deze situatie in de politieke dialoog met de overheid opbrengen.
Hoe beoordeelt u de huidige humanitaire situatie in de Ogaden en de effectiviteit van de pogingen om via stille diplomatie tot beëindiging van het conflict te komen? Kunt u dit toelichten?
De huidige humanitaire situatie is zorgelijk. Het gaat om een zeer dunbevolkt en woestijnachtig gebied, waar nauwelijks overheidsvoorzieningen zijn. Ook hier voert de overheid programma’s uit die tot doel hebben de nomadische leefstijl te ontmoedigen en de betrokkenen toegang te geven tot overheidsdiensten als onderwijs, gezondheidszorg en water. Er wordt in de dialoog met de autoriteiten regelmatig aandacht besteed aan de noodzaak van verbetering van de humanitaire toegang. De Ethiopische overheid beschouwt het ONLF als een terroristische organisatie en een vredesakkoord is nog ver weg. Als gevolg hiervan is de veiligheidssituatie precair en de humanitaire toegang nog niet verbeterd.
Wat is uw reactie op de artikelen «Ethiopia Forcefully Evicting Omo Tribes for Sugar Plantations «en «Ethiopia: Pastoralists Forced off Their Land for Sugar Plantations»?4
Naar aanleiding van dit soort berichten heeft een groep van donoren, waaronder Nederland, zelfstandig onderzoek uitgevoerd. Tijdens een bezoek van ambassadeurs van enkele grote donorlanden in augustus 2012 werd vastgesteld dat hoewel het ontwikkelingsprogramma van de South Omo geen onderdeel uitmaakt van het Commune Programme en ook niet door dezelfde overheidsinstantie wordt uitgevoerd, er wel overeenkomsten zijn met het Commune Programme.
Er waren ook hier geen overtuigende bewijzen dat er systematisch en op grote schaal mensenrechtenschendingen plaatsvinden en de claim van dwang kon niet worden bevestigd. Wel werd vastgesteld dat de communicatie over de uitvoering van hervestigingsprogramma’s tussen de overheid en de betrokken groepen ontoereikend was. De compenserende maatregelen waren slecht gepland en onvoldoende geïmplementeerd om van een aanvaardbare nieuwe situatie te kunnen spreken, waarin de livelihoods van de betrokkenen duurzaam gegarandeerd waren. Over de bevindingen is voortdurend overleg met de overheid en de vervolgonderzoeken in 2013 moeten vaststellen of de gemaakte afspraken worden nagekomen en de wederzijds geaccepteerde principes worden gerespecteerd.
Is hier volgens u sprake van landroof? Zo neen, waarom niet?
Allereerst zij opgemerkt dat wij geen voorstander zijn van het ongeclausuleerd hanteren van de term landroof. Daarvoor is de problematiek te complex. Specifieke grootschalige investeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden een positief effect hebben op de landbouwproductie en armoedebestrijding.
Gedwongen verplaatsingen van inheemse volkeren kunnen in strijd zijn met de genoemde verdragen en verklaringen. De vraag of Ethiopië zich in dit geval schuldig maakt aan schending van deze verdragen en verklaringen kan niet zonder meer worden beantwoord.
Volgens de grondwet is alle grond in Ethiopië eigendom van de overheid, en hebben landgebruikers vruchtgebruik. De overheid faciliteert inderdaad plannen van grootschalige ondernemingen om bepaalde gebieden productiever aan te wenden dan traditionele landgebruikers dat nu doen. De overheid zorgt er dan in principe voor dat de oorspronkelijke landgebruikers worden hervestigd op locaties waar overheidsdiensten zijn en waar (geïrrigeerd) land ter compensatie wordt aangeboden. Indien hierbij sprake zou zijn van verdringing dan moet dat worden aangepakt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 is tot nu toe niet gebleken dat hiervan sprake is. Nederland bespreekt, samen met andere donoren, regelmatig met de Ethiopische overheid de toepassing van de compenserende maatregelen. Daarnaast is het belangrijk om, in gezamenlijk verband met andere donoren, ook ter plaatse vast te stellen of de overheid haar afspraken op dit terrein nakomt. Nederland zal dan ook de mogelijkheden nagaan van een nieuw gezamenlijk veldbezoek aan Zuid- Omo. Indien hierbij knelpunten naar boven komen zullen deze, ook wanneer ze van politieke aard zijn, worden opgebracht in de dialoog met de overheid.
Bent u het met Human Right Watch (noot 2, laatste document, pagina 69 en 70) eens dat Ethiopië door de gedwongen verplaatsingen van inheemse volkeren van hun land handelt in strijd met de volgende verdragen en verklaringen: International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR), International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR), UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples en African Charter on Human and Peoples» Rights?5 Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit dan als belangrijke donor ter discussie stellen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat bij de gedwongen verplaatsingen van de lokale bevolking voor grootschalige landbouw, goudwinning en oliewinning (dodelijke) slachtoffers zijn gevallen?
Nee, wij hebben daar geen inzicht in. Wij onderkennen dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond, grondstoffen en de groeiende wereldwijde handel ten koste kan gaan van de lokale bevolking. Het komt helaas voor dat de lokale bevolking zonder overleg of compensatie en soms met (dodelijk) geweld van haar land wordt gezet. Ons ministerie doet veel aan het verbeteren van land governance wat cruciaal is bij het tegengaan van landroof. Graag verwijzen wij tevens naar de brief van december 2012 aan de Tweede Kamer (DMM/IF-228/2012) waarin u geïnformeerd wordt over landroof («land grabbing») en de rol van de Wereldbank daarbij.
Heeft u het thema mensenrechtenschendingen aan de orde gesteld tijdens uw recente bezoek aan Ethiopië? Zo ja, met wie heeft u hierover gesproken, wat heeft u precies besproken en hoe heeft u dit aan de orde gesteld? Zo neen, waarom niet?
Tijdens het bezoek van minister Ploumen aan Ethiopië zijn bij verschillende gesprekspartners de Nederlandse zorgen over de beperking van de politieke ruimte en de rol van de maatschappelijke organisaties gemarkeerd. Zo is in gesprekken met premier Hailemariam en met minister van Buitenlandse Zaken, Tedros Adhanom gepleit voor een grotere politieke ruimte voor de oppositie en het maatschappelijk middenveld. Ook zijn tijdens een ontmoeting met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties hun zorgen besproken, waaronder de wetgeving die buitenlandse financiering van ngo’s werkzaam op het gebied van goed bestuur en mensenrechten beperkt.
Het bericht misdaad levert een huurwoning op |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «misdaad levert een huurwoning op»?1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat misdadigers met voorrang een huurhuis krijgen, terwijl de gewone burger soms jaren op een wachtlijst moet staan? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat niemand met voorrang een huurhuis krijgt. Het gaat hier om het project «Pak je kans» in stadsdeel Nieuw-West in Amsterdam. Dit project is bedoeld voor jongeren uit Nieuw-West die in het verleden in aanraking zijn gekomen met politie en justitie voor vermogens- en geweldsdelicten. Deze jongeren hebben hun straf uitgezeten, plegen deze delicten niet meer en zijn nu gemotiveerd aan de slag op het gebied van werk/opleiding om aan hun toekomst te gaan werken. Zij komen in het project «Pak je kans» in aanmerking voor tijdelijk onderdak door te gaan werken, al dan niet in combinatie met een opleiding. Ook tekenen zij hierbij een protocol.
Het onderdak waarvoor zij in aanmerking komen is slechts voor een jaar. Het betreft hier voormalige dienstwoningen van het stadsdeel die in aanmerking komen voor sloop of verkoop. Het gaat hier niet om woningen die onttrokken worden aan de reguliere woningvoorraad. De jongeren komen alleen voor deze woningen in aanmerking wanneer zij aangetoond hebben aan het werk te zijn en dit werk voor langere tijd weten te behouden. Zij moeten voor de woningen ook betalen en vanaf het moment van het huren moeten ze op zoek naar permanent onderdak.
De jongeren zitten in een strak traject, moeten werken, hun schulden aflossen en alle afspraken met de betrokken professionals nakomen. Daar is ook streng toezicht op. Als iemand zijn afspraken niet nakomt en hij gedraagt zich niet naar de voorwaarden in het protocol, dan volgt er een gele kaart. De tweede gele kaart betekent een rode kaart. Wordt er drugs gebruikt of een strafbaar feit gepleegd, dan wordt gelijk een rode kaart gegeven. Dit betekent dat de woning onmiddellijk verlaten moet worden en diegene uit het project wordt gezet.
De gemeente Amsterdam geeft daarbij aan dat niets doen voor deze groep geen optie is en dat ze mensen perspectief willen bieden. Niets doen geeft kans op recidive, dit kost weer geld, leed bij de slachtoffers en is niet goed voor de buurt waarin de ex-criminelen terugkeren. In het project «Pak je kans» wordt ingezet op werk, daarmee wordt geld verdiend, betaalt de betrokkene voor onderdak en voorziet voor zichzelf in onderhoud.
Het doel is dat een persoon geheel op eigen benen kan staan en niet meer zal recidiveren. Daardoor wordt de buurt ook veiliger.
Hoeveel van de dertig draaideurcriminelen die een huurhuis kregen hebben een verblijfsvergunning of dubbele nationaliteit? Bent u bereid deze lieden in plaats van een huurhuis een enkele reis land van herkomst te geven? Zo nee, waarom niet?
De jongeren die deelnemen aan het traject hebben hun straf uitgezeten. Zij krijgen geen regulier huurhuis aangeboden. De gemeente Amsterdam heeft mij gemeld dat de deelnemers aan het project «Pak je kans» allemaal in Amsterdam geboren en getogen zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben. Een enkele reis naar het land van herkomst is hier niet aan de orde. Er zitten momenteel dertig jongeren in het traject, vijf daarvan hebben op dit moment een dak boven hun hoofd.
Kunt u verzekeren dat criminelen nooit meer voorrang krijgen voor het krijgen van een huurhuis? Zo nee, waarom niet?
Er is voor de genoemde groep geen sprake van voorrang voor het krijgen van een regulier huurhuis.
Het bezoek van premier Erdogan |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de minister van Buitenlandse Zaken1 over het bezoek van de Turkse premier Erdogan een verslag naar de Kamer te sturen met daarin aandacht voor de politieke dialoog die gevoerd is, waaronder aandacht voor de commotie rond de pleegzorg in Nederland? Kunt u dit, in verband met de maatschappelijke en politieke belangstelling voor het bezoek, binnen een week doen?
Nieuwe medicijnen die niet goed getest zijn |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 15 procent van de nieuwe medicijnen niet goed getest is?1
Ik ben er van op de hoogte dat er recent in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine een onderzoek is gepubliceerd waarin één van de conclusies is dat bij 85% van de onderzochte geneesmiddelen voor chronische ziekten wordt voldaan aan de richtlijn omtrent het aantal patiënten dat in een onderzoek moet worden betrokken. De onderzoekers bepleiten een discussie over de huidige regelgeving, en wijzen op het belang van onderzoek na toelating.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 15 procent van de nieuwe geneesmiddelen voor chronische ziekten die tussen 2000 en 2010 op de markt kwamen niet voldeed aan de richtlijnen?
Het onderzoek betrof geneesmiddelen die zijn geregistreerd door het Europees Geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De primaire taak van het CBG is om goed werkende geneesmiddelen met een acceptabel bijwerkingenprofiel ter beschikking te stellen aan patiënten. De afweging tussen de werkzaamheid en risico’s van geneesmiddelen is een continu proces waarbij het CBG wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet volgt en zonodig gepaste maatregelen neemt.
De door het CBG en de Universiteit Utrecht uitgevoerde studie, waarnaar het artikel verwijst, is daar een voorbeeld van en laat zien hoe noodzakelijk het is om onderzoek naar zeldzame en nog niet bekende bijwerkingen te blijven doen, ook na toelating van een geneesmiddel op de markt.
De richtlijn is een aanbeveling om bepaalde aantallen patiënten in pre-registratie onderzoek te betrekken. Uit dit onderzoek blijkt dat in 85% van de bestudeerde geneesmiddelen deze aanbeveling is gevolgd. Wanneer een onderzoek minder patiënten omvat dan in de richtlijn wordt aanbevolen, maakt het CBG een afweging of tot registratie kan worden overgegaan. Belangrijk daarbij zijn afwegingen als: de beschikbaarheid van alternatieve behandelingsmethoden en de medische behoefte om tijdig een geneesmiddel beschikbaar te hebben, de ernst van de ziekte en hoe vaak de ziekte voorkomt.
Van de 15% die niet aan de richtlijn voldeed, is in bijna alle gevallen aan de toelating de voorwaarde verbonden dat nog nader klinisch onderzoek plaats zou vinden.
Zo zijn middelen tegen HIV toegelaten met minder onderzochte patiënten dan aanbevolen in de richtlijn vanwege het belang van een snelle beschikbaarheid voor patiënten.
Een ander voorbeeld is een nieuw ontwikkeld middel tegen maculadegeneratie (een vorm van netvliesbeschadiging die blindheid veroorzaakt) dat uiteindelijk in een klinisch onderzoek getest is op 975 in plaats van de aanbevolen duizend patiënten.
Overigens vindt ook bij geneesmiddelen die wel voldoen aan de in die richtlijn genoemde aantallen behandelde patiënten een dergelijke kritische afweging plaats alvorens een besluit omtrent registratie wordt genomen.
Is u bekend waarom bij deze medicijnen niet de richtlijn is gevolgd om het middel minstens een jaar op zeker duizend patiënten te testen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen voor een betere naleving van de richtlijnen?
Ik heb geen aanwijzingen dat richtlijnen niet goed worden nageleefd. Voordat een klinisch geneesmiddelenonderzoek mag worden uitgevoerd moet het onderzoek zijn goedgekeurd door een erkende METC. Eén van de punten waar het onderzoek aan getoetst wordt is of de hoofdvraagstelling van het onderzoek beantwoord kan worden met het beoogde aantal proefpersonen om zo tot valide uitspraken te kunnen komen.
Klopt het dat wanneer een middel eenmaal op de markt is, er geen systeem is dat blijft volgen of er nieuwe meldingen over onbekende bijwerkingen komen?
In het kader van de geneesmiddelenbewaking, in Nederland uitgevoerd door het CBG, worden na registratie voortdurend bijwerkingen van elk geneesmiddel bijgehouden. Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb houdt de bijwerkingen bij in opdracht van het CBG.
Daarnaast zijn registratiehouders verplicht om periodiek veiligheidsrapporten aan te leveren. Bijwerkingen worden niet alleen in Nederland nauwlettend gevolgd, er is tevens afstemming op Europees niveau. Ook is er afstemming tussen de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het European Medicines Agency (EMA).
In het systeem van geneesmiddelenbewaking wordt voortdurend nagegaan of de werkzaamheid van het geneesmiddel opweegt tegen de risico’s of bijwerkingen van het geneesmiddel. Indien noodzakelijk, kunnen de officiële productinformatie voor arts en apotheker en de bijsluitertekst worden aangepast met bijvoorbeeld waarschuwingen of kunnen andere aanvullende maatregelen worden genomen.
Bent u bereid een dergelijk systeem op te zetten, zeker voor medicijnen waarbij er een korte onderzoeksfase is geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om voor medicijnen waarbij de markttoelating niet volgens de richtlijnen was, alsnog aanvullend onderzoek te laten doen naar bijwerkingen?
Indien geneesmiddelen, na een uitgebreide afweging van de voor- en nadelen van het geneesmiddel, worden toegelaten met minder onderzochte patiënten dan aanbevolen in de richtlijn, zal in principe als voorwaarde worden gesteld dat na toelating van het middel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd om de balans tussen werkzaamheid en risico’s adequaat te kunnen monitoren.
Wat zouden volgens u de consequenties moeten zijn voor de toelating van medicijnen, als de richtlijn voor onderzoek niet goed gehanteerd is?
Het gaat niet zozeer om het niet goed hanteren van de richtlijn. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt als voorwaarde gesteld dat dan nog aanvullend onderzoek plaatsvindt.
De benoeming van een commissaris van de Koningin in Utrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat u de heer Rosenmöller wilt benoemen tot interim-commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht?1
Op 14 december 2012 heb ik de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht en de colleges van Burgemeester en Wethouders van de inliggende gemeenten een brief gestuurd over mijn voornemen om de genoemde provincies te fuseren. Ik heb in deze brief mijn argumenten gegeven om over te gaan tot herindeling. De Tweede Kamer heeft een afschrift van deze brief ontvangen, net als Provinciale Staten van de betreffende provincies, de dagelijkse besturen van de inliggende waterschappen, de colleges van Gedeputeerde Staten van de buurprovincies en de besturen van maatschappelijke organisaties en bedrijven.
In deze brief is ook gesteld dat het Kabinet het vanwege de beoogde samenvoeging niet opportuun acht om de vacature van commissaris van de Koningin van de provincie Utrecht, na het ontslag van de huidige cdK Robbertsen per 7 juni 2013, open te stellen.
In de brief is ook vermeld dat ik voornemens ben om op korte termijn Provinciale Staten van Utrecht te horen over de benoeming van een waarnemend commissaris van de Koningin.
Het aanstellen van een waarnemend commissaris van de Koningin is overeenkomstig artikel 76, eerste lid, Provinciewet, dat het volgende bepaalt:
«1. Indien de regering het in het belang van de provincie nodig oordeelt, voorziet zij in afwijking van artikel 75 in de waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort zij provinciale staten, tenzij gewichtige reden zich daartegen verzetten.»
In de procedure om te komen tot de benoeming van (wnd.) commissarissen van de Koningin wordt altijd volledige vertrouwelijkheid betracht. Om die reden ga ik niet in op de door u genoemde naam.
De brief van 14 december 2012 was het startsein van de herindelingsprocedure volgens de wet Algemene regels herindeling (Wet arhi). Volgens die procedure kan een concreet plan cq. het wetsvoorstel herindeling Noord-Holland, Flevoland en Utrecht door de Tweede Kamer na het advies van de Raad van State tegemoet worden gezien. Momenteel voer ik op basis van de Wet Arhi diverse gesprekken over mijn voornemen tot herindeling in het kader van het «open overleg».
Waarom hebt u de Kamer geen concrete plannen gestuurd voor een mogelijke herindeling van de provincie, maar wilt u wel alvast een interim-commissaris van de Koningin benoemen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wilt u een nieuwe commissaris van de Koningin in Utrecht benoemen buiten de gebruikelijke benoemingscommissie om, en zonder steun van de Staten van de provincie Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom deelt u kennelijk niet de mening dat een commissaris van de Koningin in Utrecht moet kunnen rekenen op draagvlak in de Staten van de provincie Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u een benoeming van de heer Rosenmöller tot commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht uitstellen totdat u deze vragen hebt beantwoordt en met de Kamer over deze benoeming hebt gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Ouderen sluizen massaal geld weg’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ouderen sluizen massaal geld weg»?1
Ja
Op basis van welke informatie en aannames kwam u tijdens de wetsbehandeling2 tot de conclusie dat er geen ontwijkgedrag zou gaan plaatsvinden?
De voormalige Staatssecretaris heeft tijdens de wetsbehandeling gesteld dat het gedragseffect, gezien het feit dat het grootste deel van het vermogen intact blijft, naar verwachting beperkt zal zijn. Dit, zo wees zij erop, lag anders bij de Wet op de bejaardenoorden waarbij het vermogen ten volle moest worden aangewend, in plaats van een beperktere bijtelling zoals daar bij de vermogensinkomensbijtelling sprake van is.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van de enquête onder 85 notariskantoren, waaruit blijkt dat veel ouderen in de eerste drie maanden van 2013 maatregelen hebben genomen om hun vermogen te verlagen of dat blijkbaar voornemens zijn te doen?
Het staat ouderen vrij om informatie in te winnen en hun vermogen binnen de mogelijkheden van de wet door schenking te verlagen. Informatie inwinnen en echt afstand doen van het eigen vermogen of een deel daarvan is nog iets anders. Voor veel cliënten kan het prettig zijn zoveel mogelijk zelf te kunnen blijven regelen en zelf over hun vermogen kunnen blijven beschikken.
Verwacht u dat, als gevolg van dit ontwijkgedrag, de geraamde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling lager uit zal gaan vallen de komende jaren?
Het is moeilijk in te schatten in hoeverre het voornemen om geld weg te schenken ook echt leidt tot een daadwerkelijke schenking. Indien een groot aantal cliënten hiertoe wel over gaat, kan dit gevolgen hebben voor de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling.
De opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling zal gemonitord worden. De monitor moet ook antwoord geven op de vraag of de gedragseffecten dusdanig zijn dat de geraamde opbrengst van € 200 miljoen niet gehaald wordt. De eigen bijdrage wordt echter vastgesteld op basis van het vermogen van twee jaar terug. Het wegschenken van vermogen kan dus pas op zijn vroegst over twee jaar effect op de opbrengst hebben.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling?
Definitieve cijfers over de opbrengst 2013 zijn beschikbaar in maart/april 2014. Een eerste indicatie over de opbrengst 2013 is te geven rond Prinsjesdag. Dan zijn de cijfers met betrekking tot de geïnde eigen bijdragen over de eerste twee kwartalen bekend.
Wat voor gevolgen heeft het genoemde veiligstellen van vermogen voor effect op de uitwerking van maatregel 51 uit het regeerakkoord, waarin staat dat de intramurale eigen bijdrage AWBZ verhoogd wordt tot de zak- en kleedgeldnorm?
Het verhogen van de intramurale eigen bijdrage AWBZ tot de zak- en kleedgeldnorm wordt vormgegeven via het afschaffen van een aftrekpost ten aanzien van fiscale toeslagen met betrekking tot ouderen en Wajongers. Deze aftrekpost staat los van het vermogen. De vermogensinkomensbijtelling heeft dus geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage uit de zak- en kleedgeld norm.
Bent u bereid, gezien de negatieve effecten op de solidariteit en dus bereidheid om veel meer te gaan betalen voor zorg als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, deze maatregel 51 te heroverwegen?
Zoals ik in antwoord 6 heb aangegeven, heeft de vermogensinkomensbijtelling geen invloed op het verhogen van de intramurale eigen bijdrage tot de zak- en kleedgeldnorm.
Dat zou dus geen reden zijn voor heroverweging van maatregel 51.
De stijging van de waterschapslasten in 2013 met meer dan 5% |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van het lid Van Veldhoven2 waarin de regering wordt verzocht om er op toe te zien dat de hoogte van de waterschapsbelasting zich slechts in lijn met de inflatie ontwikkelt en om de Kamer tijdig te informeren indien de lasten in een waterschap met meer dan 5% jaarlijks dreigen te stijgen?
Ja. Met deze brief die antwoord geeft op de vragen wordt eveneens voor de tweede keer uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om u te informeren.
Ik wil hierbij benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de besturen van de waterschappen zelf is om de tarieven vast te stellen en te bepalen wat nodig en aanvaardbaar is.
Heeft u gezien dat voor een meerpersoonshuishouden de waterschapsbelasting in de waterschappen Vallei & Veluwe en Aa & Maas in 2013 met meer dan 5% stijgt?
Ja.
Zijn er ook waterschappen waar eenpersoonshuishoudens met een belastingstijging van meer dan 5% geconfronteerd worden? Zo ja, welke waterschappen zijn dat en hoeveel is deze belastingstijging?
Het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen gaat niet specifiek in op veranderingen voor eenpersoonshuishoudens. In het verleden is namelijk gekozen om te rapporteren over zes groepen (profielen) huishoudens en bedrijven die het meest representatief zijn, eenpersoonshuishoudens zitten niet in deze selectie. De Unie van Waterschappen heeft de informatie voor eenpersoonshuishoudens op dit moment ook niet beschikbaar. Het doorrekenen zou ook meer tijd kosten dan nu beschikbaar is (zie vraag 7).
Kunt u uitleggen waarom de lasten in deze waterschappen in 2013 met meer dan 5% gestegen zijn?
Op de website van Belastingsamenwerking Oost-Brabant (http://www.bs-ob.nl) wordt uitgebreid ingegaan op de verhoging van de tarieven van de waterschapsbelasting 2013 van waterschap Aa en Maas. Onder meer wordt ingegaan op landelijke autonome ontwikkelingen die buiten de macht van het waterschap liggen (landelijke cao afspraken, BTW-tarieven e.d.), economische ontwikkelingen (waardeontwikkeling onroerende zaken/Wet WOZ) en bedrijfseconomische ontwikkelingen. Specifiek voor de situatie bij waterschap Aa en Maas is het in het verleden afbouwen van overtollige reserves. Waar het waterschap in voorgaande jaren nog kon putten uit reserves om de waterschapsbelastingen laag te houden, kan dat in 2013 niet meer omdat de reservepot inmiddels leeg is.
Waterschap Vallei en Veluwe is dit jaar uit een fusie van twee waterschappen ontstaan. Het waterschap geeft hierover op zijn website zelf aan dat de fusie positieve effecten in de vorm van besparingen zal brengen door doelmatiger waterbeheer, alsmede in de organisatie zoals lagere bestuurskosten, reductie van personeel en huisvesting. Bij een fusie is het wel zo dat de kosten voor de baten uitgaan. De besparingen worden dan ook niet allemaal direct al in het fusiejaar gerealiseerd.
Het waterschap Vallei en Veluwe gaat op zijn website verder in op de stijging van de belastingdruk in 2013 (5,1%) en de verwachtingen en investeringen voor de komende jaren. Het waterschap geeft aan dat zij, om in de toekomst de taken adequaat uit te voeren op een duurzame, veilige en efficiënte wijze, genoodzaakt is te blijven vernieuwen en te investeren.
Vindt u het ook een zorgelijke ontwikkeling dat de stijging van de belastingdruk in sommige waterschappen in 2013 wederom boven de 5% uitkomt? Indien u dit niet vindt, kunt u uitleggen waarom?
Als we in het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen (tabel blz. 16) kijken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren, kennen deze de laagste stijging.
Wat betreft de stijging van de lastendruk bij de waterschappen in 2013 geldt in zijn algemeenheid dat deze zich gemiddeld rond het voor 2013 verwachte inflatieniveau van 2,75% bevindt. In genoemd overzicht van de Unie van Waterschappen is op blz. 11 te zien dat de stijging van de gemiddelde belastingdruk in vier van de zes groepen onder het inflatieniveau ligt. Voorts is in bijlage 2 van het overzicht voor drie standaardprofielen de procentuele wijziging van de lastendruk in elk waterschap ten opzichte van 2012 vermeld. Zoals is te zien blijven de meeste waterschappen onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden en zelfs bij twee waterschappen een nominale daling.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming) (Kamerstukken 33 465)?
Het streven is deze vragen vóór de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel te beantwoorden.
De mishandeling op koranscholen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burgemeester Tilburg meldt mishandeling Koranscholen»?1
Ja.
Op welke specifieke Koranscholen in Tilburg hebben de mishandelingen plaatsgevonden?
De signalen van mogelijke kindermishandeling hebben betrekking op gebeurtenissen tijdens de koranlessen die worden georganiseerd door stichting Somalische Ontwikkeling Organisatie Nederland (stg SOON) in wijkcentrum De IJpelaar in Tilburg Noord en door de Islamitische Stichting voor Opvoeding en Overdracht van Kennis in de moskee in Tilburg Noord.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een landelijk onderzoek te starten naar mishandelingen op Koranscholen?
Op 29 mei 2012 heeft het toenmalige kabinet u het Rapport «Inventariserend onderzoek naar signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving» doen toekomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31015, nr. 80). Doel van dit onderzoek was om meer inzicht te krijgen in signalen van kindermishandeling in de sociale leefomgeving2 van kinderen.
Wij zien nu geen reden om een dergelijk onderzoek3 te herhalen.
In hoeverre deelt u de visie dat alle Koranscholen/moskeeën waar geweld wordt gebruikt direct moeten worden gesloten?
Iedereen die in Nederland woont, dient zich aan de regels houden, en elke vorm van geweld is verboden. Artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de verzorging en opvoeding van het kind zonder toepassing van geestelijk of lichamelijk geweld of van enige andere vernederende behandeling dient plaats te vinden. Zowel binnen als buiten het gezin zijn de ouders verantwoordelijk voor de veiligheid van hun kinderen. Ouders mogen hun kinderen niet in een onveilige situatie brengen of laten zitten. Degenen die zich schuldig maken aan het uitdelen van lijfstraffen kunnen strafrechtelijk, al dan niet ambtshalve (afhankelijk van de kwalificatie van het feit), worden vervolgd. Het is aan het Openbaar Ministerie om strafbare feiten te vervolgen en aan de rechter om daar een oordeel over te vellen.
Sluiting van een instelling is mogelijk als dit voor openbare orde noodzakelijk is, onder de voorwaarden gesteld in artikel 2:20, eerste lid, BW. Het sluiten van een gebouw als zodanig is mogelijk als er sprake is van niet-naleving van brand- en veiligheidsvoorschriften of van drugshandel.