Het bericht “Met vaststellen van nieuwe blootstellingsnormen voor asbest per 1 juli 2013 de bestaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden” |
|
Henk van Gerven , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Onderkent u dat met het vaststellen van nieuwe blootstellingsnormen voor asbest per 1 juli 2013 de bestaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden?1
Voor de meest voorkomende saneringen, het verwijderen van hechtgebonden asbestcementproducten die als enige asbestsoort chrysotiel bevatten, wordt verwacht dat de huidige werkwijze nog steeds zal voldoen2. Dit geldt niet voor de verwijdering van niet-hechtgebonden asbest. Om het beoogde beschermingsniveau te bereiken zullen de werkmethoden moeten worden aangepast. Dit wordt op dit moment voorbereid onder leiding van beheersstichting Ascert.
U noemt de datum 1 juli 2013. Bij het uitwerken van de verlaging van de grenswaarden in werkmethoden, werkprocessen en normen (bijvoorbeeld op het gebied van meetmethoden) binnen Ascert en het NEN is gebleken dat er diverse technische vragen zijn gerezen over de wijze waarop de verlaagde grenswaarde bereikt kan worden. Ook de SER heeft mij recent gevraagd de invoering van de nieuwe grenswaarden van asbest uit te stellen in verband met signalen dat er meer tijd nodig is voor de praktische uitwerking. Omdat ik hecht aan een zorgvuldige uitwerking heb ik naar aanleiding daarvan besloten de invoering van de nieuwe grenswaarden uit te stellen tot 1 januari 2014.
Onderschrijft u de stelling uit het onderzoek/ de zelftest2 dat werkgevers en werknemers in de asbestbranche een vals besef van veiligheid hebben en de feitelijke blootstellingsrisico’s van asbest ernstig onderschatten? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarop baseert u uw stellingname?
De risico’s van het beroepsmatig blootgesteld worden aan asbest worden regelmatig onderschat. De Inspectie SZW inspecteert en treedt handhavend op indien daar aanleiding toe bestaat. De Inspectie SZW treedt af en toe op tegen aannemers die hun medewerkers zelfs willens en wetens blootstellen aan asbest, dus zonder enige beschermingsmaatregelen.
Maar ook wanneer er gebruik gemaakt wordt van beschermingsmiddelen of andere beheersmaatregelen vindt dit niet altijd verantwoord plaats. Zo toont de beschreven zelftest aan dat het van groot belang is dat het masker goed op het gelaat van de gebruiker past.
Naast haar handhavende taak heeft de Inspectie in nauwe samenwerking met de branche een zogenaamde Zelfinspectietool ontwikkeld. Dit is een digitaal instrument dat werknemers voorlichting geeft over belangrijke arbeidsrisico’s bij asbestverwijdering.
Verder loopt momenteel een door mij gesubsidieerd project van de brancheverenigingen VERAS (Vereniging voor Aannemers in de Sloop) en VVTB (Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen) gericht op het versterken van de arbeidsveiligheidscultuur. Binnen dit project worden interventies ontwikkeld die het veiligheidsbewustzijn en veilig gedrag van asbestverwijderaars stimuleren.
Zullen huidige adembeschermingsmiddelen voldoen aan de norm als de nieuwe verlaagde grenswaarden per 1 juli 2013 worden ingevoerd? Zo ja, welke wel en welke niet meer?
Het verlagen van de grenswaarden verandert niets aan de normen waaraan ademhalingsbeschermingsmiddelen dienen te voldoen. Deze normen verwijzen niet naar specifieke grenswaarden.
Is het waar dat formeel gezien kan worden betwijfeld of asbestsaneringen met de huidige adembeschermingsmiddelen nog mogen worden uitgevoerd? Zo ja, wat is daarvoor uw oplossing, om te voorkomen dat alle saneringen moeten worden stilgelegd? Zo nee, garandeert u dat bij correct gebruik van de beschermingsmiddelen geen blootstelling plaats vindt?
Indien op dit moment bepaalde handelingen leiden tot een blootstelling tot boven de nieuwe grenswaarden, dan zal na het invoeren van deze nieuwe grenswaarden de blootstelling bij deze handelingen moeten worden verlaagd. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt. Het inzetten van (zwaardere) ademhalingsbescherming is zeker niet het enige en niet het eerste middel wat moet worden ingezet. Het is mogelijk dat voor bepaalde specifieke activiteiten binnen een asbestsanering geen persoonlijke beschermingsmiddelen bestaan die voldoende beschermend zijn, uitgaande van de concentratie asbest in de lucht die door het verrichten van de activiteit op de huidige wijze te verwachten is. De oplossing is aanpassing van de werkwijze (gericht op emissiebeperking). Dit kan ook een impuls zijn voor innovatie in de asbestsanering.
Het te verwachten effect van de verschillende manieren om de blootstelling te verlagen wordt de komende maanden op verzoek van de asbestbranche en met financiering van mij in kaart gebracht door TNO.
Is het waar dat vanaf 1 juli 2013 bij een sanering vanaf de grens van klasse 2 of 3, de toekomstige Grenswaarde in de schone ruimte bij het gebruik van een H13 HEPA filter, fors kan worden overschreden en dat dat betekent dat bij alle klasse 3 werkzaamheden is te verwachten dat de Grenswaarde buiten het containment overschreden zal gaan worden? Zo ja, welke aanpassingen van de eisen aan de inrichting van het containment en/of de kwaliteit van de gebruikte filtratie heeft dat tot gevolg?
Op dit moment worden de werkvoorschriften bezien op benodigde aanpassingen door de branches en de beheersstichting op het gebied van asbest. Dit moet leiden tot een vernieuwd certificeringsschema SC530, dat op advies van het College van Deskundigen is opgesteld. Ik ga er van uit dat zij een aanpassing van het containment indien nodig zullen meenemen.
Is het waar dat uit verschillende onderzoeken en ervaringen van de Inspectie SZW blijkt dat teveel bedrijven niet voldoen aan deze wetgeving? Zo ja, om welk percentage van de bedrijven gaat het?
Uit het meest actuele inspectierapport «Asbest: stof tot nadenken»(2011)4 , bleek dat op 55% van de plekken waar asbest werd gesaneerd handhavend is opgetreden door de Inspectie SZW. Bij 50 bedrijven, die geselecteerd zijn vanwege het aantal en de ernst van de bij dit bedrijf eerder geconstateerde overtredingen, is bij 66% van de locaties handhavend opgetreden. Deze percentages geven aan dat de wet- en regelgeving nog steeds te vaak wordt overtreden.
Het aantal bedrijven dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving moet naar beneden. Asbest is een gevaarlijke stof waar werknemers en burgers zorgvuldig mee om moeten gaan. Zoals eerder is aangegeven, is er sinds januari 2012 daarom sprake van een intensivering van de inspectieactiviteiten gericht op de asbestsector door de vorming van een asbestinspectieteam waarin inspecteurs voltijds met de asbestproblematiek actief zijn. Bij de uitvoering van deze inspectieactiviteiten richt de Inspectie SZW zich steeds meer op de bedrijven waarvan de Inspectie vermoedt dat zij de regels niet goed naleven. Ik zal rond de zomer een rapportage van de Inspectie SZW aanbieden aan de Tweede Kamer met meer recente inspectiegegevens.
Is het waar dat bedrijven de wetten en regels rond gevaarlijke stoffen ingewikkeld vinden? Zo ja, welke regels worden door bedrijven als onduidelijk of te ingewikkeld ervaren aangaande asbestverwijdering?
Dit hangt sterk af van het bedrijf. In zijn algemeenheid is het beeld dat met name sommige MKB-bedrijven regels ingewikkeld vinden; dit geldt ook voor de regels rond gevaarlijke stoffen.
De asbestregelgeving is uitgebreid en gedetailleerd. Dit biedt enerzijds een bepaalde duidelijkheid, maar kan daardoor ook complex overkomen.
De regelgeving op het gebied van asbestverwijdering is mede door de betrokkenen in de asbestbranche zelf vormgegeven in de certificeringsschema’s (SC 530 en 540) en NEN normen. De diverse partijen in het College van Deskundigen en de normcommissies kunnen samen inzetten op het begrijpelijk opstellen van de schema’s en normen.
Het meetellen van het persoonsgebonden budget in box 3 |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het persoonsgebonden budget (PGB) dat op 1 januari op een aparte rekening staat, wordt meegeteld bij de bezittingen dan wel schulden in box 3?
Ja. Overigens hoeft dit PGB niet op een aparte rekening te staan.
Bent u ermee bekend dat als gevolg van het later uitbetalen van zorgverleners en het tegelijkertijd vroeg overmaken van een PGB-voorschot door het Zorgkantoor het saldo op deze aparte berekening behoorlijk kan oplopen?
Het saldo kan inderdaad op deze wijze toenemen. Daarbij kan het voorkomen dat het PGB meetelt voor de rendementsgrondslag in box 3 en daarmee ook voor de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ. Dit komt voor in twee situaties, waarop nader wordt ingegaan bij de beantwoording van vraag 6 en 7.
Deelt u de mening dat het PGB-voorschot geen vermogen is, maar bedoeld is om zorg in te kopen en als zodanig niet meegeteld mag worden voor de vermogensrendementsheffing?
Het PGB-voorschot is inderdaad bedoeld om zorg in te kopen. Dat aspect kan echter niet worden meegewogen bij de rendementsheffing in box 3.
De rendementsgrondslag omvat onder meer alle liquide middelen, ongeacht welke bestemming deze zullen krijgen. Een nog niet besteed PGB-voorschot valt daar ook onder. De in de fiscale wetgeving vastgelegde gedachte is dat alle vermogensbestanddelen en dus ook liquide middelen rendement kunnen opleveren. Dat geldt ook voor het PGB-voorschot dat op de peildatum op een bankrekening staat.
Deelt u de mening dat er in dit kader een ongelijke situatie ontstaat in vergelijking met mensen die zorg in natura ontvangen?
Bij mensen die zorg in natura ontvangen ontstaat niet de mogelijkheid dat er een positief liquiditeitssaldo ontstaat.
Kunt u aangeven hoeveel mensen jaarlijks vermogensrendementsheffing moeten afdragen als gevolg van het meetellen van het PGB bij het vermogen?
Er is op basis van de beschikbare gegevens over 2010 en 2011 gekeken hoe groot ongeveer de groep is die vermogensrendementsheffing verschuldigd is. Van de ca. 130.000 PGB-ontvangers zijn er naar inschatting tussen de 10.000 en 20.000 waarbij dit het geval is. Niet valt te zeggen bij hoeveel van die personen een PGB-saldo daadwerkelijk in de vermogensrendementsheffing is betrokken.
Deelt u de mening dat het onredelijk is dat het PGB wordt meegeteld bij de vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de vermogensinkomensbijtelling? Hoeveel PGB-houders hebben hier mogelijk mee te maken?
Sinds 1 januari 2013 geldt er een vermogensinkomensbijtelling in de AWBZ. Door het invoeren van de vermogensinkomensbijtelling betalen verzekerden de eigen bijdrage niet alleen naar rato van hun inkomen, maar wordt ook hun vermogen daarbij betrokken. Daartoe wordt de grondslag sparen en beleggen van de cliënt (budgethouder) in box 3 uit het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin hij zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt, meegenomen voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage. Dit betekent dat voor het bepalen van de eigen bijdrage in 2013, gebruik wordt gemaakt van de grondslag sparen en beleggen in box 3 in het jaar 2011, waarbij 1 januari 2011 als peildatum geldt. Tot die grondslag behoren onder andere de saldi van bank- en spaartegoeden. Hoe deze saldi tot stand zijn gekomen is uit de aangifte niet af te leiden.
Er zijn twee mogelijke situaties waarin het PGB van een budgethouder kan meetellen in het saldo van banktegoeden en dus twee jaar later voor de vermogensinkomensbijtelling.
Ten eerste kan het voorkomen dat een budgethouder op 1 januari nog een bedrag aan PGB van het vorig jaar op zijn rekening heeft staan. Dit omdat hij voor het voorgaande jaar PGB uitbetaald heeft gekregen, maar hij dat PGB op 1 januari (nog) niet (helemaal) heeft besteed.
Voor iemand die op een peildatum nog een dergelijk PGB-bedrag van het voorgaande jaar (over)heeft, is dat PGB-bedrag een box 3-bezitting. Hier tegenover staat dat voor zover de budgethouder een bedrag aan zijn zorgkantoor moet terugbetalen, die terugbetalingsverplichting een box 3-schuld is. Dat geldt ook voor bedragen die al aan een zorgverlener verschuldigd zijn, maar nog niet zijn uitbetaald.
Overigens dient wel opgemerkt te worden dat schulden in box 3 slechts in mindering kunnen worden gebracht voor zover deze tezamen meer dan € 2.900 per persoon bedragen.
Ten tweede, als een budgethouder ervoor kiest om de zorg zelf in te kopen via het PGB dan krijgt hij veelal periodiek voorschotten uitbetaald. Er zijn vaste betaaldata voor de uitbetaling van de voorschotten afhankelijk van de hoogte van het budget. In het algemeen zijn de betaaldata door de zorgkantoren zo gekozen dat uitbetaling van het voorschot over de maand januari plaatsvindt na 1 januari, zodat het op de peildatum niet is begrepen in de grondslag voor box 3. Twee zorgkantoren betalen echter al in december aan ongeveer 40.000 budgethouders een voorschot dat betrekking heeft op het volgende jaar. Dit voorschot is vaak nog geheel of gedeeltelijk aanwezig op 1 januari van dat volgende jaar; de peildatum voor box 3. Hoewel de zorgkantoren dit met goede bedoelingen doen en het effect op het netto PGB heel beperkt is, is dit tegen de achtergrond van de vermogensinkomensbijtelling onvoordelig voor de budgethouder. Inmiddels hebben beide zorgkantoren aangegeven het voorschot voor 2014 pas na 1 januari 2014 uit te betalen. Hierdoor zal het voorschot per 1 januari 2016 dus niet meer meetellen voor de vermogensinkomensbijtelling.
Voor de vermogensinkomensbijtelling geldt dat een deel van deze budgethouders onder de 18 jaar is en geen eigen bijdrage betaalt. Ook geldt dat er budgethouders zijn met een vermogen dat binnen de vrijstellingsgrenzen in box 3 valt (zie hiervoor het antwoord op vraag 5), waardoor het vermogen geen rol speelt voor de eigen bijdrage.
Zelfs als er sprake is van de vermogensinkomensbijtelling over het PGB bij het bepalen van de eigen bijdrage, dan nog is de extra betaling daardoor voor de budgethouder relatief beperkt. Het PGB wordt betaald in een of meer voorschotten. Als gevolg hiervan is het voorschot dat een budgethouder op 1 januari op zijn rekening kan hebben staan, beperkt. Ongeveer 98,5% van de budgethouders hebben een PGB dat lager is van € 75.000 per jaar. Dat betekent dat 98,5% van de budgethouders een voorschot krijgt van maximaal € 6.250. Budgethouders met een PGB tot € 75.000 per jaar betalen als gevolg van het verzamelinkomen en de vermogensinkomensbijtelling over dat budget altijd minder dan € 80 extra eigen bijdrage per jaar.
Voor zover er situaties zijn waarin een vermogensinkomensbijtelling plaatsvindt als gevolg van een PGB zijn de effecten zeer beperkt en overigens met betaling na 1 januari van het voorschot voor het nieuwe jaar te voorkomen.
Tijdens het debat van 4 april 2013 over de ongewenste effecten van de vermogensinkomensbijtelling heb ik toegezegd dat ik in een brief naar aanleiding van de Voorjaarsnota zal aangeven of er mogelijkheden zijn om de geconstateerde gevolgen van het PGB voor de vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdrage AWBZ te verhelpen.
Gaat u onderzoeken op welke wijze het PGB buiten de vermogensrendementsheffing en de vermogensinkomensbijtelling kan worden gehouden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Een verplichte taaltoets voor hbo-ers |
|
Enneüs Heerma (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ook afgestudeerden van het hoger beroepsonderwijs (hbo) de taaltoets voor VVE moeten afleggen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de taaltoets voor voor- en vroegschoolse educatie (VVE) met name bedoeld is om te kijken of het taalniveau van mbo-leidsters in orde is?
De taaltoets is bestemd voor pedagogisch medewerkers die werkzaam zijn voor VVE in de 37 grootste steden (G37). Veruit de meeste pedagogisch medewerkers hebben een mbo3-diploma, maar er zijn ook medewerkers met een mbo4-diploma en met andere opleidingen, waaronder hbo. Het doel van de taaltoets is een actueel beeld te krijgen van het taalniveau van alle medewerkers die in de VVE met kinderen werken. De resultaten van de toetsen worden door de Onderwijsinspectie in 2013 en 2015 gebruikt om te kunnen meten of de G37 de afgesproken resultaten uit de Bestuursafspraken VVE hebben behaald en of de voorschoolse instellingen daarmee hebben voldaan aan de motie Beertema.2
Kunt u aangeven waarom iemand met een hbo-diploma ook nog moet bewijzen dat hij of zij taalniveau 3F beheerst, dat overeenkomt met einde havo? Komt dat niet overeen met devaluatie van de gehaalde kwalificatie? Is het niet zo dat je zonder dit vereiste taalniveau moeilijk het hbo-diploma kan behalen? Wat voegt de taaltoets naast een hbo-diploma toe?
Kinderen met een taalachterstand hebben een voorschoolse omgeving nodig die een rijke taalomgeving biedt. Wij moeten dan zekerheid hebben dat de werkers in de VVE het Nederlands in voldoende mate beheersen om de kinderen echt te kunnen helpen met hun taalontwikkeling. Wetenschappelijk onderzoek heeft laten zien dat dit nog niet het geval is.3 Voor de meeste afgegeven mbo- en hbo-diploma’s geldt dat de Nederlandse taal (nog) geen onderdeel uitmaakt van de opleiding respectievelijk van de landelijke examinering. Het gaat erom wat mensen kunnen, zolang de diploma’s die garantie niet geven.
Wij hebben ons gebaseerd op de ervaring in Amsterdam, waar men al een paar jaar geleden is begonnen met het verhogen van het taalniveau van pedagogisch medewerkers en onderwijsassistenten. Alle pedagogisch medewerkers in de VVE zijn daar getoetst, ongeacht de vooropleiding. Daarbij haalde de helft van de mbo3-ers de toets al de eerste keer en haalden sommige hbo-ers de toets niet. Is het Nederlands van een (hbo-opgeleide) medewerker goed genoeg, dan zal de toets dat laten zien.
Het zou ook lastig worden om bepaalde opleidingen uit te zonderen; zo zijn er in peuterspeelzalen bijvoorbeeld mensen met oudere opleidingen die moeilijk in te delen zijn of mensen die een opleiding maar gedeeltelijk hebben afgemaakt of via een EVC-procedure een gelijkschakeling hebben verkregen.4 Ook binnen een team is het lastig te verkopen, wanneer sommige medewerkers niet mee hoeven te doen aan de toets. De ervaring leert dat pedagogisch medewerkers van tevoren opzien tegen de toets. Wanneer de medewerkers de toets (al dan niet na bijscholing) eenmaal hebben gehaald, zijn ze trots op het resultaat en geven ze aan meer plezier te hebben in het werken met taal. Bovendien kunnen de medewerkers die de toets gehaald hebben, zich in een krimpende arbeidsmarkt positief onderscheiden.
Tenslotte heeft de Onderwijsinspectie een actueel bewijs van taalvaardigheid nodig om te kunnen constateren of het vereiste taalniveau aanwezig is. Om al die redenen is ervoor gekozen om alle pedagogisch medewerkers te toetsen ongeacht de vooropleiding. Wanneer de referentieniveaus zijn doorgevoerd in het voortgezet onderwijs en wanneer het vereiste taalniveau voor VVE deel uitmaakt van de beroepsopleidingen, is dit niet meer nodig.
Klopt het dat gemeenten ook afgestudeerden van het hbo mogen dwingen om een taaltoets af te leggen en bij weigering kunnen ontslaan? Zo nee, bent u bereid dit onder aandacht van de gemeenten te brengen?
Medewerkers die niet in dienst zijn van de gemeente kunnen door de gemeente niet worden ontslagen. Gemeenten stellen subsidievoorwaarden aan voorschoolse instellingen die VVE-subsidie ontvangen. Dat was ook de strekking van de motie Beertema en van de motie Beertema/Elias.5 De voorschoolse instellingen hebben in hun rol als werkgever de plicht er voor te zorgen dat hun medewerkers voldoen aan de subsidievoorwaarden. Bij goed werkgeverschap hoort een goed personeelsbeleid. Wanneer medewerkers blijvend niet voldoen aan de eisen kan ontslag door de werkgever de uiterste consequentie zijn. Het voorbeeld van Amsterdam leert dat vrijwel alle medewerkers (uiteindelijk) slagen voor de toets, wanneer je de tijd neemt voor een zorgvuldig proces en wanneer je voldoende nascholing en herkansingen biedt. Het is aan de werkgever om te bepalen wat te doen met werknemers die de norm definitief niet halen. Meestal kunnen deze medewerkers buiten de VVE worden herplaatst.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke en onnodige uitvoering van de motie Beertema is?2 Zo nee, waarom niet?
Op bovengenoemde wijze wordt recht gedaan aan de motie Beertema die «de regering verzoekt er in te voorzien dat vve-instellingen op de kortst mogelijke termijn alleen nog worden bekostigd als die gebruik maken van de diensten van assistenten die beschikken over een geborgd taalniveau Nederlands op 3F». Het taalniveau van de pedagogisch medewerkers is essentieel voor de taalontwikkeling van de kinderen.
100 Nederlandse Jihadisten die vechten in het buitenland |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ongeveer 100 Nederlanders vechten mee met extremistische moslims in landen als Afghanistan, Somalië en Syrië»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de de mening dat personen, die zich hier schuldig aan maken, bij terugkeer in Nederland direct vastgezet moeten worden op een speciale terroristenafdeling?
Indien aangehouden en verdacht van een misdrijf met terroristisch oogmerk zullen bedoelde personen geplaatst worden op de reeds bestaande Terroristen Afdeling, zoals beschreven in artikel 20a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden:
In de Terroristen Afdeling worden gedetineerden geplaatst die:
tenzij uit informatie van het GRIP of het Openbaar Ministerie voortvloeit dat plaatsing op een Terroristen Afdeling niet is geïndiceerd.
Hoeveel van deze personen hebben, naast de Nederlandse nationaliteit, een andere nationaliteit? Om welke andere nationaliteit gaat het dan?
Ik kan in het openbaar geen concrete mededelingen doen over aantallen of individuele gevallen. Ik kan u wel meedelen dat de overgrote meerderheid van de bedoelde personen naast de Nederlandse nationaliteit ook over een tweede nationaliteit beschikt en bij deze personen gaat het vooral om de Marokkaanse en Turkse nationaliteit.
Hoeveel van deze personen hebben een verblijfsvergunning?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze personen ter bescherming van de Nederlandse samenleving in geval van dubbele nationaliteit dienen te worden gedenaturaliseerd en te worden uitgezet? Deelt u de mening dat, indien zij over een verblijfsvergunning beschikken, deze dient te worden ingetrokken, waarna zij eveneens het land worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
De personen die uitreizen hebben veelal (tevens) de Nederlandse nationaliteit. In die gevallen waarin de uitreiziger niet de Nederlandse nationaliteit heeft en dus vreemdeling is, worden zo mogelijk vreemdelingenrechtelijke maatregelen genomen. Als er concrete aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid (bv. op grond van een ambtsbericht van de AIVD dat aan de IND wordt uitgebracht), vormt dit een grond voor intrekking van de verblijfsvergunning.
Als het verblijfsrecht wordt beëindigd, spant de IND zich in om zo mogelijk de vreemdeling ongewenst te verklaren of een inreisverbod op te leggen. Gevolg hiervan is dat de vreemdeling staat gesignaleerd voor toegangsweigering. Als de vreemdeling zich toch in Nederland bevindt, is sprake van een misdrijf waarvoor strafrechtelijke vervolging mogelijk is.
Naast de vreemdelingenrechtelijke maatregelen gericht op personen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, kan bij personen die in bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit ook het Nederlanderschap worden ingetrokken als de betrokkene onherroepelijk is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is.
De aanhouding van een jachtopziener voor illegale jacht |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jachtopziener opgepakt voor illegale jacht»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde misstanden plaatsvonden op het landgoed De Eese?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de jachtopziener is in volle gang. In het belang van het onderzoek kan het Openbaar Ministerie thans geen verdere mededelingen doen.
Kunt u aangeven of verdachte in dienst is van de familie die het landgoed bezit of van de BV die eigenaar is van het landgoed en verantwoordelijk is voor de exploitatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre verdachte handelde met het oogmerk de belangen van de jachthouder te beschermen?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de jachthouders op landgoed De Eese gehoord worden in het onderzoek naar de wetsovertredingen om vast te stellen of zij daarbij al dan niet betrokken zijn? Zo nee, welk ander belang zou de jachtopziener kunnen hebben gehad bij het overtreden van de wet en waarom wordt zijn werkgever daar niet op aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er anderen jachthouders zijn van het gebied dan de leden van de familie die het landgoed bezit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wie?
Wie jachthouder zijn, is geen openbaar gegeven. Daarom volsta ik met de vermelding dat aan de jachtopziener een vergunning werd verleend volgens artikel 36, tweede lid van de Flora-en faunawet.
Deelt u de mening dat de jachthouders op De Eese en hun jachtgasten een direct belang hadden bij de wetsovertredingen van de nu aangehouden jachtopziener? Zo nee, waarom niet? Zo ja, strekt het onderzoek zich uit naar hun belangen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of verdachte lid is van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht (KNVvN)? Zo ja, treft de vereniging disciplinaire maatregelen tegen verdachte?
De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Natuurtoezicht heeft bekendgemaakt dat de verdachte lid is. Het is aan de vereniging of, en zo ja hoe, disciplinair zal worden omgegaan met de verdachte.
Is het waar dat de verdachte buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is? Zijn zijn opsporingsbevoegdheid en aanstelling zijn ingetrokken? Zo nee, wanneer en voor welke duur wordt die dan ingetrokken?
De persoon was buitengewoon opsporingsambtenaar. Inmiddels is zijn opsporingsbevoegdheid ingetrokken. Het is aan zijn werkgever om te bepalen of het dienstverband zonder de functie van boa wordt voortgezet.
Is het waar dat de kroonprins heeft gejaagd op landgoed De Eese? Zo ja, hoe ziet u de aanhouding van de daar verantwoordelijke jachtopziener in relatie tot de voorbeeldfunctie van de kroonprins?
Koning Willem-Alexander is ten onrechte in verband gebracht met een van strafbare feiten verdachte jachtopziener. Z.M. de Koning, voor de troonswisseling op 30 april jongstleden Z.K.H. de Prins van Oranje, is in de periode dat deze jachtopziener in dienst was niet op het betreffende landgoed geweest, noch heeft hij ooit met hem gejaagd.
Deelt u de mening dat overtredingen door BOA’s nauwelijks zijn vast te stellen omdat juist zij de toezichthoudende taak in een bepaald gebied vervullen, veelal het eigendom van hun broodheer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen waardoor de onafhankelijkheid in het veldtoezicht beter gewaarborgd wordt?
Nee, het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de onafhankelijkheid van de opsporing door en de kwaliteit van de processen-verbaal van buitengewoon opsporingsambtenaren. Daarnaast is de politie verantwoordelijk voor het directe toezicht op buitengewoon opsporingsambtenaren. Dat ziet op de dagelijkse taakuitoefening en de samenwerking met de andere partijen in de opsporing.
Hoe vaak zijn BOA’s in de afgelopen twee geverbaliseerd?
De processen-verbaal tegen boa’s worden niet apart geregistreerd. Indien er een proces-verbaal tegen een boa wordt opgemaakt, adviseren de politie en OM mij over het intrekken van de opsporingsbevoegdheid. Bij mijn besluit daarover weegt ook mee van welk strafbaar feit de boa wordt verdacht.
Deelt u de mening dat ook de werkgevers van BOA’s aangesproken moeten worden voor wetsovertreding van hun personeel, zeker waar het in de rede ligt aan te nemen dat ze ofwel opdrachtgever zijn tot wetsovertreding ofwel daarvan kennis dragen?
Indien een werkgever kennis draagt van door zijn personeel gepleegde strafbare feiten, ligt het in de rede dat hij daar aangifte van doet. In het geval dat een werkgever opdracht heeft gegeven tot het plegen van strafbare feiten, pleegt hij zelf een strafbaar feit. Indien het strafbare feit betrekking heeft op de werkzaamheden bij de werkgever, zal ook de werkgever hierop aangesproken worden indien dit nodig is.
De bedreiging van enkele jongeren uit Arnhem aan het adres van een stadgenoot |
|
Nine Kooiman , Keklik Yücel (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat enkele jongeren uit Arnhem discriminerende opmerking in het openbaar hebben geuit?1
Ja.
Is het waar dat een Turkse man enige tijd ondergedoken heeft gezeten omdat hij openlijk afstand heeft genomen van antisemitische uitspreken gedaan door Turkse jongeren uit de Arnhemse wijk Broek? Zo nee, wat is er niet waar en hoe is het wel gegaan? Zo ja, betrof het hier doodsbedreigingen?
In een uitzending van het programma «Onbevoegd gezag» van de NTR op 24 februari jl., waarin het vrijwilligerswerk van de betreffende Turkse man centraal staat, zijn antisemitische uitspraken gedaan door enkele Turkse jongeren. Deze uitspraken werden door de Turkse man in de uitzending scherp veroordeeld. Naar aanleiding van de uitzending is enige commotie ontstaan; vanuit de Turkse gemeenschap zijn kritische vragen gesteld richting de Turkse man.
De burgemeester van Arnhem heeft de betreffende Turkse man geadviseerd om tijdelijk ergens anders te verblijven om rust voor zichzelf en zijn omgeving te creëren. Aan dat advies heeft hij gehoor gegeven.
Uit onderzoek van de politie blijkt dat er geen sprake is van concrete bedreigingen tegen de Turkse man of zijn gezin.
Welke steun heeft de Turkse man vanuit de overheid gekregen bij het onderduiken toen bleek dat bedreigingen zich hadden gericht tot zijn persoon?
Zie antwoord vraag 2.
Is er aangifte gedaan van deze bedreiging? Zo ja, wat is er met deze aangifte gebeurd?
Nee, er is geen aangifte gedaan.
Zijn de daders in beeld en zijn zij door de politie gehoord? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aangifte gedaan van bedreiging, daarom is er ook geen sprake van een onderzoek naar verdachten. Wel is de officier van justitie van het parket Oost-Nederland naar aanleiding van een melding van antidiscriminatiebureau Art.1 Gelderland-Midden een onderzoek gestart naar de uitspraken in het televisieprogramma. Het Openbaar Ministerie is van oordeel dat sprake is van strafbare groepsbelediging (art. 137 Sr) door een van de jongens. De officier van justitie zal deze minderjarige jongen een strafbeschikking opleggen waarbij het zwaartepunt zal liggen op een educatieve sanctie.
Het bericht dat er een zelfbenoemde genezer actief is die beweert kanker te kunnen genezen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is u reactie op het bericht dat er een zelfbenoemde genezer actief is die beweert kanker te kunnen genezen?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending van «Undercover in Nederland» over het Natuur Geneeskundig Centrum Energy Healing. De uitspraken die de heer «Jacob» daarin namens het Centrum doet over de behandeling voor het genezen van kanker wekt valse verwachtingen en acht ik verwerpelijk.
Deelt u de mening dat er alle reden is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om in te grijpen, omdat deze zelfbenoemde genezer de gezondheid van mensen in gevaar brengt doordat hij intervenieert in de reguliere behandeling van ernstig zieke mensen? Zo ja, wanneer grijpt de IGZ in? Zo nee, waarom niet? Wordt de kliniek hangende het onderzoek van de Inspectie uit voorzorg gesloten? Zo neen, waarom niet?
We hebben er in Nederland voor gekozen om de uitoefening van de geneeskunst in principe vrij te laten op het verrichten van voorbehouden handelingen (art 36 BIG) en beschermde titelvoering na. Patiënten zijn dus in beginsel vrij om zich te wenden tot reguliere en/of alternatieve behandelaars. Het is belangrijk dat mensen die een alternatieve genezer bezoeken zich goed informeren. Het gaat hier immers om niet-wetenschappelijk bewezen methoden.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) kan op dit moment alleen optreden tegen onverantwoorde behandelwijzen van niet BIG-geregistreerde behandelaars, wanneer er sprake is van een relatie tussen de schade (of een aanmerkelijke kans daarop) en de alternatieve behandeling. Ik wil hierin overigens verandering in aanbrengen (zie mijn antwoord op vraag 6).
De IGZ heeft tot op heden geen meldingen van patiënten ontvangen van schade door de behandeling of het door het centrum onthouden van reguliere behandeling. Ook uit de uitzending blijkt dit niet. Zodra de IGZ dergelijke signalen wel ontvangt zal de IGZ hier onderzoek naar doen.
Betaalt de genezer netjes zijn belastingen, of is er ook sprake van belastingontduiking bij zijn praktijken? Wordt/is dit uitgezocht? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo neen, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de Belastingdienst om aan de hand van de belastingaangifte en eventuele nadere (boeken)onderzoeken te verifiëren of van deze persoon zijn belasting correct betaald. Overigens kunnen wij – in verband met de fiscale geheimhoudingsplicht -geen uitspraken doen over individuele belastingplichtigen.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van deze persoon in relatie tot hetgeen wordt gesteld in artikel 193a Burgerlijk Wetboek over oneerlijke handelspraktijken?2 Deelt u de mening dat het Openbaar Ministerie dient te handelen, en er juridische actie tegen deze kwakzalver moet worden ondernomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u van plan te ondernemen, en op welke termijn gebeurt dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Er is op dit moment geen aanleiding voor een onderzoek door het Openbaar Ministerie, omdat de uitzending geen redelijk vermoeden van een strafbaar feit oplevert. Er is ook geen aangifte gedaan.
Daarnaast voorziet de Wet oneerlijke handelspraktijken in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder. Ik zal de uitzending over het Natuur Geneeskundig Centrum Energy Healing onder de aandacht brengen van het ACM.
Deelt u voorts de mening dat deze kwakzalver kwetsbare mensen oplicht, door ze mogelijke genezing van kanker voor te spiegelen? Wat bent u van plan te ondernemen om te voorkomen dat deze praktijken nu, maar ook in de toekomst, kunnen voortbestaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 4 en 6.
Deelt u bovendien de mening dat aanpassing van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet-BIG) nodig is om de mogelijkheden te vergroten om dergelijke kwakzalvers eerder te ontmaskeren en op non-actief te stellen? Welke beperkingen kent de Wet-BIG volgens u op dit gebied? Op welke termijn bent u van plan deze beperkingen weg te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel die mening niet. In de derde nota van wijziging van het Wetsvoorstel cliëntenrechten zorg (Wcz), die recent aan uw Kamer is gezonden, is een bepaling opgenomen dat een alternatieve zorgaanbieder geen zorg mag aanbieden die leidt tot schade of een aanmerkelijke kans op schade voor de gezondheid van de cliënt. Alternatieve zorgaanbieders die zich niet aan dit voorschrift houden kunnen na deze wetswijziging door de IGZ worden aangepakt (aanwijzing, bevel, last onder dwangsom).
Tot op dit moment is deze mogelijkheid er niet voor de IGZ (zie ook mijn antwoord op vraag 2). Wel is er een vergelijkbare bepaling in de Wet BIG maar daar gaat het om strafrechtelijk optreden tegen zorgverleners. Door alle bepalingen over het leveren van verantwoorde zorg (zowel door solistisch werkenden als door instellingen) en het publiekrechtelijk toezicht daarop te bundelen in de derde nota van wijziging van de Wcz, is het dan ook niet passend de wet BIG aan te passen.
Het bericht dat er nog steeds weinig gegevens zijn over dwang en drang in de verstandelijk gehandicaptenzorg |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten over drang en dwang in de verstandelijk gehandicaptenzorg, het ontbreken van cijfers over drang en dwang en het te laat inroepen van externe expertise bij situaties die uit de hand lopen?1
Ja
Hoeveel signalen heeft u ontvangen dat zorginstellingen te laat externe expertise inschakelen bij situaties die uit de hand lopen, zoals in de artikelen beschreven wordt? Heeft u cijfers over uit de hand gelopen situaties op grond van bijvoorbeeld meldingen van agressie en afzonderingen in instellingen bij cliënten?
Het te laat inschakelen van externe expertise is een probleem. Dat constateerde de Denktank complexe zorg. Het feit dat het CCE jaarlijks ongeveer 700 gevallen behandelt binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg, geeft ook aan dat er nog steeds uit de hand gelopen situaties zijn. Tegelijkertijd geeft het aan dat zorginstellingen hun weg naar externe expertise weten te vinden. Hoewel bovenstaande signalen er zijn, ontvangt de Inspectie uiterst zelden meldingen. In de afgelopen periode is er één concrete melding bij de Inspectie gedaan. Die is door de Inspectie onderzocht. De zorginstelling in kwestie heeft samen met het CCE verbeteringen doorgevoerd, en inmiddels gaat het goed met de betreffende cliënten.
Deelt u de mening dat aan de basis van de problemen rondom drang en dwang in de verstandelijk gehandicaptenzorg een cultuuromslag ligt? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke stappen kunt en gaat u nemen om tot deze cultuuromslag te komen?
Ja, ik deel die mening. Tegenwoordig gaat het daarbij om de cultuur en werkwijze in de omgang met probleemgedrag, niet meer zozeer om het bewustzijn rond vrijheidsbeperkingen. Dat is namelijk in de afgelopen jaren al sterk gegroeid. Nu is het tijd om de volgende stap te zetten, zoals de Inspectie ook benadrukt in haar rapport «Extra inspanning noodzakelijk voor terugdringen vrijheidsbeperking in langdurige zorg» (december 2012). In gevallen van probleemgedrag is het belangrijk om de situatie grondig te analyseren, waar nodig hulp erbij te halen, en vervolgens te handelen. Dat vergt het doorbreken van karakteristieke patronen, waarbij zorgverleners in hun wens om goede zorg te bieden nog te vaak grijpen naar snelle oplossingen. Ook door de Denktank complexe zorg is geconcludeerd dat dit de uitdaging is waar de sector voor staat. Het moet mogelijk zijn om winst te behalen door een aantal samenhangende verbeteringen door te voeren. Hier heeft de Denktank complexe zorg aanbevelingen voor gedaan. Eén daarvan is het introduceren van een stappenplan dat zorgverleners handvatten biedt bij het betrekken van extra deskundigheid. Hierin voorziet het wetsvoorstel Zorg en dwang, dat ter behandeling naar uw Kamer is gestuurd. Daarnaast wordt met een actieprogramma de sector ondersteund bij het oppakken van de aanbevelingen van de Denktank complexe zorg. Hierover bericht ik u binnenkort.
Heeft u signalen ontvangen dat zorginstellingen naar aanleiding van de casus rondom een vastgebonden cliënt geen «onhandelbare cliënten» meer aan durven te nemen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Welke zorg is dan wel beschikbaar voor deze cliënten?
Mij zijn geen signalen bekend over zorginstellingen die cliënten niet meer durven aan te nemen. Wel is mij bekend dat het soms lastig is om een geschikte plek te vinden voor een cliënt. Ook de Inspectie heeft geen signalen ontvangen over het niet meer aan durven nemen van cliënten. Ieder signaal dat zich mocht voordoen, is er echter één teveel. In zulke gevallen kan er een beroep worden gedaan op het CCE. Die kan zorginstellingen namelijk helpen om cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek gericht de zorg te bieden die bij hen past. Er kunnen waar nodig zelfs oplossingen op maat gevonden worden met de toeslag extreme zorgzwaarte. Daar zijn gelukkig voldoende financiële middelen voor beschikbaar.
Deelt u de mening dat er in de verstandelijk gehandicaptenzorg geen «onhandelbare cliënten» zouden moeten zijn, maar dat in de sector voldoende expertise moet zijn, en tijdig moet worden ingezet, om onhandelbare situaties te voorkomen en te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik spreek liever over handelingsverlegenheid dan over «onhandelbare cliënten». Daarmee wil ik aangeven dat er sprake is van een probleem in de interactie tussen cliënt en zorgverlener. Ik ben het met u eens dat wij ernaar moeten streven om handelingsverlegenheid zoveel mogelijk te voorkomen. Echter, handelingsverlegenheid kan niet volledig worden uitgebannen. De situaties van cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek kunnen nu eenmaal zeer kwetsbaar zijn. Allerlei dagelijkse dingen kunnen het namelijk verstoren. Zelfs in zorginstellingen die alles goed voor elkaar hebben, is het daarom mogelijk dat situaties verstoord raken. Er zullen zich dus altijd situaties blijven voordoen waarin handelingsverlegenheid optreedt. Waar het dan om gaat, is dat er een cultuur en werkwijze bestaat om het bespreekbaar te maken en om gezamenlijk te zoeken naar oplossingen. Daarvoor is genoeg kennis en expertise beschikbaar. Het is zaak om die beter te benutten. Hier biedt het wetsvoorstel Zorg en dwang een wettelijk kader voor. Ook heeft de Denktank complexe zorg aanbevelingen gedaan om de aanwezige kennis en expertise beter te benutten. Het eerdergenoemde actieprogramma zal eraan bijdragen dat die aanbevelingen worden opgepakt.
Deelt u de mening dat continuïteit en goede kwaliteit van personeel, zeker in instellingen waar ernstig meervoudig gehandicapte cliënten wonen met gedragsproblematiek, buiten kijf zouden moeten staan? Vindt u dat dit nu in alle instellingen het geval is? In hoeveel instellingen is dat op dit moment niet het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?
De continuïteit en goede kwaliteit van personeel binnen de verstandelijk gehandicaptensector is van belang. In het bijzonder daar waar het gaat om de begeleiding van cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek. Voor de begeleiding van een dergelijke cliënt heeft een zorginstelling een stabiel team van al gauw zes mensen of meer nodig die goed zijn ingewerkt op die ene cliënt. Dat is niet eenvoudig te realiseren. Van zorgverleners vraagt het veel om, iedere dag weer, zorgzaam aan de slag te gaan met cliënten die extreem complexe gedragsproblematiek vertonen. Tegelijkertijd kan alleen al het feit dat een zorgverlener ziek wordt, verhuist of van baan wisselt aanleiding zijn voor een verstoring van de situatie van dergelijke cliënten. Hoeveel zorginstellingen op dit moment om personele redenen te maken hebben met één of meerdere verstoorde situaties, is mij niet bekend. Het is belangrijk dat er een cultuur en werkwijze bestaat die zorgverleners handvatten biedt om in alle situaties om te gaan met probleemgedrag. Daarom is het zo essentieel om op dat gebied naar verbeteringen te streven.
Hoe kunt u dit proces beïnvloeden? Hoe ziet u uw rol hierin? Hoe ziet u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Hoe ziet u de rol voor de Denktank Complexe Zorg hierin?
Zoals ik in de antwoorden op vraag 3 en 5 aangaf, streef ik in brede zin naar verbeteringen op het gebied van cultuur en werkwijze in de omgang met probleemgedrag. Dat doe ik met het wetsvoorstel Zorg en dwang, en met een actieprogramma dat erop gericht is om de sector te ondersteunen bij het oppakken van de aanbevelingen van de Denktank complexe zorg. Daarnaast probeer ik het veld te ondersteunen om op korte termijn oplossingen te vinden voor problemen rond de (over)plaatsing van cliënten met extreem complexe gedragsproblematiek. Er kan dus geconcludeerd worden dat de Denktank complexe zorg zijn rol heeft gehad. De rol van de Inspectie blijft ten slotte het toezicht houden op vrijheidsbeperkingen binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg.
Vindt er door zorginstellingen onderling voldoende uitwisseling van expertise en informatie plaats op het gebied van gedragsproblematiek en wordt er gebruik gemaakt van uitwisseling van best practices? In welke mate? Op welke wijze zou dit geïntensiveerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg is op zich veel kennis en expertise op het gebied van gedragsproblematiek aanwezig. Echter, de uitwisseling daarvan behoeft verbetering. Dat heeft de Denktank complexe zorg geconstateerd. Een wettelijk kader dat voorschrijft op welke momenten externe deskundigheid moet worden betrokken, en de sector houvast biedt, is een manier om de uitwisseling te intensiveren. Een andere manier is het bijeenbrengen van de aanwezige kennis en expertise via de veldpartijen. Dat werd al gefaciliteerd, onder meer door het Zorg voor Beter programma (Zon/MW). Het kan een vervolg krijgen in het eerdergenoemde actieprogramma.
Hoe kunt u dit proces beïnvloeden? Hoe ziet u uw rol hierin? Hoe ziet u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Hoe ziet u de rol voor de Denktank Complexe Zorg hierin?
Voor het antwoord op deze vraag, zie het antwoord op vraag 7.
Vindt u dat er in de verstandelijk gehandicaptenzorg voldoende gebruik gemaakt wordt van de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied wat betreft gedragsproblematiek onder verstandelijk gehandicapten? Op welke wijze zou dit geïntensiveerd kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Denktank complexe zorg heeft geconstateerd dat er onvoldoende wetenschappelijke kennis beschikbaar is over de belevingswereld van verstandelijk gehandicapten in relatie tot vrijheidsbeperkingen en probleemgedrag. Er kan daarom geconcludeerd worden dat er binnen de verstandelijk gehandicaptenzorg onvoldoende mogelijkheden zijn om gebruik te maken van de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied. De Denktank complexe zorg heeft dan ook nader onderzoek aanbevolen. Dat laat ik uitvoeren. Voor de psychogeriatrie laat ik vergelijkbaar onderzoek uitvoeren. Beide onderzoeken vallen onder het eerdergenoemde actieprogramma.
Het bericht dat orgaandonoren geconfronteerd worden met inkomstenverlies en medische kosten |
|
Mona Keijzer (CDA), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat orgaandonoren worden geconfronteerd met medische kosten ten gevolge van de donatie bij leven?1
Mijn uitgangspunt is dat financiële belemmeringen niet in de weg mogen staan bij donatie. Waar het medische noodzakelijke kosten betreft worden die vergoed vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet.
Hoe oordeelt u over de casus waarbij een zorgverzekeraar tot tweemaal toe weigert de vergoeding van een pijnlijk litteken, als gevolg van een nierdonatie, voor zijn rekening te nemen?2
Tot 13 weken na de donatie komen de kosten van de medische zorg als gevolg van de donatie ten laste van zorgverzekering van ontvanger.4 Als daarna klachten optreden komen die ten laste van de zorgverzekering van de donor. Waar sprake is van medisch noodzakelijke zorg geldt dat dit vergoed wordt vanuit de basisverzekering, ongeacht de oorzaak van de klachten. Het is niet aan mij om in een individuele casus te oordelen of hier sprake is van medisch noodzakelijke zorg.
Hoe oordeelt u over de casus waarbij de kosten van een echo, die een donor laat maken omdat deze pijn voelt aan de kant waar een nier is weggehaald, voor eigen rekening komt?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden genoemde casussen zich tot de uitspraak van uw ambtsvoorganger minister Klink dat hij «de behoefte onderschrijft dat wij tegenover een daad van groot altruïsme de extra kosten die daarmee gemoeid zijn, moeten zien te ondervangen»?4 Onderschrijft u deze uitspraak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn uitgangspunt is dat financiële belemmeringen niet in de weg mogen staan bij donatie. Om die reden bestaan er verschillende regelingen om tegemoet te komen aan kosten die een donor moet maken als gevolg van de donatie. Medische kosten in de periode direct na de transplantatie worden vergoed door de verzekering van de ontvanger. De nacontroles in de periode daarna komen ten laste van de zorgverzekering van de donor en vallen buiten het eigen risico. Voor de kosten die niet door de ziektekostenverzekering is de subsidieregeling Donatie bij leven ingesteld, die voorziet in een tegemoetkoming van de kosten die gemaakt zijn in de periode tot 13 weken na de donatie6.
Hoe verhouden de kosten die orgaandonoren voor hun rekening moeten nemen zich met de toezegging van uw ambtsvoorganger dat de periode na de donatie, waarin de medische kosten ten laste komen van de zorgverzekeraar, verlengd zal worden?5 Heeft u uitvoering gegeven aan die toezegging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer geeft u alsnog uitvoering aan die toezegging?
In de brief van 10 september 2008 is toegezegd te onderzoeken of het gesignaleerde knelpunt zou worden opgelost door kosten langer te laten vergoeden door de zorgverzekeraar van de ontvanger en/of door kosten buiten het verplicht eigen risico van de donor te houden. Uiteindelijk heeft dat geleid tot het besluit (d.d. 2 november 2010) om deze kosten voor de donor uit te zonderen van het verplichte eigen risico.
Onderschrijft u dat donoren moeten worden gevrijwaard van alle medische kosten, zonder dat hiervoor een lange strijd nodig is? Zo ja, wanneer wordt dit praktijk? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe oordeelt u over de casus, waarin een donor als gevolg van een complicatie arbeidsongeschikt wordt en een schadevergoeding krijgt die niet gelijk staat aan het inkomensverlies? Hoe staat dit in verhouding met de toezegging dat er een regeling komt waarin de kosten die de donor maakt voor het ter beschikking stellen van een orgaan van overheidswege vergoed worden?6 Heeft u uitvoering gegeven aan die toezegging? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer geeft u alsnog uitvoering aan die toezegging?
Aan elke operatie zijn risico’s verbonden en dat geldt ook voor de ingreep ten behoeve van een orgaandonatie bij leven. Het is zeer te betreuren als de ingreep leidt tot blijvende arbeidsongeschiktheid en inkomstenderving als gevolg daarvan. Ziekenhuizen hebben tot een zekere hoogte een schadedekking via een complicatiedekkingsverzekering voor donoren. De overheid compenseert het inkomensverlies voor ZZP-ers zonder arbeidsongeschiktheidsverzekering tot een bepaald maximum gedurende maximaal 13 weken. Zo is met het instellen van de subsidieregeling Donatie bij leven uitvoering gegeven aan de toezegging om kosten van overheidswege te vergoeden, die een donor maakt voor het beschikbaar stellen van een orgaan.
Heeft u uitvoering gegeven aan de motie Van Gerven waarin de regering wordt verzocht te regelen dat ook zelfstandigen geen financieel nadeel mogen ondervinden van donatie bij leven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wanneer gaat u alsnog uitvoering geven aan deze motie?7
De Subsidieregeling donatie bij leven voorziet in een vergoeding in geval van inkomstenderving bij zelfstandigen gedurende de herstelperiode, voor hen die geen eigen arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben afgesloten. In zeer zeldzame gevallen is sprake van complicaties waardoor iemand gedeeltelijk of geheel arbeidsongeschikt raakt. Het is niet mogelijk om in het huidige sociale stelsel een voorziening te treffen voor deze situaties. Dat zou betekenen dat ik voor een zeldzaam voorkomend probleem een aparte regeling in het leven moet roepen. Mijn voorganger heeft daarvoor ook geen oplossingen gevonden. Tijdens het algemeen overleg op 24 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 140, nr. 78) is dit ook uitgebreid besproken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de wijziging van de Wet op de orgaandonatie?
Ja.
Het bericht dat domperidon de kans op hartfalen verhoogt en in verband wordt gebracht met fatale bijwerkingen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat het vrij verkrijgbare antibraakmedicijn domperidon een vier keer verhoogde kans geeft op hartfalen?1
Het mogelijk optreden van hartritmestoornissen bij bepaalde groepen patiënten bij het gebruik van domperidon is een bekende bijwerking. Domperidon is mede daarom alleen verkrijgbaar bij de apotheek en dus niet vrij verkrijgbaar. De apotheker heeft de verantwoordelijkheid om bij het ter hand stellen van dit middel, mede op grond van de beschikbare gegevens over ander medicijngebruik, te checken op mogelijk extra risico’s voor het gebruik van domperidon bij de patiënt, waardoor het risico op bijwerkingen op het hart wordt geminimaliseerd. Daarnaast staan in de bijsluiter voor patiënten meerdere gebruiksadviezen om het risico op bijwerkingen op het hart zo klein mogelijk te houden.
Is het waar dat het middel domperidon al jaren onderwerp van gesprek is bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)? Wat zijn thans de conclusies van het CBG over het middel domperidon?
Ik heb hierover informatie ingewonnen bij het CBG. Sinds de markttoelating in 1979 houdt het CBG actief de balans tussen werkzaamheid en risico’s van domperidon in de gaten, net als bij alle andere geregistreerde geneesmiddelen. Dit houdt in dat het CBG bij het bekend worden van nieuwe gegevens beoordeelt of de balans tussen werkzaamheid en risico’s nog steeds positief is, en of er maatregelen genomen moeten worden. Maatregelen die genomen kunnen worden zijn bijvoorbeeld een aanscherping van de productinformatie voor arts en apotheker, of communicatie richting deze beroepsgroepen. Het CBG kijkt daarbij ook naar de afleverstatus en het belang van de Nederlandse patiënt.
Met de volgende acties heeft het CBG de risico’s voor hartaandoeningen geminimaliseerd sinds registratie:
Het CBG heeft eerst in 2004 en later in 2007 samen met de Europese genees-middelenautoriteiten besloten tot het opnemen van waarschuwingen voor cardiovasculaire problemen bij het gebruik van domperidon bij bepaalde risicogroepen. Het in 2005 verschenen onderzoek van het Erasmus MC is samen met andere brede wetenschappelijke bewijsvoering meegenomen in de besluitvorming. De genoemde waarschuwingen waren afdoende op basis van het tot dan toe bekende onderzoek en overige literatuur.
In 2008 is, op basis van een herziening waarin alle in Europa bekende data zijn meegenomen, de afleverstatus gewijzigd van UAD (verkrijgbaar bij apotheek of drogist) naar UA (uitsluitend beschikbaar via de apotheek). De apotheker heeft de verantwoordelijkheid om bij het ter hand stellen van dit middel, mede op grond van de beschikbare gegevens over ander medicijngebruik, te checken op mogelijk extra risico’s voor het gebruik van domperidon bij de patiënt, te weten leeftijd, verhoogd cholesterol, diabetes en eerdere hartproblemen, waardoor het risico op bijwerkingen op het hart wordt geminimaliseerd. De apotheker kan ook zien of het gebruik van domperidon conflicteert met andere geneesmiddelen die de patiënt gebruikt.
In 2011 beoordeelde het CBG in Europees verband de bestaande informatie over bijwerkingen op het hart en adviseerde het de bestaande waarschuwingen in de productinformatie verder aan te scherpen.
Op dit moment wordt er in Europees verband opnieuw naar domperidon bevattende geneesmiddelen gekeken. Vanwege bijwerkingen op het hart, heeft de Belgische geneesmiddelenautoriteit gevraagd om een herbeoordeling te starten bij het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) om te beoordelen of domperidon niet langer door bepaalde patiënten met een verhoogd risico op hartproblemen gebruikt zou mogen worden. De herbeoordeling wordt uitgevoerd door het zogenaamde Pharmacovigilance Risk Assessment Committee van de EMA. In dit comité is ook het CBG vertegenwoordigd.
Waarom was het middel tot 2009 vrij verkrijgbaar bij de drogisterij, terwijl een onderzoeksteam van het Erasmus Medisch Centrum al in 2005 concludeerde dat domperidon kan leiden tot hartfalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG heeft in 2004 en 2007 samen met de Europese geneesmiddel-agentschappen besloten tot het opnemen van waarschuwingen voor cardiovasculaire problemen bij bepaalde risicogroepen. Het in 2005 verschenen onderzoek van het Erasmus MC is samen met andere brede wetenschappelijke bewijsvoering meegenomen in de besluitvorming. De genoemde nieuwe waarschuwingen werden voldoende geacht op basis van tot dan toe bekende onderzoek en literatuur. Het CBG heeft mede op basis van de conclusies naar aanleiding van eigen onderzoek in 2007 besloten dat de afleverstatus van domperidon bevattende geneesmiddelen aangescherpt diende te worden. In 2008 heeft het CBG besloten dat domperidon uitsluitend door de apotheek kan worden verstrekt.
Wat is de totale omzet die in Nederland per jaar gegenereerd wordt met de verkoop van domperidon, en aan hoeveel mensen wordt het verstrekt, uitgesplitst naar vrije verkoop en op doktersrecept? Zijn deze aantallen niet (te) hoog gezien het risicoprofiel van domperidon? Wat is uw oordeel hierover?
Voor mijn antwoord op deze vraag baseer ik mij op informatie van het CBG en op gegevens van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK).
In 2012 werd domperidon in ongeveer 75% van de gevallen op doktersrecept verstrekt, en 25% werd zonder recept via tussenkomst van de apotheker verstrekt. Domperidon is voor veel patiënten een uitkomst. Artsen schrijven domperidon bijvoorbeeld voor bij de behandeling van misselijkheid bij migraine, maar ook voor misselijkheid die optreedt bij chemotherapie.
Over het jaar 2012 wordt geschat dat ongeveer 300.000 personen domperidon hebben gebruikt. In totaal is het geneesmiddel ongeveer 600.000 keer verstrekt. Dit zijn grote aantallen, maar dat laat ook zien dat we hier met een geneesmiddel te maken hebben met een relatief laag absoluut gezondheidsrisico als we afgaan op wat tot op heden aan ernstige bijwerkingen bekend is. Dit laat onverlet dat als er ernstige bijwerkingen optreden, dat zeer te betreuren is.
Hoe reageert u op de uitspraak van Miriam Sturkenboom van het Erasmus Medisch Centrum die zegt dat niet duidelijk is hoeveel mensen in Nederland aan domperidon overlijden, omdat het middel vrij verkrijgbaar is bij de apotheker? Hoeveel sterfgevallen in Nederland zijn bekend als gevolg van het gebruik van domperidon?2
Uit de cijfers van het SFK blijkt dat het grootste deel van de domperidon-verstrekkingen geschiedt op basis van doktersrecept. Het CBG gaat er van uit dat de afleverstatus Uitsluitend Apotheek voor domperidon bijdraagt aan een minimalisering van de risico’s van het geneesmiddel. Het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb verzorgt de landelijke registratie en evaluatie van bijwerkingen en interacties van geneesmiddelen. Ook patiënten kunnen sinds 2003 bijwerkingen melden bij Lareb, net als artsen als apothekers.
Het totaal aantal meldingen dat Lareb ontving over domperidon bedroeg op 27 maart 2013 216. Eén melding kan meerdere bijwerkingen bevatten; zo werden in deze meldingen 340 mogelijke bijwerkingen doorgegeven. Bij 23 meldingen werden mogelijke bijwerkingen op het hart gemeld.
In totaal zijn er 11 meldingen bij Lareb gedaan, waarbij een patiënt die domperidon gebruikte is overleden. Van deze 11 meldingen met een fatale afloop waren er 8 meldingen waarbij bijwerkingen op het hart waren gemeld. Hierbij bevond zich één overleden patiënt bij wie er al sprake was van een hartinfarct, één maal was er sprake van hartfalen en zes maal een hartstilstand. Het is naar het oordeel van Lareb niet altijd uit te sluiten dat domperidon ook gebruikt kan zijn in verband met misselijkheid samenhangend met een niet herkend hartinfarct.
Bij de andere overleden patiënten spelen andere oorzaken een rol. Voor alle 11 overleden patiënten geldt dat het verband met het gebruik van domperidon niet zeker is.
Hoe reageert u op de conclusie in het artikel «Domperidone and Sudden Cardiac Death: How Much Longer Should We Wait?» dat geneesmiddelenwaakhonden, zoals het CBG, heel snel hun positie ten opzichte van domperidon moeten heroverwegen?3
In het artikel wordt geconcludeerd dat onder normale omstandigheden het gebruik van domperidon geen aanleiding geeft tot hartproblemen. De problemen ontstaan bij risicopatiënten. De geduide risico’s (onder andere overig medicijngebruik en patiënten die al problemen met hart en/of bloedvaten hebben) worden weergegeven in de bestaande productinformatie.
Zoals gezegd vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van domperidon.
Onderschrijft u de conclusie in genoemd artikel dat de werking van domperidon niet opweegt tegen de risico’s die patiënten lopen door het gebruik ervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBG is de instantie die in Nederland over geneesmiddelen gaat, niet de minister van VWS. Het CBG heeft mij laten weten op dit moment de conclusie in het genoemde artikel niet te kunnen onderschrijven. Het CBG onderzoekt domperidon momenteel in Europees verband. Conclusies worden pas getrokken door de beoordelingsautoriteiten nadat het in Europees verband gestarte onderzoek is afgerond. Indien hier nieuwe informatie uit naar voren komt, dan zal het CBG een nieuwe afweging maken en kijken of additionele maatregelen noodzakelijk zijn.
Ik wijs er nogmaals op dat domperidon in Nederland niet vrij verkrijgbaar is. Vrij verkrijgbaar zijn zelfzorggeneesmiddelen in de categorie Algemene Verkoop (AV). AV-geneesmiddelen zijn bijvoorbeeld verkrijgbaar bij benzinestations of kleine buurtwinkels. Domperidon is uitsluitend verkrijgbaar bij de apotheek (UA) en de apotheker heeft daarbij de verantwoordelijkheid om eerst een medicatiecheck uit te voeren. Het CBG is de instantie die beslist over de afleverstatus en niet de minister van VWS. Ik zal het CBG dan ook niet verzoeken de afleverstatus te wijzigen in afwachting van het Europees onderzoek. Dan zou ik immers mijn oordeel boven het oordeel van het CBG stellen, terwijl het CBG de deskundige en bevoegde instantie is. Om die reden ben ik niet bereid tot een dergelijk verzoek aan het CBG.
Is het waar dat het CBG Europees onderzoek afwacht voordat hij verdere actie onderneemt? Waarom is domperidon hangende dat onderzoek nog vrij verkrijgbaar bij de apotheek? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, net als in landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland, domperidon alleen nog verkrijgbaar zou moeten zijn op recept, omdat de risico’s van het gebruik van dit middel te groot zijn? Bent u bereid het CBG te verzoeken, in afwachting van het Europese onderzoek, per direct de status van domperidon van UA (uitsluitend apotheek) te veranderen in UR (uitsluitend op recept)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer is domperidon niet meer vrij verkrijgbaar?
Zie antwoord vraag 7.
Derivaten |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het verzoek om een overzicht van derivatenposities, tijdens de regelingen van werkzaamheden van 5 december 2012, een overzicht betrof van de rijksoverheid en de lagere/mede overheden, inclusief gemeenschappelijke regelingen én deelnemingen van die overheden?
Ja
Kan opgemaakt worden uit de overzichten dat geen van de deelnemingen van het rijk of de gemeentes, provincies, of waterschappen over een derivatenpositie beschikt?
Nee, dit kan niet uit de overzichten opgemaakt worden. In de brief gedateerd 3-12-2012 (kamerstuk 33 489-2) en de brief gedateerd 5-2-2013 (2013-0000039096) is de reikwijdte van het onderzoek naar de derivatenposities van decentrale overheden aangegeven. De uitvraag zoals gedaan door mij mede namens de minister van Infrastructuur en Milieu en in samenwerking met de provinciale toezichthouders, heeft zich gericht op publieksrechtelijke organisaties. Dit zijn gemeenten, provincies, waterschappen en hun gemeenschappelijke regelingen.
De organisaties waarin decentrale overheden deelnemen middels verstrekking van kapitaal, kennen privaatrechtelijke organisatievormen. Deze organisaties vallen niet onder de wet Financiering decentrale overheden (Fido) en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo). Op deze organisaties is een fundamenteel ander verantwoording- en toezichtregime van toepassing. Ik ben niet belast met het toezicht op deze privaatrechtelijke organisaties.
Voor de gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen ligt de nadruk op de zogenaamde horizontale verantwoording: de gemeenteraad/provinciale staten controleert en vraagt verantwoording van het college van burgemeester en wethouders/gedeputeerde staten. Het is de verantwoordelijkheid van het lokaal bestuur om verantwoording te vragen aan de organisaties waarin zij deelneemt en zelf horizontale verantwoording af te leggen over de deelnemingen. In het besluit begroten en verantwoorden (BBV) staat dat mogelijke risico’s (waaronder risico’s bij deelnemingen) een plaats dienen te krijgen in de paragraaf weerstandsvermogen. Het huidige toezichtkader brengt eventuele risico’s verbonden aan deelnemingen (waaronder derivatenposities van organisaties waarin decentrale overheden deelnemen) in kaart en beheerst deze risico’s.
De interne- en externe verantwoordingstructuur van privaatrechtelijke organisaties verschilt wezenlijk van die van publieksrechtelijke organisaties. Het hoogste orgaan van een privaatrechtelijke organisatie is de algemene vergadering van aandeelhouders (AV), welk – eventueel samen met een raad van commissarissen (RvC) – toezicht houdt op de raad van bestuur (RvB). Decentrale overheden kunnen middels deze interne organisatiestructuur het dagelijks bestuur controleren. De organisaties zijn daarnaast verplicht door een accountant vastgestelde jaarverslagen te publiceren, waarvan decentrale overheden ook gebruik kunnen maken. Dit is niet mijn taak of verantwoordelijkheid.
In de brief aan de decentrale overheden waarin de inventarisatie van derivatenposities werd aangekondigd, heb ik de suggestie gedaan dat de lokale overheden voor eigen informatie na kunnen gaan welke risico’s samenhangen met eventuele derivatenposities in deelnemingen.
Staatsdeelnemingen (deelnemingen van het Rijk) maken doorgaans geen onderdeel uit van de centrale overheid. Derhalve zijn de staatsdeelnemingen niet meegenomen bij de diverse eerdere Kamervragen over derivatenposities met betrekking tot renterisico’s bij de centrale overheid.
Voor staatsdeelnemingen geldt dat enkele een derivatenpositie hebben. Zij gebruiken deze, net als andere ondernemingen, om rente en/of valutarisico’s te beheersen. De staatsdeelnemingen1 zijn, wederom net als andere vennootschappen, verplicht een door een externe accountant goedgekeurd jaarverslag te publiceren. Hierin is een aparte risicoparagraaf opgenomen waarin wordt gerapporteerd over risico’s en risicobeheersing. Risicobeheersing is tevens ingebed in de governancestructuur van staatsdeelnemingen. Naast de raad van bestuur houdt ook de auditcommissie van de raad van commissarissen toezicht op het risicobeleid van de betreffende onderneming. De Staat als aandeelhouder toetst actief de governance van de onderneming en daarmee ook de wijze waarop de raad van commissarissen en raad van bestuur handelen ten aanzien van risicobeheersing. Onder meer door dit onderwerp te agenderen tijdens formele en informele contactmomenten met de deelneming.
Welk beleid is van toepassing op deze deelnemingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de exacte actuele derivatenpositie van het slibverwerkingsbedrijf Noord-Brabant, dat volledig in handen is van zes waterschappen, op de financiële positie van dat bedrijf en de gevolgen die dat heeft voor de waterschappen?
Bij brief van 16 november 2012 is uw Kamer ook door de minister van Financiën geïnformeerd over de derivatenpositie van Slibverwerkingsbedrijf Noord-Brabant. De situatie is nog onveranderd. Zoals ik in het eerdere antwoord ook heb aangegeven, is de provincie toezichthouder op de waterschappen en niet het Rijk.
Klopt het dat PWN, het Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland, een 100% deelneming van de thans nog bestaande provincie Noord Holland, in haar jaarverslag over 2011 meldde dat zij derivaten bezat op stukken met een onderliggende waarde van € 244 mln. en dat die derivatenpositie een netto waarde heeft van € 22,4 mln.negatief (paragraaf 10.2.1. en 10.2.2 van het jaarverslag over 2011)?
Dit is inderdaad terug te vinden in het jaarverslag 2011. Overigens ben ik niet belast met het toezicht op deze NV.
Kunt u er voor zorgen dat de Kamer voor het debat over de derivatenpositie van overheden beschikt over het volledige overzicht, inclusief deelnemingen van overheden (op alle niveaus en inclusief 100% staatsdeelnemingen zoals DNB, BNG en NWB, waarvoor de overheid toch te allen tijde garant zal staan)?
Privaatrechtelijke organisaties – in dit geval organisaties waarin decentrale overheden deelnemen – overstijgen de reikwijdte van de eerdere inventarisatie. Zoals ik heb uiteengezet bij de antwoorden op vragen 2 en 3, ben ik niet verantwoordelijk voor het toezicht op derivatenposities van organisaties waarin decentrale overheden deelnemen en daarom zal dit niet door mij in kaart worden gebracht.
Er wordt nog wel gewerkt aan de inventarisatie van derivatenposities bij die onderdelen van de Rijksoverheid, die tot nu toe nog niet zijn betrokken in de onderzoeken naar derivatenposities. Deze inventarisatie vergt een uitvraag die nog enige tijd in beslag zal nemen. De resultaten hiervan worden u zo spoedig mogelijk toegestuurd door de minister van Financiën.
Kunt u voor alle 43 overheden en gemeenschappelijke regelingen, die over derivaten beschikken, aangeven wat de marktwaarde is van die derivaten en of zij aan de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (RUDDO) voldoen?
Ik heb uw Kamer reeds informatie doen toekomen over de potentiële risico’s verbonden aan de derivatenposities van decentrale overheden. Hierbij zijn de marktwaardes van derivatenposities van decentrale overheden vermeld indien er sprake is van bijzondere ontbindende voorwaarden of bijstortverplichtingen. Zonder risico op tussentijdse eenzijdige beëindiging van de derivatenovereenkomst of mogelijke bijstortverplichtingen, zijn de marktwaardes uit toezichtoogpunt niet relevant. Dit is in lijn met het van toepassing zijnde financiële toezichtkader, dat uitgaat van proportioneel, terughoudend en risicogericht toezicht.
Ik heb middels met een brief de provinciale toezichthouders verzocht binnen het reguliere toezichtkader aandacht te besteden aan de derivatenposities van de publieke instellingen waarop zij toezicht uitoefenen. Het is aan het reguliere toezichtkader (toezichthouders van het Rijk voor de provincies en de provinciale toezichthouders voor wat betreft de gemeenten) te bepalen of wordt gehandeld in overeenstemming met de Ruddo.
Kunt u de Kamer nader in formeren over de procedure bij Groningen Seaports, zoals u toegezegd heeft bij eerdere vragen?1
Ja, uw Kamer wordt op korte termijn separaat door mij geïnformeerd.
Selectie in het mbo |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Selectie in het mbo schiet haar doel voorbij»?1
Ja.
Deelt u de zorg van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs over het selecteren aan de poort door mbo-instellingen?
Het onderzoek van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs naar het toelatingsbeleid in het middelbaar beroepsonderwijs bevat naar mijn oordeel geen resultaten op grond waarvan de conclusie zou kunnen worden getrokken dat de selectie haar doel voorbij schiet. Volgens het rapport zijn de deelnemende instellingen (6 roc’s, 1 aoc en 1 vakschool) geselecteerd op diversiteit in de organisatie van het toelatingsbeleid. De zorg van het ECBO over selectie aan de poort deel ik niet. Instellingen hebben er belang bij studenten binnen te halen. Dat zij daarbij streven naar een optimale studiekeuze en een adequate plaatsing van studenten juich ik toe. Dat mag echter niet ertoe leiden dat degenen die zijn aangewezen op het beroepsonderwijs buiten de deur worden gehouden. Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols houden. Overigens wil ik benadrukken dat de student een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het maken van een studiekeuze.
Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel onderwijsinstellingen en om hoeveel jongeren het gaat die jaarlijks toegang wordt ontzegd tot een vervolgopleiding in het mbo?
Op dit moment ontbreekt de informatie om uw vraag te kunnen beantwoorden. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden.
Deelt u de opvatting dat, in ogenschouw nemend dat een vmbo-diploma toegang geeft tot het mbo, het onwenselijk is dat er in toenemende mate sprake is van selectie aan de poort? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe u scholen voor mbo gaat stimuleren alle leerlingen in het bezit van een vmbo-diploma toegang te geven tot het voor hen passende niveau van onderwijs?
Ja.
Bve-instellingen moeten volgens artikel 1.3.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bij de uitvoering van hun taak zorgen voor:
Die zorgplicht hebben alle mbo-instellingen en gezamenlijk moeten zij ervoor zorgen dat alle jongeren met een vmbo-diploma die zich bij een mbo-instelling melden, in een passende opleiding terechtkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden. Mocht blijken dat er een toenemende problematiek is, dan zal moeten worden overwogen of voor de mbo-instellingen er een stringentere verplichting met betrekking tot de toelating moet komen.
De wijziging van de grondwet in Hongarije |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de grondwetswijziging in Hongarije waarover gisteren in het Hongaarse parlement werd gestemd en waardoor onder andere de bevoegdheden van het Constitutioneel Hof worden beperkt? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze grondwetswijziging voor het functioneren van de Hongaarse rechtsstaat? Deelt u de zorg dat onder meer de gewenste speelruimte voor de rechterlijke macht, de media, de oppositie en andere onafhankelijke critici beperkt wordt en dat daarmee de noodzakelijke «checks and balances» onder druk staan?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de separate brief over dit onderwerp die uw Kamer toeging naar aanleiding van het verzoek van het lid Klaver tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 maart jl. Zoals in die brief wordt vermeld, deelt het kabinet de zorgen die vanuit de Raad van Europa en de Europese Unie zijn overgebracht en heeft het kabinet die zorgen ook aan Hongarije kenbaar gemaakt.
Deelt u de inschatting dat de wijziging van de Hongaarse grondwet raakt aan de Europese waarden die de grondslag vormen van de samenwerking in de Europese Unie? Zo ja, bent u dan bereid om deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de aankomende Europese Raad van 14–15 maart?
Het kabinet deelt de brede internationale zorgen over de amendementen. De kwestie staat niet formeel geagendeerd voor de Europese Raad, maar zal naar verwachting wel aan de orde komen. Het is overigens aan de Europese Commissie om te bepalen of Hongarije zijn verplichtingen onder de EU-verdragen heeft geschonden.
Zouden de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije volgens u onderwerp moeten zijn van het toekomstige «mechanism to safeguard fundamental values in Member States», waar de minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn Duitse, Finse en Deense collega's vorige week in een brief aan de President van de Europese Commissie Barroso op aandrong?
Ja. Een afschrift van deze brief ging uw Kamer toe.
Op welke wijze stelt u voor dat de Commissie, als hoeder van de Europese verdragen, een sterkere rol gaat spelen bij het toezicht op ontwikkelingen zoals die plaatsvinden in Hongarije? Hoe en waar zou deze verantwoordelijkheid precies moeten worden belegd?
Het kabinet zal, samen met de andere lidstaten die de brief hebben geschreven en mogelijk ook andere lidstaten die voorstander zijn van de totstandkoming van een dergelijk mechanisme, in overleg treden met de Europese Commissie en de lidstaten van de EU om deze aspecten verder uit te werken.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen en suggesties voor beter toezicht op democratische en rechtstatelijke ontwikkelingen in Europees verband die worden gedaan in het rapport «Safeguarding democracy inside the EU. Brussels and the future of liberal order»(Transatlantic Academy, 2012–2013, no. 3)? Wat vindt u van het voorstel in dit rapport om, in plaats van de Europese Commissie te belasten met een monitoringtaak, deze bevoegdheid te beleggen bij een separate «Kopenhagen Commissie»?
Zoals in de brief aangegeven zijn de vier ondertekenaars voorstander van een sterkere rol van de Europese Commissie in dezen.
Ziet u, gezien het feit dat deze nieuwe mechanismen voor monitoring van de rechtstaat binnen de EU nog vorm moeten krijgen, een rol weggelegd voor de Raad van Europa aangaande de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije? Is het mogelijk dat de Europese Raad van eind deze week een verzoek doet aan de Raad van Europa om zich te buigen over de situatie in Hongarije?
De Raad van Europa (RvE) heeft zijn eigen verantwoordelijkheden naast die van de Europese Unie en zal die naar het oordeel van het kabinet ook zonder aansporing van de Europese Raad nemen. De RvE heeft, zowel in politieke zin door de SG van de RvE als in juridisch adviserende zin door de Europese Commissie Democracy through Law (ook wel Venetië Commissie), al waardevol werk verricht rondom eerdere internationale zorgen over Hongaarse wetgevingsprocessen. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, Thorbjørn Jagland, heeft 8 maart jl. de Venetië Commissie gevraagd de amendementen grondig te onderzoeken.
Welke andere mogelijkheden zijn er om ontwikkelingen, zoals die plaatsvonden in Hongarije, in Europees verband aan de orde te stellen?
Naar het oordeel van het kabinet zijn de Europese Unie en de Raad van Europa de meest aangewezen fora om dit soort ontwikkelingen te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat ter voorbereiding op de Europese Raad van 14–15 maart?
Ja.
Het verwisselen van identiteitspapieren |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het Vara tv-programma RamBam van 11 maart 2013?1
Ja.
Kloppen de feiten, zoals in de uitzending getoond? Zo nee, wat was er dan niet waar?
Ja. De in de uitzending van RamBam getoonde feiten komen overeen met de gebeurtenissen in Amsterdam. Onvermeld bleef, maar wel vermeld in het persbericht van de gemeente Amsterdam van 14 februari 2013, dat de gemeente Amsterdam zelf de frauduleuze handelingen van de programmamakers aan het licht heeft gebracht en heeft stopgezet. Er is direct aangifte gedaan van de fraude gepleegd door de programmamakers van RamBam met betrekking tot de mislukte aanvraag van een ID-kaart, de geslaagde aanvraag van een frauduleus verkregen ID-kaart en van de in opvolging daarvan onderkende fraude bij de ondertrouw.
Klopt het dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Financiële instellingen als banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht de gegevens van een identiteitsbewijs te controleren en vast te leggen. Een dergelijke verplichting geldt niet voor voertuigenverhuurbedrijven, maar zij mogen in ieder geval als zij lid zijn van brancheorganisatie BOVAG bij de verhuur van een auto of voorafgaand aan een proefrit kopieën van identiteitsdocumenten maken.
Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft in juli 2012 voor de private sector richtsnoeren gepubliceerd voor de identificatie en verificatie van persoonsgegevens. De bijlage van dit document biedt een handleiding voor private partijen hoe identiteitsdocumenten en -kenmerken op echtheid gecontroleerd kunnen worden.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren.
Is het waar dat iemand met een paspoort van een ander de marechaussee te Schiphol kan passeren? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in de uitzending wordt getoond? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor te grote veiligheidsrisico’s worden gelopen en wat gaat u op welke termijn hier tegen doen?
De werkwijze van de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van de grensbewakingstaak op Schiphol is erop gericht te voorkomen dat personen met valse of vervalste documenten dan wel met een paspoort of een identiteitsdocument van iemand anders de grens kunnen passeren. Bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit wordt de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole waar de Koninklijke Marechaussee uitgebreider onderzoek kan verrichten met daar beschikbare apparatuur om vast te stellen of de identiteit van de aanbieder van het paspoort overeenkomt met de gegevens van het paspoort.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat een reiziger met een paspoort van iemand anders de grenscontrole kan passeren. De Koninklijke Marechaussee zal in de documentopleidingen en -trainingen van de grenswachters extra aandacht besteden aan de feitelijke controle van reisdocumenten en de verificatie of reisdocument en de houder ook daadwerkelijk bij elkaar horen. Tevens vinden er interne kwaliteitscontroles plaats om de grenswachters scherp te houden.
Wat is het nut van biometrische kenmerken in paspoorten als iemand met het paspoort van een ander toch de marechaussee op Schiphol kan passeren?
Op basis van de biometrische kenmerken in paspoorten kan de identiteit van personen beter worden vastgesteld. De foto in de chip van het document wordt bij geautomatiseerde grenscontrole met de persoon vergeleken. Het gebruik van biometrie in het grensproces is in ontwikkeling en wordt nog niet volledig toegepast. Op dit moment wordt bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole van de Koninklijke Marechaussee.
Zowel geautomatiseerde controle middels biometrische kenmerken als handmatige controle is geen 100% garantie dat lookalike fraude nooit zal slagen. Geautomatiseerde vergelijking middels biometrische kenmerken heeft echter zeker een toegevoegde waarde bij het zoveel mogelijk voorkomen van lookalike fraude.
Deelt u de mening dat het aanvragen van een identiteitskaart met een foto van een ander onmogelijk zou moeten zijn en ook zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom vindt u dat? Hoe is het dan mogelijk dat het dan toch eenmaal blijkt te lukken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is ongewenst dat iemand die een identiteitskaart aanvraagt, daarbij onopgemerkt de foto van iemand anders kan inleveren. Dat leidt er namelijk toe dat degene die op de foto staat, met het document dat op iemands anders naam staat identiteitsfraude kan plegen. Uit het feit dat het in één van de twee gevallen toch is gelukt een foto van iemand anders in te leveren, blijkt dat een fout is gemaakt. Het is helaas niet te uit te sluiten dat een medewerker van een gemeente onterecht een foto accepteert.
Wat zegt het bovenstaande over de betrouwbaarheid van beide identiteitsbewijzen en over de wijze waarop de identiteit van de houder van het bewijs wordt gecheckt of beiden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen feit dat iemand een document van iemand anders gebruikt en het feit dat op een document onjuiste gegevens staan. In het eerste geval is sprake van (poging) tot lookalike fraude. Met het document als zodanig is echter niets mis.
Indien gegevens die op een document staan niet juist zijn, bijvoorbeeld omdat er verkeerde foto op staat, dan is het document onbetrouwbaar. Bij een controle moet er op vertrouwd kunnen worden dat de op het document vermelde gegevens, waaronder de foto, correct zijn. Het moge duidelijk zijn dat de identiteitscontrole aan de hand van de foto niet adequaat is indien iemand met het document van iemand anders de grens kan passeren of een auto kan huren. Dit geldt ook als een foto van iemand anders wordt geaccepteerd bij de aanvraag van een identiteitskaart. Belangrijk is dan ook dat betreffende medewerkers voldoende zijn opgeleid om identiteitsfraude te herkennen. Dit is een punt van aandacht. Ten aanzien van de grenspassage verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
In samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken is in 2012 een project opgezet voor verdere verbetering van het opleidingsstelsel voor ambtenaren burgerzaken. Daarmee kan de kwaliteit van de vaststelling en registratie van identiteit verder worden verbeterd.
Daarnaast vindt dit jaar een doorlichting plaats van het aanvraag- en uitgifteproces van de reisdocumenten. Er wordt gekeken welke risico’s er zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pogingen tot het begaan van bovenstaande (strafbare) feiten voortaan geen kans van slagen meer hebben?
Zie antwoord vraag 7.
De heffing door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel voor het jaar 2013 |
|
Mei Li Vos (PvdA), Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten van ondernemers in de detailhandel waarin zij klagen over het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), dat voor het jaar 2013 een heffing heeft ingesteld die hoger ligt dan het voorgaande jaar?
Ja.
Hoe beoordeelt u de heffing van het HBD voor 2013 in het licht van het voornemen in het regeerakkoord dat de product- en bedrijfschappen (PBO’s) zullen worden opgeheven?
Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Het HBD-bestuur heeft aangegeven, vanwege de aanstaande opheffing, bij het vaststellen van de algemene heffing te zijn uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Overigens zijn de inkomsten die via bestemmingsheffingen worden verkregen, ten behoeve van branchespecifieke activiteiten, wel flink afgenomen.
Deelt u de mening dat de heffingsplichtigen persoonlijk, correct en volledig moeten worden geïnformeerd over de hoogte en besteding van de heffing voor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ondernemingen die een heffing van het HBD hebben ontvangen, hebben bij de factuur een toelichtende folder van HBD ontvangen. Ook de begrotingen van het HBD evenals andere financiële stukken zijn vrij toegankelijk via de website van het HBD. Ik ben van mening dat heffingsplichtigen daarmee voldoende geïnformeerd kunnen zijn over de heffing en besteding van de heffing in 2013.
Hoeveel fte’s zullen verloren gaan als het HBD wordt opgeheven?
Op het moment dat het HBD is gestart met het traject tot afbouw telde het 73 fte. De afgelopen jaren is gewerkt aan het terugdringen van de omvang en reserves van de product- en bedrijfschappen. HBD heeft in de afgelopen jaren de reserves teruggebracht tot 68% van de jaarlijkse exploitatielast. Deze reserve is onvoldoende om de totale kosten van afbouw, waaronder het sociaal plan, te dekken. Zoals aangegeven bij vraag 1 is dat een van de redenen waarom de hoogte van de algemene heffing is toegenomen.
Welke reserves heeft het HBD voor een sociaal plan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de heffingen voor 2013 nodig om de opheffing van het HBD te bekostigen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om het HBD ervan te doordringen dat heffingssplichtigen volledig en correct moet worden voorgelicht over de hoogte van de heffing in het licht van de plannen in het regeerakkoord over de opheffing van de PBO’s?
Ik ben van mening dat er, naast de geldende wettelijke verplichtingen en het daarop gehouden toezicht, geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat jeugdzorg steeds meer zelfstandige ondernemers krijgt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Begrijp ik uit uw beantwoording van eerdere vragen dat de Inspectie Jeugdzorg niet direct toezicht uitoefent op de particuliere zorgaanbieders, maar via de hoofdaannemer? Vindt u dit een wenselijke situatie? Is er daardoor sprake van meer risico op de kwaliteit van de zorg en de veiligheid van de kinderen/jongeren?1
Zoals aangegeven in antwoord op uw vorige vragen over particuliere onderaannemers in de jeugdzorg, is in het protocol voorwaarden inzet particuliere zorgaanbieders in de jeugdzorg als onderaannemer afgesproken dat de provinciaal gesubsidieerde zorgaanbieder (de hoofdaannemer) er zorg voor draagt dat de Inspectie Jeugdzorg (hierna IJZ) via haar toezichttaak kan controleren of de particuliere onderaannemer verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De hoofdaannemer draagt er zorg voor dat de IJZ toegang heeft tot de particuliere onderaannemer waar de cliënt verblijft. De IJZ voert dus rechtstreeks bij de onderaannemer toezicht uit.
In april publiceert de IJZ een rapport over onderaannemers in de jeugdzorg. Zoals gebruikelijk zal ik tegelijkertijd dit rapport, vergezeld van een beleidsreactie, aan uw Kamer aanbieden.
Op basis van welke feiten komt u tot uw oordeel dat de kwaliteit van het particuliere zorgaanbod is gewaarborgd?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen2 heeft aangegeven dat de kwaliteitseisen die de Wet op de Jeugdzorg stelt aan gesubsidieerde aanbieders onverminderd gelden voor de particuliere aanbieders en daarmee dus ook voor de particuliere gezinshuizen? Wat is daarvan de stand van zaken? Met welke feiten kunt u onderbouwen dat de Wet op de Jeugdzorg op dit vlak goed wordt toegepast door de particuliere aanbieders, waaronder de particuliere gezinshuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 5.
Bestaan particuliere zorgaanbieders wettelijk gezien?
De term particuliere zorgaanbieders bestaat niet in de Wet op de jeugdzorg. Ook andere wetgeving kent dit begrip niet als zodanig. In de praktijk worden instellingen die jeugdzorg leveren en die niet rechtstreeks (maar via een onderaannemerconstructie) van de provincie of stadsregio subsidie ontvangen, zo aangeduid.
Wat is de wettelijke basis van het toezicht dat nu wordt uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg op de particuliere zorgaanbieders?
Het systeem van de Wet op de jeugdzorg is zodanig ingericht, dat de verplichtingen die in de wet zijn opgenomen met betrekking tot het leveren van verantwoorde zorg en de consequenties die hieraan zijn verbonden als deze verantwoorde zorg niet wordt geleverd, zich richten tot de gesubsidieerde zorgaanbieder (de hoofdaannemer). Deze is te allen tijde verantwoordelijk voor de geleverde zorg, ongeacht of hij de zorg zelf of via een ander levert.
De Wet op de jeugdzorg verbiedt gesubsidieerde zorgaanbieders nietom bij de uitvoering van hun werkzaamheden gebruik te maken van derden (onderaannemers). Dit houdt in dat gesubsidieerde zorgaanbieders contracten kunnen sluiten met particuliere instellingen, die in hun opdracht de daadwerkelijke hulpverlening bieden. De gesubsidieerde zorgaanbieder heeft, zoals hierboven gezegd, wel de verplichting om verantwoorde zorg te leveren. Deze plicht geldt te allen tijde, dus ook als de zorgaanbieder de daadwerkelijke zorg uitbesteedt aan de derde.
Via deze plicht tot verantwoorde zorg kan door de IJZ toezicht worden gehouden op de particuliere instellingen waar de door de gesubsidieerde zorgaanbieder geplaatste kinderen daadwerkelijk verblijven. De gesubsidieerde zorgaanbieder draagt er zorg voor dat de IJZ via haar toezichtstaak kan controleren of de particuliere zorgaanbieder daadwerkelijk verantwoorde zorg biedt aan de cliënt. De zorgaanbieder draagt er dan ook zorg voor dat de IJZ toegang heeft tot de particuliere instelling waar de cliënt verblijft. Dit kan bijvoorbeeld als eis worden opgenomen in het contract dat de zorgaanbieder met de particuliere zorgaanbieder afsluit.
Hoe vaak wordt toezicht uitgeoefend door de Inspectie Jeugdzorg op de hoofdaannemers? Vindt dit toezicht periodiek plaats? In welke situaties wordt toezicht uitgeoefend?
Het toezicht op de hoofdaannemers valt onder de reguliere toezichtactiviteiten van de Inspectie Jeugdzorg. De hoofdaannemers zijn immers zorgaanbieders als bedoeld in de Wet op de jeugdzorg en daarmee de vaste toezichtobjecten van deze inspectie. Zij worden als zodanig onderworpen aan het reguliere toezichtregime (risico-gestuurd toezicht, thematisch toezicht, eventueel calamiteitentoezicht, jaarlijkse verantwoording). Hoe de zorgaanbieders invulling geven aan hun hoofdaannemerschap is nu specifiek onderwerp van onderzoek geweest. In de toekomst wordt ook dit aspect opgenomen in het reguliere toezichtregime.
Op welke wijze wordt er toezicht uitgeoefend op particuliere zorgaanbieders, waarbij de zorg wordt geregeld via een persoonsgebonden budget? Wordt dit toezicht uitgevoerd door de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Geldt dit, in vervolg op de vorige vraag, ook in situaties waarin de zorgaanbieder geen instelling is maar een persoon? Vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Het capaciteitsverlies van de Koninklijke Marechaussee door het handhaven van het qat-verbod |
|
Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Qat blijft Nederland binnenkomen» d.d. 12 maart 2013?1
Ja.
Erkent u dat de Koninklijk Marechaussee veel capaciteit verliest door het handhaven van het qat-verbod?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) wordt niet specifiek ingezet voor de handhaving van het qatverbod. Handhaving door de KMar vindt plaats als de KMar stuit op qat tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. In het geval van de uitzending van Een Vandaag was dit vanuit het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Van het totale aantal handhavingsincidenten binnen het MTV in januari en februari 2013 was slechts in 1% van de zaken sprake van qat. De registratie van ingezette uren binnen het MTV vindt vooral plaats op basis van het primaire operationele proces (te weten Controle MTV en Afhandelen binnen MTV). Dit betekent dat er in de registratie van uren geen onderscheid wordt gemaakt naar soort vangst of incident.
Hoeveel capaciteit kost de handhaving van dit verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel uur besteedt de Marechaussee aan handhaving en opsporing van qat-handel? Hoeveel controles worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er door het handhaven van het qat-verbod minder tijd is voor andere controles?
Uiteraard is het zo dat de beschikbare handhavingscapaciteit over het hele veld waarvoor handhavingsdiensten verantwoordelijk zijn verdeeld moet worden. Dit betekent echter niet dat de handhaving hierdoor in kwaliteit zou inboeten. De beschikbare capaciteit wordt zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet.
Ten koste van welke andere controles gaat het handhaven van het qat-verbod?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het qat-verbod geleid tot minder qat-gebruik?
Er zijn nog geen gegevens voorhanden waaruit zou blijken dat het qatverbod leidt tot minder qatgebruik, dat de straatwaarde van qat hetzij gestegen, gedaald dan wel gelijk gebleven is en of een eventueel hogere prijs de illegale handel en criminaliteit zal bevorderen.
Klopt het dat sinds het qat-verbod de straatwaarde van qat is gestegen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevordert een hogere prijs van verboden qat de illegale handel en de criminaliteit?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de illegale handel van qat en de straatoverlast toegenomen? Kunt u cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
Er zijn geen gegevens voorhanden die een toename van illegale handel en straatoverlast bevestigen.
Is de import en/of export van qat toegenomen? Kunt u concrete cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
In 2012 werd 854.000 kilogram qat in Nederland geïmporteerd. Sinds de strafbaarstelling van qat zal de omvang van de import vanzelfsprekend fors zijn gedaald. Ik heb slechts cijfers over de inbeslaggenomen hoeveelheid qat, niet over de omvang van de illegale invoer van qat.
Klopt het dat het verslavingsprobleem van qat-gebruikers niet is veranderd sinds het qat-verbod?
Daarover zijn geen gegevens bekend. Problematisch qatgebruik wordt niet afzonderlijk als hulpvraag in het systeem Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) geregistreerd. Voor zover Somaliërs een beroep doen (en de afgelopen jaren hebben gedaan) op verslavingszorg is dat vooral vanwege problematisch gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
Welke maatregelen zijn er genomen om het verslavingsprobleem van qat-gebruikers te verminderen? Wilt u zich inzetten voor een verbetering van de verslavingszorg voor deze doelgroep?
Somaliërs weten de verslavingszorg te vinden indien zij problemen hebben met het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. De verslavingszorg als zodanig behoeft op dit punt geen verbetering. Maatregelen om problematisch qatgebruik terug te dringen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit verbetering van de toeleiding van problematische qatgebruikers naar zorg. Gemeenten waarin een belangrijk deel van de problematische qatgebruikers verblijft kunnen daar, bijvoorbeeld door samenwerking met lokale organisaties, invulling aan geven.
Welke effecten heeft het qat-verbod op het gebruik van andere legale en illegale drugs?
Er zijn geen indicaties uit de Somalische gemeenschap of uit de verslavingszorg dat er sprake is van een verschuiving naar andere middelen.
Kunt u aangeven welke gemeenten overlast hebben van qat-gebruikers?
Dat zijn onder meer de gemeenten Tilburg en Groningen. Deze gemeenten hebben eerder ook verzocht om een verbod van qat.
Kunnen deze gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de incidenten afdoende aanpakken?
Alle handelingen met qat zoals omschreven in de Opiumwet zijn strafbaar. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kunnen gemeenten thans overgaan tot het sluiten van panden van waaruit qat wordt verhandeld. Waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast ook worden aangepakt via de APV. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de openbare orde.
Bent u bereid de mogelijkheden van het gebruik van de APV ter bestrijding van qat-overlast bij gemeenten onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 16.
Proefboringen schaliegas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Binnenlands Bestuur d.d. 1 maart 2013 dat het Britse bedrijf Cuadrilla proefboringen naar schaliegas gaat uitvoeren in Luttelgeest of Marknesse?1
Ja. Ik wil hierbij benadrukken dat er bij het aangekondigde onderzoek van Cuadrilla geen proefboringen geplaatst worden. Dit past in mijn toezegging dat er geen proefboringen naar schaliegas geplaatst worden gedurende de looptijd van het onderzoek, dat in opdracht van mij wordt uitgevoerd.
Klopt het dat Cuadrilla nu onderzoek doet naar de effecten van de boringen op beschermde diersoorten en of de bodem stevig genoeg is om een boortoren te plaatsen? Kunt u aangeven of in het vooronderzoek ook andere zaken onderzocht worden, zoals de gevolgen voor grondwater, bodemkwaliteit etc.?
Cuadrilla heeft besloten om de looptijd van het door mij aanbestede onderzoek te benutten om verschillende onderzoeken uit te voeren om de benodigde informatie te verzamelen over de verschillende mogelijke boorlocaties. Nogmaals, er zal niet geboord worden.
Het vooronderzoek van Cuadrilla betreft een ecologisch onderzoek om vast te stellen of, en zo ja welke, beschermde flora en fauna in de omgeving aanwezig is. Met de resultaten van dit onderzoek kan beoordeeld worden wat de potentiële effecten zouden kunnen zijn van de proefboringen en of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om deze te beperken.
Daarnaast wordt een bodemonderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de nul-situatie van de bodem en grondwater kwaliteit. Daarbij wordt ook de draagkracht van de bodem bepaald ten behoeve van de boorinstallatie.
De gegevens van de vooronderzoeken worden gebruikt om te bepalen welke van de twee locaties het meest geschikt zou zijn als boorlocatie. Daarnaast zal Cuadrilla diverse andere onderzoeken uitvoeren om een volledig beeld te vormen van de potentiële effecten (en eventuele maatregelen) van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de proefboring, maar dat de gemeente Noordoostpolder geen vergunning heeft afgegeven omdat dit niet nodig is in dit stadium van vooronderzoek? Is er vooraf contact geweest tussen u en de gemeente? Zo ja, heeft u de gemeente gewezen op de mogelijke risico's van boringen naar schaliegas?
Nee, het klopt niet dat ik toestemming heb gegeven voor een proefboring. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden bij het door Cuadrilla aangekondigde onderzoek geen proefboringen geplaatst.
Op 14 juni 2010 is de opsporingsvergunning Noordoostpolder door mij verleend. Met alleen een opsporingsvergunning mogen geen proefboringen geplaatst worden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl., zijn meer vergunningen en instemmingen nodig alvorens geboord zou kunnen worden. Zo is een omgevingsvergunning nodig, waarmee onder andere een wijziging van het bestemmingplan moet worden aangevraagd – de gemeente is hiervoor het aanspreekpunt. Daarnaast moet volgens het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) een melding ingediend worden bij mijn ministerie met betrekking tot de milieu-impact van de proefboring en moet een boorplan ingediend worden bij het Staatstoezicht op de Mijnen.
Voor het lokale verkennende onderzoek, dat Cuadrilla gaat uitvoeren, zijn geen vergunningen nodig. Cuadrilla heeft contact gehad met het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Noordoostpolder, alvorens zij bekend maakte, dat zij de bedoelde onderzoeken gaat uitvoeren.
Heeft Cuadrilla inderdaad ook vooronderzoek uitgevoerd in Boxtel en Haaren in de provincie Noord-Brabant? Zijn er nog andere gemeenten waar u proefboringen verwacht door Cuadrilla of andere bedrijven en hoe zal u de aanvraag voor deze proefboringen toetsen?
Cuadrilla heeft dezelfde type vooronderzoeken in 2010 en 2011 reeds uitgevoerd voor de locaties in Boxtel en Haaren. Ook hier zijn deze onderzoeken gedaan om een volledig beeld te krijgen van de potentiële effecten en eventueel te nemen maatregelen van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Bij mij is niet bekend waar Cuadrilla of andere bedrijven in de toekomst mogelijk proefboringen naar schaliegas willen plaatsen. Alvorens sprake zal zijn van beoordelingen van aanvragen in het kader van dergelijke proefboringen, zullen we eerst de resultaten van het onafhankelijke onderzoek af moeten wachten. Deze verwacht ik 1 juli aanstaande.
Is het u bekend dat tientallen gemeenten, waaronder de stad Utrecht, bezwaar hebben gemaakt tegen proefboringen binnen hun grondgebied? Respecteert u deze bezwaren van gemeenten als u verzoeken voor proefboringen ontvangt?
Het is mij bekend, dat er gemeenten en provincies zijn, die zich schaliegasvrij hebben verklaard. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, ben ik niet de enige partij die betrokken is bij het instemmingstraject om proefboringen te kunnen plaatsen. Mocht uit het onderzoek blijken dat proefboringen naar schaliegas veilig uitgevoerd kunnen worden, dan zal hier in goed overleg over besloten worden.
Hoe verhouden de proefboringen van Cuadrilla zich tot het onderzoek naar de risico's van schaliegaswinning, zoals dat op dit moment door u wordt uitgevoerd? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed?
Het door mij aanbestede onderzoek kijkt naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkool gas in heel Nederland en zal 1 juli aan mij aangeboden worden.
De desktop en verkennende veldstudies van Cuadrilla richten zich op de mogelijke lokale milieueffecten en -gevolgen. Ik heb van Cuadrilla begrepen, dat de resultaten van hun onderzoeken worden gepresenteerd ten behoeve van de indiening van aanvragen voor omgevingsvergunningen, indien Cuadrilla daartoe over kan gaan.
De recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore, waarbij onder andere 180 huizen zijn afgebrand? Heeft de Nederlandse ambassade hierop gereageerd? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom is er geen reactie geweest van de Nederlandse Ambassade?
Ja. De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens een recent bezoek aan Lahore de aartsbisschop van Lahore zijn medeleven betuigd.
Bent u bekend met het feit dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab (waaronder Asad Ashraf) en een lid van het nationale parlement (Riaz Malik), beiden leden van de regerende politieke partij PML-N, deel hebben genomen aan het geweld?1 Zo ja, deelt u de mening dat zij als politici een voorbeeldrol hebben? Bent u tevens van mening dat zij door hun voorbeeldrol mede verantwoordelijk zijn voor het geweld?
In het rapport van de Asian Human Rights Commission staat vermeld dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab en van het nationaal parlement hebben deel genomen aan het geweld. Geconfirmeerde informatie hierover is niet beschikbaar. Zowel Nederland als de EU bepleiten bij de Pakistaanse autoriteiten de voortvarende aanpak en berechting van alle daders van geweld tegen religieuze minderheden, en zeker ook die van de recente aanval op christenen in Lahore.
Bent u bekend met het feit dat het geweld voortkomt uit een geschil over landrechten, waarbij de blasfemiewetgeving is misbruikt om de christenen van het land te verdrijven? Zo, ja wat is hierover uw mening?
Ja, dit heb ik vernomen en baart mij zorgen. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de blasfemiewetgeving uiterst gevoelig voor misbruik.
Heeft de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan gesproken over het aanpassen van de blasfemiewetgeving om misbruik te voorkomen? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan zowel bij de Pakistaanse autoriteiten als bij het maatschappelijk middenveld misbruik van de blasfemiewetgeving aan de orde gesteld. Gesprekspartners gaven aan dat conservatieve islamitische politieke partijen en militante groeperingen het publieke debat over noodzakelijke aanpassingen van de blasfemiewetgeving belemmeren.
Deelt u de mening dat in het ontbreken van een goed onderwijssysteem, aangezien in het onderwijscurriculum een negatief beeld wordt neergezet over minderheden, vrouwen en India, een belangrijke oorzaak kan worden gezien van de negatieve beeldvorming over minderheden? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor de pilot Godsdienstvrijheid om de negatieve beeldvorming te doorbreken?
Ja. Stereotypering van met name religieuze minderheden in het leerplan en de lesboeken is een belangrijke, zij het niet enige oorzaak, van negatieve beeldvorming. De Nederlandse regering is met u van mening dat inzet op het onderwijscurriculum positieve gevolgen kan hebben voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Inzet op dit specifieke terrein kwam ook naar voren als één van de aanbevelingen in de analyse die in het kader van de pilot godsdienstvrijheid is uitgevoerd. De rol van de pilot godsdienstvrijheid is complementair aan de meer grootschalige inzet van andere donoren in de onderwijssector. Onlangs is het door Nederland gefinancierde UNICEF programma «Onderwijs en Vredesopbouw» in Pakistan gestart waarbij met name wordt ingegaan op voorgenoemde problematiek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich moet inzetten voor strikte mensenrechten benchmarks bij de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag tussen Pakistan en de Europese Unie (GSP+) om zo de mensenrechten te bevorderen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten. Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing aan deze criteria bepleiten.
Het bericht dat circa 100 huizen van Pakistaanse christenen zijn verbrand vanwege vermeende belediging van Mohammed |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Christian protesters decry Muslim mob’s arson spree following blasphemy charge»?1
Ja.
Bent u van mening dat de Pakistaanse overheid haar christelijke minderheden adequaat beschermt? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, deelt u de mening dat de Pakistaanse overheid haar verplichtingen niet nakomt ten aanzien van het beschermen van de christelijke minderheden en dat dit de facto inhoudt dat de Pakistaanse overheid bijdraagt aan de straffeloosheid aangaande discriminatie, bedreiging, geweld en aanslagen op Pakistaanse christenen?
Op 20 december 2012 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een thematisch ambtsbericht uitgebracht over de situatie van christenen en ahmadi’s in Pakistan gedurende juli 2010 tot en met november 2012. Uit dit ambtsbericht blijkt dat de Pakistaanse autoriteiten in veel gevallen nalieten om ahmadi’s en christenen te beschermen tegen religieus geweld. Ook lieten de autoriteiten (politie/rechtbank) in veel gevallen na om de daders van geweld tegen ahmadi’s en christenen te vervolgen. Hierdoor werd een klimaat van onschendbaarheid voor de daders in stand gehouden. Dat is ook de reden dat ik in mijn brief van 15 januari jl. aan uw Kamer heb toegelicht dat ik van Pakistaanse christenen die in Pakistan problemen hebben ondervonden, niet verwacht dat ze zich vóór hun komst naar Nederland hebben gewend tot de Pakistaanse autoriteiten voor bescherming.
Kunt u aangeven hoeveel gewelddadige incidenten er in 2012 tegen christenen in Pakistan hebben plaatsgevonden? Kunt u hierbij aangeven hoeveel daders er succesvol zijn vervolgd?
Nee, er is hierover geen betrouwbare informatie beschikbaar.
Hoe verhoudt het voorgaande zich tot uw besluit om christenen niet aan te merken als risicogroep, zoals u onlangs wel terecht heeft gedaan ten aanzien van ahmadi’s?2 Zijn deze recente ontwikkelingen voor u aanleiding om christenen alsnog aan te merken als risicogroep? Zo nee, kunt u aangeven, in aanvulling op uw brief van 15 januari, aan welke criteria de situatie van christenen in Pakistan niet voldoet om hen niet aan te merken als risicogroep?
In mijn brief van (27 maart 20123) aan uw Kamer heb ik toegelicht waarom ik van mening ben dat op dit moment de kwalificatie van Pakistaanse christenen als risicogroep niet aan de orde is. Het ernstige incident in Lahore heb ik bij mijn afweging betrokken.