De verplaatsing van de teelt van cannabis naar andere Europese landen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wietkwekers wijken uit»?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van verplaatsing van de wietteelt van Nederland naar andere Europese landen? Zo ja, heeft u inzicht in de aard en de omvang hiervan?
Zowel het Europol EU Drug Markets Report uit januari 2013 als het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) Georganiseerde Criminaliteit 2012 dat op 13 maart jl. aan uw Kamer is gestuurd geven aan dat er steeds meer kwekerijen worden ontdekt in het buitenland. In deze rapporten wordt tevens aangegeven dat Nederlandse misdaadondernemers betrokken zijn bij deze kwekerijen in het buitenland. Het NDB geeft echter ook aan de betrokkenheid van Nederlanders afneemt, bijvoorbeeld als het gaat om Duitse en Belgische kwekerijen. Indien Nederlandse misdaadondernemers nog betrokken zijn, zouden ze steeds minder een hoofdrol spelen. Nadat de buitenlandse kwekers het kunstje geleerd hebben, zouden ze als zelfstandig kweker verder gaan.
Een mogelijke reden die de Criminaliteitsbeeldanalyse Georganiseerde hennepteelt voor bovenstaande verschuivingseffecten noemt is dat deze het gevolg zijn van toegenomen aandacht van de politie in Nederland voor de bestrijding van de hennepteelt.
Wat is volgens u de reden van deze verplaatsing?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact gehad met Europol over de verplaatsing van de wietteelt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de aard en de uitkomst van dat contact?
Met de buurlanden wordt op meerdere niveaus regelmatig overlegd over het Nederlandse softdrugsbeleid. Zo heeft op 6 juni 2013 een overleg plaatsgevonden tussen de ministers van de Benelux-landen, waarbij ook gesproken is over de gevolgen van de meest recente aanpassingen van het coffeeshopbeleid. Politie en openbaar ministerie hebben contact met buurlanden in het kader van specifieke strafrechtelijke onderzoeken, maar bespreken bijvoorbeeld ook jaarlijks in bredere zin de te volgen strategie binnen het zogeheten Hazeldonkoverleg tussen Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk. Het contact met Europol over dit onderwerp vindt met name op operationeel niveau plaats.
Nederland zal vanzelfsprekend een (ondersteunende) rol blijven spelen bij de strafrechtelijke handhaving in het buitenland, bijvoorbeeld door deelname aan Joint Investigation Teams of door het geven van opvolging aan rechtshulpverzoeken. Los van ieders eigen verantwoordelijkheid blijft het van onmiskenbaar belang dat we op Europees niveau waar mogelijk de handen ineen slaan.
Heeft u tevens contact gehad met uw collega’s in andere Europese landen waar de teelt van cannabis drastisch gestegen zou zijn en die dat wijten aan het softdrugsbeleid van Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de aard en de uitkomst van dat contact?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat andere landen de opsporing van de wiettelers niet aankunnen? Is het tevens waar dat u zich daar niet verantwoordelijk voor voelt gezien de volgende opmerking van uw woordvoerder: «(het) strenge beleid in ons land heeft effect. Het water stroomt naar het laagste punt. Elk land is verantwoordelijk voor de eigen opsporing»?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat, als zou blijken dat Nederlanders verantwoordelijk zijn voor de toename van de wietteelt in andere landen van de Europese Unie (EU), u dan ook een taak heeft bij het ondersteunen van de bestrijding daarvan? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vorm geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u zich wel verantwoordelijk gevoeld voor klachten van andere EU-landen over de verkoop van cannabis en de wietpas maar voelt u die verantwoordelijkheid nu niet?
Zie antwoord vraag 4.
De regeling aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van de Nederlandse Woonbond, Platform VG en de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland (CG-Raad) over de hardheidsclausule voor chronisch zieken en gehandicapten in het kader van de inkomensafhankelijke huurverhoging?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke huurverhoging moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, in beginsel deel ik de opvatting dat chronisch zieken en gehandicapten waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen, geen inkomensafhankelijke hogere huurverhoging hoeven te betalen. Daarom kan de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten bezwaar maken tegen een inkomensafhankelijk hoger huurverhogingsvoorstel.
Kunt u uiteenzetten hoeveel huurders met een chronische ziekte of handicap, naar verwachting, buiten de huidige hardheidsclausule zullen vallen?
Nee, over deze gegevens beschik ik niet.
Bent u bereid de hardheidsclausule te herzien en te verruimen omdat door de scherpe afbakening een aantal groepen chronisch zieken en gehandicapten getroffen wordt door de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo ja, hoe komt de hardheidsclausule eruit te zien? Zo nee, waarom niet?
Bij de definiëring van de aangewezen groep is aangesloten bij de al bestaande uitzonderingen voor chronisch zieken en gehandicapten in de huurregelgeving (huurtoeslag, inkomensgrens voor toewijzing van betaalbare huurwoningen van woningcorporaties, het woningwaarderingsstelsel). Daarbij is van belang dat de regeling uitvoerbaar is voor verhuurders en, in geval van geschillen, de huurcommissie. Ook voor huurders is deze duidelijkheid vooraf wenselijk. Verhuurders en de huurcommissie moeten kunnen toetsen of het huishouden tot de aangewezen groep chronisch zieken en gehandicapten behoort. Het hanteren van eenduidige en door derden verstrekte gegevens zijn hiervoor noodzakelijk.
De regeling is uitvoerbaar doordat huurders hun bezwaar tegen het huurverhogingsvoorstel moeten onderbouwen met de in de regeling genoemde door derden verstrekte geobjectiveerde bewijsmiddelen.
Bent u bereid chronisch zieken en gehandicapten die in een bij de bouw geschikt gemaakte woning wonen of de aanpassingen uit eigen middelen hebben betaald, tegemoet te komen en uit te zonderen van de inkomensafhankelijke huurverhoging? Zo nee, waarom niet?
Als huurders een bij de bouw reeds voor chronisch zieken en gehandicapten aangepaste woning bewonen, zullen zij die woning toegewezen hebben gekregen vanwege hun chronische ziekte of handicap. In dat geval is in de administratie van de verhuurder terug te vinden dat die aangepaste woning specifiek vanwege die aanpassing(en) aan de huurder is toegewezen. Ik verwacht dat verhuurders in die gevallen ook de huurverhoging naar aanleiding van een bezwaarschrift van de huurder zal beperken tot inflatie+1,5%. Er is dan immers een bewijs beschikbaar in de administratie van de verhuurder en ik verwacht dat de verhuurder in deze gevallen ook geen doorstroming beoogt van het huishouden en het bezwaar van huurders zullen honoreren.
Het moet dan wel gaan om voor specifieke (groepen) chronische zieken of gehandicapten aangepaste woningen. Als de woning enkel een nultredenwoning is, is er geen sprake van een aangepaste woning.
Ook als het gaat om zelfaangebrachte voorzieningen aan de woning waarvoor toestemming van de verhuurder nodig is (voorzieningen die bij het einde van de huur niet zonder noemenswaardige kosten ongedaan kunnen worden gemaakt of verwijderd kunnen worden) zal in de administratie van verhuurders een bewijs beschikbaar zijn van de aangebrachte voorzieningen. Bij het vragen van toestemming voor het aanbrengen van de voorzieningen zullen de huurders hebben moeten aantonen die voorzieningen nodig te hebben. Ook in die gevallen kunnen verhuurders coulance betrachten en de huurverhoging na het bezwaar van de huurder beperken tot inflatie+1,5%.
Als het gaat om gemakkelijk te verwijderen voorzieningen zal een verhuurder toch een bewijs moeten krijgen dat die aangebrachte voorzieningen noodzakelijk waren wegens een specifieke chronische ziekte of specifieke handicap van een van de bewoners. Zoals in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (Handelingen II, 33 129, 4 april 2012, pag. 72-7-100 en 72-7-101) is aangegeven, kan het niet de bedoeling zijn dat huurders enkel door het aanbrengen van een beugel in toilet of badkamer de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging kunnen ontwijken. Daarom is in de regeling het bewijsmiddel van een Wmo- of Wvg-beschikking voor voorzieningen aan de woning vereist.
Kunt u zich voorstellen dat er huurders met een chronische ziekte of handicap zijn die onder de 10-uursgrens van de AWBZ zorg zitten, maar waarvan niet verwacht kan worden dat zij verhuizen? Zo ja, bent u bereid de 10-uursgrens te laten vervallen? Zo nee, waarom niet?
Bij de hantering van de 10-uur-per-weekgrens wordt niet alleen aangesloten bij de Tijdelijke regeling diensten van algemeen en economisch belang toegelaten instellingen, maar ook aan aanpalende regelgeving met betrekking tot de zorg waarbij de 10-uur-zorg-per-weekgrens wordt gehanteerd, zoals de Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG).
Omdat deze 10-uur-grens breder wordt gehanteerd, zie ik geen aanleiding om de grens voor de regeling Aanwijzing groep chronisch zieken en gehandicapten lager te leggen.
Bent u bereid de regeling aan te passen voor chronisch zieken en gehandicapten die door het gebruik maken van mantelzorgers een lagere zorgindicatie hebben en hierdoor buiten de hardheidsclausule vallen? Zo ja, hoe komt deze regeling eruit te zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen wilt en kunt u nemen om mantelzorgers te ontzien die inwonen bij chronisch zieken of gehandicapten die door de scherpe afbakening buiten de hardheidsclausule vallen?
Voor de uitvoerbaarheid van de regeling is vereist dat verhuurders en de huurcommissie kunnen toetsen of een lid van het huishouden een mantelzorger is die een zorgbehoevende verzorgt. Daarvoor is een door derden verstrekt geobjectiveerd bewijsmiddel vereist. Uit dat bewijs zou moeten blijken dat door de inwonende mantelzorger geleverde zorg (naar de aard van de AWBZ) de zorgindicatie lager uitvalt dan 10 uur per week. Een dergelijk bewijs is niet voorhanden.
Een bewijs van mantelzorg (zonder de relatie met de uren AWBZ-zorg) zou wellicht een verstrekt mantelzorgcompliment voor inwonende mantelzorgers kunnen zijn. In antwoorden op Kamervragen van het lid Bergkamp (D66) over het mantelzorgcompliment (Handelingen II, 2012/13, Aanhangsel nr. 2055) is aangegeven dat de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel wordt heroverwogen en dat de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uw Kamer voor de zomer nader zal informeren over het mantelzorgcompliment. Die heroverweging van het mantelzorgcompliment kan mogelijk aanleiding zijn de regeling Aanwijzing chronisch zieken en gehandicapten opnieuw te bezien.
Recent geweld in Irak |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dozens killed in battles across Iraq as sunnis escalate protests against government»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat meer dan veertig doden en meer dan honderd gewonden zijn gevallen bij geweld tijdens protesten tegen de Iraakse regering in Hawija en dat ook op andere plaatsen met een overwegend soennitische bevolking bij anti-regeringsprotesten doden en gewonden zijn gevallen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Ja, de cijfers over soennitische doden en gewonden zijn bevestigd door de Iraakse autoriteiten. Daarnaast zijn er tientallen doden en gewonden gevallen in gebieden met een overwegend sji’itische bevolking, waaronder Bagdad en Basra.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoeveel, opgepakte demonstranten nog steeds gevangen worden gehouden?
Navraag leert dat niet precies valt aan te geven hoeveel demonstranten worden vastgehouden. Als gevolg van een onvoldoende werkend en politiek gemanipuleerd strafrechtelijk systeem worden aangehouden personen vaak onaanvaardbaar lang, en zonder aanklacht, in detentie gehouden.
Hoe beoordeelt u deze recente protesten en de reactie van de Iraakse regering hierop?
Het soennitische deel van de Iraakse bevolking voelt zich politiek en maatschappelijk gemarginaliseerd door de regering-Maliki. De regering adresseert de maatschappelijke klachten, maar slaagt er niet in de zorgen over politieke achterstelling weg te nemen.
Alleen een hernieuwde dialoog tussen soennieten, sji’ieten en Koerden kan het gevaar van verdere escalatie van het etno sektarisch geweld terugbrengen. Hiervoor zijn onlangs enige intiatieven genomen waarbij de Verenigde Naties (VN) betrokken zijn. Zo maken de Koerden weer deel uit van de regering en zijn commissies ingesteld om een aantal uitstaande geschilpunten, zoals de verdeling van de olie- en gasopbrengsten, te bespreken.
Deelt u de zorgen dat er een serieuze kans bestaat dat de huidige, grote religieuze en etnische spanningen in Irak tot verdere escalatie zullen leiden? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid om in navolging van VN-vertegenwoordiger voor Irak Martin Kobler bij uw Iraakse collega’s aan te dringen op terughoudendheid en een humane behandeling voor de gevangengenomen demonstranten?2 Indien neen, waarom niet?
Uw zorgen deel ik. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb meegedeeld, is de dialoog tussen de verschillende Iraakse bevolkingsgroepen weer op gang gekomen. Het kabinet hoopt dat hiermee de kans op escalatie is verkleind.
Nederland pleit in EU verband voor een actieve dialoog tussen de verschillende groeperingen in Irak. Ook pleit Nederland met EU-collega’s voor een humane behandeling van gevangenen en voor hervorming van het strafrechtsysteem.
Kunt u aangeven of u nog mogelijkheden ziet, en wat er bilateraal dan wel in EU-verband reeds gebeurt, om in Irak bij te dragen aan de-escalatie van de grote spanningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de contacten van de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie, Catherine Ashton, met de Iraakse autoriteiten staat deëscalatie van de huidige spanningen centraal. Hiervoor zullen bestaande en nieuwe EU programma’s worden ingezet op het gebied van conflictbeheersing en versterking van de instituties zoals rechtspraak, politie en gevangeniswezen.
Bilateraal ondersteunt Nederland kleinschalige initiatieven op het gebied van het bevorderen van de dialoog tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Irak.
De antwoorden op Kamervragen over het bericht ‘forse groei rijscholen is ongewenst’ |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw bewering1 dat er geen signalen zijn dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde, onderbouwen aan de hand van de slagingspercentages zoals die te vinden zijn op www.rijschoolgegevens.nl , aangezien deze gegevens een ander beeld laten zien?
De informatie op www.rijschoolgegevens.nl gaat over examenresultaten van rijscholen in een specifieke regio. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor burgers en geeft geen informatie over de kwaliteit van rijscholen. Op de site kan niet worden nagegaan of rijscholen nieuw zijn, maar wel op basis van de Kamer van Koophandel gegevens waarnaar de site verwijst. Daarom kan aan de hand van de gegevens van de website niet worden onderbouwd dat nieuwe rijscholen slechter presteren dan de gevestigde.
Ik stel eisen aan de examens om rijinstructeur te worden en om rijinstructeur te blijven; deze gelden voor alle rijinstructeurs, zowel van nieuwe als van langdurig gevestigde rijscholen. De kwaliteit van een rijschool is afhankelijk van veel meer factoren, zoals de «klik» tussen een rijinstructeur en de aspirant bestuurder en nadere afspraken en verwachtingen. Dit allemaal kan en wil de Rijksoverheid niet regelen en kan de branche zelf regelen.
Bent u het eens met de rijschoolbranche dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de Wet rijonderricht motorvoertuigen 1993 (WRM) ver onder de maat is en het in de praktijk gewoon mogelijk is om zonder geldige bevoegdheid door te gaan met lesgeven? Zo ja, hoe gaat u de handhaving en controle verbeteren? Zo nee, waar blijkt het uit dat het onmogelijk is om zonder bevoegdheid les te geven?
Mij is niet bekend dat de controle en handhaving van de bevoegdheid op basis van de WRM onder de maat is en tot problemen leidt. Ik ontvang vooral brieven van individuele rijscholen die ongerust zijn over de strenge wettelijke eisen die worden gesteld op basis van de WRM. Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR dienen een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een kopie van hun WRM-bevoegdheidspas te kunnen overleggen. Hiernaast kan iedere burger op de website van IKBI opzoeken of een rijinstructeur is bevoegd. Als iemand er achter komt dat een rijinstructeur zonder WRM bevoegdheid les geeft is het belangrijk dat er aangifte wordt gedaan bij de politie.
Hiernaast kan het IBKI op grond van artikel 21 van de WRM de lesbevoegdheid van een rijinstructeur intrekken nadat zij een melding door de politie hebben ontvangen en de rijinstructeur door hun is getoetst op vakbekwaamheid.
Is het ook specifiek voor de rijschoolbranche onderzocht dat het beschikken over algemene ondernemersvaardigheden de overlevingskansen van een zelfstandige rijinstructeur niet verbetert of is dit een algemene stelling van u?
Nee, het gaat hierbij om een algemene conclusie uit onderzoeken die hebben geleid tot de afschaffing van de vestigingswet in 2007. In plaats van bepaalde vakdiploma's dwingend voor te schrijven, kan men het aan de burger overlaten om te letten op keurmerken die door de brancheorganisaties zelf worden toegekend.
Keurmerken kunnen meer zeggen over de kwaliteit van rijscholen dan vakdiploma’s in het algemeen en het diploma ondernemersvaardigheid in het bijzonder.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de nieuwe rijscholen binnen twee jaar weer afhaakt en in hoeveel procent van de gevallen het hier gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering?
Zoals in het CBR jaarverslag van 2012 gemeld waren er in 2012 7.867 opleiders bij het CBR ingeschreven. Volgens informatie van het CBR waren er van de 484 opleiders die in 2012 uitgeschreven zijn, in totaal 141 opleiders twee jaar of korter ingeschreven.
Mij is niet bekend in hoeveel gevallen het gaat om een ondernemer die was gestart met behoud van uitkering. Wel kan ik mededelen dat weinig UWV gerechtigden een eigen rijschool starten. Hierop is mijn ambtgenoot van SZW ook bij de beantwoording van de Kamervragen van lid Kuiken en lid Hamer ingegaan.
Is het waar dat het Innovam Branchekwalificatie-instituut (IBKI) enkel een register publiceert met bevoegde rijinstructeurs en examens afneemt, maar niet optreedt als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
IBKI treedt ook op als een rijinstructeur zich onttrekt van bijscholing en de op dat moment ongeldig geworden WRM-pas niet terug stuurt.
IBKI geeft WRM-certificaten af waar de einddatum van de lesbevoegdheid op staat afgedrukt. Een rijinstructeur kan zich niet onttrekken aan de bijscholing. Een rijinstructeur kan slechts besluiten om geen bijscholing te volgen. De lesbevoegdheid eindigt dan van rechtswege op de datum die op het WRM-certificaat staat vermeld.
Overigens worden rijinstructeurs twee keer gewaarschuwd wanneer hun bevoegdheid dreigt te verlopen: circa 6 maanden en circa 6 weken voor einde lesbevoegdheid.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Wegverkeer en verkeersveiligheid op 21 mei 2013 beantwoorden?
Op een deel van de vragen ben ik tijdens het Algemeen Overleg Wegverkeer en Verkeersveiligheid reeds mondeling ingegaan. Het was niet mogelijk om de vragen voor het AO schriftelijk te beantwoorden.
Een bericht over een “wraakactie” van cipiers tegen een verdachte |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cipiers dreigen verdachte met wraak op Facebook»?1
Ja.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u een feitenrelaas geven van het in het bericht genoemde voorval?
Het klopt dat door medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna DJI) op internet uitlatingen zijn gedaan jegens de in het artikel aangehaalde verdachte S. Naar aanleiding van deze uitlatingen heeft de moeder van verdachte S. een klacht ingediend. De betreffende medewerkers zijn vervolgens door de directie van de inrichting waar zij werkzaam zijn aangesproken op hun gedrag. In het gesprek dat de medewerkers hebben gevoerd met de directie hebben zij direct bekend dat zij deze uitlatingen hebben gedaan. Hierop is hen te verstaan is gegeven dat dit soort uitlatingen ontoelaatbaar zijn. Van de uitlatingen is door de directie tevens melding gemaakt bij Bureau Integriteit. Bureau Integriteit heeft uiteindelijk in goed overleg met de directie besloten dat nader onderzoek in dit geval niet nodig was. Een belangrijke overweging daarbij was dat de medewerkers de uitlatingen direct hebben bekend en voorts niet van dien aard waren dat verder onderzoek noodzakelijk was.
De in het artikel genoemde verdachte S. is inmiddels veroordeeld tot een geldboete en overigens nooit gedetineerd geweest in penitentiaire inrichting De Schie in Rotterdam. De betrokken medewerker van de DJI is niet als verdachte, maar als slachtoffer aangemerkt in deze zaak en wordt niet door het openbaar ministerie vervolgd.
Deelt u de mening dat, als gevangenbewaarders inderdaad de in het bericht gedane uitingen hebben gedaan, dergelijke uitingen niet alleen «niet kunnen» maar ook aanleiding zouden kunnen zijn voor nader onderzoek? Wordt een dergelijk onderzoek al verricht naar aanleiding van een ontvangen klacht?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is er binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen verantwoordelijk voor het bewaken van de integriteit van het personeel? Is die verantwoordelijke persoon of instantie ingeschakeld om de integriteit van de genoemde gevangenbewaarders te onderzoeken? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet? Kan dit alsnog gebeuren?
De Dienst Justitiële Inrichtingen beschikt over verschillende instrumenten, voorzieningen en middelen in het kader van integriteitsbeleid. Hieronder bevindt zich ook Bureau Integriteit dat zich inzet om de integriteit, veiligheid en betrouwbaarheid van medewerkers en werkprocessen te bevorderen. Bureau Integriteit maakt deel uit van Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I). Bureau Integriteit neemt binnen DJI een zelfstandige positie in. Indien er vermoedens van integriteitsschending bestaan, kunnen deze bij Bureau Veiligheid en Integriteit worden gemeld. Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op vraag 3 achtte Bureau Integriteit nader onderzoek in dit geval niet nodig.
Kunnen genoemde uitingen strafbaar zijn? Zo ja, in welke zin en maakt het daarbij uit of die uitingen zijn gedaan door personen in de uitoefening van hun ambt? Zo nee, waarom niet?
Zoals voor elke Nederlander geldt kunnen uitlatingen, indien zij kunnen worden gekwalificeerd als een strafbaar feit, strafbaar zijn. Over een mogelijke aangifte tegen de betreffende bewaarder is op dit moment bij DJI niets bekend.
Betreffen de in het bericht genoemde uitlatingen van gevangenbewaarders een incident of staat de zaak niet op zichzelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland wordt door DJI personeel zeer professioneel omgegaan met gedetineerden. Ongewenste verhoudingen worden zo veel mogelijk voorkomen. Indien sprake is van bekendheid tussen gedetineerde en medewerker die het functioneren van laatstgenoemde in de weg zou kunnen staan, dan wordt de gedetineerde in beginsel direct overgeplaatst naar een andere inrichting. Voor zover bekend zijn hierover nooit eerder klachten ontvangen. De zaak staat in dat opzicht op zichzelf.
Bent u bekend met meer onwenselijke uitingen van gevangenbewaarders richting verdachten of gedetineerden? Zo ja, wat zijn de aard en de omvang van die uitingen?
Zie antwoord vraag 6.
Het adviesrapport van de Kinderombudsman Van leerplicht naar leerrecht |
|
Loes Ypma (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat in Nederland duizenden kinderen in de leerplichtige leeftijd niet naar school gaan?
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering van de Kinderombudsman dat, om maatwerk te leveren waaraan de thuiszittende kinderen behoefte hebben, flexibele oplossingen nodig zijn, waarvoor het huidige onderwijssysteem te zeer in beton is gegoten?1
Ik deel de mening dat om maatwerk te leveren flexibele oplossingen nodig zijn. Naar mijn idee biedt het huidige onderwijssysteem hiervoor ook ruimte. Zo biedt de Leerplichtwet de leerplichtambtenaar de mogelijkheid om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g.) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Bovendien ontstaat er met de invoering van passend onderwijs meer ruimte om maatwerk te bieden in het onderwijsaanbod (zie verder het antwoord op vraag 3).
Deelt u de mening van de Kinderombudsman dat de invoering van het nieuwe stelsel voor passend onderwijs geen oplossing biedt voor het probleem van thuiszittende kinderen? Zo ja, betekent dit dan niet dat één van de hoofddoelstellingen gemist wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat met de komst van passend onderwijs scholen en samenwerkingsverbanden beter in staat zullen zijn om dit maatwerk te leveren. Zij krijgen met passend onderwijs de ruimte en de bijbehorende middelen om nieuwe ondersteuningsarrangementen te ontwikkelen. Daarbij vormt niet meer de stoornis of beperking van de leerling het vertrekpunt, maar de ondersteuning die de leerling nodig heeft om het onderwijs te kunnen volgen. Dit vraagt een denkomslag van scholen waarbij ze nu, in de aanloop naar passend onderwijs, ondersteund worden, bijvoorbeeld met goede voorbeelden en handreikingen die via de website passendonderwijs.nl verspreid worden. Bovendien maakt de invoering van de zorgplicht een einde aan de huidige praktijk dat ouders soms moeten leuren met hun kind om een school te vinden. In passend onderwijs wordt de school waar de ouders het kind aanmelden verantwoordelijk voor het bieden van een zo passend mogelijk aanbod op de eigen school of, indien dat niet mogelijk is, voor het vinden van een passend aanbod op een andere school. Deze combinatie van zorgplicht en meer maatwerk maakt dat met passend onderwijs veel betere condities worden geschapen om thuis zitten te voorkomen en op te lossen.
Welke bijdrage levert de vrijstelling van de leerplicht aan het probleem van thuiszitters?Deelt u de mening dat een vrijstelling van de leerplicht niet moet leiden tot meer thuiszittende kinderen die extra ondersteuning nodig hebben?
Dat ik thuisonderwijs niet zie als volwaardig alternatief van een regulier school laat onverlet dat ik begrijp dat er zwaarwegende redenen kunnen zijn dat de beste oplossing is dat een leerling tijdelijk niet op school onderwijs volgt. Daarvoor biedt de huidige wet- en regelgeving reeds mogelijkheden. De Leerplichtwet biedt immers ruimte aan de leerplichtambtenaar om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g.) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. Van gewichtige omstandigheden is sprake in geval van een buiten de wil van de leerling of ouders gelegen omstandigheid, denk bijvoorbeeld aan een kind met een angststoornis. Het kind blijft in deze situaties wel ingeschreven op een school. Deze school blijft dus ook verantwoordelijk voor het onderwijs. In overleg met de school en ouders kan de leerplichtambtenaar onderzoeken of het kind tijdelijk thuis onderwijs kan volgen waarbij de inzet is volledige terugkeer naar school.
Welke mogelijkheden ziet u om de problematiek van thuiszittende kinderen aan te pakken? Hoe kijkt u aan tegen de jeugdregisseurs met doorzettingsmacht in Den Haag die het aantal thuiszitters binnen een jaar hebben gehalveerd?
Voor het eerste onderdeel van deze vraag zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
De leerplichtambtenaar dient de regie te pakken en daar waar nodig partijen bij elkaar te brengen. Het aanstellen van een regisseur met doorzettingsmacht kan helpen als alle partijen zich daaraan confirmeren. Het zou kunnen dat betrokken partijen zich minder verantwoordelijkheid voelen om samen tot een oplossing te komen als een jeugdregisseur wordt ingevoerd. Een wettelijk geregelde doorzettingsmacht vind ik niet passen in een systeem waarin ruimte voor lokaal maatwerk wordt geboden. Bovendien is het de vraag of deze doorzettingsmacht ook richting ouders een functioneel instrument is. Ik vind het van belang dat gemeenten en samenwerkingsverbanden tot een gedeelde gezamenlijke aanpak komen. Ik wil daarbij niet voorschrijven hoe zij dat moeten doen. Er zijn al plekken waar dit goed georganiseerd is: de RMC-coördinator in Enschede, de jeugdregisseur in Den Haag en actietafels in andere regio’s. Ook zal ik goede voorbeelden onder de aandacht brengen op passendonderwijs.nl.
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het gebruik van de formulekaart bij dyscalculie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Leerling met Dyscalculie krijgt geen goede formulekaart op eindexamen»?1
Ja.
Op welke gronden heeft het College voor Examens een formulekaart bij het eindexamen wiskunde geweigerd?
Een formulekaart kan informatie bevatten die maakt dat in het examen de exameneisen niet meer worden getoetst. Het zonder meer toestaan van formulekaarten zou ertoe leiden dat het cijfer voor het examen niet meer aangeeft in hoeverre de leerling voldoet aan de exameneisen.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens dat leerlingen met een beperking recht hebben op een aanpassing en dat het gebruik van een formulekaart door een leerling met dyscalculie een geschikte aanpassing is?
Ik ben het eens met het College voor de Rechten van de Mens dat leerlingen met een beperking recht hebben op een doeltreffende aanpassing. Een formulekaart kan een doeltreffende aanpassing zijn, als die formules en denkstappen niet op zichzelf onderdeel zijn van de exameneisen. Een formulekaart is geen doeltreffende aanpassing als zij ertoe leidt dat vereist inzicht wordt vervangen door een formule die kan worden ingevuld zonder dat van begripsvorming sprake is.
In hoeverre is een formulekaart naar uw mening toegestaan? In hoeverre is een formulekaart toelaatbaar en in hoeverre zorgt een formulekaart voor bevoordeling?
Examens en toegestane en gebruikte hulpmiddelen vormen één geheel. Als bij een examen het hulpmiddel atlas wordt toegestaan, leidt dat tot een ander examen dan als de atlas niet is toegestaan. Om die reden is de verantwoordelijkheid voor het bepalen van toegestane hulpmiddelen voor de centrale examens gelegd bij het College voor Examens (CvE). Daarbij kan het gaan om voor iedereen toegestane hulpmiddelen maar ook om maatwerk voor leerlingen met een beperking. Het CvE kan bepalen of door een hulpmiddel afbreuk wordt gedaan aan de voor iedereen geldende exameneisen, dan wel of het hulpmiddel de exameneisen intact laat, maar ertoe leidt dat de leerling met een beperking beter kan laten zien of hij aan de exameneisen voldoet.
Het CvE heeft geconstateerd dat veel gewenste formulekaarten vooral begrippen en definities bevatten die onderdeel zijn van de exameneisen. Als formulekaarten zonder meer worden toegestaan, leidt dat tot bevoordeling van de kandidaten die deze kaarten gebruiken. Bovendien kan dan niet meer worden vastgesteld of zij aan de exameneisen voldoen. Zoals ik in het Algemeen Overleg van 27 februari 2013 met uw Kamer heb aangekondigd, heb ik het CvE gevraagd te onderzoeken of een beperkte formulekaart die niet conflicteert met exameneisen tot de mogelijkheden behoort. Het CvE geeft aan dat er waarschijnlijk mogelijkheden zijn voor zo’n beperkte formulekaart, maar dat in de praktijk moet worden beproefd of en in hoeverre zo’n beperkte kaart aansluit bij de gekozen didactiek en de mogelijkheden van de leerling.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens?
Het CvE is de eerst aangewezen instantie om naar aanleiding van de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens stappen te zetten. Het CvE heeft vastgesteld dat de door deze leerling gewenste kaart inbreuk maakte op de exameneisen zodat bij gebruik van de kaart geen valide uitslag kon worden vastgesteld. Het CvE zal scholen aan het begin van het volgende cursusjaar adviseren over het gebruik van een formulekaart en de regels die daartoe gelden bij de centrale examens. Ten aanzien van de betrokken leerling heeft het CvE vastgesteld dat deze tijdens de procedure bij het College voor de Rechten van de Mens – tot vlak voor het centraal examen – in onzekerheid verkeerde over de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens en over de consequenties die het CvE daaraan zou kunnen verbinden. Deze unieke situatie was voor het CvE aanleiding om te onderzoeken of een aanpassing mogelijk was die niet leidde tot aantasting van de exameneisen. Dat bleek mogelijk, het voorstel is door de school overgenomen en door de ouders van de leerling aanvaard.
De toekomst van de spoedeisende hulp in Meppel |
|
Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen over toekomst spoedeisende hulp»1
Ja.
In hoeverre is de berichtgeving waar dat er sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle?
De raad van bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verhuizen van de Spoedeisende Hulp (SEH) van Meppel naar Zwolle. Wel vinden er gesprekken plaats, zoals in heel Nederland, met de verzekeraars over herinrichting van de acute zorg in de regio.
Wat betekent het voor de basisgezondheidszorg van de gemeente Meppel en omliggende gemeenten wanneer de SEH in Meppel verdwijnt?
Zoals in vraag 2 aangegeven is er op dit moment geen sprake van het verdwijnen van de Spoedeisende Hulp uit Meppel. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft.
Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren gezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Kunnen de normen voor acute zorg worden gehandhaafd op het moment dat de SEH van Meppel naar Zwolle zou gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een overzicht worden gegeven van de bereikbaarheid van acute zorg voor de inwoners van de regio Meppel in geval de SEH in Meppel blijft en in geval deze naar Zwolle gaat?
Zie antwoord vraag 3.
RTV Drenthe: zorgen over toekomst spoedeisende hulp:
De inhoud van het examen Nederlands voor Havo |
|
Jaco Geurts (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het onderdeel begrijpend lezen van het examenvak Nederlands voor havo van dit jaar?
Ja, ook ik heb na afronden van de examens kennis kunnen nemen van deze inhoud.
Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd merkwaardig is dat een interview met professor Roos Vonk1, die is berispt door de Radboud Universiteit voor haar onzorgvuldig professioneel handelen, wordt gebruikt voor het eindexamen Nederlands voor havisten? Zo nee, waarom niet?
Neen, ik vind het niet merkwaardig omdat het hier gaat om begrijpend lezen en niet of de lezer het eens is met de inhoud respectievelijk de context. Dit stuk is een bewerking van een opiniestuk dat in de Volkskrant van 28 augustus 2010 stond (katern 4, pagina2. De auteur bevestigt dit opiniërend karakter in de uitzending van Pauw & Witteman op 17 mei 2013. Het stuk is uit 2010. Het onderzoek, leidend tot de gewraakte publicatie en berisping van professor Vonk dateert uit 2011.
Verder wijs ik er op dat bij het centraal eindexamen Nederlands het domein leesvaardigheid wordt bevraagd. Het College voor Examens (CvE) is verantwoordelijk voor de tekstkeuze. De teksten worden gekozen op hun geschiktheid voor het meten en bevragen van leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden. Het is niet de intentie van de makers van de examens enigerlei gedachtegoed uit te dragen of te ondersteunen.
Het CvE hanteert meerdere criteria om te beoordelen of een tekst geschikt is om leesvaardigheid en argumentatieve vaardigheden te bevragen:
Het opiniërende stuk van professor Vonk leent zich op grond van bovenstaande criteria voor toepassing in het centraal eindexamen havo. Het stuk bevat de persoonlijke mening van mevrouw Vonk op een maatschappelijk bekend thema, maar geen verwijzingen naar onderzoek van mevrouw Vonk of de heer Stapel.
Deelt u de mening dat dit temeer merkwaardig is aangezien het gebruikte interview gaat over de moraliteit van het eten van vlees, dat is gebaseerd op het wetenschappelijke onderzoek van Vonk en professor Stapel waarvan in 2011 is gebleken dat het onderzoek is gebaseerd op gefingeerd onderzoeksmateriaal? Zo nee, waarom niet? Vindt u het op zijn plaats dat het College voor Examens een tekst gebruikt, voor kinderen in een ontvankelijke leeftijd, waarin vleeseters worden weggezet als asociale en domme mensen? Zo ja, waarom?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
In centrale examens wordt door het CvE bij uitstek gekozen voor maatschappelijke contexten. Het CvE ziet erop toe dat deze contexten op neutrale wijze aangeboden worden en dat de vragen erbij neutraal gesteld zijn. Het kan voor het CvE niet zo zijn dat contexten gemeden (moeten) worden vanwege het feit dat ze opiniërend van aard zijn.
Het is wel zo dat het CvE erop toe ziet dat er geen contexten gebruikt worden waardoor leerlingen zodanig van hun stuk zouden kunnen raken dat ze niet meer in staat zijn tot het maken van hun examen c.q. het behalen van het cijfer waar ze recht op hebben. Dit is voor dit examen naar de mening van het CvE – en ik deel dat – geenszins het geval. Het onderwerp is niet in strijd met een van de gevoeligheden uit de door het CvE – op verzoek van mijn voorganger – gehanteerde «preambule» die moet verhinderen dat groepen zich beledigd of onheus bejegend voelen.
Was hier niet op zijn minst een noot of vermelding op zijn plaats geweest waarin zowel van de berisping als van het gefingeerde onderzoeksmateriaal melding werd gemaakt?
Er wordt door het CvE altijd verwezen naar de bron indien citaten of teksten uit eerdere publicaties worden gebruikt. Dat is in deze casus niet aan de orde, omdat het zoals beschreven om een opiniërend stuk ging. Het CvE onthoudt zich altijd van waardenoordelen in de examenteksten.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met het College voor Examens over de keuze van dit interview? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de beantwoording van bovenstaande vragen lijkt mij dat niet noodzakelijk.
De dreigende sluiting van de Spoedeisende Hulp en de Intensive Care in het Diaconessenhuis te Meppel |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huisartsen in de regio Meppel zich grote zorgen maken over de toekomst van de Spoedeisende Hulp (SEH) en de afdeling Intensive Care (IC) in het Diaconessenhuis?1
Het bericht geeft aan dat de huisartsen begaan zijn met de inrichting van de zorg in hun regio en dat vind ik een goede zaak. Ook de Raad van Bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven dat zij het waarderen dat de huisartsen in de regio meedenken over de ziekenhuiszorg in de regio. Zij geeft ook aan dat zij bij de inrichting van de toekomst van de ziekenhuiszorg voor de regio graag de huisartsen betrekt.
Is het waar dat de directie van Zorgcombinatie Noorderboog werkt aan het plan om de SEH en de afdeling IC nog dit jaar te sluiten? Is het waar dat vooruitlopend daarop per 1 juli a.s. de eerste ontslagen vallen?
De Raad van Bestuur van Zorggroep Noorderboog, waar het Diaconessenhuis te Meppel onderdeel van uitmaakt, heeft aangegeven: dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de SEH of de IC, er zullen dan ook per 1 juli aanstaande geen ontslagen vallen in verband met sluiting van de SEH of de IC, er is dan ook geen melding gemaakt van sluiting in de notulen van het kernstafbestuur en er zijn dan ook geen plannen om een sluiting binnenkort bekend te maken. Wel vinden er volgens informatie van de Raad van Bestuur van Zorggroep Noorderboog gesprekken plaats, zoals in heel Nederland, met de verzekeraars over herinrichting van de acute zorg in de regio.
Wordt er in notulen van het kernstafbestuur van het Diaconessenhuis gesproken over deze voorgenomen sluiting? Zo ja, wat is het exacte voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de directie van Zorgcombinatie Noorderboog van plan was de sluiting pas bekend te maken wanneer de sluiting definitief geregeld was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC onderdeel is van het fusieproces met de Isala Klinieken in Zwolle? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ziekenhuizen hebben mij laten weten dat de onderzochte fusie tussen Isala en Noorderboog is ingegeven door de gezamenlijk gevoelde maatschappelijke verantwoordelijkheid om in de regio Zuidwest Drenthe en Noordwest Overijssel een hoogwaardig ziekenhuiszorgaanbod te kunnen blijven bieden aan de bevolking, ook op het terrein van de laagvolume/hoogcomplexe zorg. Beide ziekenhuizen constateren dat op veel fronten al medisch inhoudelijk wordt samengewerkt. Verdergaande samenwerking op het terrein van acute zorg ligt, volgens de ziekenhuizen, voor de hand om zo een zorginfrastructuur te realiseren die toekomstbestendig is.
Heeft de voorgenomen sluiting tot doel enkel planbare zorg over te houden in het Diaconessenhuis, en moeten patiënten voor acute medische zorg voortaan naar de Isala Klinieken in Zwolle? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe moet de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis worden geïnterpreteerd in het licht van uw stelling dat u niet bang bent dat het fusieproces tussen de Isala Klinieken en de Zorgcombinatie Noorderboog zal leiden tot uitkleden van het Diaconessenhuis, ten faveure van de Isala Klinieken?2
Zie antwoord vraag 5.
Was de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis al bekend bij de beantwoording van eerdere vragen over de fusie tussen de Isala Klinieken en de Zorgcombinatie Noorderboog? Zo ja, waarom heeft u daar geen melding van gemaakt?3
Gezien er volgens de Raad van Bestuur geen sprake is van sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis kon ik daar ook geen melding van maken.
Hoe beoordeelt u de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC van het Diaconessenhuis? Deelt u de mening dat hier sprake is van onacceptabele verschraling van het zorgaanbod?
Zoals in vraag 2, 3 en 4 aangegeven is er op dit moment volgens de Raad van Bestuur geen sprake van het verdwijnen van de SEH en IC van het Diaconessenhuis. Mochten er in de toekomst toch plannen gemaakt worden om de acute zorg in de regio anders in te richten dan dienen de zorgverzekeraars vanuit hun zorgplicht, samen met de relevante ziekenhuizen, de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV’s), in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid in de regio geborgd blijft. Bij eventuele toekomstplannen voor de regio voor de acute zorg zal men er rekening mee moeten houden dat er, toen er sprake was van verplaatsing van de acute verloskunde naar de Isala Klinieken in Zwolle, al maatregelen genomen zijn om de aanrijtijden in de regio te verbeteren gezien het ziekenhuis in Meppel een cruciaal ziekenhuis is.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de SEH en de IC voor de aanrijtijden? Vindt u die gevolgen acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wat bent u van plan te ondernemen tegen de voorgenomen sluiting van de SEH en de IC?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Giftige gassen in vliegtuigen |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het tv-programma Zembla van 9 mei jongstleden met de titel «Gif in de cockpit», waarin (opnieuw) melding gemaakt van gezondheidsrisico's die piloten en ander cabinepersoneel zouden lopen als gevolg van het vrijkomen van giftige stoffen in de cockpit en de cabine van een vliegtuig?
Ja.
Welke actie(s) heeft uw ministerie c.q. de in deze bevoegde inspectiedienst(en) na een eerdere uitzending van Zembla hierover (in 2010) ondernomen en wat waren daarvan de resultaten?
Die uitzending besteedde aandacht aan een aantal aspecten in relatie tot Fokker vliegtuigen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is nagegaan of er bij de gepresenteerde voorbeelden sprake was van een eenduidige oorzaak die een relatie had met de luchtvaartveiligheid. Dat bleek niet het geval. Door Fokker Services is voor die vliegtuigen een aantal maatregelen genomen. De inspectie is hiervan op de hoogte gesteld door het bedrijf. De uitgevoerde maatregelen hadden geen relatie met veiligheid.
Zoals in eerdere brieven1 aangegeven, is het Europees agentschap voor veiligheid van de luchtvaart (EASA) primair verantwoordelijk voor vraagstukken met betrekking tot het ontwerp van vliegtuigen. Gezien het internationale karakter van het vraagstuk zijn in eerste instantie de acties die de EASA heeft ondernomen relevant. Naar aanleiding van signalen over mogelijke gezondheidsrisico’s heeft van september 2010 tot januari 2012 een besluitvormingstraject gelopen waarbij onder meer inspraak van ruim vierhonderd partijen en meerdere wetenschappelijke studies zijn betrokken. Zoals eerder aangegeven richting uw Kamer (TK 31 936 nr. 120) is de EASA op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen reden is voor nadere regelgeving. De EASA heeft daarbij aangegeven de problematiek te monitoren.
Bent u, naar aanleiding van de nieuwe gegevens die in de uitzending van 9 mei naar voren zijn gekomen, thans (wel) van mening dat hier sprake is van een (mogelijk) dusdanig ernstig gezondheidsrisico voor cabinepersoneel en mede daardoor veiligheidsrisico voor vliegtuigpassagiers dat nader onderzoek geboden is? Zo ja, op welke wijze en wanneer neemt u daartoe het initiatief? Zo nee, waarom niet?
De verschillende rapporten waar in de brief van december (TK 31 936 nr. 120) naar wordt verwezen gaan in op de aspecten die in de uitzending van ZEMBLA zijn aangedragen. De uitzending bevatte geen gegevens die niet reeds bekend waren bij de beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp.
In de uitzending van ZEMBLA heeft de directeur Luchtvaart van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een ieder binnen de sector opgeroepen om problemen te melden. Daarmee heeft hij de regel benadrukt dat een ieder behoort te melden wat van belang is voor de veiligheid. Geen koerswijziging maar wel een helder signaal. Meldingen uit de praktijk zijn ook nodig om een juist beeld te kunnen vormen van de problematiek. Naar aanleiding van die oproep is een zestal meldingen binnen gekomen.
Zoals reeds aangegeven richting uw Kamer2 wil ik meer wetenschappelijk onderbouwde informatie over de gezondheidsrisico’s van TCP’s. Nederland heeft de stof TCP reeds in 2012 aangemeld voor een nadere analyse van de stofeigenschappen in het kader van het EU-programma REACH. De analyse is in EU verband geagendeerd voor 2014. Het RIVM heeft daarbij het voortouw. Ik zet me in om de gezondheidsaspecten, die voor het personeel in vliegtuigen relevant zijn, onderdeel te laten zijn van het onderzoek.
In de uitzending is gewezen op het aspect van «langdurige» blootstelling aan «lage concentraties». Om hier in het REACH programma efficiënt aandacht aan te kunnen besteden is een helder beeld nodig over welke concentraties en blootstellingsduur beoordeeld moet worden. Ik bespreek met vakverenigingen en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen de blootstellingsaspecten die relevant lijken om te onderzoeken
In de uitzending wordt melding gemaakt van de opstelling van KLM in dezen; klopt het dat het er op neer komt dat deze problematiek wordt ontkend? Tegelijkertijd echter zou een interne werkgroep («ardof»: «aircraft-related dangerous oil-fuels») zijn ingesteld die een en ander onderzoekt; is die tegenstelling voor u aanleiding met KLM in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de al dan niet schadelijkheid van in cockpits en cabines van vliegtuigen vrijkomende stoffen in internationaal verband aan de orde te stellen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 en vraag 3 is aangegeven is de EASA primair verantwoordelijk voor dit vraagstuk en ben ik van mening dat die verantwoordelijkheid adequaat wordt opgepakt. Ik heb in het Algemeen Overleg Luchtvaart van 19 december 2013 toegezegd om uw Kamer te informeren over ontwikkelingen. In mijn brief van maart (TK 31 936 nr. 133) gaf ik aan dat in het Europese stoffen programma REACH aandacht aan TCP zal worden besteed.
Ik constateer dat er bij diverse partijen behoefte blijft om op de hoogte te blijven over de ontwikkelingen in het kader van TCP. Daarom heb ik EASA schriftelijk verzocht om halfjaarlijks over dit vraagstuk te rapporteren aan de Regelgeving Advies Groep van de EASA en zo nodig in de management board van de EASA aan de orde te stellen. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is in beide gremia vertegenwoordigd en zal de ontwikkeling nauwgezet volgen. Indien er relevante ontwikkelingen zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Het bericht: ‘België: bijna 20 criminele illegalen per dag’ |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «België: bijna 20 criminele illegalen per dag»?1
Ja.
Wordt in Nederland bijgehouden hoeveel illegalen worden opgepakt wegens criminele feiten, welke nationaliteit de betreffende illegalen bezitten en hoeveel aanhoudingen daadwerkelijk tot een veroordeling en uitzetting hebben geleid? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit wel te gaan registreren?
De gevraagde informatie is nog niet voorhanden. Momenteel worden, in samenwerking met de ketenpartners, verbeteringen aangebracht op het terrein van managementinformatie waarbij een koppeling wordt gemaakt tussen de strafrechtsketen en de vreemdelingenketen. Naar verwachting zijn er in 2014 gegevens beschikbaar over vreemdelingen die verdacht worden van een misdrijf.
Het totaal aantal verdachte of veroordeelde vreemdelingen dat vanuit de «caseload» van de Dienst Terugkeer en Vertrek uit Nederland is verwijderd of zelfstandig uit Nederland is vertrokken wordt wel geregistreerd. In 2012 waren dat er circa 690.
Indien dit wordt geregistreerd, bent u bereid de betreffende cijfers aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over de uitzending van Nieuwsuur van 11 mei 2013 inzake een klokkenluider |
|
Joram van Klaveren (PVV), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 11 mei 2013?1
Ja.
Klopt het bericht dat er tot op het moment van de uitzending nog steeds geen toereikende veiligheidsmaatregelen uitgevoerd waren en dat de vereiste vergunningen tot dat moment nog niet verleend waren?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik inlichtingen ingewonnen bij de gemeente. Gelet op de verwijzing naar de uitzending van Nieuwsuur, gaat de gemeente er vanuit dat in de vraagstelling wordt geduid op de Moskee aan de Polderstraat te Rotterdam. Ten aanzien van de veiligheidheidsmaatregelen heeft de gemeente gemeld dat de (brand)veiligheidsvoorzieningen in het pand op orde waren en zijn. Wel was er nog sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan. Dat is nu opgelost doordat op 25 april 2013 de deelgemeente Feijenoord de ontheffing van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. De gemeente meldt dat met het verlenen van de vergunningen een einde is gekomen aan een periode van gedogen van strijdigheid met het bestemmingsplan.
Welke mogelijkheden hebben ambtenaren om misstanden in hun gemeente aan de kaak te stellen wanneer het onderzoek van de Nationale ombudsman onvoldoende soelaas biedt?
Uitgangspunt is dat een melding van vermoedens van misstanden intern in de eigen organisatie wordt gedaan. Als een melding niet naar tevredenheid wordt opgepakt, of als zwaarwegende belangen zich tegen de interne melding verzetten, kan men zich wenden tot een externe commissie die de melding dan onderzoekt. In de gemeente Rotterdam is dat de gemeentelijke ombudsman. De reguliere klokkenluidersregelingen voorzien niet in een «hoger beroep» indien het oordeel van de externe commissie niet bevredigend is. Overigens kan de melder zich te allen tijde wenden tot het Adviespunt klokkenluiders om te bezien of er – afhankelijk van de zich voordoende casuïstiek – nog andere wegen open staan naar bijvoorbeeld een toezichthouder of een inspectie. Het op 1 oktober 2012 ingestelde Adviespunt Klokkenluiders steunt en verwijst medewerkers uit zowel de publieke als de private sector die misstanden vermoeden.
Wat is uw mening over het feit dat de betrokken ambtenaar en een voormalig fractievoorzitter aangeven dat een consequente handhaving van regels werd belemmerd en dat de Turkse achterban op intimiderende wijze invloed heeft uitgeoefend op bestuurders? Zijn de aanwijzingen van cliëntelisme in de gemeente Rotterdam voor u aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te doen verrichten, al dan niet in samenwerking met de provincie Zuid-Holland?
Er zijn verwijten gemaakt en er is beeldvorming ontstaan die ik schadelijk acht voor het aanzien van het openbaar bestuur. Het is belangrijk dat gerezen twijfels worden weggenomen. Het is uiteraard een gemeentelijke aangelegenheid. Maar het is verheugend dat er in Rotterdam besloten is tot een onderzoek naar de bestuurscultuur. Ik acht de onderzoeksopdracht deugdelijk. Het wordt een onafhankelijk onderzoek door een onafhankelijk onderzoeksbureau (Bing). Er wordt naast subsidies en opdrachten ook gekeken naar de bredere politiek bestuurlijke besluitvorming.
Wat is uw oordeel over het feit dat de klokkenluider strafontslag boven het hoofd hangt terwijl nog onderzoeken lopen naar de gang van zaken in de gemeente? Bent u van mening dat van een zorgvuldig handelend bestuursorgaan verwacht mag worden dat het niet overgaat tot ontslag van een klokkenluider met gewetensnood zolang de onderzoeksresultaten nog niet bekend zijn?
Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen daarbij kunnen geen mededelingen worden gedaan. De uiteindelijke beoordeling van eventuele genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter. Desgevraagd is dit ook de opvatting van de gemeente Rotterdam. In dat licht bezien, past het niet om hier verdere uitspraken over te doen.
Het bericht dat een in afwachting van hoger beroep zijnde veroordeelde zedendelinquent een baan in de gehandicaptenzorg kon krijgen |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat een veroordeelde zedendelinquent een baan in de gehandicaptenzorg kon vinden in de periode dat hij in afwachting was van het hoger beroep?1
Ik vind het onwenselijk dat een veroordeelde zedendelinquent in afwachting van het hoger beroep een baan in de gehandicaptenzorg kon vinden.
In de Eerste kamer ligt op dit moment het wetsvoorstel Kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz voor. In dit wetsvoorstel is zowel een vergewisplicht opgenomen voor de zorgaanbieder als een verplichting voor de werknemer om een Verklaring omtrent gedrag (VOG) te overleggen in het geval dat bij AmvB wordt geschreven. De vergewisplicht houdt in dat het bestuur van de zorgaanbieder, ongeacht of er een VOG is voorgeschreven en afgegeven, in alle gevallen zelf ook moet nagaan of de werknemer geschikt is voor het werk en hoe hij in het verleden heeft gefunctioneerd. Dat kan bijvoorbeeld door referenties op te vragen bij vorige werkgevers.
Wat de VOG betreft hanteert de Dienst Justitie een onbeperkte terugkijktermijn indien iemand die werkzaam wil zijn in de zorg, maar is veroordeeld voor een zedendelict en dit relevant wordt geacht voor het uitoefenen van de functie. In dat geval wordt de VOG geweigerd. Zodra het wetsvoorstel Wkkgz kracht van wet heeft, kan ook de genoemde AmvB waarin de VOG in de zorg wordt geregeld, in werking treden.
Op grond van de huidige wet- en regelgeving is een vergewisplicht of VOG nog niet voorgeschreven in de curatieve en langdurige zorg. Dat neemt natuurlijk niet weg dat een goed werkgever informeert naar het verleden van een werknemer die hij voornemens is aan te nemen of te contracteren. De betrokken instelling had er goed aan gedaan, alvorens de medewerker aan te stellen, hem te vragen een VOG te overleggen.
Erkent u dat het werken met mensen in een afhankelijkheidsrelatie zich niet leent voor iemand die onlangs veroordeeld is voor een zedendelict dat zich kenmerkt als misbruik makend van een afhankelijkheidsrelatie? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat dit in de toekomst voorkomt? Zo neen, waarom niet?
Ik vind dat onwenselijk. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat er in de kinderopvang binnen twee jaar na een ernstige zedenzaak geregeld kon worden dat een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) wettelijk verplicht is, en dat dit nog steeds niet geldt voor de gezondheidszorg? Bent u bereid met spoed een wetsvoorstel naar de Kamer te sturen nu de behandeling van het wetsvoorstel Cliëntenrechten zorg (WCZ (wederom) stil ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, bevat de Wkkgz, zoals deze door de Tweede Kamer is geaccordeerd, een vergewisplicht voor de zorgaanbieder alsmede een mogelijkheid voor de minister om bij AmvB te bepalen welke werknemers in de zorg een VOG moeten overleggen wanneer een zorgaanbieder een werknemer aanneemt of contracteert. Zodra het wetsvoorstel WKKGz kracht van wet heeft kan ook de genoemde AmvB in werking treden.
Hoe oordeelt u over het personeelsbeleid van de betreffende instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeeft dat er meerdere meldingen van seksueel ongewenst gedrag zijn ontvangen, maar dat daar geen verdere mededelingen over worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De IGZ gaat met de grootste zorgvuldigheid om met informatie over meldingen over seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bij elk verzoek om informatie wordt de afweging gemaakt welke informatie naar buiten kan worden gebracht zonder de betrokkenen te beschadigen, het medisch beroepsgeheim te schenden, of het behandelproces te verstoren.
Vindt u dat het beter is dat de IGZ meldt om hoeveel meldingen het gaat, en wat de status daarvan is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u er voor zorgen dat deze procedure standaard wordt bij de IGZ?
Over het aantal meldingen (sec) moet zoveel mogelijk transparantie worden betracht, tenzij het geven van dergelijke informatie kan leiden tot beschadiging van de betrokken patiënt, het medisch beroepsgeheim wordt geschonden of het behandelproces wordt verstoord.
Hoe vaak heeft een zorginstelling en/of de IGZ aangifte gedaan naar aanleiding van seksueel ongewenst gedrag in de afgelopen vijf jaar?
Over het aantal meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door zowel BIG-geregistreerde als niet-BIG geregistreerde zorgverleners over de afgelopen jaren, verwijs ik naar het Verslag Schriftelijk Overleg over dit onderwerp van 23 februari 2013 (kenmerk CZ-3148784).
Het aantal aangiften van zorginstellingen en/of de IGZ (en het aantal niet aangiften) is niet bekend. Wanneer de IGZ een strafbaar feit vermoedt, schakelt zij het OM in. Ook gaat zij naar aanleiding van een melding bij het OM na of er door direct betrokkenen aangifte is gedaan. De praktijk laat zien dat de IGZ niet of nauwelijks zelf aangifte hoeft te doen van mogelijke strafbare feiten in relatie tot seksueel grensoverschrijdend gedrag omdat bijvoorbeeld de zorginstelling, de betrokkene zelf, diens familie of naasten dat zelf doet of heeft gedaan. Het OM bepaalt vervolgens zelf of het al dan niet overgaat tot strafvervolging
Hoe vaak leidde een melding van seksueel ongewenst gedrag niet tot een aangifte, en waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel veroordeelde zedendelinquenten zijn op dit moment op vrije voeten, omdat zij in afwachting zijn van het oordeel in hoger beroep of cassatieberoep?
Tot voor kort was tenuitvoerlegging van een reclasseringstoezicht pas mogelijk nadat een rechterlijke uitspraak hiertoe onherroepelijk was geworden. Dit kwam voort uit de algemene regel uit het Wetboek van Strafvordering dat zolang niet op een ingesteld hoger beroep of cassatieberoep is beslist, niet met de tenuitvoerlegging kan worden begonnen. In sommige gevallen leidde dat tot de ongewenste situatie, dat het toezicht niet kon worden gestart, terwijl betrokkene wel op vrije voeten werd gesteld.
Om dit te voorkomen is in april 2012 wetgeving in werking getreden, die de mogelijkheid creëert dat een rechter de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht daarop dadelijk uitvoerbaar verklaart. Dit kan indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Wanneer een rechter van deze mogelijkheid gebruik maakt, kan de reclassering in de periode tot het hoger beroep of cassatieberoep gewoon toezicht uitoefenen op de betrokkene. De intensiteit en de invulling van het toezicht wordt toegespitst op het recidiverisico en de persoon van de dader.
Er zijn geen cijfers bekend over de toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid of over het aantal zedendelinquenten dat in vrijheid het hoger beroep mag afwachten, omdat zij veroordeeld zijn voordat de nieuwe wetgeving in werking is getreden. Het beeld van het OM en de reclassering is echter dat de nieuwe wetgeving goed bekend is bij adviseurs van de reclassering, bij het OM en bij de rechtspraak. Bij personen met een hoog recidiverisico en ernstige delicten, zoals zedendelicten, wordt dadelijke uitvoerbaarheid vaak geadviseerd en gevorderd. Als de rechter vervolgens een (deels) voorwaardelijke straf oplegt, wordt hieraan dan ook vaak de dadelijke uitvoerbaarheid verbonden.
Voor hoeveel personen heeft de rechter – in het kader van de Wet voorwaardelijke sancties – uitgesproken dat de reclassering toezicht moet houden tijdens de periode tussen de veroordeling in eerste aanleg en het hoger beroep of cassatieberoep?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel van deze veroordeelde zedendelinquenten nog niet onder de Wet voorwaardelijke sancties vielen? Bent u bereid te bekijken of deze personen alsnog onder reclasseringstoezicht kunnen worden gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Drie jaar na inwerkingtreding zal de wetgeving uitgebreid worden geëvalueerd. De toepassing van de dadelijke uitvoerbaarheid maakt hier onderdeel van uit. Op basis van die evaluatie zal worden bekeken of de wet voldoet of wellicht aanscherping behoeft.
Het belang van Nederlandse taal- en cultuurscholen in het buitenland |
|
Paul van Meenen (D66), Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Behoud Nederlands onderwijs in Ferney-Voltaire, Frankrijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om toegankelijk Nederlands taal- en cultuuronderwijs te kunnen bieden op plekken waar veel Nederlandse gezinnen wonen, om bij een terugkeer naar Nederland, wat de meeste gezinnen uiteindelijk doen, een soepele overgang zonder taalachterstanden mogelijk te maken, omdat anders de ontvangende school in Nederland extra tijd en energie moet steken in het wegwerken van een eventuele taal achterstand? Zo nee, waarom niet?
Het belang van onderwijs in Nederlandse taal en cultuur staat wat mij betreft niet ter discussie. Kinderen van Nederlandse ouders die in het buitenland wonen, keren veelvuldig terug in ons onderwijsstelsel. De vraag is wel of het een taak is van de Nederlandse overheid om de bekostiging van dat onderwijs (deels) te verzorgen. In mijn visie hoort die taak bij de ouders en in mindere mate de werkgevers. Het is aan hen om ervoor te zorgen dat hun kinderen onderwijs volgen dat bij de verwachte mobiliteit van de ouders past. En in de gevallen dat terugkeer naar Nederland waarschijnlijk is, is het aan hen om de doorgaande lijn in de Nederlandse taalontwikkeling van de kinderen te waarborgen.
Deelt u verder de mening dat bezuinigingen op de subsidie voor Nederlandse taal- en cultuurscholen (NTC-scholen) in het buitenland de toegankelijkheid van Nederlands taal- en cultuuronderwijs in buitenland onder druk kunnen zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is op voorhand niet te voorspellen wat de uitwerking van de taakstelling op alle NTC-scholen is. De bekostiging van deze vorm van onderwijs wordt voor het grootste deel gedragen door de bijdragen van ouders en voor een deel door de werkgevers van de ouders. De rijksoverheid draagt daar nu aan bij, in de vorm van een subsidie aan Stichting NOB die op haar beurt de scholen subsidieert. De hoogte van die subsidie bedraagt enkele honderden euro’s per leerling per jaar. Het is aan de lokale schoolbesturen, samen met de ouders en de werkgevers, om de consequenties van het wegvallen van die subsidiestroom op te vangen. Ik verwacht dat de ouders van de leerlingen in veel gevallen een aanvullende bijdrage zullen leveren.
Kunt u aangeven om hoeveel kinderen het gaat die dit type onderwijs volgen en hoeveel procent van deze kinderen uiteindelijk weer terugkeren naar Nederland?
In 2011 waren er ruim 12.000 leerlingen waarvoor de stichting NOB subsidie verstrekte. Van deze groep ontvingen een kleine 2.500 leerlingen onderwijs op de dagscholen waar volledig Nederlands onderwijs wordt verzorgd (15 scholen voor primair onderwijs en 5 voor voortgezet onderwijs). Op de NTC-scholen ontvingen 8.500 leerlingen onderwijs in Nederlandse taal en cultuur, en meer dan 1.300 leerlingen volgde afstandsonderwijs. Van de kinderen die in de periode tussen 1995 tot en met 2011 met hun ouders geëmigreerd zijn, keerde bijna 60% terug naar Nederland.
Kunt u aangeven wat de motivering is voor de aangekondigde bezuiniging op het Nederlands taal- en cultuuronderwijs?
Het kabinet heeft er bij de invulling van de taakstelling voor gekozen het onderwijs op scholen zoveel mogelijk te ontzien. Daarom wordt niet gekort op subsidies die noodzakelijk zijn voor het primaire proces. Hier valt de subsidie aan de Stichting NOB niet onder. De rijksoverheid heeft langdurig bijgedragen aan het Nederlands onderwijs in het buitenland, maar de taakstelling noopt mij nu om de subsidiëring te beëindigen in de verwachting dat de sector de verdere bekostiging zelf ter hand neemt.
Deelt u de mening dat deze bezuiniging zal leiden tot extra kosten voor de ontvangende scholen om een eventuele taalachterstand weg te werken waarmee de bezuiniging teniet wordt gedaan door de extra kosten van scholen, waarbij ook nog komt dat, hoe ouder de kinderen zijn, het steeds moeilijker zal zijn om deze achterstand weg te werken aangezien de fase van grote taalgevoeligheid zo rond het derde levensjaar ligt?
Ik denk niet dat de bezuiniging zal leiden tot meer kosten voor het Nederlands onderwijs, want ik reken erop dat de ouders zullen zorgen voor een passend onderwijsaanbod voor hun kinderen. Als er al sprake is van doublure of het wegwerken van een taalachterstand bij terugkeer in Nederland zal dat voor een zeer gering aantal leerlingen gelden.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de infrastructuur met betrekking tot het Nederlandse taal- en cultuuronderwijs in het buitenland in stand te houden? Gaat u zich hier sterk voor maken? Zo nee, waarom niet?
Als hiervoor aangegeven vind ik het belangrijk dat ouders de volledige verantwoordelijkheid voor de financiering op zich nemen. Ook vind ik dat het bedrijfsleven hierin een grotere rol kan spelen als werkgever van de ouders van (een deel van) de leerlingen die gebruik maken van NTC-onderwijs. Daarom ga ik met de vertegenwoordigers van de werkgevers in gesprek om hen te bewegen hun rol in de financiering van het NTC-onderwijs te vergroten.
Hoe gaat u de toegankelijkheid en kwaliteit van het onderwijs op deze NTC-scholen waarborgen voor de ouders, daar naast de bijdragen van enkele honderden euro’s voor de NTC-scholendeze ouders ook vaak veel geld kwijt zijn voor de internationale school waar hun kind onderwijs volgt?
Nu de subsidie wegvalt en ik geen wettelijke taak meer heb voor het NTC-onderwijs, is het primair aan de NTC-scholen om de toegankelijkheid en de kwaliteit van deze vorm van onderwijs te waarborgen. Wel zal ik in overleg met de Inspectie van het Onderwijs bezien in hoeverre de Inspectie op verzoek van de lokale schoolbesturen een rol kan blijven spelen bij het toezicht op de NTC-scholen.
Het bericht dat één op de vijf stagiairs wordt uitgescholden |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een op de vijf stagiairs uitgescholden»?1
Ja.
Op welke manier gaat u er voor zorgen dat dit ongewenst gedrag naar stagiair(e)s in de toekomst wordt voorkomen?
In de Studentenmonitor is aan studenten gevraagd of zij tijdens de stage last hebben gehad van pesterijen zoals nare taal (zoals uitschelden of kleinerend praten), genegeerd worden, machtsmisbruik of roddelen.
Ik vind het een ernstige zaak dat één op de vijf studenten aangeeft hiervan last te hebben gehad tijdens de stage, te meer omdat de stage in de meeste gevallen de eerste feitelijke ervaring is die de student in het werkveld opdoet. Ik ben dan ook van mening dat het van groot belang is dat studenten dit aankaarten op hun stageplek én bij hun onderwijsinstelling, zodat het bespreekbaar wordt en ertegen kan worden opgetreden.
Onderschrijft u de bevindingen van het onderzoek dat er te weinig contactmomenten zijn tussen stage en school? Zo ja, welke verbeteringen stelt u voor?
Uit de Studentenmonitor blijkt onder andere dat 1 op de 4 bedrijven geen contact heeft met de opleiding waar de stagiaire vandaan komt en dat studenten hun stagebegeleiding vanuit de onderwijsinstelling met een 5,9 beoordelen. Onderwijsinstellingen hebben de wettelijke taak om studenten goed te begeleiden tijdens hun stage. Een stage is immers een (belangrijk) onderdeel van het onderwijsprogramma van een opleiding. Voldoende studiebegeleiding is in het hoger onderwijs daarom ook onderdeel van de beoordeling van het onderwijsproces in het kader van de accreditatie.
Ik ben dan ook van mening dat dit verbetering behoeft vanuit onderwijsinstellingen, maar wil daarbij wel de kanttekening plaatsen dat slechts 87 medewerkers uit het hoger onderwijs hebben meegewerkt aan het onderzoek.
Deelt u de mening dat het voorstel «niet meer mbo-leerlingen dan stageplaatsen»2 in feite de omgekeerde weg is en dat het dus noodzakelijk is om meer stageplekken te creëren? Zo nee, waarom niet?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student zijn opleiding niet afronden. De ontwikkeling van het aantal stageplaatsen heeft daarom de volle aandacht van het kabinet. Dit is ook de reden waarom ik de SBB eerder dit jaar heb gevraagd om het stageoffensief te intensiveren en zijn er in het nationaal Techniekpact 2020 afspraken gemaakt met het bedrijfsleven over het aanbieden van voldoende stageplekken. Het aantal beschikbare stageplaatsen kan ook een indicatie zijn voor de gebrekkige arbeidsmarktrelevantie in de regio van een beroepsopleiding. Het zijn immers bedrijven die stageplekken aanbieden om toekomstig personeel te scholen. Bij een gebrekkig arbeidsmarkperspectief vind ik het niet verstandig om over te gaan tot het creëren van stageplekken.
Erkent u de noodzaak van hogere kwaliteit en kwantiteit van stage- en leerwerkplekken, gezien de volgende feiten: Zo ja, welke actie(s) onderneemt u daartoe?
De economische crisis is de belangrijkste oorzaak van het tekort aan stages. De teruggang in het aantal stages doet zich voor in de conjunctuurgevoelige sectoren, maar in toenemende mate ook in de sector zorg. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sectoren minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel. Dit is vooral een probleem voor de beroepsbegeleidende leerweg waar een student een groot deel van de opleiding volgt binnen een bedrijf. Alle mbo opleidingen kunnen zowel in de beroepsondersteunende leerweg (bol) als de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) variant worden aangeboden. Afhankelijk van de conjunctuur werken de leerwegen als communicerende vaten. In tijden van economische crisis loopt de capaciteit bij bedrijven om op te leiden terug. Er is dan een verschuiving van de bbl naar de bol te zien. Resultaat is dat de jongeren wel een diploma voor de betreffende beroepsopleiding kunnen behalen. In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven welke maatregelen het kabinet reeds heeft ingezet om het tekort aan stages tegen te gaan.
De Kwaliteit van stages en leerbanen wordt in het mbo geborgd door de onafhankelijke erkenning door het kenniscentrum. Zonder erkenning kan een bedrijf geen stage of leerbaan aanbieden. Wel blijkt uit de JOB-monitor dat de begeleiding van de onderwijsinstelling op veel plekken onder de maat is. De BPV-monitor uit 2011 liet een vergelijkbaar beeld zien. We gaan daarom per instelling monitoren of de begeleiding van stages van voldoende kwaliteit is. Instellingen zullen daarover verantwoording moeten afleggen in hun geïntegreerd jaardocument. Als de begeleiding onder de maat is dan vind ik dit op zijn minst aanleiding voor een stevig gesprek en zal ik de instellingen vragen, actie te ondernemen. Daarnaast is de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming een belangrijk aspect van het toezichtkader van de Inspectie van het Onderwijs.
In het recent verschenen Techniekpact wordt gesteld dat het bedrijfsleven zich gaat inspannen om er voor te zorgen dat er voldoende stageplekken zijn6; deelt u de mening dat dit niet de verantwoordelijkheid is van bedrijven, maar in eerste instantie van opleidingen zelf en er daarbij ook een rol is voor u om dit te stimuleren? Op welke manier gaat u er voor zorgen dat er niet alleen in de technieksector, maar ook in andere sectoren voldoende stage- en leerwerkplekken beschikbaar zijn?
Voor de beschikbaarheid van voldoende stages en leerbanen zijn de onderwijsinstellingen afhankelijk van het bedrijfsleven. Het zijn immers de bedrijven die stageplaatsen en leerbanen aanbieden. Zonder het bedrijfsleven geen stageplaatsen. Daarom is er in het nationaal Techniekpact 2020 afgesproken dat het bedrijfsleven zorgt voor voldoende stageplaatsen en leerbanen voor de sector techniek.
Onderwijsinstellingen kunnen in samenwerking met het kenniscentrum wel het bedrijfsleven ondersteunen bij het aanbieden van stageplaatsen. Belangrijker vind ik het echter dat onderwijsinstellingen alleen studenten inschrijven voor opleidingen waar voldoende stageplekken beschikbaar zijn. Een gebrek aan stageplaatsen kan immers ook veroorzaakt worden doordat studenten kiezen voor een beroepsopleiding met beperkt arbeidsmarktperspectief. Het kabinet wil daarom dat studenten het arbeidsmarktperspectief betrekken bij de keuze voor een opleiding. Deze keuze moet gebaseerd zijn op goede arbeidsmarktinformatie, zoals de latere kans op een baan. Op mijn verzoek wordt in het kader van loopbaanoriëntatie een studiebijsluiter ontwikkeld voor studenten en ouders die zo mogelijk per opleiding of soortgelijke opleidingen zicht geeft op relevante informatie waaronder het (regionaal) arbeidsmarktperspectief. Voorts ziet de inspectie sinds mei 2012 toe op het naleven van de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Ik ben voornemens om met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid de bestaande zorgplicht arbeidsmarktperspectief meer resultaatgericht te maken.
Bent u bereid een integrale beleidsreactie te geven op de uitkomsten van het onderzoek de Nationale Stagemonitor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs en werkgevers aan zet zijn om na te gaan hoe de begeleiding van studenten in de praktijk beter kan en welke maatregelen daartoe genomen moeten worden. Met de beantwoording van uw Kamervragen en die van de Kamerleden Mohandis en Jadnanansing heb ik een reactie heb gegeven op de uitkomsten van het rapport. Ik vind het een bemoedigend signaal dat instellingen, studenten en werkgevers er ook daadwerkelijk mee aan de slag zijn gegaan met als voorbeeld het seminar op 16 mei waarin de uitkomsten van de Nationale Stagemonitor zijn besproken.
De meldkamer van de veiligheidsregio Flevoland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de bewering van de voorzitter van de veiligheidsregio dat de meldkamer van veiligheidsregio Flevoland niet berekend is op een ramp? Zo nee, waarom niet?1
De voorzitter van de veiligheidsregio Flevoland heeft mij desgevraagd gemeld dat zij beweert heeft dat de meldkamer van de veiligheidsregio Flevoland niet berekend is op een ramp.
In de Staat van de Rampenbestrijding 2010 en 2013 constateert de Inspectie VenJ (IVenJ) dat de veiligheidsregio Flevoland in de meldkamer niet beschikt over eenhoofdige leiding noch over een calamiteitencoördinator die als leidinggevende optreedt. Men kent wel een achterwacht. De wet gaat echter uit van directe aanwezigheid. De veiligheidsregio werkt nu aan een oplossing van het knelpunt. Hiervoor verwijs ik naar de beantwoording van de onderstaande vragen.
Lopen inwoners van Flevoland in geval van een ramp gevaar, omdat de hulpverlening dan zou kunnen falen door het niet goed functioneren van de meldkamer? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert?2
Het bestuur van de veiligheidsregio is conform artikel 35 van de Wet veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor de instelling en instandhouding van een gemeenschappelijke meldkamer, en daaruit voortvloeiend onder andere ook voor de aanstelling van een eenhoofdige leiding. Het aanstellen van calamiteitencoördinatoren (CaCo’s) is een afgeleide van de wettelijke verplichting om een eenhoofdige leiding in te stellen.
In de Staat van de Rampenbestrijding heeft de IVenJ verbeterpunten genoemd. Deze betreffen onder andere de afwezigheid van een eenhoofdige leiding op de meldkamer. Om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen leveren in geval van een ramp is in ieder geval een 24/7 dekkend rooster voor deze functie noodzakelijk.
Dit was een van de redenen voor de fusieplannen van de meldkamers van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland. Deze fusieplannen zijn bemoeilijkt door bezwaren van de ondernemingsraad van de politie Flevoland. Een fusie tussen de meldkamer van de regio’s Gooi en Vechtstreek en Flevoland lijkt gezien de ontwikkelingen ten aanzien van de Landelijke Meldkamerorganisatie (LMO) een proces dat (wederom) tot bezwaren van betrokken ondernemingsraden kan leiden. Daarom hebben de voorzitters van de besturen van beide regio’s besloten om de extra benodigde capaciteit van de CaCo’s gezamenlijk te organiseren, zonder een fusie.
Naast het realiseren van de benodigde extra capaciteit CaCo’s, is er besloten om een technische doorschakeling met de meldkamer van de veiligheidsregio Utrecht te realiseren. Dit betekent dat tijdens opgeschaalde situaties er een mogelijkheid is om telefonie en intake (1-1-2 oproepen) over te laten nemen door meldkamer Utrecht. Hiermee wordt de kwaliteit van de meldkamer Flevoland (en van Gooi en Vechtstreek) verbeterd, zonder over te gaan tot een fusie en zonder het proces te doorkruisen om te komen tot een LMO met een meldkamerlocatie voor de drie regio’s Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Utrecht. Conform de taakopdracht van de IVenJ zal de Inspectie toezien op de taakuitvoering.
Klopt het dat de meldkamer beschikt over slechts één calamiteitencoördinator en dat deze door ziekte al een tijd niet aan het werk is? Wat betekent dit voor de kwaliteit van de meldkamer?
De voorzitter van de veiligheidsregio Flevoland heeft mij desgevraagd gemeld dat de CaCo van de meldkamer Flevoland inderdaad door ziekte een tijd niet heeft gewerkt, maar dat deze inmiddels weer aan het werk is. De benodigde extra capaciteit van de CaCo’s wordt zoals gesteld in gezamenlijkheid met de veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek georganiseerd. Ik acht de instelling van een eenhoofdige leiding met een 24/7 dekkend rooster noodzakelijk voor de kwaliteit van de meldkamer. Een 24/7 dekkend rooster voorziet overigens in de vervanging van personeel dat door ziekte of andere omstandigheden niet kan werken.
Klopt het dat het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk is voor de aanstelling van calamiteitencoördinatoren? Over hoeveel van dergelijke coördinatoren zou deze veiligheidsregio moeten beschikken om de noodzakelijke kwaliteit te kunnen leveren in geval van een ramp? Is vanuit dat oogpunt één coördinator voldoende?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom de coördinator niet is vervangen toen duidelijk was dat deze door ziekte langere tijd niet zou kunnen functioneren? Acht u dit besluit verstandig?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de veiligheidsregio de Wet Veiligheidsregio’s overtreedt op het moment dat zij niet kan beschikken over voldoende calamiteitencoördinatoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hier vanuit uw verantwoordelijkheid voor deze wet tegen op te treden?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de veiligheidsregio dat een tijdelijke meldkamer voor de regio Gooi- en Vechtstreek en Flevoland in Naarden een oplossing zou kunnen bieden voor de geconstateerde problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit volgens u de enig mogelijke oplossing? In hoeverre kan de kwaliteit van de meldkamer verbeterd worden zonder over te gaan tot een fusie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt een tijdelijke meldkamer zich tot uw definitieve plannen met betrekking tot de meldkamers in Nederland? Acht u verschillende fusieprocessen achter elkaar wenselijk? Wat zou een dergelijke oplossing betekenen voor het personeel van de betrokken meldkamers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk is voor het vinden van een oplossing bij eventuele problemen? Kunt u aangeven wat het bestuur, los van de fusieplannen die geen doorgang hebben gevonden, tot nu toe heeft gedaan om de geconstateerde problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de voorzitter van de veiligheidsregio in een brief aan u heeft gesteld zich niet langer verantwoordelijk te voelen voor het functioneren van de meldkamer? Deelt u de mening dat zij als voorzitter van de veiligheidsregio deze verantwoordelijkheid niet naast zich neer kan leggen? Wat is uw antwoord richting de voorzitter?
Ik heb geen brief ontvangen waarin de voorzitter van de veiligheidsregio aangeeft zich niet langer verantwoordelijk te voelen voor het functioneren van de meldkamer.
Klopt het dat er een aanvullende bezuinigingsopdracht is neergelegd bij de veiligheidsregio? Acht u dit verstandig, gezien de problemen die volgens de voorzitter van de veiligheidsregio nu al aanwezig zijn?
Van een aanvullende bezuinigingsopdracht is mij niets bekend.
Bent u bereid met betrokkenen op korte termijn te zoeken naar een voor iedereen bevredigende oplossing? Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang hierin?
De veiligheidsregio’s Flevoland, Gooi en Vechtstreek en Utrecht spannen zich, gesteund door mijn ministerie, in om de alternatieve oplossingen voor de geconstateerde problemen uit te voeren. Ik zal de stand van zaken hiervan kenbaar maken wanneer ik uw Kamer informeer over de voortgang van het proces omtrent de LMO.
Het feit dat studenten problemen ervaren tijdens hun stage |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Een op de vijf stagiairs uitgescholden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie, uit de Nationale Stagemonitor 2013 van de Erasmus Universiteit in samenwerking met StudentenBureau, dat studenten hun stagebegeleiding met slechts een krappe voldoende beoordelen?
Onderwijsinstellingen hebben de wettelijke taak om studenten te begeleiden tijdens hun stage. Een stage is immers een (belangrijk) onderdeel van het onderwijsprogramma van een opleiding. Voldoende studiebegeleiding is daarom ook onderdeel van de beoordeling van het onderwijsproces in het kader van de accreditatie.
Een 5,9 vind ik dan ook een vrij magere beoordeling, alhoewel ik hierbij wel de kanttekening wil maken dat dit onderzoek is uitgevoerd onder 1.204 studenten op een totaal van circa 660.000 in het hoger onderwijs.
Deelt u de zorg over de zwakke positie van stagiaires op de werkvloer, wat blijkt uit het feit dat 20% last heeft van pesterijen? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om hen in bescherming te nemen?
In de Studentenmonitor is aan studenten gevraagd of zij tijdens de stage last hebben gehad van pesterijen zoals nare taal (zoals: uitschelden of kleinerend praten), genegeerd worden, machtsmisbruik of roddelen.
Ik vind het een ernstige zaak dat één op de vijf studenten aangeeft hiervan last te hebben gehad tijdens de stage, te meer omdat de stage in de meeste gevallen de eerste feitelijke ervaring is die de student in het werkveld opdoet. Ik ben dan ook van mening dat het van groot belang is dat studenten dit aankaarten op hun stageplek én bij hun onderwijsinstelling, zodat het bespreekbaar wordt en ertegen kan worden opgetreden.
Hoe beoordeelt u de klacht van stagebegeleiders vanuit de opleidingen dat zij vinden dat zij te weinig tijd hebben voor studenten?
Het begeleiden van studenten maakt onderdeel uit van het takenpakket van docenten en dient naar behoren te gebeuren. Het is dan ook een kwalijke zaak als docenten daar vanuit de instellingen te weinig tijd voor krijgen. Onderwijsinstellingen dienen voldoende tijd in te roosteren voor deze vorm van praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening. Overigens wil ik ook hier de kanttekening plaatsen dat slechts 87 medewerkers van hogescholen hebben meegewerkt aan het onderzoek.
Bent u, gelet op de verantwoordelijk van de onderwijsinstellingen en werkgevers voor het welbevinden van stagiaires op de werkvloer, bereid om in samenspraak met de betrokken partijen te inventariseren welke verbeteringen wenselijk zijn met betrekking tot de positie van stagiaires en de bijbehorende begeleiding?
Ik ben van mening dat onderwijsinstellingen en werkgevers dit het beste samen kunnen oppakken. Zij dienen in kaart te brengen in hoeverre de begeleiding van studenten beter kan en welke maatregelen daartoe genomen moeten worden. Ik zie hier in eerste instantie geen rol voor mijzelf weggelegd.
Het bericht dat ouderen wekenlang verstoken zijn van thuiszorg |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen wekenlang zonder thuiszorg»?1 Hoe heeft het zo ver kunnen komen dat er mensen wekenlang verstoken zijn van thuiszorg?
Het artikel is mij bekend. In Rotterdam is op 22 april 2013 een nieuw contract voor huishoudelijke verzorging ingegaan. De transitie die in Rotterdam in dit kader heeft plaatsgevonden bij de huishoudelijke verzorging was zeer omvangrijk. Het merendeel van de 15.500 cliënten met zorg in natura is overgedragen van de ene zorgaanbieder naar de andere. Om dit in goede banen te leiden zijn op meerdere momenten tijdens de implementatiefase cliëntgegevens uitgewisseld tussen gemeente en aanbieders. Daarnaast hebben gemeente en aanbieders op diverse manieren cliënten geïnformeerd over de veranderingen die plaatsvinden en hebben zij ook afspraken gemaakt over de onderlinge communicatie in de eerste dagen na aanvang van het contract.
Op basis van de signalen die bij de gemeente zijn binnengekomen, is het beeld dat een klein deel van de cliënten (ca. 2% van het totaal aantal cliënten) in de eerste week na de start van het nieuwe contract geen hulp heeft gekregen. Bij deze meldingen heeft de gemeente samen met aanbieder cliënten alsnog binnen enkele dagen van hulp voorzien. Na de eerste twee weken heeft de gemeente, op een enkel incident na, geen melding gekregen dat er geen huishoudelijke verzorging wordt geleverd.
Hoeveel mensen hebben geen thuiszorg gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat mensen, die afhankelijk zijn van zorg, aan hun lot overgelaten worden? Zo neen, waarom niet?
Deze mening deel ik.
Deelt u de mening dat deze mensen per direct weer ondersteuning moeten krijgen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik heb nagevraagd bij de gemeente Rotterdam op welke wijze zij ervoor zorgen dat de mensen die dit nodig hebben weer ondersteuning ontvangen. Zij monitoren actief de uitvoering en sturen bij waar nodig (zie ook antwoord op vraag 1 en 2).
Is er een verband tussen dit voorval en de vermindering van het aantal uren huishoudelijke hulp als gevolg van de bezuinigingen? Zo ja, welk verband? Zo nee, waarom wordt deze maatregel expliciet in het artikel genoemd?
Navraag leert dat er geen verband was tussen het tijdelijk uitblijven van ondersteuning bij cliënten en een eventuele vermindering van het aantal uren huishoudelijke hulp als gevolg van bezuinigingen. In het nieuwe contract wordt gestuurd op basis van resultaten. Dat wil zeggen dat er afspraken gemaakt zijn over de resultaten die aanbieders moeten bereiken bij cliënten thuis, bijvoorbeeld een schoon huis, of schone kleding. De cliënt mag verwachten van zijn aanbieder dat in overleg met hem een arrangement wordt samengesteld om de voor hem geldende resultaten te behalen. Veel vragen en signalen die de gemeente en de aanbieders in de eerste dagen hebben gekregen hadden betrekking op deze vormgeving en mogelijk is dat een reden geweest voor de zinsnede in het artikel.
Vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Henk van Gerven , Farshad Bashir (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat was de samenstelling, naar aard van gevaarlijke stoffen, van het transport dat bij Wetteren in België ontspoorde? Hoe was deze qua compartimentering?
De trein met nummer 44601 bestond uit twee locomotieven en 13 wagons, waarvan er 8 geladen waren met gevaarlijke stoffen.
In de eerste vijf wagons bevond zich UN 1093 (acrylnitril), wagons 6 en 7 waren leeg, maar ongereinigd van UN 1010 (een mengsel van butadienen en koolwaterstof). De wagons 8 tot en met 12 betroffen geen gevaarlijke stoffenwagons en wagon 13 bevatte 2 containers met respectievelijk UN 3394 en 3399 (beiden met metaalorganische stof).
Zijn er regels overtreden wat betreft de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit spoortransport? Zo ja, welke?
Nee. Er zijn geen regels met betrekking tot de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit transport overtreden.
Waren alle hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport (ook door Nederland) vooraf op de hoogte van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren? Zo nee, bent u bereid dergelijke informatievoorziening vooraf te gaan verplichten?
Nee. Hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport worden vooraf niet op de hoogte gebracht van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren.
Op basis van de realisatiecijfers van ProRail (aantal beladen wagons per categorie gevaarlijke stoffen per jaar) zijn de hulpdiensten op de hoogte van de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Door deze kennis zijn zij voorbereid op mogelijke incidenten.
Doordat de benodigde informatie bij een incident met de huidige procedures en voorzieningen snel voor de hulpdiensten beschikbaar is, is het niet nodig de hulpdiensten en het bevoegd gezag voor elk transport afzonderlijk te informeren.
In Nederland is de infrastructuurbeheerder ProRail voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen op grond van de internationale wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het RID, verplicht om te allen tijde de informatie uit het OVGS (Online Vervoer Gevaarlijke Stoffen) te verstrekken aan de hulpdiensten.
Zijn alle hulpdiensten langs het spoor voldoende uitgerust met kennis en materiaal om dergelijke rampen te bestrijden? Wat zijn de instructies voor hulpdiensten als acrylonitril vrijkomt en er brand ontstaat?
De directe bestrijding van een ontsporing van een trein met gevaarlijke stoffen, waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen en brand ontstaat is de taak van de brandweer van de betreffende veiligheidsregio.
De brandweer in de betreffende veiligheidsregio beschikt over een aanzienlijke hoeveelheid materieel en personeel en krijgt op verzoek onverwijld bijstand vanuit de andere veiligheidsregio’s in Nederland, Defensie en bepaalde bedrijven.
Ook beschikt iedere regio over een Adviseur Gevaarlijke Stoffen en een Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen. Deze functionarissen kunnen de expertise inschakelen van het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen en het Beleidsondersteunend Team milieuincidenten.
Bij het vrijkomen en ontbranden van acrylnitril zijn in de acute fase met name de volgende instructies in de naslagwerken en de opleidingen van belang:
Bij een groot ongeval gaan naast de acute maatregelen voor de omgeving en de directe bestrijding van het incident, verder veel rampbestrijdingsprocessen lopen, zoals de geneeskundige hulpverlening, afzetting en verkeersgeleiding, crisiscommunicatie en opvang van omwonenden.
Voldeden de ketelwagens aan alle veiligheidsnormen?
Ja. Bij vertrek in Nederland voldeden de ketelwagens aan de wettelijk verplichte veiligheidsnormen.
Hoe kan het dat ketelwagens met een dergelijke gevaarlijke lading als acrylonitril niet bestand zijn tegen de gevolgen van een ontsporing?
De ketelwagens zijn beproefd en toegelaten voor de vervoerde gevaarlijke stof(fen). Het onderzoek vanuit België moet uiteindelijk uitwijzen wat precies de oorzaak van de ontsporing is geweest en hoe de gevaarlijke lading is vrijgekomen en in brand is geraakt.
Waaruit bestaan de veiligheidsnormen wat betreft het voorkomen van het vrijkomen van de inhoud bij ernstige ongevallen als ontsporen?
Voorschriften voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in internationaal verband vastgelegd in het RID. Deze voorschriften hebben betrekking op organisatorische en technische maatregelen.
Bent u bereid dergelijke veiligheidseisen aan te scherpen nu weer is gebleken dat dodelijke stoffen bij een ontsporing van ketelwagens kunnen vrijkomen?
Mocht onderzoek vanuit België uitwijzen dat verbeteringen mogelijk zijn, dan zal ik dit internationaal aan de orde stellen en initiatieven ondersteunen om deze verbeteringen mogelijk te maken.
Hoe staat het met internationale informatievoorziening aan het bevoegd gezag en hulpdiensten langs de route van dergelijke internationale transporten?
Al het internationaal spoorvervoer van gevaarlijke stoffen dat in Nederland rijdt wordt opgenomen in het OVGS. Zie verder antwoord op vraag 3.