Trauma's in de schoolbank |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radio-uitzending «Trauma’s in de schoolbank»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen – die veelal getraumatiseerd zijn door hun ervaringen gecombineerd met de onzekerheid over een eventuele uitzetting – meer ondersteuning behoeven dan normale kinderen? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat zolang deze kinderen in Nederland verblijven zij recht hebben op goed onderwijs dat is aangepast aan hun specifieke behoeftes?
Ik zou me kunnen voorstellen dat deze kinderen andere ondersteuning behoeven dan normale kinderen. Er wordt momenteel geïnventariseerd welke kosten de leerlingpopulatie van een AZC-school die is verbonden aan een Gezinsopvang locatie met zich meebrengt. Als er blijkt dat er sprake is van meer kosten dan waar in de bekostiging rekening mee is gehouden, ligt een oplossing in de financiële sfeer voor de hand. De concrete uitwerking hiervan vindt zo spoedig mogelijk plaats, zodat deze met ingang van het nieuwe schooljaar geïmplementeerd zou kunnen worden. Alle kinderen in Nederland hebben recht op goed onderwijs, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met hun behoeftes.
Deelt u de mening dat het vanwege de bijzondere omstandigheden van deze kinderen en de niveauverschillen tussen de kinderen niet mogelijk is om deze kinderen te plaatsen in een gemiddelde groepsgrootte van 24 kinderen, maar dat zij in een veel kleinere groep van 10–12 leerlingen zouden moeten zitten? Zo ja, waarom worden deze scholen dan toch bekostigd als waren het normale scholen met een normale leerlingenpopulatie? Zo nee, waarom niet?
AZC-scholen worden niet bekostigd voor een gemiddelde groepsgrootte van 24 kinderen. AZC-scholen hebben veel gewichtenleerlingen en ontvangen voor deze leerlingen gewichtenmiddelen. Deze middelen worden onder andere ingezet om extra leerkrachten aan te trekken, waardoor er kleinere groepen samengesteld kunnen worden.
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er momenteel een inventarisatie plaats vindt welke extra kosten de opvang van deze asielzoekerskinderen met zich mee brengen. Die extra kosten zouden wellicht veroorzaakt kunnen worden doordat de AZC-school te werk gaat met (nog) kleinere groepen vanwege specifieke problemen waar deze kinderen mee te maken hebben. Als blijkt dat dit het geval is zal dat worden meegenomen in de hiervoor genoemde concrete uitwerking.
Wat is de reden dat noodzakelijke ondersteuning voor deze scholen en kinderen, zoals bijvoorbeeld speltherapeuten en schoolmaatschappelijk werk, niet structureel worden bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de desbetreffende gemeenten?
Scholen voor primair onderwijs ontvangen een lumpsum bekostiging. Scholen kunnen zelf de afweging maken of ze hieruit een speltherapeut en/of een schoolmaatschappelijk werker willen bekostigen. AZC- scholen kunnen ook aanspraak maken op extra bekostiging op grond van de gewichtenregeling en op bijzondere en aanvullende bekostiging op grond van artikel 31 en 32 van de Regeling bekostiging personeel PO 2012–2013 (Staatsblad 6657, d.d. 5 april 2012) voor respectievelijk toename van het aantal asielzoekersleerlingen en voor de eerste opvang van vreemdelingen die korter dan een jaar in Nederland zijn. De extra (bijzondere) bekostiging kunnen scholen ook inzetten voor de inzet van extra personeel zoals een schoolmaatschappelijk werker of een speltherapeut.
Is het mogelijk om deze scholen een cluster 4 bekostiging te geven, ook al hebben deze kinderen geen gedragsstoornis maar een trauma dat bepaald gedrag veroorzaakt?
Nee. De AZC-scholen zijn reguliere scholen voor primair onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Indien een cluster 4 bekostiging niet mogelijk is, is het dan mogelijk deze scholen expertisebekostiging toe te kennen op basis van de door hun opgedane kennis en ervaring, zoals sommige scholen in cluster 3, bijvoorbeeld de epilepsiescholen, expertisebekostiging krijgen?
De brandbrief tegen de overhevelingen van zorgtaken naar de gemeenten |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van de koepel van Wmo-raden waarin hij zijn zorgen uit over uw plannen om zorg zoals persoonlijke verzorging en jeugdzorg over te hevelen naar gemeenten?1
Ja. Begin mei is over deze brief ambtelijk overleg geweest met de koepel van Wmo raden en VWS, SZW en de VNG.
Wat is uw reactie op zijn dringende signaal dat de overheveling van deze zorg naar de gemeenten niet goed uit gaat pakken voor zowel patiënten als voor de gemeenten?
Deze zienswijze deel ik niet. Allereerst wil ik opmerken dat er geen sprake is van overheveling van zorgtaken. Aanspraken in de AWBZ worden geschrapt. Vrijkomende gelden worden, na een beleidsmatige korting, overgeheveld naar gemeenten, om hen binnen het sociale domein in staat te stellen nieuwe arrangementen voor hun burgers te maken.
Zoals ik in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg ook noem vraagt deze hervorming om een andere oriëntatie op langdurige zorg in de samenleving. Daarmee gepaard gaat een andere rol, niet alleen van gemeenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars, maar van iedereen. Alle partijen worden aangesproken, ondersteund en betrokken bij de hervorming van de langdurige zorg zodat de kwaliteit van het leven een continuüm kent.
Deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent om zorg te dragen voor een zorgvuldige overheveling van al deze taken?
Ja, ik deel die mening. Samen met de VNG heb ik het transitiebureau Wmo opgericht om deze verantwoordelijkheid waar te maken. Daarnaast trek ik gezamenlijk op met de koepelorganisaties van de patiënten en cliënten en van de aanbieders om deze decentralisatie zorgvuldig uit te voeren onder andere met het programma «Aandacht voor Iedereen» van de gezamenlijke cliëntorganisaties en de koepel van Wmo-raden.
Zo ja, waarom laat u zich dan gijzelen door een onverantwoorde tijdspanne die geen ander doel voor ogen heeft dan het begrotingstekort terug te dringen?
De hervorming van de langdurige zorg is noodzakelijk om de langdurige zorg en ondersteuning van kwetsbare mensen voor de toekomst houdbaar te maken. Ook zonder financiële crisis was deze transitie nodig. Overwegingen van financiële aard spelen dus ook een rol bij de hervorming van de langdurige zorg. Tegelijkertijd ben ik er van overtuigd dat met de hervormingen van de langdurige zorg meer vanuit de vraag van de burger gewerkt zal worden. Op die manier kan lokaal maatwerk bijdragen aan een betere participatie van de burger. Ook zullen mensen langer thuis kunnen blijven wonen.
Ik ben voordurend met alle partijen in gesprek, om te bezien op welke manier en in welk tempo de hervormingen in de langdurige zorg gerealiseerd kunnen worden.
Hebt u, gezien de zorgen van de koepel en de VNG over de financiële aspecten2, eigenlijk nog wel draagvlak om de overhevelingen per 2015 plaats te laten vinden? Zo ja, waar baseert u dat op?
Ik heb een bestuurlijke regiegroep ingesteld met vertegenwoordigers van zorgverzekeraars, gemeenten, cliëntenorganisaties en zorgaanbieders. Deze regiegroep heb ik nauw betrokken en zal ik blijven betrekken bij de uitwerkingen van de maatregelen uit het regeerakkoord. De koers van de hervorming van de langdurige zorg is in belangrijke mate tot stand gekomen in overleg met deze partijen.
Daarnaast ben ik in overleg met de sociale partners tot een akkoord gekomen. Uiteindelijk zal in de discussie met de Tweede en Eerste Kamer duidelijk worden hoe tot een verantwoorde hervorming van de langdurige zorg kan worden besloten.
Het publiceren van een videoschouw op de website van het departement van Infrastructuur en Milieu |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Onder verwijzing naar uw brief van 28 februari 20131, waarin u aangeeft dat de uitgevoerde schouw rondom onduidelijke situaties met snelheden op de A2 tussen Vinkeveen en Abcoude niet naar de Kamer gestuurd kan worden omdat het om een videoschouw gaat, bent u bereid om deze videoschouw zichtbaar voor eenieder op de website van uw ministerie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid de videoschouw betreffende de bebording van de maximumsnelheid op de A2 openbaar te maken. Deze videoschouw is eind december 2012 uitgevoerd en via onderstaande link voor iedereen zichtbaar.
Bent u bereid dit vóór 1 mei 2013 te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De aanwezigheid van huisdieren in voedsel en veevoer |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat er in Spanje straathonden, aangereden wild en huisdieren worden verwerkt in producten die onder meer verkocht werden als grondstof voor voer en de mogelijkheid bestaat dat dit voer ook aan Nederlandse bedrijven is geleverd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De Spaanse autoriteiten zijn in januari 2013 een onderzoek gestart naar aanleiding van een verdenking dat dode gezelschapsdieren verwerkt werden tot diermeel en dat deze verwerkte dierlijke eiwitten gebruikt zouden worden in de productie van voeder voor gezelschapsdieren. Uit het Spaanse onderzoek blijkt dat het diermeel (verwerkte dierlijke eiwitten) van het verwerkingsbedrijf geen honden DNA bevat. Daarmee is voor de Spaanse autoriteiten dit spoor gesloten.
Is het waar dat Spaanse bedrijven honden- en kattenvlees in gehakt hebben verwerkt en een Nederlands bedrijf hier ook van wordt verdacht?2 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 bleken alle monsters negatief te zijn op honden DNA. Ook over de link naar een Nederlands bedrijf is vanuit de contacten met de Spaanse autoriteiten geen aanwijzing gekomen. Op 5 april jl. is door de Spaanse autoriteiten gemeld dat er geen RASFF-melding (Rapid Alert System for Food and Feed) valt te verwachten omdat daar geen aanleiding toe is.
Hoe verhouden de berichten over de aanwezigheid van straathonden, gezelschapsdieren en aangereden dieren in voer en de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven zich tot uw antwoorden op eerdere vragen3 waarin u aangeeft dat er in Nederland geen sprake is van dit soort frauduleuze praktijken, die bovendien de voedselveiligheid in gevaar brengen?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Spaans onderzoek heeft opgeleverd dat er geen honden DNA in de producten is aangetroffen. Omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld heeft Spanje geen meldingen gedaan.
Acht u de controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op (gezelschaps) diervoeding van voldoende kwaliteit? Zo ja, hoe verklaart u dat de aanwezigheid van onder andere straathonden en gezelschapsdieren in de voeding niet is opgemerkt? Zo, nee wat gaat u doen om de controle aan te scherpen en op welke termijn gebeurt dat?
Ja. Bij de petfoodbedrijven controleert de NVWA op de aanvoer van dierlijk materiaal en op de etikettering van het petfood (risicogebaseerd). Deze controles acht ik voldoende. In Nederland zijn er geen aanwijzingen voor aanwezigheid van huisdieren in voeding of veevoer.
Kunt u bevestigen dat het in de Betuwe gevestigde bedrijf dat gespecialiseerd is in het vervoer van verwerkte dierlijke eiwitten een vergunning van de NVWA heeft voor het handelen in dierlijke bijproducten?4 Zo ja, bent u bereid om deze vergunning in te trekken als blijkt dat het bedrijf bewust ook handelde in producten afkomstig van zwerfdieren, aangereden wild en gezelschapsdieren en waarom wel of niet?
Het bedrijf in de Betuwe heeft een registratie als handelaar van verwerkte dierlijke eiwitten (diermeel). Als een bedrijf betrokken is bij handel in illegale producten zal de NVWA optreden. De bestraffing kan bestaan uit boetes, strafrechtelijke vervolging en/of intrekken van de registratie. Dit laatste betekent dat het bedrijf niet meer mag handelen. De vorm van bestraffing is afhankelijk van de ernst van de overtreding.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de eigenaar van de in Zaltbommel gevestigde groothandel in kracht- en mengvoer dat het niet erg is als honden hondenvlees te eten krijgen omdat ze elkaar in de natuur immers ook opeten?5
Vanuit biologisch oogpunt bezien klopt het dat honden of hondachtigen in de natuur elkaar kunnen opeten. In Europa is echter het gebruik van honden (gezelschapsdieren) voor menselijke en dierlijke consumptie wettelijk niet toegestaan.
Deelt u, onder andere met het oog op voedselveiligheid en ziektebeperking, de mening van de eigenaar van het in Zaltbommel gevestigde Cagemax? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat er producten van honden of katten worden verwerkt in gezelschapsdiervoeding?
In de Europese regelgeving, in Nederland via de Wet dieren geïmplementeerd, is het gebruik van gezelschapsdieren voor de productie van verwerkte dierlijke eiwitten ten behoeve van gebruik als diervoedergrondstof, verboden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat in Nederland dit verbod wordt overtreden.
Kunt u uitleggen waarom de NVWA vooralsnog geen alarm slaat naar aanleiding van deze vormen van voedselfraude?
De Spaanse autoriteiten hebben geen melding gemaakt van betrokkenheid van Nederlandse bedrijven. Bovendien is er geen honden DNA aangetroffen in diermeel. Dit is voor de NVWA reden om geen alarm te slaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Spanje nog geen melding heeft gemaakt van deze fraudepraktijken via het Europese alarmeringssysteem RASFF en kunt u aangeven hoe hier vanuit de EU naar wordt gekeken?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in Europa aan te geven dat het onacceptabel is dat Spanje haar verantwoordelijkheid niet neemt door geen melding te maken van deze praktijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het RASFF-systeem is een systeem waarmee lidstaten elkaar informeren als er een gezondheidsrisico wordt geconstateerd.
Een lidstaat die informatie heeft over levensmiddelen of diervoeders die een ernstig risico voor de gezondheid vormen moet onmiddellijk de Europese Commissie op de hoogte stellen met behulp van het RASFF-systeem. Zoals eerder vermeld ziet Spanje geen reden voor een RASFF melding, omdat er geen bewijs is dat illegale materialen zijn verhandeld.
Kunt u bevestigen dat er stukjes dolfijn zijn aangetroffen in blikjes tonijn?6 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Nee. Over de berichtgeving n.a.v. het onderzoek heeft IMARES zelf op 19 maart onderstaand bericht op haar website heeft geplaatst:
«De aanwezigheid van dolfijn in blikken tonijn is….nooit onderwerp van onderzoek geweest. In 2010 is wel een kleinschalig onderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat erfelijk materiaal (DNA) van dolfijn kon worden aangetoond in de onderzochte ingevroren pakken tonijn. Dat heeft waarschijnlijk voor de verwarring gezorgd. Uit deze resultaten kunnen echter geen conclusies worden getrokken over andere dan de onderzochte tonijnproducten en ook niet over het voorkomen van soortvreemd DNA in blikproducten.»Imares en producenten werken momenteel aan het ontwikkelen van een keurmerk dat garandeert dat visproducten geen sporen van andere soorten bevatten.»
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van dolfijn in tonijnproducten is veroorzaakt door de methode van tonijnvangst en dat deze huidige methoden onverantwoord zijn met het oog op de bijvangst die ze veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid er in Europa voor te pleiten dat vangstmethoden die dergelijke bijvangst tot gevolg hebben verboden moeten worden en waarom wel of niet?
Het is bekend dat dolfijnen in sommige visserijen worden bijgevangen, maar het is de vraag of dat ook automatisch de oorzaak is. Als er sprake is van dolfijn DNA in tonijn producten, zullen de betreffende controle agentschappen alle mogelijke oorzaken moeten onderzoeken. De EU heeft reeds in 2004 maatregelen genomen om de bijvangst van dolfijn- en walvisachtigen in kaart te brengen en te voorkomen. Deze verordening is niet voldoende effectief gebleken. Uw Kamer is geïnformeerd over de evaluatie van de Europese Commissie hierover (31 oktober 2011).
Ik pleit er in Brussel dan ook voor dat onder de nieuwe technische maatregelen (in het kader van het nieuwe Gemeenschappelijke Visserij Beleid) wél effectieve voorwaarden worden gesteld. Mijn inzet is dat visserij mogelijk blijft met een minimum aan bijvangsten van kwetsbare diersoorten.
Het feit dat een huishouden in Cyprus gemiddeld 4x meer vermogen heeft dan een Nederlands huishouden |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «The Eurosystem Household Finance & Consumption Survey» van de ECB?1
Ja.
Is het u bekend dat een Cypriotisch huishouden een gemiddeld vermogen heeft van maar liefst 670.000 euro, bijna vier keer meer dan een Nederlands huishouden?
Vindt u het niet volslagen idioot dat Nederland bijna 600 miljoen euro gaat bijdragen aan noodsteun aan Cyprus, terwijl een Cypriotisch huishouden gemiddeld een half miljoen euro meer bezit dan een Nederlands huishouden? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid de toezegging om Cyprus noodhulp te geven ongedaan te maken aangezien de Nederlandse huishoudens het geld harder nodig hebben? Zo neen, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór dinsdag 16 april 2013 te 12:00 uur?
Ja.
De privacyvoorwaarden bij apps en ander mobiel telefoongebruik |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van Nieuwsuur op donderdag 14 maart 2013 over de privacyvoorwaarden bij apps?1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit item dat bedrijven hun voorwaarden bewust zo gecompliceerd maken dat gebruikers ze nooit zullen lezen?
Deze vragen betreffen de relatie tussen specifieke producenten en consumenten. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie.
Ik kan wel aangeven dat de privacywetgeving, opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet, vereist dat de privacy voorwaarden bij apps beknopt en voor iedereen leesbaar en begrijpelijk zijn. De eindgebruiker die een app afneemt waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, moet duidelijk en volledig worden geïnformeerd over de identiteit van de partij die deze gegevens verwerkt en de doeleinden van de verwerking. Daarnaast is toestemming van de eindgebruiker vereist. Zonder duidelijke informatie kan geen sprake zijn van toestemming, aangezien die moet bestaan uit een «vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting» van de eindgebruiker.
Organisaties en bedrijven dienen bij het aanbieden van een dienst, zoals een app, dan ook transparant te zijn over de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers van die dienst.
Bij eventuele klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Autoriteit Consument & Markt en het College Bescherming Persoonsgegevens.
Wat betekent dit volgens u voor de gemaakte keuze van de consument die met deze voorwaarden instemt? Is hier sprake van een vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de gebruiksvoorwaarden van Apple waarmee je per definitie moet instemmen na aankoop van een iPhone om van relevante applicaties gebruik te kunnen maken? Is hier sprake van vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel Unique in the Crowd: The privacy bounds of human mobility?2
Ja.
Wat betekent de conclusie dat zeer ruwe locatiegegevens, namelijk viermaal een meting elk uur gemeten via mobiele zendmasten, in 95% van de gevallen zijn te herleiden tot personen en daarmee persoonsgegevens zijn voor het verzamelen van locatiegegevens door bijvoorbeeld apps of andere telefoondiensten? Wat betekent dit voor dienstverleners die gebruikmaken van locatiegegevens, de gegevens die zij hiermee verzamelen en de toestemming die zij hiervoor vragen?
In het artikel wordt verwoord dat uit grote hoeveelheden geanonimiseerde data patronen te ontdekken zijn die in combinatie met andere datasets, bijvoorbeeld apps, te herleiden zijn tot groepen of personen. Deze ontwikkeling is interessant voor het voorspellen voor de inzet van bijvoorbeeld het OV, kans op file, capaciteit op mobiele netwerken, inzet van personeel in winkels, horeca en in het verlengde daarmee de logistiek en de bevoorrading.
Ik onderken het economisch belang van de ontwikkeling van de online-diensten, waaronder apps, en het belang van het bieden van ruimte voor innovatie. Als het daarbij gaat om bijvoorbeeld het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, dient dat wel binnen de wettelijke kaders te gebeuren, zodat de privacy van de eindgebruiker gewaarborgd blijft (ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3).
Een goede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer draagt immers bij aan het digitale vertrouwen van betrokkenen en daarmee aan de groei van digitale diensten en de economie.
Het bericht dat Sint Maarten haar deel van de rekening voor de kustwacht weigert te betalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat Sint Maarten haar deel van de kustwachtkosten van 1,6 miljoen euro grotendeels weigert te betalen?1
Er is geen sprake van een weigering tot betaling door Sint Maarten. Wel is de betalingstermijn overschreden sinds de factuur is verzonden in januari 2013. Inmiddels heeft Sint Maarten aan de betalingsverplichting voldaan. Het aandeel van Sint Maarten over 2012 is overigens ca. € 680.000, en niet € 1,6 miljoen.
Wat onderneemt u tegen deze wanbetaling? Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet opdraait voor deze nieuwe belediging vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u er zorg voor dragen dat Nederland zo spoedig mogelijk afscheid neemt van Sint Maarten (en de andere voormalige Nederlandse Antillen)? Zo neen, waarom niet?
Er van uitgaande dat u doelt op uittreding van Sint Maarten uit het Koninkrijk: deze beslissing is voorbehouden aan het land Sint Maarten.
Natuurbezuinigingen en schaapskuddes |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Enige schaapskudde Veluwe failliet»?1
Ja.
Is het waar dat natuurbezuinigingen direct of indirect ten grondslag liggen aan het faillissement van genoemde schaapsherder? Zo ja, wat is het verband? Zo nee, kunt u de oorzaak dan op andere wijze duiden?
De financiële problemen voor de herder waren volgens de Vereniging Natuurmonumenten niet het gevolg van het wegvallen van reguliere begrazingsopdrachten van Natuurmonumenten.
Er is volgens de vereniging sprake van het niet verkrijgen van een incidentele begrazingsopdracht voor een project bij het Hulshorsterzand, waarvoor een openbare aanbesteding is geweest en waarop verschillende kuddes hebben ingeschreven. De opdracht is gegund aan een kudde die het beheer op de door de Vereniging Natuurmonumenten beoogde wijze wil uitvoeren en goedkoper heeft ingeschreven.
Bent u bereid Natuurmonumenten te steunen in het zoeken naar een acceptabele oplossing voor de dieren die het slachtoffer dreigen te worden van het faillissement van hun herder?2
Er is reeds een oplossing gevonden waarmee de acute nood voor de kudde is gelenigd en er heeft overleg plaatsgevonden tussen Natuurmonumenten en de herder. De herder heeft aangegeven erop te vertrouwen dat samen met Natuurmonumenten en andere partijen een structurele oplossing zal worden gevonden voor het behoud van de kudde. Ik ben blij dat er een oplossing voor deze kudde gevonden lijkt en ik ben bereid mee te denken over oplossingen voor rondtrekkende gescheperde schaapskuddes, met in acht neming van de verantwoordelijkheid van de provincies.
Bent u bereid terreinbeherende organisaties zodanig tegemoet te komen in hun exploitatiekosten dat natuurbeheer op de meest correcte wijze kan worden uitgevoerd anders dan geleid door louter economische korte termijn motieven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Beheersubsidie aan terreinbeherende organisaties wordt niet meer door het Rijk verleend maar door de provincies, via de provinciale Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) en eventuele andere regelingen.
Heeft u kennisgenomen van de maatschappelijke verontwaardiging over de economisering van het natuurbeleid en de gevolgen daarvan? Zo ja, op welke wijze wilt u voorkomen dat incidenten zoals genoemd vaker voor zullen komen?
Ja, ik heb de berichtgeving en de reacties in de diverse media gevolgd. Ik heb een grote maatschappelijke betrokkenheid gezien bij deze schaapskudde. Ik ben ook blij dat veel Nederlanders zich betrokken voelen bij natuur en landschap. In mijn brief «Vooruit met natuurbeleid» (Kamerstuk 33 576, nr. 1) heb ik ook aangegeven deze ontwikkeling te zien en daarop in te willen spelen, om de betrokkenheid en inzet van de maatschappij bij natuur maximaal te kunnen benutten.
Het sociaal akkoord |
|
Emile Roemer (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer op basis van het gisteren gesloten sociaal akkoord een actualisatie krijgen van de planningsbrief 2013 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (met daarbij overzicht van wijzigingen van de financiële gevolgen)?1
Ja, de Kamer ontvangt zo spoedig mogelijk een geactualiseerd planningsoverzicht.
Is de nullijn (in de zorg) nu definitief van tafel? Met andere woorden, wordt het regeerakkoord hierop aangepast?2
Een vrijwillige nullijn in de zorg maakt onderdeel uit van het aanvullende pakket van 1 maart van 4,3 miljard. De afspraak in het sociaal akkoord heeft daar betrekking op en niet op de genoemd maatregel uit het regeerakkoord.
In hoeverre zijn de posten die worden genoemd onder A t/m D in bijlage 2 Financieel Kader aanvullend op het regeerakkoord?3
Zie antwoord 4.
Kunt u het verschil tussen het sociaal akkoord en regeerakkoord, zoals weergegeven bij G in bijlage 2 Financieel Kader, uitsplitsen per maatregel (nummer)? Kan daarnaast worden aangegeven welke inhoudelijke verschillen er per maatregel zijn ten opzichte van de maatregelen in het regeerakkoord en andere relevante akkoorden?4
In onderstaande tabel is per maatregel aangegeven het verschil tussen het sociaal akkoord en het regeerakkoord (RA). De inhoudelijke verschillen zijn onder de tabel nader toegelicht.
Toelichting: Regels 4, 5 en 6 uit bovenstaande tabel zijn identiek aan regels G, H en I uit de bijlage bij de Kamerbrief over het sociaal akkoord.
1a. In het sociaal akkoord is het tweede jaar loongerelateerd (70% laatstverdiende loon) en in het Regeerakkoord 70% WML. Dat verklaart het structurele verschil van 335 mln euro. Omdat de WW-duurverkorting bovendien twee jaar later ingaat en gefaseerd wordt ingevoerd, is het besparingsverlies in de eerste jaren een stuk groter.
1b. In het RA werd de IOAW per 2014 afgeschaft en de IOW-leeftijd verlaagd naar 55 jaar. In het sociaal akkoord wordt de IOAW langzamer afgebouwd. Werknemers die 50 jaar en ouder zijn op 1 januari 2015 (werknemer geboren vóór 1 januari 1965) op de eerste dag van hun werkloosheid, kunnen nog gebruik maken van de IOAW na het doorlopen van de WW-uitkering. De IOW-leeftijd blijft daarentegen op 60, bovendien wordt uiterlijk 2020 bezien of de IOW structureel wordt gemaakt.
1c. Doordat de WW-maatregelen niet per 2014, maar per 2016 ingaan, geldt dat ook voor de aanscherping van de definitie van passende arbeid. Het besparingsverlies is het gevolg van de latere ingangsdatum.
1d. Calamiteitenregeling. De nieuwe calamiteitenregeling WW kent een uniforme eigen risicoperiode van 3 weken (in plaats van 4 weken).
1e Arbeidsverledeneis ZW. De arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de Ziektewet wordt afgeschaft. Sociale partners blijven ervoor verantwoordelijk dat minder mensen een beroep doen op de WIA. In pilots gericht op re-integratie ontwikkelen sociale partners hiertoe innovatieve werkwijzen, die op termijn landelijk uitgerold worden. Hiervoor wordt taakstellend structureel € 15 miljoen euro ingeboekt. In de tabel is dit bedrag verrekend met de kosten voor het afschaffen van de arbeidsverledeneis.
1f. Aanpak schijnconstructies. Het kabinet heeft het Plan van Aanpak schijnconstructies aan de Tweede Kamer gestuurd. In dat kader zullen tijdelijk extra Inspecteurs, oplopend tot 35, worden aangesteld bij de Inspectie SZW.
2a. In het sociaal akkoord wordt met het Werkbedrijf het model van de participatiewet aangepast. Dat leidt tot een aantal verschillen. Bij de Wajong betreft het een jaar uitstel van de beperking van de toegang (2015 ipv 2014) en het herkeuren van het zittend bestand (wel in sociaal akkoord, niet in Regeerakkoord).
2b. Beschut werk. Vanaf 1 januari 2015 (i.p.v. 2014 in het Regeerakkoord) kan niet meer worden ingestroomd in de WSW.
2c. Binnen de participatiewet zal gebruik gemaakt van loonkostensubsidie i.p.v. loondispensatie. In regel 2c zijn de kosten van loonkostensubsidie opgenomen voor de gehele doelgroep. Mensen met productiviteit < 80% wml die niet in aanmerking komen voor bijstand, komen wel in aanmerking voor loonkostensubsidie waardoor dit instrument meerkosten heeft t.o.v. loondispensatie. Een grotere populatie dan nu bij de bijstand doet dan een beroep op de overheid voor ondersteuning (in de vorm van een loonkostensubsidie) bij een baan. Omdat met toepassing van loonkostensubsidies sprake is van een ruimhartiger beleid voor de groep die met loonkostensubsidie aan het werk gaat, is de mobiliteitsbonus niet van toepassing.
2d. De baangarantie gaat een jaar eerder van start dan het quotum uit het Regeerakkoord. Een ander verschil is dat de opbrengsten van het quotum voor een deel (de helft) afkomstig waren van geï
2e. WIA. Sociale partners nemen maatregelen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. De maatregelen richten zich op verdere versterking van de inzet op preventie en re-integratie met name voor vangnetters en de groep WGA 80–100. Sociale partners komen in 2014 met concrete maatregelen die uiterlijk per 2015 kunnen worden ingevoerd. Er wordt hiervoor taakstellend 150 mln euro structureel ingeboekt. De effecten van de maatregelen worden gemonitord.
2f. Kostendelersnorm. Voor die mensen met een zorgbehoefte worden de gevolgen van de kostendelersnorm gecompenseerd. Basis hiervoor is de indicatie van CIZ/GGD. Hiervoor wordt structureel € 100 mln. beschikbaar gesteld voor het gemeentefonds.
3a. Alternatief Witteveen. Het kabinet geeft de sociale partners tot 1 juni 2013 de gelegenheid een alternatief voor of aanvulling op bovenstaande maatregelen uit te werken, met een maximaal budgettair beslag oplopend tot structureel 250 mln euro.
3b. De overbruggingsregeling AOW, die gaat gelden voor personen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, wordt verruimd naar deelnemers met een inkomen tot 200% WML voor alleenstaanden en 300% WML voor paren. Deze inkomensgrens was 150% WML in het RA.
Zal, nu het zogeheten «1 maart pakket» dat zou moeten leiden in 2014 tot een begrotingsakkoord onder de 3% BBP, van tafel is dit dan ook geen onderdeel uitmaken van het stabiliteitsprogramma? Zo ja, zal het stabiliteitsprogramma dan ook geen tekort onder de 3% BBP tonen of bevat het alternatieve maatregelen die daartoe moeten leiden?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Bij welke hoogte van de economische groei is het sociaal akkoord afdoende om onder de drie procent begrotingstekort uit te komen in 2014?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Welke betekenis heeft het sociaal akkoord voor de investeringen ter waarde van 500 miljoen euro en de koopkrachtcompensatie voor de laagste inkomens ter waarde van 300 miljoen euro, die het kabinet in het aanvullend pakket van 4,3 miljard aan besparingen heeft voorgesteld?
Zowel het investeringspakket van 500 miljoen als het koopkrachtpakket van 300 miljoen maken onderdeel uit van het aanvullende pakket maatregelen van 4,3 miljard, gericht op het realiseren van een begrotingstekort van maximaal 3% BBP (TK, 33 566, nr.1). Het koopkrachtpakket was bedoeld om negatieve effecten van de aanvullende maatregelen voor lage inkomens te beperken. Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Wel zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
In hoeverre bestaat de mogelijkheid dat bezuinigingsmaatregelen die in het aanvullend pakket van 4,3 miljard waren opgenomen, waaronder bijvoorbeeld de nullijn in de zorgsector, de nullijn voor overheidspersoneel en het niet indexeren van de belastingschijven, in een later stadium alsnog worden doorgevoerd?
Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Waarom is er voor gekozen om de financiële onderbouwing niet te laten doorrekenen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het sociaal akkoord, voorzien op 17 april?
Ja.
De coöperatie Laatste Wil |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «coöperatie Laatste Wil»?1
Ja.
Welke partijen zijn betrokken bij de oprichting van de coöperatie Laatste Wil?
Volgens de informatie op de website www.laatstewil.nu d.d. 1 mei 2013 zijn dhr. Van Wijk en dhr. Rebergen de oprichters van «Coöperatie Laatste Wil» en vormen zij tevens het bestuur.
Welke status heeft de coöperatie Laatste Wil? Kan de juridische rechtsvorm van een coöperatie wel gebruikt worden voor het ontwikkelen van een distributiesysteem van dodelijke middelen nu dit in feite geen behoefte in het economisch vlak betreft, maar de realisatie van de wens om te sterven?
De Coöperatie Laatste Wil is in oprichting, zo blijkt uit het Handelsregister op 1 mei 2013.
In het algemeen gesproken is een coöperatie een bij notariële akte als coöperatie opgerichte vereniging. Deze rechtspersoon moet zich blijkens de statuten ten doel stellen in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden te voorzien. Dit doet de coöperatie door het sluiten van overeenkomsten (anders dan van verzekering) met haar leden (art. 2:53 BW). Het is aan de rechter om in een concreet geval te beoordelen of een doelomschrijving van een coöperatie in overeenstemming is met de wet. Pas als dit niet het geval blijkt, is er de mogelijkheid om de coöperatie te laten ontbinden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er in coöperatief verband een distributiesysteem van dodelijke middelen wordt opgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt dit initiatief zich met artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht? Deelt u de mening, gezien deze bepaling, dat de beoogde doelstelling van de coöperatie, namelijk het realiseren van «laatstewilmiddelen», valt onder het bestanddeel «het verschaffen van middelen daartoe» in de zin van voornoemd artikel en dat dit te beschouwen is als een strafbare handeling?
Ik deel die zorg niet, aangezien de coöperatie expliciet aangeeft binnen de kaders van de wet te willen werken. De activiteiten van de coöperatie richten zich blijkens het persbericht op het mogelijk maken van hulp bij zelfdoding binnen de wettelijke kaders. Dergelijke activiteiten vallen niet binnen de delictsomschrijving van artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht. Op dit moment is er geen sprake van een strafbaar feit.
Deelt u de zorg dat deze vereniging langs en waarschijnlijk over de rand van het strafrecht gaat? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de positie straks van de gemeentelijk lijkschouwer? Hoe gaat dit verwerkt worden in regelgeving? Moet er een aanpassing komen van de «Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek» van het Openbaar Ministerie?
De initiatieven die de coöperatie mogelijk gaat ontplooien brengen geen verandering in de positie van de gemeentelijk lijkschouwer.
Als een behandelend arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak, dan mag hij geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en moet hij dit overlijden melden aan de lijkschouwer. Als ook de lijkschouwer meent om deze reden geen verklaring van natuurlijk overlijden te kunnen afgeven, brengt hij daarvan verslag uit aan de officier van justitie conform de bepalingen van de Wet op de lijkbezorging. De officier van justitie zal een beslissing nemen over de vrijgave van het lichaam en kan een onderzoek instellen indien het vermoeden bestaat dat sprake is van een strafbaar feit. Deze procedure geldt in alle gevallen waarin een arts er niet van overtuigd is dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijk oorzaak.
De mogelijke initiatieven van de coöperatie geven geen aanleiding voor aanpassing van regelgeving noch voor aanpassing van de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van dit initiatief? Deelt u het standpunt dat laatstewilmiddelen niet het antwoord van de samenleving mogen zijn op bijvoorbeeld eenzaamheid, verveling en gevoelens van zinloosheid?
De vraag waarom personen suïcide plegen of hulp bij zelfdoding inroepen, ongeacht of dit door laatstewilmiddelen gebeurt, is niet eenvoudig te beantwoorden. Dit kan verschillende oorzaken hebben, die ik niet te snel in een bepaalde categorie zou willen plaatsen. Dit initiatief heeft geen gevolgen voor het suïcidepreventiebeleid, zoals dat sinds een aantal jaren door het ministerie van VWS wordt gevoerd.
Hoe gaat u om met dit initiatief in het kader van uw inzet op het suïcidepreventiedossier?
Zie antwoord vraag 8.
De vrijheid van telecombedrijven bij het aanbieden en in rekening brengen van mobiel dataverkeer |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van het VARA-programma Kanniewaarzijn waarin wordt bericht dat door het ontbreken van wetgeving telecomaanbieders van mobiel dataverkeer consumenten op onevenredig hoge kosten kunnen jagen?1
Ik vind het erg vervelend als een consument wordt geconfronteerd met zulke onverwachte, hoge rekeningen, ondanks dat maatregelen zijn en worden getroffen door aanbieders.
Bent u van mening dat het zeer onwenselijk is dat consumenten geen enkele bescherming genieten tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg?
Ja, het zou onwenselijk zijn als de consument geen enkele bescherming geniet tegen ongemerkt internetgebruik met torenhoge rekeningen tot gevolg, maar dat is niet het geval. Er zijn beschermingsmaatregelen die vooral gericht zijn op het voorkomen van zulke hoge rekeningen door de consument goed te informeren over de aangeboden diensten en de kosten daarvan en door de consument meer inzicht in en grip te geven op zijn verbruik.
Zo dient de consument op grond van grond van de Regeling universele dienstverlening en eindgebruikersbelangen (Rude)2 geïnformeerd te worden over de tarieven, zoals het buitenbundeltarief. Daarnaast hebben aanbieders medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» afgesloten. De gedragscode heeft betrekking op transparantie en voorlichting zodat de consument een abonnement kan kiezen die het beste aansluit op zijn datagebruik. Zo is in de gedragscode opgenomen dat aanbieders aan de consument de mogelijkheid bieden om tussentijds de kosten te monitoren, bijvoorbeeld om via een «mijn klantomgeving» of via een door de aanbieder aangeboden applicatie na te gaan hoeveel data is verbruikt of hoeveel tegoed er nog over is. Ook worden consumenten actief door de aanbieder geïnformeerd bij het bereiken van een bepaald verbruik (bijvoorbeeld wanneer 80% van de databundel is verbruikt) via een waarschuwings-sms.
Daarnaast kan de consument kiezen voor uiteenlopende abonnementen die extra waarborgen bieden:
Mochten zich onverhoopt toch hoge rekeningen voordoen, zoals het tv-programma «Kanniewaarzijn» heeft laten zien, dan zal in het concrete geval moeten worden bekeken waar het fout is gegaan. Aanbieders hebben vaak een coulancebeleid bij hele hoge rekeningen. Indien de aanbieder en de consument er samen niet uitkomen, kan de consument bij een meningsverschil over de factuur naar de Geschillencommissie (Elektronische Communicatiediensten) stappen die dan daar een uitspraak over doet. De betrokken partijen moeten zich dan houden aan die uitspraak.
Vindt u het fatsoenlijk en gewenst dat telecombedrijven het mobiel dataverkeer, dat buiten de bundel van het abonnement valt, 8600% duurder in rekening brengt bij de consument, zoals het voorbeeld in de televisie-uitzending laat zien?
Ik heb hier geen oordeel over. Bij veel abonnementen is het buitenbundeltarief hoger dan het binnenbundeltarief en het verschil kan inderdaad een veelvoud zijn. Er zijn ook abonnementen verkrijgbaar waarbij het verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven kleiner is of geen enkel verschil kent. Ik heb echter geen oordeel over wat het maximale verschil tussen binnen- en buitenbundeltarieven zou mogen zijn. Indien er sprake is van een hoog tarief per MB kan bij een excessief dataverbruik de rekening snel oplopen.
Daar moet de consument voor gewaarschuwd worden en dat vereist transparantie richting de consument, waarvoor het nodige is geregeld en afgesproken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Hoe kan het dat mensen die de provider hebben gevraagd data te blokkeren toch geconfronteerd worden met kosten?
Dat zal per concreet geval bekeken moeten worden. In algemene zin kan ik hierover niets zeggen.
Wat vindt u ervan dat klanten zelfs in dit soort uitzonderlijke gevallen, vanwege het door hun providers opgevoerde «recht op privacy», geen inzage kunnen krijgen in hun dataverkeer?
Aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken – of diensten mogen op grond van de Telecommunicatiewet (en Europese privacyrichtlijnen) verkeersgegevens in beginsel uitsluitend verwerken voor zover dat nodig is om communicatie over te brengen. Daarnaast mogen zij deze gegevens slechts verwerken voor zover dat nodig is voor een aantal in de wet omschreven doelen, zoals facturering. Voor de facturering van consumenten is slechts noodzakelijk dat het volume van het datagebruik wordt bijgehouden. Het is voor de facturering niet nodig dat er bijvoorbeeld is bijgehouden welke website of applicatie een consument gebruikt op welk tijdstip en hoe lang. Aanbieders mogen dergelijke gegevens dan ook niet verwerken en moeten die gegevens vernietigen of anonimiseren zodra de betrokken communicatie stopt. Ik vind het belangrijk dat de persoonsgegevens en privacy van consumenten goed worden beschermd.
Als een consument op een gedetailleerder niveau een beeld wil krijgen van het dataverbruik van de door hem gebruikte internettoepassingen, zou hij een datateller op zijn mobiele telefoon kunnen installeren. Daarop kan worden bijgehouden hoeveel data diverse toepassingen hebben verbruikt, zoals e-mail of geïnstalleerde applicaties.
Bent u bekend met de reactie van uw voorganger, de toenmalige minister Verhagen, op de uitzending van Tros Radar2 waarin hij verklaart dat de verantwoordelijkheid bij de aanbieders ligt en dat deze aanbieders bezig zijn met verschillende initiatieven om consumenten beter te informeren? Deelt u deze mening en vindt u dat de initiatieven van de aanbieders geleid hebben tot het gewenste resultaat?
Ja, ik ben bekend met de reactie van mijn voorganger. Ik vind het allereerst de verantwoordelijkheid van de aanbieders om consumenten goed te informeren over hun producten en diensten. Dat vinden de aanbieders ook en zij hebben hiertoe medio 2012 de gedragscode «Transparantie Mobiel Datagebruik» gesloten. Daarin zijn afspraken gemaakt om de consument beter te informeren over kosten mobiel datagebruik bij het afsluiten van een abonnement en om de consument meer grip te laten krijgen op het verbruik, zoals het sturen van een waarschuwings-sms bij het bereiken van een bepaald verbruik. Hierover is de Kamer bij brief4 van 16 juli 2012 over geïnformeerd. In de tegelijkertijd met deze beantwoording meegestuurde kamerbrief over consumentenonderwerpen in de telecommarkt heb ik gemeld dat de aanbieders nog met aanvullende maatregelen zullen komen. Tevens heb ik hierbij aangegeven dat de aanbieders en mijn Ministerie de gedragscode deze zomer zullen evalueren. Dan zullen we opnieuw bekijken hoe het gaat met het voorkomen van deze zogeheten «bill shocks».
Deelt u de mening dat er behoefte is aan ten eerste een verplichting voor telecombedrijven om klanten te waarschuwen als er teveel dataverbruik is en ten tweede aan een optie voor consumenten om bij het afsluiten van contracten de mogelijkheid te hebben om bij overschrijding van de bundel het dataverbruik te laten blokkeren zoals de Europese regelgeving omtrent roaming? Zo ja, op welke wijze gaat u deze oplossingen in wet- en regelgeving verwerken?
Nee, de aanbieders hebben afgesproken de consument in een vroegtijdig stadium actief te waarschuwen per sms, bijvoorbeeld wanneer de consument 75% of 90% van zijn bundel heeft verbruikt. Daarnaast zijn er allerlei toepassingen voor consumenten beschikbaar om hun verbruik continue bij te houden. Als de consument het laten blokkeren van de mobiele internetdienst bij het overschrijden van de databundel, een bepaald bedrag of datavolume erg belangrijk vindt, dan kan hij een abonnement kiezen waarbij deze dienst wordt aangeboden. Als een consument een abonnement wil zonder buitenbundelkosten, dan zijn hiervoor ook alternatieven beschikbaar. Consumenten hebben niet dezelfde behoeften. Niet alle consumenten willen van mobiel internet worden afgesloten zodra zij hun bundel hebben overschreden.
Het bericht dat het bestuurscollege van Bonaire de beschermde status van het Bonaire national marine park inperkt |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving1 over de voorgenomen wijziging in de beschermde status van het Bonaire National Marine Park en het Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB)?
In de berichtgeving van Amigoe van 2 april jl. wordt de vrees uitgesproken dat door de herziening van het ROB ontwikkelingen worden toegestaan die negatieve gevolgen hebben voor de mariene biodiversiteit en het Bonaire Mariene Park. Het Openbaar lichaam Bonaire is verantwoordelijk voor een goed beheer, behoud en bescherming van het mariene park overeenkomstig de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de kaders van de ruimtelijke ordening. Wijzigingen in het beheer, als gevolg van bijvoorbeeld een herziening van het ROB of het toelaten van bepaalde ontwikkelingen in het Bonaire Mariene Park, kunnen alleen genomen worden na zorgvuldige afweging en met een goede onderbouwing.
Heeft u over deze plannen contact gehad met het bestuurscollege van Bonaire of de lokale natuurorganisaties, bijvoorbeeld in het kader van het natuurbeleidsplan voor de BES-eilanden?
Ambtelijk is contact geweest over de plannen van het bestuurscollege in het kader van de ontwikkeling van activiteiten in de kustzone van Bonaire.
Wanneer bent u van plan het natuurbeleidsplan BES naar de Kamer te sturen en de financiële gevolgen daarvan in de begroting te verwerken?
Het natuurbeleidsplan is op 23 april 2013 (Kamerstuk II 30 825, nr.191) aangeboden aan de Tweede Kamer. In het plan is aangegeven op welke wijze de 7,5 miljoen euro voor natuur in Caribisch Nederland besteed wordt. Deze middelen worden eenmalig toegevoegd aan de begroting van het ministerie EZ.
Kunt u bij het natuurbeleidsplan BES een overzicht geven van de voorgenomen ruimtelijk-economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden op de eilanden die een grote impact op de lokale natuur en in het bijzonder op het koraal hebben, zoals de aanleg van de pier die genoemd wordt in dit artikel?
In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland is geen overzicht opgenomen van voorgenomen ruimtelijke economische ontwikkelingen in en rondom de belangrijkste natuurgebieden van de eilanden. Het natuurbeleidsplan geeft het kader voor de door de eilanden op te stellen natuurplannen. In deze natuurplannen zullen de eilanden aangeven op welke wijze het beheer en behoud van natuur concreet wordt vormgegeven. In het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland staat de aanbeveling om mitigatie-, herstel- en compensatierichtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling op te nemen in de eilandelijke natuurplannen.
Is de opmerking waar in het artikel dat er een kritisch onderzoeksrapport is opgesteld over de mogelijke gevolgen van de aanleg van een nieuwe pier in het onderwaterpark? Kunt u dit aan de Kamer toesturen?
Ten behoeve van de vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES voor de aanleg van de pier in het onderwaterpark zijn drie rapporten opgesteld door het onderzoeksinstituut Caribean Research and Management of Biodiversity (CARMABI). Ten behoeve van de advisering over de gevolgen van de pier voor het mariene milieu en natuur is een rapport opgesteld door het Marien onderzoek instituut van Wageningen UR (IMARES). De rapporten treft u aan als bijlage2: Possible environmental effects of the construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire, October 2011; Environmental impacts associated with the planned expansion of Karel’s Beach Bar, Bonaire, November 2011; Evironmental impact assessment of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, august 2012; Kort advies ten aanzien van het optreden van effecten bij de aanleg en exploitatie van de uitbreiding van Karlel’s Pier, Bonaire, oktober 2012.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat de vergunning voor deze werkzaamheden moet verlenen? Op welke termijn gebeurt dit, en is er daarbij sprake van een Milieu Effect Rapportage of kunt u bij deze vergunningverlening aandringen op het schenken van aandacht aan de milieugevolgen van de eventuele bouw?
Voor de aanleg van een nieuwe pier in het Bonaire Mariene Park dienen op grond van de vigerende BES wet- en regelgeving verschillende vergunningen te worden aangevraagd bij verschillende instanties. De Minister van Infrastructuur en Milieu (Rijkswaterstaat) is verantwoordelijk voor vergunningverlening op grond van de Wet maritiem beheer BES. Het bestuurscollege van Bonaire is verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Verordening Natuurbeheer Bonaire en de Bouw- en woningverordening Bonaire.
Voor het verlenen van een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES moet de Minister van Infrastructuur en Milieu bij de beoordeling van de aanvraag de effecten van de aanleg en het gebruik van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu, de natuur, de veiligheid van de scheepvaart en het maritiem archeologisch erfgoed uitdrukkelijk in overweging nemen. Een Milieu Effect Rapportage (MER) is bij de aanvraag niet verplicht. Een vergunning kan geweigerd worden, indien één of meer belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang zouden komen door verlening van de vergunning. Deze beoordeling geschiedt voor het aspect natuur in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken. Gebleken is dat de effecten van het voorgenomen bouwwerk op het mariene milieu en natuur niet dusdanig zijn dat deze belangen op onoverkomelijke wijze in het gedrang komen. De vergunning is onder strikte voorwaarden verleend. De gestelde voorwaarden zijn onder andere bedoeld om mogelijke negatieve effecten van de aanleg en het gebruik op het mariene milieu en de natuur te voorkomen. Naast een vergunning op grond van de Wet maritiem beheer BES dient de initiatiefnemer in het bezit te zijn van alle overige benodigde vergunningen alvorens hij kan aanvangen met de aanleg van de nieuwe pier. Op welke termijn deze vergunningen verleend zullen worden, ligt aan het bestuurcollege van Bonaire.
Kent u het in het artikel aangehaalde rapport van onderzoeksbureau Carmabi over de schade aan het koraal, onder andere als gevolg van bouwactiviteiten? Is het raadzaam om bij nieuwe bouwactiviteiten aan de kust of op het water bij Bonaire steeds specifiek te kijken naar de gevolgen daarvan voor het koraal?
Ja, het rapport is bij mij bekend en als bijlage3 bijgevoegd (Environmental impact assessement of the Construction of a pier and its future usages near Karel’s Bar, Bonaire; Vermeij; august 2012). Bij iedere activiteit waarvoor een vergunning noodzakelijk is op grond van de Wet maritiem beheer BES zal door mij gekeken worden naar de effecten op het koraal. In aanvulling hierop werk ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu en het openbaar lichaam aan het uitvoeren van een Strategische Milieueffect Rapportage voor de kustzone van Bonaire. De rapportage zal inzicht geven over welke toekomstige activiteiten waar en op welke wijze plaats kunnen vinden zonder schade te berokkenen aan de natuur en het mariene milieu.
Heeft zulk onderzoek plaatsgevonden voor de in dit artikel2 omschreven projecten? Zo nee, kunnen Nederlandse kennisinstellingen, zoals het NIOZ of IMARES, daarbij een helpende hand bieden?
Ja, dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden door het instituut CARMABI en door IMARES.
Doet het meest recente bestemmingsplan voor de kust van Bonaire naar uw mening recht aan de waarde van ecosysteemdiensten, zoals kustbescherming, zoals omschreven in de recente studies van The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB)3 die gedaan zijn over het eiland? Is er in het ROB sprake van een goede balans tussen economie en natuur op de korte en de lange termijn?
Zie beantwoording onder 1.
Het meldpunt ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het meldpunt van de consumentenbond over ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen?1
Het staat de Consumentenbond vrij om een meldpunt op te zetten.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor de ontruiming van kamers in de langdurige zorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat zorginstellingen nabestaanden meerdere dagen de tijd moeten geven voor de ontruiming van de kamer? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor een dergelijk meldpunt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De branchevereniging Actiz heeft algemene voorwaarden opgesteld, die veel zorginstellingen hanteren. Hierin is ook opgenomen dat cliënten bij het komen wonen in een zorginstelling geïnformeerd worden over het leegruimen van de kamer bij verhuizing of overlijden. Ik ga er vanuit dat de cliënten hierover dus geïnformeerd worden.
In de beleidsregels, opgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit, is voorts opgenomen dat het verpleeg- of verzorgingshuis bij het overlijden van een cliënt maximaal 13 «mutatiedagen» heeft. Dit betekent dat de familie enige dagen de tijd heeft om de kamer leeg te ruimen.
Het is mij niet bekend hoeveel zorginstellingen een onredelijke termijn voor de ontruiming hanteren. Ik zal hierover navraag doen bij Actiz. Het zorgkantoor en de NZa zien toe op de toepassing van de ter zake doende regelgeving door de zorgaanbieder.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen zich niet houden aan de regelgeving dat nabestaanden een aantal dagen de tijd krijgen om een kamer te ontruimen na overlijden van een geliefde? Zo ja, hoeveel en welke zorginstellingen houden zich niet aan deze regelgeving? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden op de dag van overlijden of vlak voor de uitvaart van de overledene de kamer moet ontruimen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de situatie dat zorginstellingen dubbel geld vangen, doordat er binnen de 13 dagen iemand nieuw in een kamer gaat wonen? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
In principe zou dit niet kunnen gebeuren. De zorginstelling wordt bekostigd volgens het ZZP tarief van de cliënt die op de kamer woont. Bij overlijden van de cliënt ontvangt de zorginstelling een afwezigheidstarief voor maximaal 13 dagen, zolang de kamer leeg staat.
Deelt u de mening dat er onvoldoende toezicht gehouden wordt op zorginstellingen, omdat de problemen met de ontruiming van kamers in zorginstellingen weer via een meldpunt moet worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft geen regels gesteld wat betreft minimale of maximale ontruimingstermijn. De eerder genoemde 13-dagen-termijn heeft betrekking op het maximale aantal dagen dat instellingen een leegstandsdag in rekening kunnen brengen. De NZa houdt toezicht op het naleven van de WMG door aanbieders. Of aanbieders te vroeg een kamer ontruimen, valt niet onder die wet. Als zij dubbel zouden declareren, kan dat in strijd zijn met artikel 35 en 36 van de WMG. Of de NZa dan optreedt, hangt af van de ernst en omvang van het probleem.
De NZa heeft ten aanzien van dit mogelijke probleem geen onderzoeken gedaan sinds haar oprichting in 2006. Reden daarvoor is dat het risico op dubbele declaraties redelijk beperkt is, gezien het feit dat zorgaanbieders maximaal 13 dagen een mutatiedag in rekening kunnen brengen en het gegeven dat in geval van overlijden de nabestaanden altijd een aantal dagen de tijd nodig hebben om de kamer te ontruimen.
Ik zal de NZa echter vragen een en ander te onderzoeken, zonodig actie te ondernemen en mij hierover terug te rapporteren.
Waarom houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen actief toezicht op zorginstellingen of zij voldoen aan deze regelgeving? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel en welke zorginstellingen heeft de NZa de afgelopen 10 jaar ingegrepen omdat zij niet voldeden aan deze regelgeving? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de NZa actief toezicht houdt op zorginstellingen die zich niet aan de regelgeving houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
De uitzetting van een ernstig zieke vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de uitzetting van de ernstig zieke vreemdeling uit Togo, die al ruim elf jaar geleden als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland kwam?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik graag de gestelde beleidsmatige vragen.
Wanneer een vreemdeling zich gemotiveerd beroept op medische gronden die terugkeer in de weg staan, zal de IND aan Bureau Medische Advisering (BMA) onder meer vragen of de vreemdeling in staat is om te reizen en of er bij terugkeer van betrokkene een medische noodsituatie dreigt bij uitblijven van een benodigde behandeling. Indien laatstgenoemde situatie zich voordoet, wordt BMA tevens verzocht de vraag te beantwoorden of er behandelmogelijkheden zijn in het land waarnaar terugkeer dient plaats te vinden. Indien de vreemdeling niet in staat is om te reizen, of indien er bij terugkeer geen of onvoldoende behandelmogelijkheden beschikbaar zijn, wordt door de IND op grond van artikel 64 Vw 2000 aan de betreffende vreemdeling rechtmatig verblijf gegeven.
Wanneer lokale bestuurders aandacht vragen voor een individuele zaak en mij verzoeken gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid, is dat voor de IND aanleiding het dossier van de betreffende vreemdeling te lichten, de aangedragen informatie te wegen en met advies voor te leggen. Op deze wijze is geborgd dat het (lokale) maatschappelijk belang kan worden meegewogen in het geheel van alle relevante factoren. Ik wil erop wijzen dat dit belang op zichzelf nooit tot verblijfsrecht kan leiden; het nemen van een beslissing plaats vindt tegen de achtergrond van het geldende beleid en het volledige dossier.
Ik heb in het debat over de regeling langdurig verblijvende kinderen aangegeven dat «worteling» niet het perspectief is van waaruit de regeling is vorm gegeven. «Worteling» is een begrip dat nauwelijks in objectieve criteria is te vatten en vormt als zodanig dan ook geen onderdeel van de beoordeling van een zaak. Daarnaast is in algemene zin de verblijfsduur nooit een zelfstandig criterium in de beoordeling van een aanvraag.
Hoe komt het dat de totale duur van de verblijfsprocedures van deze man ruim elf jaar lang kan duren? Waarom is de overheid in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank dat deze man mocht blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht of in Togo de benodigde medische zorg aanwezig is voor getraumatiseerde jongeren met angsten en depressies? Is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan het standpunt van het College van Burgemeester & Wethouders en de meerderheid van de Zwolse gemeenteraad dat deze man goed is geïntegreerd, als kind geworteld is geraakt in deze maatschappij, wegens zijn gezondheidstoestand altijd uitstel heeft gekregen van vertrek en uitzetting wegens zijn posttraumatische stressstoornis deze gezondheidstoestand zal doen verslechteren? Waarom heeft u aan hun oproep geen gehoor gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat asielkinderen die vanaf hun 15e in Nederland wonen na ruim elf jaar verblijf net zo geworteld en geïntegreerd zijn als de kinderen die onder de regeling langdurig verblijf kinderen vallen en dat uitzetting van deze adolescenten, vooral als zij ernstig ziek zijn, ook ernstige schade kan opleveren? Zo ja, is hier in deze zaak rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze zaak nog eenmaal goed te herzien en gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
De berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18000 rekeninghouders loost |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18.000 rekeninghouders, zowel particulieren als zakelijke klanten, loost met de melding dat «Deutsche Bank niet de geschikte bank voor u is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Deutsche Bank Nederland deze klanten op straat zet, en daarbovenop ook nog steeds een boete blijft eisen, gelet op de uitspraak van de topman van de bank: «Ik kan dat niet kwijtschelden, want het zijn financieringskosten die wij gemaakt hebben. Dan schrijf ik een blanco cheque uit. Als boeterente moet worden betaald, kijken we of we daar uit kunnen komen»? Deelt u voorts de mening dat klanten van banken niet de dupe mogen worden van het eenzijdig wijzigen van de voorwaarden en dat alle klanten die nu gedwongen worden te vertrekken alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken naar een andere bank? Welke middelen heeft u of de Nederlandsche Bank (DNB) om de bank hiertoe te dwingen?
Deutsche Bank kan, op het moment dat de looptijd van (één van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpassen. Dit betreft een nieuwe financieringsovereenkomst die Deutsche Bank en de klant vrij zijn om aan te gaan op basis van het beginsel van contractsvrijheid. Door de huidige strategiewijziging van Deutsche Bank kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terechtkomen. Samen met deze klanten zal Deutsche Bank naar een individueel passende oplossing moeten zoeken. Bij oplossingen kan worden gedacht aan ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeterentes. Voor wat betreft de rol van boeterentes en de specifieke situatie bij Deutsche Bank verwijs ik naar mijn beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z02114. Voor de rol van de Nederlandsche Bank (DNB) verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervraag 6 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z00669. Ik ben niet bekend met de exacte invulling van de afspraken die Deutsche Bank met LTO heeft gemaakt. Wel heeft Deutsche Bank eerder reeds aangegeven dat een passende oplossing voor de klant onder andere kan betekenen dat de financiering van één van de leningdelen wordt verlengd. In een interview zegt de CEO van Deutsche Bank Nederland, de heer Hoving, hierover: «We houden er rekening mee dat een aantal van deze groep klanten nog lang aan ons verbonden blijft.»2
Waarom komt Deutsche Bank haar toezegging aan LTO niet na om leningen, indien nodig, te verlengen? Is dat geen extra reden om klanten boetevrij te laten vertrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de topman in het licht van de gedwongen overstap van de 28.000 klanten van ABN Amro, een portefeuille die de staatsbank op last van »Brussel» moest verkopen: «Wij zijn dus niet de juiste bank voor het merendeel van deze klanten. Zij hebben een andere aanpak en andere systemen nodig, een andere bank. Met 5.000 klanten, die goed zijn voor 65 procent van de inkomsten, willen we door. Die passen bij waar wij als bank goed in zijn.»? Erkent u dat er bij de gedwongen verkoop destijds fouten zijn gemaakt en dat het onverstandig was 17 regiokantoren van ABN Amro en de Hollandse Bank Unie te verkopen aan Deutsche Bank? Welke maatregelen neemt de Nederlandse overheid om de door deze fout getroffen bedrijven en particulieren te compenseren voor de geleden schade, zoals de boete?
In 2007 heeft Fortis, in het kader van de overname van ABN AMRO, ingestemd met de door de Europese Commissie opgelegde afstoting van ABN AMRO-dochter HBU. Fortis heeft uiteindelijk Deutsche Bank bereid gevonden om HBU van haar over te nemen. Deutsche Bank wilde een positie verwerven in de Nederlandse markt voor zakelijke kredietverlening. De overname van HBU is Deutsche Bank echter fors tegengevallen. De significant verslechterde marktomstandigheden vanaf 2008 hebben ertoe geleid dat Deutsche Bank NL niet in staat is gebleken om met de door haar overgenomen onderdelen van ABN AMRO en HBU winst te maken. «Wij maakten verlies op deze portefeuille, enkele honderden miljoenen in de afgelopen 3 jaar»3, aldus Hoving. Als gevolg hiervan heeft Deutsche Bank voor de ingezette strategiewijziging gekozen. Het betreft hier een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing. Het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank of in de contractuele relatie tussen een bank en haar klanten. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing.
Heeft u naar aanleiding het recent gevoerde algemeen overleg nog contact gehad met Deutsche Bank Nederland? Wat heeft dit contact opgeleverd?
Er is de afgelopen weken op ambtelijk niveau regelmatig contact geweest met Deutsche Bank Nederland. Hierin zijn mijn zorgen en de zorgen van de Kamer nadrukkelijk overgebracht. Hoving zegt hierover het volgende: «Wij voelen de zorgplicht en beseffen dat we coulant moeten zijn».4 Hieruit leid ik af dat Deutsche Bank zich goed bewust is van haar verantwoordelijkheid om te komen tot passende oplossingen per klant. Zelf spreek ik op zeer korte termijn met de heer Hoving. Ik zal er tijdens dit gesprek nogmaals op aandringen dat er daadwerkelijk, per geval, tot een passende oplossing wordt gekomen en dat ik dit proces nauwlettend zal blijven volgen.
Bent u bereid – gezien de onzekerheid in de markt – deze vragen met spoed te beantwoorden en uw antwoord uiterlijk dinsdag 16 april a.s. om 12:00 uur naar de Kamer te zenden?
Ja.
Het bericht dat de gemeente Heerhugowaard fotoherkenningsapparatuur inhuurt om bijstandsgerechtigden op internet op te sporen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren om op internet vakantiefoto’s van bijstandsgerechtigden op te sporen, zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, op basis van welke wetten en regels is deze inzet gestoeld? Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in het wetboek van strafvordering artikel 126g?1 2
Vooralsnog is niet gebleken dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inzetten voor de bestrijding van fraude met bijstand zonder vermoeden. De constatering dat gemeenten fotoherkenningsapparatuur inhuren of inzetten om op het internet vakantiefoto's van bijstandsgerechtigden op te sporen, is voor zover nu bekend, onjuist. Gemeenten maken wel gebruik van Suwinet en openbare (sociale) bronnen, zoals Hyves en Facebook, bij zowel het voorkomen als het bestrijden van oneigenlijk- gebruik en/of misbruik van sociale voorzieningen. Dat gebeurt echter niet door het inhuren of gebruiken van fotoherkenningsapparatuur.
Artikel 126g in het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreft de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Hiervan is sprake indien het al dan niet heimelijk observeren van een persoon tot gevolg kan hebben dat er een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen. Daarbij is een aantal elementen van belang, zoals de duur, de intensiteit en het gebruik van technische hulpmiddelen bij het observeren. De officier van justitie zal daarom per geval moeten beoordelen tot welk resultaat de voorgenomen observatie met gebruik van openbare (sociale) bronnen zou kunnen leiden, om te bepalen of er sprake is van observatie in de zin van artikel 126g Sv.
Hoeveel bijstandsgerechtigden in Nederland zijn reeds gevolgd op internet met behulp van fotoherkenningsapparatuur en in welke gemeenten?
Ik verwijs graag naar mijn antwoord op vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van fotoherkenningsapparatuur? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?
Voor zover bekend wordt er geen fotoherkenningsapparatuur ingezet voor het opsporen van bijstandsfraude zonder vermoeden van fraude. Voor het raadplegen van openbare bronnen in het kader van toezicht en controle (bestuursrecht), is geen toestemming nodig van de officier van justitie.
Het Landelijk Kenniscentrum Handhaving ontwikkelt een drietal handreikingen «internetonderzoek», ten behoeve van gemeenten. Het betreft handreikingen over de werkprocessen, de inrichting van de ICT en de juridische kaders. In de handreikingen staan adviezen over hoe verantwoord en efficiënt om te gaan met het gebruik van internet voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, waaronder het toezicht. De handreikingen over werkprocessen en de inrichting van de ICT zijn reeds beschikbaar. De handreiking «juridische kaders» komt beschikbaar in de tweede helft van 2013.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet dergelijke hulpmiddelen?3
Indien de toepassing valt binnen artikel 126g Sv bepaalt de officier van justitie, met inachtneming van het gestelde in artikel 126g, vierde lid, hoelang de inzet van opsporingsmiddelen duurt. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inhuur van fotoherkenningsapparatuur te rechtvaardigen bij de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden? Kunt u dit toelichten?
De officier van justitie beoordeelt per geval of de signalen, feiten en omstandigheden voldoende concreet zijn om een observatie te rechtvaardigen. Toepassing van artikel 126g Sv kan alleen plaatsvinden in geval van verdenking van een misdrijf.
Hoe verhoudt de inzet van fotoherkenningsapparatuur om bijstandsfraude op te sporen zich tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van strafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake, maar fotoherkenningsapparatuur wordt, voor zover we weten, niet benut.
Acht u de inzet van fotoherkenningsapparatuur proportioneel en subsidiair en hoe verhoudt dit zich tot methodes en technieken voor opsporing van bijstandsfraude?
De beslissing tot het inzetten van fotoherkenningsapparatuur is afhankelijk van de ernst van de zaak. In het kader van de opsporing van bijstandsfraude zal dit alleen als onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek worden ingezet.
Het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Krijgt u ook meldingen binnen dat zorginstellingen gedwongen worden om (meerdere) kwaliteitskeurmerken te kopen als eis van de zorgkantoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de meldactie Regelarme zorg zijn diverse meldingen ontvangen over de eis van zorgkantoren bij de zorginkoop dat zorginstellingen een kwaliteitskeurmerk moeten hebben. Zorgkantoren willen een borging van de kwaliteit bij de inkoop. In alle gevallen ging het om het HKZ-certificaat.
Meldingen over meerdere kwaliteitskeurmerken voor één instelling heb ik niet gekregen.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die aangaf dat het niet in de visie past om certificering voor zorgaanbieders verplicht te stellen? Wat is uw visie hierover? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja. Ik ben het daar ook mee eens.
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen (verder: Kwaliteitswet) ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg bij de zorgaanbieders. Artikel 3 van de Kwaliteitswet stelt dat de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze dient te organiseren, de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel moet voorzien, en voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling zorg draagt, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Volgens artikel 4 omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Ofwel: zorginstellingen zijn op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Een keurmerk of certificaat kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet, en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem kan, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, zeer wel bijdragen aan het goed functioneren van de gehele organisatie en aan de kwaliteit van zorg. Certificering van een kwaliteitssysteem kan dus goed aansluiten op de vigerende wet- en regelgeving maar mag echter nooit een doel op zich worden. Het moet vooral ook werkbaar blijven. De vereisten en lasten van certificering dienen in verhouding te staan tot de doelen.
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.
In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd moet worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en dat zorginstellingen niet opgezadeld moeten worden met dure keurmerken, waarvan is aangetoond dat die niet leiden tot een betere kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt, ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg, en daarmee tot het waarborgen van de kwaliteit van de zorg, bij de zorgaanbieders. Op grond van de Kwaliteitswet is de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie om hier op toe te zien. Anders dan u in uw vraag verondersteld is de borging van kwaliteit van zorg niet primair de verantwoordelijkheid van de IGZ.
Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV die aangaf dat er met normen van verantwoorde zorg gewerkt moet worden en zorginstellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen voor certificering? Deelt u de mening dat door het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de materiële controle van zorgkantoren, er voldoende gekeken wordt naar de normen van verantwoorde zorg, waardoor er geen certificering nodig is? Zo nee, waarom niet?2
Ja, ik ken de uitspraak van mijn ambtsvoorganger. De mening dat er echter geen certificering nodig zou zijn, deel ik niet. In mijn antwoord op vraag 2. heb ik dit beargumenteerd.
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het beleid van keurmerken zich met de totstandkoming van het Kwaliteitsinstituut? Wilt u uw antwoord toelichten?
Keurmerken zijn een aangelegenheid van de partijen in het veld zelf. Het Kwaliteitsinstituut is onder meer opgericht om het veld te stimuleren gezamenlijk professionele standaarden, indicatoren en meetinstrumenten te ontwikkelen op het gebied van kwaliteit. Door het veld en vóór het veld dus. Ik kan mij voorstellen dat als de veldpartijen in de langdurige zorg gezamenlijk tot een indicatorenset weten te komen die een beter beeld geeft van de stand van de kwaliteit van de te leveren en geleverde zorg binnen een instelling, bij zorgkantoren de behoefte aan een keurmerk zal verminderen cq. de lasten uit hoofde daarvan minder groot worden ervaren.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend hoeveel en welke zorgkantoren bij de zorginkoop keurmerken verplicht stellen? Zo ja, wilt u een overzicht hiervan naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland wijst uit dat alle zorgkantoren in lijn met de Zorginkoopgids AWBZ van alle te contracteren zorginstellingen vragen dat zij een werkend kwaliteitssysteem hebben. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat een certificaat of keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet.
Vindt u het niet tegenstrijdig dat zorgkantoren een andere visie hanteren dan eerder beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen tegenstrijdigheid tussen mijn visie, de visie van mijn ambtsvoorganger en die van de zorgkantoren. Wij delen immers allen dezelfde visie, dat voor de veelal kwetsbare cliënten optimale kwaliteit van zorg moet worden ingekocht.
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke redenen kiest u ervoor om via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct te verwijzen naar de HKZ website (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)?4
Dat via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct wordt doorgelinkt naar de HKZ website is niet correct. Ik dank de vragensteller voor haar kritische opmerkzaamheid. De onjuistheid is inmiddels hersteld. De bezoeker van de website wordt nu doorverwezen via de juiste link naar www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector . Deze site biedt onafhankelijke informatie over de verschillende soorten keurmerken.
Met welke redenen kiest u ervoor geen onafhankelijke informatie te verstrekken over de verschillende soorten keurmerken en reclame te maken voor één certificatie-instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.
Het bericht ‘Actie ANWB tegen tolvignet België’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Actie ANWB tegen tolvignet België»?
Ja.
Is het waar dat België voornemens is een tolvignet in te stellen voor de Belgische wegen? Zo ja, per wanneer zou dit tolvignet worden ingesteld?
Ja. De plannen zijn voorzien voor 2016.
Deelt u de mening van de ANWB dat «wildgroei van tolsystemen en stickers om door Europa te rijden» moet worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet? Wat kunnen de gevolgen van deze «wildgroei» volgens u zijn?
Ik ben het met de ANWB eens, dat het onwenselijk is om in Europa veel verschillende tolsystemen en vignetten te hebben. Door te werken aan meer uniformiteit in Europa, zoals met de EETS-richtlijn (European Electronic Toll Service) en de Mededeling richtsnoeren lichte particuliere voertuigen wordt beoogd, kan een wildgroei worden tegengegaan. Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie om de EETS een realiteit te laten worden, waarbij tolsystemen voor vrachtwagens boven de 3,5 ton en voertuigen voor het vervoer van 9 personen of meer interoperabel moeten zijn.
Invoering van een vignet moet passen binnen het kader zoals de Europese Commissie dit heeft uiteengezet in de genoemde mededeling van 14 mei 2012. Zoals in het BNC-fiche van deze mededeling (Kamerstuk 22 122, nr. 1432) is aangegeven, hecht Nederland eraan dat een keuze voor een dergelijk systeem ook in de toekomst niet door de Commissie kan worden voorgeschreven, maar dat dit tot de volledige vrijheid en bevoegdheid van de lidstaat blijft behoren (subsidiariteit). De gevolgen voor gebruikers van de verschillende vignetten zullen meevallen, nu met de mededeling een kader wordt gegeven om de non-discriminatie en evenredigheid van de vignetten voorop te stellen. Daarbij wordt in de mededeling onder andere ingegaan op de toegankelijkheid van (informatie over) de vignetten.
In hoeverre worden grenswerkers, die reeds hinder kunnen ondervinden van verschillen in regelgeving tussen Nederland en België op fiscaal gebied en ten aanzien van sociale zekerheid, verder belemmerd door het Belgisch voorstel een tolvignet in te voeren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de situatie van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, voor wie de enige verbindingsmogelijkheid met de rest van Nederland de toltunnel is?
Nieuw in de eerder bekend gemaakte plannen is dat iedereen die gebruik wil maken van de wegen in België, hiervoor zal moeten betalen. Dit zal leiden tot een lastenverzwaring. De praktische hinder zal beperkt blijven nu het aanschaffen van het vignet via internet kan en het vignet zelf elektronisch is. Vooralsnog is niet duidelijk welke wegen het betreft, aangezien de architectuur voor het wegenvignet nog niet definitief is vastgesteld.
De inwoners van grensgebieden en grenswerkers zullen meer dan de rest van Nederland met regelmaat de grens naar België oversteken. Verwacht wordt dat er een keuze aan vignetten komt, zoals een jaarvignet, een twee maandenvignet en een tien dagenvignet.
In hoeverre de inwoners van Zeeuws Vlaanderen een jaarvignet moeten kopen of beter een andere keus kunnen maken is afhankelijk van het individuele rijpatroon, de woonplaats en of er sprake is van woon-werkverkeer over de grens. Voor sommigen zal het lonen vaker gebruik te maken van de Westerscheldetunnel, terwijl anderen beter af zullen zijn met een vignet voor langere duur.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over de gevolgen van deze maatregel voor de inwoners van de Nederlandse regio’s die grenzen aan België? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Ik heb contact gehad met mijn Vlaamse collega Hilde Crevits, de Minister van Mobiliteit en Openbare Werken. We hebben elkaar op 27 februari 2013 nog gesproken. Dit gesprek ging ook over de Belgische plannen voor de invoering van een kilometerheffing en een vignet. In het gesprek is nader ingegaan op de wens van Vlaanderen dat ook Nederland een kilometerheffing invoert, opdat Nederland en België hiermee gezamenlijk kunnen optrekken. Ik heb aangegeven dat Nederland niet voornemens is een kilometerheffing in te voeren en voorts wat onze zorgen zijn omtrent het Belgische voornemen.
De Belgische plannen komen daarnaast aan de orde in de werkgroep beprijzing van de Benelux Unie. Van Belgische zijde nemen hieraan naast de federale overheid ook de 3 gewesten deel. Nederland heeft onlangs gevraagd om het plannen van een volgende bijeenkomst, die naar verwachting voor de zomer zal plaatsvinden.
Mocht uit dit overleg blijken dat er nadere ontwikkelingen rond het vignet gemeld kunnen worden, dan zal ik u daarvan uiteraard op de hoogte stellen.
Zo nee, bent u voornemens deze kwestie alsnog te bespreken met uw Belgische collega? Tijdens welke gelegenheid gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 5.
Hulp van Nederland bij de herfinanciering van de staatsschuld van Aruba |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Nederland helpt Aruba bij herfinanciering staatsschuld»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse regering bereid is zich in te schrijven voor obligatieleningen ten behoeve van de Arubaanse staatschuld?
Het financiële protocol is een uitwerking van het overkoepelende samenwerkingsprotocol dat Nederland en Aruba in 2011 sloten met als doel om op basis van een gelijkwaardige relaties en onderling vertrouwen de samenwerking een nieuwe impuls te geven.
Zowel Curaçao als Sint Maarten kennen de mogelijkheid van een lopende inschrijving als daarvoor aan de voorwaarden uit de Rijkswet financieel toezicht is voldaan. Met Aruba is in 2011 afgesproken dat de mogelijkheden tot een lopende inschrijving zullen worden onderzocht. Nederland zal de mogelijkheden voor een door Aruba gevraagde inschrijving (laten) beoordelen op in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingcapaciteit. Nederland behoudt zich bij het niet voldoen aan deze criteria het recht om niet in te schrijven.
Kent u de notitie «feestvierend ten onder gaan» uit 2012, afkomstig van de politieke partij MEP? Wat is uw conclusie naar aanleiding van deze notitie?
Ik heb kennis genomen van de inhoud van de notitie van de oppositiepartij over de financiële situatie van Aruba. Het is aan de regering van Aruba om hierop te reageren.
Kunt u tevens aangeven of u Aruba op dit moment financieel stabiel acht? Ook in het licht van de zorgen van de MEP?
Zoals aangegeven ben ik bekend met de informatie van de oppositie. Aruba is zelf verantwoordelijk voor de financiële stabiliteit. De Arubaanse regering heeft richting Nederland aangegeven begrotingsregels in de Staatsregeling te verankeren en een College van Advies in te stellen dat zal toezien op de naleving van deze regels. Dit kan bijdragen aan beter begrotingsbeheer. Een eventuele inschrijving van Nederland op een obligatielening zal zoals gezegd te zijner tijd beoordeeld worden aan de hand van de criteria zoals ik heb genoemd bij vraag 2. De financiële stabiliteit en de terugbetalingcapaciteit van Aruba zal daar een belangrijk onderdeel van uitmaken.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat Aruba bezig is om haar economische groei te creëren door het hebben van een begrotingstekort en het laten oplopen van de staatsschuld?
Aruba is een autonoom land in het Koninkrijk dat een eigen financieel en economisch beleid voert. Het is de verantwoordelijkheid van de regering van Aruba om toe te zien op houdbare overheidsfinanciën, met de staten als controlerend orgaan.
Kunt u garanderen dat de voorwaarden voor deugdelijk financieel beleid daadwerkelijk en kritisch getoetst zullen worden bij elke nieuwe obligatie-uitgifte?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven óf en zo ja, wanneer Aruba kan gaan beginnen met het aflossen van de staatschuld door deze constructie?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer Aruba een verzoek gaat doen op Nederland voor inschrijving op een openbare obligatielening van Aruba. Aruba maakt daar zelf beleidsmatige financieringskeuzes in. De exacte uitwerking van dit protocol moet overigens nog plaatsvinden alvorens daadwerkelijk een eerste verzoek ter beoordeling kan worden aangenomen tot inschrijving op een openbare aanbieding van een obligatielening van het land Aruba.
Is er met deze financieringsconstructie geen risico dat Aruba juist meer schulden gaat maken, omdat de rentelast gaat afnemen?
Onderdeel van de afspraken met Aruba is dat Aruba de door een eventueel rentevoordeel vrijgekomen gelden inzet voor de nominale verlaging van de staatsschuld. Het is correct dat indien een land a priori voldoet aan de rentelastnorm zoals deze bijvoorbeeld geldt voor Curaçao en Sint Maarten, er in opzet meer geleend kan worden bij een lagere rentestand. Het eerdere antwoord op vraag 2 is hier eveneens van toepassing. In de verdere uitwerking zal dan ook moeten blijken in welke mate Aruba al dan niet voldoet aan de in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën.
Heeft u er vertrouwen in dat het nog op te richten College van Advies adequaat zal toezien op naleving van het begrotingsbeleid?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor het inrichten van het horizontale toezicht op zijn begrotingsbeleid. Oprichting van instituties en organen in de horizontale keten van Aruba die kunnen bijdragen aan de versterking van een duurzaam begrotingsbeleid beschouw ik als een positieve ontwikkeling.
Waarom hoeft Aruba niet te vallen onder het toezicht van het College Financieel Toezicht?
Aruba is sinds het verwerven van de Status Aparte in 1986 een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Aruba is sindsdien financieel zelfstandig zonder een beroep te hebben gedaan op een traject tot schuldsanering, zoals het geval was bij het voormalige land Nederlandse Antillen teneinde voor de nieuwe landen een gezonde financiële startpositie te creëren. Het land Aruba kent daarmee geen toezichtarrangement zoals geldt voor Curaçao en Sint-Maarten. Ik wil de komende tijd samen met Aruba bekijken hoe we de beoordeling vanuit Nederland van een inschrijving op een openbare aanbieding precies gaan vormgeven.
De salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de motie-Omtzigt van 11 oktober 2012 over de salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren met algemene stemmen is aangenomen op diezelfde dag?1
Herinnert u zich nog dat u op 30 januari 2013 tijdens een algemeen overleg zei: «De heer Omtzigt heeft gevraagd om antwoord op zijn Kamervraag over de positie van EU-ambtenaren. Ik heb wat langer nodig gehad om die vraag te beantwoorden dan de normale termijn – ik heb dan ook uitstel gevraagd aan de Kamer – omdat dit een van de onderwerpen is die zich heel makkelijk lenen om op allerlei manieren gebruikt en ook misbruikt te worden. Ik wil niet dat iemand ons kan verwijten dat wij verkeerde cijfers hebben gebruikt. Ik wil dit heel precies uitzoeken. Dat heeft geleid tot een behoorlijke discussie met de Europese Commissie, omdat je dan ook dingen met elkaar vergelijkt die niet altijd even goed vergelijkbaar zijn. Omdat we het zo precies mogelijk wilden doen, hadden we wat meer tijd nodig. De heer Omtzigt zei het antwoord te willen hebben voordat het debat met de premier plaatsvindt over de top. Ik geloof dat we kunnen toezeggen dat de Kamer die gegevens voor dat debat ontvangt.»?2
Bent u er dus van op de hoogte dat als toezegging genoteerd werd: «De minister zal de gevraagde informatie over de arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren voor het plenaire debat over de Europese Raad die plaatsvindt op 7 en 8 februari aan de Kamer zenden.»?
Herinnert u zich dat u pas op 1 maart 2013 antwoordde op die vragen3 en daarbij het totaal ontwijkende antwoord gaf: «De toelagen van Commissieambtenaren kunnen een substantieel deel uitmaken van een inkomen, maar zijn veelal persoonsgebonden. Het is wel duidelijk dat het aantal EU-ambtenaren dat netto meer verdient dan de Nederlandse minister-president veel groter zal zijn dan drieduizend. Maar hoeveel, is moeilijk na te gaan. Het kabinet zal hierover in contact treden met de Commissie.»?
Bent u voor het beantwoorden van de vragen in overleg getreden met de Europese Commissie of niet?
Wanneer bent u voor het eerst hierover in contact getreden met de Europese Commissie en kunt u aangeven wanneer u een netto-netto vergelijking aan de Kamer kunt doen toekomen en kunt aangeven hoeveel EU-ambtenaren netto meer verdienen dan de Nederlandse minister-president (Balkenendenorm, maar dan exclusief bijtelling gepantserde dienstauto en inclusief alle andere bijtellingen) en hoe die berekening tot stand gekomen is?
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien het feitelijk een herhaling betreft van vragen die al maanden bekend zijn bij u?