De nieuwe salafistische moskee van imam Fawaz |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Radicale imam begint opnieuw»?1
Ja.
Op welke wijze wordt imam Fawaz, ook nu hij los is van de As Soenna-moskee, door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) gemonitord?
Over onderzoek van de AIVD in individuele zaken worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
In hoeverre deelt u de mening dat er al meer dan genoeg moskeeën in Nederland staan en dat de komst van deze salafistische moskee ons land niets dan negativiteit zal brengen?
Deze visie deel ik niet. De vrijheid van godsdienst, vastgelegd in artikel 6 van de Nederlandse Grondwet, betekent onder andere dat gelovigen de mogelijkheid hebben om hun geloof uit te oefenen in een gebedshuis. Het beschermen van deze grondrechtelijke vrijheid is één van de kernwaarden van onze Nederlandse democratische rechtsstaat.
Deelt u de visie dat imam Fawaz, die onder andere opriep tot geweld tegen vrouwen en daarmee een gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormt, waar mogelijk, na denaturalisatie ons land uitgezet dient te worden en dat elke moskee waar geweld gepredikt wordt of werd, zo spoedig mogelijk gesloten dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik keur elke oproep tot geweld streng af. Iedereen in Nederland dient zich aan de wet te houden. Waar er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden, is het aan het Openbaar Ministerie om strafbare uitingen te vervolgen en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen.
Wat betreft personen met de Nederlandse nationaliteit geldt dat «het oproepen tot geweld» op zichzelf niet een grond is voor het verlies van het Nederlanderschap. Het verlies van Nederlanderschap is bijvoorbeeld wel mogelijk na onherroepelijke veroordeling wegens staatsondermijnende activiteiten, die strafbaar zijn gesteld in Boek II Strafrecht, en waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld. Hieronder vallen ook strafbare feiten gepleegd met een «terroristisch oogmerk» (art. 83 SR). Betrokkene mag door de intrekking van de Nederlandse nationaliteit echter niet staatloos worden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de opening van deze moskee te voorkomen?
Geen. De opening of sluiting van een gebedshuis is een vraagstuk van ruimtelijke ordening, dat valt onder de verantwoordelijkheid van gemeenten, in dit geval Den Haag.
Gevolgen van de sancties tegen Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Sanctions and medical supply shortages in Iran», dat is gebaseerd op interviews met Iraanse producenten en distributeurs in de farmaceutische en medische industrie en Amerikaanse en Europese exporteurs van medische producten?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de gevolgen van sancties tegen Iran, waarin u aangeeft geen causaal verband te zien tussen de sancties en het gebrek aan medicijnen in Iran?2
Ja.
Bent u ermee bekend dat de conclusie van het rapport hier regelrecht tegen ingaat? Deelt u de conclusie van het rapport dat «the pronounced role of sanctions in creating shortages of life-saving medical supplies and drugs in Iran may have been unintentional, but it is also irrefutable. Iran’s own mismanagement of the situation aggravated the problem, but it is not the root cause of it. While the list of issues leading to the supply crunch is long and complicated, at the heart of it all are the obstacles that sanctions have created in the way of humanitarian trade, namely in denying Iran of the needed banking operations and limiting its access to hard currency»? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de auteurs van het rapport tot een andere conclusie komen over de relatie tussen sancties en het medicijngebrek in Iran dan ik in mijn bovengenoemde antwoorden. Zoals genoemd in deze antwoorden is het effect van de sancties niet zodanig dat het betalingsverkeer van en naar Iran onmogelijk wordt. Voorts bestaan er uitzonderingsmogelijkheden op de sancties voor humanitaire doeleinden. Indien een Nederlands bedrijf in een concrete situatie tegen moeilijkheden bij het verkopen van medicijnen aan Iran aanloopt, is de Nederlandse regering graag bereid samen met dit bedrijf, binnen de mogelijkheden die het sanctieregime daartoe biedt, deze moeilijkheden aan te pakken om de levering mogelijk te maken. Van zowel andere EU-lidstaten als van de Verenigde Staten heb ik gehoord dat ook zij bereid zijn dit te doen.
Deelt u de opvatting dat de sancties wel degelijk een belangrijke oorzaak zijn van tekorten van medische producten in Iran en dat maatregelen nodig zijn tegen deze zeer onwenselijke situatie? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor effectieve maatregelen om de huidige obstakels voor de export door de EU en de import door Iran van medische producten tegen te gaan? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op de drie aanbevelingen die in het rapport hierover zijn opgenomen (blz. 8)?
De huidige maatregelen zijn voldoende effectief om de export van medicijnen vanuit de EU naar Iran mogelijk te blijven maken. Zoals in de hiervoor bedoelde eerdere antwoorden vermeld, ben ik in het algemeen van mening dat het huidige EU-sanctieregime tegen Iran in de huidige situatie voldoende waarborgen bevat om de Iraanse bevolking zo veel mogelijk te ontzien.
Ik onderschrijf de conclusie van het rapport niet dat de Europese sanctiewetgeving tegen Iran contradicties zou bevatten. De aanbeveling om actief aan financiële instellingen te communiceren dat humanitaire transacties met Iran mogelijk zijn en niet tot strafrechtelijke vervolging zullen leiden, lijkt gericht aan de Verenigde Staten. In EU-verband wordt reeds besproken hoe uitzonderingen op het sanctieregime nog beter en pro-actiever aan de bankensector en het bedrijfsleven gecommuniceerd kunnen worden. Ik zie geen noodzaak voor een door het rapport aanbevolen «olie-voor-medicijnen» programma. De Iraanse autoriteiten beschikken over valuta om de noodzakelijke medicijnaankopen mogelijk te kunnen maken. De verantwoordelijkheid om deze valuta al of niet daarvoor beschikbaar te stellen ligt bij de Iraanse autoriteiten.
Belastingparadijzerij |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de motie Van Vliet met betrekking tot het verwerpen van de kwalificatie belastingparadijs ten uitvoer wil gaan brengen?1
Ik leg de aangenomen motie zo uit, dat een meerderheid in uw Kamer van mening is dat het feit dat Nederland mede om fiscale redenen een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor onderdelen van internationale concerns niet rechtvaardigt Nederland als belastingparadijs te kwalificeren.
Indien diegenen waarmee u in debat gaat Nederland een belastingparadijs vinden vanwege de rol die Nederland speelt in het faciliteren van belastingontwijking voor multinationals, welke kwalificatie moeten ze daar dan op plakken?
Wie van oordeel is dat Nederland een rol speelt bij het faciliteren van belastingontwijking zou duidelijk moeten maken welke criteria hij gebruikt om een land als belastingparadijs aan te merken en uitleggen welke onderdelen van het Nederlandse verdragennetwerk, van de Nederlandse regelgeving of van de Nederlandse uitvoeringspraktijk in zijn ogen zo’n kwalificatie verdient. De enige organisatie die de moeite heeft genomen heldere criteria aan te leggen om landen als belastingparadijs aan te merken is de OESO en volgens deze criteria is Nederland geen belastingparadijs.
Ontkent u dat Nederland een rol speelt in het faciliteren van belastingontwijking door multinationals?
In mijn brief van 17 januari 2013 aan uw Kamer heb ik duidelijk gemaakt dat ik op de hoogte ben van het feit dat internationaal opererende ondernemingen meer mogelijkheden hebben hun belastingdruk te beïnvloeden dan nationaal opererende ondernemingen. Ik ben er eveneens van op de hoogte dat dit ook gebeurt met structuren waarin in Nederland gevestigde vennootschappen zijn opgenomen. Dat wil niet zeggen dat Nederland belastingontwijking faciliteert.
Mogen mensen volgens u zeggen dat Nederland een belastingparadijs is?
Ja, maar ik ben het er niet mee eens en, zo blijkt uit de aangenomen motie, een meerderheid in de Tweede Kamer ook niet.
Vindt u dat belastingparadijzen moeten worden bestreden? Zo ja, hoe?
Het gaat er niet om dat belastingparadijzen moeten worden bestreden maar dat, als vervolg op hetgeen al bereikt is op het gebied van de internationale uitwisseling van inlichtingen, in multilateraal verband wordt gekeken naar de mogelijkheden voor internationaal opererende bedrijven om hun belastingdruk te beïnvloeden en dat daar waar nodig gecoördineerd actie wordt ondernomen.
Bestaan er volgens u belastingparadijzen? Kunt u er minimaal één noemen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft alleen de OESO de moeite genomen criteria te ontwikkelen voor het begrip belastingparadijs. Daarom heeft het weinig zin andere criteria te gebruiken. Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes heeft verschillende landen aan deze criteria getoetst en dat heeft geen aanleiding gegeven landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs. Er is voor mij geen reden een ander oordeel te hebben.
Wat is volgens u de definitie van een belastingparadijs?
Zoals gezegd is het in mijn ogen niet zinvol een andere omschrijving te gebruiken dan de omschrijving die de OESO heeft ontwikkeld en die vooral aansluit bij transparantie en uitwisseling van inlichtingen. Ieder land kan dan autonoom blijven bij het inrichten van zijn eigen belastingstelsel en dankzij die transparantie kunnen (andere) landen maatregelen treffen tegen ongewenste situaties.
Deelt u de constatering dat de OESO er een definitie van belastingparadijzen op nahoudt, die er toe leidt dat er geen enkel land op de zwarte lijst van de OESO staat?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 6 blijkt is die constatering op zich juist. Dat wil niet zeggen dat de criteria die de OESO heeft ontwikkeld en de benadering door het Global Forum zinloos zijn geweest. De druk die daarmee op landen is gelegd om de transparantie van hun beleid en hun bereidheid tot het uitwisselen van informatie te vergroten heeft er toe geleid dat minder vermogen en inkomsten buiten het zicht van de belastingautoriteiten blijft.
Waarom verwijst u steeds naar de lege lijst van de OESO om aan te tonen dat een land geen belastingparadijs is?
Omdat het niet zinvol is een andere definitie dan die van de OESO te gebruiken en omdat het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes geen aanleiding heeft gezien landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs.
De criteria die de OESO en het genoemde Global Forum hebben gebruikt gaan uit van het beginsel dat ieder land autonoom is bij het bepalen van zijn fiscale regelgeving, maar daarin wel transparant moet zijn. Bovendien moet het land meewerken aan de uitwisseling van informatie die voor andere landen relevant is. Zodoende kan dat andere land zijn grondslag verdedigen tegen ongewenste uitholling.
Indien u vindt dat de definitie van belastingparadijzen moet worden aangescherpt, bent u dan bereid daar zelf voorstellen voor te doen of wacht u af waarmee de OESO zelf komt?
Er is geen reden om de definitie van belastingparadijzen aan te scherpen.
Wellicht zijn er goede gronden om andere maatregelen te nemen om de mogelijkheden te beperken voor internationaal opererende onderneming om hun belastingdruk te beïnvloeden. Zoals ik meerdere keren heb gezegd is dat een internationaal vraagstuk dat alleen in internationaal verband opgelost kan worden. Het heeft in dat kader geen zin dat landen ieder voor zich eigen criteria gaan ontwikkelen.
Wacht u als het gaat om belastingontwijking in alles de voorstellen van de OESO af of bent u ook zelf bereid proactief aan de slag te gaan? Zo ja, hoe?
Nee. Ik neem, wanneer dat zinvol is, ook maatregelen om belastingontwijking te bestrijden zonder dat hierover internationaal afspraken zijn gemaakt. De Nederlandse belastingwetten kennen verschillende bepalingen die op het voorkomen van belastingontwijking zijn gericht en bovendien geldt in het Nederlandse belastingrecht het algemene fraus legis beginsel. In dat kader is met ingang van 2013 bijvoorbeeld de onevenwichtigheid gerepareerd dat enerzijds op voordelen uit deelnemingen de deelnemingsvrijstelling gold, terwijl rentelasten terzake van die deelnemingen onbeperkt aftrekbaar waren (de zogenoemde bovenmatige deelnemingsrente).
Bij de uitvoering van die regelingen werkt de Belastingdienst met gespecialiseerde coördinatiegroepen die ongewenst gebruik opsporen, analyseren en bestrijden. Daarbij merk ik op dat ik eind vorig jaar in mijn brief van 10 december 2012 aan uw Kamer een intensivering van het toezicht en invordering heb aangekondigd. Met een extra investering van structureel € 157 miljoen zal de Belastingdienst op termijn structureel € 663 miljoen meer belastinggeld kunnen ophalen. De Belastingdienst zal ruim 1000 mensen extra kunnen inzetten voor het toezicht en de invordering.
In internationaal verband is relevant dat Nederland mede-ondertekenaar is van het internationale Verdrag inzake wederzijdse bijstand in belastingzaken, dat, zoals ik bij meerdere gelegenheden heb duidelijk gemaakt, Nederland bereid is in bilaterale verdragen gerichte anti-misbruikbepalingen op te nemen en dat Nederland dat ook regelmatig gedaan heeft, zoals in de recente verdragen met het VK, Duitsland en Japan. Daarnaast draagt Nederland bij aan het bestrijden van ongewenste belastingontwijking door actief informatie uit te wisselen met andere staten.
Wanneer u aangeeft dat preferentiële regimes moeten worden aangepakt, wat bedoelt u daar dan mee? Hoe moeten ze worden aangepakt?
Wanneer ik spreek van preferentiële regimes refereer ik aan het rapport dat de OESO op 12 februari 2013 aan de G20 heeft aangeboden en waarin wordt opgemerkt dat een van de aspecten die in het kader van de problematiek van Base Erosion en Profit Shifting beoordeeld moet worden is het belang en effect van preferentiële regimes.
Hoe definieert u preferentiële regimes?
Ik hanteer geen definitie van preferentiële regimes.
Hoe verschilt een preferentieel regime van een belastingparadijs?
Hoewel ik dus geen definitie van preferentiële regimes hanteer is een belangrijk verschil dat het begrip »preferentiële regimes» ziet op maatregelen terwijl de kwalificatie belastingparadijs eerder op landen of jurisdicties van toepassing zou kunnen zijn.
Wat verstaat u onder het door u gebezigde «belastingparadijzerij»?
Het heeft naar mijn mening weinig zin uit te wijden over de betekenis van een begrip dat in een mondeling debat is gebruikt en dat verder in het beleidsmatige debat geen rol speelt. Tijdens het debat waarin ik het woord gebruikte doelde ik op het aanmerken van Nederland als belastingparadijs zonder een duidelijke betekenis van dat begrip te geven en zonder nadere onderbouwing van die kwalificatie.
Welke landen doen er aan belastingparadijzerij? Doet Nederland aan belastingparadijzerij?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Bent u bereid de bovenstaande vragen apart te beantwoorden en niet bij de beantwoording te bundelen, om te voorkomen dat vragen onbeantwoord blijven?
Ja.
Het bericht dat het ministerie van Veiligheid en Justitie slecht samenwerkt met de Nationale ombudsman |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de kritiek van de Nationale ombudsman dat met de bewindspersonen van het ministerie van Veiligheid en Justitie nauwelijks valt samen te werken, dat u immuun bent voor kritiek, het recht aan uw zijde denkt te hebben en altijd gelijk meent te hebben, ook als dat niet het geval is?1
Ik heb kennis genomen van de uitlatingen van de ombudsman. Ik geef op alle verzoeken van de ombudsman antwoord. Als het gaat om aanbevelingen van de ombudsman volg ik de meeste daarvan op. Bij het niet overnemen van een aanbeveling vindt ambtelijk overleg plaats tussen mijn ministerie en de ombudsman. Mijn ervaring leert dat dit overleg bijdraagt aan het begrip voor elkaars standpunten. Echter, er zijn zaken waarin ik van mening verschil met de ombudsman. In het jaarverslag van de ombudsman staan die genoemd. Dat jaarverslag wordt besproken in uw Kamer.
Herkent u zich in deze kritiek? Zo ja, trekt u zich deze kritiek aan en zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u beargumenteerd weerspreken waarom de Nationale ombudsman er naar uw mening naast zit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de afzonderlijke voorbeelden die de Nationale ombudsman geeft en waarmee uw houding ten opzichte van de Nationale ombudsman wordt geïllustreerd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt u de moeilijkste samenwerkingspartner genoemd? Waar ligt dit aan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid er in ieder geval voor te zorgen dat u tijdig reageert op de rapporten van de Nationale ombudsman? Kunt u toezeggen dat dit voortaan altijd gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Mijn doelstelling is om op alle rapporten van de ombudsman tijdig te reageren. Niet valt te voorkomen dat complexe zaken meer tijd vergen. Wanneer niet binnen de door de ombudsman gestelde termijn kan worden geantwoord wordt dit gemeld aan de ombudsman.
Hoe gaat u de samenwerking met de Nationale ombudsman verbeteren?
Er vindt reeds ambtelijk overleg plaats met de ombudsman als het gaat om het niet-overnemen van aanbevelingen. Gezien de positieve werking van dit soort overleggen en om het open karakter van mijn ministerie naar de ombudsman toe te vergroten zal de ombudsman frequenter worden geraadpleegd voor openbaarmaking van mijn officiële reactie. Voorts heb ik binnen mijn Ministerie maatregelen genomen ten behoeve van het verbeteren van de termijnbewaking.
De overtijdbehandeling door een huisarts |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Overtijdbehandeling bij de huisarts vermindert aantal abortussen en bespaart leed»?1
Ja.
Is bekend hoeveel vrouwen in de eerste 16 dagen van hun zwangerschap een overtijdbehandeling (OTB) laten uitvoeren in een abortuskliniek of ziekenhuis?
Dit zijn ruim 16.000 behandelingen per jaar.
Is bekend hoeveel van deze vrouwen gebruik maken van de mogelijkheid een medicamenteuze OTB te ondergaan?
Hier zijn geen officiële cijfers over, maar de schatting is dat zo’n 30% van deze vrouwen gebruik maakt van de abortuspil.
Wat is de gemiddelde leeftijd van de groep vrouwen die gebruik maakt van OTB? Welke andere kenmerken zijn bekend van deze vrouwen?
Deze gegevens zijn niet bekend. In het kader van de anonimiteit van de vrouw worden dergelijke vragen niet gesteld tijdens de intake en ook niet geregistreerd.
Wat is uw inschatting van de afname van het aantal abortussen wanneer huisartsen een OTB zouden mogen uitvoeren?
In Nederland worden nu jaarlijks ongeveer 32.000 zwangerschappen afgebroken. Dit varieert van zeer vroege zwangerschappen (overtijdbehandeling) tot latere zwangerschappen (abortus). Het aantal afbrekingen zal door het verstrekken van de abortuspil door de huisarts naar verwachting niet dalen.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Miltenburg uit 20112 over op internet beschikbare abortuspillen, waarin u aangeeft dat de veiligheid van het gebruik van de abortuspil in de thuissituatie niet ter discussie staat, mits het gebruik plaatsvindt onder professionele begeleiding? Zou huisartsenbegeleiding daar onder kunnen vallen?
Nederland heeft een zorgvuldige abortuspraktijk, mede door eisen die hieraan gesteld worden in de Wet afbreking zwangerschap (Waz). Het is zeker denkbaar dat een huisartsenpraktijk kan voldoen aan deze eisen uit de Waz.
Zou de mogelijkheid tot het uitvoeren van een medicamenteuze OTB door huisartsen de afname van illegale abortuspillen op internet kunnen tegengaan?
In Nederland is de abortuspil gratis verkrijgbaar bij een abortuskliniek. Dat vrouwen dan toch illegale medicamenten via internet kopen, kan helaas niet worden voorkomen. Ook niet als de abortuspil via de huisarts zou worden verstrekt.
Zou de mogelijkheid tot het uitvoeren van een medicamenteuze OTB door huisartsen een mogelijke oplossing kunnen zijn voor het dreigende tekort aan abortusartsen?
Een tekort aan abortusartsen voor het eerste trimester waar de overtijdbehandeling onder valt, doet zich op dit moment niet voor.
Het bericht “Lijst met 1000 medische zaken uitgelekt” |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving1 dat een lijst met 1000 medische zaken uitgelekt zou zijn?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat de IGZ in november 2012 per abuis een lijst met meldingen aan RTL heeft verstrekt. Hierbij is geen sprake geweest van opzettelijk handelen. Dat neemt niet weg dat dit nooit had mogen gebeuren. Zoals ik eerder heb aangegeven, vind ik het onacceptabel dat vertrouwelijke informatie van de IGZ bij RTL bekend is geworden. Een garantie dat dit nooit meer zal gebeuren, kan ik niet geven. Waar mensen werken, kunnen dergelijke fouten worden gemaakt. De IGZ gaat echter alles in het werk stellen om te voorkomen dat nogmaals vertrouwelijke informatie abusievelijk wordt doorgegeven en dat zo het vertrouwen van burgers en zorginstellingen in de IGZ wordt geschaad. In het kader van het lopende verbetertraject wordt vastgesteld welke maatregelen de IGZ aanvullend moet nemen om situaties als deze in de toekomst tegen te gaan. Ik zal u hierover in het kader van het lopende verbetertraject informeren.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de lijst die in het bezit van RTL4 is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat privacygevoelige gegevens op straat zijn komen te liggen en dat dit een schokkende en beangstigende situatie is?
Zie antwoord vraag 1.
Weet u of de lijst in handen is van andere personen en/of organisaties?
RTL Nieuws gaf in haar uitzending van 19 februari jl. aan dat zij weliswaar over de medische persoonsgegevens beschikt, maar dat zij deze informatie – vanwege het privacygevoelige karakter ervan – verder niet gebruikt. Navraag bij RTL leert dat zij de informatie niet verder hebben verspreid.
Hoe zijn de gegevens van de IGZ beschermd? Wie heeft er toegang tot dit soort uitgebreide bestanden?
Iedereen moet er op kunnen vertrouwen dat zijn persoonsgegevens voldoende worden beveiligd. Derhalve beveiligt de IGZ deze gegevens conform de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en heeft zij hiervoor technische en organisatorische maatregelen genomen.Meldingen van zorgaanbieders en burgers komen via een beveiligde lijn binnen bij de inspectie en worden vervolgens geregistreerd. Ambtenaren hebben een geheimhoudingsplicht. Het registratiesysteem is alleen toegankelijk voor de ambtenaren die de informatie uit het systeem nodig hebben om hun werk te kunnen doen.
Waar wordt de lijst door de IGZ voor gebruikt?
De informatie betreft meldingen van (vermeende) calamiteiten, gedaan door zorginstellingen, fabrikanten en burgers. Op basis van meldingen besluit de IGZ om al dan niet nader onderzoek in te (laten) stellen naar de (vermeende) calamiteit. Afhankelijk van het onderzoek treedt de inspectie handhavend op.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de uitgelekte gegevens verder worden verspreid?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Mocht RTL Nieuws de privacygevoelige informatie toch voor verdere berichtgeving en/of onderzoek gebruiken, dan handelen zij in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens en is er mogelijk tevens sprake van een strafbaar feit.
Wat gaat u doen om herhaling te voorkomen? Welke afspraken heeft u hierover met de IGZ gemaakt?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Het bericht dat ouders massaal kinderopvang opzeggen |
|
Manja Smits |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat dertig procent van de kinderen de opvang dit jaar gaat verlaten? Onderschrijft u het verwachte percentage? Zo nee, waarom niet?1
Deelt u de mening dat het zeer pijnlijk is dat ouders de opvang massaal opzeggen sinds de overheidstoeslag per 1 januari 2013 is verlaagd? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Is het waar dat achtduizend werknemers in 2012 hun baan in de kinderopvang zijn verloren? Zo nee, wat is het correcte aantal?
Hoe verklaart u de afname van het aantal ouders, dat gebruikt maakt van kinderopvang?
Hoe liggen de verhoudingen voor wat betreft het afnemen van minder uren, het overstappen naar een andere crèche, het kiezen voor goedkopere opvang of gastouderbureaus en het volledig stoppen met afnemen van opvang?
Deelt u de grote zorgen van ouders en de branche over de willekeurige manier waarop ook goede opvang nu verdwijnt?
Wat is uw reactie op de uitspraak van de woordvoerder van het Waarborgfonds Kinderopvang, die zegt dat «zonder beleid de kwaliteit verdwijnt, die we straks weer nodig hebben als de crisis voorbij is»?
Deelt u de mening dat continuïteit van cruciaal belang is voor een goed pedagogisch klimaat voor kinderen? Zo ja, vindt u het aanvaardbaar dat kinderen steeds vaker opgevangen worden door meer partijen, wat ten koste gaat van de continuïteit, die een vaste plek met een vertrouwd pedagogisch medewerker biedt?
Bent u bereid te onderzoeken wat de sociaal-economische achtergrond is van de ouders, die de opvang voor hun kind (gedeeltelijk) opzeggen? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de meest recente cijfers over de arbeidsparticipatie van vaders en moeders met jonge kinderen?
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre ouders, die minder opvang zijn gaan afnemen, ook minder zijn gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Waarop baseert u de stelling dat de stijging van het aantal faillissementen drie oorzaken heeft, namelijk de crisis, de gestegen kosten voor ouders voor kinderopvang en ten slotte de stijging van het aantal vestigingen in de dagopvang en buitenschoolse opvang?2
Hoeveel opvangorganisaties kampen met betalingsachterstanden en wat is daarvan de aard en de oorzaak?
Wat raadt u opvangorganisaties in financiële nood aan?
Beschouwt u kinderopvang als basisvoorziening? Zo ja, erkent u dat bij een basisvoorziening een basisinfrastructuur hoort? Zo ja, hoe gaat u om met het risico dat deze infrastructuur wordt aangetast door het huidige verlies van kennis en ervaring?
Kunt u garanderen dat bij economisch herstel en een stijgende vraag er sprake zal zijn van een kwalitatief hoogwaardig en breed aanbod van kinderopvang?
De reactie op een grote botnet-infectie door het Nationaal Cyber Security Centrum |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van enkele beveiligingsbedrijven op de reactie van de politie en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) toen zij op de hoogte gesteld werden van een grootschalige infectie in Nederland door een botnet?1 Zijn de gegevens in het genoemde artikel over de aangeleverde informatie aan het NCSC en de politie en hun reactie daarop juist? Zo nee, wat is dan de juiste beschrijving van de gebeurtenissen rond deze grote cyber-inbraak?
Op hoofdlijnen is de in het artikel geschetste tijdslijn juist. Naar mijn mening is er echter wel degelijk geacteerd door de Politie en het NCSC. In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & control-server gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, waar door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie al onderzoek naar werd gedaan werd door Digital Investigations contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken.
Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigations. Door DI is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. In de publiciteit is deze harde schijf aangeduid als «de 750 GB». Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar.
Op 26 november 2012 heeft de teamleider van THTC de directeur van Digital Investigation in contact gebracht met het NCSC. Hierna heeft het NCSC met Digital Investigation overlegd. Naar aanleiding van dit overleg heeft het NCSC verzocht om het gedeelte van de dataset dat nodig is om respons naar haar achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Het NCSC had geen rechtsbasis om de resterende inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 na het verkrijgen door het NCSC gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range. Het NCSC beschikt niet over de IP-range van andere bedrijven of gebruikers.
De overige IP -adressen zijn vervolgens en eveneens in december 2012 aangeboden aan de Internet Service Providers (ISP) om hen in staat te stellen hun klanten te informeren wanneer zou blijken dat deze mogelijk besmet zouden zijn. De reden hiervoor is onder meer dat ISP’s hierin een sleutelrol kunnen vervullen. Zij beschikken over de gegevens van de klanten, hebben de vertrouwensrelatie en kunnen ook problemen gericht oplossen.
Is het correct dat het NCSC de afgelopen week de wens uitgesproken heeft om de ip-adressen van vitale organisaties te krijgen om een betere reactie te kunnen geven bij informatie over inbreuken op de beveiliging? Zo ja, waarom komt dit verzoek juist nu en op welke wijze is dit verzoek aan de betrokken sectoren gedaan?
Het NCSC heeft inderdaad gezien de publiciteit rondom dit onderwerp een herhaalde oproep aan haar achterban van Rijksoverheid en vitale sectoren gedaan om IP-adressen met het NCSC te delen om het NCSC in staat te stellen om partijen gericht te kunnen alerteren als het NCSC kennis heeft van mogelijke infecties van bepaalde IP-adressen. Ook in de komende periode zal door het NCSC actief aandacht worden gevraagd voor het volledig en up-to-date houden van de bij het NCSC beschikbare informatie over IP-adressen van partijen binnen de doelgroep van het NCSC: de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van het genoemde incident heeft een groot aantal partijen zich reeds bij het NCSC gemeld om informatie over de door deze partijen gebruikte IP-ranges te verstrekken.
Is in dit geval een «notice-and-take-down procedure» gestart door het bedrijf Digital Investigation voor de centrale servers van het botnet? Is het gebruikelijk dat deze procedure in gang gezet wordt door een privaat bedrijf? Welke gevolgen heeft deze procedure gehad voor het traceren van de daders en de schade door het botnet?
De notice and take down procedure (NTD) is een procedure waarbij aan providers een notificatie, ofwel een verzoek, wordt gedaan om een server uit te schakelen. Ook een private partij kan een dergelijk verzoek doen en dat gebeurt ook. Doel van de NTD-procedure is primair het beëindigen van de functionaliteit van de server en dient daarmee ook geen opsporingsdoeleinden.
Wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar de verantwoordelijken voor dit botnet? Zo ja, wat is de voortgang en de slagingskans van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, naar aanleiding van de uitbraak van het dorifel-virus in augustus 2012 is reeds een onderzoek ingesteld door het THTC. Tevens is op 18 februari 2013 een tweede strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan (gevoelige) data. Gegeven het feit dat het onderzoek nog loopt is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de slagingskans.
Bent u van mening dat het blokkeren van verkeer naar de «command-and-control servers» van botnets een effectieve manier is om deze netwerken te belemmeren? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze werkwijze toe te staan zonder schending van de netneutraliteit?
Ja, het blokkeren van verkeer naar command en conrol-server (C&C-servers) is een van de effectieve opties in het bredere palet aan mogelijkheden om botnets te bestrijden. Toepassing van deze werkwijze zonder schending van de netneutraliteit is mogelijk binnen de uitzonderingsbepalingen in artikel 7.4a, eerste lid sub b en d van de Telecommunicatiewet (Tw). Deze bepalingen hebben betrekking op het blokkeren van verkeer dat de veiligheid of integriteit van het netwerk of het randapparaat van de eindgebruiker aantast (bijvoorbeeld verkeer afkomstig van computers die onderdeel uitmaken van een botnet) dan wel ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.
Wat is de rolverdeling en afbakening tussen het NCSC en de nieuwe Integrale Beveiligingsdiensten (IBD) en het centrum Abuse Information Exchange (Abuse-IX) van respectievelijk de gemeenten en enkele grote internetbedrijven? Met welke vergelijkbare diensten werkt het NCSC samen?
Het NCSC werkt samen met een grote diversiteit aan partijen. In het huidige informatietijdperk neemt het belang van informatiesystemen in vitale sectoren toe. Vanuit het belang van de continuïteit van deze sectoren voor onze maatschappij werkt het NCSC dan ook nauw samen met bedrijven en organisaties uit deze sectoren.
Een belangrijk georganiseerd verband binnen deze samenwerking zijn de Information Sharing and Analysis Centers (ISAC’s), georganiseerd door partijen uit het bedrijfsleven en aangesloten bij het NCSC. Dit zijn overlegorganen waarbij bedrijven uit vitale sectoren samen met relevante overheidsorganisaties werken aan het verhogen van de digitale weerbaarheid. Tijdens reguliere overleggen worden, trends, ontwikkelingen en dreigingen op het gebied van cyber security uitgewisseld.
De lijst van vitale sectoren beslaat 12 sectoren (Energie, Telecommunicatie/ICT, Drinkwater, Voedsel, Gezondheid, Financieel, Keren en Beheren Oppervlaktewater, Openbare Orde en Veiligheid, Rechtsorde, Openbaar Bestuur, Transport en de Chemische en Nucleaire Industrie) met daarbinnen 31 vitale producten en of diensten. Uitgangspunt bij deze vitale sectoren is dat uitval of verstoring van vitale producten of diensten van deze sectoren een (potentieel) maatschappelijk ontwrichtend effect heeft; de lijst van vitale sectoren sluit aan bij dit criterium.
Het NCSC is op het gebied van cyber security het centrale punt in Nederland en daarmee de spin in het web. Om organisaties buiten de eigen doelgroep van Rijksoverheid en vitale sectoren te kunnen bedienen wanneer dit nodig is, werkt het NCSC samen met schakel- en partnerorganisaties. Niet alleen kunnen langs deze weg verschillende sectoren binnen de eigen verantwoordelijkheid zelfstandig digitale weerbaarheid vergroten, ook wordt hiermee de uitrol van een effectief landelijk netwerk van sectorale informatiebeveiligingsorganisaties gestimuleerd. Het is de ambitie om dit netwerk in stappen uit te bouwen. Zo is met ondersteuning van het NCSC door VNG/KING met de oprichting van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van sectorale capaciteiten voor mede-overheden op het gebied van ICT-response. Het NCSC werkt nauw met hen samen.
Een ander belangrijk initiatief, is het door de Minister van Economische Zaken gesubsidieerde initatief. Binnen Abuse Information Exchange werken internetproviders samen en wordt informatie verzamelt en verwerkt over botnetbesmettingen. Op die manier worden besmette computers sneller opgemerkt en kunnen klanten beter en sneller geholpen worden. Abuse Information Exchange heeft de ambitie om in de loop van 2013 operationeel zijn. Deze ontwikkelingen juich ik toe.
Op welke wijze is de relatie georganiseerd tussen het NCSC en vitale sectoren? Welke informatie wordt hierin uitgewisseld en hoe frequent is dit contact? Welke sectoren zijn aangemerkt als vitale sectoren? Herkent u het beeld dat in dit informatietijdperk de informatiesystemen van steeds meer sectoren vitaal zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Welke plicht hebben bedrijven om aan hun klanten te melden dat hun gegevens mogelijk gestolen zijn, waardoor zij een groot veiligheidsrisico kunnen lopen? Weet u of alle bedrijven die getroffen zijn door het Pobelka-botnet hun klanten ingelicht hebben?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven omdat er nog onderzoek uitgevoerd wordt welke bedrijven mogelijk getroffen zijn, daarmee is ook nog niet te zeggen onder welk juridisch regime de getroffen bedrijven opereren en of zij op grond daarvan verplicht zijn hun klanten in te lichten.
Deelt u de mening dat de beveiliging van de infrastructuur van vitale sectoren op dit moment nog teveel afhankelijk is van de bereidheid van bedrijven om gegevens te delen en alert te reageren op informatie over beveiligingsproblemen? Zo nee, waarom bent u van mening dat de huidige situatie voldoet? Zo ja, wat ziet u als de beste richting om dit gebrek aan regie op te lossen?
Als coördinerend bewindspersoon voor het onderwerp cyber security ben ik het met u eens dat regie belangrijk is op het onderwerp. Juist in dit licht heeft het kabinet in maart 2011 de Nationale Cyber Security Strategie gepubliceerd. Hiermee is ingezet op publiek-private, civiel-militaire en internationale samenwerking om de digitale veiligheid verder te verhogen. Met deze lijn is het fundament gelegd voor een integrale aanpak van cyber security. Uiteraard is het veld van cyber security voortdurend aan verandering onderhevig. Juist in dit licht zullen wij nog dit jaar komen met een geactualiseerde versie van de Nationale Cyber Security Strategie, het door u gevraagde plan is er dus. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor de balans tussen veiligheid en digitale grondrechten.
De Pobelka-casus onderstreept het in het AO d.d. 6 december aangegeven belang van het versterken van de detectiecapaciteit bij de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Op deze wijze kunnen incidenten zo snel mogelijk gedetecteerd worden en van een gepaste response worden voorzien. Het NCSC is op het gebied van cyber security het centrale punt in Nederland en daarmee de spin in het web. Om organisaties buiten de eigen achterban van Rijksoverheid en vitale sectoren te kunnen bedienen wanneer dit nodig is, werkt het NCSC samen met schakel- en partnerorganisaties. Ook zal vóór de zomer juridisch worden verkend hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan blijven omgaan met de beschikbare informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken.
Ten aanzien van het melden van inbreuken op de veiligheid van informatiesystemen binnen vitale sectoren kan ik u aangeven dat ik hiervoor al wetgeving in een vergaand stadium van voorbereiding heb. Deze wetgeving zal spoedig in consultatie worden gebracht.
Herkent u de verwachting dat het NCSC of een onafhankelijke partij een actievere rol op zich neemt bij de melding van inbreuken op de veiligheid van Nederlandse computersystemen? Zo ja, bent u bereid een plan te ontwikkelen waarin een dergelijke partij de digitale veiligheid in Nederland vergroot, zonder de grondrechten van bedrijven en burgers aan te tasten?
Zie antwoord 9
De mogelijke komst van duizenden Marokkanen naar Nederland |
|
Joram van Klaveren (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse tieners terug naar Nederland»?1
Ja.
Hoe duidt u de belachelijke uitlating van de heer Bernoussi, van het speciale ministerie van Marokkanen in het Buitenland, dat Marokkanen geen andere keuze zouden hebben dan hun kinderen naar Nederland te halen in verband met de stopzetting van kinderbijslag vanuit Nederland?
Ouders kiezen binnen de wettelijke mogelijkheden zelf waar hun kinderen wonen, dragen zelf de financiële verantwoordelijkheid daarvoor en maken daarbij hun eigen afwegingen. De kinderbijslag is daarbij slechts een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud en niet een kostendekkend systeem.
In hoeverre deelt u de visie dat de eventuele komst van duizenden Marokkaanse tieners een ramp zou zijn voor Nederland, gezien de enorme oververtegenwoordiging van deze groep qua schooluitval en criminaliteit?
Op dit moment zijn er in Marokko ongeveer 1500 kinderen in de leeftijdscategorie van 12 tot 18 jaar voor wie kinderbijslag wordt ontvangen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kunnen ouders binnen de wettelijke mogelijkheden zelf kiezen waar hun kinderen wonen. De voorgenomen stopzetting van de kinderbijslag verandert hier niets aan. Kinderen die in de toekomst naar Nederland komen, zullen, net als nu het geval is, onder de hier geldende regelgeving vallen. Zoals in de Agenda Integratie2 is aangegeven, is het niet acceptabel dat migrantenkinderen niet naar school gaan of in de criminaliteit belanden.
Ziet u in dat de dubbele nationaliteit van veel immigranten (en hun kinderen) ook in dit opzicht een groot nadeel vormt voor Nederland?
In principe geldt dat voor verkrijging van de Nederlandse nationaliteit afstand wordt gedaan van de oorspronkelijke nationaliteit. Voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit bijvoorbeeld Marokko, Argentinië, Griekenland, Cuba, Mexico en Tunesië geldt echter dat het niet mogelijk is om afstand te doen van hun nationaliteit. Deze personen hebben, indien zij in Nederland genaturaliseerd zijn, zowel de Nederlandse als de Marokkaanse, Griekse of Cubaanse nationaliteit.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde te voorkomen dat de correcte maatregel om de export van uitkeringen aan banden te leggen leidt tot de komst van duizenden Marokkaanse tieners naar ons land?
Ik ben niet van plan om maatregelen te treffen om te voorkomen dat kinderen die op dit moment in Marokko wonen eventueel in Nederland gaan wonen.
Mensenrechtenschendingen in de provincie Beloetsjistan in Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pakistan’s hidden war: The kill and dump policy in Balochistan»?1
Kunt u bevestigen dat in Beloetsjistan honderden etnische Beloetsjieten zijn opgepakt door de Pakistaanse veiligheidsdiensten en later dood zijn teruggevonden door wat wel het «kill and dump» beleid wordt genoemd en dat de lichamen vaak sporen van marteling bevatten? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bekend met de cijfers van de actiegroep Voice for Missing Baloch, die stelt dat in de afgelopen negen jaar achtduizend mensen uit Beloetsjistan zijn ontvoerd? Kunt u deze cijfers bevestigen?
Kunt u bevestigen dat naast militanten in Beloetsjistan ook oppositieleiders, mensenrechtenactivisten en academici die zich kritisch hebben uitgelaten over het Pakistaanse leger, worden gedood? Kunt u aangeven in hoeverre niet-militanten het slachtoffer zijn van dit «kill and dump» beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat deze wreedheden worden uitgevoerd te midden van flagrante straffeloosheid en dat betrouwbare onderzoeken naar deze incidenten en vervolging van de daders noodzakelijk zijn?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u verder de opvatting van de auteurs dat er op dit moment in Beloetsjistan sprake is van een urgente humanitaire crisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid in uw bilaterale contacten met Pakistan en in EU-verband deze mensenrechtenschendingen in Beloetsjistan aan de orde te stellen en te pleiten voor een einde aan de voortdurende mensenrechtenschendingen en de straffeloosheid?
Is het waar dat de mensenrechtenambassadeur overweegt later dit jaar Pakistan te bezoeken? Indien ja, bent u bereid de mensenrechtenambassadeur te vragen specifiek aandacht aan deze kwestie te besteden? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Persvrijheid in Israël en Palestina |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de World Press Freedom Index 2013 van Reporters without Borders, die inzicht biedt in de houdingen en intenties van regeringen ten opzichte van persvrijheid?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bedenkelijk lage positionering van Palestina en Israël, respectievelijk op plaats 146 en plaats 112 van de landenranglijst?
Waar het de Palestijnse Gebieden betreft ben ik bezorgd over de lage positie. Ondanks positieve uitschieters als Libanon (plaats 101) en Qatar (plaats 110) bungelen de Arabische landen nog altijd in de onderste regionen van de lijst. De Palestijnse Gebieden zijn daarop geen uitzondering en behoren met plaats 146 tot de middenmoot van de Arabische landen, die nog altijd veel te laag is. Positief is dat de positie van de Palestijnse Gebieden met acht plaatsen is gestegen ten opzichte van 2011–2012 als gevolg van de verbeterde verstandhouding tussen de Palestijnse Autoriteit en Hamas, aldus het rapport.
In het geval van Israël bekijk ik de positionering met enige zorg, maar ook met verbazing in verhouding tot een aantal andere landen op de lijst. Israël kent een pluralistisch medialandschap, waarbinnen de vrijheid van pers politiek en juridisch is verankerd. Tegelijkertijd bestaat er door het conflict met de Palestijnen en de gespannen relaties met de regio wel censuur in de vorm van de militaire censor, en worden journalisten in sommige gevallen beperkingen opgelegd. De laatste jaren vindt in Israël een kritische dialoog plaats ten aanzien van de reikwijdte van de militaire censor (onlangs nog rondom «Prisoner X») en de mate van concentratie en politisering van de media. Het feit dat deze discussie op vele fronten en in alle openheid wordt gevoerd, stemt positief.
In dit verband valt op dat «Freedom House» – een andere onafhankelijke waakhond op het gebied van de persvrijheid – consequent positiever oordeelt over de persvrijheid in Israel. In het «Freedom of the Press» rapport uit 2012 stond Israël op de 30ste plaats en werd de pers als «vrij» bestempeld (rapport 2013 moet nog verschijnen).
Wat zijn de oorzaken voor de lage positionering van Palestina en van Israël? Kunt u voorbeelden geven van recente inbreuken op de persvrijheid?
In 2012 telde «The Independant Commission for Human Rights» (ICHR) meer dan 30 gevallen van arrestaties van journalisten op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza. Daarnaast ontving ICHR onder meer klachten over gevallen van geweld door veiligheidsdiensten tegen journalisten, in beslagname van apparatuur of opnames en over beperkingen in bewegingsvrijheid voor journalisten.
Volgens het rapport zou de terugval van Israël ten opzichte van 2011–2012 te wijten zijn aan doelgerichte militaire acties tegen journalisten tijdens de geweldsuitbarsting in Gaza in november 2012. «Reporters without borders» noemt als voorbeeld het onder vuur nemen door het Israëlische leger van een gebouw in Gaza stad dat o.a. huisvesting bood aan een mediacentrum. Bij navraag stellen de Israëlische autoriteiten dat er sprake was van twee acties gericht tegen een operationeel militair centrum en zendapparatuur van Hamas. Israël beweert dat het in beide gevallen ging om legitieme militaire doelwitten. Door de mediafaciliteiten te gebruiken voor militaire doeleinden, zette Hamas volgens Israël doelbewust de professionele immuniteit en levens van aanwezige journalisten op het spel.
Klopt het dat de positie van Israël ten opzichte van de vorige Index met 20 plaatsen is gedaald? Wat zijn de oorzaken van deze terugval?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze en met welke concrete inzet adresseert u inbreuken op de persvrijheid in uw politieke dialoog met de Palestijnse Autoriteit, respectievelijk met de Israëlische regering? Wilt u uw antwoord toelichten, onder verwijzing naar de beoogde verdieping van de bilaterale relaties met Israël en de Palestijnen?
Mensenrechten vormen een belangrijk thema in de dialoog tussen Nederland, de Palestijnse Gebieden resp. Israël. Mensenrechten worden in bilateraal, EU- en multilateraal verband met resp. de Palestijnse Autoriteit en de Israëlische regering aan de orde gesteld. Een goed voorbeeld zijn de recente bilaterale consultaties op hoog ambtelijk niveau met de Palestijnse Autoriteit (18 februari jl.), waarin NL expliciet het belang van persvrijheid en de zorgen over gevallen van beperking van die vrijheid heeft aangekaart. In sommige gevallen wordt de voorkeur gegeven aan een gemeenschappelijk optreden in EU-verband. In mei 2012 heeft de EU in de RBZ Raadsconclusies de Palestijnse autoriteiten opgeroepen de vrijheid van meningsuiting te respecteren. In het geval van Israël vormde de persvrijheid een van de aanbevelingen van de EU voortgangsrapportage d.d. mei 2012 in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid.
Op dit moment wordt bestudeerd hoe de verdieping van de bilaterale relaties gestalte moet krijgen. Daarover wordt de Kamer later geïnformeerd.
Hoe bevordert u eerbiediging door de Hamas-regering van de persvrijheid in de Gazastrook? Heeft u hier mogelijkheden toe, ondanks dat de regering contacten met Hamas afwijst en derhalve de mogelijkheid ontbeert om deze en andere mensenrechtenkwesties in een rechtstreekse politieke dialoog aan de orde te stellen?
Er zijn geen contacten met Hamas en er is dus ook geen politieke dialoog. Toch blijft Nederland actief in Gaza en vestigt aandacht op mensenrechten en persvrijheid, bijvoorbeeld via gesprekken met journalisten en bloggers.
Het bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Medtronic illegale betalingen aan artsen deed?1
Laat ik voorop stellen dat ik het soort «ongepaste stimulansen» dat in het artikel omschreven wordt ongewenst acht. Mijn beleid is erop gericht dit soort ongewenste beïnvloeding in de zorg in Nederland te voorkomen. Hoewel ik het voor de continue verbetering van de zorg belangrijk vind dat er contacten zijn tussen artsen en industrie, is het niet de bedoeling dat die contacten omslaan in ongewenste beïnvloeding.
Zijn er ook illegale betalingen aan artsen in Nederland door Medtronic u bekend? Zo ja, kunt u een overzicht doen toekomen? Wat is uw oordeel over deze praktijken? Zo nee, bent u er van overtuigd dat Medtronic deze praktijken niet toepast of toepaste in Nederland?
Op basis van de mij bekende informatie kan ik niet concluderen dat het soort praktijken dat in het artikel wordt omschreven in Nederland ook voorkomt, of zelfs staand beleid is voor een bedrijf. Om ervoor te zorgen dat de contacten die er zijn tussen artsen en bedrijven op een nette manier verlopen is er in Nederland zelfregulering: de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH) voor de medische hulpmiddelensector en de Code Geneesmiddelenreclame (CGR) voor de farmaceutische sector.
Beide codes kennen een systeem van toezicht en handhaving en zijn daarom geëquipeerd om dit soort zaken te voorkomen dan wel te stoppen.
Ik vind het een eigen verantwoordelijkheid van de sector om te zorgen dat de onderlinge contacten op een nette manier verlopen. Ik ga daarom niet onder-zoeken of de praktijken die in het artikel worden beschreven bij Medtronic in Nederland voorkomen; het is in eerste instantie aan de sector zelf om dat te doen. Indien er sprake is van onverantwoorde zorg kan de IGZ ingrijpen. De signalen onderstrepen mijns inziens wel het belang van wederkerigheid van de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Wat niet mag worden aangeboden mag immers ook niet worden aangenomen. Het hebben van één set met normen daarvoor zorgt er ook voor dat er geen onduidelijkheid is over welke regels er gelden. De GMH geldt nu nog alleen voor lidbedrijven van zes grote koepels van medische hulpmiddelenfabrikanten. Er vindt momenteel overleg plaats tussen deze koepels en de KNMG en de Orde van Medisch Specialisten dat erop gericht is om voor de zomer te komen tot een wederkerige gedragscode. Ik vind dat die wederkerigheid er nu snel moet komen, zodat alle betrokken partijen in de zorg aan dezelfde regels zijn gebonden.
Zijn er aanwijzingen dat Medtronic de in België toegepaste praktijken ook in Nederland toepast of toepaste? Zo ja, welke aanwijzingen zijn dat? Zo nee, welke reden heeft u om aan te nemen dat Medtronic in Nederland anders handelde dan in België?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u reden om aan te nemen dat de in België toegepaste illegale betalingen beleid is binnen Medtronic? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of de praktijken die Medtronic in België toepaste ook in Nederland werden of worden toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer bent u van plan een dergelijk onderzoek te starten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u aanwijzingen dat er in Nederland illegale betalingen in de zorg voorkomen? Zo ja, welke aanwijzingen zijn dat en welke actie onderneemt u? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dergelijke praktijken zich in Nederland niet voordoen?
Zie antwoord vraag 2.
Het criminele gebruik van het 500 eurobiljet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Uit de antwoorden op eerdere vragen1 blijkt dat nog veel onduidelijk is over het gebruik van 500 eurobiljetten in Nederland en de eurozone; bent u bereid het (criminele) gebruik van het 500 eurobiljet nader te (laten) onderzoeken?
Sinds de overgang op de euro worden de regels rond het gebruik en de acceptatie van bankbiljetten primair op Europees niveau vastgesteld met exclusieve verantwoordelijkheid van de ECB.
De ECB heeft het gebruik van de bankbiljetten in 2011 onderzocht.2
In het onderzoek geeft de ECB aan dat het in toenemende mate moeilijk is de ontwikkelingen in het gebruik van eurobankbiljetten in het eurogebied te analyseren en te vergelijken. De reden is dat, als gevolg van de grensoverschrijdende migratie van bankbiljetten, het niet langer mogelijk is het volume en de waarde van bankbiljetten in circulatie in ieder land vast te stellen.
Vastgesteld is dat sinds de overgang op de euro de groei van de circulatie hoofdzakelijk voor rekening is gekomen van de bankbiljetten van € 500, € 100 en € 50. Het bankbiljet van € 50 en het bankbiljet van € 500 hebben ieder een aandeel van 33% en de € 100-bankbiljetten een aandeel van 18% in de circulatiewaarde. De ECB schat dat ongeveer een derde van de eurobiljetten in circulatie dient voor transactiedoeleinden in de eurozone; voor het overige worden de eurobiljetten gebruikt als oppotmiddel of buiten de eurozone aangehouden. De ECB schat dat 20 tot 25% van de eurobiljetten buiten de eurozone wordt aangehouden.
De ECB heeft ook het verschil in gebruik van eurobiljetten in verschillende eurolanden onderzocht. In Nederland en Frankrijk blijkt weinig behoefte te zijn aan biljetten van € 500. In andere eurolanden wordt het € 500-biljet veel meer gebruikt. Contante aankopen boven de € 200 zijn bijvoorbeeld in Nederland en Frankrijk een zeldzaamheid, terwijl dat in andere eurolanden veel vaker voorkomt. In vijf van de acht onderzochte landen heeft meer dan 30% van de ondervraagden aangegeven meer dan een keer per jaar een € 200- of € 500-biljet in zijn bezit te hebben gehad. De meeste personen die over biljetten met een hoge denominatie beschikken, hebben deze van hun eigen bankrekening opgenomen. Andere veelvuldige verkrijgingwijzen zijn ontvangst bij betaling voor goederen en diensten (18%), in verband met salarisbetaling (12%) of als geschenk (10%).
Grootschalig gebruik van contant geld, en daarmee ook biljetten van een hoge coupure, kan meerdere oorzaken hebben. Zo kan dit te maken hebben met een grote grijze of zwarte economie, maar ook met duurder elektronisch betalingsverkeer, minder vertrouwen in het bankwezen of beperkte toegang tot bancaire diensten. Voor Nederland geldt dat ons (elektronisch) betalingsverkeer tot de meest efficiënte van de wereld behoort en dat wij een van de laagste percentages hebben van personen zonder bankrekening.
De verschillen tussen Europese landen zijn op deze vlakken groot en zijn daarmee mede een verklaring voor het verschillend gebruik van biljetten met een hoge coupure.
Waar in Nederland 500 eurobiljetten slechts 1,5% van de totale waarde van de contante geldhoeveelheid vertegenwoordigen ligt het Europese gemiddelde op 38% van de waarde van de contante geldhoeveelheid; bent u bereid de oorzaken van deze verschillen nader te (laten) onderzoeken, bijvoorbeeld door dit verzoek te doen aan DNB of de ECB? Vormen deze verschillen aanwijzingen voor mogelijk verdacht gebruik in andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Uit de antwoorden op de eerdere vragen blijkt dat het witwassen in Nederland onder andere wordt bestreden door meldplichten voor contante transacties boven een drempelwaarde; kunt u aangeven welke sancties op het overtreden van deze meldplicht staan, hoe vaak de overtredingen worden geconstateerd en hoeveel transacties jaarlijks worden gemeld? Deelt u de mening dat deze meldplicht eenvoudig kan worden vermeden door betalingen of transacties op te splitsen?
Voor de hoogte van de sancties in geval van overtreding van bepalingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verwijs ik naar artikel 28, derde lid, van de wet en artikel 13 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. Verder is het onterecht niet melden van ongebruikelijke transacties op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar met hechtenis van ten hoogste zes maanden (in geval van opzet: twee jaren), een taakstraf of geldboete van maximaal 19.500 euro. Het maximum van de geldboete is hoger bij veroordeling van een rechtspersoon en indien de betrokken transacties een waarde vertegenwoordigen van meer dan 4875 euro.
Voor het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties verwijs ik naar de jaarverslagen van de Financial Intelligence Unit-Nederland, die te vinden zijn op de website www.FIU-Nederland.nl.
De Wwft definieert in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, een ongebruikelijk transacties als: transactie die op grond van de indicatoren bedoeld in artikel 15, eerste lid als ongebruikelijk is aangemerkt. Deze indicatoren zijn vastgesteld en opgenomen in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. Er is een subjectieve indicator en er zijn objectieve indicatoren. Enkele van de objectieve indicatoren kennen een drempelwaarde voor contante betalingen: bij een contante betaling boven die waarde moet de transactie in elk geval gemeld worden. Op grond van de subjectieve indicator moeten transacties worden gemeld waarbij de meldingsplichtige aanleiding heeft te veronderstellen dat deze verband houden met witwassen of financieren van terrorisme. Dit betekent dat ook transacties beneden de bedoelde drempelwaarden aanleiding kunnen geven tot een meldingsplicht.
De meldingsplicht kan niet eenvoudig worden vermeden door opsplitsing van betalingen of transacties. Indien daarmee kennelijk is beoogd de objectieve meldingsplicht te vermijden, vallen de desbetreffende transacties onder de subjectieve meldingsplicht.
Wat zijn de overwegingen van de Britse en Amerikaanse centrale banken om te kiezen voor een relatief lage waarde van de grootste coupures (respectievelijk 50 Britse pond en 100 Amerikaanse dollar)? Speelt het gevaar voor witwassen en andere crimineel gebruik hierbij een rol? Leidt het ontbreken van de grotere coupures zoals een 500 pond- of dollarbiljet in deze landen tot problemen in het betalingsverkeer?
Tot 1969 werden in de Verenigde Staten biljetten van 500, 1000, 5000 en 10.000 dollar uitgegeven.3 De uitgifte van deze biljetten is gestaakt omdat de biljetten in onbruik waren geraakt. De reden kan worden toegeschreven aan de opkomst van andere manieren van het verrichten van betalingstransacties, zoals creditcardbetalingen. De biljetten met een zeer hoge coupure zijn overigens tot op heden nog wettig betaalmiddel. Gelet op de zeldzaamheid4 zijn de biljetten collector items geworden, waarvoor op veilingen meer dan de nominale waarde wordt betaald.
Gebleken is dat vanaf 2008 de vraag naar het biljet van 100 dollar aanzienlijk is toegenomen met name voor gebruik als oppotmiddel. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er wel een behoefte bestaat aan bankbiljetten met een hogere coupure.
De Bank of England is al in 1943 gestopt met de uitgifte van biljetten met een hogere coupure dan 50 pond. Sindsdien worden alleen in Schotland en Noord-Ierland nog biljetten van 100 pond uitgegeven.
Overigens heeft het ontbreken van biljetten met een hogere waarde in Engeland en Amerika, voor zover bekend, niet geleid tot problemen in het betalingsverkeer.
Is bekend of de beslissing in Canada, om het 1000 Canadese dollarbiljet uit de omloop te nemen, leidde tot verminderde criminaliteit op het gebied van witwassen, fraude en drugscriminaliteit?
In een rapport van de Financial Action Task Force (FATF) uit 2008 is aangegeven dat de Bank of Canada in 2000 is gestopt met het in omloop brengen van het Canadese biljet van 1000 dollar als onderdeel in de strijd tegen witwassen en georganiseerde criminaliteit.5
Uit het FATF-rapport kan worden opgemaakt dat het stoppen met het uitgeven van het biljet van 1000 dollar niet heeft bijgedragen aan een vermindering van witwassen. Uit cijfers van de Canadese overheid blijkt zelfs dat het aantal geconstateerde gevallen van witwassen sinds 2000 is toegenomen.6
Is meer bekend over de mogelijke rol van 500 eurobiljetten in het internationale criminele circuit, in het bijzonder in Zuid-Amerika? Zou u hiernaar nader vervolgonderzoek willen (laten) doen, bijvoorbeeld door dit verzoek te doen aan DNB of de ECB?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen die gesteld zijn op 29 januari 2013, wordt in het Criminaliteitsbeeld analyse witwassen van het Korps Landelijke Politiediensten specifiek gekeken naar contante geldsmokkel door Colombianen naar Zuid-Amerika. Ik acht het dan ook niet opportuun DNB of de ECB te verzoeken een nader vervolgonderzoek te (laten) doen.
Bent u bereid de DNB en de ECB te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het 500 eurobiljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit?
Ik ben bereid DNB en ECB te verzoeken speciale aandacht te geven aan de rol van specifiek het € 500-biljet in toekomstige onderzoeken naar het gebruik van eurobiljetten, in het bijzonder met betrekking tot de (internationale) criminaliteit.
Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan en eventuele gevolgtrekkingen ten aanzien van het in omloop brengen van biljetten van € 500.
Acht u het mogelijk dat op basis van dergelijke onderzoeken en nieuwe inventarisatie(s) besloten kan worden tot het terugbrengen van het aandeel 500 eurobiljetten in de contante geldhoeveelheid, bijvoorbeeld door de omloop te maximeren als percentage van de totale waarde van de contante geldhoeveelheid of het gebruik van het biljet alsnog te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ”Brandgevaar bij 650 duizend zonnepanelen” |
|
Mei Li Vos (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving naar aanleiding van de pagina-grote advertentie van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in diverse dagbladen?1
Ja.
De NVWA gaat nu meerdere zonnepaneelsystemen beoordelen op brandgevaarlijkheid; lukt het om alle systemen vóór de zomer gekeurd te hebben? Wat adviseert u bezitters van een brandgevaarlijk zonnepaneel tot de keuring te doen om brandgevaar te voorkomen?
Keuring van zonnepaneelsystemen is een verantwoordelijkheid van de bedrijven die de producten in de handel brengen en niet van de NVWA. Wel pleit de NVWA in Europees verband voor een aanscherping van de normen die worden gebruikt bij de keuringen. De NVWA voert hierover onder andere gesprekken met de standaardisatie-instellingen.
De NVWA adviseert bezitters van een brandgevaarlijk zonnepaneel om systemen van het genoemde merk en typen met een Alrack Solexus junction box per direct veilig uit te schakelen om brandgevaar te voorkomen. Ik onderschrijf die oproep.
Het bedrijf wist van de problemen, maar heeft verzuimd deze te melden bij de NVWA; zijn bedrijven die dit nalaten te melden strafbaar?
Ja, een bedrijf dat producten verhandelt waarvan hij op grond van de hem ter beschikking staande gegevens weet of behoort te weten dat die producten een gevaar voor de veiligheid van de mens opleveren en de minister van VWS daarvan niet op de hoogte stelt, overtreedt artikel 21b, eerste lid, van de Warenwet. Een overtreding van dit artikel wordt aangemerkt als een economisch delict.
Zijn er dakbranden als gevolg van zonnepanelen van andere fabrikanten met gebreken bekend bij u?
Er zijn geen dakbranden als gevolg van gebrekkige zonnepanelen van andere fabrikanten bij mij bekend.
In het Parool meldt een deskundige van Kiwa dat keuringscertificaten vaak niet kloppen omdat vervolgkeuringen niet zijn uitgevoerd en/of het product een verandering heeft ondergaan; klopt deze stelling? In hoeverre controleert de NVWA hierop en is dit strafbaar?
Het artikel in het Parool refereert aan keuringscertificaten gericht op prestatie en kwaliteit. Dergelijke certificering is een middel om op vrijwillige basis consumenten te informeren over het prestatie- en kwaliteitsniveau van zonnepanelen. Dat keuringscertificaten vaak niet kloppen is mij niet bekend. Ik heb daar geen onderbouwing van gezien. Kiwa heeft haar uitlatingen inmiddels ook via een persbericht genuanceerd. Ik heb daarom geen reden om aan de kwaliteit van keuringscertificaten te twijfelen. De NVWA heeft geen taak in het toezicht daarop. De toezichthoudende taak van de NVWA richt zich op de productveiligheidsaspecten.
Kiwa heeft een register op internet waar goedgekeurde zonnepanelen genoemd staan, waar producenten en installateurs zich vrijwillig voor kunnen aanmelden; hoe beoordeelt u de mogelijkheid dit verplicht te stellen? Zou bij verlening van subsidies vermelding in het register niet als vereiste moeten worden opgenomen?
KIWA is een particulier bedrijf dat een certificeringssysteem aanbiedt en in die hoedanigheid ook baat heeft bij een grotere vraag naar certificering. Er zijn echter ook andere certificeringsbedrijven. Gezien het feit dat het certificaat niet op veiligheid is gericht, zal ik niet ingrijpen op de markt door certificering verplicht te stellen. Ook met het oog op concurrentie in de certificeringsmarkt acht ik het niet wenselijk een specifiek certificaat verplicht te stellen. Bij verlening van subsidies acht ik het om bovengenoemde redenen ook niet wenselijke vermelding in het register te verplichten.
De nieuwe eigenaar van Scheuten Solar schrijft op zijn website: «Wij zijn een compleet nieuw bedrijf. Naast het delen van dezelfde merknaam, heeft Scheuten Solar Solutions geen enkele relatie met Scheuten Solar Systems» om vervolgens door te verwijzen naar de curator; klopt het dat het nieuwe bedrijf geen verantwoordelijkheid heeft voor de fouten van het overgenomen bedrijf? Waar kunnen gedupeerde consumenten hun schade verhalen?
De overheid is geen partij waar het gaat om de (financiële) afhandeling van herstel van de panelen. Dit is een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de consumenten, installateurs, de curator en de verzekeringsmaatschappij van het failliete Scheuten Solar Systems B.V. Op dit moment wordt bekeken of de panelen veilig gerepareerd kunnen worden en welke kosten dat met zich mee kan brengen.
De plannen van Holland Casino om online gokken te gaan aanbieden |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Holland Casino kan volgend jaar online»?1 Herinnert u zich eerdere vragen over fraude bij Holland Casino?2
Ja.
Is het waar dat Holland Casino een aanbesteding onder leveranciers van online gokdiensten heeft uitgeschreven? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino is een Europees openbaar aanbestedingstraject gestart, aangezien zij voor de bouw van een online casino-, bingo- en pokeromgeving gebruik wil maken van de diensten van marktpartijen. Met de ontwikkeling van een dergelijke omgeving – inclusief de aanbestedingsprocedure – is de nodige tijd gemoeid. Relevante informatie over de aanbesteding is overigens te vinden op www.aanbestedingskalender.nl .
Bent u van te voren op de hoogte gesteld door het staatsbedrijf Holland Casino van deze of andere voorbereidende activiteiten voor het aanbieden van online gokdiensten? Zo ja, wanneer is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet? Had dat wel gemoeten?
Zowel de Staatssecretaris van Financiën als ik worden vanuit onze verschillende verantwoordelijkheden – respectievelijk het pseudo-aandeelhouderschap in Holland Casino en het kansspelbeleid – regelmatig op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen bij Holland Casino, zo ook over de wijze waarop Holland Casino anticipeert op de toekomstige regulering van online kansspelen.
Zijn er redenen te veronderstellen dat Holland Casino een vergunning voor online gokken krijgt? Zo ja, welke zijn dat?
Er is geen garantie dat Holland Casino een vergunning voor online gokken krijgt. De precieze wijze van vergunningverlening en de voorwaarden waaraan potentiële vergunninghouders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een vergunning, worden uitgewerkt in het concept-wetsvoorstel voor online kansspelen. Ik streef ernaar dit concept-wetsvoorstel eind april in internetconsultatie te brengen, zodat een ieder daarover tegelijk wordt geïnformeerd.
Kent Holland Casino uw plannen ten aanzien van de vergunningverlening voor online gokken? Zo ja, wilt u die plannen dan ook met de Tweede Kamer delen? Zo nee, deelt u dan de mening dat de voorbereidingen van Holland Casino op zijn minst voorbarig zijn?
Holland Casino is niet bekend met de precieze wijze waarop de vergunningverlening en de overige voorwaarden in het concept-wetsvoorstel zullen worden geregeld. Wel is Holland Casino, evenals andere (online en landbased) kansspelaanbieders alsook de verslavingssector, verschillende keren geconsulteerd over inhoudelijke vraagstukken die voor een goede regulering van online kansspelen van belang zijn. Gelet op het voornemen van de regering om online kansspelen op zo kort mogelijke termijn te reguleren – en om Holland Casino in deze kabinetsperiode te privatiseren – vind ik het van verantwoord ondernemerschap getuigen om tijdig op toekomstige ontwikkelingen in te spelen.
Deelt u de mening dat de schijn van voorkennis over online gokken bij Holland Casino dient te worden vermeden om het uitgeven van vergunningen tegen een aantrekkelijke marktwaarde nog mogelijk te maken? Zo ja, wat gaat u doen om die schijn weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Nederland zet weer Somalische asielzoekers uit' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland zet weer Somalische asielzoekers uit»?1
Klopt het dat op 20 februari 2013 om 10.20 uur de eerste uitzetting van een Somaliër naar Mogadishu plaatsvindt sinds 2010?
Kunt u bevestigen dat er recent een terugkeermissie naar Mogadishu heeft plaatsgevonden? Zo ja, waar bestond deze missie uit?
Kunt u een schatting geven van het aantal Somaliërs dat de komende tijd gedwongen zal worden uitgezet?
Welke begeleiding wordt terugkerende Somaliërs geboden nadat zij zijn geland op Mogadishu Airport?
Bestaan er extra veiligheidsrisico’s voor Somaliërs die gedurende lange tijd in het Westen hebben gewoond? Zo ja, op welke manier wegen deze risico’s mee bij uitzetting naar Mogadishu?
Bent u in staat en bereid om te monitoren wat er gebeurt met de mensen die nu worden teruggestuurd naar Mogadishu? Zo ja, hoe? Zo nee, bent u bereid om te voorzien in monitoring, bijvoorbeeld door de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer (CITT)?
Hoe beoordeelt u het feit dat VluchtelingenWerk Nederland en Amnesty International stellen dat Mogadishu niet veilig is en dat Nederland gezien de veiligheidssituatie in Mogadishu geen vluchtelingen zou moeten terugsturen naar Mogadishu? Hoe beoordeelt u het feit dat de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties in januari 2013 tijdens een bijeenkomst met Tweede Kamerleden nog uitdrukkelijk verzocht niet uit te zetten naar Somalië?
Nee, die bezorgdheid deel ik niet. Asielaanvragen van alle Somaliërs worden individueel beoordeeld en hierbij wordt de veiligheidssituatie in het land in aanmerking genomen. Pas na deze beoordeling is terugkeer van de asielzoeker aan de orde, als is vastgesteld dat geen asielbescherming nodig is. Asielzoekers komen niet meer enkel op grond van het feit dat zij afkomstig zijn uit Mogadishu in aanmerking voor bescherming aangezien Mogadishu gelet op de informatie uit het laatste ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van november 2012 niet meer zó onveilig is dat een ieder gevaar loopt louter door zijn aanwezigheid aldaar.
Deelt u de bezorgdheid van bovengenoemde organisaties over de veiligheid van de Somaliërs die gedwongen worden uitgezet naar Mogadishu, gezien het feit dat er een negatief reisadvies geldt voor Somalië, het Nederlandse ambtsbericht de veiligheidssituatie in Mogadishu als slecht typeert en dat er in december 2012 nog 450 doden en gewonden vielen in Mogadishu en dit nog steeds maandelijks gebeurt? Zo ja, deelt u de mening dat hervatting van gedwongen terugkeer naar Mogadishu nu voorbarig is? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat alle Nederlandse kip halal is |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat zo goed als alle Nederlandse kippen halal, zonder voorafgaande bedwelming, worden geslacht?1
Hoe beoordeelt u het in dat geval dat ongeveer alle kip in Nederland voor het gemak zonder voorafgaande bedwelming wordt geslacht?
Kunt u aangeven hoeveel kippen die bestemd zijn voor de gangbare markt op deze manier worden geslacht en welk deel van het «gangbare» kippenvlees in supermarkten of slagerijen middels deze slachtmethode tot stand is gekomen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen en waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat het vanuit dierenwelzijnsoogpunt onacceptabel is dat kippen halal worden geslacht louter om de restproducten te kunnen verkopen in moslimlanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om hier een einde aan te maken en op welke termijn?
Kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op de hoogte was van het voor het gemak halal slachten van kip? Zo nee, hoe kan het dat de NVWA hier niet van op de hoogte was? Zo ja, waarom laat de NVWA dit gebeuren en heeft zij niet ingegrepen?
Deelt u de mening dat hier sprake is van oneerlijke voorlichting richting consumenten, die er vanuit gaan dat hun kip op een verantwoorde manier en met verdoving wordt geslacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en op welke termijn?
Kunt u aangeven in welk licht de informatie over het uitfaseren van het waterbad en de overgang naar de head-only methode of CO2 bedwelming gezien moet worden nu blijkt dat deze bedwelmingsmethoden nauwelijks worden gebruikt?
Bent u bereid stappen te nemen die ervoor zorgen dat gangbare kip op de wettelijke manier met voorafgaande bedwelming wordt geslacht? Zo ja, welke stappen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een behoefteverklaring verplicht te stellen waarmee onverdoofde slacht verboden wordt voor ander dan binnenlands religieus gebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Bent u bereid in het kader van de keuzevrijheid van consumenten een etiketteringsplicht in te stellen voor alle producten die afkomstig zijn uit onverdoofde rituele slacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kunt u aangeven in hoeverre ook vlees van andere dieren wordt aangeboden in het reguliere handelskanaal, zonder dat voor consumenten duidelijk is dat het vlees afkomstig is van onverdoofde rituele slacht? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar deze handelspraktijken? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording?
Het belastingvoordeel dat gepaard gaat met het aanbieden van hypotheken onder marktrentes |
|
Henk Nijboer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen dat vele medewerkers in de financiële sector, maar ook daarbuiten, korting krijgen op hun hypotheek?
Ja.
Is het waar dat kortingen op de hypotheek in beginsel vallen onder loon in natura en daarmee in beginsel belast zijn?
Ja, een korting op het rentepercentage van een geldlening van de werkgever is voor de werknemer een voordeel dat in beginsel belast loon oplevert.
Is het waar dat hypotheken die tegen 3% worden aangeboden onbelast zijn, terwijl hier wel degelijk voordeel wordt genoten?
Een dergelijk voordeel is voor de loonheffing zowel onder de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen als onder de werkkostenregeling echter geen belast loon als de lening wordt aangewend in verband met een eigen woning. Er gelden dan wel enkele voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen en waarbij de werkgever een administratieplicht heeft.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen gelden andere regels. Deze regels verschillen afhankelijk van de vraag of de werkgever reeds is overgestapt op de werkkostenregeling of niet.
In het geval een werkgever nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling is een rentevoordeel uit een dergelijke lening alleen vrijgesteld voor zover de werknemer het geleende bedrag gebruikt voor zaken waarvoor volledig of bijna volledig een vrije vergoeding mogelijk is. Te denken is hierbij aan de vergoeding voor de aanschafkosten van een computer die voor 90% of meer voor de dienstbetrekking wordt gebruikt of de inrichtingskosten van een telewerkplek bij de werknemer thuis die voor de dienstbetrekking wordt gebruikt.
Als het rentevoordeel van een personeelslening belast is, wordt dit voordeel berekend met een normpercentage. Deze norm is vastgelegd in artikel 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en bedraagt voor het jaar 2013 een percentage van 3,01 en is een uitwerking van hetgeen in artikel 13, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 is geregeld. Met deze norm hoeft dus in de uitvoeringspraktijk niet steeds afzonderlijk de waarde in het economische verkeer te worden vastgesteld.
Een voorbeeld ter verduidelijking
Een werknemer heeft ultimo 2008 een bedrag van € 20.000 tegen een te betalen rente van 2,5% van zijn werkgever geleend. Er zijn geen aflossingen geweest.
In 2009 is dan het belaste loonvoordeel € 480 (2,4% van € 20.000), omdat de norm in dat jaar 4,9% bedraagt en de feitelijk betaalde rente 2,5% is.
In 2010 en 2011 is de feitelijk betaalde rente gelijk aan de voor die jaren geldende norm en is er geen belast loonvoordeel.
In 2012, waarin de norm 2,85% bedraagt, is het belaste loonvoordeel € 70 (0,35% van € 20.000).
In 2013, met een norm van 3%, is het belaste loonvoordeel € 100.
In het per 1 januari 2011 in de Wet op de loonbelasting 1964 ingevoerde systeem van de werkkostenregeling, is deze specifieke waarderingsnorm niet langer afzonderlijk opgenomen. Wel geldt onder de werkkostenregeling – zoals hiervoor al aangegeven – dat het rentevoordeel van een lening in verband met een eigen woning onder voorwaarden buiten beschouwing blijft. Dat is vastgelegd in artikel 3.10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. Het rentevoordeel blijft buiten beschouwing vanwege het feit dat het wel in aanmerking nemen van het rentevoordeel in de loonbelasting vervolgens zou leiden tot renteaftrek van dit rentevoordeel binnen de eigenwoningregeling. Bijtellen heeft dan weinig nut. In het licht van de aanstaande beperkingen van de hypotheekrenteaftrek, zoals voorzien in het Regeerakkoord VVD/PvdA, zal deze regeling nog worden bezien.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen geldt dat het rentevoordeel loon vormt voor de waarde in het economische verkeer. De werkgever mag een dergelijk loonbestanddeel wel buiten het individuele loon van de werknemer houden en als eindheffingsbestanddeel aanwijzen en daarmee gebruiken voor het invullen van de zogenoemde vrije ruimte. Voor zover de vrije ruimte overschreden wordt is de werkgever dan het eindheffingstarief verschuldigd.
Werkgevers zijn derhalve sinds 2011 in de gelegenheid in plaats van de normrente de waarde in het economische verkeer als uitgangspunt te hanteren, dan wel aanpassingen voor te bereiden.
Waarom hanteert de Belastingdienst een normrente van slechts 3% en niet gewoon de waarde in het economisch verkeer voor de verstrekte hypotheken?
Zie antwoord vraag 3.
Is er niet veel voor te zeggen alsnog de waarde in het economisch verkeer als grondslag te nemen, omdat dat beter de reële waarde van het genoten voordeel weerspiegelt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot schat u de totale omvang van de belastingderving in door niet uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer, maar van de normrente?
Gelet op het bovenstaande doet zich geen budgettaire derving voor.
Het bericht dat medicijnen bij de dienstapotheek in Roermond contant moeten worden afgerekend |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten bij de dienstapotheek in Roermond contant moeten afrekenen?1
Op zorgverzekeraars rust een plicht om voldoende verantwoorde zorg te contracteren. Daaronder valt ook de zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit.
Wat de gevolgen voor de patiënt betreft, merk ik op dat dienstapotheken patiënten met een acute of spoedeisende zorgvraag die op hen zijn aangewezen, niet mogen weigeren te helpen. Dus ook niet als die patiënten niet contant kunnen betalen. Daarnaast hebben de betrokken veldpartijen voor niet acute zorg streefnormen en maximale wachttijden (de zogenaamde Treeknormen) vastgesteld. Voor de toegangstijd tot een apotheek geldt hierbij een norm van «100% binnen 1 werkdag». Dit betekent dat patiënten niet zijn aangewezen op de dienstapotheek voor niet spoedeisende zorg. Daarnaast hebben zorgverzekeraars en individuele apothekers de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten 7 dagen per week en 24 uur per dag te organiseren.
Is het waar dat de dienstapotheek in Roermond een conflict heeft met zorgverzekeraar CZ, met als gevolg dat beide partijen nog geen contract hebben afgesloten? Wat is de reden dat beide partijen er niet uitkomen, en wat is uw oordeel daarover? Kunt u uw antwoord toelichten?
Blijkens uitlatingen in de Limburger heeft de dienstapotheek bestaande contracten opgezegd: «Volgens directeur Jill Lemmens van de dienstapotheek in Venlo en Roermond zijn die vergoedingen onvoldoende om de toch al onrendabele medicijnverstrekking in de nacht en in het weekeinde overeind te houden. Uit protest hebben de dienstapotheken in Roermond en Venlo per 1 januari de contracten met de zorgverzekeraars opgezegd. De apotheken hanteren nu eigen tarieven, die patiënten direct aan de balie declareren» (http://www.limburger.nl/article/20130221/REGIONIEUWS01/130229610).
Op de website van de dienstapotheek Roermond is verder aangegeven: «Wij kunnen de kosten van uw geneesmiddelen niet rechtstreeks declareren bij uw zorgverzekeraar. De vergoeding die wij van de zorgverzekeraar krijgen is te laag om alle kosten van de apotheek te dekken.
Vanaf 1 januari 2013 hebben wij er daarom voor gekozen om geen contracten meer met uw zorgverzekeraar te sluiten. Het gevolg hiervan is dat wij niet meer rechtstreeks kunnen declareren bij uw zorgverzekeraar. Daarom moet u direct met de apotheek afrekenen. Neem in verband hiermee altijd voldoende contant geld of een pinpas mee. Na betaling kunt u de nota zelf indienen bij uw zorgverzekeraar. Het kan zijn dat de kosten niet volledig worden vergoed, informeer hierover bij uw zorgverzekeraar».
Achterliggende gedachte om contante betaling van de patiënt te verlangen door de dienstapotheek, is om de zorgverzekeraar(s) te bewegen tot een hogere vergoeding. Volledigheidshalve merk ik op dat bij het ontbreken van een overeenkomst tussen dienstapotheek en zorgverzekeraar een aparte betalingsovereenkomst kan worden afgesloten waardoor patiënten niet zelf contant hoeven te betalen. Ten slotte merk ik op dat ik een tweetal «verkenners» extramurale farmacie heb aangesteld die de huidige, zowel positieve als negatieve, ontwikkelingen op de farmaciemarkt voor mij hebben bezien. In dat kader komt ook geneesmiddelenvoorziening in de avond, nacht en op zondag aan de orde. Ik kom zo spoedig mogelijk terug op de bevindingen van de verkenners die ik op 28 februari 2013 aan de Eerste – en aan de Tweede Kamer heb gestuurd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat patiënten contant moeten afrekenen bij de dienstapotheek in Roermond? Welke gevolgen heeft dit voor patiënten die geen contanten ter beschikking hebben, maar wel medicijnen nodig hebben? Vindt u die gevolgen aanvaardbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoever moeten patiënten uit Roermond reizen naar een apotheker waar zorgverzekeraar CZ wel een contract mee heeft afgesloten? Vindt u het aanvaardbaar dat patiënten een dergelijke afstand moeten reizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen wettelijke normen binnen welke afstand een patiënt bij een apotheek overdag terecht moet kunnen. Wel hebben zorgverzekeraars een zorgplicht. Voor verzekerden met een polis waarbij de zorgverzekeraar zorgaanbieders heeft gecontracteerd (doorgaans de naturapolis) moet de zorgverzekeraar zorg op een «redelijke afstand» van de woonplaats van de verzekerde aanbieden en «tijdig» leveren. In het veld worden zogenaamde Treeknormen met betrekking tot de tijdigheid gehanteerd. Zo mag de toegangstijd tot de apotheek voor consumenten maximaal 1 werkdag bedragen. Wat een redelijke afstand is, verschilt per zorgsoort en is niet in normen of regelgeving vastgelegd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Daarbij komt dat apotheken patiënten met een acute of spoedeisende zorgvraag die op hen zijn aangewezen, niet mogen weigeren te helpen. Ook niet als die patiënten niet contant kunnen betalen. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over contante betaling bij de apotheek (vragen van het lid Slob, ChristenUnie, Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, nr 1199, Aanhangsel 4 en vragen van het lid Van Gerven (SP) Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, nr 1204, Aanhangsel 2).
Hoeveel apothekers zijn er bij u bekend die contante betaling vragen van patiënten als gevolg van het ontbreken van een contract met de zorgverzekeraar? Hoever moeten patiënten in deze gevallen reizen om een apotheker te bereiken waar zij niet contant hoeven af te rekenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb daar geen volledig overzicht van. Een aantal dienstapotheken geeft op hun website aan dat zij contante betaling kunnen verlangen als er geen contract met de desbetreffende zorgverzekeraar is.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat patiënten weer hun medicijnen kunnen halen bij de dienstapotheek in Roermond, zonder daarvoor contant te hoeven afrekenen? Op welke termijn is dat geregeld?
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om op te treden in de contractonder-handelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Zolang zorgverzekeraars hun verzekerden goed en tijdig informeren en hun zorgplicht nakomen is er voor mij geen reden om stappen te ondernemen.
De problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problemen die kunnen optreden voor mensen met een eigen woning die in scheiding liggen als gevolg van de huidige regelgeving met betrekking tot hypotheekrenteaftrek?1
Met het artikel waar in de vraag naar wordt verwezen ben ik bekend. In het artikel wordt beschreven dat bij mensen die gaan scheiden het tegenwoordig vaak zo is dat de woning minder waard is dan de schuld die erop rust. Indien die woning is gekocht op basis van het inkomen van beide echtelieden, dan is het vaak niet mogelijk dat één van beiden de volledige eigenwoningschuld overneemt. De enige optie is dan vaak dat het huis met verlies wordt verkocht. De beide ex-partners moeten dan nog wel de restschuld financieren, aldus de schrijver van dat artikel.
Ik ben mij ervan bewust dat ook mensen die gaan scheiden last kunnen hebben van het feit dat woningen minder waard zijn geworden en het «onder water staan» van woningen. Het kabinet deelt de zorg van het onder water staan van woningen. Om die reden heeft het kabinet op dit punt een aantal maatregelen genomen die mensen in deze situatie kunnen helpen.
Ten eerste is in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet een uitzondering opgenomen voor het meefinancieren van restschulden, waardoor financiële instellingen ruimte hebben om deze mee te financieren in de hypotheek voor een nieuwe woning. Ten tweede zal, door de geleidelijke afbouw van de Loan-to-value-norm, in de toekomst de hoogte van de schuld bij aankoop niet meer uitgaan boven de aankoopwaarde van de woning en wordt het restschuldrisico in de eerste jaren sterk verminderd. Ten derde is enige jaren in de Gedragscode Hypothecaire Financiering bepaald dat de schulden in verband met de eigen woning niet meer dan 50% aflossingsvrij mogen zijn. Het zal hierdoor in de toekomst steeds minder vaak voorkomen dat mensen volledig aflossingsvrije schulden hebben, wat het risico van «onder water staan» verkleint.
Naast deze maatregelen is in de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning voorzien in een tijdelijke fiscale aftrek voor rente van restschulden, zodat de netto lasten daarvan lager worden. Voorts is voorzien in uitzonderingen op de minimum looptijd voor een vrijgestelde kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, of beleggingsrecht eigen woning voor gevallen van echtscheiding (en beëindiging van fiscaal partnerschap) en in het geval van restschulden.2 Hierdoor kunnen belastingplichtigen die gaan scheiden en die naast een aflossingsvrije lening een bedrag hebben gespaard, deze gespaarde gelden vroegtijdig opnemen en gebruiken voor aflossing van de eigenwoningschuld, zonder dat over de opname van die gespaarde gelden belasting verschuldigd is.
Verder dragen de nieuwe fiscale regels ter zake van het aflossen van de eigenwoningschuld ook bij aan het gedurende de looptijd van de lening terugdringen van het restschuldrisico.
Deze nieuwe regels vormen naar mijn overtuiging een goede bijdrage aan het oplossen van de problemen die zijn ontstaan door de combinatie van prijsdalingen op de huizenmarkt en het aangaan van hoge aflossingsvrije schulden.
Hoe lang duurt het nu gemiddeld in Nederland voordat een woning verkocht wordt vanaf het moment dat het huis in de verkoop wordt gebracht?
Het duurt in Nederland blijkens het Centraal Economisch Plan 2012 (hierna; CEP 2012) vanaf het moment dat het huis in de verkoop gaat, theoretisch, gemiddeld 23 maanden voordat een huis wordt verkocht. De werkelijke verkooptijd is, eveneens volgens het CEP 2012, ongeveer 9 maanden.3
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, als zij op 1 maart 2013 scheiden? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Er zijn geen specifieke fiscale voorwaarden voor de renteaftrek in verband met de eigen woning in geval van echtscheiding. Dit geldt zowel voor belastingplichtigen met een bestaande eigenwoningschuld (die onder het overgangsrecht valt) als voor belastingplichtigen met een eigenwoningschuld die onder de gewijzigde eigenwoningregeling valt. Er zijn mij op dit punt geen specifieke knelpunten bekend.
Indien tijdens het huwelijk de woning en de eigenwoningschuld bij echtgenoten in de huwelijksgemeenschap valt, komt aan elk van beide echtgenoten de helft van de woning en de schuld toe. Elke echtgenoot kan dan de helft van de op de lening verschuldigde rente en kosten aftrekken van zijn inkomen, tenzij in de aangifte een andere verhouding gekozen wordt.
Indien deze twee belastingplichtigen op 1 maart 2013 scheiden en zij hadden op 31 december 2012 in de huwelijksgemeenschap een eigen woning en een eigenwoningschuld, geldt voor beide ex-echtelieden voor het bedrag van hun (deel van de) eigenwoningschuld het overgangsrecht. Zij hoeven daarop dus niet af te lossen om in aanmerking te komen voor renteaftrek, ook niet als ze dat deel van de schuld meenemen naar een nieuwe woning. Ieder kan alleen de rente en kosten van de eigen schuld in aftrek brengen, aangezien zij daarvoor geen andere onderlinge verhouding meer kunnen kiezen als ze geen fiscale partners meer van elkaar zijn door de echtscheiding.
Wat zijn de precieze voorwaarden voor de hypotheekrenteaftrek voor een huis dat op naam staat van twee mensen, zodra zij verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen? Wat zijn volgens u de precieze knelpunten met deze voorwaarden?
Ik ben niet bekend met precieze fiscale knelpunten voor belastingplichtigen die verhuizen naar een nieuw huis en er niet in slagen hun oude huis te verkopen. De wet bevat juist op verschillende punten versoepelingen voor mensen met restschulden (zie het antwoord op vraag 1) en bij verhuizingen. Zo kent de eigenwoningregeling een aantal regelingen voor bijzondere situaties waarin die woning geen hoofdverblijf is, zodat deze desondanks toch nog als eigen woning kan worden aangemerkt. Deze regelingen zijn erop gericht om de overgang bij verandering van de woonsituatie te versoepelen en bieden een zekere tegemoetkoming in de periode van tijdelijk dubbele woonlasten. Door de regelingen blijft de schuld ter zake van de woning die geen hoofdverblijf meer is tijdelijk een eigenwoningschuld en blijft dus ook de rente gedurende die periode aftrekbaar.
Voor echtscheidingssituaties zijn met name de regeling bij echtscheiding waarbij de ene ex-echtgenoot in de woning blijft wonen en de reguliere verhuisregeling voor de leegstaande te koop staande eigenwoning relevant. De eerste regeling bij echtscheiding voorziet erin dat de ex-echtgenoot die niet meer in de woning woont de verlaten woning nog twee jaar als eigen woning mag aanmerken in het geval de andere echtgenoot in de voormalige gezamenlijke eigen woning is blijven wonen. Op die manier heeft de echtgenoot die achterblijft in de woning de tijd om bijvoorbeeld de financiering voor het overnemen van het deel van de woning van de voormalige echtgenoot rond te krijgen. Daarnaast biedt de reguliere verhuisregeling versoepeling in echtscheidingsituaties in het geval beide echtgenoten de voormalige eigen woning verlaten en deze te koop zetten. De voormalige eigen woning wordt in dat geval voor beide ex-echtgenoten nog maximaal drie jaren na het jaar van verhuizing aangemerkt als eigen woning, waardoor de rente op de hypotheekschuld die betrekking heeft op die voormalige eigen woning in die periode voor hen aftrekbaar blijft. Normaal gesproken bedraagt de termijn maximaal twee jaar na het jaar van verhuizing, maar deze is tijdelijk tot en met 2013 verruimd tot drie jaar.
Bent u bereid om de scheidingstermijn voor wat betreft de hypotheekrenteaftrek gelijk te stellen aan de termijnen die gelden voor verhuizing? Zo nee, waarom niet?
De twee jaren in de echtscheidingsregeling zien op de overbruggingsperiode van vertrek uit de woning en afwikkeling van de echtscheiding. Deze termijn hangt niet per definitie samen met de verkoop van de voormalige eigen woning en is daarmee ook niet per definitie direct afhankelijk van de situatie op de woningmarkt. Verlenging van die termijn is dan ook niet gewenst. Daar komt bij dat de verlenging van de termijn van de verhuisregeling per 1 januari 2014 vervalt en alle regelingen weer een termijn zullen kennen van twee jaar.
Ter voorkoming van misverstanden wordt er nog op gewezen dat in het geval dat na echtscheiding beide ex-partners verhuizen uit de voormalige echtelijke woning en deze leeg te koop staat, gebruik gemaakt kan worden van de in het antwoord op vraag 4 beschreven reguliere verhuisregeling. In dat geval profiteren de ex-echtgenoten dus ook van de verlengde termijnen. De verhuisregeling en dus ook de termijnverlenging is ook van toepassing op de in de woning achtergebleven (ex-)partner wanneer die op een later moment de woning te koop zet en de woning leeg komt te staan. In dat geval zal ook de als eerste vertrokken (ex-) partner voor zijn resterende termijn nog gebruik kunnen maken van de verhuisregeling en dus ook van de verlengde termijn.
Bent u bekend met het feit dat banken een echtscheiding vaak aangrijpen om nieuwe voorwaarden te stellen aan bestaande hypotheekschulden? Zo ja, wat bent u van plan om daaraan te doen?
Bij het afsluiten van een nieuwe hypotheek waarvan bij echtscheiding (veelal) sprake is, wordt door de adviseur en/of hypotheekverstrekker samen met de klant naar de gehele financiële positie van de klant gekeken. Er wordt gekeken of de klant de financiële lasten van het huis alleen kan dragen. Gekeken wordt, mede op basis van wettelijke regels, naar het inkomen (waaronder alimentatie), overige financiële verplichtingen, toekomstige inkomensstijgingen, vermogen en de waarde van het onderpand. Daarnaast wordt rekening gehouden met fiscale consequenties, de betaalbaarheid van de hypotheek bij arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, pensionering en of de overlijdensrisicoverzekering. Op grond hiervan wordt een individueel aanbod gedaan aan de klant. Dit kan ertoe leiden dat er voor de achterblijvende persoon in het huis andere hypotheekvoorwaarden gaan gelden dan eerder het geval was. Dat is ook logisch, omdat er voorheen sprake was van twee schuldenaren en dat er na de echtscheiding nog maar één is. Er is sprake van een gewijzigde situatie waarbij de financiële positie van de in het huis achterblijvende persoon opnieuw bekeken wordt. Zo wordt voorkomen dat mensen te hoge schulden aangaan die ze niet kunnen dragen.
Bent u bereid om voor scheidingssituaties coulant beleid te ontwikkelen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek bij woningen en schulden die in het kader van een scheiding worden verdeeld, waarbij de lening pas na de verdeling wordt aangepast, en dat beleid spoedig te publiceren?
Zie vraag 8.
Bent u bereid om de eis dat een aflossingsverplichting in de leenovereenkomst moet zijn vastgelegd, te versoepelen voor situaties waarin een woning samen met de bijbehorende schuld wordt verdeeld, zodat aanpassing van de reeds bestaande overeenkomst met de bank niet meer nodig is?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 4 beschreven zijn er thans al verschillende tegemoetkomende regelingen waarvan gebruik kan worden gemaakt in geval van echtscheiding en bij de verwezenlijking van restschulden. Binnen de – door de huidige economische crisis – krappe budgettaire marges is dit op dit moment het maximale dat gedaan kan worden aan het probleem van het «onder water staan» van woningen en de gevolgen daarvan voor belastingplichtigen die aan het scheiden zijn. Overigens geldt voor de onder het overgangsrecht vallende schulden geen aflossingsverplichting, ook niet als de schuld wordt meegenomen naar een nieuwe woning. De overeenkomst wordt dan ook niet vanwege het in die overeenkomst opnemen van de aflossingsverplichting aangepast, maar vanwege het feit dat er niet meer twee schuldenaren zijn, maar nog maar één. Aanpassing van de leenovereenkomst volgt in beginsel uit het feit dat de bestaande lening bij een huwelijksgemeenschap toerekenbaar is aan beide partners en dat de in de eigen woning achterblijvende partner veelal een nieuwe lening moet afsluiten om de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner te financieren. Nieuwe leningen – dus ook de leningen als gevolg van het financieren van de waarde van het deel van de eigen woning van de ex-partner – vallen onder het nieuwe recht en daarom moet – als voorwaarde voor renteaftrek – op die leningen wel worden afgelost.