De antwoorden op eerdere vragen over het sluiten van operatiekamers in het Alrijne Ziekenhuis omdat zorgverzekeraars onvoldoende geld beschikbaar stellen |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
In antwoord op eerdere vragen schreef u dat «er geen operaties worden afgezegd – ook niet de al geplande operaties», maar klopt het dat er mensen wel later geopereerd zullen worden dan wanneer de operatiekamers wel gewoon open zouden zijn?1
Ik kan niet met zekerheid zeggen dat het niet voorkomt dat mensen later geopereerd worden, maar mocht dit wel het geval zijn dan gaat het alleen om laagcomplexe, planbare operaties. Indien gewenst kunnen patiënten als zij de wachttijd bij Alrijne te lang vinden zich via hun zorgverzekeraar laten bemiddelen naar een andere zorgaanbieder. Alrijne heeft mij laten weten dat de volgende operaties altijd volgens planning doorgaan: medisch urgente operaties, oncologie, zorg voor kinderen tot 16 jaar, verloskunde en artrosezorg. Dat geldt ook voor operaties waarvoor aanvullende afspraken zijn gemaakt met zorgverzekeraars. Alle overige zorg gaat ook gewoon door, zoals poliklinische zorg en dagbehandelingen zonder operaties.
Op welke wijze worden patiënten ervan op de hoogte gesteld indien hun operatie ergens anders kan worden uitgevoerd?
Alrijne laat haar patiënten actief weten dat als zij op een wachtlijst staan, zij ervoor kunnen kiezen om contact op te nemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling te vragen. Dat doet Alrijne in afstemming en met goedkeuring van de zorgverzekeraars. Daarnaast vraagt Alrijne patiënten van wie hun situatie verslechtert altijd contact met Alrijne op te nemen. De behandelend arts zal dan beoordelen of de operatie toch sneller moet worden ingepland.
Worden patiënten die door sluiting van operatiekamers naar een ander ziekenhuis (buiten de regio) geholpen met dekken van (extra) kosten voor vervoer en eventueel benodigde begeleiding?
De zorgplicht houdt in dat de zorgverzekeraar zorg moet leveren die tijdig en bereikbaar is. Alleen als de zorgverzekeraar daar niet aan kan voldoen is het dekken van eventuele extra kosten aan de orde.
Hoe groot is het financiële tekort van Alrijne waardoor de operatiekamers gesloten worden in oktober?
Hier heb ik geen informatie over.
Hoe komt het dat de zorgverzekeraars en het ziekenhuisbestuur na een maand van onduidelijkheid voor patiënten nog steeds geen oplossing hebben gevonden voor dit probleem?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven doen zowel de zorgverzekeraars als Alrijne al het mogelijke om de patiënten zo goed mogelijk te helpen.
Worden maatregelen genomen om te voorkomen dat dit probleem zich de komende jaren opnieuw voordoet? Zo ja, welke maatregelen zijn dit?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders maken jaarlijks afspraken over de te leveren zorg en de budgetten daarvoor. De inspanningen daarbij zijn erop gericht dat de zorgverzekeraar aan de zorgplicht kan voldoen en dat de zorg die geleverd wordt kwalitatief goed is en doelmatig geleverd wordt. Om het contracteerproces te verbeteren heeft de NZa onlangs handvatten voor het contracteerproces gepubliceerd.2
Bent u van mening dat van de kant van verzekering de facto sprake is van wanprestatie ten aanzien van de verzekerden waarvan de operatie niet of pas later kan worden uitgevoerd?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. De NZa houdt daar toezicht op. Ik heb geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen. In een aantal regio’s met grote toegankelijkheidsknelpunten voert de Nza vervolgonderzoek uit. Daarbij wordt gekeken of zorgverzekeraars voldoende handelen in lijn met hun zorgplicht. Als dat niet het geval is, kan dat leiden tot handhaving. Ik vind het van belang dat consumenten bij het kiezen van een zorgverzekering bruikbare informatie krijgen van zorgverzekeraars die hen helpt tijdens het keuzeproces. Zo kunnen zij een goede keuze maken. In de aanpak van de wachttijden en transformaties kunnen partijen gezamenlijk met een regioplan een grote rol spelen. In het Integraal Zorgakkoord zijn hierover tussen zorgverzekeraars, zorgaanbieders, zorgprofessionals, gemeenten en het Ministerie van VWS afspraken gemaakt.
Zo ja, zou het dan niet redelijk zijn om de gedupeerde verzekerde de mogelijkheid te geven de overeenkomst met de verzekeraar op te zeggen en naar een andere verzekeraar over te stappen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de wachtlijsten voor operaties in de regio Alphen niet verder oplopen?
Zie antwoord vraag 7.
Tekortschietende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming |
|
Peter Kwint , Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat ondanks jarenlange inspanningen de verbeterplannen voor waarheidsvinding in de jeugdzorg nauwelijks geleid hebben tot daadwerkelijke verbeteringen?1
In de Evaluatie van het Actieplan feitenonderzoek in de jeugdbeschermingsketen, die de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik uw Kamer 7 op september jl. hebben toegestuurd, is gekeken naar de uitvoering en resultaten van het Actieplan. Hiervoor hebben de onderzoekers deskresearch gedaan en interviews gehouden. Er zijn geen dossiers bestudeerd, waardoor er in dit onderzoek geen oordeel is gevormd over de kwaliteit van de dossiers. De onderzoekers constateren onder meer dat alle acties uit het Actieplan zijn opgepakt, maar dat het niet of maar ten dele is gelukt om de acties volledig uit te voeren en/of te laten landen op de werkvloer. Als oorzaken worden door de onderzoekers onder meer genoemd dat het Actieplan veel acties omvatte en er bij de organisaties te weinig tijd was.
Ik constateer dat met het Actieplan veel in gang is gezet, waaraan de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), instellingen voor Veilig Thuis (VT) en Gecertificeerde Instellingen (GI’s) gezamenlijk hard hebben gewerkt. Het feit dat de betrokken organisaties destijds gezamenlijk het Actieplan hebben opgepakt was een grote stap vooruit. In het kader van het Actieplan zijn veel maatregelen genomen en producten ontwikkeld die (kunnen) bijdragen aan verbetering van feitenonderzoek. Ook buiten het Actieplan hebben zowel de betrokken organisaties als het kabinet maatregelen genomen die ten goede komen aan beter feitenonderzoek, zoals de extra middelen die structureel beschikbaar zijn gekomen voor de verlaging van de werkdruk bij jeugdbeschermers. Hierdoor hebben professionals meer tijd om ouders en jeugdigen te betrekken bij besluitvorming. Het verbeteren van het feitenonderzoek is echter een complex vraagstuk waarvoor niet één simpele oplossing bestaat. Het Actieplan was bedoeld om op verschillende manieren aan het verbeteren van besluitvorming te werken en had daarom een brede scope. Ik herken dat de implementatie van sommige onderdelen in de regio’s nog niet goed van de grond is gekomen. De overbelasting van de sector en het corona-virus hebben hierin een rol gespeeld. Zoals ik uw Kamer eerder, in reactie op het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, heb laten weten, blijft verbetering van het feitenonderzoek nodig2. Deze conclusie trek ik ook op basis van deze evaluatie van het Actieplan.
Op welke manier gaat u er zelf voor zorgen dat de broodnodige verbeteringen op het gebied van het feitenonderzoek, en de rechtspositie van ouders en kinderen alsnog doorgang gaan vinden?
Het verbeteren van de kwaliteit van de besluitvorming in de jeugdbescherming is na afloop van het Actieplan noch door mij, noch door de betrokken organisaties losgelaten. Hierbij is zowel aandacht voor het verbeteren van de jeugdbescherming in algemene zin, als voor de specifieke verbetering van dossiervoering. Zoals hiervoor reeds aangegeven, heeft het kabinet structureel extra middelen beschikbaar gesteld voor verlaging van de werkdruk bij jeugdbeschermers en verbetering van de rechtsbescherming van ouders en kinderen. Ik ondersteun voorts de RvdK, GI’s en VT in hun vervolgacties ten aanzien van verbetering van het feitenonderzoek. In deze vervolgacties ligt de focus op verbetering van dossiervoering, zoals het maken van eenduidige afspraken over het verwerken van reacties op verslagen en rapporten.
Daarnaast zet ik in op het verbeteren van de rechtsbescherming, onder andere met maatregelen gericht op betere informatievoorziening en juridische/praktische ondersteuning van ouders en jeugdigen. Hiervoor verwijs ik uw Kamer naar de voortgangsbrief jeugd van 20 juni 20233.
Op welke manier heeft het kabinet geprobeerd bij te sturen gedurende de looptijd van het verbeterplan feitenonderzoek? Op welke momenten heeft u vinger aan de pols gehouden of ingegrepen? Hoe heeft u invulling gegeven aan uw systeemverantwoordelijkheid op dit specifieke punt?
Ik heb in 2020 via het WODC het Actieplan tussentijds laten evalueren. In de voortgangsbrief jeugd van 17 juni 2020 is uw Kamer hierover geïnformeerd4. Naar aanleiding van de tussenevaluatie is het Actieplan aangescherpt. De betrokken organisaties zijn aan de slag gegaan met het doorontwikkelen van een gezamenlijke richtlijn en training voor het doen van goed feitenonderzoek. Over de stand van zaken rondom verbeteren van het feitenonderzoek is uw Kamer in de voortgangsbrieven jeugd geïnformeerd.
Deelt u de analyse van de onderzoekers dat 21 verbeterpunten die niet geprioriteerd worden leiden tot een onuitvoerbaar verbeterplan voor een sector die toch al overbelast is? Heeft u kenbaar gemaakt welke verbeterpunten met prioriteit moesten worden opgepakt?
De totstandkoming van het Actieplan kende een intensieve aanloop. In een aantal regionale en landelijke bijeenkomsten zijn ouders, professionals en diverse organisaties met elkaar in gesprek gegaan over de wijze waarop het feitenonderzoek uitgevoerd zou moeten worden. De input bleek divers en veelomvattend te zijn en leidde tot een scala aan verbeterpunten. Op basis daarvan is het Actieplan uiteindelijk geformuleerd, met vier hoofdlijnen, die vervolgens in acties en verbeterpunten zijn uitgewerkt. Ik constateer dat deze hoofdlijnen grotendeels overeenkomen met de rode draden die de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in het rapport van juni 2022 ook benoemde voor verbetering van het feitenonderzoek, zoals respectvolle bejegening van kinderen en ouders en het verbeteren van hun rechtspositie5.
De analyse dat het Actieplan onuitvoerbaar is gebleken wil ik graag nuanceren. Uit het onderzoek komt naar voren dat het merendeel van de 21 verbeterpunten is opgepakt, in de vorm van onder meer onderzoeken, rapportagetrainingen voor professionals en de ontwikkeling van een gezamenlijke richtlijn en app. Ook waren de 21 verbeterpunten niet voor alle organisaties van toepassing, sommige verbeterpunten zagen specifiek toe op één organisatie of departement. Ik zie dat in het Actieplan de juiste onderwerpen geadresseerd zijn, maar dat zowel gerichte vervolgstappen nodig zijn als bredere verbeteringen in de jeugdbescherming. Hier zet ik me, samen met de betrokken organisaties en de Staatssecretaris van VWS, voor in (zie ook het antwoord op vraag 2).
Zijn er bredere lessen te trekken uit de bevinding van de onderzoekers dat regionale samenwerking onvoldoende is opgepakt en dat verschillen tussen organisaties ertoe leiden dat verbeteringen onvoldoende van de grond komen? Deelt u onze conclusie dat meer centrale regie hier soelaas zou moeten bieden?
De RvdK, VT en GI’s hebben de uitvoering van het Actieplan in 2018 gezamenlijk opgepakt vanuit de gedachte dat het feitenonderzoek ketenbreed verbetering behoeft. Deze gezamenlijke aanpak heeft de nodige tijd gekost, mede vanwege de verschillen in de manier van werken van de betrokken organisaties. Ook de onderzoekers constateren dat de uitvoering van het Actieplan complex was vanwege de verschillende vormen en geografische indelingen van de organisaties. Onder regie van het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt daarom gewerkt aan een gemeenschappelijk onderzoeks- en handelingskader, zodat er samenhang gaat ontstaan tussen betrokken organisaties, waaronder ook het lokale team.
Hoe is het mogelijk dat zelfs een betrekkelijk eenvoudig te nemen maatregel, zoals ouders en kinderen door middel van een waaier informeren over de basisvoorwaarden van een feitenonderzoek door een groot deel van de organisaties en regio’s niet is opgepakt? Dat zou toch de absolute ondergrens moeten zijn?
De in het kader van het Actieplan opgeleverde producten worden blijkens de eindevaluatie niet altijd en overal gebruikt. Ik vind het belangrijk dat de in het Actieplan opgeleverde producten ook daadwerkelijk gebruikt worden, maar over de implementatie van producten gaan de betrokken organisaties uiteindelijk zelf. Ik zal in overleg met hen bezien hoe dit het beste meegenomen kan worden in het kader van de vervolgacties op het Actieplan.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat elke rechter rekening gaat houden met de beschikbaarheid van de gezinsvoogd bij het inplannen van een zitting? Waarom is dit nog altijd niet de staande praktijk?
De GI’s en de rechtspraak hebben hierover afspraken gemaakt die hebben geleid tot aanpassing van het formulier dat de GI bijvoegt bij een verzoek bij de rechtbank. De rechtbank kan hierdoor beter rekening houden met de werkdagen van een gezinsvoogd bij het inplannen van een zitting.
Hoe kan het dat uit gesprekken met de sector drie duidelijke urgente verbeterpunten naar voren komen, terwijl gewerkt werd aan 21 verbeterpunten? Op welke manier gaat u alsnog met deze drie zaken aan de slag? Hoe wordt de Kamer op de hoogte gehouden van de voortgang?
In het onderzoek worden op basis van interviews drie suggesties gedaan die randvoorwaardelijk zijn ter verbetering van feitenonderzoek in de toekomst. Ten eerste wordt genoemd dat geïnvesteerd moet worden in professionals zodat zij meer tijd krijgen voor zorgvuldig onderzoek en bejegening van ouders en kinderen. Met de eerdergenoemde extra middelen investeert het kabinet hierin. Ten tweede wordt aangegeven dat de (rechts)positie van ouders en kinderen dient te verbeteren. Hier zet ik op in, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 2. Als derde suggesties wordt tot slot aangegeven dat de jeugdbeschermingsketen versimpeld moet worden, waardoor samenwerking tussen organisaties wordt bevorderd en ouders en kinderen met minder organisaties te maken krijgen. Met het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming wordt hieraan gewerkt. Ik hou uw Kamer via de periodieke voortgangsrapportages jeugd alsmede de voortgangsrapportages over het toekomstscenario op de hoogte.
Op welke manier wordt de rechtspositie van ouders en kinderen nu concreet verbeterd? Wanneer zien ouders dat ze in de rechtszaal een gelijkwaardiger positie hebben dan nu het geval is? En dat waarheidsvinding in plaats van de opgeleverde feitenonderzoeken als gegeven beschouwen een grotere rol krijgt?
Ouders krijgen sinds 1 januari 2023 kosteloze rechtsbijstand aangeboden bij een procedure waarin gezagsbeëindiging van hun kind(eren) wordt verzocht. Hiermee wordt beoogd om de «equality of arms»-positie van ouders te versterken en zo de rechtsbescherming van ouders en kinderen te verbeteren. Deze bijstand van een gespecialiseerde advocaat wordt aangeboden in het kader van een pilot die duurt tot en met medio 2024. Vanaf 1 oktober jl. is de pilot uitgebreid met procedures uithuisplaatsing. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 8 heb aangegeven, zet ik met verschillende maatregelen in op het verbeteren van feitenonderzoek. Bij feitenonderzoek gaat het niet om waarheidsvinding, maar om onder andere het scheiden van feiten en meningen en het vermelden van bronnen. De context waarbinnen kinderbeschermingsmaatregelen worden opgelegd, waar in veel gevallen sprake is van complexe scheidingen en ouders het, vaak ook onderling, niet eens kunnen zijn met het ingrijpen, maakt echter dat er altijd sprake zal zijn van tegenovergestelde werkelijkheden.
Wilt u de vragen uit het schriftelijk overleg van 22 juni 2022 van het lid Omtzigt opnieuw beantwoorden?
Ik zie hiertoe geen aanleiding.
Kunt u een analyse geven dat iedereen ziet dat het feitenonderzoek niet op orde is, tot en met de Inspectie toe, die vorig jaar welgeteld nul onderzoeken zonder fouten vond en iedereen toch gewoon op dezelfde voet doorgaat?
Uit het onderzoek van IGJ uit juni 2022 bleek dat een onjuistheid in een rapportage niet betekende dat de hele rapportage niet op orde was. Voorts constateerde de IGJ dat professionals met toewijding en deskundigheid hun werk doen. Wel zie ik dat er het nodige verbeterd kan en moet worden. Zowel het Rijk als de betrokken organisaties hebben hiervoor de afgelopen jaren meerdere maatregelen genomen en blijven ook inzetten op verbetering van (de randvoorwaarden voor) feitenonderzoek.
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming (Rvdk) en de gecertificeerde instellingen (GI's) aan feitenonderzoek doen conform artikel 3.3 van de Jeugdwet? Kunt u dit zeer precies onderbouwen?
In artikel 3.3. van de Jeugdwet is neergelegd dat de RvdK en de GI’s verplicht zijn in rapportages of verzoekschriften de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De RvdK en de GI’s geven invulling aan feitenonderzoek conform dit artikel. De Inspectie heeft in het rapport van juni 2022 wel aangegeven dat de uitvoering hiervan op bepaalde onderdelen beter kan, zoals het beter betrekken van ouders en jeugdigen bij de besluitvorming en meer aandacht voor mondelinge en schriftelijk onderbouwing waarom een uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet onomwonden ja is, wat gaat u dan doen om ervoor te zorgen dat het wel gebeurt?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 2 en 8.
Hoeveel kinderen zijn volgens u onterecht uit huis geplaatst omdat het feitenonderoek niet deugde?
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten in onder andere het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van het inspectierapport uit 2022 heb ik geen reden te veronderstellen dat er kinderen onterecht uit huis zijn geplaatst vanwege ondeugdelijk feitenonderzoek.6 De Inspectie constateerde dat het feitenonderzoek niet in alle gevallen op orde is, waarbij het vooral gaat over het beter betrekken van ouders en kinderen bij de besluitvorming en het beter onderbouwen waarom een uithuisplaatsing wel of niet noodzakelijk is. In het rapport wordt voorts geconstateerd dat in alle onderzochte zaken meerdere problemen speelden in het gezin en dat geen enkel kind vanwege een enkele aanleiding uit huis is geplaatst. Ook in het door uw Kamer gehouden rondetafelgesprek in het najaar van 2022 werd – door zowel mw. Bruning als de hoofdinspecteur – benoemd dat het feitenonderzoek zorgvuldiger kan, maar dat er bij uithuisplaatsingen sprake is van een veelheid aan zware factoren die maken dat de maatregel noodzakelijk is. Zij gaven aan dat niet is gebleken van onterechte uithuisplaatsingen.
Wat is uw reactie op de conclusie: «We stellen vast dat een koppeling tussen de uitvoering van het Actieplan en het doelbereik niet te maken valt. Het is onmogelijk om binnen dit onderzoek uitspraken te doen over causale relaties, laat staan de relatie tussen uitgevoerde acties en de kwaliteit van feitenonderzoek. Niet alleen wordt in het Actieplan geen koppeling gemaakt van de acties met beoogde, concrete en meetbare effectdoelen, ook zijn de acties zodanig en breed gekozen dat maar beperkt doelbereik ten aanzien van de kwaliteit van feitenonderzoek kan worden verwacht. Voorts zijn de acties slechts ten dele geland in de regio’s waardoor verwachte effecten. achterblijven. Een andere reden is dat naast het Actieplan ook andere initiatieven en gewenste uitvoeringspraktijken zijn ingezet die gericht zijn op kwaliteitselementen die met het Actieplan zijn nagestreefd.»?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 4 heb aangegeven is het verbeteren van het feitenonderzoek een complex vraagstuk en was het Actieplan daarom veelomvattend. Dit maakt tegelijkertijd dat het niet gemakkelijk meetbaar was te maken. Bovendien waren er – zoals de onderzoekers aangeven – ook maatregelen die buiten het Actieplan om hebben plaatsgevonden, zoals de gezamenlijke training «Feiten in de keten», waardoor de meetbaarheid ingewikkeld is. In algemene zin toont deze conclusie aan dat het belangrijk is om voorafgaand aan beleidsinitiatieven goed na te denken over doeltreffendheid en meetbaarheid ervan. Ik neem dat dan ook als aandachtspunt mee voor de vervolgacties.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Aan deze vraag ben ik met deze beantwoording tegemoetgekomen.
De antisemitische uitlatingen van de Palestijnse president Abbas |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Veroordeelt u de antisemitische uitlatingen van de Palestijnse president Abbas die hij recent op de Palestijnse televisie heeft gedaan?
Het kabinet veroordeelt de antisemitische uitlatingen van de Palestijnse president Abbas en heeft deze afkeuring zowel in EU-verband als bilateraal overgebracht.
Bent u van plan president Abbas te laten weten hoe het kabinet over dergelijke antisemitische narratieven denkt en hoe, en in welke bewoordingen bent u van plan dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit voor het eerst dat hij of andere Palestijnse leiders dergelijke uitspraken doet, of bent u bekend met eerdere gevallen hiervan? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van alle uitspraken van Palestijnse leiders. Waar in het verleden dergelijke uitspraken zijn gedaan, heeft Nederland zich hiertegen ferm uitgesproken.
Bent u van oordeel dat de president zich bovendien schuldig maakt aan geschiedvervalsing door te stellen dat Israël zelf door middel van geweld Joden in Arabische landen ertoe heeft gebracht naar Israël te vluchten? Wat zijn de werkelijke historische feiten en hoe beoordeelt u dergelijke geschiedvervalsing?
Het kabinet deelt de opmerkingen van president Abbas over de geschiedenis van de Jodenvervolging niet. Dergelijke geschiedvervalsing is onacceptabel.
Wat voor relatie kan Nederland onderhouden met een president die stelt dat de Joden de genocide door Hitler aan hun eigen gedrag te danken hebben? Bent u het eens dat dit gedachtegoed van de Palestijnse president gevolgen dient te hebben voor de Nederlandse betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet?
De Palestijnse Autoriteit ontvangt geen begrotingssteun van de Nederlandse overheid. Wel zet Nederland zich, met het oog op de tweestatenoplossing, via de VN en partnerorganisaties in om de Palestijnse rechtsorde te versterken, toegang tot water en land te vergroten en voor de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden. Om dit effectief te doen werkt de Nederlandse overheid ook samen met de Palestijnse Autoriteit. Een direct verband leggen tussen de verwerpelijke uitspraken van president Abbas en deze steun acht het kabinet onwenselijk, omdat intrekking ernstige gevolgen zou hebben voor het Palestijnse volk. Daarnaast zou dit de instabiliteit op bijvoorbeeld de Westelijke Jordaanoever vergroten, hetgeen in de huidige situatie zeer onwenselijk is.
Hoeveel directe steun ontvangt de Palestijnse Autoriteit jaarlijks van Nederland en hoe verhoudt deze steun zich volgens het kabinet met dit soort gedachtegoed dat de president van de Palestijnse Autoriteit er op nahoudt? Of maken zijn opvattingen daarvoor niet uit?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het feit dat president Abbas met deze geschiedvervalsing het recht van Joden om een eigen land te hebben in het gebied waar ze hun historische wortels hebben in twijfel trekt?
De Nederlandse overheid steunt het bestaansrecht van Israël en zet zich actief in voor een tweestatenoplossing volgens de grenzen van 1967. Ook president Abbas spreekt zich met regelmaat uit voor de tweestatenoplossing. De recente escalatie van het conflict in de regio bewijst het belang van een tweestatenoplossing.
Gaat de Nederlandse delegatie zich bij de komende Verenigde Naties (VN)-vergadering die ook toegesproken zal worden door President Abbas, uitspreken tegen dit soort antisemitisme? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De Nederlandse afkeuring is reeds overgebracht in EU-verband en in bilateraal verband. Daarnaast heeft de Nederlandse delegatie zich tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigende Naties (AVVN) in contact met de Palestijnse delegatie ook uitgesproken tegen antisemitisme.
De juridische positie van Taiwan in het kader van de komende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (78e zitting) |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Een van de prominente onderwerpen van de komende 78e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) is het herstel van vertrouwen en het opnieuw aanwakkeren van de mondiale solidariteit, deelt u de mening dat de agressieve houding van China ten opzichte van Taiwan een bedreiging vormt voor de globale stabiliteit in ruime zin?
De recente toename van Chinese militaire activiteiten rond Taiwan is zorgelijk. Het is voor de hele wereld van belang om een open conflict tussen China en Taiwan te vermijden. Het zou een tragedie zijn voor alle direct betrokkenen, maar ook grote mondiale repercussies hebben. Dit punt brengt Nederland regelmatig op in bilaterale gesprekken met China.
Nederland en de EU dienen dan ook, waar mogelijk, bij te dragen aan de-escalatie en behoud van de huidige status quo. Het Taiwan vraagstuk moet op vreedzame wijze tussen betrokken partijen worden opgelost, waarbij rekening gehouden moet worden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Hoe luidt de officiële interpretatie van de Nederlandse regering van de VN-resolutie 2758 als het gaat om de rechtstatelijke positie van Taiwan en de betrekking ervan bij de relevante procedures van de VN?
Resolutie 2758 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 25 oktober 1971 erkent vertegenwoordigers van de regering van de Volksrepubliek China als de enige wettige vertegenwoordigers van China bij de Verenigde Naties en daaraan gelieerde internationale organisaties. De resolutie, die ook door Nederland werd gesteund, vormt een van de grondslagen voor het Nederlandse één-Chinabeleid, zoals toegepast door de Nederlandse regering in haar buitenlands beleid, waaronder in relevante procedures in internationale organisaties, zoals de VN.
Bent u bereid om zich op regeringsniveau in te zetten voor de erkenning van de positie van Taiwan binnen de VN, waarbij toelating van Taiwanese individuen en journalisten om relevante bijeenkomsten van de aankomende Algemene Vergadering bij te wonen en te verslaan een goede eerste stap zou zijn?
Het kabinet is, met in achtneming van het Nederlandse één-Chinabeleid en samen met gelijkgestemde landen, voorstander van betekenisvolle deelname van Taiwan aan internationale organisaties en bijeenkomsten waar dit in het belang is van de internationale gemeenschap én waar statehood geen vereiste is. Dit vergt maatwerk en overleg met partners vanwege de status van Taiwan. Zie ook de beantwoording van de vragen van het lid Van der Staaij (SGP) over Taiwan en China van 9 augustus 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3809).
Volgend jaar vieren we het 400-jarig jubileum van onze betrekkingen met Taiwan, kunt u aangeven of dit vorm kan krijgen in samenwerking met de regering van Taiwan?
Binnen de kaders van het één-Chinabeleid onderhoudt Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan. Activiteiten rondom het 400-jarig jubileum met Taiwan in dit kader zijn dan ook in voorbereiding.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Het nieuws dat Sociaal Raadslieden moeten stoppen met hun werk waardoor een belangrijke toegang tot het recht voor mensen wegvalt |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat het Sociaal Raadsliedenwerk (SRW) in Breda gaat stoppen per 1 januari 2024 vanwege bezuinigingen?1
Ja, dat is mij bekend. Ik heb inmiddels vernomen dat dit voorstel is teruggedraaid en er van stoppen van het sociaal raadsliedenwerk geen sprake meer is.
Bent u hierover geïnformeerd door de gemeente Breda?
Nee. Het sociaal raadsliedenwerk is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente is hierin autonoom en wordt daarin aangestuurd door de gemeenteraad.
Is u bekend of meer gemeenten overwegen te stoppen met het bekostigen van het SRW?
Dat is mij niet bekend. Desgevraagd laat Sociaal Werk Nederland, die het Landelijk Overleg Sociaal Raadslieden (LOSR) ondersteunt, weten dat zij geen informatie heeft dat andere gemeenten zouden overwegen te stoppen met (de bekostiging van) het sociaal raadsliedenwerk.
Deelt u de verwachting dat de problematiek en de kosten voor de samenleving enkel zullen toenemen als het Sociaal Raadsliedenwerk wordt gedwongen te sluiten?
Ik onderschrijf het belang en de meerwaarde van het sociaal raadsliedenwerk. Het is een belangrijke gemeentelijke voorziening waar inwoners terecht kunnen wanneer zij vastlopen in de toegang tot voorzieningen, bijvoorbeeld door ingewikkelde brieven of formulieren of bij juridische procedures.
Bent u het eens met de stelling dat het stoppen van de Sociaal Raadslieden lijnrecht tegen de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)- rapport over zelfredzaamheid ingaat, waarin wordt aangegeven dat wij juist meer van dit soort laagdrempelige voorzieningen nodig hebben?2
Het WODC beveelt aan dat de eerstelijns rechtshulp versterkt wordt, zodat rechtzoekenden al in een vroeg stadium toegang hebben tot laagdrempelige vormen van sociaaljuridische hulpverlening. Sociaal raadslieden kunnen hier deel van uit maken.
Om beter zicht te krijgen op (de spreiding van) het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen in Nederland heb ik Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek te laten doen naar het aanbod van onafhankelijke eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland. Ik wil hiermee ook eventuele «witte vlekken» in kaart brengen, de plekken waar de nabijheid van eerstelijnsvoorzieningen nog onvoldoende gewaarborgd lijkt. Ook de sociaal raadslieden worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit overzicht in oktober 2023 gereed. In de tiende voortgangsrapportage van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand die naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd, informeer ik u hierover.
Erkent u ook het belang van deze laagdrempelige voorziening nu zoals ook wordt onderschreven door het WODC?
Ik onderschrijf het belang van sociaal raadsliedenwerk en andere laagdrempelige voorzieningen. Sociaal raadslieden ondersteunen burgers snel en laagdrempelig met sociaaljuridische hulp en het oplossen van problemen op uiteenlopende leefgebieden. Zij beperken zich niet alleen tot het oppakken van juridische geschillen maar kijken met een brede blik ook naar (stapeling van) aanverwante problematiek in het sociaal en zorgdomein. Sociaal raadslieden bieden concrete hulp aan de burgers in een kwetsbare positie zoals mensen met een laag inkomen of een (tijdelijk) beperkte zelfredzaamheid.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het SRW in Breda, maar eigenlijk ook overal in het land, juist open blijft?
Sociaal raadslieden zijn een lokale voorziening die onder verantwoordelijkheid vallen van en betaald worden door de gemeente. Daarnaast beschikt niet elke gemeente over sociaal raadslieden en ook de taken en bevoegdheden kunnen verschillen. Het is niet aan mij om ervoor te zorgen dat het sociaal raadsliedenwerk in Breda of elders in Nederland blijft voortbestaan.
In de voortgangsrapportages van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand informeer ik u over (de voortgang van) alle (andere) initiatieven in het kader van de versterking van de eerstelijns rechtshulp. De volgende voortgangsrapportage wordt naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer verstuurd.
Bent u bereid te inventariseren wat de positie is van de verschillende SRW’s en hun financiële situatie?
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en/of landelijke spreiding van het sociaal raadsliedenwerk ligt bij gemeenten.
Wel hecht ik aan een beter inzicht op het aanbod aan eerstelijns voorzieningen. Zoals ik in het antwoord bij vraag 5 reeds aangaf zal het inventariserend onderzoek dat Divosa binnenkort oplevert ook een eerste overzicht bieden van de aanwezigheid en spreiding van het sociaal raadsliedenwerk in Nederland.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat Sociaal Raadslieden gefinancierd blijven worden?
Gemeenten gaan over de financiering van het sociaal raadsliedenwerk. Iedere gemeente bepaalt dat zelf. Ik onderschrijf de meerwaarde van het raadsliedenwerk en juich toe dat gemeenten door middel van de zogenaamde POK-middelen ervoor kiezen om de lokale sociaaljuridische dienstverlening te versterken, bijvoorbeeld door de inzet van extra sociaal raadslieden.3
Het bericht dat de veroordeelde horrorfokker in Eersel opnieuw honden houdt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten over de criminele hondenfokker in Eersel die opnieuw honden houdt1, 2?
Ja, ik ken de berichten.
Kunt u bevestigen dat handhavers van de gemeente Eersel vorige week acht honden hebben aangetroffen bij de horrorfokker in Eersel? Waren er pups onder de aangetroffen honden?
Ja, het klopt dat er acht honden zijn aangetroffen. Dit waren allemaal volwassen honden.
Zo ja, wat vindt u ervan dat deze fokker, waarbij eerder dit jaar nog honderden ernstig verwaarloosde honden zijn weggehaald, opnieuw of nog steeds honden houdt?
Ik vind het buitengewoon onwenselijk dat er opnieuw honden zijn aangetroffen bij deze fokker, die keer op keer heeft laten zien niet in staat te zijn om zijn dieren de benodigde zorg te bieden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een fokker bij wie honderden ernstig verwaarloosde dieren zijn weggehaald, die telkens opnieuw dwangsommen kreeg opgelegd en die is veroordeeld voor meerdere criminele feiten, opnieuw honden gaat houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat de acht aangetroffen honden niet zijn meegenomen door de handhavers maar zijn achtergelaten bij deze fokker? Zo ja, waarom?
Dat klopt, de handhavers van de gemeente Eersel waren op het moment dat zij de honden aantroffen niet bevoegd om de dieren mee te nemen. Omdat er twijfel bestond over de omstandigheden waaronder de honden werden gehouden, is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door de gemeente op de hoogte gesteld. Hierop heeft de NVWA op 18 september 2023 een inspectie uitgevoerd, waarbij acht honden werden aangetroffen. De omstandigheden waaronder deze honden werden gehouden waren onvoldoende en de dieren zijn daarom op 22 september 2023 door de NVWA in bewaring genomen.
Kunt u uitsluiten dat in de periode van de laatste inbeslagname door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), die twee dagen duurde, deze malafide fokker ’s-nachts honden heeft weggehaald om te voorkomen dat deze inbeslaggenomen werden? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat deze fokker (of andere fokkers) op deze manier inbeslagname van dieren verhinderen?
Tijdens de eerste dag van de tweedaagse inspectie op 24 en 25 januari 2023 is de toestand van alle honden op het bedrijf individueel beoordeeld, waarbij zowel gekeken werd naar de gezondheid van de honden als de omstandigheden waarin ze gehouden werden. Het is niet volledig uit te sluiten dat de fokker in de nacht van 24 op 25 januari enkele honden heeft weggehaald om inbewaringname van deze dieren te voorkomen. De NVWA heeft echter geen signalen dat de fokker
’s nachts honden heeft weggehaald.
Zijn bij de inbeslagname van de honden door de NVWA destijds ook de hondenpaspoorten meegenomen door de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een inbewaringname. Hierbij zijn de hondenpaspoorten die de eigenaar heeft afgegeven meegenomen. Bij deze inbewaringname hebben alle honden in de opvang een nieuw paspoort gekregen.
Hoeveel controles zijn door de NVWA en de (dieren)politie uitgevoerd bij deze fokker sinds de laatste honden daar in mei 2023 werden weggehaald? Zijn er bij deze controles honden of andere dieren aangetroffen? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
In overleg met de gemeente Eersel zijn de controles bij deze fokker vanaf mei 2023 uitgevoerd door de gemeente. De gemeente hield contact met de NVWA over de bevindingen. Sinds mei 2023 hebben de NVWA en politie drie controles uitgevoerd. Bij de eerste controle in juli zijn geen honden aangetroffen. Bij de tweede controle op 18 september 2023 zijn acht honden aangetroffen en deze zijn tijdens een opvolgende controle op 22 september 2023 in bewaring genomen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Kunt u uitsluiten dat deze fokker ook nog op andere locaties honden houdt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de wetgeving voor Identificatie en Registratie (I&R) van honden (Art. 3:29 en 3:30 Besluit houders van dieren en art. 5b.68a t/n 5b.68c van de Regeling houders van dieren) dienen alle honden op naam en (wanneer van toepassing) Uniek Bedrijfsnummer van de fokker geregistreerd te worden. Zo zijn de honden traceerbaar. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand zich aan het toezicht onttrekt. Daarnaast vallen locaties in het buitenland buiten het toezichtbereik van de Nederlandse toezichthouders.
Hoe kan het dat, ondanks dat deze fokker telkens weer dieren ernstig verwaarloost, deze fokker privé nog steeds honden mag houden?
Momenteel loopt er een bestuursrechtelijk traject vanuit de NVWA tegen deze fokker gericht op het bedrijf, omdat daar misstanden zijn geconstateerd. Daarnaast heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt. Verdere opvolging hiervan ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Klopt het dat deze fokker bedrijfsmatig nog steeds honden mag houden, zolang de locatie waar hij dit doet niet in strijd is met het bestemmingsplan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dit klopt niet. In mei 2023 heeft de NVWA het bedrijf van de fokker gesloten en opgelegd dat hij geen honden mag houden voor de fok en verkoop op een (andere) locatie binnen Nederland.
Welke mogelijkheden zijn er, tot de aangescherpte Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing in werking treedt, om te voorkomen dat deze horrorfokker opnieuw gaat fokken?
Door de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing kan er straks een houdverbod opgelegd worden als zelfstandige maatregel. Dit is een strafrechtelijke maatregel.
Binnen het strafrecht bestaat nu ook al de mogelijkheid van een houdverbod, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke straf (zie ook het antwoord op vraag 10).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden, in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording.
mRNA-coronavaccins, de potentiële gevaren daarvan en de aanstaande vaccinatieronde |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Onderschrijft u nog steeds uw eerdere stelling dat het spike-eiwit van de messenger-RNA (mRNA)-coronavaccinaties slechts korte tijd in het lichaam aanwezig blijft en binnen enkele uren wordt afgebroken?1
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 17 april jl.2
Bent u zich ervan bewust dat inmiddels verschillende, onafhankelijke studies dit tegenspreken en laten zien dat het spike-eiwit weken, tot wel maanden in het lichaam aanwezig blijft?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u hiervan op de hoogte bent, waarom zegt u dan in de recente beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van een lid van de Groep Van Haga dat er geen aanwijzingen zijn dat er mogelijk een verband is tussen de mRNA-coronavaccinaties en de symptomen van personen die te maken hebben met wat op dit moment geclassificeerd wordt als «Long Covid», aangezien een dergelijke stellingname op zijn minst discutabel is, omdat de effecten van persisterend spike-eiwit in het lichaam en de immuunrespons en de (uitgestelde en/of lange termijn) schade die dat mogelijk tot gevolg heeft vooralsnog niet duidelijk zijn?2
Dit verandert niets aan het feit dat er geen wetenschappelijk bewijs is waaruit een verband tussen COVID-19-vaccinatie en langdurige gezondheidsklachten blijkt.
Heeft u kennisgenomen van de Zwitserse studie onder zorgpersoneel, gepubliceerd in het European Journal of Heart Failure, die laat zien dat bij actieve monitoring bij 1 op de 27 vrouwen markers voor Myocarditis worden gevonden, terwijl dit bij passieve monitoring veel minder is?3
Ik heb hier kennis van genomen.
Kunt u het verschil tussen actieve en passieve monitoring uiteenzetten?
Passieve monitoring houdt in dat vermeende bijwerkingen spontaan worden gemeld wanneer deze optreden, bijvoorbeeld door een zorgprofessional of de patiënt zelf. Bij actieve monitoring wordt informatie over bijwerkingen actief verzameld, bijvoorbeeld door gebruikers van een geneesmiddel over een bepaalde tijd te volgen.
Klopt het dus dat veel meer mensen dan gedacht/geregistreerd/gerapporteerd naar aanleiding van klinische symptomen, na coronavaccinatie Myocarditis ontwikkelen, ook al merken zij daar misschien niet altijd (meteen) iets van?
In de studie is niet specifiek gekeken naar myocarditis, maar naar myocardial injury – een verzamelnaam voor verschillende typen letsel aan het hart. De geobserveerde verhogingen van markers die zouden kunnen wijzen op myocardial injury waren volgens de onderzoekers mild en tijdelijk van aard. Daarom worden door de auteurs geen langetermijngevolgen verwacht. Net als de auteurs vind ik het belangrijk om nogmaals te benadrukken dat het risico op myocarditis veel groter is na een infectie met het coronavirus dan na COVID-19-vaccinatie. Ook was de incidentie van COVID-19-gerelateerde myocardial injury vóór de komst van de COVID-19-vaccins veel hoger dan de incidentie die in dit onderzoek is geobserveerd.
Zo ja, weet u wat hiervan de lange termijngevolgen (kunnen) zijn? Welke impact heeft dit bijvoorbeeld op hun gezondheidssituatie in het geval dat zij last krijgen van een additionele aandoening en/of letsel?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat uit studies blijkt dat wanneer mensen die een coronavaccinatie ontvangen, het advies krijgen om een bepaalde periode daarna niet (intensief) te sporten omdat dit mogelijk leidt tot Myocarditis, minder vaak Myocarditis ontwikkelen dan personen die deze informatie niet krijgen en wel (intensief) sporten? Moet daaruit niet worden concludeerd dat vaccineren met een mRNA-coronavaccin mogelijk wel degelijk leidt tot (een mogelijk risico op) gezondheidsschade en dat het dientengevolge belangrijk is om personen hiervan bij voorbaat op de hoogte te brengen, zodat zij 1. informed consent kunnen geven en 2. de nodige preventiemaatregelen kunnen nemen om gezondheidsschade te voorkomen?
Het is mij niet duidelijk naar welke studies wordt verwezen.
Hoe reflecteert u op de wetenschappelijke hypothese dat persisterend spike-eiwit kan leiden tot langdurige wijziging in de innate immuunrespons van gevaccineerde personen? Erkent u dat het mogelijk zou kunnen zijn dat het immuunsysteem van gevaccineerde personen kan worden aangetast/verzwakt als reactie op een mRNA-coronavaccin? Zo nee, waarom niet?4
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 26 juli 20226 en 21 november 20227.
Indien u inderdaad onderschrijft dat een wijziging van de innate immuunrespons door mRNA-coronavaccinatie mogelijk zou kunnen zijn, erkent u dan ook dat dat een risico zou kunnen opleveren voor het ontwikkelen van (ernstige) (secundaire) aandoeningen, zoals bijvoorbeeld Long Covid-achtige klachten, die deze personen, als zij niet waren gevaccineerd, waarschijnlijk niet hadden gekregen? Zo nee, waarom is dat volgens u niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 9.
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving dat het gehalte DNA dat bij de productie van de vaccins wordt gebruikt deze vaccins gecontamineerd heeft en vanwege de lipid nanoparticle (LNP)-envelop een hoog risico op integratie in het genoom oplevert? Zo ja, kunt u dit bevestigen, of ontkrachten?
Zie mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 17 april jl.8
In de hypothetische situatie dat het inderdaad mogelijk is dat er integratie van DNA in het genoom kan optreden, wat zijn hiervan dan de (mogelijke) gevolgen voor de gezondheid van gevaccineerde personen?
Zie antwoord vraag 11.
Aangezien u voornemens bent om begin oktober opnieuw een coronavaccinatie-ronde voor oudere en kwetsbare personen te organiseren, bent u dan voornemens om intensief en actief te monitoren op Myocarditis, om te bepalen of de cijfers van de hierboven aangehaalde Zwitserse studie representatief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om intensief en actief te monitoren op myocarditis.
Bent u zich ervan bewust dat het Lareb alleen passieve mogelijke vaccinatieschade en bijwerkingen registreert en geen actieve mogelijke schade en bijwerkingen? Zo ja, hoe gaat u er dan voor zorgen dat er geen schade en bijwerkingen onder de radar blijven, omdat mensen die deze schade en bijwerkingen ondervinden veelal geen verband (meer) leggen met de coronavaccinatie, of helemaal niet weten dat zij ongemerkt persisterende schade hebben opgelopen, die in een later stadium leidt tot andere klachten en/of aandoeningen, of automatisch als Long Covid wordt gecategoriseerd?
Lareb voert wel degelijk ook actieve monitoring uit, bijvoorbeeld door middel van vragenlijstonderzoeken. Een dergelijk onderzoek is ook uitgevoerd onder ongeveer 27.000 personen die zijn gevaccineerd tegen COVID-19.
Het bericht 'Tot in de dood tweederangs” en de column van John van den Heuvel “Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tot in den dood tweederangs»1 en de column van John van den Heuvel «Menselijkheid kost geen miljoenen euro’s»2?
Ja.
Klopt het dat de naam van politieman Ferry Bakx, die in het Caribisch deel van het koninkrijk werd doodgeschoten, niet op het nationaal monument Tuin van Bezinning in Warnsveld is geplaatst vanwege het feit dat hij is omgekomen in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
En klopt het dat dit enkel en alleen wordt verhinderd door de statuten van de Tuin van Bezinning?
Waarom gaan statuten boven mensenlevens, ofwel boven die van de omgekomen politieman, maar ook boven die van zijn nabestaanden en collega’s?
Bent u het met de BBB eens dat aan deze enorme schoffering van bovengenoemde personen per direct een einde gemaakt moet worden en zo ja bent u bereid om deze statuten, althans dit deel ervan, te (laten) schrappen dan wel aan te passen?
En in het verlengde daarvan, bent u bereid om de moeder van de omgekomen politieman de eerstvolgende herdenking zodanig te faciliteren dat het haar onnodig aangedane leed enigszins wordt verzacht doordat ze nu wel een witte roos bij de naam van haar omgekomen zoon bij het monument kan leggen?
Bent u bereid om na te gaan of er nog meer van dit soort discriminerende regels zijn die een gelijkwaardige behandeling van alle politieagenten, werkzaam in het Koninkrijk der Nederlanden en Caribisch Nederland, tegengaat?
Zoals hierboven beschreven worden medewerkers van de politie die omkomen tijdens de uitoefening van hun taak passend herdacht. Voor medewerkers die aangesteld zijn bij de Nederlandse (Nationale) politie is dat in de Tuin van Bezinning. Voor medewerkers aangesteld bij het Korps Politie Caribisch Nederland is dat ter plekke. Het gaat hier immers om twee verschillende korpsen: de Nationale Politie valt onder de Politiewet 2012, het Caribische korps onder de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
In bijzondere gevallen, zoals dat van Ferry Bakx, biedt de hardheidsclausule in het reglement van de Tuin van Bezinning een mogelijkheid om politiemedewerkers die aangesteld zijn bij het Korps Politie Caribisch Nederland ook in Nederland te herdenken. Daarmee is er geen sprake van een discriminerende regel.
Het bericht ‘Belgische minister van Financiën schiet spaarders te hulp: ‘Dit is een wake-up call’’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de staatsbon zoals beschreven in het artikel «Belgische Minister van Financiën schiet spaarders te hulp: «Dit is een wake-up call»»?1
Ja.
Deelt u de analyse van uw Belgische collega dat op dit moment de rente op een spaarrekening die banken geven te laag is?
Zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 12 september jl. inzake bankwinsten, spaarrentes en ECB monetair beleid2, herken ik dat de spaarrentes van banken op dit moment nog beperkt zijn meegestegen met de ECB-beleidsrente, terwijl de rentes voor leningen, zoals de hypotheekrente, sneller zijn toegenomen. Deze trend is zichtbaar bij banken in alle EU-lidstaten. De verhoging van de ECB-beleidsrente werkt doorgaans vertraagd door in spaarrentes. Hier zijn verschillende verklaringen voor (zie ook antwoord 3). Tegelijkertijd vind ik het onwenselijk als spaarrentes te veel en te lang achterblijven, omdat spaarders mee moeten kunnen profiteren van de gestegen rente. In gesprekken met banken heb ik mijn zorgen hierover besproken en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken aan de orde gesteld.3 Verschillende Nederlandse banken hebben hun spaarrentes in de afgelopen maanden (meermaals) verhoogd.
Heeft u een verklaring waarom de rente die mensen enerzijds moeten betalen wanneer ze schulden hebben zo hoog is, terwijl de rente die ze ontvangen zo laag is?
Sinds vorig jaar heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de beleidsrente voor depositorentes verhoogd van -0,5% naar 4,00%, met als doel om de inflatie te bestrijden. Voorafgaand aan deze stijging was er een lange periode met een lage of zelfs negatieve rente. Banken zijn in deze periode terughoudend geweest met het doorberekenen van de negatieve beleidsrente naar een negatieve depositorente voor spaarders. Nu de ECB-beleidsrentes stijgen is er wederom sprake van enige vertraging in de doorwerking naar de depositorente. Hier kunnen verschillende verklaringen voor zijn. Het is voor banken bijvoorbeeld relatief duur om spaarrentes te verhogen, omdat een renteverhoging direct geldt voor het grootste deel van het spaargeld en daarmee direct doorwerkt in de kosten van banken. Daarentegen werkt een verhoging van de rente op leningen grotendeels vertraagd door in de inkomsten van banken, omdat de rente op bestaande verstrekte leningen veelal voor langere tijd vast staat. Daarnaast is er door het ECB-beleid van het afgelopen decennium veel overtollig geld in de bankensector. Ook is er maar een beperkte uitstroom van spaargeld bij banken zichtbaar, ondanks dat spaarders soms een hoger rendement kunnen halen als zij zouden overstappen. De prikkel voor banken om te concurreren op spaartarieven om daarmee nieuw spaargeld op te halen is daardoor beperkt. Er zijn studies die suggereren dat een hoge concentratie van een bankensector kan leiden tot minder concurrentie. Ik heb daarom aan uw Kamer toegezegd om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen naar concurrentie in de spaarmarkt en de Nederlandse bankensector. Dat vraag heb ik inmiddels aan de ACM gesteld.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat banken megawinsten maken, maar tegelijkertijd zo terughoudend zijn met het geven van rente aan mensen die sparen?
In het eerste half jaar van 2023 hebben Nederlandse en Europese banken door hogere rente-inkomsten aanzienlijke winsten geboekt. De gestegen ECB-beleidsrente in combinatie met de tot dusver beperkte doorwerking naar spaarrentes heeft geleid tot een hogere nettorentomarge (het verschil tussen uitleen- en spaarrentes). De stijging van de ECB-beleidsrente volgt als gezegd op een lange periode met een lage en zelfs negatieve rente, waarin de winstgevendheid van banken onder druk stond. Een goede winstgevendheid maakt banken aantrekkelijk voor investeerders en kan helpen bij het opbouwen van buffers. Dit is positief voor de weerbaarheid van de bankensector. Wel vind ik het belangrijk dat ook spaarders mee profiteren van de hogere rente. De huidige inschatting van de Europese Banken Autoriteit (EBA) en Europese Centrale Bank (ECB) is dat de spaarrentes op termijn gaan oplopen en de hoge winsten een tijdelijk fenomeen zijn.4 Zoals toegezegd in mijn brief van 12 september 2023 monitor ik deze ontwikkelingen en blijf ik hierover ook in gesprek met, onder meer, de Nederlandsche Bank (DNB) en andere lidstaten.
Bent u bereid bij DNB na te gaan waar deze megawinsten doorgaans terechtkomen?
Banken kunnen hun winsten aanwenden om bijvoorbeeld kapitaalbuffers te verhogen, nieuwe investeringen te doen, een efficiëntieslag te maken of om uit te keren aan aandeelhouders via dividend of inkoop van eigen aandelen. Dergelijke keuzes zijn onder normale omstandigheden aan de bank zelf, en kunnen ook van verschillende factoren afhankelijk zijn. Hierbij valt te denken aan het niveau van kapitaalbuffers ten opzichte van de minimumeisen, benodigde investeringen en de aandelenkoers van de betreffende bank. De toezichthouders DNB en ECB kunnen banken (dringend) adviseren dan wel verzoeken om geen dividenduitkeringen te doen (zoals bijvoorbeeld tijdens de Covid-19 crisis is gedaan), maar kunnen dit formeel pas opleggen wanneer hier o.b.v. (verwachte) kapitaaltekorten aanleiding voor is. Zowel mijn ministerie als DNB volgen de relevante ontwikkelingen en zijn hierover reeds in contact.
Hoe beoordeelt u dit initiatief in België?
Een direct op burgers gerichte obligatie kent voor- en nadelen. De uitgifte van obligaties aan particulieren kan bijdragen aan een diversificatie van de investeerders in de staatsschuld. Tegelijkertijd is een obligatie een belegging die gepaard gaat met risico’s. Zo moeten burgers zich bewust zijn dat de obligaties in waarde kunnen afnemen als de marktrentes stijgen.
Ziet u ook een rol voor de overheid om via staatsbonnen om sparen aantrekkelijk te maken?
Zoals ik heb aangegeven in het commissiedebat van 13 september jl. zal ik uw Kamer binnen enkele maanden nader informeren over mijn appreciatie van de voor- en nadelen van mogelijke beleidsopties, waaronder de staatsbon.
Of heeft u andere ideeën hoe spaarders kunnen profiteren van de gestegen marktrente?
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor de Algemeen Politieke/Financiële Beschouwingen?
Mogelijke plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Groot-Brittannië |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van mogelijke plaatsing van Amerikaanse tactische kernwapens in Groot-Brittannië?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in The Guardian.
Kunt u aangeven sinds wanneer de afspraken van Groot-Brittannië met de Verenigde Staten (VS) gelden en op basis van welke juridisch geldige overeenkomst tactische kernwapens in Groot-Brittannië worden geplaatst?
Het kabinet kan hier geen commentaar op geven, het betreft een bilaterale kwestie tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Beide landen zijn overigens erkende kernwapenstaten onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV).
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen d.d. 26 april 2023 waarin u stelt dat de plaatsing van Russische tactische kernwapens in Wit-Rusland in strijd is met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en waarin u tevens stelt dat denuclear sharing arrangementsvan de NAVO in lijn zijn met het NPV omdat die afspraken al tijdens de totstandkoming van het NPV golden?2
In de antwoorden op de Kamervragen van het lid Futselaar d.d. 26 april 2023 wordt aangegeven dat het door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en ingaat tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Ook is aangegeven dat de Russische aankondiging, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend is.
Deelt u de opvatting dat mogelijk aanstaande plaatsing van Amerikaanse tactische kernwapens in Groot- Brittannië in strijd is met het NPV? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u er bij de Britse regering op aandringen van plaatsing af te zien?
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zijn beide kernwapenstaten onder het NPV. De artikelen 1 en 2 van het NPV gaan niet over de relatie tussen de NPV kernwapenstaten.
Hebt u kennisgenomen van Russische dreigementen om tegenmaatregelen te nemen tegen plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Groot-Brittannië? Hebt u meer informatie over wat dat zou kunnen zijn? Zo ja, wat?
Ja, het kabinet heeft kennis genomen van de Russische dreigementen. Deze dreigementen passen in een patroon van retoriek die het kabinet zeer onverantwoord acht.
Deelt u de opvatting dat plaatsing in Groot-Brittannië van Amerikaanse kernwapens een escalatie is van militair-politieke situatie in Europa? Zo ja, bent u bereid er bij de Britse regering op aan te dringen van plaatsing af te zien? Zo nee, hoe voorkomt u een nodeloze wapenwedloop?
Nee, het kabinet is niet van mening dat een eventuele plaatsing van Amerikaanse kernwapens in het Verenigd Koninkrijk een escalatie is. De escalatie van de militair-politieke situatie in Europa komt van Russische zijde door onder andere de illegale invasie van Oekraïne, de modernisering en uitbreiding van militaire capaciteiten en het schenden, opschorten en opzeggen van verschillende wapenbeheersingsverdragen.
Ziet u aanleiding in deze escalatie om in Oost- en West-Europa diplomatieke initiatieven te nemen om escalatie te voorkomen en tot kernontwapening te komen? Zo ja, welke initiatieven?
Hoewel het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk bemoeilijkt, blijft Nederland zich inzetten voor alomvattende, onomkeerbare en controleerbare nucleaire ontwapening. Dit is in lijn met artikel VI van het NPV. Dit gaat hand-in-hand met inspanningen om de internationale wapenbeheersings- en non-proliferatiearchitectuur te versterken. Nederland neemt daartoe deel aan tal van formele en informele multilaterale overleggen, zoals de NPV toetsingscyclus, het CEND initiatief, de ontwapeningsconferentie in Geneve, en de eerste commissie van de VN in New York.
De situatie m.b.t. een vermoorde snackbareigenaar |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weduwe in de kou na dodelijke steekpartij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onvoorstelbaar is om te horen dat de overheid de weduwe van de vermoorde snackbareigenaar niet helpt, maar juist extra op de huid zit? Zo ja, vindt u opmerkingen als «verkoop je auto en doe de snackbar maar weg», ook tenenkrommend en een overheid onwaardig? Graag een gedetailleerd antwoord.
Om te beginnen wil ik mijn medeleven betuigen aan de familie met het tragische verlies van hun geliefde. Juist in een dergelijke situatie is het van het grootste belang dat de communicatie van overheden met burgers zorgvuldig en met de juiste bejegening plaatsvindt.
Ik begrijp dat omstandigheden bij overlijden, zeker in het geval van een misdrijf, tragisch zijn en nabestaanden op dat moment veel aan hun hoofd hebben en het is dan ook van belang dat mensen goed ondersteund worden hierbij. In mijn beleidsreactie op het rapport van de commissie Donner naar het stelsel van schadevergoedingen voor slachtoffers van strafbare feiten heb ik daarom aangegeven de rol (gidsfunctie) die Slachtofferhulp Nederland (SHN) vervult in de toelichting op en doorverwijzing naar algemene voorzieningen (verzekeringen, sociale zekerheid en gezondheidszorg) te versterken, zodat slachtoffers tijdig en adequaat de juiste hulp, zorg en informatie kunnen vinden.
Daarnaast bestaan er in Nederland binnen de sociale zekerheid sociale voorzieningen en volksverzekeringen om mensen in staat te stellen om economische of andere tegenslag op te vangen en verzekerd te zijn van een elementair inkomen. Dit is een algemeen vangnet en dus niet direct toegerust op specifieke omstandigheden. Voor slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van strafbare feiten zijn specifieke financiële voorzieningen beschikbaar. Daarop ga ik in het antwoord op vraag 3 nader in.
In geval van overlijden hebben nabestaanden (ook ondernemers en ZZP-ers) onder bepaalde voorwaarden recht op de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Anw is een sociaal minimumuitkering. Kinderen waarvan beide ouders zijn overleden hebben recht op een wezenuitkering. Uiteindelijk kan iedereen in het uiterste geval terugvallen op de bijstand op basis van de Participatiewet. Daarvoor gelden voorwaarden. Zo is er sprake van een vermogenstoets waarbij het eigen vermogen, bezittingen en de waarde van een eigen woning in ogenschouw worden genomen. Het is aan de gemeente om de bijstandsaanvraag in ontvangst te nemen, de precieze individuele omstandigheden te wegen en eventueel tot uitkering over te gaan.
Voor zelfstandigen is er een aparte bijstandsregeling binnen de Participatiewet. Zelfstandigen kunnen in (tijdelijke) financiële problemen komen die het voortbestaan van hun bedrijf bedreigen. In bepaalde gevallen kunnen zij een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Dat bestaat uit een tijdelijke uitkering, leenbijstand voor levensonderhoud en eventueel bedrijfskrediet (rentedragende lening). Het Bbz kent een levensvatbaarheidtoets, eigen inkomen- en partnerinkomenstoets en een vermogenstoets waarbij alleen het noodzakelijke bedrijfsvermogen (inclusief eigen woning) wordt vrijgelaten tot € 238.737,- (normbedrag in 2023). Men kan dus, wanneer het bedrijf in de kern levensvatbaar is, leenbijstand aanvragen bij de gemeente zonder het bedrijf te hoeven beëindigen.
Er zijn ook mogelijkheden om particulier te verzekeren tegen verlies van inkomen, zoals door een arbeidsongeschiktheidsverzekering, aansprakelijkheidsverzekering of levensverzekering. Ook is er de mogelijkheid van het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering, die ook kan voorzien in schade bij levensdelicten. Veel verzekeringen kennen wel een eigen risicoclausule, waardoor slachtoffers vaak een deel van de schade niet vergoed krijgen. Op de specifieke voorzieningen voor slachtoffers van strafbare feiten ga ik in bij het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het niet helpt om succesvolle ondernemers blijvend de bijstand in te jagen? Zo ja, heeft u de bereidheid om aanpassingen van de regels door te voeren, waardoor er (financiële) hulp aan nabestaanden van geweldsmisdrijven komt in geval van ondernemingen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ten principale ben ik het met u eens dat dit soort situaties er niet toe moeten leiden dat ondernemers of andere mensen blijvend in de bijstand terecht komen.
Voor slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van strafbare feiten zijn er daarom ook specifieke financiële voorzieningen beschikbaar. Dit gezien het belang dat door de overheid wordt gehecht aan de rechten en ondersteuning van slachtoffers van strafbare feiten, waardoor de overheid een rol voor zichzelf ziet. De voorzieningen zijn ook van toepassing op slachtoffers en nabestaanden van slachtoffers van een geweldsmisdrijf die een onderneming hebben. Ik zal deze aanvullende voorzieningen hierna nader toelichten.
Een slachtoffer of nabestaande van een slachtoffer kan al voordat er een strafzaak is een aanvraag doen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor een financiële tegemoetkoming. Dit ziet niet op de compensatie van schade, maar op een eenmalige tegemoetkoming in kosten of inkomensderving. Deze tegemoetkoming is gebaseerd op solidariteit, erkenning en het weer op weg helpen van slachtoffers en nabestaanden van opzettelijk gepleegde geweldsmisdrijven met ernstig letsel als gevolg. Dit bedrag wordt vervolgens in mindering gebracht op een eventuele toegewezen schadevergoeding in het kader van een strafzaak. Bedragen voor de tegemoetkoming aan slachtoffers variëren afhankelijk van de ernst van letsel, omstandigheden en gevolgen tussen de 1.000 en 35.000 euro.
Nabestaanden van een geweldsmisdrijf ontvangen een vast bedrag van 5.000 euro. Daarnaast kunnen zij een extra tegemoetkoming krijgen voor uitvaartkosten (maximaal 7.500 euro). Deze tegemoetkomingen worden niet meegenomen in de middelentoets voor de bijstand.
Het Schadefonds kan ook verschillende vaste bedragen uitkeren voor derving van levensonderhoud. De hoogte van het uit te keren bedrag hangt af van:
Een bedrag voor derving levensonderhoud kan worden meegewogen in de middelentoets voor de bijstand.
Voor aanvragen bij het Schadefonds dienen bewijsstukken als rekeningen, verzekeringsspecificaties, loonstroken of jaaropgaven te worden bijgevoegd ten behoeve van het kunnen vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming.
In de fase waarbij er nog geen sprake is van een strafzaak zijn er vanuit de rijksoverheid geen andere mogelijkheden dan hierboven beschreven.
Binnen het kader van een strafzaak zijn er ook mogelijkheden om de schade te verhalen middels een schadevergoedingsmaatregel. In het recht is het uitgangsprincipe dat ieder (ook slachtoffers en gedupeerden) zijn eigen schade draagt, tenzij dat is te verhalen op een ander. Een slachtoffer van een strafbaar feit waarvan de verdachte bekend is, kan de schade verhalen door zich te voegen als benadeelde partij in een strafzaak. In dat kader dient het slachtoffer aan te geven wat de schade is. Dat kan zowel materiele als immateriële schade zijn. De overheid biedt, in de vorm van kosteloze rechtsbijstand en door Slachtofferhulp Nederland, ondersteuning aan slachtoffers bij het voegen in het strafproces. Dit berust mede op overwegingen van een goede rechtspleging.
Daarnaast regelt de Wet Vergoeding Affectieschade smartengeld voor naaste familieleden van slachtoffers. Deze familieleden (partner, kinderen en ouders) kunnen schadevergoeding krijgen als het slachtoffer is overleden of ernstig en blijvend letsel heeft. Dit overlijden of letsel moet dan zijn veroorzaakt door iemand anders. Die persoon is aansprakelijk en moet de vergoeding betalen. De hoogte van de vergoeding ligt tussen de 12.500 en 20.000 euro.
Als de rechter in de strafzaak een schadevergoedingsmaatregel oplegt dan wordt het Centraal Justitieel Incasso Bureau ingeschakeld om de schadevergoeding bij de dader te innen. Mocht na 8 maanden na onherroepelijk worden van het vonnis nog niet het hele bedrag zijn ontvangen, dan treedt de voorschotregeling in werking en kan het slachtoffer of familie/nabestaande van het slachtoffer een (gedeeltelijk) voorschot krijgen op de toegewezen schadevergoeding. Dit houdt in dat de Staat het resterende bedrag uitkeert aan het slachtoffer of nabestaande. De voorschotregeling is ongemaximeerd voor slachtoffers van gewelds- of zedenmisdrijven en voor overige misdrijven gemaximeerd tot 5.000 euro. Ongemaximeerd houdt in dat het gehele toegekende bedrag aan het slachtoffer als voorschot wordt uitgekeerd en de Staat de inning van dit bedrag op de dader voortzet.
Met het algemene maatschappelijke stelsel en de specifieke voorzieningen voor slachtoffers van strafbare feiten bieden we ook ondernemers financiële ondersteuning in deze vreselijke situatie. Ik zie derhalve geen reden om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het bizar is dat er vanuit de overheid geen vangnet is om financieel te helpen in situaties zoals deze, waar je, om bijstand te kunnen krijgen, je niet te veel eigen bezit mag hebben, waardoor je juist alles moet wegdoen en je van de regen in de drup terechtkomt? Graag een gedetailleerd antwoord, met daarbij ook antwoord op de vraag dat er in Nederland overal potjes en regelingen schijnen te zijn, behalve voor hardwerkende ondernemers.
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 2 en 3 is er een uitgebreid maatschappelijk stelsel voor (financiële) hulp aan burgers, ook die slachtoffer en nabestaande van strafbare feiten zijn. Ook ondernemers kunnen daarvoor in aanmerking komen. Wel gelden er, voor zowel natuurlijke personen als ondernemers, bepaalde voorwaarden.
Bent u bekend met de inzamelingsactie die twee lieve Haagse zussen zijn gestart?2 Zo ja, heeft u de bereidheid om ook een duit in het zakje te doen, dan wel de actie via uw sociale media kanalen te delen?
Ik ben bekend met de hartverwarmende inzamelingsactie van twee Haagse zussen voor de nabestaanden van de vermoorde Haagse snackbareigenaar. Aan uw verzoek om een financiële bijdrage te doen aan de actie of de actie via mijn sociale kanalen te delen, kan ik geen gehoor geven vanuit mijn verantwoordelijkheid om de belangen van slachtoffers in het algemeen te behartigen en niet die van individuele slachtoffers.
De misstanden bij Woodbrookers |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Een geheim gehouden rapport over jeugdzorginstelling Woodbrookers in Kortehemmen schetst een onthutsend beeld»,1 «Jeugdhulp Friesland en Woodbrookers: kritisch rapport is laatste in rij van incidenten en problemen»2 en «Deskundigen kraken werkwijze jeugdinstelling Woodbrookers in Kortehemmen: schandalig en verdoezelend?»3
Ja.
Wat is uw reactie op de misstanden in jeugdzorginstelling Woodbrookers die in de drie artikelen worden geschetst?
Allereerst ben ik verontrust over de impact op de jeugdigen en hun ouders, alsmede de jeugdhulpverleners die hiermee te maken hebben gehad. Het gaat hier om kwetsbare jeugdigen die behalve jeugdhulp ook veiligheid en bescherming nodig hebben.
Op basis van de aanbevelingen van het in de eerste vraag genoemde onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan opgesteld. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) volgt de voortgang van de implementatie van dat verbeterplan. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Kent u het onderzoeksrapport over Woodbrookers dat in opdracht van Jeugdhulp Friesland is gemaakt? Zo ja, hoe beoordeelt u het rapport?
De instelling Woodbrookers is de accommodatie voor gesloten jeugdhulp van Jeugdhulp Friesland. Deze aanbieder heeft in opdracht van de IGJ het onderzoeksrapport laten opstellen waarover de artikelen gaan. Aanleiding daarvoor was de melding van een calamiteit bij de IGJ. Jeugdhulp Friesland heeft het rapport toegezonden aan de IGJ. Een dergelijk onderzoek in opdracht van de IGJ wordt in beginsel nooit openbaar gemaakt. Het rapport bevat gegevens die herleidbaar zijn naar personen en kan om die reden niet openbaar verstrekt worden. Inmiddels heeft Jeugdhulp Friesland het rapport geanonimiseerd toch op de eigen website geplaatst vanwege de ontstane publiciteit. De rechter heeft in kort geding daarmee ingestemd omdat de ouders zelf de publiciteit hadden gezocht. Van dat rapport heb ik uiteraard kennisgenomen.
Op basis van het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan gemaakt. De IGJ volgt de voortgang van de implementatie van dat verbeterplan. Gelet op de actuele situatie heeft de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren.
Klopt het dat het rapport beschrijft dat Woodbrookers op zo’n zestig punten tekort schoot in de behandeling van twee jongeren op de gesloten afdeling? Welke stappen zijn genomen na het verschijnen van dit onderzoeksrapport?
Jeugdhulp Friesland heeft op basis van de aanbevelingen op 12 thema’s uit het onderzoeksrapport een verbeterplan gemaakt. Zo zijn de vrijheidsbeperkende maatregelen teruggedrongen, onder meer door het sluiten van de time-out ruimtes. Ook is er regelmatig contact van de instelling met buurtbewoners om eventuele vragen of klachten tijdig te signaleren en op te pakken. Daarnaast heeft de instelling besloten het aantal kinderen dat op de locatie wordt opgevangen, te verminderen tot 8 jongeren. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Klopt het dat het onderzoeksrapport niet is gedeeld met Sociaal Domein Fryslân, de instantie die de jeugdhulp inkoopt namens de Friese gemeenten? Zo ja, wat vindt u daarvan? Waarom is het rapport überhaupt geheim gehouden?
Jeugdhulp Friesland heeft het onderzoeksrapport zelf niet gedeeld met Sociaal Domein Fryslân. Wel heeft de instelling de samenvatting beschikbaar gesteld aan Sociaal Domein Fryslân.
Jeugdhulp Friesland heeft in opdracht van de IGJ het onderzoeksrapport laten opstellen. Aanleiding daarvoor was de melding van een calamiteit bij de IGJ. Jeugdhulp Friesland heeft het rapport toegezonden aan de IGJ. Een dergelijk onderzoek in opdracht van de IGJ wordt nooit openbaar gemaakt. Het rapport bevat gegevens die herleidbaar zijn naar personen en kan om die reden niet openbaar verstrekt worden. Inmiddels heeft Jeugdhulp Friesland het rapport geanonimiseerd toch op de eigen website geplaatst vanwege de ontstane publiciteit.
Volgens het artikel wordt in het rapport gemeld dat er bij bepaalde incidenten gebruik wordt gemaakt van het toedienen van bepaalde pijnprikkels bij jongeren, wat is uw reactie daarop? Bent u het ermee eens dat een behandeling met pijnprikkels niet alleen niet in overeenstemming is de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp,4 maar ook in strijd is met het Verdrag inzake de rechten van het kind?
Jeugdhulp Friesland ontkent dat pijnprikkels worden ingezet om jongeren te begrenzen. In noodsituaties kunnen jeugdigen worden vastgepakt als de veiligheid van de jeugdige zelf, groepsgenoten of medewerkers in het geding is. Daarbij komt het soms voor dat, wanneer de jongere zich hevig verzet, dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jongere moet vastpakken. De instelling maakt gebruik van fysiek mentale weerbaarheidstraining en traint medewerkers hierin. Het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) accrediteert deze training. Uitgangspunt van deze methode is de- escalerend te werk gaan.
Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan, ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp. Naar verwachting treedt 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking. Die wet wijzigt de Jeugdwet en stelt strengere eisen en voorwaarden aan de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ook die wet staat pijnprikkels als vrijheidsbeperkende maatregel niet toe. Dat zou ook in strijd zijn met het Verdrag inzake de rechten van het kind.
Wat is uw reactie op het feit dat deskundigen in reactie op het artikel stellen dat in de instelling fundamentele rechten van jongeren zijn geschonden?
Op grond van (internationale) bepalingen die zijn neergelegd in de Grondwet, het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke rechten en het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mensen zijn beperkingen van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de onaantastbaarheid van het lichaam, alsmede het beperken van verplaatsings- of bewegingsvrijheid alleen toegestaan voor zover dit bij de wet is voorzien, een geoorloofd legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving.
Het in het kader van jeugdhulp toepassen van maatregelen die een beperking vormen van het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, de onaantastbaarheid van het lichaam, of het beperken van de verplaatsings- of bewegingsvrijheid is daarom ook alleen toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke) machtiging voor gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan aan alle onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet, waarin is geregeld wat is toegestaan in de gesloten jeugdhulp. De in het hoofdstuk limitatief benoemde maatregelen mogen uitsluitend worden toegepast als dat noodzakelijk is teneinde de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken of als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige of anderen. Ook moet de beperking telkens worden afgewogen tegen het met die vrijheidsbeperking te dienen belang en moet worden vastgesteld of het doel van de vrijheidsbeperkende maatregelen in redelijkheid niet op een andere, voor de jeugdige minder ingrijpende wijze kan worden behaald.
Indien vrijheidsbeperkende maatregelen niet op deze wijze worden toegepast (wordt niet voldaan aan de Jeugdwet en) kan dit leiden tot schending van bovengenoemde rechten.
In oktober 20205 stelde ik aan uw voorganger, voormalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Blokhuis) in het mondelinge vragenuur vragen over seksueel misbruik bij minderjarige jongens die werden opgepikt rondom Woodbrookers, in mei 2022 stelde ik schriftelijke vragen6 over de misstanden rondom de casus van «het papieren meisje» bij Woodbrookers, dit betekent dat uw ministerie op de hoogte was van problemen bij de instelling, wat hebben u en uw voorganger gedaan met deze kennis?
De door u aangehaalde vragen gingen over situaties waarin bleek dat de veiligheid, bescherming en zorg die sommige jeugdigen met complexe problemen onvoldoende was.
De berichtgeving die aanleiding was voor het mondelinge vragenuur had betrekking op het ronselen van minderjarige jongens uit jeugdinstellingen voor seksueel misbruik en andere criminele activiteiten door volwassen mannen. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven komt het helaas vaker voor dat kwetsbare jongeren geronseld worden. Om de signalering te verbeteren zijn instrumenten ontwikkeld voor jeugdhulpinstellingen en er heeft een pilot gedraaid gericht op de samenwerking tussen politie en jeugdhulpinstellingen als het gaat om het verbeteren van de informatiedeling bij mensenhandel. Momenteel wordt er hard gewerkt aan herijking van het Programma Samen tegen Mensenhandel, tezamen met een veelvoud aan ketenpartners. Het creëren van brede bewustwording is hieronder deel van. Hierbinnen is ook aandacht voor kwetsbare groepen van jongeren en het bereiken van professionals, zodat zij weten wat mensenhandel is, dat het plaatsvindt, het kunnen signaleren en handelingsperspectief hebben. Daarnaast is de aanpak van mensenhandel ook expliciet opgenomen in de Meerjarenagenda zorg- en veiligheidshuizen 2021–2024.
De casus van «het papieren meisje» was de aanleiding voor het onderzoeksrapport dat Jeugdhulp Friesland in opdracht van de IGJ heeft opgesteld naar aanleiding van de melding van een calamiteit.
Onder mijn voorgangers was al een traject begonnen met het verbeteren van de gesloten jeugdhulp met het programma De best passende zorg voor kwetsbare jongeren.7 Vorig jaar heb ik een volgende stap gezet door te zeggen dat we gaan stoppen met de gesloten jeugdhulp zoals dat nu plaatsvindt.8 Dat doen we langs twee sporen: in 2025 werkt de gesloten jeugdhulp kleinschalig en in 2030 zijn we zo dichtbij mogelijk nul plaatsingen in gesloten accommodaties. Daarmee willen we bereiken dat er goede alternatieven komen voor de huidige gesloten jeugdhulp die daarnaast ook veiligheid en bescherming biedt aan jeugdigen die dat nodig hebben. Een belangrijke mijlpaal daarin is de dit jaar aangenomen Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp waarin strengere voorwaarden zijn opgenomen voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet hebben de instellingen voor gesloten jeugdhulp de veldnormen Terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen opgesteld en geïmplementeerd.9
Hoe kan het zo zijn dat er ook na eerdere incidenten jaren geleden steeds opnieuw problemen zijn bij deze instelling? Is er na eerdere incidenten voldoende gedaan? In hoeverre is er niet alleen op casusniveau van incidenten naar de instelling gekeken, maar ook naar structurele problematiek?
Het is voor jeugdigen, hun ouders en hulpverleners heel spijtig dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. Tegelijk breng ik naar voren dat dit niet het enige verhaal is. Veel jeugdigen en hun ouders hebben baat gehad bij het verblijf bij Woodbrookers. Desalniettemin is voor Jeugdhulp Friesland de melding in 2022 van een calamiteit aanleiding geweest om onderzoek te laten doen naar de meer structurele oorzaken van een aantal incidenten. Dat heeft geresulteerd in het onderzoeksrapport waarnaar de artikelen verwijzen. Op basis van aanbevelingen uit het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan gemaakt. Voor de inhoud daarvan verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij de in het artikel genoemde misstanden bij Woodbrookers uit 2020, 2021, 2022 en 2023 heeft gedaan? Wanneer was de IGJ van de misstanden op de hoogte? Kunt u hiervan een tijdlijn geven inclusief genomen acties?
Jeugdhulpaanbieders (inclusief Jeugd ggz) en gecertificeerde instellingen zijn volgens de Jeugdwet verplicht calamiteiten en geweld bij de inspecties te melden. Beide begrippen zijn gedefinieerd in de Jeugdwet en vallen onder verplichte meldingen. Dit staat beschreven in de Leidraad meldingen jeugd.10 De IGJ vraagt de instelling naar aanleiding van verplichte meldingen onderzoek te doen en aan de hand daarvan verbetermaatregelen te treffen. Dit is ook gebeurd bij de verplichte meldingen die Woodbrookers (een locatie van Jeugdhulp Friesland) heeft gedaan bij de IGJ.
De IGJ kijkt naar het geheel van de meldingen en de samenhang van gebeurtenissen en bepaalt mede op basis daarvan het toezicht op een jeugdhulpaanbieder. In december 2020 bracht de IGJ naar aanleiding van signalen die zij ontving over de kwaliteit van hulp een bezoek aan Woodbrookers. De inspectie publiceerde een rapport over dit toezicht.11
De inspectie heeft Jeugdhulp Friesland in 2022 gevraagd onderzoek te doen naar wat onlangs openbaar is geworden in de media waarbij twee clientcasussen zijn onderzocht, waaronder ernstig en levensbedreigend zelfbeschadigend gedrag (slikken knoopcelbatterij). De in het artikel genoemde meldingen uit 2022 zijn afzonderlijk door Woodbrookers gemeld aan de inspectie. De inspectie heeft de zorgaanbieder gevraagd de meldingen te (laten) onderzoeken, zoals gebruikelijk volgens de Leidraad meldingen jeugd. Doel van het onderzoek is leren en verbeteren. De zorgaanbieder heeft in afstemming met de inspectie ervoor gekozen om niet alleen naar de gemelde calamiteiten te kijken maar ook breder naar incidenten die aan deze casussen gerelateerd zijn. De zorgaanbieder moet over het onderzoek rapporteren aan de inspectie, die deze rapportage beoordeelt op kwaliteit. De vorm van het onderzoek is afgestemd met de inspectie. De inspectie heeft het onderzoek het onderzoeksrapport dat is opgesteld door «MOVE» ontvangen van de zorgaanbieder. De inspectie heeft het onderzoek beoordeeld en aan de hand daarvan het verbeterplan dat Jeugdhulp Friesland heeft gemaakt ontvangen. De inspectie monitort elk kwartaal de voortgang op dit verbeterplan.
Vanwege de actuele berichtgeving in de media en de ontstane onrust gaat de inspectie het in het najaar van 2023 geplande toezicht bij Woodbrookers over de ombouw van de gesloten jeugdhulp eerder uitvoeren.12
Zijn er in de periode 2020 t/m 2023 meer misstanden gemeld bij de IGJ over Woodbrookers dan in het artikel worden besproken? Zo ja, hoeveel?
Op verschillende manieren krijgt de inspectie verplichte meldingen en signalen en meldingen over de kwaliteit van zorg binnen. Iedereen kan met klachten/signalen bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ terecht. Zodra daar aanleiding toe is, wordt een signaal doorgezet naar de betrokken IGJ-afdeling. Instellingen (zorgaanbieders/jeugdhulpaanbieders) en gemeenten kunnen ook vrijwillig signalen/meldingen doorgeven aan inspecteurs. Dit geeft de IGJ een beeld over de kwaliteit van zorg. Instellingen moeten calamiteiten, geweldsmeldingen en ontslag bij disfunctioneren o.b.v. de Jeugdwet en/of de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) melden bij de IGJ. Dit zijn verplichte meldingen.
De afgelopen vijf jaar ontving de inspectie acht verplichte meldingen over Woodbrookers, een locatie van Jeugdhulp Friesland:
2023: –
2022: 4
2021: 1
2020: 2
2019: 1
Iedereen kan met klachten/signalen bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ terecht. Dit is het aanspreekpunt voor cliënten, patiënten, hun naasten en andere betrokkenen. De afgelopen 5 jaar ontving de inspectie de volgende aantallen signalen over Woodbrookers via het LMZ:
2023: 2
2022: 11
2021: 1
2020: 1
2019: 1
Zowel bij een melding als een signaal via het LMZ kijkt de IGJ wat ermee te doen. Soms is dat onmiddellijke actie, soms is het iets om later mee te nemen in toekomstig toezicht.
Over de precieze inhoud van meldingen en de afhandeling doet de inspectie geen mededelingen. Dat is omdat meldingen meegenomen kunnen worden in ons toezicht of nog onderdeel zijn van lopend toezicht. Ook over lopend toezicht doen we geen mededelingen.
Zijn de jongeren bij Woodbrookers actief geïnformeerd over hun rechtspositie, interne klachtenprocedures en de mogelijkheid om aan te kloppen bij een vertrouwenspersoon? Hoe vaak zijn vertrouwenspersonen van bijvoorbeeld Jeugdstem (voorheen AKJ) in deze locatie geweest om jongeren op te zoeken?
Jeugdhulp Friesland is op basis van de huidige Jeugdwet verplicht de jeugdige en ouders tijdig te informeren de vertrouwenspersoon. Vertrouwenspersonen komen wekelijks langs bij de gesloten accommodaties zoals de Woodbrookers. Bovendien is er een flyer met de contactgegevens beschikbaar op de groep. Jeugdigen krijgen bij het kennismakingsgesprek te horen hoe zij een klacht in kunnen dienen, de klachtformulieren om een klacht in te dienen zijn beschikbaar op de groep.
In het genoemde artikel wordt geschreven dat medewerkers van Woodbrookers niet wisten dat een signaal van seksueel grensoverschrijdend gedrag gemeld moest worden en dat er van verschillende andere incidenten geen melding is gemaakt bij de IGJ, hoe kan dit? Is er voldoende bekendheid over meldprocedures van incidenten en misstanden waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag aan de IGJ? Wat kunt u doen om dit nog meer bekendheid te geven?
Jeugdhulp Friesland heeft zelf verklaard dat medewerkers dit wel degelijk wisten, maar als gevolg van de afwikkeling van het incident over het hoofd hebben gezien dat dit nog gemeld moest worden. Toen ontdekt werd dat dit incident niet was gemeld is het overigens alsnog gemeld.
De inspectie herkent het beeld niet dat Woodbrookers geen melding maakt van calamiteiten en/of geweld binnen de instelling.
Jeugdhulpaanbieders zijn verplicht calamiteiten en geweld te melden aan de inspectie. Beide begrippen zijn gedefinieerd in de Jeugdwet en vallen onder verplichte meldingen, dit staat beschreven in de Leidraad meldingen jeugd.13
De inspecties verwachten dat jeugdhulpaanbieders voor het melden en onderzoeken van incidenten een interne procedure hebben waarvan medewerkers op de hoogte zijn. Doel is dat jeugdhulpaanbieders op casusniveau en organisatieniveau leren van de incidenten die binnen hun organisatie plaatsvinden. Tijdens toezicht beoordeelt de inspectie of de interne meldcultuur- en procedure op orde is.
In de kwaliteitscheck (Kwaliteitscheck Wtza | Toetreding zorgaanbieders) en bij de aanmelding is aandacht voor zowel de interne meldingsprocedure als het doen van meldingen bij de inspecties. Alle nieuwe zorgaanbieders dienen zich sinds begin 2022 aan te melden bij het CIBG en zouden hiervan dus op de hoogte moeten zijn.
In hoeverre zijn jongeren die op dit moment bij Woodbrookers worden behandeld veilig in de instelling? In hoeverre krijgen zij een echt behandeltraject? Kunt u garanderen dat dit voor alle aanwezige jongeren geldt?
Zoals hierboven beschreven heeft Jeugdhulp Friesland naar aanleiding van het onderzoeksrapport verbeteringen doorgevoerd. Die moeten er onder meer aan bijdragen dat de jeugdigen in Woodbrookers passende behandeling in een veilige omgeving krijgen. De IGJ ziet hierop toe en heeft besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Jeugdhulp Friesland heeft mij laten weten dat zij momenteel met vaste teams werken en met kleine leefgroepen (vier jeugdigen per groep). Voor iedere jeugdige ligt er binnen zes weken na opname een behandelplan klaar. Waar nodig zet de instelling therapieën in zoals de agressie regulatie trainingen en psychiatrisch consult. Door personeelskrapte lukt het niet altijd de termijn te halen. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
In hoeverre worden de rechten van jongeren op dit moment bij Woodbrookers gewaarborgd en wordt er naar de signalen van jongeren, ouders en medewerkers geluisterd? Is er op dit moment voldoende personeel bij Woodbrookers om een veilige en goede behandeling te kunnen waarborgen?
Zoals hierboven beschreven heeft Jeugdhulp Friesland naar aanleiding van het onderzoeksrapport verbeteringen doorgevoerd. Die moeten er ook aan bijdragen dat er beter geluisterd wordt naar jeugdigen, ouders en medewerkers. De IGJ ziet hierop toe, alsmede op het waarborgen van rechten. De IGJ heeft besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Jeugdhulp Friesland heeft mij laten weten dat de Woodbrokers ervoor heeft gekozen minder jongeren op te vangen zodat zij, met het personeel dat zij hebben, een veilige en goede behandeling kunnen geven.
Bent u ook bekend met het artikel «Drugscrimineel oprichter van uitzendbureau in de gesloten jeugdzorg»?7 Zo ja, wat is uw reactie op dit artikel?
Ja. Jeugdhulp Friesland heeft de banden met het uitzendbureau verbroken en een verbeterplan doorgevoerd voor de gesloten jeugdhulpinstelling Woodbrookers.
In het artikel stelt een kinderrechter dat hij sinds eind vorig jaar vanwege misstanden geen kinderen meer bij Woodbrookers plaatst, hoe kijkt u daarnaar? Hoe kan het dat een individuele rechter dit op basis van eigen bevindingen kan besluiten, maar er door anderen nog wel jongeren worden geplaatst?
Het is aan de rechter om te beslissen op een verzoek tot het verlenen van een machtiging gesloten jeugdhulp. Als een rechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleent, is het aan de instantie die de machtiging ten uitvoer legt, om te bepalen waar een kind wordt geplaatst. De verantwoordelijkheid en de keuzes m.b.t. de ten uitvoerlegging ligt bij de betrokken uitvoerende instantie, veelal de Gecertificeerde Instelling. Het komt zeer sporadisch voor dat een rechter in de beschikking concreet benoemt voor welke verblijfplaats binnen de grenzen van het verzochte een verleende machtiging (niet) is bedoeld. In de overwegingen van individuele rechters die daaraan ten grondslag liggen, kan ik niet treden.
De genoemde kinderrechter pleit in het artikel voor een onderzoek onder medewerkers van Jeugdhulp Friesland naar diploma’s en verklaringen omtrent goed gedrag, is zo’n onderzoek uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor het controleren van diploma’s van het personeel. Gemeenten kunnen toetsen of zorgaanbieders deze controles uitvoeren. Ook de IGJ houdt hier toezicht op.
'Lobby voor veiligere N35 bij Enschede strandt: minister pakt weg voorlopig niet aan' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTV Oost «Lobby voor veiligere N35 bij Enschede strandt: Minister pakt weg voorlopig niet aan»1 en zou u op de verschillende bevindingen willen reflecteren?
Ja. Ook is de problematiek op dit stuk van de N35 bekend. Het is inderdaad een relatief kort tracé dat na de afslag Enschede Centrum van twee keer twee rijstroken naar één keer twee rijstroken gaat. Op dit tracé is geen fysieke rijbaanscheiding, waardoor frontale ongevallen mogelijk zijn.
Zoals ook wordt genoemd in het bericht, is in 2021 door Arcadis onderzocht welke wegvakken als prioritair zijn aan te merken om fysieke rijbaanscheiding toe te passen op Rijks-N-wegen. De N35 Enschede – Duitse grens is destijds ook onderzocht. Dit onderzoek vormde samen met de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA) 20212 de basis bij de verdeling van tranche 2 binnen de € 200 mln. voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Binnen tranche 2 is gekozen voor een grootschalige en integrale aanpak door middel van fysieke rijrichtingscheiding van een beperkt aantal prioritaire trajecten. Op basis van dit onderzoek is gekozen voor de N50 (Kampen-Ramspol) en de N36. Binnen de beschikbare middelen van de € 200 miljoen voor Rijk-N-wegen is geconstateerd dat de N35 Enschede – Duitse grens niet prioritair is om fysieke rijrichtingscheiding toe te passen. Buiten deze € 200 mln. zijn geen extra middelen beschikbaar voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen.
Hiernaast wordt in het artikel ook aangegeven dat de gemeente Enschede het tracé wil verdubbelen naar twee keer twee rijstroken met een ongelijkvloerse kruising. Het Rijk monitort de capaciteit en doorstroming op het hoofdwegennet onder andere in de IMA. In de IMA 2021 is dit gedeelte van de N35 niet opgenomen als knelpunt op het gebied van doorstroming (wel op het gebied van verkeersveiligheid, net zoals vrijwel alle N-wegen). Zoals dan ook in het bericht wordt aangegeven, is op grond daarvan geen grootschalige investering om de weg te verbreden te rechtvaardigen.
Daarnaast heeft het ministerie recentelijk moeten besluiten om een schuif van aanleg naar instandhouding te maken vanwege de stikstofproblematiek, de oplopende financiële tekorten, en personele capaciteit. Nieuwe investeringen zijn op dit moment niet aan de orde gezien de demissionaire status van het kabinet.
Hoe beziet u het hoge aantal ongelukken op dit gedeelte van de N35 in het licht van uw verantwoordelijkheid om de verkeersveiligheid op N-wegen te verbeteren?
Verkeersveiligheid is een prioriteit van het kabinet en daarom is besloten om, ondanks de schuif van aanleg naar instandhouding, prioriteit te geven aan de projecten uit € 200 miljoen en deze niet te pauzeren.
Het huidige kabinet heeft € 200 mln. beschikbaar gesteld om de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen te verbeteren. Bij de verdeling van deze € 200 mln. was enerzijds de grootschalige integrale aanpak door middel van het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding een belangrijke pijler. Aan de hand van diverse studies (zie ook antwoord 1) is bepaald welke wegvakken prioritair zijn bij de toepassing van fysieke rijrichtingscheiding. Uiteindelijk is gekozen voor grootschalige aanpak van de N36 en de N50.
Anderzijds is bij de verdeling ongeveer € 25 mln. geïnvesteerd in maatregelen die snel uitgevoerd kunnen worden, zodat op korte termijn stappen gezet kunnen worden in het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zoals ook toegelicht in antwoord 1, zat N35 Enschede – Duitse grens niet bij dit pakket aan maatregelen.
Deelt u de opvatting dat de stikstofproblematiek en gebrek aan capaciteit niet zouden mogen leiden tot de bestaande verkeersonveiligheid op de N35?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u het feit dat u meermaals heeft aangegeven dat de stikstofproblematiek niet boven mensenlevens gaat, maar nu zegt dat aanpakken van dit knelpunt niet zal gebeuren vanwege geldtekort, de stikstofproblematiek en de personele capaciteit?
Het Ministerie van I&W heeft ervoor gekozen om, ondanks de schuif van aanleg naar instandhouding, prioriteit te geven aan de verkeersveiligheidsprojecten afkomstig uit de € 200 mln. voor de Rijks-N-wegen. Deze projecten behouden de reservering en daarmee zet het Ministerie van I&W in op het door laten gaan van zoveel mogelijk verkeersveiligheidsprojecten. Dit betekent echter niet dat alle verkeersveiligheidsknelpunten aangepakt kunnen worden. Op dit moment zijn nieuwe investeringen niet aan de orde en daarom kan dit knelpunt niet worden aangepakt (zie ook de beantwoording van vraag 1).
Zou u vanwege de verkeersveiligheid willen heroverwegen om op dit gedeelte van de N35 een ongelijkvloerse kruising en fysieke scheiding van de rijbanen te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hier is op dit moment geen sprake van. Er is geen vrije investeringsruimte meer beschikbaar om nieuwe investeringen te doen en de € 200 mln. die beschikbaar was voor verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen is uitgeput. Als binnen deze middelen opnieuw geprioriteerd zou moeten worden ten behoeve van de aanpak van dit stuk van de N35, kunnen andere knelpunten niet aangepakt worden. De aanpak zou dan ten koste gaan van de aanpak van andere knelpunten, zoals de N36, de N50, de N9 en N99. Er is gekozen om de al gestarte projecten vanuit deze € 200 mln. voort te zetten en, mits de stikstofproblematiek daar oplosbaar is, alles te zetten om deze projecten zo snel mogelijk tot uitvoering te brengen.
Zou u een stand van zaken willen geven van de uitvoering van de verschillende moties bij het MIRT-debat rondom een ander gedeelte van de N35, de rondweg bij Mariënheem? Zou u daarbij een opsomming willen geven van de uitgevoerde acties om vertrouwen te herstellen?
Er zijn twee moties aangenomen over de N35:
Hieronder volgt per motie de stand van zaken.
Van de verkeersveiligheidsmaatregelen die worden onderzocht tijdens de verkenning is de verwachting dat deze zorgen voor een verbeterde doorstroming. Door de verwachte verbetering van de doorstroming zal sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking en daarmee meer stikstofdepositie.
Voor de rondweg om Mariënheem heen geldt specifiek dat zowel de aanleg- als gebruiksfase zal zorgen voor extra stikstofdepositie in Natura 2000 gebieden. De provincie Overijssel heeft aangegeven dat extern salderen in die provincie in principe niet kan. Deze plannen worden echter pas in de volgende fase van de Verkenning nader kwalitatief uitgewerkt. Mochten hier maatregelen bij zitten die niet zorgen voor meer stikstofdepositie én passen binnen het resterend budget, zal het ministerie hierover het gesprek aangaan met de provincie Overijssel.
Op dit moment zijn geen urgente Vervanging en Renovatie-opgaven gesignaleerd die eventueel vervroegd aangepakt moeten worden. Uiteindelijk zal een aantal kunstwerken aangepast moeten worden om de beoogde maatregelen mogelijk te maken, maar dit betreft in de meeste gevallen geen vervanging van de kunstwerken.
Over deze motie is het ministerie met de regio in gesprek. De komende weken staan in het teken van verder overleg met de regio’s over de herprioritering. Onderdeel van deze gesprekken is hoe we verder gaan met de projecten en wat er met het restbudget van de verkenning zal gebeuren.
Daarnaast zal met de provincie Overijssel het gesprek worden aangegaan over hoe het vertrouwen kan worden verbeterd en of er maatregelen in bijvoorbeeld Mariënheem denkbaar zijn die de verkeersveiligheid en de leefbaarheid verbeteren.
Het bericht ‘Financiële situatie voor ouderenzorg onhoudbaar’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Financiële situatie voor ouderenzorg onhoudbaar»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van BDO Accountants & Adviseurs dat ruim 200 zorgorganisaties in 2022 verlies leden? Waarom deelt u die conclusie wel of waarom niet?
BDO heeft jaarrekening van 789 ouderenzorginstellingen geanalyseerd. Daarvan hadden er in 2022 238 verlies geleden. Het aantal verliesgevende ouderenzorginstellingen uit de analyse van BDO is gestegen van 171 in 2021 tot 238 in 2022. Dat is een stijging van bijna 40%. Ik zie geen aanleiding om de analyse van BDO in twijfel te trekken.
Klopt het dat dit een toename is van 40% in vergelijking met het jaar 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de waarschuwing die BDO geeft dat de kwaliteit van de ouderenzorg zal verslechteren als er niets verandert? Deelt u dit standpunt?
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij eerder gevraagd om een reactie op de petitie getiteld «Geef de ouderenzorg zuurstof – draai de kortingen terug», die door de noordelijke zorgorganisaties is aangeboden. Deze reactie heb ik u op 13 september 2023 toegestuurd2. Hierin ben ik ingegaan op de verantwoordelijkheid die zorgaanbieders, zorgkantoren en ik samen voelen om – ook nu sprake is van een cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten – de toegankelijkheid en kwaliteit van de ouderenzorg te blijven organiseren.
Kunt u aangeven hoeveel procent meer zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) er worden ingehuurd in 2023 ten opzichte van 2022?
Uit de analyse van BDO van de jaarrekeningen van de ouderenzorginstellingen blijkt dat de kosten van PNIL in 2022 zijn toegenomen met € 374,5 miljoen ten opzichte van 2021. In 2022 bedragen de totale uitgaven aan PNIL 10% van de omzet van de ouderenzorginstellingen.
De CBS-cijfers voor 2023 zijn nog niet bekend. Wel kan uit CBS-cijfers worden gesteld dat het aantal zzp’ers in de zorg en welzijn breed (incl. kinderopvang) in Q3 2022 is gestegen met 34.000 ten opzichte van een jaar daarvoor. Het aantal zzp’ers in de zorg stijgt daardoor van 113.000 naar 147.000. Dit is een stijging van 30%. Dit is een hele forse stijging, de beweging die we al langer zien wordt nu door de cijfers bevestigd.
In 2021 zijn er in de sector zorg en welzijn smal ((exclusief kinderopvang; bron: azwstatline3) 105.000 zzp’ers op een totaal van 1.450.000 werkzame personen.
Dat is een percentage van 7,2%. Naast zzp’ers zijn ook nog andere flexibele werkenden, zoals uitzendkrachten actief. In totaliteit was in 2021 13,3% van de werkenden in te delen als «flexwerker».
Deelt u het standpunt van zowel de Noord-Nederlandse ouderenzorgorganisaties als van BDO dat de problemen te wijten zijn aan de stapeling van maatregelen?
In mijn brief 13 september 20234 ben ik ingegaan op de signalen die ik in de afgelopen periode heb ontvangen en ben ik ingegaan op de cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten in 2024. Uit deze brief blijkt dat in 2024 de maatregelen «doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» en «meerjarige contracten met financiële afspraken en meerjarige contracteerruimte» uit het Coalitieakkoord voor 1,2% bijdragen aan de voorziene daling van de omzet. Overigens is uw Kamer bij Prinsjesdag geïnformeerd dat deze maatregelen in 2024 niet worden geeffectueerd.
Wat vindt u van de opmerking van de Noord-Nederlands ouderenzorgorganisaties dat «de veranderingen» te snel gaan?
Ik vind de veranderingen noodzakelijk en urgent. De toegankelijkheid van ouderenzorg staat onder druk, onder andere als gevolg van demografische ontwikkelingen en krapte op de arbeidsmarkt. Dat is voor mij een belangrijke aanleiding om samen met partijen uit het veld het WOZO programma met kracht uit te blijven voeren. Zorgaanbieders werken ook aan deze verandering en voelen die urgentie evenzeer. De zorg van de Noord-Nederlandse ouderenzorgorganisaties is dat de cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten hen daarvoor de «zuurstof» ontneemt. Inmiddels is met een verhoging van het richttarief door de zorgkantoren en het niet effectueren in 2024 van de maatregelen «doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg» en «meerjarige contracten met financiële afspraken en meerjarige contracteerruimte» een deel van deze zorg voor 2024 weggenomen. De urgentie voor de veranderingen blijft echter onverminderd groot.
Zijn er regionale verschillen te zien tussen zorgorganisaties die in 2022 verlies leden? Komen zorgorganisaties die verlies lijden meer in de Randstad voor of in de regio?
De afgelopen periode heb ik gesprekken gevoerd met delegaties van (samenwerkende) zorgaanbieders in verschillende regio’s. In al deze regio’s is sprake van vergelijkbare zorgen over de cumulatie van voorziene en onvoorziene financiële effecten, maar regio’s verschillen ook. Zo zijn er in de ene regio meer vacatures dan in de andere en is er ook verschil in de inzet van personeel niet in loondienst (PNIL). In het rapport van BDO is geen regionaal beeld opgenomen.
Leidt deze situatie ertoe dat ouderen (ruim 20.000) die op de wachtlijst staan, langer op de wachtlijst staan? Zijn hier regionale verschillen in waar te nemen?
De NZa informeert mij regelmatig over de toereikendheid van het Wlz-kader. Op basis van de meest recente uitvoeringsinformatie van de NZa heb ik in de definitieve kaderbrief Wlz5 het Wlz-kader voor 2023 en later verhoogd met een bedrag van € 245 miljoen structureel in verband met volumeontwikkelingen.
Zorgkantoren hebben de wettelijke taak om in hun regio voor iedere cliëntengroep voldoende zorg in te kopen.
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) rapporteert elk kwartaal over de ontwikkeling van de wachtlijst in de zorgkantoorregio’s. Het laatste rapport gaat over het eerste kwartaal van 20236. Er zijn inderdaad regionale verschillen, die kunnen fluctueren op basis van veranderingen in de verhouding tussen instroom en uitstroom van ouderen. Regionaal kan daardoor het ene kwartaal de wachtlijst stijgen in een regio en het kwartaal daarna weer dalen. Het is, mede vanwege deze fluctuaties niet mogelijk een causaal verband te leggen tussen de omvang van de wachtlijsten en de financiële situatie van de zorgaanbieders in de ouderenzorg.
Er gelden landelijke normen voor wachttijden die we maatschappelijk aanvaardbaar vinden: de Treeknormen. Voor de V&V wordt normaliter een periode van 6–13 weken redelijk geacht voor het organiseren van een geschikte plaats in een verpleeghuis. Deze norm stamt uit de tijd dat het zoeken en vinden van een plaats in een verpleeghuis goed planbaar was.
Steeds meer mensen doen vanuit een crisissituatie een beroep op Wlz-zorg, waardoor er met spoed een plaats gevonden moet worden in een verpleeghuis. Deze mensen krijgen de status: urgent plaatsen. Daarom hanteren de zorgkantoren voor deze urgente gevallen een «streefnorm» die korter is dan de treeknorm. Ambitie van de zorgkantoren is om actief te bemiddelen en het overgrote deel van de mensen binnen een aantal dagen of tenminste binnen een paar weken te plaatsen in een verpleeghuis. Mocht dit niet direct lukken, dan wordt adequate overbruggingszorg geregeld in de thuissituatie om deze periode te overbruggen. Landelijk beeld is dat van de urgent te plaatsen personen 91% binnen de treeknorm wordt geplaatst.
Daarnaast is er een categorie wachtenden met de status: actief plaatsen. Hiervoor hanteren de zorgkantoren de Treeknorm, maar in sommige gevallen kan de termijn langer zijn. Dat gebeurt dan in goed overleg met de betreffende cliënt, wanneer er een beter alternatief zich aandient en het loont om wat langer te wachten; dit is doorgaans maatwerk. Van de actief te plaatsen personen wordt 68% binnen de Treeknorm geplaatst. Per regio kunnen deze percentages net wat anders liggen. Uit de rapportage van ZN blijkt dat er relatief veel urgent- en actief te plaatsen cliënten op de wachtlijst staan in de zorgkantoorregio Zuidoost-Brabant. In de regio Midden Holland zijn relatief veel mensen met de status actief plaatsen.
In de regio’s Zuid-Holland Noord en Westland Schieland Delfland zijn er relatief meer personen die wachten op een plek van voorkeur.
Ter informatie hieronder een toelichting op de wachtstatus in combinatie met de wachtclassificatie. Het geeft een beeld van de factoren waar zorgkantoren rekening houden om zo veel als mogelijk een voor elke cliënt passende oplossing te vinden. Een uitgebreide beschrijving is opgenomen in het «Voorschrift zorgtoewijzing 2023» van Zorgverzekeraars Nederland.
Er is een directe noodzaak voor (intramuraal) doorplaatsen, opname vanuit de thuissituatie of uitbreiding van thuiszorg bij palliatief terminale zorg (PTZ).
In de situatie dat doorstroom of opname zeer dringend nodig is, omdat de thuissituatie onverantwoord is/ blijft, heeft de beschikbaarheid van een plek voorrang op de wens/ voorkeur van een cliënt en/of zijn directe omgeving.
Er is een noodzaak tot opname, VPT of Deeltijdverblijf, maar dit kan nog tijdelijk worden uitgesteld. Opdat meer rekening kan worden gehouden met de voorkeur(en) van de cliënt en/of naasten. Bijvoorbeeld door inzet van extra overbruggingszorg. Of door tijdelijk inzet van extra zorg thuis kan opname worden voorkomen en blijft langer thuis wonen mogelijk.
Door de urgentie van een cliëntsituatie, de ontwikkeling(en) in een cliëntsituatie of het verlopen van de streefnorm, kan er minder rekening worden gehouden met de voorkeur van de cliënt en/of zijn naasten.
– Geen crisisbed beschikbaar
– Palliatief terminale zorg
– Wet Zorg en Dwang
– Doorstroom crisisbed
– Rechtelijke machtiging
– Doorstroom revalidatie
– Doorstroom 1e lijns verblijf
– Doorstroom ziekenhuis
– Doorstroom klinische GGZ
– Dreigende crisis thuis
– Geen passende zorgaanbieder
– Tijdelijk andere zorgaanbieder bespreekbaar
– Voorkeur voor zorgaanbieder, cliëntwens is leidend
Vervuiling van de Veense Put |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over vervuiling van de Veense Put1?
Ja.
Bent u op de hoogte van dumpingen met waarschijnlijk vervuild slib in de Veense punten en de maatschappelijke onrust die hierdoor ontstaan is? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
De toepassing met de toepassing van grond en baggerspecie in de Veense Put is bekend, evenals de maatschappelijke onrust die door de toepassing is ontstaan. Wij gaan echter niet mee met de door u gebruikte termen «dumping» en «waarschijnlijk vervuild slib». De toepassing van grond en baggerspecie in de Veense Put heeft als doel verzakking van een aanwezige landtong te voorkomen en de landtong te stabiliseren door gebruik te maken van verflauwing van de oevers en het verondiepen van beide plassen. In het regulier toezicht en de extra controles bij de verondieping van de Veense Put zijn er tot op heden geen overtredingen van de regels in het Besluit Bodemkwaliteit geconstateerd.
Alle toepassingen die plaatsvinden in de Veense Put worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit van Rijkswaterstaat. Bij deze meldingen dient een milieuHygiënische Verklaring (MHV) bijgevoegd te zijn. Dit is een bewijsmiddel van de kwaliteit van de grond en/of baggerspecie. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kijkt daarbij, bij import van grond en bagger, die in dit geval uit België komt, of een daarvoor bevoegd bedrijf de kwaliteit heeft bepaald. Ook ziet de inspectie toe op de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen-regelgeving voor internationaal vervoer van grond en bagger.
Op basis van de MHV is geconcludeerd dat de toepassingen ter plaatse in overeenstemming zijn met het Besluit bodemkwaliteit (Bbk).
Bent u bekend met het feit dat onderzoeksprogramma Zembla van BNN-VARA, Follow the Money en onderzoekscollectief Spit vorig jaar ook aandacht besteedden aan het verondiepen van voormalige zandputten en tot verontrustende conclusies kwamen, omdat naast vervuiling met plastic afval in de meeste scheepsladingen ook chemische verontreiniging bleek te zitten? Wat is met deze berichtgeving gedaan? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zembla heeft sinds februari 2020 diverse malen aandacht gegeven aan het verondiepen van diepe plassen. Op 12 juli 2022 middels een samenvattend artikel op hun website. De uitzendingen van Zembla zijn ter sprake gekomen in het notaoverleg Bodem van 29 mei 2020.2 In dat overleg is de toezegging gedaan om een beleidsonderzoek uit te voeren naar het diepe plassen beleid. Dat is gebeurd in 2020 en 2021. Dit onderzoek heeft geleid tot een programma met 16 actiepunten om het diepe-plassen-beleid te herijken. Een belangrijk thema in de herijking in relatie tot de uitzendingen van Zembla is dat beleid zo moet zijn ingericht dat een verondieping niet mag leiden tot een achteruitgang van het betreffende oppervlakte- en/of grondwaterlichaam. De Staatssecretaris heeft u hierover op 6 juli 2022 via de Kamerbrief over de herijking van het Diepe Plassenbeleid geïnformeerd.3
In de Veense Plassen, waar de Veense Put onderdeel van uitmaakt, is er volgens Dunea geen sprake van een achteruitgang van het betreffende oppervlaktewaterlichaam. In de Veense plassen mag enkel grond en baggerspecie van de hoogste kwaliteit worden toegepast. Het aanbod van materiaal met deze kwaliteit is beperkt waardoor de aanvoer ervan naar de Veense plassen gedurende meerdere jaren met tussenpozen gebeurt.
Volgens regelgeving (artikel 34, lid 2 van het Besluit bodemkwaliteit), mag in grond of baggerspecie slechts sporadisch plastic voorkomen. «Sporadisch» is in de betreffende regelgeving niet nader omschreven. Het uitgangspunt is dat er «zeldzaam, zelden of bijna nooit» plastic in de toe te passen partij grond of baggerspecie mag zitten. In het geval van Veense Put is, naast het regulier toezicht, extra toezicht uitgevoerd middels een helikoptervlucht, en extra surveillances met de voer- en vaarvoertuigen van Rijkswaterstaat.
In het regulier toezicht en de extra controles bij de verondieping van de Veense Put zijn er tot op heden geen overtredingen van de regels in het Besluit Bodemkwaliteit geconstateerd.
Deelt u de mening dat er geen loopje genomen mag worden met de veiligheid van ons drinkwater? Zo ja, kunt u duiden dat twee km stroomafwaarts van de vuilstort de waterinname is van drinkwaterbedrijf Dunea? Wilt u in uw beantwoording toelichten wat dat doet met de kwaliteit van het drinkwater?
De veiligheid van drinkwater is belangrijk. Drinkwaterbedrijf Dunea heeft inderdaad binnen een straal van twee kilometer van de Veense Put een waterinnamepunt. Het betreft hier overigens geen «vuilstort» zoals door u aangegeven, maar het toepassen van grond en baggerspecie van de hoogste kwaliteitsklasse door de initiatiefnemer. Over deze toepassing heeft vooraf overleg plaatsgevonden met Dunea juist met het oog op de bescherming van het waterinnamepunt. Dunea monitort de waterkwaliteit op de Afgedamde Maas om de geschiktheid voor inname voor zuivering tot drinkwater te bewaken. Voor meer detail over de monitoring van de Afgedamde Maas door Dunea sinds de werkzaamheden verwijs ik u naar het antwoord op vraag vijf.
Kloppen de geruchten dat de waterinname stilligt? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Dit is onjuist, de waterinname is niet stilgelegd. Drinkwaterbedrijf Dunea heeft sinds de start van het project voor stabilisatie van de landtong van de Veense Plassen in 2014 aandacht voor dit project als mogelijk risico voor de drinkwaterkwaliteit van de Afgedamde Maas. De afgelopen jaren hebben steeds met ruime tussenpozen toepassingen plaatsgevonden, momenteel is het werk weer in uitvoering.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor de drinkwatervoorzieining voert Dunea extra controlemetingen uit, naast de continue monitoring van het ingenomen water. Deze metingen bestrijken een breed spectrum aan stoffen die relevant zijn voor de drinkwatervoorziening.
Dunea geeft aan dat er geanalyseerd is op metalen, organische microverontreinigingen waaronder PFAS en PAK’s, troebelheid en anorganische parameters. Naast reguliere screening heeft Dunea ook extra monsters laten nemen in de buurt van de toepassingen als ook in in- en uitstromend water vanuit de Veense Plassen.
Er is bij één monster een lichte verhoging van de concentratie metalen en troebelheid gemeten. Dit monster is genomen in de buurt van de huidige werkzaamheden. De waarden zijn niet verontrustend. Bovendien is het niet bijzonder dat tijdens toepassingen stoffen aangetroffen worden die gebonden zijn aan het slib, waaronder stoffen die zorgen voor troebelheid en metalen. Op PFAS, PAK’s en andere organische micro’s zijn geen of nauwelijks afwijkingen gemeten.
Er is dan ook geen aanleiding voor Dunea om de inname te stoppen. De waterkwaliteit bij het innamepunt voldoet aan de wettelijke eisen om het te mogen voorzuiveren, infiltreren en nazuiveren tot drinkwater.
Is er een verband te vinden tussen de enorme groei van blauwalg en dumpingen van vervuild slib?
Blauwalg komt van nature voor in ons oppervlaktewater. Er is een aantal variabelen van belang voor de groei van blauwalg. De meest relevante zijn de aanwezigheid van nutriënten (stikstof en fosfaat), zonlicht en de temperatuur van het water. Deze laatste twee variabelen zijn een belangrijke verklaring waarom blauwalg in de zomer toeneemt ten opzichte van de andere perioden van het jaar. Door het samenspel van variabelen is het echter onmogelijk om een directe causale relatie te leggen tussen de toename van nutriënten, bijvoorbeeld door het toepassen van licht verontreinigd slib, en een toename van blauwalg. Ook stilstaand water is een factor die in veel diepe plassen bijdraagt aan de vorming van blauwalg, ook als er geen slib wordt toegepast. Wel kan het toevoegen van nutriënten, bijvoorbeeld uit slib, aan een nutriënt-arm systeem een factor zijn in de toename van blauwalg. Of dat hier het geval is, is niet bekend en is ook niet te herleiden.
Hoe kunt u waarborgen dat de waterkwaliteit goed is voor zowel waterinname en om in te recreëren? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Zwemmen in open water is een belangrijke functie van oppervlaktewater. Daarom zijn er rond de 750 locaties in oppervlaktewater aangewezen als officiële zwemwaterlocaties. Op een officiële zwemwaterlocatie worden de waterkwaliteit en veiligheid gecontroleerd. Het advies is om bij het zwemmen in oppervlaktewater altijd gebruik te maken van deze locaties, hoewel het niet verboden is op andere locaties te zwemmen. Mensen nemen wel een eigen risico als ze buiten deze locaties in het water recreëren. De zwemwater app en de website zwemwater.nl vermelden de aangewezen locaties en de waterkwaliteit van de locatie. In de directe omgeving van de Veense put zijn twee officiële zwemwaterlocaties aangewezen, namelijk de Hoge Waard en Badstrand Veen. De kwaliteit van het zwemwater is daar goed. Rijkswaterstaat controleert tijdens het zwemseizoen (van mei tot oktober) de zwemwaterkwaliteit op ongeveer 240 officieel aangewezen zwemlocaties in de Rijkswateren. Hoge Waard en Badstrand Veen behoren tot deze locaties.
Dunea monitort de waterkwaliteit van het ingenomen water. Dunea verlaagt het fosfaatgehalte in het water van de Afgedamde Maas door defosfatering. Verder is er uitgebreide monitoring door Dunea op wettelijke parameters gedurende de gehele verblijftijd van het water vanaf de instroom van de Afgedamde Maas tot de inname bij het pompstation. De verblijftijd is ongeveer zes weken.
Daarnaast zijn early-warningsystemen, zowel chemisch als biologisch, geplaatst bij het innamepunt. Deze geven 24 uur per dag een extra waarborg voor de reguliere watercontrole (screeningstechnieken en doelstof analyses). Deze systemen waarschuwen als de waterkwaliteit onverwacht verslechtert en geven de mogelijkheid tijdig de inname te staken.
Doorduwen van opvang vluchtelingen in Midden-Delfland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de opvang van meer dan 200 vluchtelingen wordt doorgedramd in Midden-Delfland, zonder dat bewoners dat willen?1
De gemeente Midden-Delfland is voornemens opvang mogelijk te maken voor 225 asielzoekers. Ik ben het gemeentebestuur van de gemeente Midden-Delfland daarvoor zeer erkentelijk. De gemeente Midden-Delfland geeft daarmee invulling aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het mogelijk maken van opvang voor asielzoekers en de huisvesting van statushouders.
Waarom is er niks met de zorgen en suggesties van bewoners gedaan? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het gemeentebestuur en de Raad van de gemeente Midden-Delfland bepalen of zij gehoor wensen te geven aan mijn uitdrukkelijke oproep asielopvang mogelijk te maken en hoe de keuze voor een locatie tot stand komt. Het is aan het gemeentebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop zorgvuldige democratische besluitvorming tot stand komt. Afhankelijk van de situatie heeft de gemeente verschillende mogelijkheden om hieraan uitvoering te geven. Ook is het aan het gemeentebestuur zelf om te bepalen op welke wijze ze haar burgers daarbij betrekt en hoe inbreng van haar burgers wordt verwerkt en betrokken bij definitieve besluitvorming. Het spreekt voor de gemeente Midden-Delfland dat zij haar bewoners al in een vroeg stadium heeft betrokken.
Deelt u de mening dat democratische proces geweld wordt aangedaan, daar geen enkele partij bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen heeft gezegd: doe ons honderden asielzoekers? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het gedram met het opvangen van vluchtelingen voortkomt uit falend asielbeleid door de landelijke politiek? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarbij u aangeeft wanneer u het tijd vindt voor een asielstop?
De huidige opvangproblematiek kent meerdere oorzaken. Zo volgen de vraag en de beschikbaarheid van opvang niet hetzelfde tijdspad. Daarnaast blijft de huisvesting van statushouders achter op de taakstelling waardoor zij langer dan gewenst in de asielopvang verblijven. Tevens lukt het niet goed, ondanks meerdere (dringende) bestuurlijke oproepen, om voldoende (reguliere) opvangplaatsen te realiseren. Nederland heeft zich internationaal – en Europeesrechtelijk verplicht om asielzoekers die een asielaanvraag in Nederland doen op te vangen. Een asielstop is derhalve niet mogelijk. Wel zet Nederland zich in Europees verband in om migratiepartnerschappen te sluiten om meer grip te krijgen op de instroom.
Wat heeft u gedaan met de geluiden die deze zomer voortkwamen uit een actiegroep tegen de komst van de opvanglocatie en wat heeft u gedaan met de petitie die is geopend? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat zorg in de stervensfase nog altijd niet goed geregeld is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een weduwnaar een jaar na het overlijden van zijn vrouw nog rekeningen kreeg van de zorgverzekeraar omdat ze na opname in een verpleeghuis thuis wilde sterven?1
Ja.
Kunt u aangeven wat sinds de invoering van de zorgverzekeringswet in 2006 ondernomen is om de palliatief terminale zorg wettelijk en qua vergoeding gelijk te trekken in de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Persoonsgebonden budget (Pgb) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
In mijn brief van 6 juli 2022 aan de Tweede Kamer heb ik het startsein gegeven voor het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II). Het programma heeft als doel om de maatschappelijke bewustwording over palliatieve zorg te vergroten en proactieve zorg en ondersteuning voor iedereen beschikbaar te maken. Het inrichten en realiseren van passende financiering van palliatieve zorg is een belangrijke activiteit van NPPZ II. Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) begin 2022 een visiedocument gepubliceerd over de bekostiging van palliatieve zorg. De NZa onderzoekt in dat kader of er een prikkel in de bekostiging ingebouwd kan worden, zodat zorgverleners tijdig gesprekken aangaan met patiënten over proactieve zorgplanning. Verder wil de NZa via bekostiging partijen aansporen om regionaal transmuraal (dat is tussen de eerste en tweede lijn) te gaan samenwerken rondom de patiënt. In aansluiting hierop ben ik samen met de NZa en in samenspraak met partijen in de palliatieve zorg gestart met de opzet en de uitvoering van kleinschalige experimenten voor alternatieve bekostiging van de palliatieve zorg.
Waarom is er zoveel jaar na de invoering van de Zorgverzekeringswet voor stervenden en hun nabestaanden nog altijd zoveel gedoe om stervenszorg te regelen en vergoed te krijgen?
Het regelen en vergoeden van stervenszorg gaat in heel veel gevallen goed. Bij de mijnheer uit het artikel gingen er helaas zaken mis. Gelukkig is hij er uiteindelijk in goed overleg met de zorgverzekeraar uitgekomen. Er kunnen diverse partijen betrokken zijn in de terminale fase van een stervende. Dat kan het lastig maken om tijdig stervenszorg te regelen. Als er tijdig over de wensen en mogelijkheden gesproken wordt met de (terminale) palliatieve cliënt (proactieve zorgplanning), dan wordt men minder overvallen door de zorg die nodig is en is er meer gelegenheid om intensieve zorg te regelen. Zoals hierboven aangegeven, wordt hieraan gewerkt binnen het NPPZ II. Daarnaast is er sprake van een arbeidsmarkttekort waardoor intensievere zorg moeilijker te organiseren is. Iedere zorgverzekeraar heeft echter een afdeling zorgbemiddeling die altijd in overleg met een patiënt of familielid op zoek kan gaan naar een beschikbare zorgverlener. Over de vergoeding van stervenszorg worden goede (contractuele) afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraars en aanbieders, die in onderlinge afstemming kunnen worden aangepast als dat nodig blijkt. Daarnaast maakt ook financiering van de palliatieve zorg door zorgverzekeraars onderdeel uit van het hierboven genoemde NPPZ II.
Het bericht 'Huisbazen kunnen meer huur vragen door regels te omzeilen' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Huisbazen kunnen meer huur vragen door regels te omzeilen»1?
Ja.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van deze signalen?
Ik ontvang veel signalen van verhuurders die een te hoge huur vragen. Daarom werk in aan het wetsvoorstel betaalbare huur en de modernisering van het WWSO. Het gebruik van de verschillende huurcontractvormen en hoe vaak er binnen de verschillende contracten een te hoge huur wordt gevraagd, wordt niet gemonitord.
Hoe beoordeelt u het feit dat verhuurders het WWS-puntenstelsel omzeilen door groepscontracten af te sluiten in plaats van een individueel contract te sluiten met iedere huurder?
De vorm van het huurcontract maakt het niet mogelijk om het woningwaarderingsstelsel (WWS) of woningwaarderingsstelsel voor onzelfstandige woonruimte (WWSO) te omzeilen. Voor toepassing van het WWS of het WWSO is de feitelijke situatie doorslaggevend. Kamerverhuur blijft kamerverhuur, ook al is er sprake van een groepscontract. Het feit dat het gaat om verschillende huishoudens maakt dat er sprake is van onzelfstandige woonruimten (kamerverhuur) en dat het WWSO van toepassing is. Daar doet de vorm van het huurcontract geen afbreuk aan.
Er is geen nationale wet- of regelgeving die groepscontracten expliciet verbiedt. Ik vind deze contractvorm ook niet per definitie onwenselijk. Gezien de grote schaarste moeten we de bestaande woningvoorraad zo goed mogelijk benutten. Groepscontracten zijn een manier voor mensen om een woning te delen.
Wel vind ik het onwenselijk als deze contractvorm geadviseerd en/of gebruikt wordt om een te hoge huur te vragen en de schijn te wekken dat hiermee de huurprijsregulering kan worden omzeild. Om dergelijke misstanden te helpen voorkomen, werk ik aan het reguleren van de middenhuur, het dwingend maken van het WWS en een herziening van het WWSO.
Hoe beoordeelt u het feit dat vastgoedadvocaten deze vorm van het omzeilen van het WWS zonder consequenties kunnen adviseren?2
Zie antwoord vraag 3.
Welke instrumenten hebben gemeenten nu om dit oneigenlijk gebruik van groepscontracten tegen te gaan?
Gemeenten hebben verschillende publiekrechtelijke instrumenten tot hun beschikking om oneigenlijk gebruik van groepscontracten tegen te gaan. Ze kunnen onder meer het hebben van een individueel huurcontract verplicht stellen bij het verlenen van een omzettingsvergunning voor verkamering. De gemeente Amsterdam heeft dit bijvoorbeeld verplicht gesteld in de huisvestingsverordening.
Wat gaat u doen om dit perverse gedrag van advocaten en verhuurders tegen te gaan?
Met het wetsvoorstel betaalbare huur versterk ik de positie van huurders. Ik breid het gereguleerde huursegment uit tot 187 WWS-punten, dit zijn zelfstandige huurwoningen tot circa € 1.100. Ook maak ik het WWS dwingend en herzie ik het WWSO. Verhuurders zijn dan verplicht zich hieraan te houden. Hiermee bereid ik de mogelijkheden voor huurders om hun recht te halen uit. Huurders kunnen zelf naar de Huurcommissie stappen, maar ook de gemeenten gaan hierop handhaven. Bij het verder uitwerken van het wetsvoorstel blijf ik in gesprek met huurders, verhuurders en gemeenten om te bezien of we voldoende doen om de positie van de huurder te beschermen.
Gaat u deze problematiek betrekken bij de Wet betaalbare huur om nog meer misbruik te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Financiële tekorten bij de NVWA |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de acute financiële tekorten bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA)?1 Zo ja, sinds wanneer?
Ja, uit de reguliere (kwartaal)prognoses aan mijn ministerie bleek dat de NVWA voor 2023 verwachtte af te koersen op een (beheersbaar) financieel negatief resultaat.
Is hierover overleg geweest met het ministerie?
Ja.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan?
De oorzaken zijn met name hogere kosten ten gevolge van inflatie, vernieuwde CAO-afspraken en minder retributie opbrengsten, mede als gevolg van marktomstandigheden.
Klopt het dat er een vacaturestop is afgekondigd en de beloofde groei stil komt te vallen? Wat zijn hier de gevolgen van voor de uitvoering van de taken van de NVWA?
Er is geen sprake van een vacaturestop, wel vindt de openstelling van nieuwe vacatures tot ultimo 2023 beperkt plaats. Daarbij wordt steeds de afweging gemaakt of invulling op korte termijn vanuit continuïteitsperspectief noodzakelijk is. De NVWA ligt op koers met de beoogde groei die bij aanvang van 2023 was voorzien in het NVWA jaarplan voor 2023 en daarmee ligt ook het inhoudelijk realiseren van het NVWA jaarplan 2023 op koers.
Klopt het dat de externe inhuur en dan met name die van dierenartsen wordt verminderd? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de uitvoering van de taken van de NVWA? Wat zijn de gevolgen voor het dierenwelzijn en het beloofde verscherpte toezicht op de slachthuizen?
Nee, de inhuur op dierenartsen wordt niet verminderd. Wel worden de kosten op inhuur op onder andere functies in de bedrijfsvoering beperkt. Dit gaat niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. NVWA zet onverminderd in op het werven en behouden van dierenartsen die werken in de uitvoering. Dat kan via reguliere vacatures, maar ook via externe inhuur. De NVWA blijft het benodigde toezicht op de naleving rond dierenwelzijn, voedselveiligheid en diergezondheid houden. Indien nodig worden bedrijven onder verscherpt toezicht gesteld, zo ook de slachthuizen.
Kunt u de Kamer laten weten welke afdelingen/taken minder mensen/middelen krijgen dan wat het plan was? Is dit proportioneel ten opzichte van de vastgestelde taken en prioriteiten?
In afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS, heeft de NVWA een aantal mitigerende maatregelen genomen, zoals het verantwoord vertragen van de instroom, beperken van inhuur op functies in de bedrijfsvoering, het optimaliseren van opbrengsten en kostenbesparingen op opleidingen, kantoorinrichting en inventaris. Bij deze afwegingen staat het uitvoeren van de doelen in het jaarplan 2023 en de beoogde versterking van de NVWA in 2023 voorop.
Welke manieren heeft de NVWA om meer eigen middelen te genereren, dan wel kosten effectiever door te berekenen?
De NVWA stuurt als agentschap met een baten-lastenstelsel sterk op doelmatigheid en efficiëntie en streeft – binnen de wettelijke kaders – naar een zo laag mogelijke kostprijs. Daarbij zet ik mij ervoor in om – waar mogelijk – de doelmatigheid en efficiëntie van de stelsels waar de NVWA op toeziet te verbeteren. Ik informeer de Tweede Kamer regelmatig over de stappen die ik, samen met de NVWA, op dit terrein zet (zie hiervoor onder andere Kamerstuk 33 835, nr. 216).
Hoe verhouden de kosten voor mensen en faciliteiten van de NVWA zich tot die van andere (inspectie)diensten?
Uw Kamer heeft in mei 2020 het rapport van KPMG «Kostentoerekening en doelmatigheid van de NVWA» ontvangen (Kamerstuk 33 835, nr. 160). KPMG stelt hierin op basis van een benchmark met zeven met de NVWA vergelijkbare toezichthoudende organisaties in Nederland vast dat de NVWA binnen de bandbreedte van bedrijfsvoeringskosten beweegt en vergelijkbaar efficiënt is.
Is bezuinigen op de omvang van de organisatie de enige manier om substantieel kosten te besparen?
De omvang van de NVWA blijft op het niveau dat nodig is om de afspraken uit het jaarplan 2023 uit te voeren. De maatregelen en bezuinigingen, waaronder die om tijdelijk de instroom te vertragen gaan niet ten koste van de kwaliteit van het toezicht dat is voorzien in het jaarplan 2023. Zie voor de aard van de diverse compenserende en mitigerende maatregelen het antwoord op vraag 6.
Is volgens u, gezien de eerdere problemen met een angstcultuur, ziekteverzuim en het weglopen van ervaren krachten, een kleine bezuiniging, zoals op het personeelsfeestje of andere posten die motivatie en cohesie versterken, wel een goed idee?
Ik realiseer me goed dat de genomen maatregelen binnen de NVWA gevoelig kunnen liggen. Daarom kijkt de NVWA – in afstemming met mijn ministerie en het Ministerie van VWS – zorgvuldig naar de (on)mogelijkheid van mitigerende maatregelen en de organisatorische en financiële effecten daarvan. Juist vanwege het belang dat de NVWA haar positie als onafhankelijk toezicht houder kan versterken en haar publieke taken nu en in de toekomst goed kan uitvoeren moet er, met stijgende kosten en tegenvallende baten, worden gestuurd op een acceptabel financieel resultaat. Activiteiten die de samenwerking, de motivatie en cohesie versterken gaan zoveel mogelijk door. Het reserveren van externe locaties wordt daarbij zoveel mogelijk vermeden.
Gaat u ingrijpen bij de NVWA of wacht u af wat het boekjaar gaat brengen en dan pas reageren?
Mijn ministerie, het Ministerie van VWS en de NVWA zijn aan de slag om ieder vanuit de eigen rol de financiële situatie op weg naar eind 2023 te verbeteren. Ik verwacht dat de maatregelen ervoor zorgen dat het geprognosticeerd negatief resultaat voor 2023 wordt opgelost.
Het bericht ‘Pure Energie aast op bouw windpark tussen Woltersum, Ten Boer en Ten Post. Boeren worden verleid om grond beschikbaar te stellen’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Pure Energie aast op bouw windpark tussen Woltersum, Ten Boer en Ten Post. Boeren worden verleid om grond beschikbaar te stellen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat het bedrijf Pure Energie verkennende gesprekken voert over de bouw van (hoge) windmolens in de driehoek Ten Boer, Ten Post, Woltersum? Zijn er contacten geweest van het kabinet met Pure Energie?
Ik heb via de media vernomen dat Pure Energie verkennende gesprekken voert. Ik heb hierover geen contact gehad met Pure Energie.
Vindt u het, met ons, onwenselijk dat bedrijven zoals Pure Energie zelf grondbezitters benaderen over de bouw van (hoge) windmolens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bedrijven als Pure Energie kunnen zelf grondbezitters benaderen voor de potentiële plaatsing van windmolens. Het is aan de RES-regio's om zoekgebieden aan te wijzen voor nieuwe wind- en zonneparken en om deze te verankeren in hun omgevingsbeleid. Ik heb vernomen van de provincie Groningen dat het desbetreffende gebied niet is aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie, en dus de ontwikkeling van windenergie in dit gebied niet past binnen het huidige ruimtelijke provinciale beleid. Vergunningsaanvragen zullen worden getoetst aan dit omgevingsbeleid en het is dus nog niet duidelijk of de decentrale overheid meewerkt aan dit initiatief. Daarnaast is het streven naar 50% lokaal eigendom van belang zoals opgenomen in het Klimaatakkoord. Lokale participatie kan op diverse manieren worden vormgegeven, bijvoorbeeld door een lokale energiecoöperatie of door een samenwerking van een lokale energiecoöperatie en een ontwikkelaar. Ik zie in het beschreven proces tot nu toe geen aanleiding te denken dat – met de werkwijze van Pure Energie – de omgeving niet mee kan delen in de baten van de energietransitie.
Deelt u de mening dat de mogelijke komst van hoge, commerciële, windmolens in het bevingsgebied een slechte zaak is?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat we tot 2030 ten minste 35 TWh aan grootschalige hernieuwbare energie op land willen opwekken in onze leefomgeving. Windenergie op land is noodzakelijk voor het halen van onze klimaatdoelen voor 2030 en daarna.
De betrokken partijen hebben met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 3 is het desbetreffende gebied niet aangewezen als concentratiegebied voor grootschalige windenergie, de ontwikkeling van windenergie in dit gebied niet past binnen het huidige ruimtelijke provinciale beleid.
Deelt u onze analyse dat het voor het herstel van vertrouwen cruciaal is dat bewoners zeggenschap krijgen over hun leefomgeving?
Het is van groot belang om de bewoners actief te betrekken bij beslissingen over hun leefomgeving. Binnen de Regionale Energiestrategieën zijn zoekgebieden voor windmolens en zonnepanelen door een zorgvuldig democratisch proces tot stand gekomen. Het Klimaatakkoord bevat ook afspraken die betrekking hebben op zowel procesparticipatie als financiële participatie bij hernieuwbare energie op land. Er wordt gestreefd naar 50% eigendom van de lokale omgeving van de productie van wind- en zonne-energie op land in 2030. Dit is bedoeld om de lokale zeggenschap te vergroten.
Beleidsparticipatie, procesparticipatie en financiële participatie staan binnen het participatieproces centraal en dragen bij aan het herstel van vertrouwen. Omwonenden worden betrokken bij het ontwikkelen van energiebeleid, het ruimtelijk inpassen van energieprojecten en het maken van afspraken over financiële deelname. Dat is overal in Nederland van belang en vanwege de gaswinningsgeschiedenis met nadruk ook in Groningen. Gemeenten hebben een stimulerende en regisserende rol bij het zorgen voor draagvlak voor duurzame energie-initiatieven. Daarnaast wordt met de regio verkend hoe de opbrengsten van projecten om de Groningse en Noord-Drentse economie te versterken, ook bewoners mee kunnen profiteren, conform motie Klaver/Nijboer (Kamerstuk, 35 561 nr. 21).
Bent u op de hoogte van het feit dat bewoners in de omgeving in verschillende coöperaties al bezig zijn met een lokale aanpak?
Ik ben ervan op de hoogte dat er enkele coöperaties actief zijn in de omgeving.
Welke lessen heeft het kabinet geleerd van de bouw van eerdere grote windparken zoals die bij Meeden en in de Veenkoloniën?
De windparken Drentse Monden en Oostermoer en N33 zijn tot stand gekomen met behulp van de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Bij brief van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 254) is uw Kamer geïnformeerd over de evaluatie van de Rijkscoördinatieregeling. Deze evaluatie heeft geleid tot een herijking van de wijze van toepassing van de Rijkscoördinatieregeling. Naar aanleiding van de evaluatie, wordt nu in een vroeg stadium met betrokken overheden en de initiatiefnemer besproken welke overheid het meest geschikt is om een project van overheidszijde te trekken. Daarom treed ik bij projecten van nationaal belang voor de formele start van de procedure in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden over het meest geschikte bestuursniveau en de vormgeving van het proces voor de ruimtelijke inpassing. Wanneer de RCR-procedure niet versnellend is, omdat de betreffende decentrale overheid de besluitvorming voortvarend zou kunnen uitoefenen, heeft ruimtelijke besluitvorming over een project van nationaal belang op decentraal niveau mijn voorkeur.
Daarnaast is het van belang om alle belanghebbenden vroegtijdig in het proces te betrekken. Het gaat hier om betrokkenheid van burgers zowel bij het ontwikkelen van beleid als bij het realiseren van energieprojecten. Ik heb uw Kamer op 17 mei 2023 geïnformeerd over de kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie (Kamerstuk 32 813, nr. 1231).
De Regionale Energiestrategieën sluiten hierbij aan. Het is hierbij aan de RES-regio's om zoekgebieden aan te wijzen voor nieuwe wind- en zonneparken. Conform de afspraak in het Klimaatakkoord wordt de inrichting van participatie mede bepaald in gesprek met de omgeving.
Herkent u dat door het niet serieus nemen van omwonenden daar het vertrouwen in de overheid is geschaad? Zo ja, wat betekent dat voor nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u, met ons, van mening dat een verdere daling van het vertrouwen moet worden voorkomen en de overheid dus ook wanneer commerciële partijen plannen maken, het verstandig is direct te laten weten dat de rijksoverheid niet voornemens is extra lasten af te wentelen op het aardbevingsgebied?
Ik ben het ermee eens dat afname van vertrouwen moet worden voorkomen, en daarom is actieve betrokkenheid van bewoners bij de energietransitie essentieel. In het bijzonder voor Groningen geldt dat de inzet van het kabinet is om er voor te zorgen dat het vertrouwen in de overheid herstelt.
Mensen in het gaswinningsgebied hebben onevenredig de lasten moeten dragen van 60 jaar gaswinning in Groningen. De overheid heeft te laat gehandeld naar de signalen van bewoners waardoor mensen onnodig hebben geleden onder aardbevingen.
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van ten minste 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land. De afspraken over de uitrol van hernieuwbare energie zijn, in samenspraak met verschillende stakeholders (in het bijzonder bewoners), een afweging tussen draagvlak, impact op het elektriciteitsnet, en ruimtelijke inpassing en zijn vastgelegd in de RES 1.0. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor het verlenen van de benodigde vergunningen. Het is aan de decentrale overheden om de plannen van (commerciële) partijen – ook die niet binnen de RES-zoekgebieden vallen – te beoordelen.
In hoeverre kan bij de door u voorgestelde participatie bij zonne- en windenergie op land ook nee gezegd worden tegen de plaatsing van hoge windmolens?
Participatie is bij uitstek geschikt om – binnen de zoekgebieden en de gemaakte afspraken over op te wekken duurzame energie – met bewoners te bespreken wat voor de omgeving belangrijke waarden zijn die meewegen bij de inpassing van de energie opwek. Hoge windmolens wekken meer elektriciteit op dan kleine windmolens. Een 'nee' tegen een hoge windmolen kan ertoe leiden dat er meerdere kleine windmolens geplaatst dienen te worden om de zelfde energie productie te halen – dit wordt dan besproken in het participatieproces.
Ik ben mij ervan bewust dat een participatieproces, hoe zorgvuldig ook, nog steeds kan leiden tot keuzes waar niet iedere deelnemer achter staat. Op dat moment kan een burger gebruik maken van rechtsbescherming.
Welke stappen heeft u gezet nadat de Raad van State voor een windpark bij Delfzijl heeft uitgesproken dat het kabinet ten onrechte geen rekening houdt met milieueffecten? Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij het komen tot nieuwe normen? Zo ja, moet er in de tussentijd een pas op de plaats worden gemaakt met het maken van nieuwe plannen?
Bij brief van 6 juli 2021 (Kamerstuk 33 612, nr. 76) is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State van 30 juni 2021 (ECLI;NL:RVS:2021:1395) over de milieubeoordeling voor windturbinenormen. In de uitspraak oordeelt de Raad van State dat de algemene regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de bijbehorende Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) voor windturbineparken (windturbinebepalingen) buiten toepassing moeten worden gelaten. Voor deze algemene regels had op grond van EU-recht een planmilieueffectrapport (planmer) moeten worden gemaakt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat stelt momenteel algemene regels op basis van een plan-MER op.
In afwachting van de nieuwe milieubepalingen blijft het mogelijk om nieuwe windparken te realiseren. Voor nieuwe windturbineparken kan het bevoegd gezag op basis van een lokale milieubeoordeling milieuvoorschriften opnemen in de omgevingsvergunning milieu en het bestemmings- of omgevingsplan om milieubescherming te bieden voor omwonenden. De normen moeten een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering hebben. Bij Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Karolinapolder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit getoetst en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 8 september 2023. Zoals aangegeven is het niet nodig om pas op de plaats te maken bij het realiseren van nieuwe windparken.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Leijten/Erkens over het maken van afspraken over de plaatsing van nieuwe windmolens, waaronder afspraken over strenge minimumafstands-normen (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij brief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1085) en bij brief van 8 september 2023 (kenmerk 2023Z13559) is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leijten/Erkens. In de motie is verzocht te onderzoeken of een afstandsnorm van 4x tiphoogte (Deense norm) tijdelijk toegepast kan worden. Het is vanwege strijdigheid met de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (smb-richtlijn) echter niet toegestaan om – vooruitlopend op de plan-m.e.r. en AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-m.e.r. Ook voor afspraken met decentrale overheden die voorzien in een afstandsnorm kan geoordeeld worden dat deze in strijd zijn met de smb-richtlijn als er geen plan-m.e.r. voor is uitgevoerd. Naar aanleiding van de motie Leijten/Erkens is de afstandsnorm van 4x tiphoogte meegenomen in de plan-m.e.r.-procedure. Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld kunnen decentrale overheden per windpark milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning opnemen. De voorbereiding daarvan gebeurt in een zorgvuldig proces op basis van een lokale milieubeoordeling. Daarbij helpt het onderling delen van kennis en werkwijzen om elkaar te ondersteunen, te leren van elkaar en uniformiteit te bevorderen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie.